Bron: Raad
Type document: Voordracht
Nummer Gemeenteblad: 499
Onderwerp: Beoordeling investeringsakkoord Vinex voor de gemeente Amsterdam.
Datum publicatie:30-06-1994
Datum Raad:13-07-1994
Besluit Raad: + wijziging zie nr. 532
Opmerking: + bijlage R
Moties: afd. 1, nrs. 531 tot en met 534
Afdeling: Stedelijke Ontwikkeling
 
Tekst:
 
Nr. 499. Beoordeling investeringsakkoord Vinex voor de gemeente
Amsterdam.
 
Amsterdam, 30 juni 1994.
 
Aan de Gemeenteraad
 
1. Het Vinex-investeringsakkoord.
 
Op 11 februari 1994 is tussen delegaties van het rijk en het Regionaal
orgaan Amsterdam (ROA) een investeringsakkoord op hoofdlijnen gesloten ten
behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Amsterdam in de
periode 1995Ä2005. Het akkoord heet Vinex-akkoord, naar de Vierde nota over
ruimtelijke ordening extra. De tekst van het akkoord is bij deze voordracht
overgelegd.
Het akkoord heeft betrekking op woningbouwlocaties (inclusief
bijbehorende wegen en bodemsanering) en infrastructuur voor het openbaar
vervoer. Zoals de preambule van het akkoord aangeeft, worden er publieke
investeringen mee gegenereerd ten bedrage van circa 12 miljard gulden.
Ons vorig College heeft zich verplicht het Vinex-akkoord met een
positieve intentie aan uw Vergadering voor te leggen. Het heeft daarbij
besloten de raadsvoordracht met de beoordeling van het investeringsakkoord
door de nieuwe Gemeenteraad te doen behandelen, zodat recht zou kunnen
worden gedaan aan een nieuw programakkoord.
In het Programakkoord 1994Ä1998 is aangegeven dat kan worden ingestemd
met het tussen het ROA en het rijk afgesloten investeringsakkoord en met
het Amsterdamse aandeel in de afgesproken taken.
Alvorens de eerder voorbereide voordracht aan uw Vergadering voor te
leggen, heeft ons College besloten voor uw Vergadering in nieuwe
samenstelling de consequenties van het Vinex-akkoord voor Amsterdam
nauwkeuriger in beeld te brengen. Als de "kruitdamp" van onderhandelingen
is opgetrokken, is dat altijd al verstandig, maar daar kwam hier bij, dat
ons wat betreft samenstelling sterk vernieuwde College er de behoefte aan
had, zich een eigen oordeel te vormen op basis van een zo goed mogelijk
inzicht in de feiten. Voor uw, eveneens sterk vernieuwde, Vergadering zal,
naar wij aannemen, hetzelfde gelden.
Daar kwam nog bij, dat het Vinex-akkoord op een aantal punten niet
helemaal duidelijk bleek en dat er sprake was van enkele nieuwe feiten.
Ons College heeft daarom aan de directeur van de hoofdafdeling
Stedelijke Ontwikkeling der Gemeentesecretarie verzocht, in overleg met
alle betrokken diensten en afdelingen de als bijlage bij deze voordracht
gevoegde nota op te stellen, waarin de totstandkoming van het Vinex-akkoord
wordt geschetst en waarin de consequenties in beeld worden gebracht. Het
doel van de nota is om naar beste huidig ambtelijk inzicht aan te geven
welke verplichtingen de gemeente aangaat als zij het Vinex-akkoord
definitief ondertekent, welke risico's zij daarbij neemt, welke
dekkingsmogelijkheden en oplossingsrichtingen er zijn en welke
randvoorwaarden er in dat verband moeten worden gesteld.
Voor de totstandkoming van de nota was intensief overleg nodig met het
ROA en het rijk, teneinde de betekenis van de afspraken met betrekking tot
de infrastructuur helder te krijgen. Daarnaast is het gehele voorgenomen
woningbouwprogramma c.a. opnieuw doorgerekend en tegen het licht gehouden.
Een en ander is in de nota verwerkt.
De nota is, zoals vermeld, naar beste huidig ambtelijk inzicht
opgesteld. De term "huidig" geeft daarbij aan, dat bij het denken over de
toekomst Ä en daar gaat het hier om Ä de inzichten morgen onvermijdelijk
anders zullen zijn dan vandaag. Er komt echter een moment dat er een
beslissing moet worden genomen en dan moet men handelen op basis van de
inzichten van d t moment. Die inzichten moeten dan wel de "beste" ; zijn, in
die zin dat alle feiten en verwachtingen met de kennis van het moment zo
goed mogelijk op de rij worden gezet. Dat is in de nota en in de daaraan
ten grondslag liggende stukken gebeurd. Daarbij is gekozen voor een
"behoedzaam scenario", hetgeen met name inhoudt dat Amsterdam zich niet te
rijk rekent met mogelijke toekomstige kantooruitgiften of met aanzienlijke
verhogingen van de grondprijzen.
Op basis van de nota is naar ons oordeel thans verantwoorde politieke
besluitvorming mogelijk. Die besluitvorming betreft enerzijds de vraag, of
het Vinex-akkoord kan worden ondertekend en anderzijds de voorwaarden die
moeten worden gesteld aan het juridisch bindende Uitvoeringsconvenant, dat
thans wordt voorbereid. De aanvaarding daarvan komt nog afzonderlijk in uw
Vergadering aan de orde.
Onder verwijzing naar de nota vatten wij hierna het akkoord kort samen
en gaan daarbij in op de in de notitie beschreven consequenties,
knelpunten, oplossingsrichtingen en randvoorwaarden. Dit doen wij
achtereenvolgens voor de infrastructuur en de woningbouw (inclusief
bodemsanering).
 
2. Infrastructuur.
 
2.1. Autoverkeer.
 
Voor infrastructuur voor het autoverkeer stelt het rijk geen nieuwe
bijdragen beschikbaar (de aanleg van rijkswegen staat hier los van). Dit
heeft als consequentie dat ontsluitingswegen voor woningbouw- en
bedrijfslocaties voortaan ten laste van de grondexploitaties moeten worden
gebracht. Daar is in de notitie rekening mee gehouden.
Een tweede consequentie is dat er vooralsnog geen rijksbijdragen voor de
aanleg van de IJ-boulevard beschikbaar komen. In het Programakkoord
1994Ä1998 is dan ook al gerekend met een gefaseerde aanleg, waarbij de
middelen vooral uit de opbrengst van gronduitgiften moeten komen.
 
2.2. Openbaar vervoer.
 
Voor de infrastructuur voor het openbaar vervoer heeft bijna een
verdubbeling van het eerdere bod plaatsgevonden. Daarmee is het mogelijk
een aanvang te maken met een kwaliteitssprong in het openbaar vervoer
(Ringlijn, Noord-Zuidlijn en IJ-rail). Het rijk zegt met het Vinex-akkoord
in beginsel toe, voor de in het akkoord opgenomen projecten in het
Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) de nodige middelen te
reserveren.
Niet voor alle projecten is overigens het volledige geschatte bedrag in
het Vinex-akkoord tot 2005 opgenomen. In de rijkssystematiek betekent dit,
dat de financiering in de jaren na 2003 (het laatste jaar van het huidige
MIT) dient door te lopen. Tegelijk houdt dezelfde rijkssystematiek in, dat
vertraging in projecten elders ("onderuitputting") ertoe kan leiden dat de
financiering van Amsterdamse projecten wordt versneld. Daarnaast leert de
ervaring, dat voor conjuncturele en structurele impulsen van de kant van
het rijk vooral naar infrastructuurprojecten wordt gekeken. Als Amsterdam
daar op zo'n moment van wil profiteren, moet Amsterdam wel voldoende
voorbereide plannen klaar hebben liggen.
Tegen deze achtergrond is het naar ons oordeel niet vruchtbaar om nu te
wachten tot de laatste (geschatte!) gulden van ieder project formeel is
gedekt. Veeleer zou Amsterdam nu moeten besluiten, de Noord Zuid-lijn, de
IJ-rail en de met die twee samenhangende stationsknoop voortvarend in
voorbereiding te nemen (de Ringlijn is al in aanleg). Daarmee neemt
Amsterdam nu ten hoogste een risico van enkele tientallen miljoenen guldens
aan voorbereidingskosten, namelijk de kosten die moeten worden gemaakt om
zogenaamde globale subsidieaanvragen te kunnen indienen. Bij honorering van
die globale subsidieaanvragen zijn de gemaakte en nog te maken
voorbereidingskosten dan in beginsel gedekt.
Ten tijde van de aanbesteding van de verschillende (deel)projecten zal
een formeel aanlegbesluit noodzakelijk zijn (van uw Vergadering en/of de
regioraad). Duidelijk is dat Amsterdam een dergelijk besluit slechts kan
nemen indien de definitieve kosten door voorafgaande subsidietoezeggingen
van het rijk zijn gedekt.
Op dat moment zal er ook duidelijkheid moeten bestaan over de vraag, of
een eigen bijdrage aan de infrastructuurprojecten moet worden geleverd. Tot
voor kort ging het rijk uit van een eigen bijdrage van 20%; na discussie in
de Tweede Kamer der Staten-Generaal is er nu sprake van 5%, die via de
exploitatie zou moeten worden terugverdiend. De discussie over deze
thematiek is op landelijk niveau nog gaande.
Wij stellen ons op het standpunt dat een eigen bijdrage in het algemeen
ongewenst is en in ieder geval voor de Noord-Zuidlijn niet is op te
brengen.
Aangezien de landelijke discussie, zoals vermeld, niet is afgerond,
achten wij het prematuur om reeds in het Uitvoeringsconvenant op dit punt
zaken vast te leggen, zoals thans door het rijk wordt voorgesteld.
 
2.3. Ondergronds busstation.
 
Bij uw besluit van 27 juni 1991, nr. 624, is besloten tot het doen
realiseren van een ondergronds busstation bij het Centraal Station, onder
de voorwaarden dat geen financi‰le middelen door de gemeente beschikbaar
worden gesteld en dat de vereiste middelen niet ten koste gaan van de
Amsterdamse Vinex-projecten.
In de afgelopen maanden heeft intensief overleg plaatsgevonden met het
ROA en met het rijk om na te gaan, of de financiering van het ondergronds
busstation onder deze voorwaarden in het Vinex-bod is onder te brengen of
anderszins kan worden gedekt. Tegelijk drong en dringt in toenemende mate
de tijd: het voorbereidingsproces van de Noord-Zuidlijn is thans zo ver
gevorderd, dat duidelijkheid noodzakelijk is, of het busstation er komt of
niet.
Ons College heeft vastgesteld dat er v¢¢r 21 juni 1994 duidelijkheid
dient te zijn van de zijde van de minister van Verkeer en Waterstaat met
betrekking tot de mogelijkheid en wijze van financiering van het
busstation. Zodra de beoogde duidelijkheid is verkregen, zullen wij u in
een aanvullende raadsvoordracht een voorstel doen over de vraag, of bij de
voorbereiding van de Noord-Zuidlijn moet worden uitgegaan van een
gelijktijdige aanleg van het busstation.
 
3. Woningbouw c.a.
 
Het woningbouwprogramma volgens het Vinex-akkoord voorziet voor de
periode 1995Ä2005 in de toevoeging van minimaal 100.000 woningen in het
gehele ROA-gebied. Hiervan moeten er 27.000 in Almere, 13.500 in de
Haarlemmermeer, 5400 in Zaanstad, 4500 in Purmerend en ruim 10.000 op
diverse locaties in het ROA-gebied worden gebouwd. De overige bijna 40.000
woningen zijn voorzien in Amsterdam, en wel onderverdeeld als volgt:
Ä 12.000 in Nieuw-Oost;
Ä 3200 in de MAP (Middelveldsche Akerpolder) II;
Ä 24.300 in bestaand stedelijk gebied. In datzelfde bestaand stedelijk
gebied zullen daarnaast buiten de Vinex nog circa 10.000 vervangende
nieuwbouw-woningen moeten worden gebouwd.
Het Vinex-akkoord houdt in, dat Amsterdam deze taakstelling op zich
neemt, waartegenover het rijk de in het akkoord opgenomen (extra) bijdragen
toezegt voor stadsvernieuwing, nieuwe uitleg en bodemsanering. Daarbij
wordt verondersteld dat die bijdragen voldoende groot zijn.
De moeilijkheid is hier, dat het rijk wenst dat Amsterdam zich voor een
periode van tien jaar op voorhand vastlegt wat betreft aantallen woningen
en geld, zij het met de kanttekening dat niemand tot het onmogelijke is
gehouden (zie de slotbepaling van het Vinex-akkoord).
Naar ons oordeel betekent dit:
Ä dat ten minste de toegezegde rijksbijdragen (inclusief de bijdragen van
Almere) verzekerd moeten zijn;
Ä dat het rijk van Amsterdam een maximale inzet mag verwachten om de
overeengekomen taakstelling uit te voeren;
Ä dat Amsterdam wat betreft de periode tot en met 1997 harde toezeggingen
kan en moet doen: de plannen voor die periode zijn voldoende bekend, en
ook staan de rijksstortingen in het Stadsvernieuwingsfonds vast;
Ä dat Amsterdam in het Uitvoeringsconvenant een voorbehoud dient te maken
in de vorm van een ijkmoment in 1997, samenvallend met het voorziene
landelijke ijkmoment in het kader van Belstato. Zoals bekend, zal de
Tweede Kamer der Staten-Generaal alsdan besluiten, of de
stadsvernieuwingsbijdragen inderdaad in het thans door het rijk beoogde
tempo zullen worden afgebouwd. Als er voor de periode na 1997 sprake is
van een dergelijke vorm van onzekerheid, nota bene komende van de kant
van het rijk, kan datzelfde rijk naar ons oordeel van Amsterdam niet
eisen dat het zich onherroepelijk vastlegt.
Daar komt bij dat het hoogst onzeker is, of de woningbouw in de
marktsector (die 70% van de produktie moet uitmaken) zich op de wat langere
termijn zo voorspoedig blijft ontwikkelen als de afgelopen jaren het geval
is geweest. Het ijkmoment is dan ook tevens nodig om over enkele jaren te
kunnen beoordelen wat op dit punt de perspectieven zijn. Anders is het
afzetrisico onbeheersbaar.
Wij stellen u voor, slechts onder vorenstaande voorwaarden met een te
sluiten uitvoeringsconvenant akkoord te gaan.
 
3.1. Uitleggebieden: MAP en Nieuw-Oost.
 
Wij bespreken nu de verschillende onderdelen van de taakstelling nader,
waarbij wij weer knelpunten en oplossingsrichtingen zullen aangeven. De
MAP II behoeft geen verdere bespreking: het geraamde tekort is al in het
Vereveningsfonds gedekt en het aantal woningen is in redelijkheid
realiseerbaar.
Ondertekening van het Vinex-akkoord houdt in, dat Amsterdam thans dient te
bevestigen dat het Nieuw-Oost in voorbereiding neemt, en wel in de vorm van
een wijk van 18.000 woningen. Gestreefd wordt om de in het Vinex-akkoord
genoemde taakstelling van 12.000 woningen in de periode 1995Ä2005 te halen.
Een dergelijk besluit is nodig voor het starten van de nodige milieu-
effect-rapportage- en bestemmingsplanprocedures, het beschikbaar stellen
van voorbereidingskredieten en dergelijke. Een aanlegbesluit is pas aan de
orde als de bedoelde procedures zijn afgerond en als het moment is
aangebroken om de landaanwinning aan te besteden.
Door de langdurige onderhandelingen bestaat het risico dat voor 2005 in
Nieuw-Oost niet de beoogde woningproduktie van 12.000 stuks kan worden
gerealiseerd, maar slechts 8500 stuks. Dit aantal komt overeen met de
woningbouwproduktie in de eerste fysieke fase bij de Diemerzeedijk (zie de
bij deze voordracht behorende tekening). In de jaren daarna loopt de
produktie dan gewoon door, maar voor de Vinex-taakstelling heeft dit als
consequentie dat binnen de taakstelling uitwisseling met andere
bouwgemeenten mogelijk moet zijn. Alsdan zien wij voldoende mogelijkheden
voor het ROA als geheel om de taakstelling te realiseren. Wij zullen
hierover met de andere bouwgemeenten in overleg treden.
Financieel gezien is het beeld met betrekking tot Nieuw-Oost als volgt:
Ä geschat tekort (inclusief bijkomende kosten)............ Ÿ 560.000.000;
Ä mogelijk geachte tekortreductie....................... Ä Ÿ 110.000.000;
Ä bijdrage rijk/Almere.................................. Ä Ÿ 150.000.000;
Ä resteert................................................ Ÿ 300.000.000.
In het Programakkoord 1994Ä1998 is aangegeven dat dit tekort door
incidentele maatregelen in de vermogenssfeer zal worden gedekt. Wij zullen
u daarvoor tijdig voor het aanlegbesluit voorstellen doen.
Wij wijzen er met nadruk op, dat aldus de uitbreiding van de stad niet
ten koste gaat van de bestaande stad, aangezien de uitbreiding financieel
afzonderlijk wordt gedekt.
 
3.2. Bestaand stedelijk gebied (BSG).
 
In bestaand stedelijk gebied dienen in de periode 1995Ä2005, uitgaande
van 10.000 vervangende nieuwbouwwoningen, 34.300 woningen te worden
opgeleverd. Daar staat tegenover dat Amsterdam, naast de bestaande
rijksbijdrage aan het Stadsvernieuwingsfonds van 250 miljoen gulden per
jaar voor de periode 1994Ä1997 en aflopend tot 0 in 2005, 89 miljoen gulden
extra ten behoeve van de stadsvernieuwing ontvangt, alsmede de in het
akkoord opgenomen bijdragen voor bodemsanering.
Er zijn hier knelpunten, enerzijds met betrekking tot de omvang van de
taakstelling en anderzijds met betrekking tot de financi‰le dekking.
Wat betreft de omvang van de taakstelling moet worden vastgesteld dat de
wenselijke overmaat van 30% voor planuitval en -selectie onvoldoende
aanwezig is: de overmaat is slechts 17%. Dit maakt het noodzakelijk om bij
de vaststelling van het Structuurplan en in goed overleg met de stadsdelen
te komen tot verruiming van het planaanbod. Daarvoor zal een grote
inspanning nodig zijn, want er zijn in het verleden al meer van dergelijke
rondes geweest, dus alle "makkelijke" locaties zijn inmiddels gebruikt.
Wat betreft de dekking van de financi‰le tekorten (op de
grondexploitaties) geeft de bijlage het volgende beeld:
Ä tekort grondkosten..................................... Ÿ 740.000.000;
(bij circa 30% zwaar en 70% licht/ongesubsidieerd)
Ä bodemsanering.......................................... Ÿ 260.000.000;
Ä parkeervoorzieningen................................... Ÿ 43.000.000;
______________
totaal te dekken....................................... Ÿ 1.043.000.000 ;
 
dekking:
Ä Vinex-bod BSG (Belstato-plus, Derde weg)............... Ÿ 89.000.000;
Ä Interimwet Bodemsanering + verhaal..................... Ÿ 120.000.000;
Ä Stadsvernieuwingsfonds
(normatief: 30% van Ÿ 1.500.000.000)................... Ÿ 450.000.000;
______________
totaal aanwezig te achten dekking...................... Ÿ 659.000.000 ;
 
tekort................................................. Ÿ 384.000.000.
 
Voor de dekking van het resterende tekort kan volgens het Programakkoord
1994Ä1998 geen beroep worden gedaan op de algemene middelen. Naar het
huidige inzicht kan evenmin een beroep worden gedaan op het Resultaat
Actieve Grondexploitaties (RAG) van het Gemeentelijk Grondbedrijf, omdat
vooralsnog onvoldoende winstgevende grondexploitaties van kantoorprojecten
e.d. worden voorzien. Ons College had dan ook al besloten, dat alle nieuwe
grondexploitaties van woningbouw (inclusief gemengde projecten) in bestaand
stedelijk gebied ten laste/ten gunste van het Stadsvernieuwingsfonds dienen
te worden gebracht. Dit betekent dat het hiervoren vermelde tekort eveneens
ten laste van het Stadsvernieuwingsfonds zou moeten komen; daar is echter
al normatief voor 450 miljoen gulden gedekt.
Voorgesteld wordt daarom het resterende tekort als volgt te dekken:
Ä streng toetsen en optimaliseren....................... Ÿ 158.000.000;
Ä streven naar een opbrengst van niet-woonfuncties,
met name aan de IJ-oever.............................. Ÿ 120.000.000;
(voor het overige wordt voor de tienjaarsperiode niet met
nieuwe positieve opbrengsten gerekend)
Ä grondprijsverhoging 2 x 5%............................ Ÿ 110.000.000.
Hierbij dient men in het oog te houden dat het gaat om een periode van
tien jaar. Wij achten een dergelijke vorm van dekking slechts aanvaardbaar
in combinatie met het al eerder besproken ijkmoment in 1997. Dan zal
opnieuw moeten worden bezien in hoeverre een en ander realistisch is.
Dit betekent niet, dat we intussen moeten wachten met het strenger
toetsen en optimaliseren bij de afzonderlijke projecten. Integendeel: wij
willen daar al op korte termijn aan gaan werken.
Het zal daarbij nodig zijn, een geautomatiseerd monitoringsysteem te
ontwikkelen, dat door alle betrokkenen (verplicht) wordt gehanteerd en
waarmee de planning, de aantallen, de verwachte tekorten/opbrengsten en
andere relevante gegevens continu kunnen worden bijgehouden, zodat
voortdurende toetsing aan het met deze voordracht aangegeven financi‰le
kader mogelijk is.
Aangezien het zwaartepunt van de produktie bij de stadsdelen ligt, zal
daarnaast het financi‰le en procedurele verkeer met de stadsdelen moeten
worden vereenvoudigd, waarbij de nadruk zal komen te liggen op meerjarige
afspraken over aantallen woningen, financieringscategorie‰n, grondkosten en
subsidies, met binnen die afspraken meer "schuif"-mogelijkheden voor de
stadsdelen dan thans het geval is. Een en ander wordt vergemakkelijkt
doordat met ingang van 1995 de woningbouwsubsidies van het rijk sterk
worden gedereguleerd.
De bedoelde afspraken zouden bovendien een "incentive" in de richting
van de stadsdelen moeten bevatten om m‚‚r woningen te realiseren dan wordt
afgesproken.
De hiervoor besproken tekorten doen zich vooral voor in de jaren na
1997. Tot en met dat jaar is naar het huidige inzicht de normatieve Vinex-
reservering ten bedrage van 30% van de rijksstorting in het
Stadsvernieuwingsfonds in beginsel voldoende om de te verwachten tekorten
te kunnen opvangen.
 
3.3. Stadsvernieuwingsfonds.
 
Het Stadsvernieuwingsfonds komt door de 30% Vinex-reservering zwaar
onder druk te staan. Uw besluit van 9 februari 1994, nr. 43, om het
sleutel-percentage uit het Stadsvernieuwingsfonds aan de stadsdelen in
principe te verhogen van 25% naar 30%, alsmede de gewenste
beleidsintensiveringen voor aankopen en opknappen en de monumentenzorg
zullen daardoor onvermijdelijk ter discussie moeten worden gesteld.
Daarnaast zal in de periode tot het ijkmoment Belstato (1997) onderzocht
moeten worden, of de binnenstedelijke taakstelling tot 2005 te realiseren
is, en wel binnen de financi‰le kaders. In het uiterste geval zal voor de
resterende periode de taakstelling ter discussie dienen te worden gesteld.
Een afzonderlijk punt van aandacht betreft ten slotte de afwikkeling van
de eerder met vertegenwoordigers van het rijk gemaakte afspraken met
betrekking tot de geactiveerde tekorten op de stadsvernieuwing uit het
verleden. Amsterdam heeft zijn aandeel in de vorm van 200 miljoen gulden
geleverd, maar tot heden is deze zaak op rijksniveau niet afgewikkeld.
Wij zijn van oordeel dat Amsterdam het Uitvoeringsconvenant Vinex niet
zal kunnen ondertekenen zolang deze aangelegenheid niet is geregeld. Zolang
is immers een verantwoord inzicht in de financi‰le positie van Amsterdam
niet mogelijk en zolang kan dus het aangaan van omvangrijke verplichtingen
niet aan de orde zijn.
De Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke
Ordening en Grondzaken zal deze voordracht op 6 juli 1994 behandelen.
Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit
te nemen:
 
De Gemeenteraad van Amsterdam,
 
Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994,
 
Besluit:
 
I in te stemmen met de ondertekening door de gemeente Amsterdam,
vertegenwoordigd door de wethouder voor Ruimtelijke Ordening, van het
Vinex-akkoord op hoofdlijnen op 11 februari 1994, dat bij de
voordracht is overgelegd, als tussenstap naar de juridische
vormgeving en nadere precisering van het akkoord in een
uitvoeringsconvenant;
 
II in te stemmen met deelname aan de voorbereiding van dit Uitvoerings-
convenant, met inachtneming van de hierna volgende randvoorwaarden:
a met betrekking tot een eigen bijdrage van de gemeente van ten
hoogste 5% aan de aanlegkosten voor de openbaar-
vervoerinfrastructuur zal de op het moment van beschikking
geldende rijksbijdrage van toepassing zijn, waarbij een dergelijke
bijdrage voor de Noord-Zuidlijn in ieder geval niet aan de orde
dient te zijn;
b in het uitvoeringsconvenant dient te worden opgenomen dat
gezamenlijk de noodzaak wordt onderkend van een doorloop van de
financiering van grote openbaar-vervoerinfrastructuurprojecten na
2003 (het laatste jaar in het huidige Meerjaren
Investeringsprogramma Transport);
c met betrekking tot een besluit over de aanleg en de financiering
van een ondergronds busstation bij het Centraal Station zal
spoedig na 21 juni 1994 een nader voorstel aan u worden
voorgelegd;
d Voor Nieuw-Oost is in het Vinex-akkoord een taakstelling van
12.000 woningen afgesproken in de periode 1995Ä2005. Tijdig zal
overleg met de andere bouwgemeenten worden gestart om te
bewerkstelligen dat bij een lagere woningproduktie in Nieuw-Oost
voor 2005 de aanwezige flexibiliteit in de regionale
woningbouwcapaciteit wordt benut. Het uitvoeringsconvenant moet
deze flexibiliteit toelaten;
e voor de komende drie jaar is de Vinex-taakstelling in redelijkheid
uitvoerbaar. Voor de jaren daarna moet in verband met diverse
grote onzekerheden (waaronder in ieder geval een rijksstorting in
het Stadsvernieuwingsfonds van voldoende omvang) een voorbehoud
worden gemaakt ten aanzien van de binnenstedelijke
woningbouwtaakstelling;
f in de uitwerking van het Vinex-akkoord in het Uitvoeringsconvenant
zal dienen te worden aangegeven dat extra (Belstato+)-gelden worden
uitbetaald als lump-sum;
g in het Uitvoeringsconvenant Vinex moet nadere uitwerking worden
gegeven aan de wijze waarop de risicofactoren bij de bodemsanering
worden gedekt;
h het Uitvoeringsconvenant zal pas kunnen worden ondertekend
gelijktijdig met de deelconvenanten ROA-Almere en ROA-
bouwgemeenten. De positie van de bijdrage van Almere is daarbij
primair een zaak van het rijk en het ROA;
i het Uitvoeringsconvenant zal pas kunnen worden ondertekend nadat
de oude stadsvernieuwingstekorten van Amsterdam door het rijk
conform de eerder gemaakte afspraken zijn afgewikkeld;
 
III uit te spreken dat thans door Amsterdam de aanleg van Nieuw-Oost
wordt voorbereid, zijnde een nieuwe wijk met 18.000 woningen, en dat
ernaar wordt gestreefd om 12.000 woningen voor 2005 te realiseren.
Minimaal zal voor 2005 een eerste fysieke fase van 8500 woningen
worden gerealiseerd;
 
IV Burgemeester en Wethouders uit te nodigen, v¢¢r eind 1994 globale
subsidie-aanvragen bij het rijk in te dienen voor de gehele Noord-
Zuidlijn tussen het Buikslotermeerplein en Schiphol (inclusief de
stationsknoop Centraal Station) en voor de IJ-rail vanaf de
Westerdoksdijk tot en met Nieuw-Oost (inclusief het doortrekken van
de metro-oostlijn), opdat de gemaakte en te maken
voorbereidingskosten worden gedekt;
 
 
V Burgemeester en Wethouders uit te nodigen:
a voorstellen te doen met betrekking tot een uitbreiding van het
werkingsgebied van het Stadsvernieuwingsfonds, voor wat betreft
woningbouwplannen, tot het gehele binnenstedelijke gebied, alsmede
voor de te hanteren regels voor batige/nadelige saldi bij de niet-
woningbouwplannen en gemengde plannen in binnenstedelijk gebied
(inclusief IJ-oevers);
b een heroverweging voor te bereiden van de beleidsintensiveringen
met betrekking tot het sleutelbedrag stadsdelen, het aankopen en
opknappen en de monumentenzorg. Daarnaast zal ook een algemene
heroverweging plaatsvinden van de bestedingen van het
Stadsvernieuwingsfonds in goed overleg met de stadsdelen;
c de druk op het Stadsvernieuwingsfonds te verminderen door te
streven naar een sluitende grondexploitatie voor de IJ-oevers;
d de druk op het Stadsvernieuwingsfonds te verminderen door
vooralsnog uit te gaan van een extra grondprijsstijging voor de
woningbouw van tweemaal 5% in de periode 1995Ä2005;
e in de periode tot het ijkmoment Belstato (1997) te onderzoeken, of
de binnenstedelijke taakstelling is te realiseren, en wel binnen
het financi‰le kader, te weten: de normatieve belasting van het
Stadsvernieuwingsfonds van 30%. Indien op het ijkmoment het rijk
onvoldoende middelen beschikbaar stelt voor de periode tot 2005,
dient te worden afgewogen, of alsdan het al dan niet
(gedeeltelijk) inzetten van het Resultaat Actieve
Grondexploitaties van het Gemeentelijk Grondbedrijf verantwoord is
of dat de taakstelling ter discussie moet worden gesteld;
f overleg te voeren met de stadsdelen om de gevolgen van de besluit-
vorming in het kader van het Vinex-akkoord inzichtelijk te maken
in relatie tot de totale stadsvernieuwingsbehoefte in de periode
tot 2005 en in goede samenwerking het beoogde beleid uit te
voeren;
g in overleg met de stadsdelen voorstellen te doen tot het verruimen
van het binnenstedelijk planaanbod tot 30 % overmaat, teneinde
inverdieneffecten te kunnen realiseren via gerichte, stringente
toetsing;
h voorstellen te doen voor een geautomatiseerd monitoringsysteem met
behulp waarvan een koppeling tot stand kan worden gebracht tussen
de programmering van ruimtelijke maatregelen, de daarbij behorende
kosten/baten en de financi‰le dekkingsmiddelen, en in samenhang
daarmee:
i voorstellen te doen voor een vereenvoudiging en stroomlijning van
het financi‰le en administratieve verkeer met de stadsdelen,
waarbij de nadruk zal komen te liggen op meerjarige afspraken over
aantallen woningen, financieringscategorie‰n, grondkosten en
subsidies, met binnen die afspraken meer "schuif" -mogelijkheden
voor de stadsdelen dan thans het geval is;
 
VI het dagelijks bestuur van het Regionaal orgaan Amsterdam als trekker
van het onderhandelingsproces voor de regio van dit besluit kennis te
geven.
 
Afschrift van dit besluit zal aan Burgemeester en Wethouders worden
gegeven.
 
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,
 
K. Kooiker F.H.G. de Grave
 
secretaris loco-burgemeester
 
Tekening, behorende bij voordracht nr. 499 van 1994.