Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 18-11-93
Datum behandeling Raad
19931118
Tekst
Avondzitting op donderdag 18 november 1993.
Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.
Secretaris: mr. K. Kooiker.
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de
behandeling van:
3
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 1993 tot
aanbieding en vaststelling van de ontwerp-begroting voor 1994 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 674, en bijlagen N en N1).
Financiële beschouwingen over de ontwerp-begroting voor 1994.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Namens het College wil ik in
de eerste plaats degenen die een bijdrage aan de financiële beschouwingen
hebben geleverd dank zeggen voor hun opmerkingen. Ik zal, zoals
gebruikelijk, beginnen met de bijdrage van de woordvoerster van de grootste
oppositiepartij. Allereerst wil ik haar bedanken voor de bloemen ter
gelegenheid van mijn verkiezing tot lijsttrekker, waarbij ik mij overigens
wel heb afgevraagd of het feit dat het boeket helemaal paars was, of
pimpelpaars, zoals de heer Bruins Slot steeds zegt, een bepaalde betekenis
had.
Een van de twee belangrijkste elementen in de bijdrage van mevr.
Weltevreden regardeerde de wijze waarop het College meent evenwichtig om te
gaan met het bedrijfsleven in deze stad, met name ook gekoppeld aan het
geheel van het belastingen- en tarievenpakket. Daarover zijn veel meer
opmerkingen gemaakt en bij dat onderdeel van mijn betoog zal ik ook
terugkomen op de bijdrage van mevr. Weltevreden.
In de tweede plaats voerde mevr. Weltevreden aan, dat op zichzelf
verbeteringen tot stand zijn gekomen in de financiële situatie waarin de
gemeente verkeert, niet alleen feitelijk qua guldens, maar ook qua
structuur, zij het dat een aantal zaken nog zeker stevig aandacht behoeft.
Ook andere woordvoerders hebben in dit opzicht nadere accenten gelegd,
waarop ik bij de meer concrete beantwoording zal terugkomen.
In zekere zin is het heel terecht dat alle woordvoerders zijn begonnen
met een beoordeling van de vraag hoe wij er nu eigenlijk na vier jaar
voorstaan en hoe in feite doelstellingen van het Programakkoord 1990-1994
zijn gerealiseerd. Voorzover ik heb beluisterd, is de rode draad in de
betogen, dat de Raad concludeert, dat de situatie redelijk op orde is. Niet
alleen is dat feitelijk het geval wat de bedragen betreft, maar ook - en
dat is misschien nog wel veel belangrijker - is een aantal belangrijke
doorbraken en verbeteringen geboekt op het meer instrumentele terrein. Ik
doel dan op de wijze waarop wij in deze gemeente met begroting en rekening
omgaan als instrument van controle en planning en ook als politiek
sturingselement. Ook zijn verbeteringen aangebracht in de sfeer van de
mentaliteit ten aanzien van het werken volgens de regels in dezen.
Aan de andere kant is terecht gesteld, dat er weinig reden is om te
zeggen: dat was het dan; wij gaan over tot een volgend hoofdstuk. Dit soort
verbeteringen zijn nooit een vaststaand gegeven; er moet altijd op worden
gelet. Bovendien blijft nog een aantal problemen liggen en hebben deze stad
en de Raad van deze stad een hoog ambitieniveau, ook voor de volgende
periode. Er zal dus voortdurend sprake van zijn, dat deze stad eist dat
majeure financiële inspanningen worden geleverd om deze problemen aan te
pakken en de ambities financieel te kunnen onderbouwen.
Meer specifiek op de betogen ingaand, kom ik in de eerste plaats bij de
heer Stadig die zei, dat de negatieve reserve weliswaar is weggewerkt, maar
dat dit toch vooral optisch is. Dat kan ik niet helemaal met hem meevoelen.
Weliswaar was een onderdeel van de operatie een boekhoudkundige ingreep met
betrekking tot het Vereveningsfonds, maar de heer Stadig weet als geen
ander, dat die ingreep tot gevolg heeft gehad, dat in de algemene dienst
niet meer de rente over dat deel van het Vereveningsfonds moet worden
meegenomen. Die rente was een structurele kostenpost en is als onderdeel
van de CAM-operatie weggewerkt. In die zin is wel degelijk de situatie
veranderd omdat de positieve reserve die er nu is, in tegenstelling tot het
Vereveningsfonds, geen beslag heeft in de rompbegroting. De rente die nu
over de positieve reserve wordt verkregen is beschikbaar voor afwegingen en
beleidsuitgaven. In die zin is er dus wel degelijk ook sprake van een
inhoudelijke verandering en niet alleen maar van een boekhoudkundige.
Dat neemt allemaal niet weg, dat de heer Stadig wel gelijk heeft met de
opmerking, dat de omvang van het Vereveningsfonds natuurlijk kritisch in
het oog moet worden gehouden. Overigens geldt dat niet zozeer voor de
omvang van het Vereveningsfonds, want die is gewoon afgeschermd, maar veel
meer voor de positieve en negatieve onttrekkingen aan dat fonds ofwel het
resultaat van de actieve grondexploitatie, het RAG-resultaat. De heer
Stadig weet dat wij in de Nota Amsterdam naar 2005 via bepaalde aannamen
rekening hebben gehouden met een bedrag per jaar ter medefinanciering van
de ruimtelijke plannen die er liggen. De heer Stadig weet ook dat Amsterdam
de gewoonte heeft daarbij een zeer terughoudend beleid te voeren. Dat
gebeurt terecht en wordt gedaan onder aanvoering van mijn collega Genet.
Winst wordt pas genomen als deze is gerealiseerd en verliezen worden al bij
de start van de uitvoering verwerkt.
Men kan zich, gelet op de wat langere termijn waarop de zaken gaan
spelen en ook wel op het feit, dat de financiële situatie van de gemeente
een stuk is verbeterd, afvragen of in de komende bestuursperiode hiermee op
een andere wijze kan worden omgegaan, bijvoorbeeld via een wat meer
cyclisch opereren, waarbij niet naar de feitelijke guldensstroom wordt
gekeken, maar naar een wat cyclische structurele planning van de inkomsten
van het RAG-resultaat om op die wijze tot een betere afweging te komen in
de richting van ruimtelijke plannen. Ik kan de Raad melden, dat het College
voornemens is, nog voordat de nieuwe Raad zal aantreden en de
onderhandelingen over een nieuw programakkoord plaatsvinden, hiertoe
aanzetten te geven en elementen aan te dragen die kunnen leiden tot een
beslissing daarover.
Wat de begroting van het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) betreft wil ik
erop wijzen, dat, los van het feit dat deze apart aan de orde komt, mijn
collega voor Verkeer voor een verantwoorde opstelling van de begroting in
belangrijke mate afhankelijk is van externe gegevens. Een aantal van die
gegevens ontbreekt, zodat het voor hem onmogelijk is op een goede wijze de
Raad inzicht te geven in de situatie voor 1994 van het GVB.
Mevr. Weltevreden heeft terecht opgemerkt dat voor het
Slotervaartziekenhuis weliswaar een voorziening is getroffen, maar dat niet
uitgesloten is te achten dat die voorziening ontoereikend zal zijn. Ik heb
overigens van mijn collega voor de Gezondheidszorg begrepen, dat de
onderhandelingen terzake op zichzelf zeer voorspoedig verlopen en dat zij
verwacht dat deze over niet al te lange tijd zullen zijn afgerond, zodat
wij ook dit onderdeel in beeld hebben gebracht.
De heer Platvoet heeft gewezen op de op zichzelf heel boeiende discussie
over de vraag wat nu een verantwoorde omvang van de algemene reserve is.
Dat lijkt mij overigens een onderwerp dat primair bij de onderhandelingen
over een nieuw programakkoord moet worden betrokken. Ik kan mededelen, dat
op verzoek van de directeur van de hoofdafdeling Financiën en
Stadsdeelfinanciën Moret, Ernst & Young, Financieeladviseurs, bezig zijn
een aantal aanzetten op papier te zetten, deels op basis van een sterkte-
zwakte-analyse van de financiële situatie van de gemeente, maar deels ook
via het geven van handvatten, zoals de heer Platvoet deed en die ik zeker
ook aan Moret, Ernst & Young, ter hand zal stellen, aan de hand waarvan wij
tot een verantwoorde keuze op dat punt kunnen komen.
De opmerkingen van de heer Cornelissen over het wachtgeld zijn zeer
interessant, zij het dat het niet zo is dat het College niet al eerder over
deze zaak heeft gesproken. Ik wijs in dit verband op de tekst van de
missive inzake het onderdeel Personeelszaken. Wellicht kan men zich nog
herinneren dat het College de Raad het vorig jaar bij de posterioriteiten
voor de begroting 1993 al heeft voorgesteld - daarmee is ook ingestemd -
een posterioriteit van 2 miljoen gulden in te boeken op de bedragen die
gemoeid zijn met de wachtgeldverplichtingen. Het totaal daarvan bedraagt
overigens ongeveer 30 miljoen gulden. Zo is met name de controle of iemand
echt nog recht heeft op wachtgeld dan wel of in meerdere of mindere mate
sprake is van inkomsten uit andere bronnen geïntensiveerd. In de tweede
plaats wijs ik er wel voor alle helderheid op, dat die wachtgelden niet zo
maar zijn ontstaan en in belangrijke mate te maken hebben gehad met de
reorganisatieprocessen waarvan wij er in de afgelopen jaren in de gemeente
vele hebben gehad. In het kader van een verantwoord sociaal beleid, ook
vaak nodig om bijvoorbeeld de instemming van de bonden te verkrijgen met de
reorganisatieprocessen, zijn die verplichtingen ontstaan. Dat neemt
allemaal niet weg, dat ook het College het buitengewoon belangrijk acht nog
eens goed te kijken naar de instrumenten die er zijn om de instroom op dat
punt te beperken en na te gaan of er nog meer mogelijkheden zijn om het
bestand af te bouwen, anders dan via de inspanningen via het Gemeentelijke
Mobiliteitsbureau en het RAP-bestand. Ook wij zijn van mening, dat het om
een zeer omvangrijk bedrag aan algemene middelen gaat en dat tot het
uiterste moet worden gepoogd dit bedrag niet te laten stijgen en zo
mogelijk terug te dringen. Ik wijs de heer Cornelissen erop, dat deze post
een van de dragende elementen is van de tentatieve raming van 50 miljoen
gulden die door mij is aangegeven voor de volgende collegeperiode.
(De heer CORNELISSEN: Mag ik hieruit afleiden, dat het College op
korte termijn met een systematische aanpak komt om dat verder uit te
werken in het verlengde van wat het kennelijk al aan maatregelen
heeft genomen en met het oog op het invullen van die 50 miljoen
gulden? Over tweeëneenhalve maand staat de concretisering dus voor de
deur?)
In ieder geval is dat wat het controle-element betreft - bij de
hoofdstuksgewijze behandeling kan hierover wellicht nog met de wethouder
voor Personeelszaken worden gesproken - een aantal heel concrete
maatregelen deels al in werking getreden om dat element inderdaad te
tackelen. Over de mogelijkheden om de instroom te beperken en de uitstroom
te vergroten is een aantal voorstellen geformuleerd, waarover advies is
gevraagd aan de hoofdafdeling Financiën en Stadsdeelfinanciën en die
dinsdag aanstaande in het College zullen worden besproken.
(De heer CORNELISSEN: Wij zouden het op prijs stellen als wij ook in
de commissie van advies en bijstand en de Raad kwantitatief een nader
inzicht zouden krijgen in hetgeen waarover wij nu praten, want dat is
toch eigenlijk niet echt helder voor ons. Ook de maatregelen die echt
effect kunnen sorteren zijn onduidelijk.)
Het lijkt mij goed, in overleg met de wethouder voor Personeelszaken het
preadvies op het ingediende voorstel uit te brengen en de informatie die u
vraagt daarbij te betrekken. Het is in ieder geval helder dat wij het
erover eens zijn, dat tot het uiterste moet worden geprobeerd de kosten die
hiermee zijn gemoeid op een verantwoorde wijze te beperken.
(De heer CORNELISSEN: Ik dank het College voor de uitnodiging om dat
voorstel alsnog in tweede termijn in te dienen om het daarmee de
gelegenheid te geven een gedegen preadvies uit te brengen.)
Dat kan ook zonder voorstel. Als de heer Cornelissen de informatie in de
vorm van een preadvies wil hebben is dat prima, anders krijgt hij die in de
vorm van een notitie, maar dat maakt niet zo veel uit. Het is belangrijker
vast te stellen, dat wij het over de materiële richting van het beleid eens
zijn. Ik dank de heer Cornelissen dan ook voor de gelegenheid die hij mij
heeft gegeven om duidelijk te maken hoe het College hiermee zeer actief en
alert bezig is.
Ik kom toe aan de opmerkingen over het element van planning & control,
een onderwerp waarvoor de heer Cornelissen meer in het bijzonder
belangstelling heeft; hij heeft ook vorig jaar daarover al uitvoerig
gesproken. Eerst moet wat mij betreft een misverstand uit de wereld worden
geholpen. Ik herinner mij nog goed, dat het vorig jaar over de zogenaamde
kerntakendiscussie is gesproken. Bij de heer Cornelissen is die discussie
blijkbaar overgekomen als een standpunt van het College tegen een
kerntakendiscussie omdat het instrument van planning & control ter
beschikking staat. De causale relatie is wat mij betreft net een slag
anders. Van de kant van het College is toen aangegeven, dat een
kerntakendiscussie in hoge mate een politiek bestuurlijke keuzediscussie
is. De heer Cornelissen zal zich ook wel herinneren, dat ik heb gezegd dat
ik een kwalitatieve kerntakendiscussie - vandaar ook de bereidheid van de
kant van de medewerkers van de hoofdafdeling Financiën en
Stadsdeelfinanciën om de partijen daarbij te helpen - als onderdeel van de
politieke discussie tijdens de verkiezingsstrijd op prijs zou stellen. Wat
mij betreft kan in dit verband ook worden gesproken over een prioriteiten-
en posterioriteitendiscussie. Een kerntakendiscussie is niet te voeren op
basis van in een computer ingevoerde gegevens, waarbij dan duidelijk wordt
wat erbij kan en wat eraf moet. Het is natuurlijk in hoge mate een
politieke discussie over politieke keuzen. De heer Houterman is daarmee op
zijn manier begonnen en anderen doen dat natuurlijk ook op hun manier.
Het lijkt mij goed die discussie eerst langs die lijn te voeren.
Vervolgens kan die dan goed worden geoperationaliseerd vanuit de lijn van
het dagelijks bestuur, waarbij planning & control wel degelijk een heel
belangrijke rol kunnen spelen om de Raad de informatie te geven die voor
die afweging van belang is. Het is overigens zo dat planning & control een
proces van voortdurende herijking is, waarbij op bepaalde punten successen
zijn te boeken en andere punten stroperiger lopen omdat er een geheel
andere stijl is van aansturing van de kant van het bestuur. Ik durf echter
niet de stelling te verdedigen dat op dat punt het afgelopen jaar niet een
aantal successen is geboekt, maar ook daarbij geldt weer dat het primaat
voor planning & control bij de wethouder voor Personeelszaken ligt. Het is
daarom beter meer in detail bij de hoofdstuksgewijze behandeling daarop
terug te komen.
(De heer CORNELISSEN: Mijn geheugen is af en toe zwak. Kan de
wethouder enkele successtories van het afgelopen jaar noemen?)
Planning & control is meer dan het aangaan van managementcontracten.
Planning & control is bij voorbeeld ook het voeren van een discussie over
zaken waarmee wethouder Genet bezig is geweest. Hoe gaat men om met de
nieuwe taken van bijvoorbeeld het Gemeentelijk Woningbedrijf? Ik wijs ook
op de discussie over de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst
(GG&GD), de discussie over het Slotervaartziekenhuis, de door de wethouder
voor de Nutsbedrijven in gang gezette discussie over de positie van het
Gemeente-energiebedrijf (GEB), de Dienst der Gemeentewaterleidingen en het
Gemeentelijk Havenbedrijf. Ik noem voorts de discussie die wordt gevoerd
over de positionering van het GVB. Dat zijn allemaal discussies die te
maken hebben met de vraag hoe in het kader van de planning & control
bestuurlijk kan worden omgegaan met dat soort onderdelen van de gemeente.
(De heer CORNELISSEN: Dat geldt natuurlijk niet voor de GG&GD.
Daarbij gaat het typisch om de vraag in hoeverre de gemeentelijke
overheid nog een bepaalde taak heeft in de gezondheidszorg. Daarvoor
liggen er veel varianten. Dat is echt geen planning & control, maar
typisch een goed voorbeeld van een kerntakendiscussie.)
Ik poog ook aan te geven - en daar ligt de relatie tussen die twee - dat
planning & control het systeem is, waarbij het bestuur de elementen en
informatie moet geven om die bestuurlijke afweging te kunnen maken. Als
niet vanuit het systeem van planning & control die elementen bij het
bestuur op tafel komen te liggen, is het veel moeilijker voor het bestuur
de kerntakendiscussie te voeren. Daarom zei ik ook al dat planning &
control meer is dan alleen managementcontracten. Planning & control is
bijvoorbeeld evenzeer de discussie die via wethouder Bakker wordt gevoerd
over een andere positionering van een aantal onder zijn
verantwoordelijkheid vallende onderdelen van de afdeling Algemene
Secretarie.
Ik heb nu ongeveer al mijn collega's mede verantwoordelijk gemaakt. Dat
is altijd heel verstandig. Na alle aansporingen van de heer Stadig op dat
punt, zal ik ook niet meer verzuimen om al mijn collega's in die glorie te
betrekken.
Ik kom nu toe aan de opmerkingen die zijn gemaakt over het rapport van
de Commissie-Walboom. Ik kan overigens meedelen, dat het in mijn voornemen
ligt nog binnen een maand met een bestuurlijke reactie op dat rapport te
komen. Ik ben het met een aantal sprekers eens, dat dat rapport veel bevat
waarop een snelle, adequate en bestuurlijke reactie vereist is, ofwel,
zoals de heer Stadig zegt, waarbij dat element van de kwaliteitssprong aan
de orde is. Laat ik aan de andere kant benadrukken, dat Amsterdam volstrekt
uniek is, aangezien wij als enige gemeente objectieve buitenstaanders uit
alle geledingen van de samenleving toestaan een kijk in de keuken te nemen.
Geen enkele andere gemeente heeft dat aangedurfd. Zo'n werkwijze leidt
natuurlijk, zeker bij dit soort majeure complexe operaties tot opmerkingen,
dat bepaalde zaken niet goed zijn verlopen. Wij moeten daar overigens niet
van schrikken. Ik weet het liever nu dan dat over ‚‚n of twee jaar, als
alles volledig in gang is gezet, moet worden geconstateerd dat bepaalde
zaken fout lopen. Wij moeten ogenblikkelijk bestuurlijk adequaat reageren.
De Dienst der Gemeentebelastingen is daarmee zeer uitvoerig bezig en binnen
een maand, dus nog voor het Kerstreces, moet daarover uitvoerig in de
commissie van advies en bijstand kunnen worden gesproken aan de hand van
een bestuurlijke reactie van de kant van het College op het rapport van de
Commissie-Walboom.
(De heer CORNELISSEN: Wordt ook een financiële vertaling van de
gevolgen bijgevoegd?)
Door de Dienst der Gemeentebelastingen wordt bij de opstelling van de
raming van de inkomsten van het onderdeel onroerende-zaakbelastingen (OZB)
altijd rekening gehouden met wat wij kwade posten noemen. Waar bij een
majeure stelselverandering altijd sprake is van een overloopprobleem, is de
reservering voor 1994 wat groter dan gebruikelijk. Ik heb tot nu toe geen
signalen ontvangen van de Dienst der Gemeentebelastingen dat er reden is om
aan te nemen dat die reservering onvoldoende zou zijn. Ik wijs er overigens
op, dat de heffing OZB door de rechter in een individueel geval wordt
getoetst. Daarin zitten altijd marges van toegestane afwijkingen. Gelet op
het feit dat voor het eerst sprake is van een systeem waarbij op deze wijze
van de kant van de gemeente integraal wordt getaxeerd, is er althans naar
de mening van de Dienst der Gemeentebelastingen, gezien de maatregelen die
wij gaan nemen, geen reden om aan te nemen dat daar tegenvallers in zullen
ontstaan. Nogmaals, ik stel voor die discussie te voeren aan de hand van de
bestuurlijke reactie op het rapport. Daar is alle aanleiding toe.
Naar aanleiding van de vraag van de heer Platvoet over de reserve
afkoopsommen wijs ik erop, dat in dat bedrag het element van het
Vereveningsfonds een heel belangrijke rol speelt omdat die zaken aan elkaar
zijn gekoppeld. Ik geloof in ieder geval dat helder zal zijn, dat hier geen
sprake is van een vrije reserve, want dan zou het een nulpost zijn. Het
heeft wel degelijk te maken met de systematiek van de wijze waarop rond die
erfpachtconstructie met afkoopsommen wordt gewerkt omdat tegenover die
reserve afkoopsommen het wegvallen van de gekapitaliseerde waarde van de
erfpacht staat. Het voert waarschijnlijk te ver deze techniek verder uiteen
te zetten. Ik beschik over een vrij uitvoerig schriftelijk antwoord.
Misschien dat ik dat de heer Platvoet nog eens zal geven. Daar komen wij
wat mij betreft nog op terug.
Er zijn veel vragen gesteld over de Vinex, de Vierde Nota Ruimtelijke
Ordening Extra, en ik moet zeggen dat ik het wat lastig vind daarop
uitvoerig te reageren. Ik denk dat ongeveer alle opmerkingen die terzake
zijn gemaakt op zichzelf en sec genomen waar zijn. Men kan er echter zo
weinig mee doen als geen integraal verhaal op tafel ligt. Waar daarover nog
stevig wordt onderhandeld en blijkbaar ook de beantwoording van de vraag of
dit Kabinet zich met de eretitel "Kabinet van de grote steden" kan tooien
daarvan afhankelijk is, wil ik althans niet de politieke indruk wekken er
partijpolitiek belang bij te hebben om dat proces te verstoren. Ik wil
daarin dus heel terughoudend zijn. In ieder geval is ‚‚n ding wat mij
betreft buitengewoon helder. Zelfs als dat resultaat gunstig is, zal met de
Raad een zeer majeur debat moeten worden gevoerd over de vraag of de Raad
bereid is de keuzen die daaruit voortvloeien voor zijn rekening te nemen.
Het zal namelijk om zeer grote bedragen gaan, zelfs als de onderhandelingen
succesvol worden afgerond. Ik vind het op zichzelf als wethouder voor
Financiën niet erg die discussies te voeren als de Raad ook bereid is de
effecten en gevolgen ervan voor zijn rekening te nemen, want dat is nu
eenmaal het vak waarvoor wij met ons allen hebben gekozen. In dit vak
moeten wij uiteindelijk ook in moeilijke gevallen keuzen maken. Ik kan in
elk geval zeggen, dat zodra de Vinex-onderhandelingen zijn afgerond, het
College zal zorgen voor een aangepast meerjarenperspectief, zodat het debat
kan worden gevoerd en de Raad ook beschikt over de benodigde informatie om
in de discussie die dan verder plaatsvindt in de richting van een volgende
bestuursperiode verantwoorde keuzen te kunnen maken.
Ik wil een overstap maken naar de opmerkingen die over de toekomst zijn
gemaakt. Dat is in die zin een beetje lastig omdat daar ook elementen
doorheen lopen van partijpolitieke profilering, als ik het zo mag zeggen.
Aangezien ik hier namens het College spreek, wil ik daarin, hoe aardig ik
die discussie ook vind, op dit moment wat terughoudend zijn. Aanstonds
breekt nog een hele periode aan waarin de zeepkist, om het zo maar eens te
zeggen, volop aanwezig zal zijn. Dan kunnen wij die discussie wat mij
betreft verder voeren. In ieder geval is duidelijk, dat voor de toekomst
een stevig ambitieniveau op tafel ligt. Er is weliswaar sprake van een
gesaneerde financiële situatie, maar dat ambitieniveau zal toch moeten
worden gefinancierd door het maken van keuzen. Ik denk dat het politieke
debat zal gaan over de vraag waar die keuzen worden gemaakt en welke
bijdragen zullen worden gevraagd van de verschillende categorieën die
daarbij een rol kunnen spelen. In die zin denk ik dat de kerntakendiscussie
en de concrete invulling daarvan, zoals onder meer aangegeven door de heer
Houterman, op zichzelf interessante aanzetten bevatten. Natuurlijk kan men
daarover twisten en het College heeft er ook nog geen oordeel over. Het zal
echter duidelijk zijn, dat als aan de ene kant sprake is van nieuwe taken,
nieuwe ambities en nieuwe investeringen aan de andere kant niet valt te
ontkomen aan een kritisch tegen het licht houden van bestaande
taakgebieden, met alle verschuivingen die dat met zich kan brengen.
Ik kom daarmee tot het tarievenbeeld voor 1994. Het College is van
mening dat dit beeld evenwichtig is, ondanks alle van buiten komende
complicaties, die overigens al wel eerder bekend waren en die ook in
voorgaande jaren hebben geleid tot moeilijk plussen en minnen om tot een
verantwoord beeld te komen.
Alvorens hierop nader in te gaan wil ik een zijstapje maken naar een op
zichzelf buitengewoon interessante discussie over de vraag, in hoeverre het
mogelijk is op gemeentelijk niveau te komen tot wat men kan noemen een
ecologisering van het tarievenbeleid. Het lijkt alsof er een soort van
tweedeling in de Raad bestaat. Aan de ene kant staan de heren Platvoet,
Cornelissen en Stadig, die dit bepleiten; aan de andere kant staan de heer
Houterman, mevr. Weltevreden en ook mevr. Witte, die van oordeel zijn dat
men voorzichtig moet zijn met ecologisering van tarieven, aangezien men met
een voortdurende opeenstapeling van lasten voor het milieu ook het
draagvlak voor het milieubeleid kan aantasten. Het is een boeiend en
interessant, maar ook heel lastig dossier. Ik herinner eraan dat het punt
ook vier jaar geleden bij de kamerverkiezingen een belangrijke rol heeft
gespeeld. Ook toen is gesproken over het thema van de "ecotax" en er
leefden grote verwachtingen daaromtrent. De afgelopen vier jaar is
gebleken, hoe lastig dit probleem is. Het wordt nog lastiger op lokaal
niveau, omdat de mogelijkheden die wij hebben om invloed uit te oefenen op
de verschillende onderdelen van het tarievenbeeld nogal beperkt zijn. De
heer Cornelissen heeft bij de behandeling van de voorjaarsnota al de vraag
gesteld of wij nog wel enig sturingsmechanisme hebben op dat gebied. Als
men het door de afdeling Financiën opgestelde overzicht bekijkt van
mogelijkheden die er zouden zijn, wordt men daarvan in die zin niet vrolijk
dat het nogal beperkt blijkt te zijn. Wellicht is het een goed idee, deze
korte notitie van de afdeling nader uit te werken en er verder over van
gedachten te wisselen. Dan is in ieder geval zichtbaar wat er kan. Die
discussie dient in elk geval vooraf te gaan aan die over de vraag wat men
wil, al is ook het laatste al complex genoeg. Het zal de Raad wellicht
verbazen, maar het College is als zodanig geen tegenstander van
verschuiving van lasten naar het zwaarder aanslaan van elementen die het
milieu belasten, ter verkleining van de belasting op de factor arbeid. Het
laatste brengt ook heel gunstige werkgelegenheidsaspecten met zich.
(De heer PLATVOET: Meent u werkelijk dat eerst moet worden gekeken
wat er kan en pas dan wat men wil? Ik formuleer het liever anders:
tenzij wat men wil vanwege natuurverschijnselen of wat dan ook
onmogelijk is, moet het kunnen. Bij zaken als deze gaat het vaak om
regelgeving die moet worden aangepast om mogelijk te maken wat men
wil. Dan moet men dus eerst kijken wat men wil. De regels zijn niet
van God gegeven, maar door de volksvertegenwoordiging gemaakt.)
Dan nog is het nuttig om, als het gaat om het Amsterdamse beleid, te
weten welke wettelijke mogelijkheden er zijn. Daar kan men als
gemeentebestuur wat aan doen. Voor alle andere situaties kan men hoogstens
bij de volksvertegenwoordiging bepleiten dat er iets verandert. Mijn
ervaring is dat, hoewel beter naar Amsterdam wordt geluisterd dan vroeger,
een motie van de Raad in de richting van de Tweede Kamer niet
ogenblikkelijk leidt tot wijziging van wettelijke bepalingen. Als voorbeeld
noem ik de Bijdrage Waterzuiveringskosten, waarin wij een uitstekend
instrument zouden hebben, maar de wet schrijft precies voor wat men mag
heffen. Men kan niet besluiten tot een verhoging met bijvoorbeeld fl 25, om
dit op een ander punt terug te geven.
(De heer STADIG: Wat wel kan - dat doen wij dus ook - is, bepaalde
bedrijven die bepaalde stoffen op het riool lozen afzonderlijk aan te
slaan. Dat gebeurt en dat is uitstekend. Er kan wellicht meer dan u
denkt!)
(De heer CORNELISSEN: Dat is ook wat ik in eerste termijn heb
betoogd. De Raad heeft al eerder blijk gegeven van het feit dat hij
voorstander is van differentiatie. Als de door u genoemde notitie
wordt uitgewerkt, zult u naar ik aanneem zien dat men met name de
aandacht zal moeten richten op de mogelijkheid tot differentiatie.
Anders zal de notitie misschien even kort zijn als die, welke nu aan
u is verstrekt.)
Ik heb al toegezegd dat ik de notitie wat uitvoeriger zal laten
formuleren. Dan zal blijken wat er kan. Er liggen wat mij betreft geen
principiële barriŠres, maar ik meen dat het ook goed is te kijken naar de
consequenties ervan. Er is ook discussie gevoerd over het tarief voor
grootlozers. De Raad heeft toen op zeker moment gesteld dat hij weinig
voelde voor het element van progressie. Er zijn wat dit betreft ook
economische belangen en belangen van werkgelegenheid. Ik heb er evenwel,
zoals gezegd, geen bezwaar tegen die discussie te voeren, maar onduidelijk
is waar die zal eindigen.
De heer Houterman heeft een voorstel ingediend om in de sfeer van
voorkeursgroepen in gesprekken met het bedrijfsleven het element van het
lastenbeeld onderdeel te laten uitmaken van te maken afspraken. Naast het
element van het geven van opdrachten zou naar zijn mening ook dit element
in de discussie moeten worden betrokken. Op zichzelf is dat uiteraard een
heel aardig idee. Ik ben benieuwd hoe de Raad daarover denkt. Het draagt
niet alleen het element in zich van "u moet iets", maar ook van het feit
dat er bepaalde zaken tegenover kunnen staan. Ook hier geldt overigens weer
dat de mogelijkheden beperkt zijn, eenvoudig omdat het voeren van een
lastenbeleid in dit land in zeer belangrijke mate een zaak is van de
centrale overheid. Dat kan veranderen als plannen in de sfeer van het
gemeentelijk belastinggebied uit het rapport van de Commissie-De Kam
werkelijkheid worden, maar op dit moment is het instrument nog beperkt.
Desondanks zou de suggestie waardevol kunnen zijn. Ik kan de Raad op dit
punt overigens mededelen dat in februari a.s. op verzoek van het
bedrijfsleven een breed overleg zal plaatsvinden tussen het College en het
bedrijfsleven over de vraag hoe wij de volgende bestuursperiode wat aan
elkaar kunnen hebben. Daarbij zullen thema's als werkgelegenheid, kwetsbare
groepen, allochtonen, maar ook het te voeren lastenbeleid op tafel komen.
Daarbij kunnen ook de nu door de Raad genoemde aspecten aan de orde komen.
Ik kom daarmee tot de naar mijn oordeel interessante discussie over de
baatbelasting. Er is in de Raad eerder een voorstel terzake aangenomen en
een raadsuitspraak wordt uiteraard uitgevoerd. Van de kant van het College
is ook een- en andermaal gezegd dat er geen principiële bezwaren zijn tegen
een baatbelasting. Ik heb dat eerder wel eens een veredelde vorm van
profijtheffing genoemd, waarvoor heel goede argumenten kunnen bestaan.
Duidelijk is echter vervolgens ook dat het instrument als zodanig
buitengewoon ingewikkeld is en dat vele pogingen om tot baatbelasting te
komen zijn mislukt. Dit neemt niet weg dat van mijn kant aan collega's is
gemeld dat de Raad het genoemde voorstel heeft aanvaard en dat het College
heeft gemeld dat het op zichzelf een heel bespreekbaar instrument is. De
afdeling Financiën wil van de collega's graag vernemen, welke onderdelen
ervoor in aanmerking zouden kunnen komen en is graag bereid, vervolgens
hulp te verlenen bij de vertaalslag van het project naar baatbelasting. De
afdeling Financiën weet niet, welke projecten in beeld zijn. Dat weet
bijvoorbeeld wel de projectleider bij het Gemeentevervoerbedrijf voor de
Noord-Zuidlijn.
(De heer STADIG: Weet u dan echt zelf niet dat het project Noord-
Zuidlijn bestaat?)
Natuurlijk wel, maar het is toch logisch dat een portefeuillehouder die
bezig is aan een project de projecten die in aanmerking komen aanmeldt. Dat
is in een aantal gevallen ook gedaan en vervolgens is door de afdeling
nagegaan of die voldeden aan de criteria. Geconstateerd is dat dit niet het
geval was, zoals ik heb gemeld in een notitie. De Noord-Zuidlijn is apart
bekeken en daar geldt een levensgroot en onoverkomelijk probleem, namelijk
dat een baatbelasting alleen kan worden geheven voor projecten die door de
gemeente worden gefinancierd. Hier gaat het om een project dat door het
rijk wordt gefinancierd.
(De heer STADIG: Dat is inderdaad het uitgangspunt. Gesteld echter
dat wij voor een klein bedrag aan de pan blijven hangen, dan wordt
toch dat deel van de kosten door de gemeente betaald. Dat gedeelte
zou zich dus lenen voor doorwerking in de richting van een
baatbelasting.)
Juridisch gezien zal ook dat niet gelden, aangezien het moet gaan om een
project dat door "de gemeente" wordt betaald; dat is iets anders dan een
project dat "voor een deel door de gemeente" wordt betaald. Overigens wordt
juist nu een hele discussie met het rijk gevoerd, erop gericht dat het rijk
het zal betalen. Het is dan ook wat voorbarig nu te praten over betaling
van een deel door de gemeente.
(De heer STADIG: Mijn vademecum voor gemeentefinanciën zegt dat
medefinanciering door een andere overheid geen beletsel is.)
Dan is er kennelijk sprake van een interpretatiediscussie tussen u en de
juristen van de gemeente. Daarnaar zal dan nog nader moeten worden gekeken.
Voorshands is er in ieder geval geen sprake van medefinanciering door de
gemeente. Dat is het standpunt van de Raad en wij moeten dan ook
voorzichtig zijn met uitlatingen in die zin dat wij wel zullen moeten
meebetalen en dat dus alvast maar eens naar de mogelijkheid van een
baatbelasting moet worden gekeken. Afgezien daarvan liggen er nog vele
andere juridische problemen bij dit project; ik zal die nu niet allemaal
opsommen.
(De heer STADIG: Daarom vraag ik in mijn voorstel ook om extern
advies. Ik heb echt het gevoel dat ergens iemand iets niet wil. Laat
iemand van buiten ons dan maar vertellen wat wel en niet kan.)
Ik wil dat best overwegen op het moment dat er sprake zal zijn van
medefinanciering van de kant van de gemeente. Het lijkt mij op dit moment
voorbarig.
(De heer STADIG: Het gaat mij om het instrument als zodanig.)
Kunt u mij een voorbeeld geven van een gemeente waar een baatbelasting
is geslaagd? Ik heb er uitvoerig over gesproken met mijn collega in
Utrecht. Deze heeft mij medegedeeld dat hij in de gemeente Utrecht 23 keer
heeft geprobeerd een baatbelasting in te voeren. Het is ‚‚n keer gelukt.
(De heer STADIG: Per 1 januari a.s. treedt de nieuwe Gemeentewet in
werking en daar zit een verruimde baatbelasting in. Nieuwe ronde,
nieuwe kansen!)
Laten wij afspreken dat, als naar de mening van de heer Stadig bij het
project Noord-Zuidlijn aan de voorwaarden wordt voldaan, dus bij
medefinanciering door de gemeente, wij de zaken nog eens op een rijtje
zetten. Ik heb er overigens geen bezwaar tegen, aan de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, die hiervoor een speciale afdeling heeft, eens te
vragen de mogelijkheden van een baatbelasting bij de nieuwe wetgeving op
een rijtje te zetten. Wellicht kan daaraan dan ook een wat meer specifieke
vraag worden gekoppeld. Ik moet er nogmaals op wijzen, dat het instrument
ook naar de mening van de gemeenten slechts heeft geleid tot hoge baten
voor advocaten, eerder dan dat het veel heeft opgeleverd, afgezien van heel
kleine projecten in de vorm van bijvoorbeeld verbetering van
winkelsituaties enz. Daarbij was dan vooraf met winkeliers overeenstemming
bereikt. Als ‚‚n of twee winkeliers dan bezwaren maakten hebben die zaken
bij de rechter stand gehouden, alle andere zeker niet.
(De heer HOUTERMAN: Afgezien of het juridisch wel of niet kan, is
voor mij de vraag politiek veel interessanter of wij het, als het al
juridisch zou kunnen, ook inderdaad willen. De PvdA heeft een
gedachte ontwikkeld om woningen op 400 m afstand van metrohaltes
extra te gaan belasten. Gesteld dat dit juridisch mag, is de vraag of
wij dit wel een wenkend perspectief vinden. Misschien is het
omgekeerde ook waar, in die zin dat, als er een baatbelasting komt,
er ook sprake zal moeten zijn van een schadebelasting. Dat is geen
voer voor juristen, maar voor politici.)
(De heer PLATVOET: Ik heb begrepen dat u zich dan op gespannen voet
met het College bevindt. Van de wethouder voor Financiën heb ik
namelijk begrepen dat het College voorstander is van het middel
baatbelasting. Wel zijn er juridische voetangels en klemmen, die voor
een deel per 1 januari a.s. zouden zijn weggenomen.)
(De heer HOUTERMAN: Op het concrete voorstel van de PvdA is door het
College niet geantwoord.)
In de discussie over het instrument van de baatbelasting heeft het
College zijn standpunt, namelijk dat het als zodanig niet onbespreekbaar
is. Het is bijvoorbeeld, zij het niet in de vorm van baatbelasting,
toegepast door de wethouder voor Verkeer enz. bij de maatregelen op het
Leidseplein, waar de uitbaters een bedrag van fl 400.000 bijdragen aan de
verfraaiing van het plein. Dat is de filosofie: de overheid neemt
maatregelen waarbij een aantal mensen duidelijk baat heeft en dan is het
niet onredelijk aan hen een bijdrage te vragen.
(De heer PLATVOET: Ik noem als concreet project het Museumplein.)
Ik zou mij kunnen voorstellen dat het Stedelijk Museum bij het project
zeer gebaat is. De discussie over dergelijke mogelijkheden moet men kunnen
voeren. De heer Houterman vraagt, hoe het College dit ziet als het gaat om
de Noord-Zuidlijn. Daarover heeft het College in concreto geen standpunt,
aangezien immers de conclusie was dat het gaat om een rijksproject met
rijksfinanciering.
(De heer STADIG: Daarover hebben wij gesproken. De vraag is: gesteld
dat...)
Dat lijkt mij niet erg zinvol.
(De heer STADIG: Het gaat hier om een belangrijke vraag, namelijk of
een instrument dat potentieel nogal wat kan opleveren beschikbaar is
of niet. Het enige wat wij nu vragen is dat mensen van buiten
hiernaar eens kijken.
Als wij dat tijdig doen, zullen wij straks niet
worden overvallen. Daarna is dan nog de vraag van de heer Houterman
aan de orde of men wel of geen gebruik van het instrument wenst te
maken.)
(De heer CORNELISSEN: Ik denk dat de vraag van de heer Houterman in
een heel bijzonder licht komt te staan. Als hij gelijk heeft, is de
consequentie dat wij zouden moeten overwegen of wij berhaupt wel
zulke belangrijke infrastructurele werken in de stad willen,
aangezien dit kennelijk kan leiden tot waardedaling van het onroerend
goed. Dat is een heel nieuw gegeven.)
(De heer HOUTERMAN: De penalty moet komen te liggen bij de forensen
en de bedrijven die er baat bij hebben en niet bij de eigen-
woningbezitters die toevallig om de hoek bij een metrohalte wonen.)
Ik houd het erop dat eerst moet worden bepaald of het instrument als
zodanig wel of niet beschikbaar is bij de Noord-Zuidlijn. Daarna kan dan de
politieke discussie verder worden gevoerd. Voorlopig heb ik de neiging te
denken dat de discussie over de vraag of het wel of niet een goed
instrument is nog lang niet is beantwoord.
Ten aanzien van tarieven en belastingen heeft mevr. Weltevreden erop
gewezen dat het pakket voor bedrijven in Amsterdam nog steeds 30% hoger
ligt dan voor bedrijven in de omliggende gemeenten. Dat is juist. Er is dan
ook geen reden tot grote tevredenheid, maar aan de andere kant blijkt uit
hetzelfde rapport wel dat het verschil een stuk kleiner is geworden in
vergelijking met vier jaar geleden. Zo moet men dus zijn zegeningen maar
tellen! Het verschil van 30% heeft onder andere te maken - de heer Van der
Laan wees er ook op - met het feit dat in de verdeelsleutels van het
Gemeentefonds onvoldoende rekening wordt gehouden met het element van de
centrumfunctie. Daarover wordt op het ogenblik een brede discussie gevoerd
in de Raad voor Gemeentefinanciën. Het rapport is in concept gereed en zal
naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Als dit mocht leiden tot een niet
onbelangrijke verbetering in de financiële positie van de gemeente
Amsterdam, doordat dit element een veel zwaardere rol gaat spelen, vervalt
als het ware een argument voor het verschil van 30% en lijkt het nodig dit
feit te betrekken bij de vraag hoe men de komende vier jaar wil omgaan met
bedrijven. Zolang dit element in de Financiële Verhoudingswet onvoldoende
is verwerkt, is het onvermijdelijk - het geldt overigens ook in andere
centrumgemeenten - dat er een verschil is. Het streven van het College om
te komen tot een reductie van het verschil ten opzichte van omliggende
gemeenten is op dit moment het maximaal haalbare. In die zin kan ook niet
worden gezegd, zoals mevr. Weltevreden deed, dat de voorstellen die nu op
tafel liggen zouden betekenen dat (handenwringend of -wrijvend) sprake zou
zijn van een lastenverschuiving in de richting van het bedrijfsleven. Er is
iets anders aan de hand, namelijk dat door twee ontwikkelingen, zowel de
verhoudingsgegevens als de waardeontwikkeling in 1994, een niet
onbelangrijk feitelijk voordeel zou ontstaan voor het bedrijfsleven,
vergeleken met 1993. Nagegaan is toen, in welke mate dit wat meer
evenwichtig zou kunnen worden gespreid, aangezien een voordeel aan de ene
kant altijd een nadeel voor de andere kant inhoudt. Van het begin af is
daarbij door mij de lijn gevolgd dat het instrument van differentiatie
tussen woningen en bedrijven mogelijkheden voor de gemeente biedt. De reden
is niet dat ik vind dat het instrument van differentiatie er moet zijn om
de lasten voor het bedrijfsleven maar op te jagen, integendeel; de reden is
dat het instrument de mogelijkheid biedt om bij sterke waardestijging tot
een evenwichtiger beeld te komen tussen de verschillende categorieën.
Overigens was er in het laatste overleg met het bedrijfsleven over het
belastingen- en tarievenpakket voor 1994 uiteraard van alles aan te merken
op dat pakket - dat is ook heel goed in zo'n gesprek - maar het gesprek
leverde naar mijn taxatie toch minder kritiek op dan ik in voorafgaande
jaren gewend was. Dat is ook terecht als er blijkens het laatste rapport
moet worden gesproken van een relatieve verbetering van de positie van
Amsterdam, vergeleken met andere grote steden, waar het gaat om de lasten
voor het bedrijfsleven.
De heer Stadig heeft met betrekking tot de uitkering uit het
Gemeentefonds gesproken over een extra uitkering van 16 miljoen gulden.
Voor de feitelijkheid is het goed, de ontwikkelingen over de afgelopen vier
jaar goed op een rijtje te zetten. Ik kan de post van 16 miljoen gulden in
die zin niet goed thuisbrengen dat de korting die Amsterdam op de uitkering
voor 1994 krijgt 39,5 miljoen gulden is. Op welke post van 16 miljoen
gulden doelt de heer Stadig dan?
(De heer STADIG: De post staat in uw missive. Ik zal de juiste plek
opzoeken.)
De post is mij onbekend.
(De heer STADIG: Het bedrag staat op blz. 56 van de voordruk van de
missive: "Als vervolgens het bedrag van 8 miljoen gulden voor de
impuls prioriteiten regeerakkoord wordt opgenomen, bedraagt de reële
verbetering 16,3 miljoen gulden.")
Dan haalt u er ‚‚n element uit. Wat hier wordt berekend betreft de
oorspronkelijke kortingen op het Gemeentefonds volgens de junicirculaire;
dat is een voorlopige circulaire. Vervolgens wordt hier aangegeven dat
sprake is van een verbetering van 8,3 miljoen gulden, met andere woorden
dat het 8,3 miljoen gulden minder tegenvalt. Daarna wordt nog de impuls
structurele investering meegerekend, waarvan bekend is dat die door het
Kabinet is geschrapt. Dat is dus weer een tegenvaller. In het Gemeentefonds
hadden wij een post van ruim 8 miljoen gulden voor investeringsprioriteiten
en die post is vervallen. Wij mogen nu voor een - wellicht - even groot
bedrag gelijke bedragen vragen. Hetgeen in de missive staat betekent niet
dat er 16 miljoen gulden meer is.
(De heer STADIG: Dat begrijp ik wel. Ik heb er al op gewezen dat in
andere gemeenten de stemming bepaald niet optimaal is, aangezien men
daar de volle last van de bezuinigingen heeft te dragen. Wij komen er
door deze correcties nog relatief goed af. Dat was de conclusie van
mijn stelling. Die correcties hebben te maken met hetgeen het Kabinet
met de grote steden wil doen.)
De ene post van 8 miljoen gulden is dus al vervallen en de andere post
van 8,3 miljoen gulden heeft niet veel te maken met een keuze van het
Kabinet voor grote gemeenten of voor een bepaalde gemeente. Het zijn gewoon
toevoegingen aan het Gemeentefonds op basis van de voedingssystematiek van
dat fonds. Die hebben te maken met inflatiepercentages, decentralisatie
enz. Zij hebben niet te maken met een beleidsimpuls.
(De heer STADIG: Akkoord. De ene helft wel, de andere niet.)
Ik zeg niet dat het een schande is dat, als moet worden bezuinigd, de
gemeenten ook een bijdrage moeten leveren, maar duidelijk moet wel blijven
dat de gemeente Amsterdam het in 1994 met een substantieel lager bedrag uit
het Gemeentefonds moet doen dan daarvoor, nog afgezien van de bezuiniging
op de doeluitkeringen.
Vervolgens is er het voorstel van de heer Stadig (nr. 788) waarin hij
zich afvraagt of alle complicaties rond het tarievenbeeld toch een
voldoende evenwichtig plaatje hebben opgeleverd. Daarover is uiteraard heel
veel te zeggen. De heer Houterman heeft er terecht op gewezen dat de start
van de discussie is gelegen in een bedrag van 63 miljoen gulden aan
verlaging van eigenaarslasten in de OZB, genoemd in het programakkoord.
Naar aanleiding van een discussie over het programakkoord is door het
College gezegd, dat een uiterste inspanning zou worden verricht om dit
bedrag te verlagen. Ik meen dat het College die toezegging meer dan heeft
waargemaakt. De vraag bij het laatste traject is nu of daarin het juiste
evenwicht is gevonden. Het is duidelijk waarop de heer Stadig zich beroept.
In zijn voorstel is een lijstje met percentages opgenomen. Aan de andere
kant heeft de heer Cornelissen volstrekt gelijk als hij erop wijst dat het
hier gaat om enige kwartjes per maand. Er zit dan ook nog een andere kant
aan de medaille. Ook daarover heeft de heer Stadig van het Bureau Onderzoek
en Statistiek een staatje ontvangen, maar dat is niet in zijn voorstel
opgenomen. Daaruit blijkt dat voor gebruikers van woningen door de
dubbelslag van het samenbrengen van de tariefsverhoudingen en de taxatie,
in procenten de aanslag OZB volgend jaar fors zal stijgen, namelijk met
18,6%. Voorgesteld wordt nu, dit percentage te laten stijgen tot 23,6%.
Door het voorstel zullen gebruikers van woningen dus een aanslag ontvangen
die gemiddeld bijna een kwart hoger is dan nu. Bij een instrument als dat
van de OZB, met alle gevoeligheden vandien, heeft het College nadrukkelijk
een streep getrokken bij het voorgestelde percentage. Als het nog veel
verder zou gaan, gaat men over een grens. In het College is een uitvoerige
discussie gevoerd en er is een zorgvuldige afweging gemaakt. Aan de ene
kant leidt het tot een verbetering van enige dubbeltjes voor bepaalde
categorieën en tot een forse verhoging in andere categorieën. De reden
waarom het College tegen het voorstel grote bezwaren heeft, is dat dit zou
leiden tot een nog veel verdere stijging van de aanslag OZB voor gebruikers
van woningen. Dat lijkt het College een buitengewoon slechte gedachte. Er
speelt hierin ook het element van solidariteit waarover de heer Van der
Laan sprak. De verschillende portefeuillehouders in het College en de
verschillende fracties komen op een gegeven moment tot een afspraak omtrent
wat men wel en niet kan verdedigen. Het College is bereid, een percentage
van 18,6 te verdedigen; op een gegeven moment is er ergens een grens. Ik
ontraad dan ook aanvaarding van het voorstel.
(De heer PLATVOET: Ik begrijp het niet. U zegt dat vele categorieën
erop achteruit zouden gaan. Tegelijkertijd erkent u dat het staatje,
opgenomen in ons voorstel, juist is. Daaruit blijkt dat er maar ‚‚n
categorie is die erop achteruitgaat, namelijk eigenaar/bewoners. Alle
andere gaan er in vergelijking met het collegevoorstel op vooruit.)
U hebt toch ook blz. 1 gekregen van de aanvullende berekening
belastingen en tarieven 1994? In het daarop opgenomen tabelletje OZB komt
een stijging voor van 18,6% voor de gebruikers van woningen ingevolge de
collegevoorstellen en van 23,6% voor de gebruikers van de woningen
ingevolge de voorstellen van de heren Stadig en Platvoet.
(De heer PLATVOET: In het voorstel zijn beide effecten, dus zowel de
stijging van de OZB als de daling van het watertarief, met elkaar
vergeleken. Van die uitkomst zeg ik, dat deze meer in de lijn ligt
van de intentie van het voorstel van juli dan van het voorstel van
het College. Dat is ook de reden waarom ik het voorstel mede heb
ondertekend.)
Ik meen dat het voorstel spreekt over het maximaal laten stijgen van het
tarief met de inflatie en een stijging van de aanslag OZB voor de
gebruikers van woningen met bijna een kwart. Dat lijkt mij niet in
overeenstemming daarmee. Er wordt vervolgens wel gezegd, dat er een
compenserende maatregel tegenover staat in de sfeer van het waterverbruik,
maar het grote probleem dat het College daarmee heeft is, dat het
ongelooflijk veel moeite zal kosten om dat uit te leggen, omdat betrokkenen
niet weten hoe die compensatie wordt gegeven. Die compensatie is
onzichtbaar voor de burger omdat het waterverbruik voor bijna alle
gebruikers van woningen via de huren wordt betaald. De stijging van de
kosten van het water wordt dus verwerkt in de huren. De huisbaas deelt de
mensen mee, dat de huur met een bepaald bedrag stijgt en als wij deze
maatregel doorvoeren zal de huur dus een aantal dubbeltjes per maand minder
stijgen. De mensen worden daarentegen wel geconfronteerd met een enorm
forse verhoging van de aanslag OZB.
(De heer STADIG: Ik begrijp ‚‚n ding niet. De ene keer spreekt de
wethouder over dubbeltjes en de andere keer over een enorme stijging,
terwijl het om hetzelfde bedrag gaat. Hoe kan dat?)
Neen. Wij moeten naar het effect kijken. Het gaat erom dat de aanslag
OZB voor de gebruikers door dit voorstel nog veel forser zal stijgen,
terwijl de aanslag toch al stijgt.
(De heer STADIG: Dubbeltjes ook.)
Neen...
(De heer STADIG: Dat kan niet anders.)
Het gaat erom dat moet worden gekeken naar het totaalbedrag van de
aanslag. Dat totaalbedrag zal daardoor sterk stijgen en die stijging komt
bovenop de nu al voorgestelde stijging van de aanslag. In guldens is dat
precies uit te rekenen. Dat effect van die maatregel - terecht wordt gezegd
dat dat zal leiden tot een verhoging van fl 7 of fl 8 - komt bovenop het
effect van hetgeen het College al voorstelt.
(De heer STADIG: Dus ook dubbeltjes.)
Dat leidt per saldo tot een zeer forse extra verhoging van de aanslag
voor de gebruikers van de woningen.
(De heer STADIG: Dat is optisch.)
Dat is helemaal niet optisch. Zij krijgen die aanslag met vriendelijke
groeten van het gemeentebestuur van Amsterdam. Vervolgens mag ik dat gaan
uitleggen...
(De heer STADIG: Dus dat kan ook via de p.r.?)
Helemaal niet. Laten wij nu reëel zijn. Dit is precies dezelfde
discussie die het vorig jaar is gevoerd. Toen ging het om de compensatie
via de verlaging van het vastrecht. U vond dat toen prachtig. Het heeft dus
ook wel te maken met pure pogingen uwerzijds om tot op de vierkante
centimeter bepaalde minimumpercentages achter de komma weg te halen.
(De heer STADIG: Het gaat om een half procent.)
Het effect daarvan is, dat dit College en deze wethouder, die zijn
begonnen met een programakkoord waarin het ging om een verlaging van 63
miljoen gulden van de eigenaarslasten, welke bijna volledig is doorgevoerd
- ook ik vond dat het onverantwoord was zoveel miljoenen guldens te vragen,
gelet op alle andere noden - nu op het laatst nog te horen krijgen, dat ik
in 1994 - en dan zeg ik maar eens ik, want hierop wordt de wethouder voor
Financiën speciaal aangekeken - die verhoging met 18% nog eens met een
kwart van dat percentage extra moet verhogen; ik mag dat dan uitleggen met
een verwijzing naar de prachtige compensatie via de stijging van de
watertarieven, die echter via de huren worden betaald en die nu dus wat
geringer zal zijn dan anders het geval zou zijn geweest. Dat is het
verhaal.
(De heer STADIG: Dat kunt u niet uitleggen?)
Neen, dat kan ik niet uitleggen.
(De heer STADIG: Ik kan dat wel.)
Ik ben daartoe niet in staat. Overigens is dit argument de vorige keer
ook gebruikt in een discussie die ik met de wethouder voor de Nutsbedrijven
heb gehad. De Raad had toen een ander standpunt. Eerlijk is eerlijk. De
heer Veldman heeft daarbij namens de PvdA-fractie een pleidooi in de andere
richting gehouden. Waar het om gaat is, dat het men bij een totaalpakket
niet alleen moet kijken naar het geheel, maar ook naar de afzonderlijke
onderdelen, los nog even van de lastenverzwaring richting het bedrijfsleven
van 5 miljoen gulden. Het gaat mij met name om het startpunt rond de OZB,
namelijk een forse verlaging met 63 miljoen gulden. Na lange discussies in
het College is dat niveau fors teruggebracht, maar op een gegeven moment
moet een grens worden getrokken, ook in politieke zin, ten aanzien van een
gevoelig thema als de OZB. Ik heb er grote moeite mee, die aanslag via deze
ingreep fors te verhogen. Waar de heer Stadig zegt dat het dubbeltjeswerk
is, geldt ook aan zijn kant de vraag waarom dan met alle geweld dit punt
naar voren moet worden gebracht.
(De heer PLATVOET: Ik begrijp de argumenten van de wethouder niet
helemaal. Wij hebben elk jaar een schuif toegepast. Steeds ging het
daarbij over minder meer, zodat bepaalde verhogingen door toepassing
van de schuif tussen OZB enerzijds en energietarieven anderzijds
minder groot waren. Daarnaast hebben wij steeds gediscussieerd aan de
hand van macroplaatjes waarin na optelling en aftrekking van een en
ander het uiteindelijke resultaat een verbetering of verslechtering
aangaf. Wij hebben nooit afzonderlijk naar de tarieven gekeken. In
deze discussie licht de wethouder dat OZB-tarief er echter uit en
hamert hij erop, dat het zozeer zal stijgen, terwijl het gaat om het
effect van de verhoging van de tarieven OZB en water. Dit is
inconsequent, gezien de wijze waarop wij een en ander steeds hebben
bezien.)
Het zal de heer Platvoet toch niet verbazen dat dat misschien komt
doordat het percentage waarover wij toen spraken totaal anders was dan het
percentage waarover wij het nu hebben. Wij hadden het altijd over
percentages die zich tussen 0% en 10% bewogen. In 1994 treedt dus een
extreme cumulatie op bij een bepaald heffingselement, namelijk de OZB. Ik
wil best eerlijk zeggen dat daarover heel lang is gesproken en dat het
voorgestelde percentage bepaald niet het percentage is waarmee ik de
discussie ben gestart. Laat ik dat maar eens even in alle helderheid
zeggen. Het percentage waarmee ik de discussie in het College ben gestart
lag een stuk lager en meer in de buurt van de 10%, zoals in de afgelopen
jaren het geval was. Op een gegeven moment moet men daarover met elkaar
discussiëren en zich afvragen wat men bij een thema als de OZB nog voor
gezamenlijke verantwoordelijkheid kan nemen. Uit die discussie is dit
percentage naar voren gekomen. Op een gegeven moment is een politieke grens
gelegd en ik heb er problemen mee, dat percentage nu nog eens fors verder
te laten stijgen.
(De heer STADIG: Ligt dit nu zo collegebreed als de wethouder al die
tijd heeft laten blijken? Hij verweet ons dat wij ons politiek zaten
te profileren? Is dit nu ook niet een beetje een politieke
profilering van de wethouder zelf? Ik vind namelijk dat hij de zaak
erg hoog speelt.)
De heer Stadig heeft een voorstel ingediend om de voordracht van het
College te corrigeren. Dat heb ik niet gedaan. Ik geef alleen aan dat over
de voordracht van het College zeer uitvoerig, langdurig en intensief is
gesproken. Uiteindelijk is het College er gezamenlijk uitgekomen. Ik
verdedig hier een gezamenlijk collegestandpunt en ik constateer dat de heer
Stadig het wil veranderen.
(De heer STADIG: Dat mag toch? Daarvoor zitten wij hier toch?)
Ja.
(De heer CORNELISSEN: Moet ik uit de opmerkingen van de heer Stadig
begrijpen, dat hij twijfelt aan de integriteit van de wethouder voor
Financiën?)
(De heer STADIG: Neen, dat is niet aan de orde.)
(De heer CORNELISSEN: Dan heb ik het te zwaar opgevat.)
(De heer PLATVOET: Dat is niet aan de orde. Ik wil nog een opmerking
maken, want de wethouder heeft ook zijn interpretatie van het
voorstel van 15 juli nog even aan de orde gesteld. Hij heeft daarbij
met name gewezen op punt b van het besluit van dat voorstel, dat ook
is ondertekend door de heren Cornelissen, Houterman en Van Hoeve.
Voor dat punt b stond echter onderdeel a van het besluit, waarin was
aangegeven, dat aan het uitgangspunt van een gelijke opbrengst van de
OZB in 1994 alleen kan worden vastgehouden als de gebruikers bij
andere belastingen en tarieven daarvoor worden gecompenseerd. Dat is
exact de correctie die met dit voorstel wordt aangebracht.)
Neen. Die correctie is aangebracht door het element in de voorstellen
dat betrekking heeft op de verlaging van het winstsaldo bij het GEB met 12
miljoen gulden. Dat betekent dat een overcompensatie heeft plaatsgevonden
voor de gebruikers van woningen, niet via het water, maar via de verlaging
van het winstsaldo van het GEB. Dat bedrag is volledig in de
kleinverbruikerstarieven verwerkt. Dat betekent dus dat de compensatie
waarom nu wordt gevraagd daar plaatsvindt.
Ik wijs er nu op, dat het niet alleen een kwestie is van
macrocompensatie, maar dat er ook een grens is aan wat in een jaar aan
verhoging kan worden opgelegd in de sfeer van de OZB voor gebruikers van
woningen. Dat is mijn punt. De compensatie is in de macrodiscussie die wij
elke keer hebben gevoerd, precies langs de letter van het voorstel
afgeconcludeerd. Nu stellen de indieners van het voorstel voor, een en
ander nog verder te verschuiven, maar dan wijs ik op een ander element dat
hierin een rol speelt vanwege de extreme situatie in 1994 van cumulatie in
de richting van de aanslag OZB voor gebruikers van woningen die toch al
onvermijdelijk leidt tot dit percentage waar ik persoonlijk niet erg
vrolijk van word. Ik ben echter niet ingehuurd om altijd vrolijk te zijn.
In het kader van de solidariteit neemt men daarom ook een keer dergelijke
dingen aan, zo simpel ligt dat. Ik mag anderen dan echter ook vragen of de
verhoging met 18,6% echt naar 23,6% moet worden opgetrokken, gezien de
grenzen die men in het kader van de solidariteit aanhoudt. In het College
is op dat punt zeker een politieke grens bereikt.
Ik kom bij het slot. Ik zei al dat in partijpolitieke zin een aantal
dingen is gezegd waarop wij bij de zeepkistdiscussies zullen terugkomen. Ik
ontving overigens heden een uitnodiging van de Vrije Universiteit, ook aan
de heer Van der Laan gericht, om over het boeiende onderwerp van de
verschillende verkiezingsprogramma's te spreken, zodat wij nog eens kunnen
praten over de vraag in hoeverre het VVD-programma nu al dan niet afwijkt
van de situatie in 1935, zoals ik gisteren op de televisie kon zien. Er is
een aantal interessante en boeiende opmerkingen over te maken. De rechtsige
en linksige teksten in de programma's komen ongetwijfeld ook bij de heer
Platvoet nog wel aan de orde. Laat ik hem echter geruststellen. Ik vind dat
het programma van Groen Links knap linksig is.
(De heer PLATVOET: De wethouder heeft het dus gelezen?)
Vanzelfsprekend, net zo goed als ik de heer Platvoet gisteren ook
uitvoerig het VVD-programma zag bestuderen.
(De heer HOUTERMAN: Kan de wethouder zijn definitie van knap wat
duidelijker formuleren?)
Ik bedoel daarmee goed linksig.
(De heer PLATVOET: Die mijnheer Houterman is wel een waakhond!)
Ik moet op elk woord letten.
Ik kan het mis hebben, maar ik wil nog op twee dingen ingaan, wellicht
ook ter vermijding van misverstanden. Als ik het verhaal van de heer Stadig
goed heb begrepen, was daaruit te proeven - dat geldt niet voor mij alleen,
want dit haalde ook de voorpagina van Het Parool - dat bij de PvdA iets van
irritatie zou bestaan omdat de wethouder voor Financiën ten onrechte veel
te veel op het vlak van het financieel beleid naar zich zou toetrekken. Ik
heb dat al vaker gehoord en ik zou de heer Stadig daarom willen uitnodigen
mij aan te geven waarop hij dat baseert. Ik herinner mij alleen een
interview dat in de knipselkrant van twee dagen geleden is verschenen,
waarin onder andere is te lezen: "Zijn er meer wapenfeiten die u als
wethouder op uw conto kunt schrijven?" Ik krijg dat soort vragen altijd
voorgeschoteld. Mijn antwoord daarop is: "Ik heb altijd een beetje moeite
met dergelijke vragen. Ik wil helemaal niets op mijn conto schrijven. Je
maakt deel uit van een college. Als ik iets wil en mijn collega's niet dan
gaat het niet door. Ik sta voor een gezamenlijk beleid." Dat heb ik
constant herhaald, ook in een interview met Vrij Nederland en ik vraag mij
dus af waarom dat elke keer weer opkomt, maar misschien heb ik dat verkeerd
begrepen.
(De heer VELDMAN: Men kan zich ook afvragen waarom bij de VVD iedere
keer opkomt, dat opnieuw moet worden bezuinigd en dat ambtenaren op
straat moeten worden gezet.)
(De heer HOUTERMAN: Wanneer heeft de VVD bepleit ambtenaren op straat
te zetten? Hoeveel jaar is dat geleden?)
(De heer STADIG: Dat staat vandaag in de krant, naar ik meen.)
(De heer HOUTERMAN: Er is absoluut geen sprake van ambtenaren op
straat zetten. Elk jaar gaan enkele honderden ambtenaren met pensioen
of zij nemen een baan bij een andere gemeente aan. Als de VVD
voorstelt die ambtenaren niet te vervangen, is dat geen kwestie van
ontslaan of op straat zetten, dat is gewoon een natuurlijke wijze van
afslanken. Dat men het daarmee niet eens is, kan ik begrijpen, maar
ik wens niet het verwijt te krijgen dat wij ambtenaren op straat
zetten.)
(De heer VELDMAN: Ik weet dat ik vaak slecht word begrepen omdat ik
schijnbaar slecht communiceer met anderen, maar de wethouder zei
zojuist, dat in bepaalde voorstellen bepaalde elementen steeds weer
terugkomen. Vandaar mijn reactie, dat bij de VVD elke keer wordt
gesproken over bezuinigingen en ambtenaren op straat zetten.)
(De heer HOUTERMAN: Nooit over ambtenaren op straat zetten!)
Ik had niet beoogd deze discussie op te roepen met mijn vraag, maar ik
vind die op zichzelf wel boeiend.
(De heer STADIG: Ik heb niet gezegd, ook niet in mijn geschreven
tekst, dat de wethouder alles naar zich toe trekt. Dat stond in Het
Parool. Ik heb gezegd, dat de toon van de missive hier en daar wel
erg tevreden is. De heer Cornelissen heeft dat in de commissie van
advies en bijstand ook ongeveer zo gezegd. Ik zal een voorbeeld
geven, dat heer Cornelissen ook heeft gegeven en dat mij ook
prikkelde. Er wordt namelijk een aantal keren gewag gemaakt van de
transactie met de aandelen Hoogovens met 19 miljoen gulden boekwinst.
Dat is een fraai resultaat, maar er staat niet bij dat wij het vorig
jaar 13 miljoen gulden boekverlies hebben genomen.)
(De heer HOUTERMAN: Nu gaat de heer Stadig echt een stap te ver. Hij
mag heel veel van dit College en deze wethouder zeggen, maar als deze
wethouder de beleefdheid opbrengt om die transactie met de aandelen
Hoogovens op deze wijze te formuleren en daarbij niet te vertellen
wat daadwerkelijk aan de hand is, kan men hem alleen kwalijk nemen
dat hij niet duidelijk is. Men moet hem dan wel een compliment geven
voor de wijze waarop hij dat doet vanuit politieke beleefdheid ten
aanzien van het functioneren van zijn voorganger. Als die op het
juiste moment het besluit om de aandelen Hoogovens te verkopen had
uitgevoerd, was deze gemeente 50 miljoen gulden rijker geweest. Het
siert dit College en deze wethouder, dat het onderwerp op deze manier
is geformuleerd en daarom zal ik het op prijs stellen als dit verwijt
wordt ingetrokken.)
(De heer STADIG: Wat nu wordt gezegd kan ik niet overzien. Kennelijk
is er meer aan de hand.)
Het lijkt mij beter te reageren op die opmerking. Waar het om gaat is
dat de missivetekst geschreven wordt vanuit het College gezamenlijk. Ik
schrijf de financiële tekst van de missive niet en daarom viel het mij op,
dat de heer Stadig elke keer het gezamenlijke College aansprak en op dit
punt net deed alsof de wethouder voor Financiën hoogst persoonlijk met de
eigen pen die formuleringen had geschreven. Dan moet worden gezegd dat er
onvoldoende evenwicht in zit. Dit voorbeeld is misschien niet het
allergelukkigste, dat is een prima discussie, maar het ging mij er meer om
dat een wethouder voor Financiën - dat zal voor een minister van Financiën
niet anders zijn - absoluut niet kan functioneren als dat niet namens de
gezamenlijkheid gebeurt, want een wethouder voor Financiën is in zijn
eentje machteloos. Dat heeft ook een ander verleden, bijvoorbeeld in de
jaren zeventig, bewezen.
Ik heb begrepen dat de heer Stadig er behoefte aan heeft om van mij een
soort Walter II te maken. Dat is volstrekt onmogelijk. Ik zou ook niet
precies weten hoe ik dat moest doen. Overigens is het wel zo - dit ter
vermijding van misverstanden - dat een erfenis van mijn voorganger, die
door mij zeer wordt gewaardeerd zoals u weet, nog altijd bestaat. In
afwijking van vele andere gemeenten legt in Amsterdam de wethouder voor
Financiën in het kader van de begrotingsbehandeling en de CAM-operatie
integrale voorstellen aan het College voor. Dus die initiërende rol van
mijn voorganger bestaat nog steeds en die heb ik ook altijd vervuld. Het is
uiteindelijk het College dat beslist, maar het is de wethouder voor
Financiën die de initiërende voorstellen aan het College voorlegt. De een
doet dat misschien meer achter de schermen en de ander meer voor de
schermen, maar dat is een kwestie van stijl. Die hele belangrijke
verworvenheid die mijn voorganger op dat punt heeft bereikt, is nog steeds
in stand gebleven en ik hoop dat dit ook nog het geval zal zijn voor mijn
opvolger, want het is een heel belangrijk en goed instrument voor de
financiële situatie van de gemeente Amsterdam.
De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Wat de wethouder heeft gezegd
over het wel of niet optisch zijn van de verschuiving tussen de twee
reserves kon ik eerlijk gezegd niet volgen. Dat was te moeilijk, maar
misschien wil hij dat een keer opschrijven. Wel heb ik genoteerd dat hij
heeft toegezegd dat een verhaal over de juiste benadering van de
vereveningsreserve in aantocht is. Ik zie dat dus met belangstelling
tegemoet.
(Wethouder DE GRAVE: Niet zozeer primair over het Vereveningsfonds
als wel over de wijze waarop wordt omgegaan met het resultaat van de
grondexploitaties. Dat is ook veel belangrijker.)
Akkoord.
Wat betreft de baatbelasting moet ik constateren, dat wij niet erg veel
verder zijn gekomen. Ik constateer dus ook dat ons voorstel er nog ligt. Ik
ben benieuwd hoe het daarmee verder gaat, maar met name ook naar het
antwoord van het College op dat voorstel.
Over het voorstel over de OZB en het watergeld wil ik enkele opmerkingen
maken en daarbij ook ingaan op wat de collega's hebben gezegd. Eerst ga ik
in op de vraag of aanvaarding van dit voorstel de bedrijven zal schaden.
Dat werd mij min of meer verweten. Op blz. 40 van de voordruk van de
missive - daar begint het allemaal - is heel eenvoudig te zien, dat bij 20
miljoen gulden verschuiving het bedrijfsleven, de eigenaren, er 4,5 miljoen
gulden op vooruit gaan en de gebruikers 3,6 miljoen gulden. Als men slechts
10 miljoen gulden verschuift is het gewoon de helft. Dat is heel simpel te
berekenen. Als men dus in plaats van 20 miljoen gulden 10 miljoen gulden
schuift gaat het bedrijfsleven er in totaal 4 miljoen gulden op achteruit.
Daar staat tegenover dat het water goedkoper wordt, zoals in de bijlagen
bij de begroting is te vinden. Daarvan gaat ongeveer eenderde naar het
bedrijfsleven. Dat wordt dus ook goedkoper in mijn gedachtengang. Van die
10 miljoen gulden komt dus weer 3,3 miljoen gulden bij het bedrijfsleven
terug. Ik denk dat dat hoofdzakelijk terechtkomt bij het midden- en
kleinbedrijf, omdat de eigenaren van het onroerend goed geen watergeld
betalen, maar vooral de gebruikers. Ik denk dus dat de gebruikers van niet-
woningen er door dit voorstel per saldo niet op achteruitgaan, integendeel.
Een tweede punt is dat een en ander bij de verhuurders blijft hangen
omdat een aantal verhuurders het voordeel niet zal doorgeven. Wij hebben in
Amsterdam 300.000 huurwoningen, waarvan er 200.000 door de corporaties
worden beheerd. Die geven dat allemaal netjes door. De andere 100.000 zijn
voor het overgrote deel in beheer bij grote beleggers, professionele
makelaars enz. Bij die instellingen is alles geautomatiseerd, dus dat is
een kwestie van het watergeld veranderen en alle huurders krijgen hun geld.
Er zijn inderdaad ook malafide verhuurders, bij wie het zal misgaan, maar
dat zijn er niet veel. Als malafide verhuurders de woningdistributie
ontduiken is dat toch ook geen reden om te zeggen dat niet meer aan
woningdistributie moet worden gedaan? Bepaalde systemen richt men op de
grote massa van de collectiviteit en dat er hier en daar wat misgaat is
onvermijdelijk. Ik denk dat het voordeel per saldo bij de huurders
terechtkomt.
Ik vroeg zojuist of het nu een kwestie van p.r. is of niet. Voor mij
gaat het gewoon om het financiële effect, dus niet zozeer om de vraag of de
huurder duidelijk kan zien of het van de gemeente afkomstig is. Dat is
volgens mij ook een kwestie van voorlichting. Daar hebben wij allerlei
middelen voor.
Over de dubbeltjeskwestie wordt mijns inziens nogal dubbel gesproken. De
ene keer krijg ik te horen, dat het maar dubbeltjes zijn, zodat men zich
afvraagt waarover ik het heb. Ik behoor tot de sociaal-democraten en wij
zijn dus gewend geen revolutie te maken, maar de verbetering met kleine
stapjes consequent door te voeren, jaar in jaar uit. Ik ben helemaal niet
onder de indruk van het feit dat het dubbeltjes zijn. Wat mij betreft is
het voldoende interessant om dit ernstig te overwegen. Tegelijkertijd zeg
ik, dat als het dubbeltjes zijn, ik de achilleshiel van de heer Houterman
niet helemaal begrijp. Dat maakt mij dan althans wel heel nieuwsgierig naar
zijn schoenmaat, want het is of het ‚‚n of het ander.
Op het argument van de milieukosten dat de heer Cornelissen aanvoerde
wil ik ook ingaan. De heer Cornelissen zegt dat het water niet goedkoper
moet worden gemaakt vanwege de milieukosten. Ik ben het in het algemeen met
het idee van de milieukosten eens; landelijk speelt dat bij de PvdA ook een
grote rol, zoals men weet. Het is echter de vraag hoever men daarin moet
gaan. Men kan niet onbeperkt verhogen, dus moet ergens een plafond worden
gelegd. Ligt dat plafond bij de kostprijs? Veel economen zeggen, dat het
goed is als alle milieukosten in de kostprijs zijn verwerkt. Ik meen
echter, dat wij dan op het water winst maken, want wij zitten met het
tarief boven de kostprijs. Dus dat argument mist volgens mij in de huidige
situatie zijn kracht. Niet voor niets heb ik voor het watertarief gekozen
en niet voor het tarief voor elektriciteit, want als men elektriciteit
verbruikt, vervuilt men het milieu. Bij waterverbruik is dat niet het
geval. Het water stroomt gewoon niet in zee en verder zijn er kosten voor
pompen en zuiveren.
(De heer CORNELISSEN: Heeft de heer Stadig wel eens gehoord van het
waterbeheer en de tientallen miljoenen guldens aan investeringen die
wij erin moeten pompen?)
Dat is geen kwestie van milieu. Wij hebben een eigen Milieu-Actieplan
Amsterdam waarin het water niet als prioriteit is genoemd en dat is ook
heel begrijpelijk.
(De heer CORNELISSEN: Dat klopt, want dat is een plan van het GEB).
(Wethouder DE GRAVE: Uit het betoog van de heer Stadig blijkt, dat er
sprake moet zijn van een misverstand, want ik hoor hem zeggen dat hij
geen voorstander is van het verlagen van de elektriciteitstarieven.
Ik moet hem er echter op wijzen, dat het College heeft voorgesteld om
maar liefst 12 miljoen gulden daarvoor te gebruiken. Zou het dan niet
verstandig zijn de door hem bepleite verlaging van het watertarief
daaruit te dekken?)
Als ik nu alles ongedaan moet maken wat het College voorstelt, krijgen
wij natuurlijk helemaal problemen
(Wethouder DE GRAVE: De heer Stadig is wel selectief in wat hij
ongedaan wil maken.)
Ik zeg alleen dat ik bij dit voorstel heel bewust naar het water heb
gekeken omdat het College al naar de elektriciteit had gekeken en omdat het
element van de milieukosten bij het water geen rol speelt.
(De heer PLATVOET: Ik zal een handje helpen. In het gemeentelijk
programma van de Socialistische Internationale van 1921 stond, dat
gemeentelijke nutsbedrijven geen winst mochten boeken, maar
kostendekkend moesten werken. Dus kan worden gezegd, dat 10 miljoen
gulden minder winst voor de Dienst der Gemeentewaterleidingen in het
verlengde daarvan ligt. Mevr. Van der Stoel heeft gisteren bij de
algemene beschouwingen gezegd: "De VVD kiest ervoor dat de winsten
worden teruggegeven aan de burgers in tariefverlaging, zeker wanneer
sprake is van monopolieposities".)
(De heer HOUTERMAN: De heer Platvoet moet dan ook voorlezen wat
tussen haakjes is vermeld.)
(De heer PLATVOET: Dan hebben wij het toch ook over de Dienst der
Gemeentewaterleidingen, dus in dit opzicht zijn de socialistische
stroming en de liberale stroming zeer dicht bij elkaar gekomen en
daarom begrijp ik de opvatting van de wethouder voor Financiën niet
zo goed.)
(Wethouder DE GRAVE: Ik heb niet gelezen dat mevr. Van der Stoel
betoogde, dat de winsten moeten worden teruggeven via verlaging van
het watertarief en vervolgens weer moeten worden teruggehaald door de
OZB te verhogen.)
Ik meen het wat dit voorstel betreft het hierbij te kunnen laten. Ik ben
ook oprecht van oordeel, dat zowel VVD als D66 inhoudelijk gezien geen
reden zou moeten hebben om zich tegen het voorstel te verzetten.
Uiteindelijk blijft dus het argument over van de wethouder of de verhoging
van de OZB met 25% in plaats van 18% de grens overschrijdt. Dat moet bij de
stemming dan blijken. Ik heb begrepen dat wij vandaag over dit voorstel
moeten stemmen, want het is nu of nooit.
(De heer HOUTERMAN: Even de politieke lakmoesproef. Handhaaft de heer
Stadig het voorstel of is er voor hem aanleiding na de tweede termijn
te schorsen om in de fractie te bezien in hoeverre het politiek
verstandig is dit voorstel te handhaven?)
Wij zullen eerst even schorsen. Vooralsnog is het voorstel dus nog
gewoon aanwezig.
Ik wil ook nog iets over de 1000 ambtenaren zeggen. Ik heb daarnet de
dialoog tussen de heren Houterman en Cornelissen niet verstoord, maar ik
wil wel melden, dat ik het geheel eens ben met wat de heer Cornelissen
heeft gezegd. De heer Houterman begint aan de verkeerde kant. Hij begint
namelijk bij het resultaat.
(De heer HOUTERMAN: Dat kan niet, want ik begin aan twee kanten
tegelijk. U moet dan zeggen aan welke verkeerde kant ik begin. Ik
begin bij het begin en ik begin bij het einde.)
(De heer CORNELISSEN: Volgens mij zijn alle kanten goed.)
De heer Houterman zegt dat hij, door nu zo maar te stellen dat 1000
ambtenaren eruit moeten, de ambtenaren perspectief biedt en dat zij daarmee
blij zullen zijn. Ik daag hem daarom uit hier een ambtenaar ten tonele te
voeren die zegt het geweldig prettig te vinden, dat hij nu weet dat 1000
ambtenaren bij de gemeente eruit gaan, ook al weet hij niet om wie het gaat
en of dit misschien ook hem treft. Als de heer Houterman die ambtenaar hier
kan brengen, ben ik overtuigd, maar ik geloof dat niet.
(De heer HOUTERMAN: Dat zijn nu juist die ambtenaren die het
volledige stuk hebben gelezen en ook de laatste regel, waarin staat,
dat die 19.000 ambtenaren die wel bij de gemeente Amsterdam blijven
werken dank zij de aangekondigde VVD-nota in de toekomst een betere
materiële positie krijgen. De invalshoek van de VVD is: onze
ambtenaren verdienen beter, minder ambtenaren, maar een betere
beloning.)
Daar denkt u de ambtenaren mee te lijmen?
(De heer HOUTERMAN: Dat staat in mijn tekst.)
(De heer CORNELISSEN: Handhaaft de heer Houterman dit voorstel, nu
hij de discussie hoort en ook de reacties van het publiek?)
(De heer HOUTERMAN: Ik heb dank zij mijn voorstel twee stropdassen
verdiend, dus ‚‚n meer dan die ene ambtenaar waarom de heer Stadig
vroeg.)
Hoe het ook zij, wat die 1000 ambtenaren betreft, dat is dus niet de
benadering van de PvdA. Ik wil dat in alle duidelijkheid stellen. Ik vind
dat zo niet met het personeel kan worden omgegaan. Ik vind het een beetje
smakeloos; dat meen ik dus echt.
(De heer HOUTERMAN: U houdt de ambtenaren dus liever jarenlang in het
ongewisse.)
Neen. Voor ons is niet elke formatieplaats bij de gemeente Amsterdam
heilig. Wij willen eerst denken over taken en bevoegdheden en over wat wij
inhoudelijk willen. Dan gaan wij denken over de consequenties daarvan. Wij
beginnen niet met "1000 mensen eruit en per kilo goedkoper".
(De heer HOUTERMAN: En u hebt nog geen idee dat vermindering van het
aantal deelraden consequenties zal hebben?)
Dat kan zijn en dat zal dan wel blijken.
(De heer HOUTERMAN: Die aap houdt u dus zo lang mogelijk in de mouw?)
Die aap houd ik helemaal niet in de mouw. Ik zeg - dat zeggen wij
trouwens allemaal - dat bij de reorganisatie wel enige efficiencywinst te
behalen zal zijn, maar niemand weet hoeveel. De heer Houterman weet nu
echter al dat dat 1000 plaatsen zijn.
(De heer HOUTERMAN: Ik schat het in op 1000 per saldo en u op een
paar honderd...)
Ik heb geen aantallen genoemd.
(De heer HOUTERMAN: ...of misschien een paar duizend, maar wij komen
uit op 1000. Daarmee hoeft u het niet eens te zijn.)
Wij hebben dus een verschillende benadering; daar houd ik het bij.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor
zijn uitvoerige beantwoording van mijn vragen.
Ten aanzien van de wachtgelden dien ik een voorstel in, zodat er
aanleiding zal zijn voor de formulering van een onderzoek dat terzake zal
worden gehouden.
Met betrekking tot planning & control en de kerntakendiscussie heb ik er
geen grote behoefte aan er nog diep op in te gaan. Ik heb er bij
interruptie al met de wethouder over gesproken. Duidelijk zal zijn dat D66
verheugd is over het feit dat de zaak, zij het met een grote omweg en na
meer dan twee jaar, toch in de politieke discussie is gekomen. Wij hebben
dit onderwerp reeds in 1991 en ook vorig jaar bij de algemene en financiële
beschouwingen aan de orde gesteld en toen steeds de indruk gekregen dat er
onvoldoende aandacht voor was. Kennelijk vond men het toen niet opportuun.
Nu is dat, mede gezien het ROA waarmee een kerntakendiscussie
onherroepelijk toch op ons afkomt - in Rotterdam zijn er al nota's over
verschenen - kennelijk allemaal duidelijker geworden. Wij zullen ook hier
een en ander moeten invullen en het is verheugend dat dit nu zal gebeuren.
De wethouder heeft gelijk als hij stelt dat dit geen boekhoudkundige
aangelegenheid is, maar een politieke. Ik verwacht dat wij nu de discussie
zullen ingaan; het zal zeker aan de orde komen bij de komende
onderhandelingen over een programakkoord en anders toch bij de invulling
van de voortgang met het ROA. Daarbij zal immers moeten worden
geformuleerd, welke taken de gemeenten in ons gebied zullen invullen, ook
Amsterdam.
Wat de herstructurering van het heffingenstelsel betreft moet ik zeggen
dat ik altijd wat moeite heb met mensen die stokpaardjes berijden. Ik heb
de indruk dat er bij D66 wat dit betreft inmiddels daarvan toch sprake is.
Het punt van de differentiatie in de heffingen is door ons al talloze malen
aan de orde gesteld. Ik ben het College erkentelijk dat het een en ander nu
wil uitwerken. Er is vrij brede steun in de Raad voor te vinden. Ik weet
dat de marges smal zijn, maar ik meen dat wij de verantwoordelijkheid
hebben om te bekijken wat wij op dat punt kunnen doen. Ik wacht de notitie
met spanning af. Ik zie af van indiening van een voorstel terzake.
Dit geldt ook voor het punt van de hertaxatie. Ik had een voorstel
voorbereid maar ik wil graag de discussie over een maand afwachten. Als die
onvoldoende ver gaat in de aanpak zal ik de Raad alsnog vragen om een
concreet plan van aanpak.
Met betrekking tot de OZB heb ik in eerste termijn verwezen naar het
schoolschrift van een bekende grootgrutter met als titel "Wat elke flinke
winkelbediende behoort te weten". Aanwijzing nummer 1 was: "Verkoop een
artikel nooit voor beter dan het is, want dat is moordend voor een zaak."
Dat is ook hier het geval. Wij praten hier nu misschien al meer dan een uur
over vijf dubbeltjes. Natuurlijk ben ik het eens met de strekking van
hetgeen deze zomer is gezegd, maar het moet wel om iets substantieels gaan.
Wij moeten toch proberen op hoofdlijnen te spreken en niet te zeer in
details gaan. De sociaal-democratie mag het dan met dubbeltjes bij elkaar
willen sparen, maar de mensen moeten ook het gevoel hebben dat de Raad iets
voor hen doet. Ik kan aan een burger niet uitleggen dat ik zo flink ben dat
ik vijf dubbeltjes voor hem heb verdiend. Hoewel de gedachte achter het
voorstel sympathiek is, werkt het niet goed uit en leidt het tot niets.
Derhalve wijzen wij het af.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
42ø Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Cornelissen inzake de
toekomstige wachtgelduitgaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 792, blz. 3061).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn
op vele punten goede beantwoording. De wethouder is echter niet ingegaan op
mijn pleidooi om bij de staat van reserves voortaan ook iets over de rente
op te nemen. Dat gaat in de eerste plaats om de omvang ervan en in de
tweede plaats over de bestemming. Ik vermoed dat er wel wat muziek in zou
kunnen zitten. Ter wille van de duidelijkheid dien ik op dit punt dan ook
een voorstel in.
Met betrekking tot de afkoopsommen heb ik uiteraard niet gesteld dat de
reserve op nul gulden zou staan. In de staat van reserves heb ik gezien dat
het gaat om een reserve van 108 miljoen gulden. Uit de begrotingsstukken
blijkt dat het gaat om een overwaarde van de afkoopsommen voor
erfpachtcontracten, hetgeen naar mijn indruk betekent dat die reserve voor
een ander doel kan worden ingezet. Als suggestie heb ik de grote projecten
genoemd. De wethouder heeft daarop geen duidelijk antwoord gegeven.
Ik heb goed geluisterd naar hetgeen de heer Cornelissen zei over het
voorstel van de PvdA en Groen Links met betrekking tot de OZB. Ik neem aan
dat de heer Cornelissen ook heeft geconstateerd dat dit voorstel een
logisch gevolg is van hetgeen wij in juli hebben besproken. De wethouder
maakt er nu een enorm nummer van, met ook enige demagogische elementen. De
wethouder doet het voorkomen alsof de huurders door aanneming van dit
voorstel heel veel extra OZB zouden gaan betalen. Als men het echter
uitrekent ziet men dat gebruikers van woningen in 1994 bij aanneming van
ons voorstel 2 miljoen gulden meer zouden moeten opbrengen, dat wil zeggen
gemiddeld fl 7 per woning. Daar staat het voordeel van het watertarief
tegenover, dat hoger is. Dat blijkt ook uit het staatje in het voorstel. Ik
kan het nummer dat de wethouder er nu van maakt dan ook slechts plaatsen
tegen de achtergrond van het feit dat verlaging van de OGB altijd een
belangrijk punt is geweest voor de VVD. Op dat punt bedrijft de wethouder -
dat is overigens op zichzelf niet erg - partijpolitiek. Als de Voorzitter
spreekt als sociaal-democraat, mag de wethouder voor Financiën best eens de
liberaal spelen, maar hij moet niet de vermoorde onschuld spelen en daarvan
was hier wel wat sprake. Ik acht de wethouder hoog als het gaat om de
portefeuille Financiën en om de wijze waarop hij de commissie bij de
besluitvorming betrekt, maar ieder heeft op zijn tijd zijn kruis te dragen.
Mijn eindoordeel over de wethouder is overwegend positief, maar op dit punt
maakt hij er een nummer van en doet hij aan overkill als men ziet wat het
uiteindelijke effect is.
Ik wil ten slotte nog twee voorstellen indienen. E‚n ervan betreft een
lagere winstafdracht van staf- en steundiensten en het tweede betreft een
eenmalige bijdrage van fl 200.000 ten behoeve van het Neon West-project.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
43ø Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Platvoet inzake het
Neon-West-project (Gemeenteblad afd. 1, nr. 793, blz. 3061).
44ø Voorstel van 18 november 1993 van de raadsleden Platvoet en Stadig
inzake het winstafdrachtpercentage van de staf- en steundiensten
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 794, blz. 3062).
45ø Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Platvoet inzake de
staat van reserves en voorzieningen met betrekking tot de begroting voor
1995 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 795, blz. 3063).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil de wethouder
verzoeken, in tweede termijn namens het College eens enige gedachten te
ontwikkelen over de invalshoek die wij hebben gekozen waar het gaat om de
specifieke verantwoordelijkheid van de Gemeenteraad voor de binnenstad en
de dilemma's waarvoor wij daar staan. Ik noem het type
bevolkingssamenstelling en de mogelijke lastenontwikkeling in de komende
vier jaar.
Wat het voorstel inzake de OZB betreft ben ik van mening dat de voor- en
nadelen wel voldoende duidelijk zijn geworden, evenals de voor- en nadelen
van hoge watertarieven. Mijn invalshoek is op dit moment niet meer zozeer
de inhoudelijke invalshoek of de vraag of het gaat om 5 miljoen gulden voor
het bedrijfsleven dan wel de vijf dubbeltjes waarop de heer Cornelissen
doelde. Mijn invalshoek is wat de wethouder heeft aangeduid als de
politieke solidariteit.
(De heer STADIG: De wethouder sprak van een politieke grens. Dat is
iets anders.)
De wethouder sprak over solidariteit - een term die ook door uw
fractievoorzitter werd gehanteerd - en vertaalde dit met betrekking tot de
OZB in politieke solidariteit. Ik meen dat de formele claim die de VVD naar
de letter van het programakkoord had kunnen leggen ten aanzien van het
bedrag van 63 miljoen gulden, naar de geest van het debat door de wethouder
prima is uitgevoerd en dat de zaak grotendeels gecompenseerd is. In het
voorjaar hebben wij met de vier akkoordpartijen een voorstel ingediend. De
symboliek daarvan is naar mijn oordeel heel duidelijk weergegeven in het
feit dat de eerste ondertekenaar daarvan de heer Platvoet was. Het was een
uniek gegeven: een voorstel over OZB, ingediend door Groen Links. Dat is
voor mij een duidelijk teken dat er de materiële intentie was om gevieren
door ‚‚n deur - de voordeur - te gaan om het probleem op te lossen. Nu
heeft de VVD het gevoel dat twee personen enige maanden later via de
achterdeur iets anders willen. Het College komt met een evenwichtig
voorstel waarvan de wethouder duidelijk heeft laten weten dat als het aan
de VVD had gelegen het misschien niet 20 miljoen gulden was geweest maar
meer.
(De heer STADIG: Als het aan de PvdA had gelegen, hadden wij de OZB
misschien nog wel verder verhoogd.)
U geeft dus toe dat 20 miljoen gulden een compromis is. Wij komen
vandaag niet met voorstellen daar nog eens 10 miljoen gulden bovenop te
leggen. Als democraat wil ik u niet het recht ontzeggen om voorstellen in
te dienen, maar ik vind het indruisen tegen de materiële intentie van het
voorstel dat eerder gezamenlijk is ingediend. Ik doel dan ook niet alleen
op de letter van het voorstel. Misschien heeft de heer Platvoet gelijk dat,
als men de hiërarchische volgorde gaat wegen...
(De heer PLATVOET: Niet "misschien". Ik heb op dat punt gelijk.)
Als wij naar de letter van het programakkoord kijken heeft de VVD 63
miljoen gulden van de OGB te claimen. De VVD is daarop echter nooit
teruggekomen, nog afgezien van het feit dat wij het niet eens wenselijk
zouden vinden. Wij hebben nu het gevoel dat wij met vier fracties door de
voordeur zijn gegaan en dat twee partijen nu via de achterdeur terugkomen.
Al was het vanavond een kwestie van een dubbeltje per maand of van een cent
voor het bedrijfsleven, ergens moet men in de politiek een grens leggen. Er
ligt een bodem in een politiek geweten. De VVD is niet bereid, voor de
uitvoering van dit voorstel, als het wordt aangenomen, verantwoordelijkheid
te aanvaarden. Wij willen dit voorstel letterlijk en figuurlijk niet voor
onze rekening nemen.
(De heer PLATVOET: U zegt dus in feite dat, als het voorstel wordt
aangenomen, wethouder De Grave uit het College treedt?)
De wethouder kan voor zichzelf spreken. Ik zeg dat het voor de VVD-
fractie en voor mij als financieel woordvoerder onaanvaardbaar is, de
uitvoering van dit voorstel voor onze rekening te nemen. De wethouder is
mans genoeg om zijn eigen standpunt te formuleren.
(De heer STADIG: Wat betekent dit dan precies?)
Het betekent dat ik het verstandig zou vinden als u na deze discussie in
tweede termijn schorsing zou vragen en bij nader inzien uw voorstel zou
intrekken. Ik ontzeg u, nogmaals, niet het recht om het voorstel in te
dienen, maar ik ben over indiening wel verdrietig. Als het wordt
aangenomen, is er een politiek probleem.
(De heer STADIG: Wat is dan precies dat politieke probleem? U zegt er
geen verantwoordelijkheid voor te kunnen nemen. Wat betekent dit
dan?)
Onaanvaardbaar. Dus zal de VVD-fractie voor de uitvoering niet
medeverantwoordelijk willen zijn. Als de wethouder voor Financiën … titre
personnel op basis van zijn kwaliteit in dit College wil blijven zitten,
moet hij op die vraag zelf maar antwoord geven.
(De heer CORNELISSEN: Als de vergadering straks toch wordt geschorst,
zou ik de heer Houterman in overweging willen geven, zich even te
bezinnen. Het gaat toch allemaal even te hard.)
Waarop zou ik mij moeten bezinnen? Ik heb gezegd wat ik gezegd heb. De
VVD heeft na de eerste termijn - er is een schorsing geweest tussen de
beide zittingen - over een en ander gesproken en de woorden die ik nu
uitspreek verzin ik niet ter plaatse.
(De heer CORNELISSEN: De krachtsverhoudingen zijn duidelijk. Het is
naar mijn gevoel niet nodig en ook niet gewenst, zo hard in te
zetten.)
Ik mag toch mijn eigen woorden gebruiken? Dat zijn andere dan u wellicht
gebruikt.
Ik wil nog kort ingaan op de kenschets die de PvdA heeft gegeven van de
huidige wethouder voor Financiën ten opzichte van de vorige. Wij kijken
daar toch wat anders tegenaan. De PvdA vond haar appreciatie van de vorige
wethouder vooral in wat men noemt diens sturende kracht; de wethouder dwong
in de vorige raadsperiode de Raad tot keuzen. De fractie van de PvdA ziet
de huidige stijl van opereren van het College en van deze wethouder voor
Financiën, waarbij de keuzen meer open en de opties breder zijn, als een
zwaktebod, terwijl de VVD meent dat juist dit College en deze wethouder het
politieke primaat bij de Raad leggen; een belangrijk onderdeel van
bestuurlijke vernieuwing. Juist het feit dat deze wethouder de opties
openlaat en de Raad daadwerkelijk keuzevrijheid geeft is een bestuurlijk en
politiek klimaat dat ons meer aanspreekt dan het klimaat in de vorige
periode, zonder overigens als waardeoordeel uit te spreken dat het klimaat
in de vorige periode slecht was. Nu is het klimaat anders en wat de VVD
betreft is deze stijl van opereren van het College een stijl die haar prima
bevalt.
Ik neem ten slotte aan dat de woorden van de heer Stadig die in Het
Parool op de voorpagina staan inderdaad zijn uitgesproken en niet door de
krant zijn bedacht.
Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Na al deze
commotie wil ik beginnen met de wethouder dank te zeggen voor de uitvoerige
beantwoording. Op al mijn vragen is ingegaan.
Ik wil in tweede termijn nog een opmerking maken over de ecologisering
van de milieutarieven. Dit onderwerp is nu ter sprake bij de financiële
beschouwingen en dat is naar mijn oordeel niet terecht. Milieutarieven
horen thuis bij milieubeleid. Daar worden de doelstellingen bepaald en de
wijze waarop men die wil bereiken. De middelen die daarvoor nodig zijn,
dienen kostendekkend te worden omgeslagen in lasten voor bewoners,
gebruikers en bedrijven. Men behoort er niet aan te verdienen.
Vervolgens moet het bedrijfsleven er naar mijn oordeel vertrouwen in
hebben dat het gemeentebestuur van Amsterdam blij is dat men hier is
gevestigd. Ik heb begrepen dat de wethouder het daarmee van harte eens is.
Mede daarom heb ik moeite met het voorstel van de heer Stadig inzake de
baatbelasting. Ik heb het gevoel dat ook hierbij weer van twee walletjes
gegeten wordt. Als panden meer waard worden door aanleg van de Noord-
Zuidlijn, wordt dit bij de taxatie voor de OZB vanzelf doorberekend. Als
men dan ook nog eens via de baatbelasting de mensen die er beter van worden
wil belasten, moet men wel de vraag stellen wie er direct beter van worden.
Waarvoor is de lijn eigenlijk bedoeld?
(De heer STADIG: Ik ben met u eens dat men daarmee moet rekenen.)
De bewoners van Noord en van de omgeving van Schiphol kunnen dan ook wel
onder een baatbelasting worden gebracht. Het project van de Noord-Zuidlijn
leent zich naar mijn mening niet voor een baatbelasting, ook al omdat niet
tevoren met betrokkenen is overlegd over de vraag waarbij zij belang zouden
hebben. Bij andere projecten kan ik mij dat nog wel voorstellen. Als een
concreet project als een winkelcentrum wordt gerealiseerd, kan men het
belang duidelijk aanwijzen. Het voorstel is in dit verband naar mijn mening
onverstandig. Ook uit strategisch oogpunt lijkt het mij niet verstandig te
suggereren dat de gemeente toch wel zal moeten bijbetalen. Het zou wel heel
vreemd worden als men het rijk zou willen laten betalen en zelf de
baatbelasting wil opstrijken.
Met betrekking tot het voorstel inzake de schuif tussen OZB en
watertarieven zal men het met mij eens zijn dat zich hier dezelfde ellende
voordoet als met de "conducteursmotie". Het gaat niet meer om het doel -
daarover is iedereen het wel eens - maar het gaat erom wiens handtekening
eronder staat en wie heeft bewerkstelligd dat straks de Amsterdamse burger
een tientje minder gaat betalen.
(De heer STADIG: Daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om het
tientje.)
Dat tientje is u dus kennelijk een crisis waard.
(De heer PLATVOET: Daar maakt de VVD een punt van, wij niet.)
Laat ik dan zeggen dat het kennelijk de coalitie een crisis waard is.
Wij zullen ons hierover echter straks tijdens de schorsing nader kunnen
beraden.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de heer
Stadig wil ik met betrekking tot de kwestie van de baatbelasting nog zeggen
dat de verruiming inhoudt dat nu 100% van de kosten mag worden verhaald in
plaats van 85% en dat men binnen twee jaar de verordening mag vaststellen
in plaats van binnen ‚‚n jaar. Dat heeft echter beide niets te maken met
verruiming van mogelijkheden als hier bedoeld. Er is een groot bedrag
genoemd. Mijn conclusie is dat men daarmee erg voorzichtig dient te zijn en
dat het niet kan. Ik heb er echter geen bezwaar tegen om namens het College
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te vragen de elementen als zodanig
nog eens op een rij te zetten.
Ik dank de heer Cornelissen voor het feit dat hij een aantal voorstellen
in verband met de beantwoording door het College niet zal indienen. Ik gun
hem van harte het ene voorstel dat hij heeft binnengesmokkeld. Ik dacht
ervan af te komen, maar gebruikte een verkeerde term.
Wat de rente en de reserves betreft zal duidelijk zijn dat de
voortdurende herijking van de stand van zaken rond de reserves het voor de
Raad mogelijk maakt een eigen afweging te maken. Overigens weet de heer
Platvoet als geen ander dat het in belangrijke mate vaak heeft te maken met
verschuiving van incidenteel geld naar structureel geld. Wel kan het een
element zijn in financieringsvraagstukken. Ik ben het ermee eens dat er
inzicht voor de Raad moet komen. Men zal het echter ook met mij eens zijn
dat het inzicht dat de Raad nu al heeft aanzienlijk meer is dan ooit
tevoren. Niettemin blijft er nog wel iets over om te verbeteren.
De heer Houterman heeft mij gevraagd nog iets te zeggen over de positie
van bewoners van de binnenstad. Dat is altijd moeilijk, omdat er allerlei
elementen in zitten van het totale beleid. Voor zover het het onderwerp van
belastingen en tarieven betreft is er geen onderscheid tussen de centrale
stad en de stadsdelen. Wellicht zal dit in de toekomst veranderen. Bij een
aantal milieutarieven gebeurt dit al. Wel is het juist - de heer Houterman
verwees daarnaar terecht - dat vanwege het ontbreken van een stadsdeel
binnenstad de Raad daarvoor een speciale verantwoordelijkheid heeft.
Daarover kan bij de hoofdstuksgewijze behandeling van de begroting met de
wethouder voor de Binnenstad nader worden gesproken.
Wat de ecologisering van de tarieven betreft heb ik al eerder aangegeven
dat men daarover verschillend kan denken. Op ‚‚n punt ben ik het eens met
mevr. Weltevreden, namelijk dat het een zeer belangrijk punt is; vandaar
ook de conferentie. Het bedrijfsleven moet over een bepaalde periode enige
zekerheid hebben omtrent de wijze waarop het gemeentelijk beleid zich
ontwikkelt. Het bedrijfsleven heeft baat bij stabiliteit, niet bij een
voortdurende wisseling van beleidsuitgangspunten. Wil men dus een majeure
operatie als ecologisering, dan is het zaak die grondig voor te bereiden en
ervoor te zorgen dat die consequent wordt doorgevoerd.
Ten aanzien van het voorstel van de PvdA en Groen Links (nr. 788) wil ik
er nogmaals op wijzen dat mij inmiddels is gebleken dat er bij de heer
Stadig in die zin een misverstand moet bestaan dat het Bureau Onderzoek en
Statistiek voor wat het water betreft is uitgegaan van de volle 10 miljoen
gulden bij de bewoners. Als daarvan een deel naar de bedrijven moet, zal
het bedrag van fl 8 nog wat lager worden, namelijk fl 5,70 per jaar. De heer
Cornelissen heeft echter al terecht opgemerkt dat dit niet het element in
de discussie is waarom het eigenlijk gaat. Er is geen sprake van politieke
"spierballerij", maar er is een wezenlijk punt aan de orde. Het is een
belangrijk onderwerp geweest tijdens de onderhandelingen van de
akkoordpartners bij de totstandkoming van het programakkoord. Daar staat
inderdaad een bedrag van 63 miljoen gulden in, alleen voor
eigenaar/bewoners. Voor een wethouder voor Financiën is deze situatie
natuurlijk ideaal: hij behoeft alleen maar te verlagen en voor de rest is
er geen probleem. Mevr. De Waart heeft destijds ingebracht dat dit er wel
staat, maar heeft gevraagd of in dezen niet iets zou kunnen worden
ondernomen. Ik heb er toen op gewezen dat dit moeilijk is, aangezien de
instrumenten ontbreken. Vervolgens is vele malen in de Commissie voor
Financiën enz. gesproken over de mogelijkheden om dit aan te pakken. Er
zijn allerlei instrumenten ontwikkeld en de hele discussie over
differentiatie is gestart, evenals discussies over flankerend beleid enz.
Als men dan per saldo bekijkt wat er is overgebleven, is dit zeer
aanzienlijk minder. Dan is er nog een laatste traject. Er lag een voorstel
van de gezamenlijke akkoordpartijen, waarna werd geprobeerd, in samenspraak
met andere partijen na te gaan of men overeenstemming kon bereiken. Ik heb
aangegeven dat verschillende varianten aan de orde zijn geweest en
uiteindelijk sluit men daarover dan samen een compromis. Dan mag toch als
bekend worden verondersteld, dat er voor het College en in ieder geval voor
‚‚n van de vier akkoordpartijen en daarmee ook voor de wethouder voor
Financiën, los even van de macroverschuivingen, een specifiek punt lag wat
de OZB betreft. Aan de ene kant is de VVD-fractie en aan de andere kant ook
het College zeer vergaand tegemoet gekomen aan de wens van de Raad inzake
de lastenverlaging met 63 miljoen gulden. Het effect daarvan is dat nu die
verhoging van het gebruikerstarief voorligt. Daartussen bestaat natuurlijk
een belangrijk verband. Dat tarief stijgt zo omdat daarmee kan worden
voorkomen, dat enorm veel wordt verlaagd bij de andere kant. In politieke
zin is dit in het College zeer nadrukkelijk aan de orde geweest.
Van de kant van de VVD zijn een aantal malen ook signalen afgegeven en
is gewezen op de solidariteit. Daarom heb ik mij in politieke zin ook tot
de heer Van der Laan gewend. Over de vraag of men op een gegeven moment met
elkaar daarin een juist evenwicht vindt wil ik heel helder zijn. Ik behoef
daarover helemaal niet moeilijk te doen; nu praat ik maar eens even voor
mijzelf. Natuurlijk is het voor een wethouder voor Financiën van de VVD in
een verkiezingsjaar bepaald niet aantrekkelijk met een verhoging van bijna
20% van de aanslag OZB voor gebruikers te komen. Ik wil dat voluit voor
mijn verantwoording nemen, gelet op de belangen die ermee zijn gemoeid en
mijn poging om die problematiek op te lossen. Op een gegeven moment rijst
dan echter ook de vraag waar men de politieke grenzen legt en of het vanuit
die solidariteitsgedachte redelijk is er nog eens een schep bovenop te
gooien. Ik denk dat die politieke afweging uitvoerig in het College aan de
orde is geweest en dat ik in die politieke afweging namens het College
spreek. Ik hoop dat de partijen die het voorstel hebben ingediend daar nog
eens over zullen willen nadenken tijdens de schorsing.
(De heer VAN DER LAAN: U hebt op zichzelf ook wel terecht het begrip
solidariteit weer even in herinnering geroepen en daarbij ook mijn
naam genoemd. Ik hoop dat u dat heel vaak blijft doen, maar daar ligt
het punt niet. Als u zegt dat u hier namens het College spreekt,
hoeft ook niemand bang te zijn dat, als er straks een stemming komt
over enig voorstel, de wethouders zich niet zullen gedragen volgens
de appendixregels. Laten wij die kou dus meteen van de lucht halen.
De heer Platvoet heeft echter heel terecht aangevoerd, dat u het
debat bent begonnen met de mededeling, dat u hier namens het College
zit en dat wij aan deze kant aan partijpolitieke profilering doen. In
mijn ogen is de grote winst van dit debat, hoewel het misschien over
veel minder gaat dan de spreektijd rechtvaardigt, dat nu even
helemaal duidelijk is dat u hier ook voor uw eigen politieke, zo u
wilt, partijpolitieke ideeën opkomt. Dat is goed, daar is niks mis
mee. Ik vond dat de heer Van Thijn zich gisteravond het best uitte -
dat heb ik ook uit liberale hoek gehoord - toen hij even uitkwam voor
zijn eigen sociaal-democratische inborst. Daaraan heeft niemand hier
aanstoot genomen. Als u die "straight-heid" aanhoudt en voortaan dus
niet meer een muur optrekt tussen het belang van de stad en de
partijpolitiek, komen wij een heel eind verder.)
Als wethouder verdedigt men op een gegeven ogenblik het collegebeleid.
Het specifieke hiervan was, dat het element natuurlijk uitvoerig en vele
malen aan de orde is geweest. Daar mag ik toch op wijzen, ook in de
richting van de heer Van der Laan? Nogmaals, de start van de discussie was
die 63 miljoen gulden die naar een bepaalde categorie zou gaan. De Raad
vond dat wel erg veel. Het kernpunt is nu voor het gehele College, dat dit
probleem in belangrijke mate is opgelost, maar dat er een prijskaartje aan
hangt, een politiek heikel prijskaartje, met name voor een wethouder voor
Financiën van deze kleur. Als in de discussie tussen de coalitiegenoten en
het College over de voordracht die het College inclusief de wethouder voor
Financiën heeft voorgelegd, de vraag rijst of inderdaad op deze wijze te
werk moet worden gegaan, is inderdaad sprake van een politiek element. Dat
is geen zaak van het algemene Amsterdamse belang, want dat begrip ken ik
niet. Politieke discussies betreffen altijd keuzen. Als men het heeft over
een objectief algemeen belang waarop men zich beroept, moet ik altijd
denken aan de vroegere discussies, waarin de heer Wiegel zei, dat er een
nationaal Kabinet moest komen omdat men dan objectieve discussies kan
voeren. De heer Timmer zegt, dat een aantal zakenmensen in het Kabinet moet
worden opgenomen omdat zij objectief kunnen besturen. Als de heer Van der
Laan dat bedoelt te zeggen, heeft hij volstrekt gelijk. Dat bestaat niet.
Er bestaat geen objectief Amsterdams belang. Het gaat namelijk om
subjectieve keuzen. Als in de politieke situatie tussen akkoordpartijen op
het punt van gevoelige thema's een van de akkoordpartijen, waarvoor een
punt zeer gevoelig ligt, desondanks bereid is om te tekenen voor een pakket
met een forse verhoging van het gebruikersaandeel OZB met bijna 20%, is dat
echter wel een objectieve afweging. Ik hoop begrip te ontmoeten voor het
standpunt, dat het dan heel moeilijk wordt als er juist op dat precieze
politieke punt na alles wat al is gebeurd nog een schep bovenop wordt
gedaan. Dat is de discussie. Dat is heel wat anders dan dat de VVD poogt
daar een soort algemeen Amsterdams belang aan te geven. Dat bestaat niet.
Het gaat om het maken van keuzen die men zelf partijpolitiek invult.
(De heer VAN DER LAAN: Wat u de laatste vijf minuten hebt gezegd,
klonk mij als muziek in de oren. Ik denk dat u wat dat betreft een
stap verder bent gekomen.)
De vergadering wordt geschorst van 21.37 uur tot 22.12 uur.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
De heer VAN DER LAAN (orde): Ik verzoek de Raad mij toestemming te
verlenen tot een derde termijn.
De VOORZITTER: Ik stel voor aan het verzoek van de heer Van der Laan te
voldoen.
Conform besloten.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Er is inmiddels uitvoerig
overleg gevoerd tussen de akkoordpartijen. Er ligt immers een aanspraak op
de collegesamenwerking en een dreigement om die samenwerking te verbreken
als dit voorstel (nr. 788) zou worden aangenomen. De uitkomst van het
overleg is dat dit dreigement er blijft liggen. Ik spreek nu uitsluitend
als woordvoerder van de PvdA, maar wij hebben ons standpunt afgestemd met
de fractie van Groen Links, alsmede met de indieners van het voorstel. De
PvdA moet nu zwichten voor dit mes. In het zicht van de finish van dit
College en gelet op het beroep op de samenwerking in het College alsmede op
hetgeen met dit voorstel kan worden behaald, zijn wij tot de conclusie
gekomen dat het dit net niet waard is. Ik wil daar wel meteen twee
opmerkingen bij maken. In de eerste plaats is ons bekend dat de fractie van
de VVD - het kwam in het overleg ook naar voren - in de komende
collegeonderhandelingen op dit punt een schuif als nu voorgesteld volstrekt
bespreekbaar zal achten en op dat punt haar kruit dus heeft verschoten. Ik
neem aan dat de heer Houterman daaraan straks in de ruimst denkbare
bewoordingen ook uiting zal geven. Het tweede punt is dat dit een ervaring
is die zo kort voor de collegeonderhandelingen ook inderdaad een ervaring
is. Dat is naar ik aanneem duidelijk genoeg.
(De VOORZITTER: Er zitten nog wel verkiezingen tussen!)
Wij hebben hier twee dagen zitten praten over stijl en hebben heel wat
verwijzingen naar het verleden gehoord. Geconstateerd is, dat men
argumenten moet hebben en dat het prettig is dat het nu allemaal puur om de
inhoud kan gaan. Men kan zeggen dat dit mes niet bij deze inhoud past. Het
is echter inderdaad een kwestie van stijl om het te relateren aan de
verkiezingen en pas daarna aan de onderhandelingen. U hebt gelijk!
De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb gisteren bij de
algemene beschouwingen gezegd dat deze collegeperiode zich heeft gekenmerkt
door resultaten, schandalen en slippertjes. Ik weet niet in welke
categorie, schandaal of slippertje, ik het mes van de heer Houterman moet
plaatsen. Ik heb echter ook gezegd dat wij er steeds zijn uitgekomen,
doordat ieder weliswaar met een eigen argument kwam, maar ook vond dat het
draagvlak van het College in stand moest blijven tot de verkiezingen. Ik
heb ook heel goed geluisterd naar hetgeen wethouder De Grave in tweede
termijn heeft gezegd, toen hij een beroep deed op de collega-
akkoordpartners. De wethouder gaf aan, dat hij het juist gezien het
profileringspunt van zijn fractie en partij erg moeilijk had om op zo'n
punt toe te geven, aangezien dat voor de VVD uitermate belangrijk is; voor
al het overige had hij zich toch steeds heel collegiaal opgesteld. Dat vond
ik een waardevolle redenering, goed om te onthouden.
Er is gesproken van een achilleshiel en een schoen. De heer Houterman
heeft die schoen, voor zover ik heb gehoord in zijn betoog in tweede
termijn, niet aangetrokken. Als het in de volgende raadsperiode gaat om de
energietarieven en de OZB moet naar mijn mening worden vastgesteld, dat de
VVD nu lang genoeg heeft getamboereerd op dit punt. Het wordt nu tijd om de
OZB weer in te zetten voor het doel waarvoor die ooit is uitgevonden,
namelijk als belangrijk dekkingsmiddel om voorzieningen in stand te houden.
Ook een verhoging kan zich daarvoor lenen. Het zou goed zijn, dit ook eens
te horen van de kant van de VVD.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog op drie punten
ingaan. Het belangrijkste daarvan is dat ook de VVD heel bewust wil kijken
naar de volgende collegeperiode. Wij hebben betoogd dat voor de VVD in die
periode vele tarieven en heffingen onderwerp zullen zijn van een
strategische discussie. Ik heb gesproken over ons dilemma tussen enerzijds
het principe van "de vervuiler betaalt" en anderzijds het inkomensbeleid.
Het hele spanningsveld tussen de tarieven die de komende vier jaar het
beste zijn om onze milieudoelstellingen en onze koopkrachtdoelstellingen te
realiseren, is voor de VVD een strategisch onderwerp dat ter discussie moet
staan.
De tweede belangrijke invalshoek is dat het, willen wij in 1998 ooit
uitkomen op het eindpunt dat wij - het geldt in ieder geval voor de VVD -
voor ogen hebben, dat wil zeggen een ROA, vanuit die doelstelling ook in de
volgende periode minimaal gewenst is als ROA-gemeenten voor wat de OZB
betreft op eenzelfde niveau uit te komen. Daartoe zal het ook in de
volgende periode wenselijk zijn de tarieven te verlagen, maar niet vanuit
de retrospectieve invalshoek van de afgelopen periode. Wat de afgelopen
periode betreft merk ik op - daar zit wat ons betreft ook de pijn in het
voorstel van de heren Stadig en Platvoet - dat het inhoudelijk en
beleidsmatig geen onverstandig of dom voorstel is. Het voorstel is in de
afbouw van de 63 miljoen gulden wel een voorstel dat voor ons niet gewenst
is. Wij stellen dat de 63 miljoen gulden had moeten worden teruggebracht
tot nul gulden. In het kader van de discussie rond het programakkoord
hebben wij de toezegging gedaan, dit zoveel mogelijk te mitigeren. Dat
"zoveel mogelijk" ligt wat de VVD betreft bij een ondergrens van 20 miljoen
gulden. Voor de VVD is het niet bespreekbaar daar nog onder te gaan. In het
perspectief van die 63 miljoen kunnen wij met dit voorstel niet leven. Als
men mij vraagt of de invalshoek van verschuiving van het watertarief en de
OZB in de volgende periode een bespreekbaar alternatief is, antwoord ik
daarop dat het uiteraard bespreekbaar is. Of het een gewenst alternatief
is, hangt mede af van de ROA-discussie. Het is voor ons geen blokkade of
een claim op een volgende periode. Wij beschouwen het voorstel duidelijk in
het kader van de operatie die achter ons ligt. Eerder dit jaar dachten wij,
gezien het voorstel van de heer Platvoet toen, dat de problematiek daarmee
afgerond was.
(De heer STADIG: U zegt dat er in 1998 uiteindelijk in het ROA
gelijke tarieven voor de OZB moeten zijn. Acht u een vorm van
verevening daarbij ook een oplossing?)
Ik meen dat in ROA-verband uiteindelijk alles bespreekbaar is. Iedereen
zal daar zijn eigen inbreng hebben. Het is een onderwerp van
partijpolitieke discussie, onderling, maar uiteraard ook in de ROA-raad,
eerder dan wat wij in de Gemeenteraad wel of niet willen. Wat de VVD
betreft zal de liefde in de toekomst in het ROA van twee kanten moeten
komen.
Ten slotte is er de kwestie van "het mes op tafel". Wij hebben een- en
andermaal aangegeven dat dit onderwerp voor ons de achilleshiel is. Wij
houden er niet van, ineens met een mes op tafel te komen, alsof het uit de
lucht komt vallen. Iedereen weet dat het voor ons een gevoelige kwestie is.
U kunt ons erop aanspreken dat wij het mes misschien in de hand hebben
genomen, maar voor ons is de vraag minstens zo interessant, wie het mes op
tafel heeft gelegd. Ik wil best op mij nemen dat ik het mes vanavond in
handen heb genomen, maar dan zouden de indieners van het voorstel zich ook
hebben moeten afvragen, of het wel verstandig was het mes op tafel te
leggen. Hier geldt ook weer, dat waar twee vechten ook twee schuld hebben.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. In de argumentenwisseling
in tweede termijn hebben wij geen aanleiding gezien om ons eerdere
standpunt te herzien. Wij staan op het standpunt dat wij ons in deze zaak
praktisch moeten opstellen. Voor ons geldt het adagium: waar gaat het over?
Het zal duidelijk zijn dat wij tegen de inhoud van het voorstel waren.
Wij hebben van deze ervaring - de heer Van der Laan noemde het zo -
goede nota genomen. Ik herinner aan de vraag over vorm en inhoud en aan de
opstelling van mijn fractie terzake tijdens de algemene beschouwingen. De
vorm is kennelijk toch belangrijker dan veelal is onderkend.
Bij de komende collegeonderhandelingen is uiteraard alles bespreekbaar.
Het standpunt van D66 in de discussie rond belastingen en tarieven is
duidelijk. Wij hebben ons in die discussie in voorgaande jaren en ook nu
tijdens de algemene beschouwingen duidelijk en consistent opgesteld.
Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben opnieuw
sprakeloos als ik constateer waartoe broederschap in staat is. Kennelijk is
het verwachte vuurwerk als een sisser afgelopen. Er ligt naar mijn mening
ook niet slechts een mes op tafel, maar een hele bestekbak. Over de inhoud
van het voorstel wordt al niet meer besproken. Daar ging het in feite ook
niet om. Het ging om de samenwerking. Die heeft nu stand gehouden, maar uit
hetgeen de coalitiepartners naar voren hebben gebracht blijkt wel hoeveel
dit heeft gekost. Ook wij zullen hieruit lering trekken.
De VOORZITTER: Heb ik goed begrepen, dat het voorstel is ingetrokken?
De heer VAN DER LAAN: Dat hebt u goed begrepen.
Het voorstel-Stadig c.s., nr. 788, ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
De financiële beschouwingen worden gesloten.
De VOORZITTER: ik deel u mede, dat alle andere voorstellen in handen van
Burgemeester en Wethouders worden gesteld om preadvies.
De voordracht wordt zonder discussie stemming goedgekeurd; de Raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2935 van afd. 1 van het Gemeenteblad,
met dien verstande, dat op blz. 2937, onder III het jaartal "1993" moet
worden vervangen door: 1994.
De vergadering wordt hierna om 22.25 uur gesloten.
|