Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 18-11-93
Datum behandeling Raad
19931118
Tekst

                 Avondzitting op donderdag 18 november 1993. 

   Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.

   Secretaris: mr. K. Kooiker.

   De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste 
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de 
behandeling van:

   3
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 1993 tot 
aanbieding en vaststelling van de ontwerp-begroting voor 1994 (Gemeenteblad 
afd. 1, nr. 674, en bijlagen N en N1).

   Financiële beschouwingen over de ontwerp-begroting voor 1994. 

   Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Namens het College wil ik in 
de eerste plaats degenen die een bijdrage aan de financiële beschouwingen 
hebben geleverd dank zeggen voor hun opmerkingen. Ik zal, zoals 
gebruikelijk, beginnen met de bijdrage van de woordvoerster van de grootste 
oppositiepartij. Allereerst wil ik haar bedanken voor de bloemen ter 
gelegenheid van mijn verkiezing tot lijsttrekker, waarbij ik mij overigens 
wel heb afgevraagd of het feit dat het boeket helemaal paars was, of 
pimpelpaars, zoals de heer Bruins Slot steeds zegt, een bepaalde betekenis 
had.
   Een van de twee belangrijkste elementen in de bijdrage van mevr. 
Weltevreden regardeerde de wijze waarop het College meent evenwichtig om te 
gaan met het bedrijfsleven in deze stad, met name ook gekoppeld aan het 
geheel van het belastingen- en tarievenpakket. Daarover zijn veel meer 
opmerkingen gemaakt en bij dat onderdeel van mijn betoog zal ik ook 
terugkomen op de bijdrage van mevr. Weltevreden.
   In de tweede plaats voerde mevr. Weltevreden aan, dat op zichzelf 
verbeteringen tot stand zijn gekomen in de financiële situatie waarin de 
gemeente verkeert, niet alleen feitelijk qua guldens, maar ook qua 
structuur, zij het dat een aantal zaken nog zeker stevig aandacht behoeft. 
Ook andere woordvoerders hebben in dit opzicht nadere accenten gelegd, 
waarop ik bij de meer concrete beantwoording zal terugkomen. 
   In zekere zin is het heel terecht dat alle woordvoerders zijn begonnen 
met een beoordeling van de vraag hoe wij er nu eigenlijk na vier jaar 
voorstaan en hoe  in feite doelstellingen van het Programakkoord 1990-1994 
zijn gerealiseerd. Voorzover ik heb beluisterd, is de rode draad in de 
betogen, dat de Raad concludeert, dat de situatie redelijk op orde is. Niet 
alleen is dat feitelijk het geval wat de bedragen betreft, maar ook - en 
dat is misschien nog wel veel belangrijker - is een aantal belangrijke 
doorbraken en verbeteringen geboekt op het meer instrumentele terrein. Ik 
doel dan op de wijze waarop wij in deze gemeente met begroting en rekening 
omgaan als instrument van controle en planning en ook als politiek 
sturingselement. Ook zijn verbeteringen aangebracht in de sfeer van de 
mentaliteit ten aanzien van het werken volgens de regels in dezen. 
   Aan de andere kant is terecht gesteld, dat er weinig reden is om te 
zeggen: dat was het dan; wij gaan over tot een volgend hoofdstuk. Dit soort 
verbeteringen zijn nooit een vaststaand gegeven; er moet altijd op worden 
gelet. Bovendien blijft nog een aantal problemen liggen en hebben deze stad 
en de Raad van deze stad een hoog ambitieniveau, ook voor de volgende 
periode. Er zal dus voortdurend sprake van zijn, dat deze stad eist dat 
majeure financiële inspanningen worden geleverd om deze problemen aan te 
pakken en de ambities financieel te kunnen onderbouwen.
   Meer specifiek op de betogen ingaand, kom ik in de eerste plaats bij de 
heer Stadig die zei, dat de negatieve reserve weliswaar is weggewerkt, maar 
dat dit toch vooral optisch is. Dat kan ik niet helemaal met hem meevoelen. 
Weliswaar was een onderdeel van de operatie een boekhoudkundige ingreep met 
betrekking tot het Vereveningsfonds, maar de heer Stadig weet als geen 
ander, dat die ingreep tot gevolg heeft gehad, dat in de algemene dienst 
niet meer de rente over dat deel van het Vereveningsfonds moet worden 
meegenomen. Die rente was een structurele kostenpost en is als onderdeel 
van de CAM-operatie weggewerkt. In die zin is wel degelijk de situatie 
veranderd omdat de positieve reserve die er nu is, in tegenstelling tot het 
Vereveningsfonds, geen beslag heeft in de rompbegroting. De rente die nu 
over de positieve reserve wordt verkregen is beschikbaar voor afwegingen en 
beleidsuitgaven. In die zin is er dus wel degelijk ook sprake van een 
inhoudelijke verandering en niet alleen maar van een boekhoudkundige. 
   Dat neemt allemaal niet weg, dat de heer Stadig wel gelijk heeft met de 
opmerking, dat de omvang van het Vereveningsfonds natuurlijk kritisch in 
het oog moet worden gehouden. Overigens geldt dat niet zozeer voor de 
omvang van het Vereveningsfonds, want die is gewoon afgeschermd, maar veel 
meer voor de positieve en negatieve onttrekkingen aan dat fonds ofwel het 
resultaat van de actieve grondexploitatie, het RAG-resultaat. De heer 
Stadig weet dat wij in de Nota Amsterdam naar 2005 via bepaalde aannamen 
rekening hebben gehouden met een bedrag per jaar ter medefinanciering van 
de ruimtelijke plannen die er liggen. De heer Stadig weet ook dat Amsterdam 
de gewoonte heeft daarbij een zeer terughoudend beleid te voeren. Dat 
gebeurt terecht en wordt gedaan onder aanvoering van mijn collega Genet. 
Winst wordt pas genomen als deze is gerealiseerd en verliezen worden al bij 
de start van de uitvoering verwerkt.
   Men kan zich, gelet op de wat langere termijn waarop de zaken gaan 
spelen en ook wel op het feit, dat de financiële situatie van de gemeente 
een stuk is verbeterd, afvragen of in de komende bestuursperiode hiermee op 
een andere wijze kan worden omgegaan, bijvoorbeeld via een wat meer 
cyclisch opereren, waarbij niet naar de feitelijke guldensstroom wordt 
gekeken, maar naar een wat cyclische structurele planning van de inkomsten 
van het RAG-resultaat om op die wijze tot een betere afweging te komen in 
de richting van ruimtelijke plannen. Ik kan de Raad melden, dat het College 
voornemens is, nog voordat de nieuwe Raad zal aantreden en de 
onderhandelingen over een nieuw programakkoord plaatsvinden, hiertoe 
aanzetten te geven en elementen aan te dragen die kunnen leiden tot een 
beslissing daarover.
   Wat de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) betreft wil ik 
erop wijzen, dat, los van het feit dat deze apart aan de orde komt, mijn 
collega voor Verkeer voor een verantwoorde opstelling van de begroting in 
belangrijke mate afhankelijk is van externe gegevens. Een aantal van die 
gegevens ontbreekt, zodat het voor hem onmogelijk is op een goede wijze de 
Raad inzicht te geven in de situatie voor 1994 van het GVB. 
   Mevr. Weltevreden heeft terecht opgemerkt dat voor het
Slotervaartziekenhuis weliswaar een voorziening is getroffen, maar dat niet 
uitgesloten is te achten dat die voorziening ontoereikend zal zijn. Ik heb 
overigens van mijn collega voor de Gezondheidszorg begrepen, dat de 
onderhandelingen terzake op zichzelf zeer voorspoedig verlopen en dat zij 
verwacht dat deze over niet al te lange tijd zullen zijn afgerond, zodat 
wij ook dit onderdeel in beeld hebben gebracht.
   De heer Platvoet heeft gewezen op de op zichzelf heel boeiende discussie 
over de vraag wat nu een verantwoorde omvang van de algemene reserve is. 
Dat lijkt mij overigens een onderwerp dat primair bij de onderhandelingen 
over een nieuw programakkoord moet worden betrokken. Ik kan mededelen, dat 
op verzoek van de directeur van de hoofdafdeling Financiën en 
Stadsdeelfinanciën Moret, Ernst & Young, Financieeladviseurs, bezig zijn 
een aantal aanzetten op papier te zetten, deels op basis van een sterkte- 
zwakte-analyse van de financiële situatie van de gemeente, maar deels ook 
via het geven van handvatten, zoals de heer Platvoet deed en die ik zeker 
ook aan Moret, Ernst & Young, ter hand zal stellen, aan de hand waarvan wij 
tot een verantwoorde keuze op dat punt kunnen komen.
   De opmerkingen van de heer Cornelissen over het wachtgeld zijn zeer 
interessant, zij het dat het niet zo is dat het College niet al eerder over 
deze zaak heeft gesproken. Ik wijs in dit verband op de tekst van de 
missive inzake het onderdeel Personeelszaken. Wellicht kan men zich nog 
herinneren dat het College de Raad het vorig jaar bij de posterioriteiten 
voor de begroting 1993 al heeft voorgesteld - daarmee is ook ingestemd - 
een posterioriteit van 2 miljoen gulden in te boeken op de bedragen die 
gemoeid zijn met de wachtgeldverplichtingen. Het totaal daarvan bedraagt 
overigens ongeveer 30 miljoen gulden. Zo is met name de controle of iemand 
echt nog recht heeft op wachtgeld dan wel of in meerdere of mindere mate 
sprake is van inkomsten uit andere bronnen geïntensiveerd. In de tweede 
plaats wijs ik er wel voor alle helderheid op, dat die wachtgelden niet zo 
maar zijn ontstaan en in belangrijke mate te maken hebben gehad met de 
reorganisatieprocessen waarvan wij er in de afgelopen jaren in de gemeente 
vele hebben gehad. In het kader van een verantwoord sociaal beleid, ook 
vaak nodig om bijvoorbeeld de instemming van de bonden te verkrijgen met de 
reorganisatieprocessen, zijn die verplichtingen ontstaan. Dat neemt 
allemaal niet weg, dat ook het College het buitengewoon belangrijk acht nog 
eens goed te kijken naar de instrumenten die er zijn om de instroom op dat 
punt te beperken en na te gaan of er nog meer mogelijkheden zijn om het 
bestand af te bouwen, anders dan via de inspanningen via het Gemeentelijke 
Mobiliteitsbureau en het RAP-bestand. Ook wij zijn van mening, dat het om 
een zeer omvangrijk bedrag aan algemene middelen gaat en dat tot het 
uiterste moet worden gepoogd dit bedrag niet te laten stijgen en zo 
mogelijk terug te dringen. Ik wijs de heer Cornelissen erop, dat deze post 
een van de dragende elementen is van de tentatieve raming van 50 miljoen 
gulden die door mij is aangegeven voor de volgende collegeperiode. 
      (De heer CORNELISSEN: Mag ik hieruit afleiden, dat het College op 
      korte termijn met een systematische aanpak komt om dat verder uit te 
      werken in het verlengde van wat het kennelijk al aan maatregelen 
      heeft genomen en met het oog op het invullen van die 50 miljoen 
      gulden? Over tweeëneenhalve maand staat de concretisering dus voor de 
      deur?)
   In ieder geval is dat wat het controle-element betreft - bij de 
hoofdstuksgewijze behandeling kan hierover wellicht nog met de wethouder 
voor Personeelszaken worden gesproken - een aantal heel concrete 
maatregelen deels al in werking getreden om dat element inderdaad te 
tackelen. Over de mogelijkheden om de instroom te beperken en de uitstroom 
te vergroten is een aantal voorstellen geformuleerd, waarover advies is 
gevraagd aan de hoofdafdeling Financiën en Stadsdeelfinanciën en die 
dinsdag aanstaande in het College zullen worden besproken. 
      (De heer CORNELISSEN: Wij zouden het op prijs stellen als wij ook in 
      de commissie van advies en bijstand en de Raad kwantitatief een nader 
      inzicht zouden krijgen in hetgeen waarover wij nu praten, want dat is 
      toch eigenlijk niet echt helder voor ons. Ook de maatregelen die echt 
      effect kunnen sorteren zijn onduidelijk.)
   Het lijkt mij goed, in overleg met de wethouder voor Personeelszaken het 
preadvies op het ingediende voorstel uit te brengen en de informatie die u 
vraagt daarbij te betrekken. Het is in ieder geval helder dat wij het 
erover eens zijn, dat tot het uiterste moet worden geprobeerd de kosten die 
hiermee zijn gemoeid op een verantwoorde wijze te beperken. 
      (De heer CORNELISSEN: Ik dank het College voor de uitnodiging om dat 
      voorstel alsnog in tweede termijn in te dienen om het daarmee de 
      gelegenheid te geven een gedegen preadvies uit te brengen.) 
   Dat kan ook zonder voorstel. Als de heer Cornelissen de informatie in de 
vorm van een preadvies wil hebben is dat prima, anders krijgt hij die in de 
vorm van een notitie, maar dat maakt niet zo veel uit. Het is belangrijker 
vast te stellen, dat wij het over de materiële richting van het beleid eens 
zijn. Ik dank de heer Cornelissen dan ook voor de gelegenheid die hij mij 
heeft gegeven om duidelijk te maken hoe het College hiermee zeer actief en 
alert bezig is.
   Ik kom toe aan de opmerkingen over het element van planning & control, 
een onderwerp waarvoor de heer Cornelissen meer in het bijzonder 
belangstelling heeft; hij heeft ook vorig jaar daarover al uitvoerig 
gesproken. Eerst moet wat mij betreft een misverstand uit de wereld worden 
geholpen. Ik herinner mij nog goed, dat het vorig jaar over de zogenaamde 
kerntakendiscussie is gesproken. Bij de heer Cornelissen is die discussie 
blijkbaar overgekomen als een standpunt van het College tegen een 
kerntakendiscussie omdat het instrument van planning & control ter 
beschikking staat. De causale relatie is wat mij betreft net een slag 
anders. Van de kant van het College is toen aangegeven, dat een 
kerntakendiscussie in hoge mate een politiek bestuurlijke keuzediscussie 
is. De heer Cornelissen zal zich ook wel herinneren, dat ik heb gezegd dat 
ik een kwalitatieve kerntakendiscussie - vandaar ook de bereidheid van de 
kant van de medewerkers van de hoofdafdeling Financiën en
Stadsdeelfinanciën om de partijen daarbij te helpen - als onderdeel van de 
politieke discussie tijdens de verkiezingsstrijd op prijs zou stellen. Wat 
mij betreft kan in dit verband ook worden gesproken over een prioriteiten- 
en posterioriteitendiscussie. Een kerntakendiscussie is niet te voeren op 
basis van in een computer ingevoerde gegevens, waarbij dan duidelijk wordt 
wat erbij kan en wat eraf moet. Het is natuurlijk in hoge mate een 
politieke discussie over politieke keuzen. De heer Houterman is daarmee op 
zijn manier begonnen en anderen doen dat natuurlijk ook op hun manier. 
   Het lijkt mij goed die discussie eerst langs die lijn te voeren. 
Vervolgens kan die dan goed worden geoperationaliseerd vanuit de lijn van 
het dagelijks bestuur, waarbij planning & control wel degelijk een heel 
belangrijke rol kunnen spelen om de Raad de informatie te geven die voor 
die afweging van belang is. Het is overigens zo dat planning & control een 
proces van voortdurende herijking is, waarbij op bepaalde punten successen 
zijn te boeken en andere punten stroperiger lopen omdat er een geheel 
andere stijl is van aansturing van de kant van het bestuur. Ik durf echter 
niet de stelling te verdedigen dat op dat punt het afgelopen jaar niet een 
aantal successen is geboekt, maar ook daarbij geldt weer dat het primaat 
voor planning & control bij de wethouder voor Personeelszaken ligt. Het is 
daarom beter meer in detail bij de hoofdstuksgewijze behandeling daarop 
terug te komen.
      (De heer CORNELISSEN: Mijn geheugen is af en toe zwak. Kan de 
      wethouder enkele successtories van het afgelopen jaar noemen?) 
   Planning & control is meer dan het aangaan van managementcontracten. 
Planning & control is bij voorbeeld ook het voeren van een discussie over 
zaken waarmee wethouder Genet bezig is geweest. Hoe gaat men om met de 
nieuwe taken van bijvoorbeeld het Gemeentelijk Woningbedrijf? Ik wijs ook 
op de discussie over de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst 
(GG&GD), de discussie over het Slotervaartziekenhuis, de door de wethouder 
voor de Nutsbedrijven in gang gezette discussie over de positie van het 
Gemeente-energiebedrijf (GEB), de Dienst der Gemeentewaterleidingen en het 
Gemeentelijk Havenbedrijf. Ik noem voorts de discussie die wordt gevoerd 
over de positionering van het GVB. Dat zijn allemaal discussies die te 
maken hebben met de vraag hoe in het kader van de planning & control 
bestuurlijk kan worden omgegaan met dat soort onderdelen van de gemeente. 
      (De heer CORNELISSEN: Dat geldt natuurlijk niet voor de GG&GD. 
      Daarbij gaat het typisch om de vraag in hoeverre de gemeentelijke 
      overheid nog een bepaalde taak heeft in de gezondheidszorg. Daarvoor 
      liggen er veel varianten. Dat is echt geen planning & control, maar 
      typisch een goed voorbeeld van een kerntakendiscussie.) 
   Ik poog ook aan te geven - en daar ligt de relatie tussen die twee - dat 
planning & control het systeem is, waarbij het bestuur de elementen en 
informatie moet geven om die bestuurlijke afweging te kunnen maken. Als 
niet vanuit het systeem van planning & control die elementen bij het 
bestuur op tafel komen te liggen, is het veel moeilijker voor het bestuur 
de kerntakendiscussie te voeren. Daarom zei ik ook al dat planning & 
control meer is dan alleen managementcontracten. Planning & control is 
bijvoorbeeld evenzeer de discussie die via wethouder Bakker wordt gevoerd 
over een andere positionering van een aantal onder zijn
verantwoordelijkheid vallende onderdelen van de afdeling Algemene 
Secretarie.
   Ik heb nu ongeveer al mijn collega's mede verantwoordelijk gemaakt. Dat 
is altijd heel verstandig. Na alle aansporingen van de heer Stadig op dat 
punt, zal ik ook niet meer verzuimen om al mijn collega's in die glorie te 
betrekken.
   Ik kom nu toe aan de opmerkingen die zijn gemaakt over het rapport van 
de Commissie-Walboom. Ik kan overigens meedelen, dat het in mijn voornemen 
ligt nog binnen een maand met een bestuurlijke reactie op dat rapport te 
komen. Ik ben het met een aantal sprekers eens, dat dat rapport veel bevat 
waarop een snelle, adequate en bestuurlijke reactie vereist is, ofwel, 
zoals de heer Stadig zegt, waarbij dat element van de kwaliteitssprong aan 
de orde is. Laat ik aan de andere kant benadrukken, dat Amsterdam volstrekt 
uniek is, aangezien wij als enige gemeente objectieve buitenstaanders uit 
alle geledingen van de samenleving toestaan een kijk in de keuken te nemen. 
Geen enkele andere gemeente heeft dat aangedurfd. Zo'n werkwijze leidt 
natuurlijk, zeker bij dit soort majeure complexe operaties tot opmerkingen, 
dat bepaalde zaken niet goed zijn verlopen. Wij moeten daar overigens niet 
van schrikken. Ik weet het liever nu dan dat over ‚‚n of twee jaar, als 
alles volledig in gang is gezet, moet worden geconstateerd dat bepaalde 
zaken fout lopen. Wij moeten ogenblikkelijk bestuurlijk adequaat reageren. 
De Dienst der Gemeentebelastingen is daarmee zeer uitvoerig bezig en binnen 
een maand, dus nog voor het Kerstreces, moet daarover uitvoerig in de 
commissie van advies en bijstand kunnen worden gesproken aan de hand van 
een bestuurlijke reactie van de kant van het College op het rapport van de 
Commissie-Walboom.
      (De heer CORNELISSEN: Wordt ook een financiële vertaling van de 
      gevolgen bijgevoegd?)
    Door de Dienst der Gemeentebelastingen wordt bij de opstelling van de 
raming van de inkomsten van het onderdeel onroerende-zaakbelastingen (OZB) 
altijd rekening gehouden met wat wij kwade posten noemen. Waar bij een 
majeure stelselverandering altijd sprake is van een overloopprobleem, is de 
reservering voor 1994 wat groter dan gebruikelijk. Ik heb tot nu toe geen 
signalen ontvangen van de Dienst der Gemeentebelastingen dat er reden is om 
aan te nemen dat die reservering onvoldoende zou zijn. Ik wijs er overigens 
op, dat de heffing OZB door de rechter in een individueel geval wordt 
getoetst. Daarin zitten altijd marges van toegestane afwijkingen. Gelet op 
het feit dat voor het eerst sprake is van een systeem waarbij op deze wijze 
van de kant van de gemeente integraal wordt getaxeerd, is er althans naar 
de mening van de Dienst der Gemeentebelastingen, gezien de maatregelen die 
wij gaan nemen, geen reden om aan te nemen dat daar tegenvallers in zullen 
ontstaan. Nogmaals, ik stel voor die discussie te voeren aan de hand van de 
bestuurlijke reactie op het rapport. Daar is alle aanleiding toe. 
   Naar aanleiding van de vraag van de heer Platvoet over de reserve 
afkoopsommen wijs ik erop, dat in dat bedrag het element van het 
Vereveningsfonds een heel belangrijke rol speelt omdat die zaken aan elkaar 
zijn gekoppeld. Ik geloof in ieder geval dat helder zal zijn, dat hier geen 
sprake is van een vrije reserve, want dan zou het een nulpost zijn. Het 
heeft wel degelijk te maken met de systematiek van de wijze waarop rond die 
erfpachtconstructie met afkoopsommen wordt gewerkt omdat tegenover die 
reserve afkoopsommen het wegvallen van de gekapitaliseerde waarde van de 
erfpacht staat. Het voert waarschijnlijk te ver deze techniek verder uiteen 
te zetten. Ik beschik over een vrij uitvoerig schriftelijk antwoord. 
Misschien dat ik dat de heer Platvoet nog eens zal geven. Daar komen wij 
wat mij betreft nog op terug.
   Er zijn veel vragen gesteld over de Vinex, de Vierde Nota Ruimtelijke 
Ordening Extra, en ik moet zeggen dat ik het wat lastig vind daarop 
uitvoerig te reageren. Ik denk dat ongeveer alle opmerkingen die terzake 
zijn gemaakt op zichzelf en sec genomen waar zijn. Men kan er echter zo 
weinig mee doen als geen integraal verhaal op tafel ligt. Waar daarover nog 
stevig wordt onderhandeld en blijkbaar ook de beantwoording van de vraag of 
dit Kabinet zich met de eretitel "Kabinet van de grote steden" kan tooien 
daarvan afhankelijk is, wil ik althans niet de politieke indruk wekken er 
partijpolitiek belang bij te hebben om dat proces te verstoren. Ik wil 
daarin dus heel terughoudend zijn. In ieder geval is ‚‚n ding wat mij 
betreft buitengewoon helder. Zelfs als dat resultaat gunstig is, zal met de 
Raad een zeer majeur debat moeten worden gevoerd over de vraag of de Raad 
bereid is de keuzen die daaruit voortvloeien voor zijn rekening te nemen. 
Het zal namelijk om zeer grote bedragen gaan, zelfs als de onderhandelingen 
succesvol worden afgerond. Ik vind het op zichzelf als wethouder voor 
Financiën niet erg die discussies te voeren als de Raad ook bereid is de 
effecten en gevolgen ervan voor zijn rekening te nemen, want dat is nu 
eenmaal het vak waarvoor wij met ons allen hebben gekozen. In dit vak 
moeten wij uiteindelijk ook in moeilijke gevallen keuzen maken. Ik kan in 
elk geval zeggen, dat zodra de Vinex-onderhandelingen zijn afgerond, het 
College zal zorgen voor een aangepast meerjarenperspectief, zodat het debat 
kan worden gevoerd en de Raad ook beschikt over de benodigde informatie om 
in de discussie die dan verder plaatsvindt in de richting van een volgende 
bestuursperiode verantwoorde keuzen te kunnen maken.
   Ik wil een overstap maken naar de opmerkingen die over de toekomst zijn 
gemaakt. Dat is in die zin een beetje lastig omdat daar ook elementen 
doorheen lopen van partijpolitieke profilering, als ik het zo mag zeggen. 
Aangezien ik hier namens het College spreek, wil ik daarin, hoe aardig ik 
die discussie ook vind, op dit moment wat terughoudend zijn. Aanstonds 
breekt nog een hele periode aan waarin de zeepkist, om het zo maar eens te 
zeggen, volop aanwezig zal zijn. Dan kunnen wij die discussie wat mij 
betreft verder voeren. In ieder geval is duidelijk, dat voor de toekomst 
een stevig ambitieniveau op tafel ligt. Er is weliswaar sprake van een 
gesaneerde financiële situatie, maar dat ambitieniveau zal toch moeten 
worden gefinancierd door het maken van keuzen. Ik denk dat het politieke 
debat zal gaan over de vraag waar die keuzen worden gemaakt en welke 
bijdragen zullen worden gevraagd van de verschillende categorieën die 
daarbij een rol kunnen spelen. In die zin denk ik dat de kerntakendiscussie 
en de concrete invulling daarvan, zoals onder meer aangegeven door de heer 
Houterman, op zichzelf interessante aanzetten bevatten. Natuurlijk kan men 
daarover twisten en het College heeft er ook nog geen oordeel over. Het zal 
echter duidelijk zijn, dat als aan de ene kant sprake is van nieuwe taken, 
nieuwe ambities en nieuwe investeringen aan de andere kant niet valt te 
ontkomen aan een kritisch tegen het licht houden van bestaande 
taakgebieden, met alle verschuivingen die dat met zich kan brengen. 
   Ik kom daarmee tot het tarievenbeeld voor 1994. Het College is van 
mening dat dit beeld evenwichtig is, ondanks alle van buiten komende 
complicaties, die overigens al wel eerder bekend waren en die ook in 
voorgaande jaren hebben geleid tot moeilijk plussen en minnen om tot een 
verantwoord beeld te komen.
   Alvorens hierop nader in te gaan wil ik een zijstapje maken naar een op 
zichzelf buitengewoon interessante discussie over de vraag, in hoeverre het 
mogelijk is op gemeentelijk niveau te komen tot wat men kan noemen een 
ecologisering van het tarievenbeleid. Het lijkt alsof er een soort van 
tweedeling in de Raad bestaat. Aan de ene kant staan de heren Platvoet, 
Cornelissen en Stadig, die dit bepleiten; aan de andere kant staan de heer 
Houterman, mevr. Weltevreden en ook mevr. Witte, die van oordeel zijn dat 
men voorzichtig moet zijn met ecologisering van tarieven, aangezien men met 
een voortdurende opeenstapeling van lasten voor het milieu ook het 
draagvlak voor het milieubeleid kan aantasten. Het is een boeiend en 
interessant, maar ook heel lastig dossier. Ik herinner eraan dat het punt 
ook vier jaar geleden bij de kamerverkiezingen een belangrijke rol heeft 
gespeeld. Ook toen is gesproken over het thema van de "ecotax" en er 
leefden grote verwachtingen daaromtrent. De afgelopen vier jaar is 
gebleken, hoe lastig dit probleem is. Het wordt nog lastiger op lokaal 
niveau, omdat de mogelijkheden die wij hebben om invloed uit te oefenen op 
de verschillende onderdelen van het tarievenbeeld nogal beperkt zijn. De 
heer Cornelissen heeft bij de behandeling van de voorjaarsnota al de vraag 
gesteld of wij nog wel enig sturingsmechanisme hebben op dat gebied. Als 
men het door de afdeling Financiën opgestelde overzicht bekijkt van 
mogelijkheden die er zouden zijn, wordt men daarvan in die zin niet vrolijk 
dat het nogal beperkt blijkt te zijn. Wellicht is het een goed idee, deze 
korte notitie van de afdeling nader uit te werken en er verder over van 
gedachten te wisselen. Dan is in ieder geval zichtbaar wat er kan. Die 
discussie dient in elk geval vooraf te gaan aan die over de vraag wat men 
wil, al is ook het laatste al complex genoeg. Het zal de Raad wellicht 
verbazen, maar het College is als zodanig geen tegenstander van 
verschuiving van lasten naar het zwaarder aanslaan van elementen die het 
milieu belasten, ter verkleining van de belasting op de factor arbeid. Het 
laatste brengt ook heel gunstige werkgelegenheidsaspecten met zich. 
      (De heer PLATVOET: Meent u werkelijk dat eerst moet worden gekeken 
      wat er kan en pas dan wat men wil? Ik formuleer het liever anders: 
      tenzij wat men wil vanwege natuurverschijnselen of wat dan ook 
      onmogelijk is, moet het kunnen. Bij zaken als deze gaat het vaak om 
      regelgeving die moet worden aangepast om mogelijk te maken wat men 
      wil. Dan moet men dus eerst kijken wat men wil. De regels zijn niet 
      van God gegeven, maar door de volksvertegenwoordiging gemaakt.) 
   Dan nog is het nuttig om, als het gaat om het Amsterdamse beleid, te 
weten welke wettelijke mogelijkheden er zijn. Daar kan men als 
gemeentebestuur wat aan doen. Voor alle andere situaties kan men hoogstens 
bij de volksvertegenwoordiging bepleiten dat er iets verandert. Mijn 
ervaring is dat, hoewel beter naar Amsterdam wordt geluisterd dan vroeger, 
een motie van de Raad in de richting van de Tweede Kamer niet 
ogenblikkelijk leidt tot wijziging van wettelijke bepalingen. Als voorbeeld 
noem ik de Bijdrage Waterzuiveringskosten, waarin wij een uitstekend 
instrument zouden hebben, maar de wet schrijft precies voor wat men mag 
heffen. Men kan niet besluiten tot een verhoging met bijvoorbeeld fl 25, om 
dit op een ander punt terug te geven.
      (De heer STADIG: Wat wel kan - dat doen wij dus ook - is, bepaalde 
      bedrijven die bepaalde stoffen op het riool lozen afzonderlijk aan te 
      slaan. Dat gebeurt en dat is uitstekend. Er kan wellicht meer dan u 
      denkt!)
      (De heer CORNELISSEN: Dat is ook wat ik in eerste termijn heb 
      betoogd. De Raad heeft al eerder blijk gegeven van het feit dat hij 
      voorstander is van differentiatie. Als de door u genoemde notitie 
      wordt uitgewerkt, zult u naar ik aanneem zien dat men met name de 
      aandacht zal moeten richten op de mogelijkheid tot differentiatie. 
      Anders zal de notitie misschien even kort zijn als die, welke nu aan 
      u is verstrekt.)
   Ik heb al toegezegd dat ik de notitie wat uitvoeriger zal laten 
formuleren. Dan zal blijken wat er kan. Er liggen wat mij betreft geen 
principiële barriŠres, maar ik meen dat het ook goed is te kijken naar de 
consequenties ervan. Er is ook discussie gevoerd over het tarief voor 
grootlozers. De Raad heeft toen op zeker moment gesteld dat hij weinig 
voelde voor het element van progressie. Er zijn wat dit betreft ook 
economische belangen en belangen van werkgelegenheid. Ik heb er evenwel, 
zoals gezegd, geen bezwaar tegen die discussie te voeren, maar onduidelijk 
is waar die zal eindigen.
   De heer Houterman heeft een voorstel ingediend om in de sfeer van 
voorkeursgroepen in gesprekken met het bedrijfsleven het element van het 
lastenbeeld onderdeel te laten uitmaken van te maken afspraken. Naast het 
element van het geven van opdrachten zou naar zijn mening ook dit element 
in de discussie moeten worden betrokken. Op zichzelf is dat uiteraard een 
heel aardig idee. Ik ben benieuwd hoe de Raad daarover denkt. Het draagt 
niet alleen het element in zich van "u moet iets", maar ook van het feit 
dat er bepaalde zaken tegenover kunnen staan. Ook hier geldt overigens weer 
dat de mogelijkheden beperkt zijn, eenvoudig omdat het voeren van een 
lastenbeleid in dit land in zeer belangrijke mate een zaak is van de 
centrale overheid. Dat kan veranderen als plannen in de sfeer van het 
gemeentelijk belastinggebied uit het rapport van de Commissie-De Kam 
werkelijkheid worden, maar op dit moment is het instrument nog beperkt. 
Desondanks zou de suggestie waardevol kunnen zijn. Ik kan de Raad op dit 
punt overigens mededelen dat in februari a.s. op verzoek van het 
bedrijfsleven een breed overleg zal plaatsvinden tussen het College en het 
bedrijfsleven over de vraag hoe wij de volgende bestuursperiode wat aan 
elkaar kunnen hebben. Daarbij zullen thema's als werkgelegenheid, kwetsbare 
groepen, allochtonen, maar ook het te voeren lastenbeleid op tafel komen. 
Daarbij kunnen ook de nu door de Raad genoemde aspecten aan de orde komen. 
   Ik kom daarmee tot de naar mijn oordeel interessante discussie over de 
baatbelasting. Er is in de Raad eerder een voorstel terzake aangenomen en 
een raadsuitspraak wordt uiteraard uitgevoerd. Van de kant van het College 
is ook een- en andermaal gezegd dat er geen principiële bezwaren zijn tegen 
een baatbelasting. Ik heb dat eerder wel eens een veredelde vorm van 
profijtheffing genoemd, waarvoor heel goede argumenten kunnen bestaan. 
Duidelijk is echter vervolgens ook dat het instrument als zodanig 
buitengewoon ingewikkeld is en dat vele pogingen om tot baatbelasting te 
komen zijn mislukt. Dit neemt niet weg dat van mijn kant aan collega's is 
gemeld dat de Raad het genoemde voorstel heeft aanvaard en dat het College 
heeft gemeld dat het op zichzelf een heel bespreekbaar instrument is. De 
afdeling Financiën wil van de collega's graag vernemen, welke onderdelen 
ervoor in aanmerking zouden kunnen komen en is graag bereid, vervolgens 
hulp te verlenen bij de vertaalslag van het project naar baatbelasting. De 
afdeling Financiën weet niet, welke projecten in beeld zijn. Dat weet 
bijvoorbeeld wel de projectleider bij het Gemeentevervoerbedrijf voor de 
Noord-Zuidlijn.
      (De heer STADIG: Weet u dan echt zelf niet dat het project Noord- 
      Zuidlijn bestaat?)
   Natuurlijk wel, maar het is toch logisch dat een portefeuillehouder die 
bezig is aan een project de projecten die in aanmerking komen aanmeldt. Dat 
is in een aantal gevallen ook gedaan en vervolgens is door de afdeling 
nagegaan of die voldeden aan de criteria. Geconstateerd is dat dit niet het 
geval was, zoals ik heb gemeld in een notitie. De Noord-Zuidlijn is apart 
bekeken en daar geldt een levensgroot en onoverkomelijk probleem, namelijk 
dat een baatbelasting alleen kan worden geheven voor projecten die door de 
gemeente worden gefinancierd. Hier gaat het om een project dat door het 
rijk wordt gefinancierd.
      (De heer STADIG: Dat is inderdaad het uitgangspunt. Gesteld echter 
      dat wij voor een klein bedrag aan de pan blijven hangen, dan wordt 
      toch dat deel van de kosten door de gemeente betaald. Dat gedeelte 
      zou zich dus lenen voor doorwerking in de richting van een 
      baatbelasting.)
   Juridisch gezien zal ook dat niet gelden, aangezien het moet gaan om een 
project dat door "de gemeente" wordt betaald; dat is iets anders dan een 
project dat "voor een deel door de gemeente" wordt betaald. Overigens wordt 
juist nu een hele discussie met het rijk gevoerd, erop gericht dat het rijk 
het zal betalen. Het is dan ook wat voorbarig nu te praten over betaling 
van een deel door de gemeente.
      (De heer STADIG: Mijn vademecum voor gemeentefinanciën zegt dat 
      medefinanciering door een andere overheid geen beletsel is.) 
   Dan is er kennelijk sprake van een interpretatiediscussie tussen u en de 
juristen van de gemeente. Daarnaar zal dan nog nader moeten worden gekeken. 
Voorshands is er in ieder geval geen sprake van medefinanciering door de 
gemeente. Dat is het standpunt van de Raad en wij moeten dan ook 
voorzichtig zijn met uitlatingen in die zin dat wij wel zullen moeten 
meebetalen en dat dus alvast maar eens naar de mogelijkheid van een 
baatbelasting moet worden gekeken. Afgezien daarvan liggen er nog vele 
andere juridische problemen bij dit project; ik zal die nu niet allemaal 
opsommen.
      (De heer STADIG: Daarom vraag ik in mijn voorstel ook om extern 
      advies. Ik heb echt het gevoel dat ergens iemand iets niet wil. Laat 
      iemand van buiten ons dan maar vertellen wat wel en niet kan.) 
   Ik wil dat best overwegen op het moment dat er sprake zal zijn van 
medefinanciering van de kant van de gemeente. Het lijkt mij op dit moment 
voorbarig.
      (De heer STADIG: Het gaat mij om het instrument als zodanig.) 
   Kunt u mij een voorbeeld geven van een gemeente waar een baatbelasting 
is geslaagd? Ik heb er uitvoerig over gesproken met mijn collega in 
Utrecht. Deze heeft mij medegedeeld dat hij in de gemeente Utrecht 23 keer 
heeft geprobeerd een baatbelasting in te voeren. Het is ‚‚n keer gelukt. 
      (De heer STADIG: Per 1 januari a.s. treedt de nieuwe Gemeentewet in 
      werking en daar zit een verruimde baatbelasting in. Nieuwe ronde, 
      nieuwe kansen!)
   Laten wij afspreken dat, als naar de mening van de heer Stadig bij het 
project Noord-Zuidlijn aan de voorwaarden wordt voldaan, dus bij 
medefinanciering door de gemeente, wij de zaken nog eens op een rijtje 
zetten. Ik heb er overigens geen bezwaar tegen, aan de Vereniging van 
Nederlandse Gemeenten, die hiervoor een speciale afdeling heeft, eens te 
vragen de mogelijkheden van een baatbelasting bij de nieuwe wetgeving op 
een rijtje te zetten. Wellicht kan daaraan dan ook een wat meer specifieke 
vraag worden gekoppeld. Ik moet er nogmaals op wijzen, dat het instrument 
ook naar de mening van de gemeenten slechts heeft geleid tot hoge baten 
voor advocaten, eerder dan dat het veel heeft opgeleverd, afgezien van heel 
kleine projecten in de vorm van bijvoorbeeld verbetering van 
winkelsituaties enz. Daarbij was dan vooraf met winkeliers overeenstemming 
bereikt. Als ‚‚n of twee winkeliers dan bezwaren maakten hebben die zaken 
bij de rechter stand gehouden, alle andere zeker niet.
      (De heer HOUTERMAN: Afgezien of het juridisch wel of niet kan, is 
      voor mij de vraag politiek veel interessanter of wij het, als het al 
      juridisch zou kunnen, ook inderdaad willen. De PvdA heeft een 
      gedachte ontwikkeld om woningen op 400 m afstand van metrohaltes 
      extra te gaan belasten. Gesteld dat dit juridisch mag, is de vraag of 
      wij dit wel een wenkend perspectief vinden. Misschien is het 
      omgekeerde ook waar, in die zin dat, als er een baatbelasting komt, 
      er ook sprake zal moeten zijn van een schadebelasting. Dat is geen 
      voer voor juristen, maar voor politici.)
      (De heer PLATVOET: Ik heb begrepen dat u zich dan op gespannen voet 
      met het College bevindt. Van de wethouder voor Financiën heb ik 
      namelijk begrepen dat het College voorstander is van het middel 
      baatbelasting. Wel zijn er juridische voetangels en klemmen, die voor 
      een deel per 1 januari a.s. zouden zijn weggenomen.) 
      (De heer HOUTERMAN: Op het concrete voorstel van de PvdA is door het 
      College niet geantwoord.)
   In de discussie over het instrument van de baatbelasting heeft het 
College zijn standpunt, namelijk dat het als zodanig niet onbespreekbaar 
is. Het is bijvoorbeeld, zij het niet in de vorm van baatbelasting, 
toegepast door de wethouder voor Verkeer enz. bij de maatregelen op het 
Leidseplein, waar de uitbaters een bedrag van fl 400.000 bijdragen aan de 
verfraaiing van het plein. Dat is de filosofie: de overheid neemt 
maatregelen waarbij een aantal mensen duidelijk baat heeft en dan is het 
niet onredelijk aan hen een bijdrage te vragen.
      (De heer PLATVOET: Ik noem als concreet project het Museumplein.) 
   Ik zou mij kunnen voorstellen dat het Stedelijk Museum bij het project 
zeer gebaat is. De discussie over dergelijke mogelijkheden moet men kunnen 
voeren. De heer Houterman vraagt, hoe het College dit ziet als het gaat om 
de Noord-Zuidlijn. Daarover heeft het College in concreto geen standpunt, 
aangezien immers de conclusie was dat het gaat om een rijksproject met 
rijksfinanciering.
      (De heer STADIG: Daarover hebben wij gesproken. De vraag is: gesteld 
      dat...)
   Dat lijkt mij niet erg zinvol.
      (De heer STADIG: Het gaat hier om een belangrijke vraag, namelijk of 
      een instrument dat potentieel nogal wat kan opleveren beschikbaar is 
      of niet. Het enige wat wij nu vragen is dat mensen van buiten 
      hiernaar eens kijken. 
Als wij dat tijdig doen, zullen wij straks niet
      worden overvallen. Daarna is dan nog de vraag van de heer Houterman 
      aan de orde of men wel of geen gebruik van het instrument wenst te 
      maken.)
      (De heer CORNELISSEN: Ik denk dat de vraag van de heer Houterman in 
      een heel bijzonder licht komt te staan. Als hij gelijk heeft, is de 
      consequentie dat wij zouden moeten overwegen of wij  berhaupt wel 
      zulke belangrijke infrastructurele werken in de stad willen, 
      aangezien dit kennelijk kan leiden tot waardedaling van het onroerend 
      goed. Dat is een heel nieuw gegeven.)
      (De heer HOUTERMAN: De penalty moet komen te liggen bij de forensen 
      en de bedrijven die er baat bij hebben en niet bij de eigen- 
      woningbezitters die toevallig om de hoek bij een metrohalte wonen.) 
   Ik houd het erop dat eerst moet worden bepaald of het instrument als 
zodanig wel of niet beschikbaar is bij de Noord-Zuidlijn. Daarna kan dan de 
politieke discussie verder worden gevoerd. Voorlopig heb ik de neiging te 
denken dat de discussie over de vraag of het wel of niet een goed 
instrument is nog lang niet is beantwoord.
   Ten aanzien van tarieven en belastingen heeft mevr. Weltevreden erop 
gewezen dat het pakket voor bedrijven in Amsterdam nog steeds 30% hoger 
ligt dan voor bedrijven in de omliggende gemeenten. Dat is juist. Er is dan 
ook geen reden tot grote tevredenheid, maar aan de andere kant blijkt uit 
hetzelfde rapport wel dat het verschil een stuk kleiner is geworden in 
vergelijking met vier jaar geleden. Zo moet men dus zijn zegeningen maar 
tellen! Het verschil van 30% heeft onder andere te maken - de heer Van der 
Laan wees er ook op - met het feit dat in de verdeelsleutels van het 
Gemeentefonds onvoldoende rekening wordt gehouden met het element van de 
centrumfunctie. Daarover wordt op het ogenblik een brede discussie gevoerd 
in de Raad voor Gemeentefinanciën. Het rapport is in concept gereed en zal 
naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Als dit mocht leiden tot een niet 
onbelangrijke verbetering in de financiële positie van de gemeente 
Amsterdam, doordat dit element een veel zwaardere rol gaat spelen, vervalt 
als het ware een argument voor het verschil van 30% en lijkt het nodig dit 
feit te betrekken bij de vraag hoe men de komende vier jaar wil omgaan met 
bedrijven. Zolang dit element in de Financiële Verhoudingswet onvoldoende 
is verwerkt, is het onvermijdelijk - het geldt overigens ook in andere 
centrumgemeenten - dat er een verschil is. Het streven van het College om 
te komen tot een reductie van het verschil ten opzichte van omliggende 
gemeenten is op dit moment het maximaal haalbare. In die zin kan ook niet 
worden gezegd, zoals mevr. Weltevreden deed, dat de voorstellen die nu op 
tafel liggen zouden betekenen dat (handenwringend of -wrijvend) sprake zou 
zijn van een lastenverschuiving in de richting van het bedrijfsleven. Er is 
iets anders aan de hand, namelijk dat door twee ontwikkelingen, zowel de 
verhoudingsgegevens als de waardeontwikkeling in 1994, een niet 
onbelangrijk feitelijk voordeel zou ontstaan voor het bedrijfsleven, 
vergeleken met 1993. Nagegaan is toen, in welke mate dit wat meer 
evenwichtig zou kunnen worden gespreid, aangezien een voordeel aan de ene 
kant altijd een nadeel voor de andere kant inhoudt. Van het begin af is 
daarbij door mij de lijn gevolgd dat het instrument van differentiatie 
tussen woningen en bedrijven mogelijkheden voor de gemeente biedt. De reden 
is niet dat ik vind dat het instrument van differentiatie er moet zijn om 
de lasten voor het bedrijfsleven maar op te jagen, integendeel; de reden is 
dat het instrument de mogelijkheid biedt om bij sterke waardestijging tot 
een evenwichtiger beeld te komen tussen de verschillende categorieën. 
Overigens was er in het laatste overleg met het bedrijfsleven over het 
belastingen- en tarievenpakket voor 1994 uiteraard van alles aan te merken 
op dat pakket - dat is ook heel goed in zo'n gesprek - maar het gesprek 
leverde naar mijn taxatie toch minder kritiek op dan ik in voorafgaande 
jaren gewend was. Dat is ook terecht als er blijkens het laatste rapport 
moet worden gesproken van een relatieve verbetering van de positie van 
Amsterdam, vergeleken met andere grote steden, waar het gaat om de lasten 
voor het bedrijfsleven.
   De heer Stadig heeft met betrekking tot de uitkering uit het 
Gemeentefonds gesproken over een extra uitkering van 16 miljoen gulden. 
Voor de feitelijkheid is het goed, de ontwikkelingen over de afgelopen vier 
jaar goed op een rijtje te zetten. Ik kan de post van 16 miljoen gulden in 
die zin niet goed thuisbrengen dat de korting die Amsterdam op de uitkering 
voor 1994 krijgt 39,5 miljoen gulden is. Op welke post van 16 miljoen 
gulden doelt de heer Stadig dan?
      (De heer STADIG: De post staat in uw missive. Ik zal de juiste plek 
      opzoeken.)
   De post is mij onbekend.
      (De heer STADIG: Het bedrag staat op blz. 56 van de voordruk van de 
      missive: "Als vervolgens het bedrag van 8 miljoen gulden voor de 
      impuls prioriteiten regeerakkoord wordt opgenomen, bedraagt de reële 
      verbetering 16,3 miljoen gulden.")
   Dan haalt u er ‚‚n element uit. Wat hier wordt berekend betreft de 
oorspronkelijke kortingen op het Gemeentefonds volgens de junicirculaire; 
dat is een voorlopige circulaire. Vervolgens wordt hier aangegeven dat 
sprake is van een verbetering van 8,3 miljoen gulden, met andere woorden 
dat het 8,3 miljoen gulden minder tegenvalt. Daarna wordt nog de impuls 
structurele investering meegerekend, waarvan bekend is dat die door het 
Kabinet is geschrapt. Dat is dus weer een tegenvaller. In het Gemeentefonds 
hadden wij een post van ruim 8 miljoen gulden voor investeringsprioriteiten 
en die post is vervallen. Wij mogen nu voor een - wellicht - even groot 
bedrag gelijke bedragen vragen. Hetgeen in de missive staat betekent niet 
dat er 16 miljoen gulden meer is.
      (De heer STADIG: Dat begrijp ik wel. Ik heb er al op gewezen dat in 
      andere gemeenten de stemming bepaald niet optimaal is, aangezien men 
      daar de volle last van de bezuinigingen heeft te dragen. Wij komen er 
      door deze correcties nog relatief goed af. Dat was de conclusie van 
      mijn stelling. Die correcties hebben te maken met hetgeen het Kabinet 
      met de grote steden wil doen.)
   De ene post van 8 miljoen gulden is dus al vervallen en de andere post 
van 8,3 miljoen gulden heeft niet veel te maken met een keuze van het 
Kabinet voor grote gemeenten of voor een bepaalde gemeente. Het zijn gewoon 
toevoegingen aan het Gemeentefonds op basis van de voedingssystematiek van 
dat fonds. Die hebben te maken met inflatiepercentages, decentralisatie 
enz. Zij hebben niet te maken met een beleidsimpuls.
      (De heer STADIG: Akkoord. De ene helft wel, de andere niet.) 
   Ik zeg niet dat het een schande is dat, als moet worden bezuinigd, de 
gemeenten ook een bijdrage moeten leveren, maar duidelijk moet wel blijven 
dat de gemeente Amsterdam het in 1994 met een substantieel lager bedrag uit 
het Gemeentefonds moet doen dan daarvoor, nog afgezien van de bezuiniging 
op de doeluitkeringen.
   Vervolgens is er het voorstel van de heer Stadig (nr. 788) waarin hij 
zich afvraagt of alle complicaties rond het tarievenbeeld toch een 
voldoende evenwichtig plaatje hebben opgeleverd. Daarover is uiteraard heel 
veel te zeggen. De heer Houterman heeft er terecht op gewezen dat de start 
van de discussie is gelegen in een bedrag van 63 miljoen gulden aan 
verlaging van eigenaarslasten in de OZB, genoemd in het programakkoord. 
Naar aanleiding van een discussie over het programakkoord is door het 
College gezegd, dat een uiterste inspanning zou worden verricht om dit 
bedrag te verlagen. Ik meen dat het College die toezegging meer dan heeft 
waargemaakt. De vraag bij het laatste traject is nu of daarin het juiste 
evenwicht is gevonden. Het is duidelijk waarop de heer Stadig zich beroept. 
In zijn voorstel is een lijstje met percentages opgenomen. Aan de andere 
kant heeft de heer Cornelissen volstrekt gelijk als hij erop wijst dat het 
hier gaat om enige kwartjes per maand. Er zit dan ook nog een andere kant 
aan de medaille. Ook daarover heeft de heer Stadig van het Bureau Onderzoek 
en Statistiek een staatje ontvangen, maar dat is niet in zijn voorstel 
opgenomen. Daaruit blijkt dat voor gebruikers van woningen door de 
dubbelslag van het samenbrengen van de tariefsverhoudingen en de taxatie, 
in procenten de aanslag OZB volgend jaar fors zal stijgen, namelijk met 
18,6%. Voorgesteld wordt nu, dit percentage te laten stijgen tot 23,6%. 
Door het voorstel zullen gebruikers van woningen dus een aanslag ontvangen 
die gemiddeld bijna een kwart hoger is dan nu. Bij een instrument als dat 
van de OZB, met alle gevoeligheden vandien, heeft het College nadrukkelijk 
een streep getrokken bij het voorgestelde percentage. Als het nog veel 
verder zou gaan, gaat men over een grens. In het College is een uitvoerige 
discussie gevoerd en er is een zorgvuldige afweging gemaakt. Aan de ene 
kant leidt het tot een verbetering van enige dubbeltjes voor bepaalde 
categorieën en tot een forse verhoging in andere categorieën. De reden 
waarom het College tegen het voorstel grote bezwaren heeft, is dat dit zou 
leiden tot een nog veel verdere stijging van de aanslag OZB voor gebruikers 
van woningen. Dat lijkt het College een buitengewoon slechte gedachte. Er 
speelt hierin ook het element van solidariteit waarover de heer Van der 
Laan sprak. De verschillende portefeuillehouders in het College en de 
verschillende fracties komen op een gegeven moment tot een afspraak omtrent 
wat men wel en niet kan verdedigen. Het College is bereid, een percentage 
van 18,6 te verdedigen; op een gegeven moment is er ergens een grens. Ik 
ontraad dan ook aanvaarding van het voorstel.
      (De heer PLATVOET: Ik begrijp het niet. U zegt dat vele categorieën 
      erop achteruit zouden gaan. Tegelijkertijd erkent u dat het staatje, 
      opgenomen in ons voorstel, juist is. Daaruit blijkt dat er maar ‚‚n 
      categorie is die erop achteruitgaat, namelijk eigenaar/bewoners. Alle 
      andere gaan er in vergelijking met het collegevoorstel op vooruit.) 
   U hebt toch ook blz. 1 gekregen van de aanvullende berekening 
belastingen en tarieven 1994? In het daarop opgenomen tabelletje OZB komt 
een stijging voor van 18,6% voor de gebruikers van woningen ingevolge de 
collegevoorstellen en van 23,6% voor de gebruikers van de woningen 
ingevolge de voorstellen van de heren Stadig en Platvoet.
      (De heer PLATVOET: In het voorstel zijn beide effecten, dus zowel de 
      stijging van de OZB als de daling van het watertarief, met elkaar 
      vergeleken. Van die uitkomst zeg ik, dat deze meer in de lijn ligt 
      van de intentie van het voorstel van juli dan van het voorstel van 
      het College. Dat is ook de reden waarom ik het voorstel mede heb 
      ondertekend.)
   Ik meen dat het voorstel spreekt over het maximaal laten stijgen van het 
tarief met de inflatie en een stijging van de aanslag OZB voor de 
gebruikers van woningen met bijna een kwart. Dat lijkt mij niet in 
overeenstemming daarmee. Er wordt vervolgens wel gezegd, dat er een 
compenserende maatregel tegenover staat in de sfeer van het waterverbruik, 
maar het grote probleem dat het College daarmee heeft is, dat het 
ongelooflijk veel moeite zal kosten om dat uit te leggen, omdat betrokkenen 
niet weten hoe die compensatie wordt gegeven. Die compensatie is 
onzichtbaar voor de burger omdat het waterverbruik voor bijna alle 
gebruikers van woningen via de huren wordt betaald. De stijging van de 
kosten van het water wordt dus verwerkt in de huren. De huisbaas deelt de 
mensen mee, dat de huur met een bepaald bedrag stijgt en als wij deze 
maatregel doorvoeren zal de huur dus een aantal dubbeltjes per maand minder 
stijgen. De mensen worden daarentegen wel geconfronteerd met een enorm 
forse verhoging van de aanslag OZB.
      (De heer STADIG: Ik begrijp ‚‚n ding niet. De ene keer spreekt de 
      wethouder over dubbeltjes en de andere keer over een enorme stijging, 
      terwijl het om hetzelfde bedrag gaat. Hoe kan dat?)
   Neen. Wij moeten naar het effect kijken. Het gaat erom dat de aanslag 
OZB voor de gebruikers door dit voorstel nog veel forser zal stijgen, 
terwijl de aanslag toch al stijgt.
      (De heer STADIG: Dubbeltjes ook.)
   Neen...
      (De heer STADIG: Dat kan niet anders.)
   Het gaat erom dat moet worden gekeken naar het totaalbedrag van de 
aanslag. Dat totaalbedrag zal daardoor sterk stijgen en die stijging komt 
bovenop de nu al voorgestelde stijging van de aanslag. In guldens is dat 
precies uit te rekenen. Dat effect van die maatregel - terecht wordt gezegd 
dat dat zal leiden tot een verhoging van fl 7 of fl 8 - komt bovenop het 
effect van hetgeen het College al voorstelt.
      (De heer STADIG: Dus ook dubbeltjes.)
   Dat leidt per saldo tot een zeer forse extra verhoging van de aanslag 
voor de gebruikers van de woningen.
      (De heer STADIG: Dat is optisch.)
   Dat is helemaal niet optisch. Zij krijgen die aanslag met vriendelijke 
groeten van het gemeentebestuur van Amsterdam. Vervolgens mag ik dat gaan 
uitleggen...
      (De heer STADIG: Dus dat kan ook via de p.r.?)
   Helemaal niet. Laten wij nu reëel zijn. Dit is precies dezelfde 
discussie die het vorig jaar is gevoerd. Toen ging het om de compensatie 
via de verlaging van het vastrecht. U vond dat toen prachtig. Het heeft dus 
ook wel te maken met pure pogingen uwerzijds om tot op de vierkante 
centimeter bepaalde minimumpercentages achter de komma weg te halen. 
      (De heer STADIG: Het gaat om een half procent.)
   Het effect daarvan is, dat dit College en deze wethouder, die zijn 
begonnen met een programakkoord waarin het ging om een verlaging van 63 
miljoen gulden van de eigenaarslasten, welke bijna volledig is doorgevoerd 
- ook ik vond dat het onverantwoord was zoveel miljoenen guldens te vragen, 
gelet op alle andere noden - nu op het laatst nog te horen krijgen, dat ik 
in 1994 - en dan zeg ik maar eens ik, want hierop wordt de wethouder voor 
Financiën speciaal aangekeken - die verhoging met 18% nog eens met een 
kwart van dat percentage extra moet verhogen; ik mag dat dan uitleggen met 
een verwijzing naar de prachtige compensatie via de stijging van de 
watertarieven, die echter via de huren worden betaald en die nu dus wat 
geringer zal zijn dan anders het geval zou zijn geweest. Dat is het 
verhaal.
      (De heer STADIG: Dat kunt u niet uitleggen?)
   Neen, dat kan ik niet uitleggen.
      (De heer STADIG: Ik kan dat wel.)
  Ik ben daartoe niet in staat. Overigens is dit argument de vorige keer 
ook gebruikt in een discussie die ik met de wethouder voor de Nutsbedrijven 
heb gehad. De Raad had toen een ander standpunt. Eerlijk is eerlijk. De 
heer Veldman heeft daarbij namens de PvdA-fractie een pleidooi in de andere 
richting gehouden. Waar het om gaat is, dat het men bij een totaalpakket 
niet alleen moet kijken naar het geheel, maar ook naar de afzonderlijke 
onderdelen, los nog even van de lastenverzwaring richting het bedrijfsleven 
van 5 miljoen gulden. Het gaat mij met name om het startpunt rond de OZB, 
namelijk een forse verlaging met 63 miljoen gulden. Na lange discussies in 
het College is dat niveau fors teruggebracht, maar op een gegeven moment 
moet een grens worden getrokken, ook in politieke zin, ten aanzien van een 
gevoelig thema als de OZB. Ik heb er grote moeite mee, die aanslag via deze 
ingreep fors te verhogen. Waar de heer Stadig zegt dat het dubbeltjeswerk 
is, geldt ook aan zijn kant de vraag waarom dan met alle geweld dit punt 
naar voren moet worden gebracht.
      (De heer PLATVOET: Ik begrijp de argumenten van de wethouder niet 
      helemaal. Wij hebben elk jaar een schuif toegepast. Steeds ging het 
      daarbij over minder meer, zodat bepaalde verhogingen door toepassing 
      van de schuif tussen OZB enerzijds en energietarieven anderzijds 
      minder groot waren. Daarnaast hebben wij steeds gediscussieerd aan de 
      hand van macroplaatjes waarin na optelling en aftrekking van een en 
      ander het uiteindelijke resultaat een verbetering of verslechtering 
      aangaf. Wij hebben nooit afzonderlijk naar de tarieven gekeken. In 
      deze discussie licht de wethouder dat OZB-tarief er echter uit en 
      hamert hij erop, dat het zozeer zal stijgen, terwijl het gaat om het 
      effect van de verhoging van de tarieven OZB en water. Dit is 
      inconsequent, gezien de wijze waarop wij een en ander steeds hebben 
      bezien.)
   Het zal de heer Platvoet toch niet verbazen dat dat misschien komt 
doordat het percentage waarover wij toen spraken totaal anders was dan het 
percentage waarover wij het nu hebben. Wij hadden het altijd over 
percentages die zich tussen 0% en 10% bewogen. In 1994 treedt dus een 
extreme cumulatie op bij een bepaald heffingselement, namelijk de OZB. Ik 
wil best eerlijk zeggen dat daarover heel lang is gesproken en dat het 
voorgestelde percentage bepaald niet het percentage is waarmee ik de 
discussie ben gestart. Laat ik dat maar eens even in alle helderheid 
zeggen. Het percentage waarmee ik de discussie in het College ben gestart 
lag een stuk lager en meer in de buurt van de 10%, zoals in de afgelopen 
jaren het geval was. Op een gegeven moment moet men daarover met elkaar 
discussiëren en zich afvragen wat men bij een thema als de OZB nog voor 
gezamenlijke verantwoordelijkheid kan nemen. Uit die discussie is dit 
percentage naar voren gekomen. Op een gegeven moment is een politieke grens 
gelegd en ik heb er problemen mee, dat percentage nu nog eens fors verder 
te laten stijgen.
      (De heer STADIG: Ligt dit nu zo collegebreed als de wethouder al die 
      tijd heeft laten blijken? Hij verweet ons dat wij ons politiek zaten 
      te profileren? Is dit nu ook niet een beetje een politieke 
      profilering van de wethouder zelf? Ik vind namelijk dat hij de zaak 
      erg hoog speelt.)
   De heer Stadig heeft een voorstel ingediend om de voordracht van het 
College te corrigeren. Dat heb ik niet gedaan. Ik geef alleen aan dat over 
de voordracht van het College zeer uitvoerig, langdurig en intensief is 
gesproken. Uiteindelijk is het College er gezamenlijk uitgekomen. Ik 
verdedig hier een gezamenlijk collegestandpunt en ik constateer dat de heer 
Stadig het wil veranderen.
      (De heer STADIG: Dat mag toch? Daarvoor zitten wij hier toch?) 
   Ja.
      (De heer CORNELISSEN: Moet ik uit de opmerkingen van de heer Stadig 
      begrijpen, dat hij twijfelt aan de integriteit van de wethouder voor 
      Financiën?)
      (De heer STADIG: Neen, dat is niet aan de orde.)
      (De heer CORNELISSEN: Dan heb ik het te zwaar opgevat.) 
      (De heer PLATVOET: Dat is niet aan de orde. Ik wil nog een opmerking 
      maken, want de wethouder heeft ook zijn interpretatie van het 
      voorstel van 15 juli nog even aan de orde gesteld. Hij heeft daarbij 
      met name gewezen op punt b van het besluit van dat voorstel, dat ook 
      is ondertekend door de heren Cornelissen, Houterman en Van Hoeve. 
      Voor dat punt b stond echter onderdeel a van het besluit, waarin was 
      aangegeven, dat aan het uitgangspunt van een gelijke opbrengst van de 
      OZB in 1994 alleen kan worden vastgehouden als de gebruikers bij 
      andere belastingen en tarieven daarvoor worden gecompenseerd. Dat is 
      exact de correctie die met dit voorstel wordt aangebracht.) 
   Neen. Die correctie is aangebracht door het element in de voorstellen 
dat betrekking heeft op de verlaging van het winstsaldo bij het GEB met 12 
miljoen gulden. Dat betekent dat een overcompensatie heeft plaatsgevonden 
voor de gebruikers van woningen, niet via het water, maar via de verlaging 
van het winstsaldo van het GEB. Dat bedrag is volledig in de 
kleinverbruikerstarieven verwerkt. Dat betekent dus dat de compensatie 
waarom nu wordt gevraagd daar plaatsvindt.
   Ik wijs er nu op, dat het niet alleen een kwestie is van 
macrocompensatie, maar dat er ook een grens is aan wat in een jaar aan 
verhoging kan worden opgelegd in de sfeer van de OZB voor gebruikers van 
woningen. Dat is mijn punt. De compensatie is in de macrodiscussie die wij 
elke keer hebben gevoerd, precies langs de letter van het voorstel 
afgeconcludeerd. Nu stellen de indieners van het voorstel voor, een en 
ander nog verder te verschuiven, maar dan wijs ik op een ander element dat 
hierin een rol speelt vanwege de extreme situatie in 1994 van cumulatie in 
de richting van de aanslag OZB voor gebruikers van woningen die toch al 
onvermijdelijk leidt tot dit percentage waar ik persoonlijk niet erg 
vrolijk van word. Ik ben echter niet ingehuurd om altijd vrolijk te zijn. 
In het kader van de solidariteit neemt men daarom ook een keer dergelijke 
dingen aan, zo simpel ligt dat. Ik mag anderen dan echter ook vragen of de 
verhoging met 18,6% echt naar 23,6% moet worden opgetrokken, gezien de 
grenzen die men in het kader van de solidariteit aanhoudt. In het College 
is op dat punt zeker een politieke grens bereikt.
   Ik kom bij het slot. Ik zei al dat in partijpolitieke zin een aantal 
dingen is gezegd waarop wij bij de zeepkistdiscussies zullen terugkomen. Ik 
ontving overigens heden een uitnodiging van de Vrije Universiteit, ook aan 
de heer Van der Laan gericht, om over het boeiende onderwerp van de 
verschillende verkiezingsprogramma's te spreken, zodat wij nog eens kunnen 
praten over de vraag in hoeverre het VVD-programma nu al dan niet afwijkt 
van de situatie in 1935, zoals ik gisteren op de televisie kon zien. Er is 
een aantal interessante en boeiende opmerkingen over te maken. De rechtsige 
en linksige teksten in de programma's komen ongetwijfeld ook bij de heer 
Platvoet nog wel aan de orde. Laat ik hem echter geruststellen. Ik vind dat 
het programma van Groen Links knap linksig is.
      (De heer PLATVOET: De wethouder heeft het dus gelezen?) 
   Vanzelfsprekend, net zo goed als ik de heer Platvoet gisteren ook 
uitvoerig het VVD-programma zag bestuderen.
      (De heer HOUTERMAN: Kan de wethouder zijn definitie van knap wat 
      duidelijker formuleren?)
   Ik bedoel daarmee goed linksig.
      (De heer PLATVOET: Die mijnheer Houterman is wel een waakhond!) 
   Ik moet op elk woord letten.
   Ik kan het mis hebben, maar ik wil nog op twee dingen ingaan, wellicht 
ook ter vermijding van misverstanden. Als ik het verhaal van de heer Stadig 
goed heb begrepen, was daaruit te proeven - dat geldt niet voor mij alleen, 
want dit haalde ook de voorpagina van Het Parool - dat bij de PvdA iets van 
irritatie zou bestaan omdat de wethouder voor Financiën ten onrechte veel 
te veel op het vlak van het financieel beleid naar zich zou toetrekken. Ik 
heb dat al vaker gehoord en ik zou de heer Stadig daarom willen uitnodigen 
mij aan te geven waarop hij dat baseert. Ik herinner mij alleen een 
interview dat in de knipselkrant van twee dagen geleden is verschenen, 
waarin onder andere is te lezen: "Zijn er meer wapenfeiten die u als 
wethouder op uw conto kunt schrijven?" Ik krijg dat soort vragen altijd 
voorgeschoteld. Mijn antwoord daarop is: "Ik heb altijd een beetje moeite 
met dergelijke vragen. Ik wil helemaal niets op mijn conto schrijven. Je 
maakt deel uit van een college. Als ik iets wil en mijn collega's niet dan 
gaat het niet door. Ik sta voor een gezamenlijk beleid." Dat heb ik 
constant herhaald, ook in een interview met Vrij Nederland en ik vraag mij 
dus af waarom dat elke keer weer opkomt, maar misschien heb ik dat verkeerd 
begrepen.
      (De heer VELDMAN: Men kan zich ook afvragen waarom bij de VVD iedere 
      keer opkomt, dat opnieuw moet worden bezuinigd en dat ambtenaren op 
      straat moeten worden gezet.)
      (De heer HOUTERMAN: Wanneer heeft de VVD bepleit ambtenaren op straat 
      te zetten? Hoeveel jaar is dat geleden?)
      (De heer STADIG: Dat staat vandaag in de krant, naar ik meen.) 
      (De heer HOUTERMAN: Er is absoluut geen sprake van ambtenaren op 
      straat zetten. Elk jaar gaan enkele honderden ambtenaren met pensioen 
      of zij nemen een baan bij een andere gemeente aan. Als de VVD 
      voorstelt die ambtenaren niet te vervangen, is dat geen kwestie van 
      ontslaan of op straat zetten, dat is gewoon een natuurlijke wijze van 
      afslanken. Dat men het daarmee niet eens is, kan ik begrijpen, maar 
      ik wens niet het verwijt te krijgen dat wij ambtenaren op straat 
      zetten.)
      (De heer VELDMAN: Ik weet dat ik vaak slecht word begrepen omdat ik 
      schijnbaar slecht communiceer met anderen, maar de wethouder zei 
      zojuist, dat in bepaalde voorstellen bepaalde elementen steeds weer 
      terugkomen. Vandaar mijn reactie, dat bij de VVD elke keer wordt 
      gesproken over bezuinigingen en ambtenaren op straat zetten.) 
      (De heer HOUTERMAN: Nooit over ambtenaren op straat zetten!) 
   Ik had niet beoogd deze discussie op te roepen met mijn vraag, maar ik 
vind die op zichzelf wel boeiend.
      (De heer STADIG: Ik heb niet gezegd, ook niet in mijn geschreven 
      tekst, dat de wethouder alles naar zich toe trekt. Dat stond in Het 
      Parool. Ik heb gezegd, dat de toon van de missive hier en daar wel 
      erg tevreden is. De heer Cornelissen heeft dat in de commissie van 
      advies en bijstand ook ongeveer zo gezegd. Ik zal een voorbeeld 
      geven, dat heer Cornelissen ook heeft gegeven en dat mij ook 
      prikkelde. Er wordt namelijk een aantal keren gewag gemaakt van de 
      transactie met de aandelen Hoogovens met 19 miljoen gulden boekwinst. 
      Dat is een fraai resultaat, maar er staat niet bij dat wij het vorig 
      jaar 13 miljoen gulden boekverlies hebben genomen.)
      (De heer HOUTERMAN: Nu gaat de heer Stadig echt een stap te ver. Hij 
      mag heel veel van dit College en deze wethouder zeggen, maar als deze 
      wethouder de beleefdheid opbrengt om die transactie met de aandelen 
      Hoogovens op deze wijze te formuleren en daarbij niet te vertellen 
      wat daadwerkelijk aan de hand is, kan men hem alleen kwalijk nemen 
      dat hij niet duidelijk is. Men moet hem dan wel een compliment geven 
      voor de wijze waarop hij dat doet vanuit politieke beleefdheid ten 
      aanzien van het functioneren van zijn voorganger. Als die op het 
      juiste moment het besluit om de aandelen Hoogovens te verkopen had 
      uitgevoerd, was deze gemeente 50 miljoen gulden rijker geweest. Het 
      siert dit College en deze wethouder, dat het onderwerp op deze manier 
      is geformuleerd en daarom zal ik het op prijs stellen als dit verwijt 
      wordt ingetrokken.)
      (De heer STADIG: Wat nu wordt gezegd kan ik niet overzien. Kennelijk 
      is er meer aan de hand.)
   Het lijkt mij beter te reageren op die opmerking. Waar het om gaat is 
dat de missivetekst geschreven wordt vanuit het College gezamenlijk. Ik 
schrijf de financiële tekst van de missive niet en daarom viel het mij op, 
dat de heer Stadig elke keer het gezamenlijke College aansprak en op dit 
punt net deed alsof de wethouder voor Financiën hoogst persoonlijk met de 
eigen pen die formuleringen had geschreven. Dan moet worden gezegd dat er 
onvoldoende evenwicht in zit. Dit voorbeeld is misschien niet het 
allergelukkigste, dat is een prima discussie, maar het ging mij er meer om 
dat een wethouder voor Financiën - dat zal voor een minister van Financiën 
niet anders zijn - absoluut niet kan functioneren als dat niet namens de 
gezamenlijkheid gebeurt, want een wethouder voor Financiën is in zijn 
eentje machteloos. Dat heeft ook een ander verleden, bijvoorbeeld in de 
jaren zeventig, bewezen.
   Ik heb begrepen dat de heer Stadig er behoefte aan heeft om van mij een 
soort Walter II te maken. Dat is volstrekt onmogelijk. Ik zou ook niet 
precies weten hoe ik dat moest doen. Overigens is het wel zo - dit ter 
vermijding van misverstanden - dat een erfenis van mijn voorganger, die 
door mij zeer wordt gewaardeerd zoals u weet, nog altijd bestaat. In 
afwijking van vele andere gemeenten legt in Amsterdam de wethouder voor 
Financiën in het kader van de begrotingsbehandeling en de CAM-operatie 
integrale voorstellen aan het College voor. Dus die initiërende rol van 
mijn voorganger bestaat nog steeds en die heb ik ook altijd vervuld. Het is 
uiteindelijk het College dat beslist, maar het is de wethouder voor 
Financiën die de initiërende voorstellen aan het College voorlegt. De een 
doet dat misschien meer achter de schermen en de ander meer voor de 
schermen, maar dat is een kwestie van stijl. Die hele belangrijke 
verworvenheid die mijn voorganger op dat punt heeft bereikt, is nog steeds 
in stand gebleven en ik hoop dat dit ook nog het geval zal zijn voor mijn 
opvolger, want het is een heel belangrijk en goed instrument voor de 
financiële situatie van de gemeente Amsterdam.
   De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Wat de wethouder heeft gezegd 
over het wel of niet optisch zijn van de verschuiving tussen de twee 
reserves kon ik eerlijk gezegd niet volgen. Dat was te moeilijk, maar 
misschien wil hij dat een keer opschrijven. Wel heb ik genoteerd dat hij 
heeft toegezegd dat een verhaal over de juiste benadering van de 
vereveningsreserve in aantocht is. Ik zie dat dus met belangstelling 
tegemoet.
      (Wethouder DE GRAVE: Niet zozeer primair over het Vereveningsfonds 
      als wel over de wijze waarop wordt omgegaan met het resultaat van de 
      grondexploitaties. Dat is ook veel belangrijker.)
   Akkoord.
   Wat betreft de baatbelasting moet ik constateren, dat wij niet erg veel 
verder zijn gekomen. Ik constateer dus ook dat ons voorstel er nog ligt. Ik 
ben benieuwd hoe het daarmee verder gaat, maar met name ook naar het 
antwoord van het College op dat voorstel.
   Over het voorstel over de OZB en het watergeld wil ik enkele opmerkingen 
maken en daarbij ook ingaan op wat de collega's hebben gezegd. Eerst ga ik 
in op de vraag of aanvaarding van dit voorstel de bedrijven zal schaden. 
Dat werd mij min of meer verweten. Op blz. 40 van de voordruk van de 
missive - daar begint het allemaal - is heel eenvoudig te zien, dat bij 20 
miljoen gulden verschuiving het bedrijfsleven, de eigenaren, er 4,5 miljoen 
gulden op vooruit gaan en de gebruikers 3,6 miljoen gulden. Als men slechts 
10 miljoen gulden verschuift is het gewoon de helft. Dat is heel simpel te 
berekenen. Als men dus in plaats van 20 miljoen gulden 10 miljoen gulden 
schuift gaat het bedrijfsleven er in totaal 4 miljoen gulden op achteruit. 
Daar staat tegenover dat het water goedkoper wordt, zoals in de bijlagen 
bij de begroting is te vinden. Daarvan gaat ongeveer eenderde naar het 
bedrijfsleven. Dat wordt dus ook goedkoper in mijn gedachtengang. Van die 
10 miljoen gulden komt dus weer 3,3 miljoen gulden bij het bedrijfsleven 
terug. Ik denk dat dat hoofdzakelijk terechtkomt bij het midden- en 
kleinbedrijf, omdat de eigenaren van het onroerend goed geen watergeld 
betalen, maar vooral de gebruikers. Ik denk dus dat de gebruikers van niet- 
woningen er door dit voorstel per saldo niet op achteruitgaan, integendeel. 
   Een tweede punt is dat een en ander bij de verhuurders blijft hangen 
omdat een aantal verhuurders het voordeel niet zal doorgeven. Wij hebben in 
Amsterdam 300.000 huurwoningen, waarvan er 200.000 door de corporaties 
worden beheerd. Die geven dat allemaal netjes door. De andere 100.000 zijn 
voor het overgrote deel in beheer bij grote beleggers, professionele 
makelaars enz. Bij die instellingen is alles geautomatiseerd, dus dat is 
een kwestie van het watergeld veranderen en alle huurders krijgen hun geld. 
Er zijn inderdaad ook malafide verhuurders, bij wie het zal misgaan, maar 
dat zijn er niet veel. Als malafide verhuurders de woningdistributie 
ontduiken is dat toch ook geen reden om te zeggen dat niet meer aan 
woningdistributie moet worden gedaan? Bepaalde systemen richt men op de 
grote massa van de collectiviteit en dat er hier en daar wat misgaat is 
onvermijdelijk. Ik denk dat het voordeel per saldo bij de huurders 
terechtkomt.
   Ik vroeg zojuist of het nu een kwestie van p.r. is of niet. Voor mij 
gaat het gewoon om het financiële effect, dus niet zozeer om de vraag of de 
huurder duidelijk kan zien of het van de gemeente afkomstig is. Dat is 
volgens mij ook een kwestie van voorlichting. Daar hebben wij allerlei 
middelen voor.

   Over de dubbeltjeskwestie wordt mijns inziens nogal dubbel gesproken. De 
ene keer krijg ik te horen, dat het maar dubbeltjes zijn, zodat men zich 
afvraagt waarover ik het heb. Ik behoor tot de sociaal-democraten en wij 
zijn dus gewend geen revolutie te maken, maar de verbetering met kleine 
stapjes consequent door te voeren, jaar in jaar uit. Ik ben helemaal niet 
onder de indruk van het feit dat het dubbeltjes zijn. Wat mij betreft is 
het voldoende interessant om dit ernstig te overwegen. Tegelijkertijd zeg 
ik, dat als het dubbeltjes zijn, ik de achilleshiel van de heer Houterman 
niet helemaal begrijp. Dat maakt mij dan althans wel heel nieuwsgierig naar 
zijn schoenmaat, want het is of het ‚‚n of het ander.
   Op het argument van de milieukosten dat de heer Cornelissen aanvoerde 
wil ik ook ingaan. De heer Cornelissen zegt dat het water niet goedkoper 
moet worden gemaakt vanwege de milieukosten. Ik ben het in het algemeen met 
het idee van de milieukosten eens; landelijk speelt dat bij de PvdA ook een 
grote rol, zoals men weet. Het is echter de vraag hoever men daarin moet 
gaan. Men kan niet onbeperkt verhogen, dus moet ergens een plafond worden 
gelegd. Ligt dat plafond bij de kostprijs? Veel economen zeggen, dat het 
goed is als alle milieukosten in de kostprijs zijn verwerkt. Ik meen 
echter, dat wij dan op het water winst maken, want wij zitten met het 
tarief boven de kostprijs. Dus dat argument mist volgens mij in de huidige 
situatie zijn kracht. Niet voor niets heb ik voor het watertarief gekozen 
en niet voor het tarief voor elektriciteit, want als men elektriciteit 
verbruikt, vervuilt men het milieu. Bij waterverbruik is dat niet het 
geval. Het water stroomt gewoon niet in zee en verder zijn er kosten voor 
pompen en zuiveren.
      (De heer CORNELISSEN: Heeft de heer Stadig wel eens gehoord van het 
      waterbeheer en de tientallen miljoenen guldens aan investeringen die 
      wij erin moeten pompen?)
   Dat is geen kwestie van milieu. Wij hebben een eigen Milieu-Actieplan 
Amsterdam waarin het water niet als prioriteit is genoemd en dat is ook 
heel begrijpelijk.
      (De heer CORNELISSEN: Dat klopt, want dat is een plan van het GEB). 
      (Wethouder DE GRAVE: Uit het betoog van de heer Stadig blijkt, dat er 
      sprake moet zijn van een misverstand, want ik hoor hem zeggen dat hij 
      geen voorstander is van het verlagen van de elektriciteitstarieven. 
      Ik moet hem er echter op wijzen, dat het College heeft voorgesteld om 
      maar liefst 12 miljoen gulden daarvoor te gebruiken. Zou het dan niet 
      verstandig zijn de door hem bepleite verlaging van het watertarief 
      daaruit te dekken?)
   Als ik nu alles ongedaan moet maken wat het College voorstelt, krijgen 
wij natuurlijk helemaal problemen
      (Wethouder DE GRAVE: De heer Stadig is wel selectief in wat hij 
      ongedaan wil maken.)
   Ik zeg alleen dat ik bij dit voorstel heel bewust naar het water heb 
gekeken omdat het College al naar de elektriciteit had gekeken en omdat het 
element van de milieukosten bij het water geen rol speelt. 
      (De heer PLATVOET: Ik zal een handje helpen. In het gemeentelijk 
      programma van de Socialistische Internationale van 1921 stond, dat 
      gemeentelijke nutsbedrijven geen winst mochten boeken, maar 
      kostendekkend moesten werken. Dus kan worden gezegd, dat 10 miljoen 
      gulden minder winst voor de Dienst der Gemeentewaterleidingen in het 
      verlengde daarvan ligt. Mevr. Van der Stoel heeft gisteren bij de 
      algemene beschouwingen gezegd: "De VVD kiest ervoor dat de winsten 
      worden teruggegeven aan de burgers in tariefverlaging, zeker wanneer 
      sprake is van monopolieposities".)
      (De heer HOUTERMAN: De heer Platvoet moet dan ook voorlezen wat 
      tussen haakjes is vermeld.)
      (De heer PLATVOET: Dan hebben wij het toch ook over de Dienst der 
      Gemeentewaterleidingen, dus in dit opzicht zijn de socialistische 
      stroming en de liberale stroming zeer dicht bij elkaar gekomen en 
      daarom begrijp ik de opvatting van de wethouder voor Financiën niet 
      zo goed.)
      (Wethouder DE GRAVE: Ik heb niet gelezen dat mevr. Van der Stoel 
      betoogde, dat de winsten moeten worden teruggeven via verlaging van 
      het watertarief en vervolgens weer moeten worden teruggehaald door de 
      OZB te verhogen.)
   Ik meen het wat dit voorstel betreft het hierbij te kunnen laten. Ik ben 
ook oprecht van oordeel, dat zowel VVD als D66 inhoudelijk gezien geen 
reden zou moeten hebben om zich tegen het voorstel te verzetten. 
Uiteindelijk blijft dus het argument over van de wethouder of de verhoging 
van de OZB met 25% in plaats van 18% de grens overschrijdt. Dat moet bij de 
stemming dan blijken. Ik heb begrepen dat wij vandaag over dit voorstel 
moeten stemmen, want het is nu of nooit.
      (De heer HOUTERMAN: Even de politieke lakmoesproef. Handhaaft de heer 
      Stadig het voorstel of is er voor hem aanleiding na de tweede termijn 
      te schorsen om in de fractie te bezien in hoeverre het politiek 
      verstandig is dit voorstel te handhaven?)
   Wij zullen eerst even schorsen. Vooralsnog is het voorstel dus nog 
gewoon aanwezig.
   Ik wil ook nog iets over de 1000 ambtenaren zeggen. Ik heb daarnet de 
dialoog tussen de heren Houterman en Cornelissen niet verstoord, maar ik 
wil wel melden, dat ik het geheel eens ben met wat de heer Cornelissen 
heeft gezegd. De heer Houterman begint aan de verkeerde kant. Hij begint 
namelijk bij het resultaat.
      (De heer HOUTERMAN: Dat kan niet, want ik begin aan twee kanten 
      tegelijk. U moet dan zeggen aan welke verkeerde kant ik begin. Ik 
      begin bij het begin en ik begin bij het einde.)
      (De heer CORNELISSEN: Volgens mij zijn alle kanten goed.) 
   De heer Houterman zegt dat hij, door nu zo maar te stellen dat 1000 
ambtenaren eruit moeten, de ambtenaren perspectief biedt en dat zij daarmee 
blij zullen zijn. Ik daag hem daarom uit hier een ambtenaar ten tonele te 
voeren die zegt het geweldig prettig te vinden, dat hij nu weet dat 1000 
ambtenaren bij de gemeente eruit gaan, ook al weet hij niet om wie het gaat 
en of dit misschien ook hem treft. Als de heer Houterman die ambtenaar hier 
kan brengen, ben ik overtuigd, maar ik geloof dat niet.
      (De heer HOUTERMAN: Dat zijn nu juist die ambtenaren die het 
      volledige stuk hebben gelezen en ook de laatste regel, waarin staat, 
      dat die 19.000 ambtenaren die wel bij de gemeente Amsterdam blijven 
      werken dank zij de aangekondigde VVD-nota in de toekomst een betere 
      materiële positie krijgen. De invalshoek van de VVD is: onze 
      ambtenaren verdienen beter, minder ambtenaren, maar een betere 
      beloning.)
   Daar denkt u de ambtenaren mee te lijmen?
      (De heer HOUTERMAN: Dat staat in mijn tekst.)
      (De heer CORNELISSEN: Handhaaft de heer Houterman dit voorstel, nu 
      hij de discussie hoort en ook de reacties van het publiek?) 
      (De heer HOUTERMAN: Ik heb dank zij mijn voorstel twee stropdassen 
      verdiend, dus ‚‚n meer dan die ene ambtenaar waarom de heer Stadig 
      vroeg.)
   Hoe het ook zij, wat die 1000 ambtenaren betreft, dat is dus niet de 
benadering van de PvdA. Ik wil dat in alle duidelijkheid stellen. Ik vind 
dat zo niet met het personeel kan worden omgegaan. Ik vind het een beetje 
smakeloos; dat meen ik dus echt.
      (De heer HOUTERMAN: U houdt de ambtenaren dus liever jarenlang in het 
      ongewisse.)
   Neen. Voor ons is niet elke formatieplaats bij de gemeente Amsterdam 
heilig. Wij willen eerst denken over taken en bevoegdheden en over wat wij 
inhoudelijk willen. Dan gaan wij denken over de consequenties daarvan. Wij 
beginnen niet met "1000 mensen eruit en per kilo goedkoper". 
      (De heer HOUTERMAN: En u hebt nog geen idee dat vermindering van het 
      aantal deelraden consequenties zal hebben?)
   Dat kan zijn en dat zal dan wel blijken.
      (De heer HOUTERMAN: Die aap houdt u dus zo lang mogelijk in de mouw?) 
   Die aap houd ik helemaal niet in de mouw. Ik zeg - dat zeggen wij 
trouwens allemaal - dat bij de reorganisatie wel enige efficiencywinst te 
behalen zal zijn, maar niemand weet hoeveel. De heer Houterman weet nu 
echter al dat dat 1000 plaatsen zijn.
      (De heer HOUTERMAN: Ik schat het in op 1000 per saldo en u op een 
      paar honderd...)
   Ik heb geen aantallen genoemd.
      (De heer HOUTERMAN: ...of misschien een paar duizend, maar wij komen 
      uit op 1000. Daarmee hoeft u het niet eens te zijn.) 
   Wij hebben dus een verschillende benadering; daar houd ik het bij. 
   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor 
zijn uitvoerige beantwoording van mijn vragen.
   Ten aanzien van de wachtgelden dien ik een voorstel in, zodat er 
aanleiding zal zijn voor de formulering van een onderzoek dat terzake zal 
worden gehouden.
   Met betrekking tot planning & control en de kerntakendiscussie heb ik er 
geen grote behoefte aan er nog diep op in te gaan. Ik heb er bij 
interruptie al met de wethouder over gesproken. Duidelijk zal zijn dat D66 
verheugd is over het feit dat de zaak, zij het met een grote omweg en na 
meer dan twee jaar, toch in de politieke discussie is gekomen. Wij hebben 
dit onderwerp reeds in 1991 en ook vorig jaar bij de algemene en financiële 
beschouwingen aan de orde gesteld en toen steeds de indruk gekregen dat er 
onvoldoende aandacht voor was. Kennelijk vond men het toen niet opportuun. 
Nu is dat, mede gezien het ROA waarmee een kerntakendiscussie 
onherroepelijk toch op ons afkomt - in Rotterdam zijn er al nota's over 
verschenen - kennelijk allemaal duidelijker geworden. Wij zullen ook hier 
een en ander moeten invullen en het is verheugend dat dit nu zal gebeuren. 
De wethouder heeft gelijk als hij stelt dat dit geen boekhoudkundige 
aangelegenheid is, maar een politieke. Ik verwacht dat wij nu de discussie 
zullen ingaan; het zal zeker aan de orde komen bij de komende 
onderhandelingen over een programakkoord en anders toch bij de invulling 
van de voortgang met het ROA. Daarbij zal immers moeten worden 
geformuleerd, welke taken de gemeenten in ons gebied zullen invullen, ook 
Amsterdam.
   Wat de herstructurering van het heffingenstelsel betreft moet ik zeggen 
dat ik altijd wat moeite heb met mensen die stokpaardjes berijden. Ik heb 
de indruk dat er bij D66 wat dit betreft inmiddels daarvan toch sprake is. 
Het punt van de differentiatie in de heffingen is door ons al talloze malen 
aan de orde gesteld. Ik ben het College erkentelijk dat het een en ander nu 
wil uitwerken. Er is vrij brede steun in de Raad voor te vinden. Ik weet 
dat de marges smal zijn, maar ik meen dat wij de verantwoordelijkheid 
hebben om te bekijken wat wij op dat punt kunnen doen. Ik wacht de notitie 
met spanning af. Ik zie af van indiening van een voorstel terzake. 
   Dit geldt ook voor het punt van de hertaxatie. Ik had een voorstel 
voorbereid maar ik wil graag de discussie over een maand afwachten. Als die 
onvoldoende ver gaat in de aanpak zal ik de Raad alsnog vragen om een 
concreet plan van aanpak.
   Met betrekking tot de OZB heb ik in eerste termijn verwezen naar het 
schoolschrift van een bekende grootgrutter met als titel "Wat elke flinke 
winkelbediende behoort te weten". Aanwijzing nummer 1 was: "Verkoop een 
artikel nooit voor beter dan het is, want dat is moordend voor een zaak." 
Dat is ook hier het geval. Wij praten hier nu misschien al meer dan een uur 
over vijf dubbeltjes. Natuurlijk ben ik het eens met de strekking van 
hetgeen deze zomer is gezegd, maar het moet wel om iets substantieels gaan. 
Wij moeten toch proberen op hoofdlijnen te spreken en niet te zeer in 
details gaan. De sociaal-democratie mag het dan met dubbeltjes bij elkaar 
willen sparen, maar de mensen moeten ook het gevoel hebben dat de Raad iets 
voor hen doet. Ik kan aan een burger niet uitleggen dat ik zo flink ben dat 
ik vijf dubbeltjes voor hem heb verdiend. Hoewel de gedachte achter het 
voorstel sympathiek is, werkt het niet goed uit en leidt het tot niets. 
Derhalve wijzen wij het af.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

42ø   Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Cornelissen inzake de 
toekomstige wachtgelduitgaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 792, blz. 3061). 

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling 
genomen.

   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn 
op vele punten goede beantwoording. De wethouder is echter niet ingegaan op 
mijn pleidooi om bij de staat van reserves voortaan ook iets over de rente 
op te nemen. Dat gaat in de eerste plaats om de omvang ervan en in de 
tweede plaats over de bestemming. Ik vermoed dat er wel wat muziek in zou 
kunnen zitten. Ter wille van de duidelijkheid dien ik op dit punt dan ook 
een voorstel in.
   Met betrekking tot de afkoopsommen heb ik uiteraard niet gesteld dat de 
reserve op nul gulden zou staan. In de staat van reserves heb ik gezien dat 
het gaat om een reserve van 108 miljoen gulden. Uit de begrotingsstukken 
blijkt dat het gaat om een overwaarde van de afkoopsommen voor 
erfpachtcontracten, hetgeen naar mijn indruk betekent dat die reserve voor 
een ander doel kan worden ingezet. Als suggestie heb ik de grote projecten 
genoemd. De wethouder heeft daarop geen duidelijk antwoord gegeven. 
   Ik heb goed geluisterd naar hetgeen de heer Cornelissen zei over het 
voorstel van de PvdA en Groen Links met betrekking tot de OZB. Ik neem aan 
dat de heer Cornelissen ook heeft geconstateerd dat dit voorstel een 
logisch gevolg is van hetgeen wij in juli hebben besproken. De wethouder 
maakt er nu een enorm nummer van, met ook enige demagogische elementen. De 
wethouder doet het voorkomen alsof de huurders door aanneming van dit 
voorstel heel veel extra OZB zouden gaan betalen. Als men het echter 
uitrekent ziet men dat gebruikers van woningen in 1994 bij aanneming van 
ons voorstel 2 miljoen gulden meer zouden moeten opbrengen, dat wil zeggen 
gemiddeld fl 7 per woning. Daar staat het voordeel van het watertarief 
tegenover, dat hoger is. Dat blijkt ook uit het staatje in het voorstel. Ik 
kan het nummer dat de wethouder er nu van maakt dan ook slechts plaatsen 
tegen de achtergrond van het feit dat verlaging van de OGB altijd een 
belangrijk punt is geweest voor de VVD. Op dat punt bedrijft de wethouder - 
dat is overigens op zichzelf niet erg - partijpolitiek. Als de Voorzitter 
spreekt als sociaal-democraat, mag de wethouder voor Financiën best eens de 
liberaal spelen, maar hij moet niet de vermoorde onschuld spelen en daarvan 
was hier wel wat sprake. Ik acht de wethouder hoog als het gaat om de 
portefeuille Financiën en om de wijze waarop hij de commissie bij de 
besluitvorming betrekt, maar ieder heeft op zijn tijd zijn kruis te dragen. 
Mijn eindoordeel over de wethouder is overwegend positief, maar op dit punt 
maakt hij er een nummer van en doet hij aan overkill als men ziet wat het 
uiteindelijke effect is.
   Ik wil ten slotte nog twee voorstellen indienen. E‚n ervan betreft een 
lagere winstafdracht van staf- en steundiensten en het tweede betreft een 
eenmalige bijdrage van fl 200.000 ten behoeve van het Neon West-project. 

   De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

43ø   Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Platvoet inzake het 
Neon-West-project (Gemeenteblad afd. 1, nr. 793, blz. 3061). 

44ø   Voorstel van 18 november 1993 van de raadsleden Platvoet en Stadig 
inzake het winstafdrachtpercentage van de staf- en steundiensten 
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 794, blz. 3062).

45ø   Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Platvoet inzake de 
staat van reserves en voorzieningen met betrekking tot de begroting voor 
1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 795, blz. 3063).

   De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling 
genomen.

   De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil de wethouder 
verzoeken, in tweede termijn namens het College eens enige gedachten te 
ontwikkelen over de invalshoek die wij hebben gekozen waar het gaat om de 
specifieke verantwoordelijkheid van de Gemeenteraad voor de binnenstad en 
de dilemma's waarvoor wij daar staan. Ik noem het type
bevolkingssamenstelling en de mogelijke lastenontwikkeling in de komende 
vier jaar.
   Wat het voorstel inzake de OZB betreft ben ik van mening dat de voor- en 
nadelen wel voldoende duidelijk zijn geworden, evenals de voor- en nadelen 
van hoge watertarieven. Mijn invalshoek is op dit moment niet meer zozeer 
de inhoudelijke invalshoek of de vraag of het gaat om 5 miljoen gulden voor 
het bedrijfsleven dan wel de vijf dubbeltjes waarop de heer Cornelissen 
doelde. Mijn invalshoek is wat de wethouder heeft aangeduid als de 
politieke solidariteit.
      (De heer STADIG: De wethouder sprak van een politieke grens. Dat is 
      iets anders.)
   De wethouder sprak over solidariteit - een term die ook door uw 
fractievoorzitter werd gehanteerd - en vertaalde dit met betrekking tot de 
OZB in politieke solidariteit. Ik meen dat de formele claim die de VVD naar 
de letter van het programakkoord had kunnen leggen ten aanzien van het 
bedrag van 63 miljoen gulden, naar de geest van het debat door de wethouder 
prima is uitgevoerd en dat de zaak grotendeels gecompenseerd is. In het 
voorjaar hebben wij met de vier akkoordpartijen een voorstel ingediend. De 
symboliek daarvan is naar mijn oordeel heel duidelijk weergegeven in het 
feit dat de eerste ondertekenaar daarvan de heer Platvoet was. Het was een 
uniek gegeven: een voorstel over OZB, ingediend door Groen Links. Dat is 
voor mij een duidelijk teken dat er de materiële intentie was om gevieren 
door ‚‚n deur - de voordeur - te gaan om het probleem op te lossen. Nu 
heeft de VVD het gevoel dat twee personen enige maanden later via de 
achterdeur iets anders willen. Het College komt met een evenwichtig 
voorstel waarvan de wethouder duidelijk heeft laten weten dat als het aan 
de VVD had gelegen het misschien niet 20 miljoen gulden was geweest maar 
meer.
      (De heer STADIG: Als het aan de PvdA had gelegen, hadden wij de OZB 
      misschien nog wel verder verhoogd.)
   U geeft dus toe dat 20 miljoen gulden een compromis is. Wij komen 
vandaag niet met voorstellen daar nog eens 10 miljoen gulden bovenop te 
leggen. Als democraat wil ik u niet het recht ontzeggen om voorstellen in 
te dienen, maar ik vind het indruisen tegen de materiële intentie van het 
voorstel dat eerder gezamenlijk is ingediend. Ik doel dan ook niet alleen 
op de letter van het voorstel. Misschien heeft de heer Platvoet gelijk dat, 
als men de hiërarchische volgorde gaat wegen...
      (De heer PLATVOET: Niet "misschien". Ik heb op dat punt gelijk.) 
   Als wij naar de letter van het programakkoord kijken heeft de VVD 63 
miljoen gulden van de OGB te claimen. De VVD is daarop echter nooit 
teruggekomen, nog afgezien van het feit dat wij het niet eens wenselijk 
zouden vinden. Wij hebben nu het gevoel dat wij met vier fracties door de 
voordeur zijn gegaan en dat twee partijen nu via de achterdeur terugkomen. 
Al was het vanavond een kwestie van een dubbeltje per maand of van een cent 
voor het bedrijfsleven, ergens moet men in de politiek een grens leggen. Er 
ligt een bodem in een politiek geweten. De VVD is niet bereid, voor de 
uitvoering van dit voorstel, als het wordt aangenomen, verantwoordelijkheid 
te aanvaarden. Wij willen dit voorstel letterlijk en figuurlijk niet voor 
onze rekening nemen.
      (De heer PLATVOET: U zegt dus in feite dat, als het voorstel wordt 
      aangenomen, wethouder De Grave uit het College treedt?) 
   De wethouder kan voor zichzelf spreken. Ik zeg dat het voor de VVD- 
fractie en voor mij als financieel woordvoerder onaanvaardbaar is, de 
uitvoering van dit voorstel voor onze rekening te nemen. De wethouder is 
mans genoeg om zijn eigen standpunt te formuleren.
      (De heer STADIG: Wat betekent dit dan precies?)
   Het betekent dat ik het verstandig zou vinden als u na deze discussie in 
tweede termijn schorsing zou vragen en bij nader inzien uw voorstel zou 
intrekken. Ik ontzeg u, nogmaals, niet het recht om het voorstel in te 
dienen, maar ik ben over indiening wel verdrietig. Als het wordt 
aangenomen, is er een politiek probleem.
      (De heer STADIG: Wat is dan precies dat politieke probleem? U zegt er 
      geen verantwoordelijkheid voor te kunnen nemen. Wat betekent dit 
      dan?)
   Onaanvaardbaar. Dus zal de VVD-fractie voor de uitvoering niet 
medeverantwoordelijk willen zijn. Als de wethouder voor Financiën … titre 
personnel op basis van zijn kwaliteit in dit College wil blijven zitten, 
moet hij op die vraag zelf maar antwoord geven.
      (De heer CORNELISSEN: Als de vergadering straks toch wordt geschorst, 
      zou ik de heer Houterman in overweging willen geven, zich even te 
      bezinnen. Het gaat toch allemaal even te hard.)

   Waarop zou ik mij moeten bezinnen? Ik heb gezegd wat ik gezegd heb. De 
VVD heeft na de eerste termijn - er is een schorsing geweest tussen de 
beide zittingen - over een en ander gesproken en de woorden die ik nu 
uitspreek verzin ik niet ter plaatse.
      (De heer CORNELISSEN: De krachtsverhoudingen zijn duidelijk. Het is 
      naar mijn gevoel niet nodig en ook niet gewenst, zo hard in te 
      zetten.)
   Ik mag toch mijn eigen woorden gebruiken? Dat zijn andere dan u wellicht 
gebruikt.
   Ik wil nog kort ingaan op de kenschets die de PvdA heeft gegeven van de 
huidige wethouder voor Financiën ten opzichte van de vorige. Wij kijken 
daar toch wat anders tegenaan. De PvdA vond haar appreciatie van de vorige 
wethouder vooral in wat men noemt diens sturende kracht; de wethouder dwong 
in de vorige raadsperiode de Raad tot keuzen. De fractie van de PvdA ziet 
de huidige stijl van opereren van het College en van deze wethouder voor 
Financiën, waarbij de keuzen meer open en de opties breder zijn, als een 
zwaktebod, terwijl de VVD meent dat juist dit College en deze wethouder het 
politieke primaat bij de Raad leggen; een belangrijk onderdeel van 
bestuurlijke vernieuwing. Juist het feit dat deze wethouder de opties 
openlaat en de Raad daadwerkelijk keuzevrijheid geeft is een bestuurlijk en 
politiek klimaat dat ons meer aanspreekt dan het klimaat in de vorige 
periode, zonder overigens als waardeoordeel uit te spreken dat het klimaat 
in de vorige periode slecht was. Nu is het klimaat anders en wat de VVD 
betreft is deze stijl van opereren van het College een stijl die haar prima 
bevalt.
   Ik neem ten slotte aan dat de woorden van de heer Stadig die in Het 
Parool op de voorpagina staan inderdaad zijn uitgesproken en niet door de 
krant zijn bedacht.
   Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Na al deze 
commotie wil ik beginnen met de wethouder dank te zeggen voor de uitvoerige 
beantwoording. Op al mijn vragen is ingegaan.
   Ik wil in tweede termijn nog een opmerking maken over de ecologisering 
van de milieutarieven. Dit onderwerp is nu ter sprake bij de financiële 
beschouwingen en dat is naar mijn oordeel niet terecht. Milieutarieven 
horen thuis bij milieubeleid. Daar worden de doelstellingen bepaald en de 
wijze waarop men die wil bereiken. De middelen die daarvoor nodig zijn, 
dienen kostendekkend te worden omgeslagen in lasten voor bewoners, 
gebruikers en bedrijven. Men behoort er niet aan te verdienen. 
   Vervolgens moet het bedrijfsleven er naar mijn oordeel vertrouwen in 
hebben dat het gemeentebestuur van Amsterdam blij is dat men hier is 
gevestigd. Ik heb begrepen dat de wethouder het daarmee van harte eens is. 
Mede daarom heb ik moeite met het voorstel van de heer Stadig inzake de 
baatbelasting. Ik heb het gevoel dat ook hierbij weer van twee walletjes 
gegeten wordt. Als panden meer waard worden door aanleg van de Noord- 
Zuidlijn, wordt dit bij de taxatie voor de OZB vanzelf doorberekend. Als 
men dan ook nog eens via de baatbelasting de mensen die er beter van worden 
wil belasten, moet men wel de vraag stellen wie er direct beter van worden. 
Waarvoor is de lijn eigenlijk bedoeld?
      (De heer STADIG: Ik ben met u eens dat men daarmee moet rekenen.) 
   De bewoners van Noord en van de omgeving van Schiphol kunnen dan ook wel 
onder een baatbelasting worden gebracht. Het project van de Noord-Zuidlijn 
leent zich naar mijn mening niet voor een baatbelasting, ook al omdat niet 
tevoren met betrokkenen is overlegd over de vraag waarbij zij belang zouden 
hebben. Bij andere projecten kan ik mij dat nog wel voorstellen. Als een 
concreet project als een winkelcentrum wordt gerealiseerd, kan men het 
belang duidelijk aanwijzen. Het voorstel is in dit verband naar mijn mening 
onverstandig. Ook uit strategisch oogpunt lijkt het mij niet verstandig te 
suggereren dat de gemeente toch wel zal moeten bijbetalen. Het zou wel heel 
vreemd worden als men het rijk zou willen laten betalen en zelf de 
baatbelasting wil opstrijken.
   Met betrekking tot het voorstel inzake de schuif tussen OZB en 
watertarieven zal men het met mij eens zijn dat zich hier dezelfde ellende 
voordoet als met de "conducteursmotie". Het gaat niet meer om het doel - 
daarover is iedereen het wel eens - maar het gaat erom wiens handtekening 
eronder staat en wie heeft bewerkstelligd dat straks de Amsterdamse burger 
een tientje minder gaat betalen.
      (De heer STADIG: Daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om het 
      tientje.)
   Dat tientje is u dus kennelijk een crisis waard.
      (De heer PLATVOET: Daar maakt de VVD een punt van, wij niet.) 
   Laat ik dan zeggen dat het kennelijk de coalitie een crisis waard is. 
Wij zullen ons hierover echter straks tijdens de schorsing nader kunnen 
beraden.
   Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de heer 
Stadig wil ik met betrekking tot de kwestie van de baatbelasting nog zeggen 
dat de verruiming inhoudt dat nu 100% van de kosten mag worden verhaald in 
plaats van 85% en dat men binnen twee jaar de verordening mag vaststellen 
in plaats van binnen ‚‚n jaar. Dat heeft echter beide niets te maken met 
verruiming van mogelijkheden als hier bedoeld. Er is een groot bedrag 
genoemd. Mijn conclusie is dat men daarmee erg voorzichtig dient te zijn en 
dat het niet kan. Ik heb er echter geen bezwaar tegen om namens het College 
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te vragen de elementen als zodanig 
nog eens op een rij te zetten.
   Ik dank de heer Cornelissen voor het feit dat hij een aantal voorstellen 
in verband met de beantwoording door het College niet zal indienen. Ik gun 
hem van harte het ene voorstel dat hij heeft binnengesmokkeld. Ik dacht 
ervan af te komen, maar gebruikte een verkeerde term.
   Wat de rente en de reserves betreft zal duidelijk zijn dat de 
voortdurende herijking van de stand van zaken rond de reserves het voor de 
Raad mogelijk maakt een eigen afweging te maken. Overigens weet de heer 
Platvoet als geen ander dat het in belangrijke mate vaak heeft te maken met 
verschuiving van incidenteel geld naar structureel geld. Wel kan het een 
element zijn in financieringsvraagstukken. Ik ben het ermee eens dat er 
inzicht voor de Raad moet komen. Men zal het echter ook met mij eens zijn 
dat het inzicht dat de Raad nu al heeft aanzienlijk meer is dan ooit 
tevoren. Niettemin blijft er nog wel iets over om te verbeteren. 
   De heer Houterman heeft mij gevraagd nog iets te zeggen over de positie 
van bewoners van de binnenstad. Dat is altijd moeilijk, omdat er allerlei 
elementen in zitten van het totale beleid. Voor zover het het onderwerp van 
belastingen en tarieven betreft is er geen onderscheid tussen de centrale 
stad en de stadsdelen. Wellicht zal dit in de toekomst veranderen. Bij een 
aantal milieutarieven gebeurt dit al. Wel is het juist - de heer Houterman 
verwees daarnaar terecht - dat vanwege het ontbreken van een stadsdeel 
binnenstad de Raad daarvoor een speciale verantwoordelijkheid heeft. 
Daarover kan bij de hoofdstuksgewijze behandeling van de begroting met de 
wethouder voor de Binnenstad nader worden gesproken.
   Wat de ecologisering van de tarieven betreft heb ik al eerder aangegeven 
dat men daarover verschillend kan denken. Op ‚‚n punt ben ik het eens met 
mevr. Weltevreden, namelijk dat het een zeer belangrijk punt is; vandaar 
ook de conferentie. Het bedrijfsleven moet over een bepaalde periode enige 
zekerheid hebben omtrent de wijze waarop het gemeentelijk beleid zich 
ontwikkelt. Het bedrijfsleven heeft baat bij stabiliteit, niet bij een 
voortdurende wisseling van beleidsuitgangspunten. Wil men dus een majeure 
operatie als ecologisering, dan is het zaak die grondig voor te bereiden en 
ervoor te zorgen dat die consequent wordt doorgevoerd.
   Ten aanzien van het voorstel van de PvdA en Groen Links (nr. 788) wil ik 
er nogmaals op wijzen dat mij inmiddels is gebleken dat er bij de heer 
Stadig in die zin een misverstand moet bestaan dat het Bureau Onderzoek en 
Statistiek voor wat het water betreft is uitgegaan van de volle 10 miljoen 
gulden bij de bewoners. Als daarvan een deel naar de bedrijven moet, zal 
het bedrag van fl 8 nog wat lager worden, namelijk fl 5,70 per jaar. De heer 
Cornelissen heeft echter al terecht opgemerkt dat dit niet het element in 
de discussie is waarom het eigenlijk gaat. Er is geen sprake van politieke 
"spierballerij", maar er is een wezenlijk punt aan de orde. Het is een 
belangrijk onderwerp geweest tijdens de onderhandelingen van de 
akkoordpartners bij de totstandkoming van het programakkoord. Daar staat 
inderdaad een bedrag van 63 miljoen gulden in, alleen voor 
eigenaar/bewoners. Voor een wethouder voor Financiën is deze situatie 
natuurlijk ideaal: hij behoeft alleen maar te verlagen en voor de rest is 
er geen probleem. Mevr. De Waart heeft destijds ingebracht dat dit er wel 
staat, maar heeft gevraagd of in dezen niet iets zou kunnen worden 
ondernomen. Ik heb er toen op gewezen dat dit moeilijk is, aangezien de 
instrumenten ontbreken. Vervolgens is vele malen in de Commissie voor 
Financiën enz. gesproken over de mogelijkheden om dit aan te pakken. Er 
zijn allerlei instrumenten ontwikkeld en de hele discussie over 
differentiatie is gestart, evenals discussies over flankerend beleid enz. 
Als men dan per saldo bekijkt wat er is overgebleven, is dit zeer 
aanzienlijk minder. Dan is er nog een laatste traject. Er lag een voorstel 
van de gezamenlijke akkoordpartijen, waarna werd geprobeerd, in samenspraak 
met andere partijen na te gaan of men overeenstemming kon bereiken. Ik heb 
aangegeven dat verschillende varianten aan de orde zijn geweest en 
uiteindelijk sluit men daarover dan samen een compromis. Dan mag toch als 
bekend worden verondersteld, dat er voor het College en in ieder geval voor 
‚‚n van de vier akkoordpartijen en daarmee ook voor de wethouder voor 
Financiën, los even van de macroverschuivingen, een specifiek punt lag wat 
de OZB betreft. Aan de ene kant is de VVD-fractie en aan de andere kant ook 
het College zeer vergaand tegemoet gekomen aan de wens van de Raad inzake 
de lastenverlaging met 63 miljoen gulden. Het effect daarvan is dat nu die 
verhoging van het gebruikerstarief voorligt. Daartussen bestaat natuurlijk 
een belangrijk verband. Dat tarief stijgt zo omdat daarmee kan worden 
voorkomen, dat enorm veel wordt verlaagd bij de andere kant. In politieke 
zin is dit in het College zeer nadrukkelijk aan de orde geweest. 
   Van de kant van de VVD zijn een aantal malen ook signalen afgegeven en 
is gewezen op de solidariteit. Daarom heb ik mij in politieke zin ook tot 
de heer Van der Laan gewend. Over de vraag of men op een gegeven moment met 
elkaar daarin een juist evenwicht vindt wil ik heel helder zijn. Ik behoef 
daarover helemaal niet moeilijk te doen; nu praat ik maar eens even voor 
mijzelf. Natuurlijk is het voor een wethouder voor Financiën van de VVD in 
een verkiezingsjaar bepaald niet aantrekkelijk met een verhoging van bijna 
20% van de aanslag OZB voor gebruikers te komen. Ik wil dat voluit voor 
mijn verantwoording nemen, gelet op de belangen die ermee zijn gemoeid en 
mijn poging om die problematiek op te lossen. Op een gegeven moment rijst 
dan echter ook de vraag waar men de politieke grenzen legt en of het vanuit 
die solidariteitsgedachte redelijk is er nog eens een schep bovenop te 
gooien. Ik denk dat die politieke afweging uitvoerig in het College aan de 
orde is geweest en dat ik in die politieke afweging namens het College 
spreek. Ik hoop dat de partijen die het voorstel hebben ingediend daar nog 
eens over zullen willen nadenken tijdens de schorsing.
      (De heer VAN DER LAAN: U hebt op zichzelf ook wel terecht het begrip 
      solidariteit weer even in herinnering geroepen en daarbij ook mijn 
      naam genoemd. Ik hoop dat u dat heel vaak blijft doen, maar daar ligt 
      het punt niet. Als u zegt dat u hier namens het College spreekt, 
      hoeft ook niemand bang te zijn dat, als er straks een stemming komt 
      over enig voorstel, de wethouders zich niet zullen gedragen volgens 
      de appendixregels. Laten wij die kou dus meteen van de lucht halen. 
      De heer Platvoet heeft echter heel terecht aangevoerd, dat u het 
      debat bent begonnen met de mededeling, dat u hier namens het College 
      zit en dat wij aan deze kant aan partijpolitieke profilering doen. In 
      mijn ogen is de grote winst van dit debat, hoewel het misschien over 
      veel minder gaat dan de spreektijd rechtvaardigt, dat nu even 
      helemaal duidelijk is dat u hier ook voor uw eigen politieke, zo u 
      wilt, partijpolitieke ideeën opkomt. Dat is goed, daar is niks mis 
      mee. Ik vond dat de heer Van Thijn zich gisteravond het best uitte - 
      dat heb ik ook uit liberale hoek gehoord - toen hij even uitkwam voor 
      zijn eigen sociaal-democratische inborst. Daaraan heeft niemand hier 
      aanstoot genomen. Als u die "straight-heid" aanhoudt en voortaan dus 
      niet meer een muur optrekt tussen het belang van de stad en de 
      partijpolitiek, komen wij een heel eind verder.)
   Als wethouder verdedigt men op een gegeven ogenblik het collegebeleid. 
Het specifieke hiervan was, dat het element natuurlijk uitvoerig en vele 
malen aan de orde is geweest. Daar mag ik toch op wijzen, ook in de 
richting van de heer Van der Laan? Nogmaals, de start van de discussie was 
die 63 miljoen gulden die naar een bepaalde categorie zou gaan. De Raad 
vond dat wel erg veel. Het kernpunt is nu voor het gehele College, dat dit 
probleem in belangrijke mate is opgelost, maar dat er een prijskaartje aan 
hangt, een politiek heikel prijskaartje, met name voor een wethouder voor 
Financiën van deze kleur. Als in de discussie tussen de coalitiegenoten en 
het College over de voordracht die het College inclusief de wethouder voor 
Financiën heeft voorgelegd, de vraag rijst of inderdaad op deze wijze te 
werk moet worden gegaan, is inderdaad sprake van een politiek element. Dat 
is geen zaak van het algemene Amsterdamse belang, want dat begrip ken ik 
niet. Politieke discussies betreffen altijd keuzen. Als men het heeft over 
een objectief algemeen belang waarop men zich beroept, moet ik altijd 
denken aan de vroegere discussies, waarin de heer Wiegel zei, dat er een 
nationaal Kabinet moest komen omdat men dan objectieve discussies kan 
voeren. De heer Timmer zegt, dat een aantal zakenmensen in het Kabinet moet 
worden opgenomen omdat zij objectief kunnen besturen. Als de heer Van der 
Laan dat bedoelt te zeggen, heeft hij volstrekt gelijk. Dat bestaat niet. 
Er bestaat geen objectief Amsterdams belang. Het gaat namelijk om 
subjectieve keuzen. Als in de politieke situatie tussen akkoordpartijen op 
het punt van gevoelige thema's een van de akkoordpartijen, waarvoor een 
punt zeer gevoelig ligt, desondanks bereid is om te tekenen voor een pakket 
met een forse verhoging van het gebruikersaandeel OZB met bijna 20%, is dat 
echter wel een objectieve afweging. Ik hoop begrip te ontmoeten voor het 
standpunt, dat het dan heel moeilijk wordt als er juist op dat precieze 
politieke punt na alles wat al is gebeurd nog een schep bovenop wordt 
gedaan. Dat is de discussie. Dat is heel wat anders dan dat de VVD poogt 
daar een soort algemeen Amsterdams belang aan te geven. Dat bestaat niet. 
Het gaat om het  maken van keuzen die men zelf partijpolitiek invult. 
      (De heer VAN DER LAAN: Wat u de laatste vijf minuten hebt gezegd, 
      klonk mij als muziek in de oren. Ik denk dat u wat dat betreft een 
      stap verder bent gekomen.)

   De vergadering wordt geschorst van 21.37 uur tot 22.12 uur. 

   De VOORZITTER heropent de vergadering.

   De heer VAN DER LAAN (orde): Ik verzoek de Raad mij toestemming te 
verlenen tot een derde termijn.
   De VOORZITTER: Ik stel voor aan het verzoek van de heer Van der Laan te 
voldoen.

   Conform besloten.

   De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Er is inmiddels uitvoerig 
overleg gevoerd tussen de akkoordpartijen. Er ligt immers een aanspraak op 
de collegesamenwerking en een dreigement om die samenwerking te verbreken 
als dit voorstel (nr. 788) zou worden aangenomen. De uitkomst van het 
overleg is dat dit dreigement er blijft liggen. Ik spreek nu uitsluitend 
als woordvoerder van de PvdA, maar wij hebben ons standpunt afgestemd met 
de fractie van Groen Links, alsmede met de indieners van het voorstel. De 
PvdA moet nu zwichten voor dit mes. In het zicht van de finish van dit 
College en gelet op het beroep op de samenwerking in het College alsmede op 
hetgeen met dit voorstel kan worden behaald, zijn wij tot de conclusie 
gekomen dat het dit net niet waard is. Ik wil daar wel meteen twee 
opmerkingen bij maken. In de eerste plaats is ons bekend dat de fractie van 
de VVD - het kwam in het overleg ook naar voren - in de komende 
collegeonderhandelingen op dit punt een schuif als nu voorgesteld volstrekt 
bespreekbaar zal achten en op dat punt haar kruit dus heeft verschoten. Ik 
neem aan dat de heer Houterman daaraan straks in de ruimst denkbare 
bewoordingen ook uiting zal geven. Het tweede punt is dat dit een ervaring 
is die zo kort voor de collegeonderhandelingen ook inderdaad een ervaring 
is. Dat is naar ik aanneem duidelijk genoeg.
      (De VOORZITTER: Er zitten nog wel verkiezingen tussen!) 
   Wij hebben hier twee dagen zitten praten over stijl en hebben heel wat 
verwijzingen naar het verleden gehoord. Geconstateerd is, dat men 
argumenten moet hebben en dat het prettig is dat het nu allemaal puur om de 
inhoud kan gaan. Men kan zeggen dat dit mes niet bij deze inhoud past. Het 
is echter inderdaad een kwestie van stijl om het te relateren aan de 
verkiezingen en pas daarna aan de onderhandelingen. U hebt gelijk! 
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb gisteren bij de 
algemene beschouwingen gezegd dat deze collegeperiode zich heeft gekenmerkt 
door resultaten, schandalen en slippertjes. Ik weet niet in welke 
categorie, schandaal of slippertje, ik het mes van de heer Houterman moet 
plaatsen. Ik heb echter ook gezegd dat wij er steeds zijn uitgekomen, 
doordat ieder weliswaar met een eigen argument kwam, maar ook vond dat het 
draagvlak van het College in stand moest blijven tot de verkiezingen. Ik 
heb ook heel goed geluisterd naar hetgeen wethouder De Grave in tweede 
termijn heeft gezegd, toen hij een beroep deed op de collega- 
akkoordpartners. De wethouder gaf aan, dat hij het juist gezien het 
profileringspunt van zijn fractie en partij erg moeilijk had om op zo'n 
punt toe te geven, aangezien dat voor de VVD uitermate belangrijk is; voor 
al het overige had hij zich toch steeds heel collegiaal opgesteld. Dat vond 
ik een waardevolle redenering, goed om te onthouden.
   Er is gesproken van een achilleshiel en een schoen. De heer Houterman 
heeft die schoen, voor zover ik heb gehoord in zijn betoog in tweede 
termijn, niet aangetrokken. Als het in de volgende raadsperiode gaat om de 
energietarieven en de OZB moet naar mijn mening worden vastgesteld, dat de 
VVD nu lang genoeg heeft getamboereerd op dit punt. Het wordt nu tijd om de 
OZB weer in te zetten voor het doel waarvoor die ooit is uitgevonden, 
namelijk als belangrijk dekkingsmiddel om voorzieningen in stand te houden. 
Ook een verhoging kan zich daarvoor lenen. Het zou goed zijn, dit ook eens 
te horen van de kant van de VVD.
   De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog op drie punten 
ingaan. Het belangrijkste daarvan is dat ook de VVD heel bewust wil kijken 
naar de volgende collegeperiode. Wij hebben betoogd dat voor de VVD in die 
periode vele tarieven en heffingen onderwerp zullen zijn van een 
strategische discussie. Ik heb gesproken over ons dilemma tussen enerzijds 
het principe van "de vervuiler betaalt" en anderzijds het inkomensbeleid. 
Het hele spanningsveld tussen de tarieven die de komende vier jaar het 
beste zijn om onze milieudoelstellingen en onze koopkrachtdoelstellingen te 
realiseren, is voor de VVD een strategisch onderwerp dat ter discussie moet 
staan.
   De tweede belangrijke invalshoek is dat het, willen wij in 1998 ooit 
uitkomen op het eindpunt dat wij - het geldt in ieder geval voor de VVD - 
voor ogen hebben, dat wil zeggen een ROA, vanuit die doelstelling ook in de 
volgende periode minimaal gewenst is als ROA-gemeenten voor wat de OZB 
betreft op eenzelfde niveau uit te komen. Daartoe zal het ook in de 
volgende periode wenselijk zijn de tarieven te verlagen, maar niet vanuit 
de retrospectieve invalshoek van de afgelopen periode. Wat de afgelopen 
periode betreft merk ik op - daar zit wat ons betreft ook de pijn in het 
voorstel van de heren Stadig en Platvoet - dat het inhoudelijk en 
beleidsmatig geen onverstandig of dom voorstel is. Het voorstel is in de 
afbouw van de 63 miljoen gulden wel een voorstel dat voor ons niet gewenst 
is. Wij stellen dat de 63 miljoen gulden had moeten worden teruggebracht 
tot nul gulden. In het kader van de discussie rond het programakkoord 
hebben wij de toezegging gedaan, dit zoveel mogelijk te mitigeren. Dat 
"zoveel mogelijk" ligt wat de VVD betreft bij een ondergrens van 20 miljoen 
gulden. Voor de VVD is het niet bespreekbaar daar nog onder te gaan. In het 
perspectief van die 63 miljoen kunnen wij met dit voorstel niet leven. Als 
men mij vraagt of de invalshoek van verschuiving van het watertarief en de 
OZB in de volgende periode een bespreekbaar alternatief is, antwoord ik 
daarop dat het uiteraard bespreekbaar is. Of het een gewenst alternatief 
is, hangt mede af van de ROA-discussie. Het is voor ons geen blokkade of 
een claim op een volgende periode. Wij beschouwen het voorstel duidelijk in 
het kader van de operatie die achter ons ligt. Eerder dit jaar dachten wij, 
gezien het voorstel van de heer Platvoet toen, dat de problematiek daarmee 
afgerond was.
      (De heer STADIG: U zegt dat er in 1998 uiteindelijk in het ROA 
      gelijke tarieven voor de OZB moeten zijn. Acht u een vorm van 
      verevening daarbij ook een oplossing?)
   Ik meen dat in ROA-verband uiteindelijk alles bespreekbaar is. Iedereen 
zal daar zijn eigen inbreng hebben. Het is een onderwerp van 
partijpolitieke discussie, onderling, maar uiteraard ook in de ROA-raad, 
eerder dan wat wij in de Gemeenteraad wel of niet willen. Wat de VVD 
betreft zal de liefde in de toekomst in het ROA van twee kanten moeten 
komen.
   Ten slotte is er de kwestie van "het mes op tafel". Wij hebben een- en 
andermaal aangegeven dat dit onderwerp voor ons de achilleshiel is. Wij 
houden er niet van, ineens met een mes op tafel te komen, alsof het uit de 
lucht komt vallen. Iedereen weet dat het voor ons een gevoelige kwestie is. 
U kunt ons erop aanspreken dat wij het mes misschien in de hand hebben 
genomen, maar voor ons is de vraag minstens zo interessant, wie het mes op 
tafel heeft gelegd. Ik wil best op mij nemen dat ik het mes vanavond in 
handen heb genomen, maar dan zouden de indieners van het voorstel zich ook 
hebben moeten afvragen, of het wel verstandig was het mes op tafel te 
leggen. Hier geldt ook weer, dat waar twee vechten ook twee schuld hebben. 
   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. In de argumentenwisseling 
in tweede termijn hebben wij geen aanleiding gezien om ons eerdere 
standpunt te herzien. Wij staan op het standpunt dat wij ons in deze zaak 
praktisch moeten opstellen. Voor ons geldt het adagium: waar gaat het over? 
Het zal duidelijk zijn dat wij tegen de inhoud van het voorstel waren. 
   Wij hebben van deze ervaring - de heer Van der Laan noemde het zo - 
goede nota genomen. Ik herinner aan de vraag over vorm en inhoud en aan de 
opstelling van mijn fractie terzake tijdens de algemene beschouwingen. De 
vorm is kennelijk toch belangrijker dan veelal is onderkend. 
   Bij de komende collegeonderhandelingen is uiteraard alles bespreekbaar. 
Het standpunt van D66 in de discussie rond belastingen en tarieven is 
duidelijk. Wij hebben ons in die discussie in voorgaande jaren en ook nu 
tijdens de algemene beschouwingen duidelijk en consistent opgesteld. 
   Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben opnieuw 
sprakeloos als ik constateer waartoe broederschap in staat is. Kennelijk is 
het verwachte vuurwerk als een sisser afgelopen. Er ligt naar mijn mening 
ook niet slechts een mes op tafel, maar een hele bestekbak. Over de inhoud 
van het voorstel wordt al niet meer besproken. Daar ging het in feite ook 
niet om. Het ging om de samenwerking. Die heeft nu stand gehouden, maar uit 
hetgeen de coalitiepartners naar voren hebben gebracht blijkt wel hoeveel 
dit heeft gekost. Ook wij zullen hieruit lering trekken.
   De VOORZITTER: Heb ik goed begrepen, dat het voorstel is ingetrokken? 
   De heer VAN DER LAAN: Dat hebt u goed begrepen.

   Het voorstel-Stadig c.s., nr. 788, ingetrokken zijnde, maakt geen 
onderwerp van behandeling meer uit.

   De financiële beschouwingen worden gesloten.

   De VOORZITTER: ik deel u mede, dat alle andere voorstellen in handen van 
Burgemeester en Wethouders worden gesteld om preadvies.

   De voordracht wordt zonder discussie stemming goedgekeurd; de Raad neemt 
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2935 van afd. 1 van het Gemeenteblad, 
met dien verstande, dat op blz. 2937, onder III het jaartal "1993" moet 
worden vervangen door: 1994.

   De vergadering wordt hierna om 22.25 uur gesloten.