Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 18-11-93
Datum behandeling Raad
19931118
Tekst

                Middagzitting op donderdag 18 november 1993. 

   Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.

   Secretaris: mr. K. Kooiker.

   De VOORZITTER heropent om 13 uur de de vorige avond geschorste 
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de 
behandeling van:

   3
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 1993 tot 
aanbieding en vaststelling van de ontwerp-begroting voor 1994 (Gemeenteblad 
afd. 1, nr. 674, en bijlagen N en N1).

   Algemene beschouwingen over de ontwerp-begroting voor 1994. 

   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Het betoog van de heer Van 
der Laan in tweede termijn vond ik wel onderhoudend, maar niet altijd even 
doordacht. Die Bromsnor-achtige onderdanigheid richting burgemeester paste 
hem niet. Die burgemeester van ons mag best een baasje zijn, baas is hij 
ook over de ambtenaren niet; dat is hij alleen bij rampen, maar in die 
termen wil ik ook weer niet over de coalitie spreken. Ik vond de wijze 
waarop de heer Van der Laan zijn aandacht in tweede termijn kennelijk 
meende te moeten verdelen tussen de coalitiefracties en de CDA-fractie 
eerst een beetje droef, maar als men het op de keper beschouwt, heeft hij 
spontaan van mij overgenomen, de heer Platvoet antwoord te geven op diens 
vragen aan mijn adres. Deze polemiek tussen beiden onderstreept de essentie 
van mijn betoog in eerste termijn.
   Zijn betoog in eerste termijn heeft de heer Van der Laan natuurlijk veel 
zorgvuldiger kunnen voorbereiden. Ik heb die bijdrage aandachtig gevolgd. 
Ik ga niet zover als de missive Ä D66 volgde die netjes Ä door te zeggen 
dat 2005 al is begonnen. Men kan dan even goed zeggen, dat sint-juttemis al 
is begonnen. Voor de PvdA-fractie lijkt echter de volgende periode te zijn 
begonnen en als ik dan kijk naar de inhoud, proef ik toch een grote 
verwantschap, die hierin bestaat, dat de maatschappelijke werkelijkheid 
voor ons beiden niet bevredigend en pragmatisch normatief is. "Wij zijn 
boos en wij blijven boos over het onrecht", heeft ooit mevr. Sprey van de 
CPN gezegd, en dat motiveert ons in de politiek: een schild voor de zwakken 
zijn. Wij zullen best weleens verschillend denken over wie nu echt de 
zwakke is en of in het ene of andere geval dit of dat soort materiaal voor 
het schild moet worden gebruikt, maar ik heb het gevoel dat de PvdA en het 
CDA die intentie met de verdwenen CPN-ster delen.
   Ik kom dan aan het betoog van de heer Robbers. In eerste termijn heb ik 
gezegd, dat de algemene beschouwingen goed zijn voor een verantwoording. De 
heer Robbers verraadt echter een zeker pragmatisme. Men vergeet gewoon wat 
men wil vergeten, of men zet de werkelijkheid neer als een droom. Vier jaar 
geleden was het IJ-oeverproject voor de fractie van D66 geen droom, maar 
werkelijkheid. In het verkiezingsprogramma voor de huidige periode wijdde 
zij er zelfs een paragraaf aan. Op blz. 22 van dat programma zijn alleen 
formele en technische eisen aan het project gesteld, maar niets 
inhoudelijks.
      (De heer ROBBERS: In elk geval niet op een droomachtige manier, zoals 
      u hebt kunnen lezen.)
   In zijn opmerkingen over droom en werkelijkheid volstaat de heer Robbers 
er nu mee, vast te stellen, dat de droom van sommigen is uiteengespat. Ik 
vindt dat een weinig substantieel antwoord op het eigen
verkiezingsprogramma; weinig inhoud, maar in elk geval weinig 
verantwoording. Wat de heer Robbers zegt over de droom van sommigen omtrent 
een autoluwe binnenstad verdient een hiermee verwante kritiek. Het 
referendum ging, met alle etaleringsfouten, over de vraag of het akkoord 
moest worden uitgevoerd, voor zover het strekte tot het beperken van de 
plaats voor de auto in de binnenstad, dan wel of er nog veel meer zou 
moeten gebeuren om die rol te beperken. Wat nu in de planvorming zit 
strijdt in geen enkel opzicht met het programakkoord; dat is dus om die 
reden in strijd met de uitslag van het referendum. De droom van sommigen 
over het referendum is dus uiteengespat, maar de fractie van D66 slaat 
door.
      (De heer ROBBERS: De mensen die droomden over een autoluwe binnenstad 
      dachten dat door deze uitslag dit meteen zou kunnen worden 
      gerealiseerd, evenals de plannen inzake Amsterdam Waterfront bij de 
      IJ-oevers, met de schitterende maquettes. Dat waren de dromen; de 
      werkelijkheid komt tot stand wanneer over die punten besluiten moeten 
      worden genomen en men met elkaar moet afspreken wat men op welk 
      moment gaat doen. Dat is nuchter en helder bestuur. Zo is ons 
      verkiezingsprogramma geschreven en zo zijn de besluiten in deze Raad 
      genomen.)
   Dan is het verkiezingsprogramma een droom!
   Ik zou de heer Robbers willen oproepen, wakker te worden, want ik wil 
ook zeggen dat ik het eens ben met zijn analyse, dat het College weinig 
zelfvertrouwen uitstraalt. Dat ligt geheel in de lijn van mijn bijdrage in 
eerste termijn. Het gebrek aan zelfvertrouwen ontstaat naar onze mening uit 
de voorkeur die de coalitie heeft om haar overeenstemming onder te 
schoffelen in onnodige conflicten.
      (De heer ROBBERS: U kunt wel tegen mij zeggen, dat ik wakker moet 
      worden, maar mijn verhaal ging er nu juist over, dat het beter is, 
      wakker te zijn dan maar te blijven dromen. Ik wist dat dus al.) 
   Ik meende, dat het nog eens een onderstreping behoefde, 
   De heer Robbers stelde in een interruptie tijdens mijn betoog in eerste 
termijn, dat de visie waarvan ik vond dat die in deze coalitie ontbreekt, 
in het programakkoord was neergelegd en dat bovendien een wethouder 
verantwoordelijk is voor de uitvoering van besluiten. Dat zijn natuurlijk 
waarheden als koeien.
      (De heer ROBBERS: Daar wordt het overigens niet minder juist van.) 
   Inderdaad, maar ik heb nog een hele veestapel voor u op het programma 
staan. Het kan en mag toch niet zo zijn, dat het daarbij blijft; de tijd 
staat toch niet vier jaar stil tot er een nieuw programakkoord is? In de 
tussentijd ontstaat er toch een grote hoeveelheid nieuwe problemen; er zijn 
toch plotseling andere dingen die de aandacht van wethouders vragen? 
Dezelfde wethouder die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het 
programakkoord, is toch verantwoordelijk voor de voorbereiding van nieuwe 
raadsbesluiten? Heeft men daarvoor dan geen visie nodig? De eis die wij aan 
wethouders stellen is iets anders dan dat onze mensen alleen maar braaf ja 
en amen zeggen op datgene wat er in de Raad wordt gezegd.
      (De heer ROBBERS: De kunst van de politiek is niet, zoveel mogelijk 
      visies te verzamelen maar om te kiezen en op het goede moment de 
      goede beslissingen te nemen. In dat spel is een wethouder een deel 
      van zijn fractie, maar in zijn rol van wethouder is hij tegenover 
      deze Raad geplaatst als het uitvoerend orgaan voor de raadsbesluiten. 
      Het programakkoord is niet het enige raadsbesluit dat wij nemen; wij 
      nemen hier elke veertien dagen een hele stapel besluiten en dat zijn 
      de zaken waarmee de wethouders aan de slag gaan.)
   Uw interrupties kenmerken zich door een staketsel van formeel juiste 
opmerkingen met zeer veel wol eromheen.
      (De heer ROBBERS: Misschien zijn dat wel de beste argumenten tegen 
      het in het wilde weg allerlei dingen roepen.)
   Als men de bal kaatst, moet men de bal verwachten. Het neemt namelijk 
helemaal de kritiek niet weg, dat sommige wethouders, en wel die van D66- 
huize, ervan uitgaan, dat zij geen visie behoeven te hebben; men kan dan 
ook niet meer kiezen. Ik heb deze koe ook maar weer bij de horens gevat. 
   Naar aanleiding van de uitnodiging van D66 aan het adres van de 
burgemeester om na afloop van diens huidige ambtstermijn nog door te gaan, 
heb ik mij bepaalde dingen afgevraagd, zoals of men op deze manier niet 
afbreuk doet aan de politieke wens van de burgemeester zelf. Hij heeft 
namelijk gevraagd om een kritische evaluatie van zijn ambtstermijn door de 
Raad of door een vertrouwenscommissie voor het moment van een eventuele 
herbenoeming. Als D66 deze vraag op deze manier, zonder vooroverleg met 
anderen, in de Raad zomaar in het openbaar dropt, vind ik dat wat 
nonchalant, allereerst naar betrokkene, maar ook met het oog op de helaas 
bescheiden competentie van de Raad in dezen.
   Bij interruptie heeft de heer Bakker een andere oude koe uit de sloot 
gehaald, namelijk de brief die wij op 21 april 1990 aan de 
onderhandelingsdelegatie van de vier coalitiepartijen hebben gestuurd. Ik 
vind, dat, als men oude koeien uit de sloot haalt, men dan wel eerlijk moet 
zijn. De heer Bakker suggereerde vanmiddag, dat wij toen hadden geschreven, 
zonder voorbehoud te willen toetreden tot het College. De fijne nuance in 
de brief is hem kennelijk ontgaan. Men moet natuurlijk ook zijn stukken 
lezen. Dat is een norm die de heer Bakker weliswaar de laatste tijd steeds 
naleeft, maar over die brief van vier jaar geleden verkocht hij vanmiddag 
leuterkoek. Wij schreven voorafgaand aan de slotonderhandelingen op 21 
april 1990: "De keuze om het programakkoord te beperken tot hoofdlijnen en 
over een aantal hoofdpunten bewust geen uitspraken te doen, maakt de 
overeenstemming tussen de vier onderhandelende partijen mogelijk en 
impliceert, dat er ook geen principiële afwijkingen van het CDA-programma 
te constateren zijn." Verder: "U dient zich dus af te vragen, of er thans 
nog argumenten zijn om het CDA niet voor de laatste onderhandelingsronde 
uit te nodigen. Naar onze mening kunt u die vraag niet anders beantwoorden 
dan met de erkenning, dat het daartoe aan argumenten ontbreekt." Het CDA 
heeft dus om toelating tot de onderhandelingstafel gevraagd en dat is, 
zoals gisteren bleek, niet om programmatische, maar om andere redenen niet 
gebeurd. De heer Bakker was dus niet fair toen hij ons gisteren verweet, 
dat wij zonder programmatische inbreng zouden hebben willen aanschuiven bij 
het College. Niet fair betekent: niet geloofwaardig. Wij zullen dit maar 
met de mantel der liefde bedekken; dat is het beste wat men met oude koeien 
kan doen.
      (Wethouder TEN HAVE: Noemt u eens een paar programmapunten die u had 
      willen inbrengen. Nu ook eens een keertje wat inhoud!) 
   Dit komt te laat; dan had u ons toen maar moeten uitnodigen. U kunt de 
geschiedenis niet omdraaien.
      (De heer ROBBERS: U hebt dus alleen ideeën als u wordt uitgenodigd?) 
   Ik heb in elk geval aangetoond, dat het leuterkoek is waarmee de heer 
Bakker gisteravond kwam aanzetten.
   Ik ga over naar de bijdrage van Groen Links. In mijn eerste termijn ben 
ik ingegaan op de geloofwaardigheid van de politiek. Ik heb daarbij ook 
aangegeven, hoe die geloofwaardigheid volgens ons kan worden vergroot. Ik 
blijf erbij, dat deze coalitie te vaak door bezig te moeten zijn met de 
geest weer in de fles te krijgen, de geloofwaardigheid van het College 
schade berokkende. Het debat van gisterenavond sterkte mij in die 
conclusie. De strekking van mijn betoog was niet, dat de coalitie geen 
enkel besluit kan nemen. Meestal komt men er uiteindelijk wel uit, als het 
niet door de voordeur is, dan wel door de appendix. Ik doelde erop, dat 
deze coalitie de besluiten die zij nam, doorgaans nam na veel geruzie en 
gekrakeel. Als dat geruzie en gekrakeel gaat om de kern van de zaak, kan 
men daarmee vrede hebben; dat leidt dan tot breed gedragen oplossingen voor 
de problemen van onze stad, maar als het in de eerste plaats gaat om 
handtekeningen of om profileringsaspecten, heeft men die schone resultaten 
natuurlijk niet. Aan het verzwijgen dat de zaken niet zo lekker lopen en 
het verdoezelen van meningsverschillen door ruzie te maken over de vraag 
wie de handtekening mag zetten, hebben de Amsterdammers geen boodschap. 
      (Mevr. VAN DER STOEL: Het gaat u dus om de vorm waarin zaken verlopen 
      en het gaat u derhalve niet om het resultaat dat deze vier partijen 
      met die openbare discussies bereiken.)
   Ik heb geprobeerd aan te tonen, dat...
      (Mevr. VAN DER STOEL: U probeert veel, maar...)
   Wilt u nu antwoord op vragen hebben of wilt u een punt scoren? Doet u 
dat dan maar.
      (Mevr. VAN DER STOEL: Geeft u nu maar antwoord.)
   U moet natuurlijk niet de indruk wekken, dat interrupties zijn bedoeld 
om sprekers alleen maar van de wijs te brengen, het moet over iets gaan. 
Dat is weer iets van vorm.
      (Mevr. VAN DER STOEL: Wat is nu het antwoord op mijn vraag?) 
   Ik heb geprobeerd aan te tonen, dat men ook door de vorm kan bijdragen 
aan de inhoud. Ik heb het echter niet alleen over vormen gehad. Uw 
suggestie in uw interruptie is, dat ik het uitsluitend over vormen heb. Dat 
is onjuist.
   Ik heb het met betrekking tot Groen Links niet onbegrijpelijk geacht, 
dat zij van de coalitie deel wilde uitmaken. Ik heb het wel onbegrijpelijk 
geacht, dat anderen dit deze fractie hebben toegestaan. Ik durf de 
veronderstelling te wagen, dat dit tot resultaat heeft gehad, dat sinds 
1978 Ä dat is de periode die ik kan overzien Ä geen coalitie zoveel achter 
gesloten deuren met akkoordpartners heeft moeten vergaderen om plooien glad 
te strijken en ruzies bij te leggen als in deze collegeperiode is gebeurd. 
Over openheid van pimpelpaars gesproken!
      (De heer PLATVOET: Geeft u nu eens een verklaring en een bewijs van 
      uw stelling, dat andere partijen ons er zo graag bij wilden hebben en 
      houden. Wat zou naar uw mening daarvoor de verklaring kunnen zijn?) 
   Ik heb iets geconstateerd en men moet mij niet vragen om een verklaring 
daarvan. Die verklaring kunnen alleen anderen geven; wij zijn daartoe niet 
geroepen en wij hebben op dit punt onze verbazing uitgesproken; ik heb ook 
aangegeven waarom.
      (Wethouder TEN HAVE: Ik kan toevallig ook die periode overzien. Als 
      ik mij die voor de geest haal, wijs ik u erop, dat alle geheime 
      gesprekken, vergaderingen en overleggen over het
      Stadhuis/Muziektheater verre het aantal overleggen dat wij de 
      afgelopen vier jaar hebben gehad, overtroffen.)
   Ik meen, dat de vergaderingen van het Gewest Amsterdam van de PvdA in 
die tijd openbaar waren; wij hebben daar zeker met waarnemers bij gezeten. 
      (Wethouder TEN HAVE: Ik sprak over geheime, besloten vergaderingen en 
      overleggen.)
   In die periode is zeker Ä maar dan praat ik over een deel dat ik binnen 
collegeverband niet heb kunnen overzien - een aantal besloten vergaderingen 
gehouden.
      (Mevr. VAN DER STOEL: Dat betrof ook commissievergaderingen. Het 
      voormalig VVD-raadslid Meurs heeft toen ook geweigerd, alles nog 
      verder in beslotenheid af te handelen.)
   Dat is flauwekul, want u hebt het dan over officiële vergaderingen van 
organen van deze gemeente. Ik heb het over besloten overleg tussen 
coalitiepartners.)
      (Wethouder TEN HAVE: Ik kan iets hebben gemist, maar u was in die 
      periode toch collegepartij?)
   Dat heeft in die periode niet zo plaatsgevonden.
      (Wethouder TEN HAVE: U was geen lijsttrekker of fractievoorzitter, 
      maar die overleggen waren er wel.)
      (Wethouder SARIS: Kunt u zich het voorstel-Meurs/Van Leuven nog 
      herinneren?)
   Ja, dat is bekokstoofd op de kamer van oud-wethouder Etty tussen een 
aantal heren, van wie er op zijn minst ‚‚n geen deel uitmaakte van de 
coalitie, namelijk de heer Meurs. Die kan men toch niet als een 
akkoordpartner aanmerken.
      (Wethouder SARIS: Het vond wel buitengewoon geheim buiten het akkoord 
      om plaats. Dat hebt u deze periode niet kunnen meemaken. Kunt u zich 
      overigens nog herinneren, wanneer u in het openbaar hebt uitgelegd, 
      waarom er zestien stadsdeelraden moesten komen en waarom het er niet 
      zes moesten zijn?)
   Ik weet nog dat dit in het Leeuwenpoortje bij het oude Stadhuis heeft 
plaatsgevonden. Daar is die kwestie in het openbaar uiteengezet. De heer 
Oranje en ik hebben toen een boeiende discussie gehouden over het aantal 
stadsdeelraden in Amsterdam. De heer Oranje was van mening, dat dit aantal, 
zoals neergelegd in de Nota Gebiedsindeling, slechts met ‚‚n zou moeten 
worden verminderd door samenvoeging van de stadsdelen Rivierenbuurt en De 
Pijp. De heer Oranje had dus een kleine optische retouchering. 
      (De heer ORANJE: Dat ging toen Ä overigens was niet ik woordvoerder, 
      maar de heer Ten Have Ä over de eventuele invoering van het stadsdeel 
      De Pijp; het andere ging over de resterende operatie.) 
   Een en ander wordt nu vals weergegeven door D66. Die partij stelde voor, 
het aantal stadsdelen te verminderen door samenvoeging van de stadsdelen 
Rivierenbuurt en De Pijp en wenste niet in te gaan op onze voorstellen, het 
aantal van zestien terug te brengen naar zeven … acht stadsdelen. Nadat wij 
dit aan het daglicht hadden gesteld, hadden wij er geen behoefte meer aan, 
aan hun minimale bijstelling mee te werken.
      (De heer ROBBERS: Verzonnen standpunten kunt u niet aan het daglicht 
      stellen. Als u hier domweg onwaarheid spreekt, hebt u niets aan het 
      daglicht gesteld, maar hebt u alleen maar een grotere mist en 
      falsificatie opgeroepen.)
   Ik daag u uit, dit te bewijzen.
      (De heer PLATVOET: Als ik nog een opmerking mag maken over de 
      politieke positie van het CDA, zoals u die nu in een aantal goede 
      voorbeelden hebt aangegeven, kom ik tot de conclusie, dat als het CDA 
      gaat liggen Ä het doet dit nogal vaak Ä de breedte vanzelf diepte 
      wordt.)
   Dat vind ik nu een schoolvoorbeeld van dialectiek. Dat past wel bij de 
heer Platvoet, maar het staat niet in verband met de werkelijkheid. 
   Ik kan niet nalaten op te merken, dat het kan verkeren. Toen u uw betoog 
besloot met uw veronderstelling over het oordeel van de geschiedenis over 
deze periode, vroeg ik mij af: was het niet Nixon die zich ook zo 
bezighield met het oordeel van de geschiedenis? Kom toch mijnheer Platvoet: 
het gaat erom, hoe tijdgenoten oordelen. Ik meen, dat gedurende vier jaar 
van twee walletjes eten met recht de vier vette jaren van Groen Links 
kunnen worden genoemd. Om die reden straalt Groen Links met enig recht 
zelfvoldaanheid uit. Ik citeer een deel uit het nieuwe
verkiezingsprogramma: "Zo is er mede door de uitslag  van het referendum 
een trendbreuk in het verkeersbeleid op komst en zijn de IJ-oeverplannen 
kwalitatief verbeterd." Over tastbaarheid gesproken, gefeliciteerd! Het zal 
duidelijk zijn, dat deze programtekst niet de onze is.
   Ik kom bij de VVD. Wij vinden, dat de VVD in haar mede- 
verantwoordelijkheid als werkgever zo weinig te zeggen heeft. Er zijn 
fracties, die weleens de indruk wekken, dat het scheppen of redden van 
ambtelijke werkgelegenheid het hoogste goed is. Dat is onzin. Het 
spiegelbeeldig gedrag echter, dat gepaard gaat met een stelselmatig 
negatieve beeldvorming omtrent de inzet van ambtenaren, vind ik op basis 
van mijn ervaringen als raadslid van Amsterdam asociaal, discriminerend en 
bovenal stom.
      (De heer HOUTERMAN: Neemt u deze woorden, omdat u over de schreef 
      bent gegaan, over een paar maanden ook weer terug? Zo vlak voor de 
      verkiezingen doet dat het wel goed hoor!)
   Ik reageer hier op de bijdrage van uw fractie.
   De bijdrage van de heer Beaux aan het debat maakt duidelijk, dat hij een 
ideaal nastreeft waarin burgers van deze stad sommige andere burgers laten 
barsten. De Centrumpartij '86-kindertjes worden dus opgevoed met het ideaal 
van: ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke. Wat zullen dat voor burgers 
worden? In het debat bleek, dat de heer Beaux niet met ons wil 
discussiëren, niet luistert en zich ook niet wil laten beïnvloeden. Dat 
treft, want dat is wederzijds. Wij hebben er ook geen behoefte aan, hem te 
beïnvloeden, omdat dat vergeefse moeite is. De aanwezigheid van de heer 
Beaux is niet gericht op parlementair beraad; zijn morbide rechtvaardiging 
ligt slechts in conflict, in oorlog. Een discussie met hem heeft slechts 
zin om dat beter aan het daglicht te laten treden.
   Wat de burgemeester naar voren bracht over de verantwoordelijkheid van 
de politiek ten opzichte van de ontwikkeling van de publieke moraal is 
helaas een te zwaar onderwerp voor dit moment in tweede termijn. Het lijkt 
mij een geweldig idee, op dat thema en de telkenmale terugkerende 
vereenzelviging van moraliteit en moralisme nog eens in een andere setting 
terug te komen. Beter en vruchtbaarder is het, in daarvoor in aanmerking 
komende gevallen Ä die zijn er in de Raad een- en andermaal Ä in de 
discussie de draad op te pakken.
   Ik heb prijzend over de veiligheid gesproken. De burgemeester is pal 
voor het beleid gaan staan, en terecht. De mensen mogen ook weten dat het 
goed gaat, maar toch nodig ik hem uit, aan te geven en dat te blijven doen, 
waar zijn ambitie gestuit wordt door op gemeentelijk niveau in beginsel te 
tackelen omstandigheden. Of is het echt zo, dat alles wat moet of zou 
moeten ook gebeurt?
   Ik vond het betoog van de burgemeester over tekortschietende 
bevoegdheden voor de gemeente mogelijk terecht, maar wel wat vaag. 
Misschien wil het College tijdig een heldere opsomming geven. Laat het niet 
weer zo zijn, dat haastje-repje door de grote vier een memorandum voor de 
kabinetsformateur wordt opgesteld, zonder dat daarover goed is nagedacht in 
kringen van de gemeente, de Raad en de commissies.
   Ik wil besluiten met het complimenteren van de heer Esajas. In het debat 
van gisteren heeft hij, evenals veertien dagen geleden, op een geheel 
integere en voor iedereen begrijpelijke manier de lege betogen van de heer 
Bruyn volledig doorgeprikt. Alleen al daardoor heeft hij zijn waarde als 
raadslid van Amsterdam volop bewezen.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik stond weer voor de 
muur, want ik kreeg geen antwoord. Door interrupties kreeg ik er nog twee 
croquetjes uit. De burgemeester heeft gezegd, dat de uitbreiding van 
Schiphol toch gepaard kan gaan met een verbetering van het milieu. Ik vind 
dat een tamelijk ongeloofwaardige stelling, aangezien de Regering zelf erop 
heeft gewezen, dat de normen voor stank en lawaai worden overtreden of 
zullen worden overschreden door de uitvoering van de huidige plannen. 
   Het College heeft nu toch wel van de Milieudienst moeten vernemen, dat 
er wel degelijk uranium is gevonden bij de plaats van de ramp in de 
Bijlmermeer. Wat vindt het College ervan dat het zich heeft vergist en dat 
tijdens mijn interpellatie dit feit werd weggelachen?
   Mijn stelling is, dat wij bezig zijn met de laatste
gemeenteraadsverkiezingen. Het College is het daar niet mee eens. Ik kan 
het echter niet anders zien, want het ROA krijgt zes belangrijke 
planningsbevoegdheden. Daarbij komen de deelraden die gemeenten-nieuwe- 
stijl worden. Dit betekent, dat van twee kanten belangrijke bevoegdheden 
aan de Raad worden onttrokken. Als er dan toch in 1998 een Raad komt, zal 
dat een uitgeklede Raad zijn. Kan het College hierop nader ingaan? 
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de inleiding van de 
missive mat genoemd. Door de inbreng van de burgemeester, die de inbreng 
van de democratische fracties wist te verbinden, ontstond echter een 
ongewoon levendig debat.
   Over mijn opmerking over de reële technische mogelijkheden voor de 
sanering van de Diemerzeedijk antwoordde de burgemeester kort en bondig: de 
Diemerzeedijk wordt gesaneerd. Hij geeft daarbij aan, dat hij behoort tot 
de mensen die geloven dat alle technische problemen oplosbaar zijn. De 
praktijk is anders en dan weet ik wel waarover ik spreek. Mijn ervaring is, 
dat wat op laboratoriumschaal lukt, in de praktijk niet altijd tot 
resultaat leidt, ondanks dat daarin miljoenen guldens worden geïnvesteerd. 
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Gisteren reageerde ik nogal 
overtrokken op de heer Esajas. Ik meende, dat het een poging was om mij 
monddood te maken zoals vroeger te doen gebruikelijk was in deze Raad en 
nog steeds opgeld doet. In antwoord op zijn vragen wil ik alsnog zeggen, 
wat ik in eerste aanleg zou doen als ik de macht had. Ik zou de immigratie 
stopzetten, alle voorrangsregelingen voor minderheden afschaffen, 
remigratie van niet integreerbare groepen bevorderen en verder naar bevind 
van zaken handelen. Als de heer Bruins Slot meent dat ik in mijn betoog 
volledig ben doorgeprikt, is hij snel tevreden.
   Ik heb gisteren de heer Krijnen, stadsdeelbestuurder van het stadsdeel 
Slotervaart/Overtoomse Veld geciteerd, die eergisteren in een interview op 
de televisie mededeelde, dat de centrale Raad te veel over projecten als 
Schiphol enz. praat en te weinig aandacht heeft voor de snelle 
veranderingen in de bevolkingssamenstelling in de westelijke tuinsteden en 
voor de gevoelens van angst en onveiligheid die dat bij de Nederlanders 
oproept. De burgemeester is daarop in eerste termijn niet ingegaan, hoewel 
hij onlangs opmerkte, dat mensen  ten gevolge van de veranderende 
bevolkingssamenstelling met een geweldig probleem zitten, dat niet mag 
worden genegeerd.
      (De VOORZITTER: Ik zei dat niet onlangs, ik zei dat gisterenavond. 
      Waar was u met uw gedachten?)
   Mogelijkerwijs heb ik dat gemist, maar dat is geen doodzonde. 
      (De VOORZITTER: Dan bent u de enige in deze zaal.)
   Hoe kunt u dat controleren?
      (De VOORZITTER: Er zijn getuigen die hebben gehoord welke 
      uiteenzetting ik heb gegeven.)
   Het tijdstip doet er verder niet toe. Het gaat erom...
      (De VOORZITTER: U slaat opnieuw de plank mis. Het wordt zo 
      langzamerhand uiterst pijnlijk.)
   Dat u het uiterst pijnlijk vindt is ook alweer een kwestie van mij 
monddood maken. Ik heb de heer Krijnen genoemd en daarop bent u niet 
ingegaan. Ik wil echter nog aannemen dat ik het antwoord in de loop van de 
dag heb gemist.
   De heer Bruins Slot gooit met zijn opmerkingen over de heer R.H.G. van 
Duijn, Gruijters en de verzadigingsgraad het nationale kind met het 
badwater weg. Hij ontzegt ons blijkbaar het recht op zelfbeschikking en 
beroept zich daarbij op de joodse traditie, namelijk dat men moet gedenken 
dat men zelf vreemdeling is geweest. Dat is alweer een gemakkelijke 
oplossing van het vraagstuk.
   Het gegoochel van de heer Bruins Slot met de criminaliteitscijfers kon 
ik niet volgen. Ook dat schijnt een poging te zijn om de problematiek onder 
tafel te vegen.
   De burgemeester sprak gisteren tevens over de mogelijkheid, dat zou 
moeten worden gegrepen naar nog meer impopulaire maatregelen onder meer met 
betrekking tot de werkgelegenheid voor allochtonen. Daarbij kwam onder 
andere contract compliance ter sprake.
   Hij zei ook, dat de gemeente aan de noodzakelijke machtsmiddelen 
behoefte had en dat het de gemeente het daaraan ontbrak. Dat alles doet 
denken aan nog meer dwangmaatregelen ten nadele van de Nederlandse 
bevolking.
   Ik heb nog een citaat van de burgemeester, dat hem mogelijkerwijs aan 
het denken kan zetten. Ik heb gesproken over een door de burgemeester 
geschreven brief voor de heer Den Uyl. Daarin zegt hij onder meer: "Men is 
geen racist of fascist, wanneer men op de belangen wijst van de 
oorspronkelijke bevolking die nog meer in de knel kan komen door nieuwe 
Nederlanders van voor ons vreemden huize." In zijn felle strijd tegen ons, 
waarbij hij meermalen ernstig over de schreef is gegaan, geeft hij er geen 
enkele blijk van, zich aan deze uitspraak te houden. Blijkbaar is hij, 
zoals ik toen stelde, steeds meer geëvolueerd van een aanspreekbaar mens 
tot minderhedenfanaat.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog een opmerking maken 
met betrekking tot het gebeuren in het deelraadskantoor Cruquiusweg naar 
aanleiding van het dieptreurige voorval in de Molukkenstraat. Het merendeel 
van de daar aanwezigen was niet gecharmeerd van de aanwezigheid van de 
Centrumpartij '86. Wie waren echter die aanwezigen? Zeker 200 personen; 
ongeveer de helft daarvan was niet-Nederlander, bijna Nederlander of 
papieren Nederlander. De vergadering werd geleid door een Groen Links-  en 
een PvdA-deelraadswethouder. Van de andere 100 aanwezigen bestond naar mijn 
inschatting ongeveer 80% uit aanhangers van beide genoemde partijen. De 
meerderheid van deze aanwezigen was duidelijk hoorbaar anti-Centrumpartij 
'86.
      (De VOORZITTER: Zo gaat u dus om met Amsterdammers die u niet lusten! 
      Dan zijn de Amsterdammers gewaarschuwd.)
   De aldaar aanwezige minderheid, minder luidruchtig en welbeschaafd, 
waarschijnlijk vertegenwoordigend de meerderheid van de Nederlanders in de 
buurt, liet mij een ander geluid horen.
   Met betrekking tot de reacties in de raadzaal gisteren, maar ook het 
afgelopen jaar wil ik erop wijzen, dat de Centrumpartij '86 de problemen 
bij naam noemt. Ik heb begrip voor de angstige reacties van de zichzelf 
democratisch noemende partijen, zeker van de slinkende PvdA. Die partij is 
immers de oorzaak van de problemen en niet in eerste instantie de hier 
niet-thuishorenden.
   De VOORZITTER: Ik moet zeggen en ik was de enige niet, dat ik met groot 
genoegen heb geluisterd naar het zeer levendige debat van gisterenavond. De 
Raad groeide in zijn nadagen naar een grootse vorm. Absoluut hoogtepunt 
vond ik de uitspraak Van der Laan; die zei, dat eigenlijk onze taak niet zo 
moeilijk is: de Amsterdammer behoeft alleen maar serieus te worden genomen. 
Ik heb mij vannacht afgevraagd: wat zou die Amsterdammer, als hij dit 
hoort, daarvan nu vinden? Zou hij niet zeggen: "eerst zien, blinde Maupie"? 
Ik vrees, dat de heer Van der Laan in zijn nieuwe rol van fractievoorzitter 
de benen uit zijn lijf zal moeten lopen om het vertrouwen van veel 
Amsterdammers te winnen, maar ik heb het gevoel dat hij op de goede weg is. 
      (De heer VAN DER LAAN: U hebt gelijk, maar ik vind het goed, de zin 
      die ik daarvoor zei, ook even terug te halen. Ik zei, dat een 
      Amsterdammer niet per se gelijk behoeft te krijgen.) 
   U hebt dat inderdaad gezegd, maar de Amsterdammer pikt ook dat niet als 
wij hem serieus nemen.
   Er is veel gesproken over de veiligheid. Ik vrees, dat de heer Van der 
Laan en ik tot het einde der dagen zullen blijven twisten over het verschil 
tussen subjectieve en objectieve veiligheid. Ik denk ook, dat dit dispuut 
diezelfde Amsterdammer worst zal zijn. Dat is een punt voor de heer Van der 
Laan. Hoe dan ook, het criminaliteitsniveau is in deze stad veel te hoog, 
niet alleen subjectief, maar ook objectief. Wij zullen er alles aan moeten 
doen, met alle kracht die wij samen hebben, om die criminaliteit omlaag te 
brengen.
   De heer Bruins Slot heeft te dien aanzien gevraagd, wat er gemeentelijk 
voor belemmeringen zijn om die zaak integraal en optimaal aan te pakken. Ik 
denk, dat tot nu de verkokering ons parten heeft gespeeld. Als iedereen het 
er toch over eens is, dat de Politie het niet alleen kan, dat een integraal 
veiligheidsbeleid een zaak is van alle ambtelijke diensten en bedrijven, in 
het bijzonder die ambtelijke diensten en bedrijven die ook een 
verantwoordelijkheid hebben in de sfeer van de openbare ruimte, is toch 
eigenlijk een abc'tje wat nu van start is gegaan op bijvoorbeeld het 
Mercatorplein, het Stationsplein, de metrostations en andere buurten van de 
stad. Het interessante van de ervaringen op het Mercatorplein is, dat de 
mensen op de werkvloer opgetogen zijn. Er gaat voor deze mensen een nieuwe 
wereld open. In hogere sferen moet men er nu ook van overtuigd raken, dat 
door optimale samenwerking en ontkokering met dezelfde menskracht betere 
resultaten op het gebied van leefbaarheid en veiligheid kunnen worden 
bereikt.
   De heer Van der Laan zegt dan, dat dit de schuld van de politiek is. Ik 
ben het daarmee eens. Ik zal nooit een ambtelijk apparaat dat verkokerd 
optreedt een verwijt maken dat het verkokerd optreedt. Ik maak alleen de 
politieke bestuurders, dus onszelf, een verwijt dat wij er blijkbaar niet 
in slagen tot een goede integrale aansturing te komen. Daarvoor is ook 
nodig, dat er goede afspraken over integrale aansturing voor de volgende 
collegeperiode worden gemaakt, nog betere dan wij nu hebben gemaakt. De 
mensen op de werkvloer willen wel, maar het politieke bestuur moet de 
aanzet geven.
   Als wij spreken over een "revival" van de publieke dienst en over het 
doordringen van de publieke moraal die buiten de eigen kokers uitsteekt, 
moet men de mensen die op straat het echte werk doen ook motiveren en moet 
men waardering tonen. Zij dragen het grote belang van de publieke 
dienstverlening in de praktijk uit. Ook op dit punt zullen nog 
verschillende goede impulsen moeten worden gegeven. Daaraan wil ik ook 
graag mijn bijdrage geven.
   Ik kom dan bij de rol van het Kabinet ten opzichte van de grote steden. 
De inzet is goed, maar ik blijf staande houden, dat ook hier geldt: "eerst 
zien, blinde Maupie". Wat zijn namelijk de resultaten? In de afgelopen 
jaren zijn prachtige beslissingen genomen over de toenemende politiesterkte 
in de grote steden, maar wij moeten tot 1996 wachten voordat de gewenste 
sterkte is bereikt. Het gaat eindeloos traag; de functionarissen komen 
zeker tien jaar te laat, maar als zij maar komen.
   Ten aanzien van de cellen heeft het Kabinet een belangrijke beslissing 
genomen, namelijk 2000 cellen erbij. Wij moeten echter nog twee jaar door 
een dal en nog altijd wordt er op grote schaal heengezonden. De voornemens 
zijn schitterend, maar wij willen boter bij de vis.
   Wanneer men kijkt naar het bod in het kader van de Vinex- 
onderhandelingen ten aanzien van het openbaar vervoer, is dat een bod om u 
tegen te zeggen, maar als men kijkt naar de volkshuisvesting, constateer ik 
dat wij 100.000 woningen mogen bouwen, maar dat het bod uiteindelijk is, 
dat wij 10% rijksbijdrage krijgen in het totaal van de kosten die de 
gezamenlijke gemeenten moeten ophoesten. Ik meen dan, dat wel veel 
rijksbemoeienis plaatsvindt, maar voor zeer weinig geld.
      (De heer VAN DER LAAN: Voor de politieke duidelijkheid lijkt het mij 
      goed te zeggen, dat ik het op beide punten volkomen met u eens ben.) 
   Dank u.
   De heer Platvoet heeft opnieuw gesproken over de werkgelegenheid. Hij 
merkte op, dat als het College een beetje laat van stapel loopt en een nog 
groter commitment aankondigt met de gebrekkige middelen waarover men 
beschikt, het College eens concreet moet zijn over wat het op stapel wil 
zetten. Ik denk, dat wij in de eerste plaats opnieuw in discussie moeten 
gaan over het RBA. Ik heb dat nu teruggekoppeld op de wethouder,maar dat is 
een bestuurlijke afweging. Het is toch te gek, dat er in deze regio twee 
arbeidsmarkten zijn en dat Schiphol en Amsterdam niet in  dezelfde 
arbeidsmarkt zitten, terwijl daar het grote banenplan tot stand komt. Er 
moet sprake zijn van ‚‚n RBA, het liefst samenvallend met het ROA en 
wellicht in de toekomst met meer bevoegdheden van de publieke overheid. 
   Het is in ieders belang als er snelle besluitvorming over de grote 
projecten, inclusief Schiphol, plaatsvindt; het is zeker in het belang van 
de werkgelegenheid, ook in het belang van het milieu, hoe men daar ook 
tegenaan kijkt. Over twee weken komt de Milieu-effectrapportage ter tafel 
en dan zal men zien, dat ook die milieudoelstelling wordt waargemaakt, 
misschien niet in de mate zoals men zou willen, maar er treedt in elk geval 
een belangrijke verbetering op.
   Wij moeten doorgaan met het krachtig terugdringen van de schooluitval, 
omdat geschoolde arbeidskrachten gemakkelijker kunnen worden bemiddeld. Als 
wij in de loop van de komende jaren de kop van de werkloosheid willen 
afhakken, moet met name op het punt van de scholing met meer discipline 
worden opgetreden.
   Wij moeten doorgaan met de uitbreiding van de additionele arbeids- of 
banenpool. Er is voldoende nuttig maatschappelijk werk dat nog blijft 
liggen. Even en passant, alsof er niets is gebeurd: de Gemeentelijke 
Sociale Dienst is in deze bestuursperiode wel 5000 bijstandsgerechtigden 
kwijtgeraakt en een fors deel daarvan werkt nu in de banenpool als 
conciërge, beheerder, stadswacht, conducteur enz.
   De gemeente heeft uitbreiding van het Jeugdwerkgarantieplan tot de 
marktsector bepleit. Dit is een uiterst belangrijk onderwerp waarover nu 
ook knopen moeten worden doorgehakt. Thans groeit het aantal JWG-plekken 
binnen de gemeente en hopelijk stimuleert dat ook de marktsector om een 
aandeel in dat plan te nemen.
   Verder moeten wij krachtig doorgaan met het aantrekken van buitenlandse 
bedrijven en daaraan gekoppeld de aanlevering van arbeidskrachten door het 
Gewestelijk Arbeidsbureau.
   Mevr. Witte heeft gesproken over de sanering van de Diemerzeedijk. Zij 
betwijfelt of sanering technisch mogelijk is. Ik kan dat niet overzien, 
maar ik, weet wel dat in de Vinex-afspraken de Regering bereid is, voor dat 
doel grote bedragen uit te trekken als een onderdeel van de 
investeringsimpulsen. Het kan technisch falen, maar dat ligt dan niet aan 
de financiële middelen die ons in het vooruitzicht worden gesteld. 
   De heer R.H.G. van Duijn heeft opgemerkt, dat is gebleken dat uranium op 
de plaats van de ramp in de Bijlmermeer is gevonden. Ik wijs erop, dat er 
al was gebleken dat er uranium was gevonden.

      (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Tijdens mijn interpellatie heeft het 
      College dat wel ontkend.)
   Dat is nimmer ontkend.
      (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is wel degelijk door de wethouder 
      ontkend.)
   In april 1993 heeft de Milieudienst dit al bekendgemaakt. Wij en vele 
deskundigen ontkennen, dat wat daar is aangetroffen schadelijk is voor de 
volksgezondheid. Er is geen uranium vervoerd; in alle toestellen wordt in 
de afkleding uranium verwerkt; het is echter niet het uranium dat wij als 
schrikaanjagend kennen.
      (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb gehoord, dat wethouder Jonker in de 
      commissie zijn eigen uitspraken tijdens die interpellatie heeft 
      gecorrigeerd.)
      (Wethouder JONKER: Tijdens het interpellatiedebat heb ik gezegd, dat 
      bij de hoorzitting van de Raad voor de Luchtvaart is gebleken, dat 
      het toestel geen verarmd uranium zou bevatten, maar wolfraam als 
      vervangend materiaal. Nu is gebleken dat er sprake is van deels 
      verarmd uranium en deels wolfraam. Ik heb ook medegedeeld, dat de 
      Omegam bezig is met een onderzoek. In het debat was men iets te 
      stellig, op basis van uitspraken van de hoofdontwerper van de Boeing, 
      die achteraf niet helemaal juist bleken te zijn. Dit doet naar mijn 
      mening echter aan het wezen van de zaak weinig af.)
      (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit is heel netjes van u.) 
   De heer Robbers is teruggekomen op het individualiseringsdebat en de rol 
van de politiek. Ik heb begrepen, dat wij het erover eens zijn, dat het de 
rol van de politiek is om gemeenschapszin te mobiliseren, niet "top down", 
maar in dialoog met de burger. Ik ben het daarmee van harte eens. Al in de 
jaren '60, toen de heer Gruijters nog lid van de Raad was, waren wij het er 
geheel over eens, dat het gezag geen gelijk heeft omdat het gezag het gezag 
is, maar dat het gezag zich in permanentie moet waarmaken, verantwoording 
moet afleggen en argumenteren. Van de burger mag niet langer worden 
verwacht, dat alles wat over zijn hoofd wordt beslist voor zoete koek wordt 
geslikt. In die dialoog gaat het om meer dan om beleid alleen. Het gaat ook 
om de ethische, morele inzichten die achter dit beleid schuilgaan en die 
vaak meer aanspreken dan het beleid zelf. Het is een groot nadeel van de 
verzakelijking van de politiek in de afgelopen tien jaar, dat juist dat 
aspect zo op de achtergrond is geraakt. Hoe kan men nu in dit land een 
beleid over asielzoekers uiteenzetten, zonder niet een keer het woord 
solidariteit te noemen, wat toch de diepste beweegreden is? Ook 
geïndividualiseerde burgers zijn erop aanspreekbaar.
   De mensen die de individualisering ten top voeren Ä ik denk dan 
bijvoorbeeld aan een WRR-rapport, niet het minste wat hier in dit land aan 
beleid wordt geproduceerd over eigentijds burgerschap Ä zeggen dat in een 
geïndividualiseerde samenleving per definitie geen gemeenschapsgevoel 
bestaat.
      (Mevr. VAN DER STOEL: Onzin.)
   Men ziet maar waartoe dergelijke redeneringen kunnen leiden. 
      (Mevr. VAN DER STOEL: Als wij het beestje eens bij de naam zouden 
      noemen? Ik heb altijd van u begrepen dat, als u het begrip 
      individualisering gebruikt, dat egoïsme is.)
   In een samenlevingsmodel dat uitsluitend uitgaat van geïndividualiseerde 
individuen, hoe positief die ontwikkeling ook is Ä ik heb het veel meer 
over de theoretici van het samenwerkingsmodel en die zitten hier en daar in 
onze partijen; die hebben het hoogste woord en daar mag toch weleens wat in 
gezegd worden Ä is er in zo'n samenleving geen gemeenschapsgevoel. Als het 
er niet is, mag het ook niet door de overheid worden opgelegd, laat staan 
dat de politiek de burgers daarop zou mogen aanspreken. Dat vindt ik larie. 
      (Mevr. VAN DER STOEL: U wilt toch niet beweren dat u het systeem goed 
      vindt dat mensen gedwongen van elkaar afhankelijk zijn? Dat is toch 
      geen huidig overheidsbeleid!)
   Integendeel. Ik behoud mij het recht voor om, ook al is de politiek nog 
zo verzakelijkt, beleid te verdedigen op basis van bijvoorbeeld 
solidariteit. Ik constateer, dat men dat met mij eens is. Ik zal de 
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid mededelen, dat de Raad van 
Amsterdam ....
      (De heer ROBBERS: Ik heb de individualisering en de solidariteit 
      gekoppeld als loten van dezelfde stam. Ik heb hen gekoppeld als 
      volwassenheid en hen gecombineerd. Dat was mijn invalshoek om een 
      discussie aan te gaan met individuen en de geïndividualiseerde 
      samenleving. Ik ben het met u eens als u het hebt over normen. Men 
      kan niet denken zonder ook normen in overweging te nemen, maar normen 
      hebben en normen hanteren is niet hetzelfde als normen stellen. Dat 
      is het verschil. Degenen die normen hebben gaan snel over tot het 
      nemen van de maat aan de anderen Ä eerst aan de norm en vervolgens 
      aan het beleid Ä maar dan doet men ook aan de individuele 
      overwegingen van de ander geen recht. Als wij het daarover ook eens 
      zijn, zie ik niet veel verschil tussen uw opvatting en de mijne.) 
   Ik vind toch, dat u iets te snel het begrip moraliseren als negatief in 
de mond neemt. Wij moeten een onderscheid maken tussen priv‚domein Ä mensen 
moeten allemaal maar zelf uitmaken hoe zij hun eigen leven inrichten; de 
politiek moet daarbuiten blijven Ä en het publieke domein. Als het om dat 
laatste gaat, onze stad, onze buurt, onze mensen, onze
verantwoordelijkheden...
      (De heer ROBBERS: Dan hebben wij het over regels en wetten.) 
   Dat is niet juist. Regels en wetten weerspiegelen de normen en waarden 
van de samenleving zoals de politiek die denkt te moeten vertalen. 
      (De heer ROBBERS: Aanvaarde normen en waarden!)
   Daarover spreken wij echter heel zelden, want dan gaan wij volgens u 
moraliseren. Soms moet dat gewoon. Als het spreken over solidariteit 
moraliseren is, hoop ik dat er in de komende jaren meer en meer wordt 
gemoraliseerd.
      (Mevr. VAN DER STOEL: Dat kan echter nooit "top down" zijn. Daar is 
      dan toch het verschil.)
   Daar zit niet het verschil. Als u de discussie volgt over bijvoorbeeld 
de staatsverlaters en het publieke onbehagen en alle andere intellectuele 
beschouwingen Ä daarmee bedoel ik niets negatiefs; ik vind het goed dat 
intellectuelen actief aandeel hebben in de publieke discussie Ä ontzegt men 
aan de politiek, op die manier de dialoog met de burgers te voeren. 
Daartegen kom ik op, maar die dialoog zal heftig zijn. Het zal een 
confrontatie zijn vanuit onze normen, waarden en idealen en niet puur en 
alleen technocratisch.
      (De heer ROBBERS: In de politiek wordt niet een en dezelfde norm 
      gehanteerd! Als politici is men met elkaar in discussie, 
      verantwoorden wij ons voor onszelf en komen wij tot afspraken. 
      Datzelfde doen wij met de burgers. Als er regels en normen zijn, zijn 
      die er omdat wij die aan onszelf aanleggen, niet omdat wij die als 
      voorwaarden vooraf de burgers presenteren. Dat is het punt waarover 
      wij in dit stadium van mening verschillen.)
   Gelukkig zijn wij geen eenheidsworst; gelukkig hebben wij allemaal 
andere achtergronden en idealen.
      (De heer VELDMAN: Het is niet gebruikelijk dat niet- 
      fractievoorzitters zich in het debat mengen, maar deze discussie 
      roept bij mij toch wel een aantal gevoelens op. De vrijheid en de 
      mogelijkheden van het individu bestaan bij de gratie van het 
      functioneren van de gemeenschap. Als het erom gaat om dat te 
      garanderen, heeft de gemeenschap ook de verantwoording en de plicht 
      daarvoor nomen en waarden vast te stellen. Dat is geen moraliseren, 
      maar gewoon een nuchter vaststellen van de gemeenschapszin en de 
      sociale controle, zoals men dat dan mooi noemt. In de laatste reactie 
      merkte u op, dat het voor intellectuelen een belangrijke zaak is om 
      deze kwestie in de komende tijd goed uit te diepen. Ik wil u erop 
      opmerkzaam maken, dat dit niet alleen het voorrecht van de 
      intellectuelen is, maar een voorrecht van iedere politiek 
      geïnteresseerde, met name de politiek geïnteresseerde burger, om 
      daaraan deel te nemen.)
   Ik heb niet over een voorrecht gesproken. Ik zie met lede ogen, dat veel 
intellectuelen zich van de politiek afwenden. Dat betreur ik, want zij 
zouden beter moeten weten.
      (Mevr. VAN DER STOEL: Ik wil aan het adres van de heer Veldman 
      opmerken, dat de vrijheid van de een zover gaat tot hij die van de 
      ander inperkt. Ik heb gisteren ook heel nadrukkelijk gezegd, dat de 
      overheid stimuleert dat talenten van het individu tot ontplooiing 
      komen, niet allen ten behoeve van zichzelf, maar ook van de 
      samenleving.)
   In eerste termijn heb ik nauwelijks gereageerd op de uitnodiging van de 
heer Robbers om rugnummer 14 (Johan Cruyff bij Ajax) te gaan dragen. Ik heb 
daarop niet onmiddellijk gereageerd omdat ik de uitslag van de 
voetbalwedstrijd Polen-Nederland nog niet kende. Daarbij komt, dat in 
tweede termijn ook andere fracties zich met deze discussie zijn gaan 
bemoeien. Sterker nog, de heer Platvoet maakte bekend, dat mijn aanblijven 
een programmapunt is in het nieuwe program van Groen Links. Toen ben ik pas 
echt geschrokken. Ik vind namelijk, dat politieke partijen geen onhaalbare 
zaken in hun partijprogram mogen opnemen. Nu begrijp ik ook, waarom op 
plaats 12 van de kandidatenlijst mijn naamgenoot is gekomen. Er is dus in 
elk geval een stand-in voor de wedstrijd.
      (De heer PLATVOET: U weet toch dat het een conceptprogramma is? 
      Gisteren merkte ik ook op, dat wij niemand tegen zijn eigen zin 
      gelukkig willen maken.)
   Ik wil hierover toch wel serieus enkele opmerkingen maken. De stand van 
zaken is chaotisch, maar ik zal die in volstrekte duidelijkheid weergeven, 
met verontschuldiging aan de pers omdat de woordenschat in dit soort 
aangelegenheden aan die zijde meestal zeer beperkt is: ja of neen, hij 
blijft, of hij blijft niet. In die termen kan ik de discussie absoluut niet 
voeren. De oproep van de heer Robbers, vanuit andere kringen gesteund, doet 
mij wel iets. Het is aardiger dan het mooiste afscheidsfeestje. Ik heb 
daarvan met erkentelijkheid kennis genomen. Mijn voornemen om twee 
termijnen burgemeester te zijn staat nog steeds overeind. Een heroverweging 
is nu niet aan de orde; de tweede termijn duurt tot 1995. Als ik al over 
heroverweging van dat besluit zou willen praten, zou ik dat te zijner tijd 
willen en moeten doen met de nieuwe Raad. Dat lijkt mij volstrekt helder, 
ook gelet op mijn eigen opvattingen over hoe een burgemeester met de Raad 
dient te communiceren.
   Enkele dingen zullen daarbij een grote rol spelen. In de eerste plaats 
mijn eigen plannen; ik heb, zoals u weet, zeer concrete plannen. Daarnaast 
zijn er verschillende dingen die nogal zwaar wegen. In de eerste plaats het 
nieuwe College en mijn plaats daarin. Komt er weer een appendix, wat 
gebeurt er met art. 172 van de Gemeentewet bij de huidige discussie in de 
Tweede Kamer. Kortom, kan een burgemeester voortaan het integrale beleid 
beter aansturen dan tot nu mogelijk is geweest?
   Een volgend punt is de nodige ondersteuning bij de verdrievoudiging van 
de functie, die inmiddels geruisloos heeft plaatsgevonden. Dit is een zaak 
die ook zou moeten spelen als er in 1995 een opvolger komt. Het 
burgermeestersambt is verzwaard door de integraliteit en de appendix. 
Voorts betekent het voorzitterschap van het ROA een verdubbeling van de 
verantwoordelijkheid. Het ROA groeit uit tot een tweede College van 
Burgemeester en Wethouders, onder complexere omstandigheden. In de laatste 
plaats blijft de politietaak voor mij het allerbelangrijkste. Al hebben wij 
nog zo'n goede hoofdcommissaris, de burgemeester blijft als eerste en enige 
politiek aanspreekbaar op datgene wat er in de stad op het gebied van de 
openbare orde gebeurt. Elke burgemeester van Amsterdam dient daaraan, ook 
als het rustig is, buitengewoon zwaar te tillen. Die functie is geruisloos 
verzwaard door regionalisering, de complexere situatie die is ontstaan 
doordat de burgemeester korpsbeheerder van de regio is geworden in een 
landelijk netwerk van korpsbeheerders. Er zal derhalve diep moeten worden 
nagedacht hoe die drie functies, die in de afgelopen jaren zo zijn 
uitgedijd, door een betere ondersteuning in de komende jaren adequaat Ä zij 
zijn alle drie belangrijk Ä vervuld kunnen blijven. In de nieuwe Raad 
zouden wij het daarover moeten hebben voor het geval dat Ä dat kondig ik nu 
echter niet aan Ä ik zou terugkomen op mijn beslissing, over een verlenging 
van de ambtstermijn te praten.
      (De heer ROBBERS: Wij aanvaarden uw antwoord, maar wij zullen zeker, 
      als wij daartoe in de gelegenheid worden gesteld, in het nieuwe 
      College dit punt meenemen als een programmapunt. Wij zouden niet 
      graag willen dat wij binnen de volgende raadsperiode beslissingen 
      zouden moeten nemen die gevolgen hebben voor nieuwe bestuurlijke 
      situaties. Wij zouden dan een burgemeester hebben die na 
      tweeëneenhalf jaar baanloos werd, of wij zouden het ene of het andere 
      bestuur met een opgedrongen kandidaat hebben geconfronteerd. Wat is 
      er voor u leuker dan om te begrijpen, dat u door de Raad gewenst 
      bent? Dat is ook uw punt in de Commissie-Van Thijn als voorstander 
      van gekozen burgemeesters.)
   Ik ben al gelukkig. Verder zou ik er voor dit moment een streep onder 
willen zetten.

   De Algemene beschouwingen worden gesloten.

   Aan de orde zijn thans de:

   Financiële beschouwingen over de ontwerp-begroting voor 1994. 

   De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Nu dit College zijn laatste 
begroting heeft ingediend, is het op zijn plaats om in financiële zin terug 
te kijken op de afgelopen collegeperiode. Daarmee wil ik dan ook beginnen. 
Vervolgens zal ik aandacht besteden aan enkele belangrijke ontwikkelingen 
die ons de komende jaren te wachten staan en aan wensen die de PvdA daarbij 
heeft. Ten slotte kom ik toe aan de concrete begroting die nu voor ons 
ligt.
   Om terug te kijken op de afgelopen periode heb ik de financiële 
beschouwingen van de PvdA over 1990 en 1991 genomen en ik heb nagegaan 
welke problemen er toen lagen. Vergelijken wij de toestand van de 
gemeentefinanciën vandaag de dag met die van vier jaar geleden, dan valt op 
een groot aantal punten grote verbetering te constateren.
   Ik wil acht van die punten noemen en begin met de drie die het College 
zelf als de belangrijkste noemt. Dat is allereerst de verhouding van de 
tarieven tussen eigenaars en gebruikers bij de OZB. Vier jaar geleden 
beschouwden wij dit als een heel zwaar punt. Het ging aanvankelijk om een 
probleem van 63 miljoen gulden structureel. Na vier jaar kunnen wij 
constateren dat wij naar de helaas wettelijk verplichte verhouding van 1 : 
1,25 zijn toegegroeid. Dat is een hele operatie geweest. Door flankerend 
beleid hebben wij als Raad en College weten te bereiken dat het voor de 
burgers met weinig extra lastenverhogingen gepaard is gegaan. Dat probleem 
hebben wij als College en Raad kunnen oplossen, waarbij door flankerend 
beleid de financiële gevolgen voor de bewoners al met al toch beperkt zijn 
gebleven. Overigens had de PvdA-fractie liever gezien dat de hele operatie 
niet nodig was geweest.
      (Wethouder DE GRAVE: U weet toch dat de fracties van de PvdA in de 
      Tweede en in de Eerste Kamer voor het desbetreffende wetsontwerp 
      hebben gestemd?)
   Dat weet ik. Wij hebben ook veel pogingen gedaan om die fracties op 
andere gedachten te brengen, maar dat is niet gelukt.
   Vier jaar geleden keken wij vervolgens tegen een negatieve reserve aan. 
Die is er nu niet meer. Dat is toch een aanzienlijk beter beeld. Men kan 
zeggen dat het verschil in principe alleen maar optisch is. Er is namelijk 
alleen maar geld overgeboekt van een andere reserve naar de algemene 
reserve. We zijn niet echt rijker geworden, maar het beeld is op dit punt 
toch echt verbeterd. Overigens moet hierbij wel worden aangetekend dat de 
waarde van de algemene reserve afhankelijk is van de juistheid van de 
schatting met betrekking tot de omvang van de noodzakelijke 
vereveningsreserve bij het Grondbedrijf. In de commissie hebben wij aan de 
wethouder gevraagd hoe het zit met deze vereveningsreserve. De wethouder 
antwoordde dat daarnaar goed was gekeken, ook door de accountants. Toch zal 
ik nog graag vernemen, of deze reserve een onveranderlijke grootheid is, 
die is vastgesteld en zo blijft. Of is het een grootheid die in principe 
varieert met de conjuncturele ontwikkelingen mee? Dan zou de post inmiddels 
wellicht iets groter kunnen zijn.
      (De heer PLATVOET: Die kan dan ook lager zijn!)
   Inderdaad. Ik zal op die vraag graag antwoord van het College krijgen. 
   Ik kom tot mijn derde punt. In 1990 had de gemeente een zeer grote 
betwiste vordering op het rijk, namelijk de geactiveerde
stadsvernieuwingskosten. Daar keken wij heel zorgelijk tegenaan. Die 
onzekerheid bestaat niet meer. Wij weten nu waar wij aan toe zijn. 
Amsterdam heeft een forse veer gelaten, maar het probleem is onder controle 
en wat dat betreft is ons huishoudboekje weer in orde gebracht. 
   Punt 4 betreft de binnengemeentelijke decentralisatie. Vier jaar geleden 
stond de grote operatie op het punt om te beginnen en inmiddels kunnen wij 
constateren dat alle losse einden die er toen in zaten eruit zijn gehaald. 
Het Stadsdeelfonds functioneert goed; er zijn problemen geweest, maar die 
zijn opgelost. Het verlies op de Dienst Openbare Werken is genomen en er 
zijn voorzieningen getroffen voor de problemen met achterstallig onderhoud 
en de kapitaallasten bij de scholen. Ook wat de BGD betreft kunnen wij dus 
zeggen dat de zaak na vier jaar op orde is gekomen.
   Punt 5 heeft betrekking op de hoogbouw Bijlmer. Dat was vier jaar 
geleden ook een punt van grote financiële zorg. Wij vroegen ons af wat het 
rijk zou doen en wat het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zou doen. 
Ook op dat punt weten wij waaraan wij toe zijn, al hebben wij ook daar een 
forse financiële veer moeten laten.
   Het zesde punt is dat van planning & control. Daarmee is vier jaar 
geleden heel voorzichtig begonnen. Iedereen was het erover eens dat het 
moest. Nu, vier jaar later, kunnen wij constateren dat een groot aantal 
diensten met dit systeem redelijk tot goed functioneert.
   Vier jaar geleden keken wij vervolgens aan tegen enorme administratieve 
achterstanden. Door mijn werk weet ik zijdelings, hoe groot die waren. Nu 
kunnen wij constateren dat die achterstanden nagenoeg zijn weggewerkt. 
Daarvoor is een enorme inspanning nodig geweest en derhalve zijn 
complimenten op hun plaats aan alle ambtenaren en alle leden van het 
College die daarmee bezig zijn geweest. Het College heeft aan een en ander 
goed leiding gegeven. Een bewijs van de vooruitgang die is geboekt hebben 
wij in het feit dat de Raad vorige week de rekening over 1992 heeft 
ontvangen, terwijl de Rekeningencommissie nog pas enige maanden geleden met 
haar verslag over de rekening 1991 kwam. Zo snel zijn wij nog nooit 
geweest. Anderzijds is er ook een bewijs van het feit dat het nog lang niet 
allemaal perfect is. Een dieptepunt is naar mijn oordeel dat wij vorige 
week in de Commissie voor Verkeer enz. de begroting van het 
Gemeentevervoerbedrijf niet hebben kunnen behandelen omdat die er nog niet 
was, dit voor het tweede achtereenvolgende jaar. Wij dreigen dus opnieuw 
voor de vraag te staan, of wij op dit moment moeten praten over de 
conducteur of niet. Ik constateer met leedwezen dat het nu voor de tweede 
keer zo gaat; het laatste woord is daarover nog niet gezegd. Volgende week 
zullen wij de wethouder erover spreken.
   Het laatste punt in dit verband betreft het feit dat de boekhouding niet 
alleen op orde is, maar dat er ook nieuwe instrumenten zijn ontwikkeld voor 
de beleidsvoering en de sturing. Ik noem de risico-analyses, de 
meerjarenramingen en de milieurendementsberekeningen. Dat zijn tools of 
management die inmiddels zijn ontwikkeld.
   Al met al constateert mijn fractie dat het College de afgelopen vier 
jaar zeer veel heeft gedaan. Zij wil daarvoor het College als geheel, 
alsmede alle ambtenaren die eraan hebben meegewerkt, graag even in het 
zonnetje zetten. Om een beeldspraak te gebruiken: het vorige College heeft 
het gebouw van de gemeentelijke organisatie in de steigers gezet Ä ik doel 
dan met name op de BGD Ä en dit College heeft het huis afgebouwd en op orde 
gebracht.
   Het College heeft niet alleen de zaak op orde gebracht, maar ook nog 
kans gezien het hele programakkoord daarin financieel onder te brengen. Er 
is ruimte geschapen voor ongeveer de beoogde 53 miljoen gulden en die is 
ongeveer ingevuld als beoogd. Overigens is het ook hier en daar blijkens 
het overzicht wel wat anders gegaan. Dat die ruimte er kwam, hebben wij te 
danken aan het CAM-rapport. Ook daarvoor is een woord van lof voor het 
College als geheel op zijn plaats. De wethouder voor Financiën mag de eer 
hebben dat hij het initiatief heeft genomen tot die operatie en die kon aan 
het einde van het proces ook oogsten. Dat is natuurlijk heel dankbaar, maar 
laten wij ook niet vergeten dat het elk van de collega-wethouders is 
geweest die de bezuinigingen waarvoor is gekozen heeft moeten doorvoeren. 
Wij weten allen dat dit een kwestie is van moeite en pijn, zodat ook zij in 
die lof mogen delen.
   Als de PvdA-fractie terugkijkt op de afgelopen collegeperiode, ziet zij 
dus nogal wat redenen om tevreden te zijn, maar helemaal rozig kan ik deze 
terugblik helaas niet eindigen, want er zijn ook nog enkele kritische 
opmerkingen te maken.
   Een punt van zorg dat de fractie nog heeft betreft de waardebepaling van 
het onroerend goed in het kader van de OZB. Daarover is een rapport 
verschenen dat de Raad weliswaar nog niet heeft ontvangen maar waarover wel 
enige persberichten zijn verschenen. Bij lezing daarvan komt men tot de 
conclusie dat er bij de Dienst der Gemeentebelastingen een kwaliteitssprong 
nodig is. Het gaat niet goed genoeg. Die kwaliteitssprong is eens temeer 
nodig, nu het ernaar uitziet dat die dienst een centrale rol gaat spelen in 
de waardebepaling van onroerend goed voor alle overheden die iets in de 
sfeer van het onroerend goed van de burger willen. Ik zal van de wethouder 
dan ook volgende week bij de behandeling in de commissie willen horen, wat 
het College heeft gedaan en van plan is te doen om die kwaliteitssprong te 
organiseren.
   Een tweede kritische opmerking betreft de baatbelasting. Daarover heeft 
mevr. Ter Horst vier jaar geleden ook al gesproken en wij hebben er enige 
malen aan getrokken, maar het is ons niet gelukt het College tot concrete 
actie te bewegen. Er zijn allerlei argumenten aangevoerd. Zo is het een 
ingewikkeld instrument. Dat is juist, maar dat is misschien juist een reden 
om ernaar te kijken en na te gaan waar de voetangels en klemmen precies 
liggen, zodat men die kan opruimen. Wij vonden en vinden nog steeds dat de 
Noord-Zuidlijn, die inmiddels heel concreet is geworden, een project is 
waarbij men het idee van de baatbelasting heel vruchtbaar zou kunnen 
toepassen. Bij de baatbelasting wordt ‚‚n van de problemen gevormd door de 
kring van degenen die baat hebben. Mijn fractie zou dat echter graag door 
juristen eens willen zien uitgezocht. Volgens ons kan men bij de Noord- 
Zuidlijn, met een beperkt aantal stations, stellen dat men vanaf iedere 
uitgang een loopafstand van 400 meter meet. Volgens alle deskundigen, met 
name Stadsvervoerbelang, is dat de maximale afstand die mensen lopen van 
het openbaar vervoer naar hun bestemming. Daarmee heeft men de kring van 
degenen die zijn gebaat bij een metrohalte eenduidig afgegrensd. Het is 
eenvoudig na te gaan, welke onroerende goederen dat dan betreft. Van die 
onroerende goederen zou men dan kunnen stellen dat dit de objecten zijn 
waarnaar moet worden gekeken. De overheid legt in de omgeving van deze 
objecten voor heel veel geld een metrolijn in de grond, waaraan de 
eigenaren van de onroerende goederen niets hebben bijgedragen. 
      (Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Vindt u niet dat iedereen daarvoor 
      via de algemene belastingen al heeft betaald?)
   Dat is juist.
      (Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Dan kunt u niet zeggen dat de 
      eigenaren niets hebben betaald.)
   Dat is juist, maar dat is dan gebeurd in dezelfde mate als iedereen in 
het land heeft meebetaald. Bij de baatbelasting gaat het erom dat men bij 
grote overheidswerken soms burgers of instellingen kan aanwijzen die 
aanzienlijk meer baat hebben dan alle andere burgers. De PvdA acht het dan 
heel redelijk, in ieder geval eens uit te zoeken of het mogelijk is dit 
instrument te gebruiken om een deel van die volkomen onverdiende 
waardestijging ten goede te laten komen aan de overheid die het project 
financiert.
      (De heer CORNELISSEN: Hebt u ook overwogen dat bepaalde eigenaren 
      juist door die ontwikkeling hun bezit in waarde achteruit zien gaan? 
      Dat probleem moet u er dan ook bij betrekken.)
   Ik kan mij niet voorstellen dat er eigenaren van onroerend goed zijn bij 
wie de waarde van hun bezit afneemt doordat er binnen 400 m onder de grond 
een metrolijn is komen te liggen.
      (De heer HOUTERMAN: Weet u wat er in Zuidoost is gebeurd en wat er 
      rondom de metrohaltes daar aan de hand is? Hebt u op de Nieuwmarkt 
      wel eens gekeken in de buurt van de metrohaltes? Denkt u dat het 
      onroerend goed in waarde is gestegen als men daar een metrohalte vlak 
      voor de deur heeft?)
   Ik meen dat u twee dingen door elkaar haalt.
      (De heer HOUTERMAN: Daar is geen sprake van. Waar u spreekt van 
      waardestijging spreek ik van waardedaling. De Noord-Zuidlijn zal met 
      name een forensenlijn worden; mensen zullen daar hun auto parkeren om 
      vandaar naar het centrum te gaan. Als u op dit moment in de buurt van 
      de RAI zou willen wonen, zou u daar dan een huis gaan kopen of juist 
      niet? Ik herinner eraan dat daar de Noord-Zuidlijn boven de grond 
      komt en dat daar haltes komen.)
   Ik zou daar altijd gaan kopen.
      (De heer HOUTERMAN: Kennelijk wonen daar dan op het ogenblik heel 
      veel domme mensen want die zijn bezig hun huis te verkopen!) 
   U haalt echt twee dingen door elkaar.
      (De heer HOUTERMAN: Nee, u gebruikt de verkeerde argumenten voor een 
      baatbelasting!)
   Ik heb het over de baten die een gevolg zijn van een openbaar- 
vervoerproject en u hebt het over het probleem van de junks. 
      (De heer HOUTERMAN: Dat is niet juist. Voor veel huiseigenaren is het 
      echter geen wenkend perspectief om een metrohalte in de buurt te 
      krijgen. U geeft aan iets een waarde wat geen marktwaarde heeft. Het 
      gaat bij de Noord-Zuidlijn om een forensenlijn, niet om een 
      binnenstadslijn.)
   Ik bestrijd dat.
      (De heer HOUTERMAN: Misschien is het onbelangrijk wie van ons tweeën 
      gelijk heeft, maar heeft de markt gelijk. De heer Cornelissen zegt 
      terecht: als men een baatbelasting heft, moet er ook een 
      schadebelasting zijn. Dan kan ik met u meegaan.)
   De wet voorziet in een baatbelasting. Dat instrument bestaat gewoon. Ik 
zeg niets anders dan dat, wanneer de kring van de gebate personen of 
instellingen voldoende is afgegrensd, men dit instrument volgens de wet kan 
gebruiken. Wij vinden dat het redelijk is dit te gebruiken. In ieder geval 
willen wij graag laten uitzoeken wat de mogelijkheden zijn. Zo komen wij 
geen stap verder. Wij vragen aan het College dit nu eens concreet uit te 
zoeken, maar dat gebeurt niet.
      (De heer HOUTERMAN: Politiek is het niet interessant of het mogelijk 
      is, maar moet eerst de vraag worden beantwoord of het wenselijk is.) 
   De PvdA vindt het wenselijk omdat eigenaren van onroerend goed zonder 
dat zij er iets voor doen een waardestijging van dit goed genieten doordat 
de overheid een groot werk aanlegt. Wij vinden het redelijk dat dan een 
deel van die waardestijging naar de overheid teruggaat.
      (De heer HOUTERMAN: En u vindt het onwenselijk dat mensen die 
      daardoor schade lijden vergoeding ontvangen.)
   Dat zeg ik helemaal niet. Als in Nederland schade wordt geleden, krijgt 
men schadevergoeding; zo is dat geregeld in dit land.
      (De heer CORNELISSEN: Ik ondersteun uw voorstel dat het College met 
      een notitie terzake moet komen. Er zijn al enige notities geweest, 
      maar gezien deze discussie is het wellicht nuttig, de puntjes nog 
      eens op de i te zetten.)
      (De heer HOUTERMAN: Dan graag nog voor de verkiezingen!) 
   In een in te dienen voorstel wil ik het College in dezen tot wat meer 
actie aansporen. Over vier maanden zullen partijen gaan onderhandelen over 
een programakkoord en dan is het van belang, te weten wat dit instrument 
waard is.
   Ten slotte een woord over de rol van de wethouder voor Financiën in deze 
collegeperiode. Hij mag wat ons betreft royaal meedelen in de lof die ik 
zoëven aan het College als geheel heb toegezwaaid. De hier en daar wel wat 
erg tevreden toon in het financiële gedeelte van de missive geeft ons 
echter toch aanleiding om een kanttekening te plaatsen. Die gaat over de 
rol van de wethouder in het College, vergeleken met zijn voorganger. Over 
die voorganger hebben wij allerlei gevoelens, maar ‚‚n ding was wel 
duidelijk: de wethouder voor Financiën had toen een regisserende rol. Hij 
stuurde, in die zin dat hij het College en Raad dwong tot het maken van 
keuzen en het stellen van prioriteiten. Dat vond niet iedereen altijd even 
leuk en dat is het ook niet, maar het is soms wel nodig. Het is d t element 
dat de PvdA-fractie in deze collegeperiode heeft gemist. Het geeft iets te 
veel het beeld, dat iedereen zijn zin heeft gekregen en dat alle opties 
zijn opengehouden.
      (De heer HOUTERMAN: Democratie heeft ook zijn nadelen!) 
   Nee, democratie heeft alleen maar voordelen.
      (De heer PLATVOET: Hoe zit het met die regisserende rol als blijkt 
      dat er deze periode nog wat lijken uit de kast zijn gekomen? Hoe is 
      dat te rijmen?
   Met die "lijken uit de kast" ben ik mijn betoog begonnen. Ik ben alleen 
maar buitengewoon tevreden over het feit dat die uit de kast zijn gerold. 
      (De heer PLATVOET: Heeft dat dan niets te maken met het financiële 
      beleid dat in de vorige periode is gevoerd? Staat dat los van 
      elkaar?)
   U haalt er nu weer een ander thema bij, namelijk dat van de evaluatie 
van een wethouder die al lang weg is.
      (De heer PLATVOET: Daar begint u zelf mee.)
   Ik stelde dat het College het heel goed heeft gedaan, maar dat iets meer 
regie en sturing welkom zouden zijn geweest.
      (De heer CORNELISSEN: Ik luister toch met enige verbazing naar uw 
      opmerkingen. Gisteren heb ik uw fractievoorzitter horen zeggen dat 
      men op de goede weg is en dat zaken anders worden aangepakt. Nu 
      grijpt u weer terug op het feit dat er in het verleden toch een 
      kwalitatief beter beleid is gevoerd. Dat zegt u namelijk in feite. Ik 
      kan dat niet met elkaar rijmen. Volgens mij gaat u gewoon de weg 
      terug.)
   Ik heb het niet over een kwalitatief beter beleid. Ik zeg alleen dat de 
rol van de wethouder voor Financiën in het College kan zijn, dat hij stelt 
dat er een keuze moet worden gemaakt en dat er geen kans meer is om te 
vluchten. Die rol hadden wij bij deze wethouder iets sterker aangezet 
willen zien. Men behoeft er echter geen drama van te maken. 
      (De heer CORNELISSEN: Ik kan slechts concluderen dat u, als u als 
      financieel woordvoerder van de PvdA de afgelopen periode niet hebt 
      gemerkt dat de wethouder voor Financiën in het College iedereen toch 
      flink "geknepen" heeft, wij voor het College veel te lief zijn 
      geweest.)
   Knijpen is nog iets anders dan sturen.
   Ik wil na deze terugblik op de afgelopen periode nog even vooruitkijken. 
Op enige punten zijn wij van mening dat het goed gaat. Het belangrijkste is 
waarschijnlijk dat wij op het ogenblik een krachtige wind in de rug hebben 
waar het gaat om de dalende rente. Ik heb aan de wethouder gevraagd of dit 
te kwantificeren is, maar dit blijkt erg moeilijk; ik zal dat verzoek dan 
ook niet herhalen. Vast staat echter wel dat, als de rente zo laag blijft 
als nu, dit ons zeer helpt bij allerlei zaken waarover wij moeten 
beslissen. Veel mensen zijn geneigd, het verloop van de rente als een 
natuurverschijnsel te beschouwen. Voor een deel is dat ook juist, maar voor 
een ander deel is de lage rente in Nederland een kwestie van beleid, 
namelijk het beleid van de harde gulden van minister Kok.
      (Wethouder DE GRAVE: Is dat wel de harde gulden van minister Kok? Is 
      het niet de harde gulden van het hele Kabinet?)
   Van het hele Kabinet.
   Het tweede punt ten aanzien waarvan wij hoopvol zijn gestemd betreft de 
herziening van de Financiële Verhoudingswet. Er is de Regering en de Tweede 
Kamer blijkens discussies die daarover zijn gevoerd bijzonder veel aan 
gelegen, de financiële verhoudingen en daarmee de verdeelsleutel van het 
Gemeentefonds zodanig te herzien dat centrumgemeenten daardoor veel meer 
tot hun recht komen. Er is met zoveel woorden gezegd dat het niet zo mag 
zijn dat centrumgemeenten een veel hogere OZB moeten heffen dan 
randgemeenten en dat vervolgens mensen die daarvoor de kans krijgen naar de 
randgemeenten gaan verhuizen, waardoor een vicieuze cirkel op gang komt 
zoals die uit Amerikaanse steden bekend is. Dat is allemaal in de Tweede 
Kamer gezegd en dit geeft ons de hoop dat er een fundamentele en 
substantiële wijziging uit voortkomt waaraan Amsterdam erg veel kan hebben. 
Tegelijkertijd betekent dit, dat het op dit moment nog geen doelstelling 
behoeft te zijn om gelijke tarieven in het centrum en de regio te heffen, 
want deze correctie moet er nog komen. Deze correctie zou ons overigens ook 
bijzonder kunnen helpen in het ROA-proces, want naarmate er minder moet 
worden verevend, zullen de weerstanden kleiner zijn.
   Een laatste positieve ontwikkeling die wij zien is gelegen in het 
komende kabinetsstandpunt in het kader van de OZB, het rapport-De Kam. Het 
ziet ernaar uit Ä het College is daar heel positief over Ä dat wij 
inderdaad mogelijkheden krijgen tot differentiatie. Mijn fractie deelt dat 
optimisme wel, maar moet het toch eerst nog zien.
   Afgezien van deze lichtpuntjes zijn er ook nog wel wat zorgen, want er 
is de komende decennia in Amsterdam zeer veel te doen en dat zal zeer veel 
geld kosten. Ik noem in dat verband de Vinex-projecten. Daarover wordt nog 
onderhandeld en ik zal er nu dan ook niet nader op ingaan. Daarnaast is er 
uiteraard alles wat aan onderhoud en vernieuwing in de bestaande stad moet 
gebeuren. Dat kost allemaal geld en op een gegeven moment komt dat alles op 
‚‚n punt bij elkaar. Wij zullen dan keuzen moeten maken. Ik zal, zoals 
gezegd, nu niet ingaan op de Vinex-onderhandelingen, maar wil wel enige 
ijkpunten aangeven om straks het resultaat van de onderhandelingen aan te 
toetsen. Dat zijn er drie. In de eerste plaats is een redelijke bijdrage 
van Amsterdam naar ons oordeel bespreekbaar, maar "redelijk" houdt dan in 
dat er voldoende ruimte moet zijn voor onderhoud en vernieuwing van de 
bestaande stad, in technische en in sociale zin. De voorzitter van het 
stadsdeel Westerpark becijferde onlangs, dat daarvoor 50 … 60 miljoen per 
jaar nodig is.
      (De heer PLATVOET: U weet dat in de nota Amsterdam 2005 jaarlijks een 
      bedrag van 33 miljoen gulden is uitgetrokken voor de bestaande stad.) 
   Dat is een ander bedrag dan door de voorzitter van het stadsdeel 
Westerpark werd genoemd.
      (De heer PLATVOET: Wij weten ook niet of die gelijk had.) 
   Ik meen dat het een eind in de richting zou kunnen zijn. Gisteren is een 
voorstel ingediend om hiervan een duidelijker beeld te krijgen. 
   De Voorzitter stelde gisteren dat een eigen bijdrage van 20% voor de 
Noord-Zuidlijn door Amsterdam nog wel te trekken zou zijn. 
      (De VOORZITTER: Dat heb ik zo niet gezegd.)
   Dan heb ik kennelijk niet goed geluisterd. Ik zou willen zeggen dat het, 
als het daarbij blijft, nog wel zou kunnen, maar dan moet het er ook wel 
bij blijven. Bovendien zijn er nog allerlei details die moeten worden 
geregeld. Ik noem het ontbreken van prijsbijstelling en van 
rentevergoeding, alle voorbereidingskosten enz. Als er een eigen bijdrage 
is, moet op al die punten niet nogmaals een eigen bijdrage worden gevraagd. 
Dan moet rente vergoed worden en prijsbijstelling worden gegeven. In dat 
geval zou men er in redelijkheid over kunnen praten. Er mag geen sprake 
zijn van tweemaal een eigen bijdrage.
   Een derde toetspunt is voor ons dat de regio naar vermogen moet meedoen. 
Wij weten dat dit heel moeilijk ligt, maar er liggen veel projecten waarmee 
kan worden begonnen en wij zouden dan ook een eerste stap willen doen. 
Daartoe stellen wij voor, tegen de randgemeenten te zeggen: laten wij met 
nieuwe grondopbrengsten beginnen en die in een Regionaal Ontwikkelingsfonds 
stoppen. Laten we de huidige situatie maar even laten zoals die is. Dat 
komt later wel. Ik dien dienaangaande een voorstel in.
   Als wij even vooruit kijken, zien wij de Vinex-projecten en wij zien de 
bestaande stad. Bij de behandeling van de meerjarenramingen 1994-1998 
hebben wij al geconstateerd dat de mogelijkheden voor Amsterdam om zelf 
iets te doen buitengewoon beperkt zijn. Het perspectief is er sindsdien in 
financieel-economische zin niet beter op geworden. Naar onze mening zullen 
wij duidelijk moeten zijn in de richting van de burgers. Wij zullen in ons 
verkiezingsprogramma dan ook niet zeggen dat er lastenverlichting in zit. 
Daarvoor zijn de problemen te groot en moet er nog veel te veel gebeuren. 
Wel willen wij tegen de burgers zeggen dat wij de lastenstijging willen 
beperken tot het inflatiepercentage. Dan wordt dus de gemeentelijke 
overheid niet duurder en niet goedkoper. Verder willen wij er eventueel 
enige topprioriteiten in de sfeer van het milieu enz. nog bovenop leggen, 
maar dat is het dan ook. Dat is wat ons betreft het ijkpunt tussen 
consumeren en produceren, ofwel tussen collectief consumeren en individueel 
consumeren. Dit beleid willen wij de komende maanden tegenover de kiezers 
verdedigen.
   Ik kom nu toe aan de voorliggende begroting. De eerste reactie van de 
PvdA is er een van tevredenheid, om te beginnen over het Kabinet en de 
Tweede Kamer, die ervoor zorgden dat wij dit jaar ‚n 30 miljoen gulden meer 
in het Stadsvernieuwingsfonds hebben ‚n 16 miljoen gulden extra in de 
uitkering uit het Gemeentefonds krijgen. Stelt u zich eens voor hoe wij 
hier vandaag hadden gezeten, als men op landelijk niveau niet in deze mate 
oog had gehad voor de
problemen van de grote steden. Dan hadden wij op dezelfde manier tegen 1994 
aangekeken als veel andere gemeenten in Nederland nu doen. Wij zijn door de 
Regering geholpen en dat moeten wij ons wel realiseren. Dit maakt het 
mogelijk, toch nog een aantal dingen te doen.
      (De heer HOUTERMAN: U vindt dus dat Lubbers moet blijven?) 
   Het gaat er mij niet om, dergelijke uitspraken te doen. Ik constateer 
alleen dat het Kabinet ons heeft geholpen. Daarnaast constateer ik dat het 
College de ruimte die wij hadden nog heeft aangevuld met een aantal extra 
bezuinigingen. Voor een deel zaten die al in de pijplijn. Uiteindelijk zien 
wij dan ook, ondanks het feit dat het conjunctureel tegenzit, toch nog 
nieuwe prioriteiten in deze begroting. De PvdA is tevreden over alle 
prioriteiten die er zijn gekomen of die structureel zijn geworden in de 
sfeer van leefbaarheid en veiligheid.
   Wij onderschrijven de conclusie van het College dat met deze begroting 
op een verantwoorde wijze een begin is gemaakt met de realisering van de 
nota Amsterdam naar 2005, al betekent dit vooral dat de boekhouding op orde 
is en dat alle opties nog open zijn.
   Ook de bescheiden reserve is aanleiding tot tevredenheid. Grotere 
reservevorming is op een moment van laagconjunctuur niet aan de orde. 
   Het beleid met betrekking tot de belastingen en tarieven voldoet aan wat 
ik hierboven als kader heb geformuleerd, dus daarmee gaat de PvdA akkoord. 
Het voorgestelde pakket staat echter op gespannen voet met het 
programakkoord, want het aandeel van de belastingen en tarieven in het 
budget van de minima zou constant blijven en dat halen wij dit jaar niet, 
ook niet exclusief het milieu. De oorzaak is de recessie en de nullijn die 
als gevolg daarvan door de Regering is afgekondigd. Dat is een externe 
zaak, maar het is wel een probleem. Voor de PvdA is dat aanleiding geweest 
om te zoeken naar wegen om de pijn nog iets te verzachten. Daartoe heb ik 
vorige week in de commissie aan de wethouder gevraagd, uit te rekenen hoe 
het koopkrachtplaatje van de verschillende groepen eruit ziet als de OZB 10 
miljoen gulden minder zou worden verlaagd en dit zou worden besteed aan 
verlaging van de watertarieven met een bedrag van 10 miljoen gulden. De 
wethouder heeft een en ander uitgerekend, waarvoor ik hem dank zeg. Het 
beeld dat naar voren komt is, dat bijna alle categorieën
belastingplichtigen die door het College in de missive worden onderscheiden 
(huurders, alleenwonenden, meerpersoonshuishoudens, alles met al of niet 
lage inkomens) iets vooruit zouden gaan als men de verhoging van de OZB met 
10 miljoen gulden zou verminderen, namelijk ongeveer 0,5%. Een uitzondering 
wordt gevormd door de categorie van de eigenaar/bewoners, die er 0,5% op 
achteruit zou gaan. Deze  categorie is echter ook de enige die volgend jaar 
geen last van huurverhoging heeft; alle andere wel. Eigenaar/bewoners 
hebben vaste kosten en als zij slim zijn dalen hun hypotheeklasten zelfs 
als gevolg van de dalende rentestand.
      (Wethouder DE GRAVE: Ik wijs op het huurwaardeforfait, dat evenveel 
      wordt verhoogd als de effecten van de huurstijging.) 
   Die zou volgend jaar niet doorgaan.
      (Wethouder DE GRAVE: De stijging van het huurwaardeforfait wordt iets 
      minder, doordat de huurstijging door het Kabinet beperkt is. Er is 
      een precieze koppeling gemaakt. Dat kan men overigens aan de leden 
      van dit Kabinet wel overlaten. Dat gebeurt heel evenwichtig.) 
   De huurstijging is nog steeds 5,5%.
      (Wethouder DE GRAVE: Lager dan in de meerjarencijfers was verwacht.) 
   Nee, dat was ook 5,5%. 
De PvdA meent dat het verschil voldoende
interessant is om met een voorstel aan de Raad te komen, in te dienen samen 
met Groen Links. Daarin wordt gevraagd om de bedoelde verschuiving in het 
pakket aan te brengen. Dat geeft naar onze mening een beter plaatje. 
   Met betrekking tot de verdeling van het Stadsdeelfonds is sprake van een 
probleempje. De gehanteerde sleutel ijlt drie jaar op feitelijke 
ontwikkelingen na. Vooral de ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling 
zijn daarbij belangrijk. Dit leidt ertoe dat men in de westelijke 
tuinsteden nu weet dat de sleutel straks door een aantal snelle 
veranderingen die al gaande zijn zal stijgen. Van de kant van de westelijke 
tuinsteden is de vraag gekomen of hierop op een of andere manier kan worden 
geanticipeerd. Het College heeft hierop positief gereageerd en een bedrag 
van 1,5 miljoen gulden beschikbaar gesteld. Er is overleg over gevoerd met 
de stadsdelen en het College stelt voor, het bedrag in 1994 incidenteel te 
besteden aan enige projecten. De PvdA is het met die projecten geheel eens. 
Zij constateert echter dat van de post van 1,5 miljoen gulden een bedrag 
van fl 200.000 nog niet is besteed en zij meent dat dit bedrag voor 1994 ook 
naar een mooi project, namelijk naar Neon West moet gaan. Zolang dit 
naijleffect nog in de sleutel van het Stadsdeelfonds zit, zou men centraal 
een klein potje moeten hebben om beleidsmatig die correctie aan te brengen. 
Dit betekent dat de post van 1,5 miljoen gulden dan niet volgend jaar 
ongezien in de verdeelsleutel van het Stadsdeelfonds mag verdwijnen, tenzij 
die zodanig wordt herzien dat het naijleffect eruit is. Een voorstel waarin 
die twee punten worden vastgesteld dien ik bij dezen in.
   Ten slotte wil ik iets zeggen over het winstinhoudingspercentage van de 
staf- en steundiensten. Dat staat nu op 30% en het College stelt voor dit 
te verhogen naar 40%. Dat gaat wat ons betreft te hard en dat is ook niet 
nodig. Reservevorming is akkoord, maar er moet niet worden overdreven, 
zeker niet waar het op dit moment nog steeds de algemene middelen zijn die 
uiteindelijk risicodrager zijn. Als het echt misgaat met een staf- en 
steundienst betaalt uiteindelijk de algemene reserve. Ook de fractie van 
Groen Links denkt er zo over en zal straks een voorstel indienen, waarbij 
mijn fractie zich heeft aangesloten.

   De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

37ø   Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Stadig inzake het 
naijleffect in de sleutel van het Stadsdeelfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr. 
787, blz. 3056).

38ø   Voorstel van 18 november 1993 van de raadsleden Stadig en Platvoet 
inzake het verlagen van de OZB-tarieven met 10 miljoen gulden in plaats van 
20 miljoen gulden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 788, blz. 3057). 

39ø   Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Stadig inzake het 
instellen van een Regionaal Ontwikkelingsfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr. 
789, blz. 3058).

40ø   Voorstel van 18 november 1993 van de raadsleden Stadig en Van der 
Laan inzake het inwinnen van een extern juridisch advies over de invoering 
van een baatbelasting (Gemeenteblad afd. 1, nr. 790, blz. 3059). 

   De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling 
genomen.

   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. D66 wil bij deze financiële 
beschouwingen 1994 de nadruk leggen op de volgende vier onderwerpen: 
A. de verbetering van het financieel en administratief beheer; 
B. de voortgang van het planning & control-instrument;
C. de herstructurering van het belasting- en heffingenbeleid; 
D. de hertaxatieproblematiek van de OZB.
   Met betrekking tot de verbetering van het financieel en administratief 
beheer merk ik het volgende op.
   Deze bestuursperiode heeft in belangrijke mate in het teken gestaan van 
vernieuwing, niet alleen op het beleidsterrein van de bestuurlijke 
werkwijze maar evenzeer op het belangrijke gebied van de financiële 
werkwijze. Met voldoening kan thans worden geconstateerd dat de afgelopen 
drie jaar grote vooruitgang is gerealiseerd met betrekking tot de 
administratieve en financiële organisatie en proceduregang, de tijdige 
beschikbaarheid van de noodzakelijke gegevens en de kwaliteit daarvan. 
Daarvoor is een compliment op zijn plaats aan alle betrokkenen: College, 
Raad, ambtenaren en ook met name de Rekeningencommissie. Het ambtelijk 
apparaat, dat toch het werk in belangrijke mate heeft gedaan, mag daarbij 
zeker niet worden vergeten. Nu de zaken op orde zijn, kunnen wij ons met 
verstevigde aandacht richten op ons streven naar het besturen op 
hoofdlijnen: het uitzetten van de grote bestuurlijke en financiële kaders 
en de controle daarop.
   Een aspect daarbij, dat tot op heden onvoldoende belicht is geweest, 
willen wij hier in de discussie brengen, namelijk dat van de gemeentelijke 
wachtgelden. Is het juist, zo vragen wij ons af, dat de gemeente Amsterdam 
jaarlijks vele tientallen miljoenen guldens uitgeeft aan wachtgelden voor 
ambtelijke medewerkers die stil thuis zitten of althans dat zouden behoren 
te doen? Zo ja, welke permanente activiteiten verricht de gemeente dan om 
dat aantal en de daarmee samenhangende financiële offers zoveel mogelijk te 
beperken? Bestaat er een systeem om deze mensen hetzij elders toch nuttig 
en actief opnieuw in te zetten, dan wel hen door te laten stromen naar een 
ander arbeidsrechtelijk en financieel regime? D66 verwacht van het College 
op korte termijn substantiële voorstellen die leiden tot een afbouw van het 
huidige wachtgeldersbestand. Ik zal graag een duidelijk antwoord van het 
College krijgen. Eventueel zal ik in tweede termijn een voorstel aan de 
Raad voorleggen.
   Bij de nieuwe financiële situatie, waarbij de zaken op orde zijn, past 
echter meteen een waarschuwing. Het gevaar dreigt namelijk om onze zojuist 
verworven gezonde financile positie bovenmatig te gaan beschermen en ons, 
bij op zichzelf verantwoorde uitgaven of investeringen, overdreven kritisch 
op te stellen. In dit verband denk ik dan aan de in deze Raad gevoerde 
discussies over de ringlijn en de railtunnel Oostertoegang. Amsterdam is 
destijds groot geworden dank zij de activiteiten van de Vereenigde 
Oostindische Compagnie. Toen al was het parool dat de kost voor de baat 
uitgaat. Zonder zekere risico's te nemen komt niets groots tot stand. Dit 
betekent voor D66 dat wij ons ervan bewust moeten zijn dat realisatie van 
de noodzakelijke investeringen in bijvoorbeeld de accommodaties, aangegeven 
in het Kunstenplan of de infrastructuur (in het kader van de visie hoe 
Amsterdam in 2005 moet functioneren), ook van de gemeente harde offers zal 
vragen. Dat gaat echter natuurlijk niet zover als de jongste regerings- 
plannen, namelijk tot een eigen gemeentelijke bijdrage van 20% bij grote 
vervoersinvesteringen. Gisteravond heeft de Voorzitter daarover ook al het 
een en ander gezegd. Volgens ons is die eigen bijdrage van 20% gewoon niet 
op te brengen en staat die ook op gespannen voet met het

gelijkheidsbeginsel, daar anderen, waaronder de Nederlandse Spoorwegen, hun 
infrastructuur wel volledig van het rijk vergoed krijgen. Ingeval van de 
Noord-Zuidlijn zou dat betekenen dat Amsterdam, na de reeds ingeleverde 200 
miljoen gulden bij de oplossing van de problematiek van de oude 
stadsvernieuwingskosten om de rijkstoezegging voor de aanleg te verkrijgen, 
nu alsnog zo'n 300 miljoen gulden daaraan zou moeten bijdragen. In de 
Amsterdamse verhoudingen zou dit erop neerkomen dat er alsnog drie 
volledige CAM-operaties uit de stad zouden moeten worden geperst, alleen al 
voor dit ene project. Als de Regering daaraan vasthoudt is het duidelijk 
dat Amsterdam dat niet kan betalen en dat er dus niets gebeurt. Ik ben het 
in dit opzicht dus niet eens met hetgeen de heer Stadig erover heeft 
gezegd. Deze stelde met betrekking tot de Noord-Zuidlijn dat het nog wel 
zou kunnen. D66 gaat ervan uit dat dit buitengewoon moeilijk zal zijn. Als 
het rijk eraan vasthoudt, zal ook van de zuid-tangent niets terechtkomen. 
Ik zal van het College graag vernemen of het onze visie deelt. 
      (De heer STADIG: Ik heb gezegd dat het zou kunnen als het daarbij zou 
      blijven.)
   Ik meen dat het ook een schier onmogelijke opgave zou zijn alleen al bij 
de Noord-Zuidlijn. Het gaat daar dan om een post van 300 miljoen gulden aan 
eigen bijdrage.
   Ik kom vervolgens tot de voortgang van het planning- & control- 
instrument. Anders dan het geval is bij de provincie Noord-Holland en onze 
regiogemeente Haarlemmermeer, heeft deze Raad herhaaldelijk in meerderheid 
uitgesproken dat een discussie over de gemeentelijke kerntaken niet aan de 
orde zou zijn. Toen ik overigens gisteravond de Voorzitter hoorde spreken 
over de noodzaak tot een scherpere formulering van de kerntaken van de 
gemeente in het kader van de ROA-ontwikkeling, moest ik toch even 
terugdenken aan de discussie van vorig jaar. Het antwoord stond wat op 
gespannen voet met hetgeen de wethouder voor Financiën toen namens het 
College zei. Het belangrijkste argument dat vorig jaar van de zijde van het 
College werd gehanteerd is, dat het ook niet nodig zou zijn zo'n 
kerntakendiscussie te hebben omdat Amsterdam de daarmee samenhangende 
problematiek oplost via het stelsel van planning & control. In de 
begrotingsbrief 1992 werd opgemerkt dat met de meerjarige CAM-aanpak een 
belangrijke voorwaarde was vervuld voor de verdere uitwerking van het 
planning- & control-instrumentarium en werden liefst elf
kwaliteitscontracten aangekondigd. Wat moeten wij echter constateren? Nu, 
twee jaar later, blijkt de materie toch beduidend weerbarstiger te zijn en 
lijkt de tijd te hebben stilgestaan. Er zijn immers nauwelijks of geen 
nieuwe contracten bijgekomen. Hoe was het ook alweer? "Tussen droom en 
daad..." Ik refereer aan het betoog van mijn fractievoorzitter bij de 
algemene beschouwingen. Is niet ‚‚n van de struikelblokken bij de verdere 
invoering van het instrument het gebrek aan gerichte deskundigheid in het 
beoordelingsproces? Daarbij is een belangrijke taak weggelegd voor de 
hoogwaardige bestuursdienst op de secretarie, die immers de vakmatige 
inbreng vanuit de sectoren op hun juiste waarde dient te beoordelen en in 
te passen in het algemene beleid. Het is de verantwoordelijkheid van de 
lijnportefeuilles Financiën en Personeelszaken om de jaarplannen en 
contracten voor te bereiden, te evalueren en de gewenste bijstellingen aan 
te geven. D66 vraagt het College uit te leggen, waar die kwaliteits- en 
managementcontracten blijven. Om welke redenen wordt er niet voldaan aan 
welke invoeringsvoorwaarden? Waarom, zo vragen wij ons af na lezing van de 
begroting, wensen diverse onderdelen van de gemeente speciale 
invoeringsbudgetten en moet dat zoveel kosten? Moeten de ontwikkelingen in 
ROA-verband er niet extra toe leiden dat hier meer druk op de ketel wordt 
ontwikkeld? Er wordt nu een nieuwe notitie aangekondigd. In de Commissie 
voor Financiën enz. is er al op gewezen dat in de missive wel erg veel 
notities worden aangekondigd. De D66-fractie wil dat het College in die 
notitie op korte termijn deze vragen beantwoordt en concrete 
invoeringsplannen aan de Raad voorlegt.
   Vervolgens kom ik bij het onderwerp herstructurering van het 
belastingen- en heffingenbeleid. Het beleidsterrein van de financiën is 
geen doel op zichzelf, maar een hulpmiddel om het gewenste beleid te 
realiseren. Zo langzamerhand wordt algemeen erkend dat er grenzen bestaan 
aan de menselijke bedrijvigheid en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. 
Dit betekent dat het begrip "duurzame ontwikkeling" een dominante 
prioriteit behoort te hebben in het maatschappelijk verkeer: bij de burger 
thuis, in bedrijven en instellingen, bij produktie en consumptie en dus ook 
in het overheidsbeleid, waaronder het belastingen- en heffingenstelsel. De 
Nota Meerjarenperspectief 1994-1998 die wij in juli hebben vastgesteld 
bevatte een uitgebreide paragraaf over "Tarieven en Milieu". De conclusie 
was dat ten gevolge van verdergaande regelgeving en nog onvoldoende 
doorberekening van kosten (met name kapitaallasten van investeringen) de 
komende jaren een onvermijdbare lastenstijging zal optreden. Een verfijnde 
methode van milieurendementmeting zou deze ontwikkeling enigszins kunnen 
beperken, zonder dat de beoogde milieueffecten worden aangetast. Hoewel 
impliciet wel meegewogen, is in het meerjarenperspectief minder aandacht 
besteed aan de regulerende effecten van milieuheffingen. Milieu- 
onvriendelijk gedrag is mede te ontmoedigen door de invoering van een 
samenhangend pakket van financiële maatregelen, zoals onder meer financiële 
bevoordeling bij energie-besparing en het hanteren van een progressief 
tarief bij bovenmatig gebruik. Willen dergelijke regulerende 
milieuheffingen effect sorteren, dan dienen deze substantieel te zijn. Dat 
zou echter een onrechtvaardige lastenverzwaring voor de burger betekenen en 
onmatige inkomsten voor de overheid, indien deze niet op een andere manier 
zouden worden gecompenseerd. Het idee van compensatie is hier al diverse 
malen aan de orde geweest. Daarom bepleit D66 een principiële verschuiving 
van algemene lasten naar lasten op milieu-onvriendelijke consumptie en 
produktie, dus geen kwestie van "meer", maar van "anders" heffen. 
   Bij een dergelijke "ecologisering van het belastingen- en tarie- 
venstelsel" gaat het dus enerzijds over hogere of meer naar het gebruik 
gedifferentieerde rioolrechten, waterzuiveringskosten, afvalstoffenheffing, 
parkeerbelasting of energie- en watertarieven en anderzijds over lagere 
onroerende-zaakbelasting, vastrechtbedragen in de nutsbedrijvensector (gas) 
en kabeltelevisiebijdragen. Een complicerende factor daarbij vormen de 
verschillende heffings- en bestedingsregimes voor gemeentelijke belastingen 
respectievelijk retributies. Toch kan de vraag worden gesteld wat w‚l 
mogelijk is en welke differentiatiemogelijkheden thans niet of onvoldoende 
worden benut. Ik herinner aan opmerkingen die vorig jaar onzerzijds zijn 
gemaakt bij de financiële beschouwingen. Een dergelijke aanpak betekent 
tevens een ondersteuning van het gemeenteraadsbeleid ten aanzien van minder 
draagkrachtigen. Wanneer een vergelijkbaar stelsel ook landelijk gevolgd 
zou worden door bijvoorbeeld compensatie te zoeken in de onderste schijf 
van de loon- en inkomstenbelasting zou dat tevens een grote 
werkgelegenheidsstimulans betekenen. In de Amsterdamse situatie worden 
dergelijke ontwikkelingen in het gemeentelijk heffingenbeleid met ingang 
van 1994 voor het eerst ook mogelijk. De OZB wordt nu geheel aangepast, 
voldoet aan de wettelijke vereisten en is gebaseerd op een actuele 
prijspeildatum. Terecht merkt het College op dat voortaan via het 
instrument van de tariefstelling de opbrengsten zijn te sturen, zeer zeker 
na de invoering van de tariefdifferentiatie tussen woningen en niet- 
woningen.
   D66 vraagt het College de bepleite mogelijkheden te onderzoeken op hun 
haalbaarheid en daarover te rapporteren bij de voorjaarsnota in juli 1994, 
zodat de resultaten daarvan een rol kunnen spelen bij de volgende 
begrotingsopstelling.
   Zoals zojuist opgemerkt, wordt per 1 januari a.s. de OZB geheven op 
grond van een nieuwe heffingsgrondslag, te weten naar de waarde van 1992. 
Amsterdam heeft het als eerste gemeente in Nederland aangedurfd de 
waardevaststelling en daarmee indirect ook de heffing van de OZB in alle 
openbaarheid ter discussie te stellen door deze aan een kritische toetsing 
door een externe niet-gemeentelijke commissie te onderwerpen. Wanneer wij 
echter de conclusies en aanbevelingen van deze Commissie van Toezicht en de 
reacties in de vakpers bezien, wordt duidelijk dat er op dit terrein nog 
veel werk aan de winkel is. Wij mogen evenwel verlangen dat reeds op korte 
termijn een aanzienlijke kwaliteitsverbetering in de waardevaststelling 
wordt gerealiseerd. Om dat te kunnen bereiken is een strikte, projectmatige 
aanpak met heldere doelstellingen en een tijdsplanning noodzaak. De D66- 
fractie nodigt het College daartoe hierbij uit.
   Daarnaast zijn wij niet geheel gerust op de situatie voor 1994. Daarom 
wil D66 van u weten of de grondslagen waarop de nieuwe heffingen worden 
gebaseerd, dusdanig correct zijn dat de gemeente niet wordt geconfronteerd 
met een lawine van bezwaarschriften, waardoor de te verwachten opbrengsten 
niet of sterk vertraagd binnenkomen. In hoeverre heeft u hiermee, ook in 
financiële zin, rekening gehouden?
   De grondlegger van Nederlands grootste levensmiddelenconcern, dat 
overigens in het ROA-gebied is gevestigd, schijnt er een schoolschrift op 
te hebben nagehouden met de veelzeggende titel: "Wat iedere flinke 
winkelbediende behoort te weten". Daarin komt de volgende uitspraak voor: 
"Alles heeft een prijs behalve reputatie. Reputatie is de achting die een 
zaak door anderen wordt toegedragen. Deze kan iedereen verwerven en eens 
gevestigd is ze niet te betalen."
   Dit is de laatste begrotingsbehandeling van deze raadsperiode. 
Geconstateerd mag worden dat de stad zijn financiën thans goed op orde 
heeft, dus: "be good and tell it". D66 hoopt dat voortaan ook die 
omstandigheid zal behoren tot de fameuze Amsterdamse reputatie. 
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Ik zeg niets nieuws als ik 
stel dat de financiële situatie van Amsterdam goed is te noemen: de 
achterstanden in de financiële verantwoording zijn weggewerkt, de negatieve 
reserve is weggewerkt, er is meer inzicht in de financiële positie, 
reserves e.d. Met enige overdrijving zou men kunnen zeggen, dat progressief 
beleid niet rood hoeft te staan. Politiek en ambtenaren lijken een 
cultuuromslag te hebben doorgemaakt. Het financiële bewustzijn is 
aanmerkelijk toegenomen. Toch blijft geld een dienende factor in de 
politiek. Er zijn nog zo veel onvervulde wensen en grote problemen, dat het 
geen pas geeft op de lauweren te rusten. Integendeel: creatief boekhouden 
blijft noodzakelijk. Ook dat kunnen wij aan deze wethouder wel overlaten. 
      (De heer VELDMAN: Als voorzitter van de Rekeningencommissie ken ik 
      over boekhouden maar ‚‚n opvatting: correct boekhouden. Wat bedoelt u 
      met "creatief boekhouden"?)
   Ik vind creatief boekhouden van een hogere kwaliteit, maar dat is ook 
goed boekhouden. Voor Groen Links is "creatief" uitsluitend een positieve 
intentie, ook als het staat voor het zelfstandig naamwoord boekhouden. Wij 
zijn van mening dat deze wethouder dat deze periode uitstekend heeft 
gedaan. De kritiek die de heer Stadig op de wethouder uitte is dan ook in 
feite een compliment. Wij houden helemaal niet van wethouders voor 
Financiën die voor ons keuzen gaan zitten maken.
      (De heer STADIG: Dat zei ik ook niet!)
   Ik vind het heel goed dat een wethouder de opties duidelijk maakt en dat 
vervolgens de politiek kiest.
      (De heer STADIG: Ik zei nu juist dat de wethouder dat iets te weinig 
      heeft gedaan.)
   Dat ben ik dan niet met u eens; u zei trouwens ook wat anders. 
   Het zicht op de reserves en voorzieningen wordt steeds scherper. Met 
ingang van 1995 moet het overzicht in de begrotingsstukken komen, inclusief 
de rente die wordt geboekt op reserves. Dat punt heeft tot nu toe te weinig 
aandacht gekregen. Het gaat toch om een totaalbedrag van ongeveer 150 
miljoen gulden aan rente. Een aparte discussie vergt het beleid dat ten 
aanzien van de rente van reserves moet worden gevoerd. Moet men die 
bijschrijven of overhevelen naar de gemeentebegroting? Als het niveau van 
reserve of voorziening voldoende is, kan er overgeheveld worden naar de 
gemeentebegroting. In hoeverre is dat dan een rompmatige c.q. vrij 
besteedbare toevoeging en is er dus meer ruimte voor nieuw beleid? Daarover 
zal op korte termijn moeten worden gesproken. Ik nodig de wethouder uit, 
daarop in zijn antwoord in te gaan, met name op het punt dat de rente op 
reserves voortaan heel duidelijk in beeld moet worden gebracht, inclusief 
het beleid dat het College terzake denkt te voeren.
   De negatieve reserve is omgebogen in een positieve van 16 miljoen 
gulden, mede door verkoop van de aandelen Hoogovens. Over omvang en doel 
van de algemene reserve komt nog een aparte discussie. Ik wil wel enkele 
voorzetten doen. Het doel van deze reserve is niet om overschrijdingen op 
te vangen, maar "totaal onverwachte tegenvallers" dan wel een absolute 
politieke prioriteit die "niet langer kan wachten". De hoogte kan 
bijvoorbeeld worden bepaald door het percentage van de omvang van de 
begroting dan wel een bedrag per inwoner. De algemene reserves van 
stadsdelen (53 miljoen gulden) moeten bij deze afweging worden betrokken. 
   Ik wil met name de aandacht van de wethouder vragen voor een reserve die 
in de staat voorkomt en die wij alleen in de Commissie voor Financiën enz. 
hebben bekeken, namelijk de reserve afkoopsommen Grondbedrijf, die in 1992 
94 miljoen gulden bedroeg en die nu is gestegen naar 100 miljoen gulden. 
Afkoopsommen zullen ook in de toekomst genomen blijven worden en deze 
reserve zal dus blijven stijgen. Zie ik het nu goed dat deze reserve, die 
een overwaarde betreft, in zekere zin leeg is en geen functie heeft, zodat 
die dus kan worden ingezet bijvoorbeeld in de financiering van grote 
projecten?
   Vervolgens wil ik een enkele opmerking maken over bezuinigingen en nieuw 
beleid. In 1994 is 30 miljoen gulden structureel en 24 miljoen gulden 
incidenteel voor nieuw beleid beschikbaar. De CAM-bezuinigingen hebben fors 
bijgedragen aan het scheppen van ruimte voor nieuw beleid. De vraag is 
natuurlijk, hoe nieuw beleid in de komende vier jaar gefinancierd moet 
worden, aangenomen dat de CAM-methode versleten is. Ik meen dat er 
voldoende is uitgekamd en uitgekleed en dat de efficiency misschien nog wat 
scherper kan, maar nooit meer kan opbrengen wat die heeft opgebracht. 
   Technisch is er misschien meer mogelijk als het gaat om ruimte voor 
nieuw beleid. Men zou meer inkomsten en uitgaven uit de rompbegroting 
kunnen halen en de Gemeenteraad dat laten wegen. Men zou meer incidenteel 
en minder structureel kunnen doen. Men zou de rentetoevoegingen uit de 
rompbegroting kunnen halen en in de prioriteitenruimte kunnen stoppen. Dat 
zijn echter allemaal technische oplossingen. Men kan het ook politiek 
benaderen en stellen dat men meer armslag krijgt door belastinginkomsten te 
verhogen. Ik denk dan aan de toeristenbelasting, de hondenbelasting en de 
onroerend-zaakbelasting als het mogelijk wordt bedrijven zwaarder te 
belasten, hetgeen op jaarbasis 23 miljoen gulden extra zou opleveren. Ik 
denk ook aan de mogelijkheid, nieuwe belastingen in te voeren. De heer 
Stadig hield al een hartstochtelijk pleidooi voor de invoering van een 
baatbelasting. Dat is overigens geen nieuw punt. Twee jaar geleden is een 
voorstel van Groen Links aangenomen waarin het College werd opgedragen, de 
mogelijkheden te inventariseren die zich lenen voor baatbelasting. Tot nu 
toe is dit voorstel niet uitgevoerd. Ik weet niet of de
verantwoordelijkheid daarvoor in eerste instantie moet worden gelegd bij de 
wethouder voor Financiën, aangezien die projecten die zich voor 
baatbelasting lenen zich juist ook in andere portefeuilles zullen voordoen. 
Ik ben het echter eens met de kritische toonzetting van de heer Stadig, dat 
het College als geheel op dit punt te weinig initiatief heeft ontplooid. 
      (De heer CORNELISSEN: Vindt u de notitie die wij vorig jaar hebben 
      ontvangen onvoldoende?)
   Inderdaad. Ik betwijfel, of de Noord-Zuidlijn een goed object is voor 
een baatbelasting. De discussie over dat specifieke voorbeeld zal echter 
nog volgen.

   Een andere mogelijkheid om meer inkomsten te krijgen is de volgende. 
Steeds meer kantoren en woningen zijn particulier eigendom en worden dank 
zij gemeentelijke inspanningen met winst doorverkocht. In
erfpachtcontracten kan winstdeling met de gemeente worden afgedwongen. Voor 
de duizenden woningen die in de "zwarte week van Genet" zijn gesplitst kan 
men bij lucratieve doorverkoop een vergelijkbaar instrumentarium proberen 
te ontwikkelen. Ik nodig u uit, hierover eens creatief met mij na te 
denken.
   Vervolgens wil ik enkele opmerkingen maken over het onderwerp Amsterdam 
naar 2005 en het geld. College en Raad hebben de beleidsmatige basis gelegd 
onder ambitieuze grote projecten, nu nog het geld. Het oprollen van 
malafide wisselkantoren kent helaas geen vindersloon. Rijksbijdragen voor 
de Noord-Zuidlijn en Nieuw-Oost zijn onontbeerlijk voor het doorzetten van 
die plannen. Ik steun de opvatting van de heer Cornelissen; deze heeft dit 
uitsluitend voor de Noord-Zuidlijn uitgerekend, maar als men die berekening 
loslaat op alle infrastructurele railprojecten die wij noodzakelijk achten, 
komen wij op een eigen gemeentelijke bijdrage van 800 miljoen gulden. Men 
behoeft geen geweldige financiële deskundige te zijn om vast te stellen dat 
dit niet door Amsterdam kan worden opgebracht.
      (De heer CORNELISSEN: Ik heb het inderdaad uitgerekend voor de Noord- 
      Zuidlijn en toen ging ik al bijna van mijn stokje.)
   De onderhandelingen zijn nog niet helemaal afgerond en dit is dan ook 
nog niet het moment om al een finaal oordeel te vellen. Wel zal, als het 
eindbod van het rijk er komt Ä ik ga ervan uit dat er gaten zullen zijn Ä 
de nota Amsterdam naar 2005 moet worden gebruikt waarvoor die onder andere 
was bedoeld: scherpere prioriteitenstelling, ook binnen de grote projecten. 
Er ligt een verantwoordelijkheid voor het College en ook voor de Raad om 
hierin voorzetten te geven. In de gemeentelijke meerjarenplannen is voor 
129 miljoen gulden aan wegenstructuur opgenomen. Een groot deel hiervan 
betreft de IJ-boulevard. Naast autoluwe argumenten pleiten ook financiële 
argumenten voor een drastische versobering van die wegenstructuur. 
   Wat Nieuw-Oost betreft worden in de missive vrij pittige opmerkingen 
gemaakt, in die zin dat, als het gat van 230 miljoen gulden niet wordt 
gedekt, de plannen niet kunnen doorgaan. De adviseur van het College in 
ruimtelijke strategie geeft in zijn evaluatie wat andere oplossingen aan in 
de geest van fasering en temporisering. Wellicht zijn er ook goedkopere 
alternatieven voor het landmaken. Zo is er met betrekking tot de 
betonconstructie van Amsterdam Waterstad een samenwerkingsverband opgericht 
van woningbouwcorporaties, beleggers en betonbedrijven en zij hebben een 
alternatief op tafel gelegd dat verdient, serieus te worden bekeken. 
   De positie en het beleid van het Grondbedrijf zijn bij dit alles van 
cruciaal belang. De informatieverstrekking aan de Raad schiet tekort. Het 
omlaag brengen van het vereveningsfonds tot 500 miljoen gulden heeft niet 
geleid tot een goede aanzet van het College voor wat betreft de 
noodzakelijke omvang van dit fonds. Ik begrijp dat het een wat teer punt 
is, wellicht ook voor de wethouder voor Grondzaken, maar ik wil hem toch 
uitnodigen, met een goed onderbouwd verhaal op dit punt te komen. Er is ook 
geen zicht op de meerjarenraming herziening erfpachtcontracten. De ROA- 
strategie is onduidelijk, terwijl het zonneklaar is dat, als het ROA de 
Vinex-taak gaat uitvoeren, dit alleen kan bij een sterk en democratisch 
regionaal bestuur en met een regionale vervening in de grondexploitatie. Er 
zijn dus nogal wat wensen om de inzichtelijkheid in het beleid te 
verbeteren.
   Ik kom tot het onderdeel belastingen en tarieven. Ik sluit mij aan bij 
hetgeen van de zijde van D66 is gezegd met betrekking tot de ecologisering 
van de milieutarieven. De huidige zogenaamde milieuheffingen en 
energietarieven vormen een steeds groter bestanddeel van de lastendruk. Het 
principe "de vervuiler betaalt" is nog steeds ver te zoeken. Landelijke 
wetgeving zorgt ervoor dat huishoudens onevenredig zwaar worden belast ten 
opzichte van bedrijven. Daar komt bij dat er bovendien geen verband is 
tussen de mate van gebruik of vervuiling en het tarief bij waterverbruik, 
waterzuivering en afvalstoffenheffing.
      (De heer VELDMAN: Is het u bekend dat door Groen Links in de gemeente 
      Oostzaan een systeem is ingevoerd waarbij de huishoudens door dat 
      soort systemen die u wilt bevorderen ongeveer fl 1000 per jaar aan 
      afvalstoffenheffing moeten betalen?)
   Het is mij bekend dat er in Oostzaan een College zit van Groen Links en 
de PvdA.
      (De heer HOUTERMAN: ...en een burgemeester van Groen Links!) 
   Die luistert zelfs naar de naam Groen. Daar is inderdaad op een bepaalde 
manier een experiment uitgevoerd. De uitvoering is blijkens de berichten 
geen succes. Dit betekent dat opnieuw creatief naar een manier moet worden 
gezocht om toch dit doel te bereiken.
   Eco-progressieve heffingen en een differentiatie in tarieven voor 
energie moeten in Amsterdam worden ingevoerd. Ik sluit wij wat dit betreft 
geheel aan bij D66. Vorig jaar heb ik een voorstel terzake aan de Raad 
voorgelegd, maar over de uitvoering daarvan is mij tot dusver weinig 
bekend.
   De belastingdruk voor huishoudens heeft steeds een belangrijke rol 
gespeeld in de jaarlijkse begrotingsronde. Na alle plussen en minnen kan 
worden gesteld dat het akkoord op dit punt redelijk is uitgevoerd. Dat wil 
niet zeggen dat de huishoudens met een laag inkomen er in Amsterdam nu zo 
fantastisch op vooruit zijn gegaan. Over de hele collegeperiode is het 
tarievenpakket voor huishoudens met een laag inkomen met 18,3% gestegen, 
terwijl dit voor bezitters van een eigen woning 11% was. De belangrijkste 
oorzaak van deze onrechtvaardige scheefheid is de door de VVD geëntameerde 
wettelijk vereiste aanpassing van de OZB-belasting, die in 1994 haar beslag 
moest krijgen.
      (Wethouder DE GRAVE: Het was een voorstel van een CDA-minister. 
      Bovendien heb ik al gezegd dat de enige partij die ertegen heeft 
      gestemd uw partij was.)
   De VVD heeft met name in de vorige periode ook vanuit Amsterdam 
bezwaarschriften en pamfletten onder huizenbezitters verspreid om hun dit 
soort kwaad duidelijk te maken.
      (Wethouder DE GRAVE: Kennelijk was dat dan heel overtuigend!) 
   Het heeft inderdaad aanleiding gegeven tot een andere wetgeving die mijn 
fractie Ä kennelijk ook die van de PvdA Ä betreurt. De wet is er echter en 
wordt met ingang van 1994 uitgevoerd. Het had in een "Verelendungs- 
scenario" kunnen passen, de VVD dan ook maar te laten opdraaien voor de 
noodzakelijk forse verhoging voor huurders. Dat gaat echter veel te ver en 
dank zij de collegiale akkoordpartijenmotie van juli jl. is een en ander op 
een heel redelijke manier geregeld. Dat dachten wij althans, totdat 
gisteren de PvdA kwam met een lastenverdelingsplaatje waaruit bleek dat, 
als men toch nog een andere schuif zou toepassen (10 miljoen gulden meer 
OZB en 10 miljoen gulden minder uit het watertarief) alsnog een 
evenwichtiger beeld zou ontstaan. Er zou dan toch nog een correctie 
optreden in het verschil in percentages dat ik eerder aangaf. Dat is op 
zichzelf evenwichtiger en het ingediende voorstel terzake is dan ook een 
stap in de goede richting. Het College heeft er blijkens de beantwoording 
geen moeite mee, in 1994 de bedrijven zwaarder te belasten voor de 
compensatie. In de begroting is gekozen voor een iets andere oplossing, 
aangezien het in 1995 misschien mogelijk is bedrijven een hoger OZB-tarief 
in rekening te brengen. In de missive staat echter ook, dat het College die 
mogelijkheid wil inruilen tegen een mogelijkheid om een baatbelasting te 
heffen. Daarmee zet men naar ons oordeel de wereld op zijn kop. Als de 
wettelijke mogelijkheid er is om met ingang van 1995 bedrijven een hoger 
tarief in rekening te brengen, betekent dit niet dat men daarmee de 
baatbelasting opnieuw in de ijskast kan zetten. Ik ben het absoluut niet 
eens met de opvatting van het College op dit punt. Beide instrumenten 
dienen naar mijn mening te worden ingezet. Overigens is het opvallend Ä het 
is in zekere zin een compliment voor deze VVD-wethouder waard Ä dat het 
College het bedrijfsleven zwaarder wil belasten om lagere lasten voor 
burgers te compenseren. Wellicht is het ook een vingeroefening van de 
wethouder voor de nabije toekomst. De heer De Grave is tenslotte mede- 
opsteller van het landelijke verkiezingsprogramma, waarin nogal "rechtse 
praat" staat. Ik noem enige punten: de afstand tussen uitkeringen en 
inkomens wordt vergroot, de arbeidskosten van de lager geschoolden moeten 
nog verder worden verlaagd, de progressiviteit in belastingen moet worden 
afgezwakt en vermogens- en overdrachtsbelastingen moeten worden afgeschaft. 
Dat zijn allemaal nogal rabiaat rechtse punten, die in schril contrast 
staan met het beeld dat de wethouder hier van zichzelf heeft neergezet als 
wethouder voor Financiën.
      (De heer HOUTERMAN: Hebt u misschien slechts de helft van ons 
      programma gelezen. Hebt u ook gelezen wat deze wethouder heeft 
      ingebracht ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking en over het 
      referendum?)
   Er zitten zeker ook lichtpunten in het VVD-programma. Zo is wat wordt 
gesteld over het correctief referendum een lichtpunt. Het is overigens dan 
wat vreemd dat uitgerekend de VVD hier dat niet ziet zitten, maar dit geldt 
dan blijkbaar weer niet voor de vertegenwoordiger van de VVD in het 
College. Ik neem aan dat de heer De Grave als onderhandelaar van de VVD bij 
de komende collegeonderhandelingen opnieuw zal worden geconfronteerd met 
een links en progressief beleid, dat in het programakkoord zal worden 
neergelegd. Hij zal daar toch ja op moeten zeggen, wil de VVD kans maken op 
verlenging van het loco-burgemeesterschap. Dat is toch een wat januskop- 
achtige positie waarin de heer De Grave verkeert en dat is Ä dat moet ik 
erkennen Ä geen gemakkelijke positie.
      (Wethouder DE GRAVE: Ik dank de heer Platvoet voor zijn begrip. Wij 
      hebben allemaal onze weides, u de Vietnamweide, ik een andere.) 
   De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Voor de VVD zijn in deze 
collegeperiode drie financiële hoofddoelstellingen gerealiseerd, in de 
eerste plaats is dat een sluitende begroting, een verscherpt financieel 
beheer en een eerste stap op weg naar een broodnodige reserve. 
      (De heer STADIG: Was er dan in de vorige collegeperiode nog geen 
      sluitende begroting?)

   Een sluitende begroting is een doelstelling die men ieder jaar opnieuw 
moet realiseren. Sluitende begrotingen zijn geen eenmalige successen, maar 
zijn als het ware een reis die steeds opnieuw moet worden ondernomen; het 
is geen eindbestemming.
   In de tweede plaats noem ik een ingrijpende verlaging van de OZB. Ik heb 
de gewoonte, mijn financiële beschouwingen te eindigen met een uitsmijter, 
maar ik wil er vanmiddag maar mee beginnen. In mijn tekst was namelijk 
sprake van die verlaging van de OZB-tarieven en mijn fractie is dan ook 
onaangenaam verrast door het voorstel van de heer Stadig over deze 
tarieven. Het gaat mij dan om twee inhoudelijke aspecten en uiteraard om 
een partijpolitiek punt. Ten aanzien van de inhoudelijke kant merk ik op 
dat, gezien de invalshoek die is gekozen, namelijk van verschuiving van de 
OZB in de richting van verlaging van watertarieven, het mij heeft verbaasd 
dat het voorstel medeondertekend is door de heer Platvoet. Het meest heb ik 
mij echter verbaasd over het feit dat het voorstel selectief en suggestief 
is. Om met de heer Platvoet te spreken: creatief, maar dan in de negatieve 
zin van het woord. Als men het voorstel slecht leest Ä ik heb dat niet 
gedaan en de wethouder Economische Zaken zal dat ook niet hebben gedaan Ä 
blijkt niet dat het bedrijfsleven hierdoor ongeveer 5 miljoen gulden extra 
aan lasten gepresenteerd krijgt. Dat is een vorm van indiening van 
voorstellen die mij niet erg aanspreekt. Er wordt gedaan alsof iedereen er 
een klein beetje beter van wordt, maar de crux van het verhaal wordt niet 
vermeld.
      (De heer STADIG: Het probleem was dat het College in de missive die 
      categorie ook niet onderscheidt. Wij hebben ons daarbij aangesloten. 
      Overigens hebt u gelijk als u zegt dat het bedrijfsleven wat meer zou 
      gaan betalen. Dat is naar onze mening ook uitstekend te verdedigen, 
      want het College zegt zelf al dat het bedrijfsleven er wel wat erg 
      gunstig af is gekomen. Een kleine correctie is dan ook op haar 
      plaats.)
   Ik had het sjieker gevonden als u die boodschap aan het bedrijfsleven in 
uw betoog in eerste termijn duidelijk had aangegeven. Dan had het niet meer 
door mij onder de aandacht behoeven te worden gebracht.
   Ik kom tot een partijpolitieke opmerking. Men zal zich kunnen 
voorstellen dat het hier gaat om een voorstel met een sterke lading.  De
heer Platvoet heeft al gezegd dat er de afgelopen jaren op het terrein van 
deze belasting behoedzaam is geopereerd. Formeel was er een probleem ter 
grootte van 63 miljoen gulden. Het College heeft naar de geest van het 
programakkoord gehandeld door het probleem evenwichtig, goed gespreid over 
de politieke partijen, op te lossen. De eindfase daarvan was wat de VVD- 
fractie betreft in mei/juni bereikt door een raadsvoorstel, ingediend mede 
op initiatief van de heer Platvoet, waarmee iedereen redelijk aan zijn 
trekken kon komen. Het College heeft die uitspraak in de begroting voor 
1994 naar onze mening goed vertaald. Bij zaken als deze geldt, dat daarover 
eenmaal wordt onderhandeld. Wij houden niet van salamitaktieken en wij zijn 
van mening dat er in mei/juni een compromis is gesloten en dat het College 
dit vervolgens heeft vertaald in deze begroting. Nu krijgen wij vijf voor 
twaalf een voorstel voorgelegd dat naar onze mening een belangrijk 
fundament uit de begroting haalt. Om het oneerbiedig te zeggen: een greep 
in de OZB-kas van 10 miljoen gulden. Dat is voor de VVD een voorstel dat 
ons toch heel rauw op het dak valt. Dit valt wat ons betreft niet onder de 
stelling: samen uit, samen thuis.

      (De heer PLATVOET: In ons voorstel wordt gevraagd, niet 20 miljoen 
      gulden minder inkomsten uit de OZB te incasseren, maar 10 miljoen 
      gulden minder.)
   U moet bij het begin beginnen en dat was dat 20 miljoen gulden een 
compromis was. Als u van een compromis dan vervolgens nog eens de helft 
afhaalt, bent u bezig met salamitaktiek en dat past in ieder geval niet bij 
de politieke cultuur van de VVD.
      (De heer PLATVOET: Het voorstel dat wij in juni met vier partijen 
      hebben ingediend gaf een richting aan waarin het probleem zou moeten 
      worden opgelost. Die richting was onder meer, een schuif aan te 
      brengen en de lager-betaalden zoveel mogelijk te ontzien. Die 
      richting was ook, de rekening bij het bedrijfsleven neer te leggen. 
      De vraag die men moet beantwoorden, wil men zuiver in dit debat staan 
      is, of ons nu ingediende voorstel dichter bij het eerder ingediende 
      voorstel staat of verder af. Mijn conclusie is dat dit voorstel 
      dichter bij het voorstel van juni staat dan hetgeen het College in de 
      begroting voorstelt.)
   U hebt zich door dit voorstel verwijdert van een broos en evenwichtig 
compromis.
      (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp niet goed waarover u zich zo 
      opwindt. Het "dichterbij staan" waarover de heer Platvoet het heeft, 
      gaat om twee kwartjes per maand. Het gaat over niks!) 
   Jawel, het gaat om een extra rekening van 5 miljoen gulden die bij het 
bedrijfsleven wordt gepresenteerd. Het verhullende van dit voorstel is dat 
dit niet wordt vermeld.
      (De heer PLATVOET: Dat was de richting die wij in juni hebben 
      afgesproken. Een deel van de rekening zou bij het bedrijfsleven 
      worden neergelegd.)
   In de begroting is op een aantal terreinen een stuk van dat voorstel 
uitgevoerd. Als u via uw voorstel nu de OZB-opbrengst met 10 miljoen gulden 
verlaagt, is dat voor de VVD geen wenkend perspectief. Daarnaast legt u bij 
het bedrijfsleven een extra last van 5 miljoen gulden. Daarmee haalt u het 
evenwicht uit deze begroting. Indiening van een voorstel is echter punt ‚‚n 
en aanneming is punt twee. Vandaar dat ik vandaag maar met mijn uitsmijter 
ben begonnen.
      (De heer PLATVOET: Uiteraard bepaalt de Raad of het voorstel wel of 
      niet wordt aangenomen.)
   Het voorstel leent zich naar mijn mening niet voor preadvies van het 
College of voor stemming in december. Dit moet vandaag worden aangenomen of 
verworpen. Vandaag moeten wij immers de OZB-tarieven vaststellen, willen 
die per 1 januari a.s. kunnen ingaan.
      (Wethouder DE GRAVE: Ik heb op een vraag van mevr. Weltevreden al 
      geantwoord dat de verordening koninklijke goedkeuring vereist. 
      Vanavond zal die dus moeten worden vastgesteld. Wil het voorstel 
      effect hebben, dan zal dit vanavond moeten worden behandeld.) 
   Wij verheugen ons vervolgens over het feit dat er een omslag is in de 
bestuurlijke strategie van consumptieve bestedingen naar produktieve 
investeringen en dat er een eerste bereidheid is om met
conjunctuurbegrotingen en anticyclisch budgetteren adequaat op de toekomst 
te reageren. Als wij kijken naar de globale hoofdtaken die ons te wachten 
staan in de komende collegeperiode, komen wij tot de volgende drie 
hoofdtaken. In de eerste plaats betreft dat naar onze mening nog een 
belangrijke kostenreductie en een aantal afgeslankte kerntaken. Zowel 
vanuit de bestuurlijke reorganisatie richting ROA als door een verschuiving 
van de publieke sector naar het particulier initiatief en het doortrekken 
van de profijtgedachte, menen wij dat op dit terrein nog behoorlijke kansen 
liggen. Toen de VVD in 1990 met het initiatief van de CAM-operatie kwam, 
hadden wij de kansen nooit ingeschat op een spankracht van 150 tot 200 
miljoen gulden. Het bleek dat zowel door de multidisciplinaire aanpak als 
het feit dat de ambtenarengroep een onafhankelijke status heeft gekregen 
voor dat project, door de CAM-groep wonderen zijn verricht. Wij menen dat 
een herhaling van de CAM-operatie zich zou kunnen aandienen. Ik denk dan 
niet zozeer aan een operatie in de zin van bezuinigingen als wel van 
ombuiging. Via zo'n operatie denken wij een bedrag van 50 miljoen gulden 
extra te kunnen investeren in produktieve zaken die ons dierbaar zijn, in 
het beroepsonderwijs, in het onderhoud van openbare ruimte, 
bedrijfsterreinen, veiligheid en de uitvoering van het Kunstenplan en de 
Nota Sportaccommodaties.
      (De heer STADIG: Claimt u nu de bestedingsruimte die het College in 
      de meerjarenramingen aangaf? Daar stond ook al een bedrag van 50 
      miljoen gulden in.)
   Ik doel op een extra bedrag van 50 miljoen gulden.
      (De heer CORNELISSEN: Dat is in juli aangekondigd. De heer Houterman 
      geeft nu een uitwerking van de toen gedane toezegging.) 
   In die kerntakendiscussie kan men naar mijn oordeel op twee manieren 
redeneren: men kan aan het eind beginnen en men kan aan het begin beginnen. 
Wij gaan ervan uit dat men een globaal gevoel moet hebben en dan is er 
partijpolitiek gezien uiteraard sprake van verschillen van mening als het 
gaat om de vraag wat een kerntaak van de overheid is. Daarover willen wij 
in de komende periode een open discussie aangaan. Dat is enerzijds een 
ideologische discussie, maar anderzijds ook een materiële discussie die te 
maken zal hebben met het aantal ambtelijke formatieplaatsen. Nadat ik in 
mei/juni bij wijze van vingeroefening een 4%-operatie ten aanzien van het 
aantal ambtelijke formatieplaatsen heb aangekondigd, hebben wij dit nu een 
stapje verder uitgewerkt. Wij komen nu wel op hetzelfde aantal van 1000 
plaatsen uit, maar wij hebben het percentage gerelateerd aan het aantal 
plaatsen dat de gemeente zelf direct kan beïnvloeden en dan zou het 6% 
moeten zijn. Dat is uiteraard het eindpunt van een discussie over de 
kerntaken en wat ons betreft is dat aantal opgebouwd uit drie stromen. 
Enerzijds is er een verschuiving van ambtelijke werkgelegenheid van de 
gemeente naar het ROA; dat zou een neutrale operatie kunnen zijn. 
Anderzijds is er een verschuiving van de publieke sector naar de private 
sector, dus van werken bij de gemeente Amsterdam naar werken in de gemeente 
Amsterdam. In de derde plaats zal echter voor wat de VVD betreft het 
eindpunt van de kerntakendiscussie ook kunnen zijn Ä wat ons betreft zal 
het dat moeten zijn Ä dat het aantal formatieplaatsen structureel zal 
verminderen. Dat zal aan de ene kant een gevolg moeten zijn van de 
binnengemeentelijke decentralisatie en een kleiner aantal stadsdeelraden; 
aan de andere kant van een aantal operaties die nu al zijn ingezet, 
bijvoorbeeld in de nutssector, bij de Dienst Herhuisvesting en op de 
Secretarie. In de derde plaats zal door deregulering en minder regelgeving 
een aantal ambtelijke formatieplaatsen kunnen vervallen. Die drie stromen 
te zamen zullen naar onze mening grosso modo een perspectief bieden van 
1000 ambtelijke arbeidsplaatsen minder. Dat uitgangspunt willen wij op dit 
moment ook in de richting van het ambtelijk apparaat presenteren, om ook 
samen met de ambtenaren het tweede aspect van de CAM-operatie in te gaan, 
namelijk de kerntakendiscussie. Dat kan een andere discussie zijn dan die 
over de kosten.
      (De heer CORNELISSEN: Ik heb het gevoel dat u toch aan het verkeerde 
      eind van de operatie begint. U kent mijn andere opvattingen op dit 
      punt. Ik kan uw gedachtengang wel volgen, maar u gaat al op voorhand 
      het eindresultaat bepalen. U gaat zelfs zover dat u het al in 
      aantallen mensen benoemt. Het moet mijns inziens een autonoom 
      resultaat zijn van het proces. Door het op voorhand zo vast te leggen 
      zet u de hele discussie onder een geweldige druk, van slechte 
      acceptatie en van tegenwerking. Daarmee haalt u uw eigen wens 
      onderuit.)
   Het ligt eraan hoe men het benadert. Dit is uiteraard ook in onze 
fractie een belangrijk punt van discussie geweest. Wij stellen dat men, 
door juist aan het begin van de operatie aan te geven waaraan wij als 
eindpunt denken, aan mensen duidelijk kan maken, welk perspectief men kan 
bieden.
      (De heer PLATVOET: U weet dus blijkbaar precies welke mensen dat 
      zijn?)
   Nee. Dat is nu juist het punt. Wij weten vandaag niet wat de einduitslag 
van de kerntakendiscussie is. Als de VVD die discussie alleen zou voeren, 
zou er een ander aantal dan 1000 uitkomen; dat zou hoger zijn. Wij schatten 
in dat de discussie die wij hier samen zullen voeren, gezien de 
partijpolitieke samenstelling van de Gemeenteraad nu en met name in de 
komende periode, ertoe zal leiden dat door de drie genoemde stromen Ä ROA, 
kerntaken en overheveling naar de private sector Ä per saldo sprake zal 
zijn van ongeveer 1000 plaatsen. De VVD heeft wel ideeën over sectoren 
waarin men dit zou kunnen zoeken. Als uit de BGD-operatie een aantal van 
acht tot tien stadsdelen komt, is dat een component, maar wij kunnen op dit 
moment niet zeggen dat dit de component is.
      (De heer CORNELISSEN: Ik blijf van mening dat u op dit moment op een 
      niet verantwoorde manier het proces dat u wilt entameren onder druk 
      zet. Het bijzondere van de CAM-operatie ten opzichte van alle 
      voorgaande bezuinigingsronden is geweest dat het volkomen open werd 
      gelaten en dat iedereen heel open zijn mogelijkheden presenteerde, 
      met een grote overmaat. Vervolgens kon zo tot een evenwichtige keuze 
      worden gekomen en daarbij stond niet al vast wat het moest opleveren. 
      Daarin is ook geschoven; de Raad heeft hierop ook invloed 
      uitgeoefend. U geeft nu toch duidelijk een einduitkomst aan en ik 
      vrees dat u daarmee de grote goodwill die in belangrijke mate uit het 
      ambtelijk apparaat moet komen en die wij bij de CAM-operatie hadden, 
      door deze aanpak hier niet zult krijgen.)
   Ik wil hierop in tweeërlei zin antwoorden, objectief en subjectief. 
Objectief gezien was het aantrekkelijke van de CAM-operatie inderdaad een 
heel hoog bedrag en bovendien viel er nog wat te kiezen. Wat ons voor ogen 
staat met deze operatie is, dat wij ervan overtuigd zijn dat zo'n werkgroep 
ook met een aantal mogelijkheden inzake kerntaken zal komen die misschien 
wel een aantal van x maal 1000 formatieplaatsen zouden kunnen beïnvloeden. 
In de Raad zal dan een partijpolitieke discussie kunnen worden gevoerd: die 
taak wel en die taak niet. De VVD meent dat het eindresultaat van die 
discussie, dus niet de inzet van ons als liberale partij, grosso modo in de 
buurt van 1000 plaatsen zal komen.
      (De heer CORNELISSEN: Dat is toch een slag in de lucht?) 
   Het is een goede inschatting.
      (De heer CORNELISSEN: Die is toch op niets gebaseerd?) 
      (De heer PLATVOET: U geeft een schatting. Zelf zou u eigenlijk meer 
      willen, maar het is volgens u een compromis, gezien de politieke 
      verhoudingen. Als ik de reacties van andere partijen hoor, zal die 
      kans niet groot zijn.)
      (De heer CORNELISSEN: Ik vind dat u zich op dit moment absoluut niet 
      over een aantal kunt uitspreken. Als de Raad het gekke besluit zou 
      nemen om een of andere uiterst belangrijke activiteit af te stoten 
      waarin 1000 ambtenaren werkzaam zijn, pakt het anders uit. Ik mag 
      aannemen dat wij allemaal ons verstand zullen houden, maar je weet 
      maar nooit. In dit stadium, waarin de zaken nog zo vaag en onbenoemd 
      zijn, moet men echter mijns inziens geen getallen noemen. Ik maan u 
      tot voorzichtigheid.)
   Daarmee komen wij op het subjectieve punt. Ambtenaren kijken er ook 
verschillend naar. De afgelopen dagen zijn er positieve, maar uiteraard ook 
negatieve reacties van ambtenaren geweest. Er is een groep ambtenaren die 
vindt dat het goed is dat in ieder geval vroegtijdig wordt aangegeven wat 
hun de komende jaren te wachten staat. Een andere groepering stelt dat men 
dit pas wil horen aan het einde van de reorganisatie. Mevr. Van der Stoel 
heeft gisteren met betrekking tot het ROA gevraagd, liever vroegtijdig de 
ambtelijke dilemma's duidelijk te maken: dit kan er gebeuren, zo gaan wij 
discussiëren en dat kan het eindplaatje zijn. Een andere mogelijkheid is, 
de komende jaren eerst te gaan discussiëren. De VVD is van oordeel dat er 
in ieder geval aan het einde van de discussie een lager aantal 
formatieplaatsen uit zal rollen. Het is dan naar onze mening een kwestie 
van goed werkgeverschap om in ieder geval nu aan te geven, wat naar onze 
mening de globale uitkomst zal zijn.
      (De heer CORNELISSEN: Ik heb in de vergadering van de ROA-raad van 
      juni het dagelijks bestuur gevraagd om vroegtijdig met alle gemeenten 
      contact op te nemen, opdat men zich zou realiseren dat die 
      voortgaande ROA-ontwikkeling op zijn minst tot verschuivingen en 
      waarschijnlijk ook tot vermindering van arbeidsplaatsen zal leiden. 
      Men moet ook vroegtijdig maatregelen kunnen nemen. Ik heb begrepen 
      dat dit in sommige kringen nogal hard is aangekomen, maar wij hebben 
      welbewust juist geen getallen genoemd, aangezien een en ander niet te 
      overzien is. Ik vind dat wij niet veel verder kunnen gaan en ik kan 
      mij dan ook niet vinden in de uitwerking die u nu kiest.) 
   Ik wijs erop dat in de particuliere marktsector veel werknemers vaak 
klagen dat het, als er iets met een bedrijf gebeurt, kwam als een 
donderslag bij heldere hemel. Mijn fractie wil in 1998 niet het verwijt 
krijgen dat wij niet al tevoren bepaalde zaken zouden hebben voorzien. Als 
men in het verkiezingsprogramma straks keuzen gaat maken en die keuzen ook 
wil financieren, moet niet alleen worden aangegeven wat men graag aan nieuw 
beleid wil, maar zal men ook moeten aangeven wat van het oude beleid moet 
worden ingeleverd. Een aantal van deze formatieplaatsen is ook bedoeld om 
zaken die ik al eerder noemde te financieren: sport- en kunstaccommodaties 
en extra veiligheid in de stad.
      (De heer CORNELISSEN: Wij zullen dus de opsomming van activiteiten 
      die wellicht voor heroverweging in aanmerking komen uit het VVD- 
      programma kunnen halen? Het is dus geen slag in de lucht? Ik ben zeer 
      benieuwd.)
      (De heer STADIG: Ik stond gisteren in de kantine toevallig achter 
      enige ambtenaren, die kennelijk ook in de krant hadden gelezen dat er 
      1000 ambtenaren uit moesten; zo komt dat dan uiteraard in de krant 
      terecht. Wat die zeiden kwam er niet op neer dat men van de kant van 
      de VVD een prettig perspectief had gekregen. Zij hadden een ander 
      soort tekst. Ik weet dan ook niet of het allemaal werkt zoals u 
      denkt.)
   Er zullen inderdaad wel twee van die ambtenaren te vinden zijn. Ik zal 
nu niet komen met verhalen van twee andere ambtenaren. Ook in eigen 
politieke kring hebben wij wel eens de situatie gehad dat iemand een 
loodgieter had gesproken en dat die ene loodgieter dan ineens 
representatief werd voor 14 miljoen Nederlanders.
      (Wethouder DE GRAVE: Ik krijg van de heer Stadig toch nog wel te 
      horen waar de 300 miljoen gulden voor de Noord-Zuidlijn vandaan moet 
      komen?)
   Die komt waarschijnlijk dan uit de lucht vallen.
   Ik wil vervolgens graag enige opmerkingen maken over het onderwerp van 
de tarieven in relatie tot koopkracht en werkgelegenheid. Wij willen dat 
onderwerp benaderen vanuit een tweetands beleid, enerzijds richting de 
burger van Amsterdam, gezien de kwetsbare bevolkingssamenstelling van de 
stad en de a-typische inkomensverdeling waarmee wij worden geconfronteerd, 
en anderzijds de invalshoek van de manier waarop wij de komende jaren met 
onze milieuheffingen moeten omgaan. De fractie wordt wat dit betreft heen 
en weer geslingerd tussen twee gedachten. Aan de ene kant is het van groot 
belang dat een heel groot aantal van wat men kan aanduiden als 
milieugevoelige tarieven behoort tot de eerste levensbehoeften: gas, water, 
riolering en reiniging. Aan de andere kant worden dat soort diensten vanuit 
een monopoliepositie aangeboden. De VVD is echter ook de partij die altijd 
heeft gezegd: de vervuiler betaalt. Men moet mensen dus via de invalshoek 
van de tarieven milieubewust maken. Tussen dit alles zal de komende tijd 
een evenwicht moeten worden gevonden, omdat met name een aantal van de 
maatregelen met betrekking tot het milieu de inkomensverhoudingen 
beïnvloedt. In principe zijn wij voor individuele bemetering voor water en 
individuele berekening van de kosten van vuilophaal. Gezien de 
perceptiekosten is dat echter veelal te duur. Er komt bovendien een 
onrechtvaardigheid om de hoek kijken. De heer Veldman noemde in dit verband 
al de gemeente Oostzaan. Ik wijs er in dit verband op dat een gezin van zes 
personen op een gegeven moment dan zesmaal zoveel gaat betalen als een 
eenpersoonshuishouden. Nu is er in die zin sprake van een evenwicht dat er 
sprake is van twee categorieën, namelijk eenpersoons- en
meerpersoonshuishoudens. De invalshoek als gehanteerd in Oostzaan houdt in 
dat grote gezinnen de komende jaren extreem veel meer gaan betalen. Gezien 
de bevolkingssamenstelling in Amsterdam weet iedereen dat grote gezinnen 
ook nog eens behoren tot een bepaalde bevolkingsgroep. Op basis van die 
overweging komen wij dan tot de conclusie dat wij uiterst voorzichtig 
moeten zijn.
      (De heer PLATVOET: De heer Cornelissen heeft daarover al een 
      opmerking gemaakt die ook voorkomt in het programma van Groen Links. 
      In feite heeft men het hier over mensen met lage inkomens die veel 
      milieulasten betalen. Het gaat dan om schuiven in de tarieven van de 
      laagste inkomensgroepen in het "loongebouw". Dat kan daarop een 
      antwoord zijn.)
   U weet, hoe beperkt onze mogelijkheden zijn om te schuiven. Vandaar deze 
waarschuwing.
      (De heer STADIG: Het is ook een landelijk thema. Het gaat er daarbij 
      om, lasten van de factor arbeid naar de produktiefactor milieu over 
      te brengen. Daar wordt in Den Haag aan gewerkt.)
      (De heer CORNELISSEN: Vandaar ons pleidooi in eerste termijn om eens 
      te onderzoeken, wat op het terrein van de gemeente in dezen kan 
      worden gedaan.)
   De wethouder heeft wat dat betreft al een toezegging gedaan in de vorm 
van een in te stellen commissie.
   Met betrekking tot de bedrijven wil ik nog het volgende opmerken. Ook de 
VVD heeft in de afgelopen jaren meegewerkt aan een aftopping van de 
verlaging van de onroerend-goedbelasting. Wij hebben wat dit betreft een 
aantal malen aan de bedrijven in Amsterdam de rekening moeten presenteren. 
De VVD wil daarvoor ook niet weglopen. Wat de komende periode betreft zie 
ik het toch als verstandig om, ook gezien de werkgelegenheidseffecten en 
het economisch perspectief dat ons te wachten staat, eens goed na te gaan 
in hoeverre de mogelijkheid van een actieve tarievenpolitiek richting het 
bedrijfsleven gecombineerd zou kunnen worden met onze
werkgelegenheidsdoelstellingen, met name waar het kwetsbare groepen betreft 
als structureel werklozen, gehandicapten en allochtonen. Ik dien een 
voorstel terzake in.
   Mijn laatste opmerkingen hebben betrekking op de speciale positie van de 
binnenstad. De komende jaren zal de Gemeenteraad daarvoor gelukkig nog de 
verantwoordelijkheid hebben. Gezien vanuit het financiële beleid van de 
gemeente zullen wij naar mijn mening de komende jaren rekening moeten 
houden met drie ontwikkelingen voor wat betreft de bewoners van de 
binnenstad. Als alles wordt uitgevoerd zoals de meerderheid van deze Raad 
wil, zullen de bewoners worden geconfronteerd met hogere parkeerkosten. Als 
alles zich in de onroerend-goedmarkt ontwikkelt zoals de deskundigen dat 
verwachten, zullen de woningen in de binnenstad in de toekomst in waarde 
stijgen, waardoor mensen meer OZB zullen moeten betalen. Men kan stellen 
dat dit een positief verschijnsel is, aangezien het pand immers meer waard 
wordt, maar dit betekent veelal dat men iets wel over een reeks van jaren 
kapitaliseert, maar dat men intussen wel meer OZB moet betalen. Ten slotte 
wijs ik erop dat wonen in de binnenstad vele voordelen heeft, maar dat het, 
gezien het karakter van centrumfunctie met bepaalde vormen van 
criminaliteit, graffiti enz., een extra kwetsbaar stadsdeel is. Wij zouden 
een en ander in perspectief willen brengen en willen bezien hoe wij onze 
verantwoordelijkheid ook als hoeder van de binnenstad de komende vier jaar 
in ons tarievenbeleid kunnen tonen. Partijpolitiek is dan voor ons een 
belangrijk punt de uitvoering van het Verkeers- en Inrichtingsplan; dat is 
gebaseerd op het aantal verkeersbewegingen en parkeerplaatsen. Dat is wat 
ons betreft een separate discussie. De liberalen zijn er voorstander van de 
variabele autokosten te laten stijgen en de vaste kosten te laten dalen. 
Landelijk kan dat worden vertaald in een lagere wegenbelasting. In 
Amsterdam betekent het dat bij het bezit van een auto in de binnenstad wat 
ons betreft de vaste kosten van een abonnement om in de binnenstad te mogen 
parkeren laag zullen moeten blijven en dat de variabele kosten als die voor 
benzine enz. Ä men kan dat zelf beïnvloeden Ä kunnen stijgen. Wij zouden 
geen penalty willen stellen op het bezit van een auto, maar wel de 
variabiliteit in het gebruik ervan willen terugzien. Het hebben van een 
auto is ook voor binnenstadbewoners geen luxe, maar voor veel mensen een 
levensbehoefte. Daarvan willen wij ook in de komende periode uitgaan. 
      (De heer STADIG: Hoe hebben mensen dan honderden jaren in de stad 
      kunnen leven zonder auto? De auto bestaat nog maar enige decennia.) 
   Ik wil liever niet honderd jaar geleden beginnen, maar zo'n twintig jaar 
geleden, toen een bekend politicus zei dat eigenlijk iedereen recht heeft 
op een auto en dat op dat moment gelukkig ook in de Spaarndammerbuurt 
auto's hun intrede hadden gedaan. Dat is een verworvenheid van de sociaal- 
democratie, niet van honderd maar van twintig of dertig jaar geleden. De 
VVD wil goede ideeën uit die sociaal-democratie graag overnemen. Iedere 
bewoner van de binnenstad heeft naar ons oordeel recht op een auto. 
      (De heer STADIG: Recht hebben op iets is nog iets anders dan dat het 
      een eerste levensbehoefte zou zijn. Dat gaat wel erg ver.) 
   Ik sprak ook niet van een eerste levensbehoefte. Ik heb begrepen dat u 
recentelijk zeer deskundig bent op het gebied van volkstuintjes. Als u met 
een gezin driehoog achter in de Jordaan woont en u wilt op zondag naar een 
volkstuincomplex dat niet met openbaar vervoer bereikbaar is, zou u kunnen 
gaan fietsen; dat is een mogelijkheid. Wij als liberalen gunnen die mensen 
echter graag een ritje met de auto.
      (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wat acht u een hogere levensbehoefte, 
      schone lucht of autobezit?)
   Ik wil het hierbij in eerste termijn laten.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

41ø   Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Houterman inzake het 
verrichten van een onderzoek naar de invloed van de hoogte van lokale 
belastingen en tarieven op de groei van het bedrijfsleven enz. 
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 791, blz. 3059).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling 
genomen.

   Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Na de algemene 
beschouwingen kunnen de meeste raadsleden achterover leunen of genieten van 
een kop koffie met sigaret. De financiële woordvoerders mogen proberen nog 
iets van de aandacht te vangen en zelfs vast te houden. Zeker voor het CDA, 
als een van de laatsten in de rij, is dat niet gemakkelijk. Ik zal toch een 
poging wagen.
   Bij de algemene beschouwingen voerde het thema veiligheid de boventoon. 
Voor het CDA past bij de financiële beschouwingen maar ‚‚n thema: 
werkgelegenheid. Kent u de laatste cijfers van het RBA al? In de regio zijn 
90.000 werklozen, waarvan 80.000 in Amsterdam. Daarom geef ik in deze 
bijdrage de houding van deze Raad ten opzichte van de bedrijven in Amster- 
dam zo de aandacht.
   De titel die ik heb meegegeven aan dit stuk is: "Bij het scheiden van de 
markt leert men de kooplui kennen". Wat is de stand van zaken op dit 
moment, bij het scheiden van de markt? Er is een duidelijke verbetering 
gerealiseerd op het gebied van financieel beheer en er is duidelijk in 
kaart gebracht wat de lengte is van de financiële polsstok van de komende 
Raad.
   Is dat nu echt zo? Die verbetering is inderdaad aantoonbaar. Ik noem de 
ingelopen achterstanden van rekeningen enz. Er zitten echter nog flinke 
adders onder het gras en die maken nu juist die polsstok zo breekbaar. Als 
voorbeeld noem ik het Slotervaartziekenhuis. Wij moeten onderhandelen en 
hebben alvast een klein bedrag als inzet gereserveerd. Wat gebeurt er 
echter als de onderhandelingen vastlopen? Dan is het toch een kwestie van 
stikken of slikken? Wij kunnen toch niet terug naar een gemeentelijk 
ziekenhuis met hetzelfde hoge bedrag aan achterstallig onderhoud? Failliet 
verklaren?
   Ik geef een ander voorbeeld: de registratie van gronduitgifte door de 
stadsdelen aan het Grondbedrijf. Er mankeert nogal wat aan de volledigheid 
en betrouwbaarheid van de gegevens. Hieruit kunnen dus leuke of minder 
leuke verrassingen voortkomen. Deze onduidelijkheid mag niet langer 
voortduren, anders staat de polsstok in drijfzand.
   Over het Gemeentevervoerbedrijf behoef ik het niet eens te hebben. De 
wethouder meldt trouw dat wij op de goede weg zijn (ook al is de verwach- 
ting dat over 1993 ook nog geen goedkeurende accountantsverklaring zal 
kunnen worden afgegeven en al is de begroting over 1994 nog niet klaar voor 
goedkeuring) en maakt daarmee de Raad medeplichtig aan alle onzekerheden 
die hieruit kunnen voortvloeien. Het is immers iedere keer trouw gemeld. 
   Een andere onzekere factor is de economische ontwikkeling. Investeringen 
door bedrijven leveren een groot deel van de gemeentelijke inkomsten op. 
Minstens zo belangrijk is het aantal arbeidsplaatsen dat behouden of nieuw 
gerealiseerd wordt. Er is ons alles aan gelegen om werk en investeringen 
binnen te halen. Is het dan niet ongeloofwaardig te zien hoe de wethouder 
voor Financiën (toch VVD?) handenwrijvend uitziet naar het moment dat er 
gedifferentieerd mag worden bij de OZB tussen woningen en niet-woningen? 
      (Wethouder DE GRAVE: Ik voer een uitspraak van de Raad terzake uit. 
      Als ik dat volgens u handenwrijvend doe, kan dat twee betekenissen 
      hebben!)
   Ik zei inderdaad handenwrijvend, maar ik bedoelde handenwringend. Dat 
Groen Links en de PvdA dit toejuichen kan men verwachten, maar van D66 en 
de VVD verwacht ik een andere houding. Ik zal eens een paar zinnen uit de 
missivetekst voorlezen waaruit deze tegenstrijdigheid blijkt. Ik citeer uit 
de paragraaf Werk en inkomen: "De gemeentelijke bemoeienis kan zich normaal 
gesproken beperken tot het onderhouden van goede contacten en in 
incidentele gevallen tot het scheppen van voorwaarden om de activiteit 
binnen de stadsgrenzen te kunnen handhaven." Dat is inderdaad gebeurd voor 
wat ABN/Amro betreft. Het is prima dat die werkgelegenheid is behouden 
gebleven, maar de manier waarop dat is gebeurd heeft wel erg veel geld 
gekost. Vervolgens wordt gesteld: "Wij rekenen het nadrukkelijk tot onze 
taak binnen de grenzen van onze mogelijkheden de omstandigheden voor het 
gevestigde bedrijfsleven zo optimaal mogelijk te doen zijn." Nu zit het hem 
natuurlijk in "de grenzen" Daar kan men dus voor lezen: de grenzen van de 
politieke wil. Tot dusver kon wettelijk geen onderscheid worden gemaakt 
tussen woningen en niet-woningen en er is nu dus gelukkig zicht op dat dit 
gaat veranderen! Dan kunt u de lasten van de burger tenminste afwentelen op 
"het" bedrijfsleven. Welk belang is daarmee nu gediend? Wat bent u nu 
eigenlijk voor kooplieden met elkaar? U gaat er blijkens de missive van 
uit, dat het bedrijfsleven een constructieve houding zal laten zien en dat 
voor het aanzienlijke voordeel iets terug mag worden verwacht. Hoezo, 
"aanzienlijk voordeel"? Hebt u er ook van wakker gelegen dat jarenlang de 
lasten voor het bedrijfsleven aanzienlijk hoger waren dan in concurrerende 
steden?
   Van het voorstel dat is ingediend door de fracties van PvdA en Groen 
Links en dat als resultaat heeft dat een bedrag van 5 miljoen gulden wordt 
doorgeschoven naar het bedrijfsleven zegt de VVD dat zij dit niet 
accepteert. Als de VVD niet goed uitkijkt, valt zij buiten de boot, want 
die boot helt erg ver naar links over. D66 spreekt van peanuts: de post van 
5 miljoen gulden stelt niets voor.
      (De heer CORNELISSEN: Ik heb dat niet gerelateerd aan het 
      bedrijfsleven maar aan het effect voor de burger. Het voorstel is in 
      eerste instantie bedoeld Ä daarover gaat het ook in de tekst Ä voor 
      de bevolking. Dan constateer ik dat het gaat om een verschil van fl 6 
      per jaar, ofwel twee kwartjes per maand. Dat is dan niet meer dan 
      peanuts. Wat het effect voor het bedrijfsleven betreft wil ik graag 
      eerst de reactie van de wethouder horen. Ik vind dat u te ver gaat 
      als u de zaak voorstelt alsof wij het belang van het bedrijfsleven 
      zouden onderschoffelen.)
      (De heer STADIG: Even voor alle duidelijkheid: als ons voorstel zou 
      worden aangenomen, gaat het watertarief omlaag en daarvan profiteert 
      ook het bedrijfsleven. De rekensom van de heer Houterman klopte dan 
      ook niet helemaal.)
   Ik meen dat ook de burger er niet eens op vooruitgaat. Een en ander moet 
ook nog worden versleuteld via de huur en dat is ook nog niet helemaal 
zeker.
      (De heer PLATVOET: Het gaat om een verschuiving van enige procenten. 
      Daarover gaat het echter altijd bij discussies over
      koopkrachtplaatjes enz.)
      (De heer HOUTERMAN: De inzet van de vakbeweging is altijd: centen en 
      geen procenten.)
   Als Groen Links het over grote bedrijven heeft staan er gelijk 
dollartekens in hun ogen en het is duidelijk: rug recht houden, die 
achterstallige bedragen voor de verhoging van de watertarieven zullen de 
grote bedrijven moeten betalen, net als iedere burger in deze stad. De 
verhoging van deze watertarieven lag echter wel iets hoger dan men van een 
leverancier mag verwachten en ook hoger dan aan de burger wordt 
doorberekend. Dat doet kennelijk niet ter zake. Een besluit van de Raad 
moet uitgevoerd, koste wat het kost. Koste wat het kost? De onderhandelin- 
gen zullen het uitwijzen. Misschien betalen ze, misschien ook niet. De 
mond-tot-mond reclame voor het fantastische industriebeleid in Amsterdam 
zal zijn werk wel doen.
      (De heer PLATVOET: U weet toch dat de korting is afgeschaft en dat 
      grote bedrijven het water beduidend goedkoper kregen dan huishoudens? 
      Vindt u dat, mede uit milieu-oogpunt, te verdedigen?) 
   Weet u wel, welk effect die korting op het milieu heeft gehad? 
      (De heer PLATVOET: Natuurlijk. Het heeft effect op het 
      waterverbruik.)
   Dat is absoluut niet juist. Bovendien heb ik het over het feit dat u 
doet alsof het ongedaan maken van een korting ongestraft mogelijk is. 
      (De heer CORNELISSEN: Daarover ging de discussie niet. Die ging erom 
      dat iemand die meer water afnam kortingen kreeg van 50% op de prijs. 
      Daardoor moet de burger, de gewone Amsterdammer, veel te veel 
      betalen. Dat heeft de Raad enigszins gecorrigeerd. Bij de uitvoering 
      zijn er nu wat problemen en wij moeten nu nastreven wat haalbaar is. 
      Wij moeten de zaak echter wel in het juiste perspectief blijven zien. 
      Als oppositiepartij rukt u de zaak nu uit zijn verband.) 
   Er wordt inderdaad nog onderhandeld en wij moeten nog maar afwachten wat 
het resultaat zal zijn.
      (De heer PLATVOET: Dat is een verkeerde uitleg van "creatief 
      boekhouden". Als wij als Raad een besluit nemen over het watertarief 
      en grootverbruikers weigeren dat te betalen, gaat het niet meer aan, 
      nog eens te gaan onderhandelen over een grens. Dat is heel slecht 
      boekhouden.)
   Ik raad u aan dit dan straks maar aan die grote bedrijven te gaan 
vertellen.
   Wij kunnen verder natuurlijk mooie beleidsuitspraken doen, bijvoorbeeld 
dat wij het gemeentelijk aanbestedingsbeleid zo wijzigen dat wij de op- 
drachten gunnen aan bedrijven die langdurig werkloze allochtone/vrouwelijke 
Amsterdammers in deeltijd in dienst hebben. Laten wij als gemeentelijke 
werkgever er eerst zelf maar voor zorgen dat ons positieve-actiebeleid 
slaagt, voor wij anderen daarop durven selecteren. Wie nemen wij de maat 
dan?
   Ik heb het nog niet eens gehad over het parkeerbeleid in de binnenstad. 
Laat ik dat maar overlaten aan onze verkeersdeskundige.
   De wethouder was "al iets meer tevreden" dat het tarievenpakket voor 
bedrijven in Amsterdam "slechts" 30% hoger lag dan in de overige ROA- 
gemeenten.
Laten wij nu ons ware gezicht tonen: in de volgende periode wordt dit 
verschil teruggebracht en geven wij te kennen dat het gemeentebestuur blij 
is met bedrijven binnen de stadsgrenzen en niet zoals het nu lijkt: bedrij- 
ven mogen blij zijn dat zij aan Amsterdam mogen leveren en in Amsterdam 
gevestigd zijn.
   Nog iets over de "positieve" houding van Groen Links en de PvdA ten 
opzichte van bedrijven: onze eigen gemeentelijke bedrijven. Hun wordt het 
nota bene niet gegund, een bescheiden weerstandsvermogen op te bouwen. De 
verdeling van de normwinst was 70% afdragen aan algemene middelen en 30% in 
de eigen reserve en nu wordt een verdeling van 60/40 voorgesteld. Keurig 
toch? Wat een goede stimulans voor de werknemers! Is het dan geen verstan- 
dig beleid om als bedrijf op den duur zelf enige tegenvallers te kunnen 
opvangen zonder direct de hand te moeten ophouden bij de gemeente? Nee 
hoor, zelfs voordat de winst gerealiseerd is, wordt deze al gebruikt voor 
politieke wensen. Dat is toch kortzichtig? Dit heeft niets met budgetrecht 
te maken, maar met de noodzakelijke ruimte voor een gezonde 
bedrijfsvoering.
      (De heer PLATVOET: Dat is natuurlijk een flauwe opmerking. Wij 
      spreken nu over de begroting voor 1994, dus elke gulden moet nog 
      verdiend worden. Wij verschillen ook niet van mening over het 
      uitgangspunt dat staf- en steundiensten een eigen reserve moeten 
      hebben. De discussie gaat over het niveau daarvan en van de 
      toevoeging. Dat was 30% en dat zou wat ons betreft zo kunnen blijven. 
      Het argument voor de wijziging is echter ook gegeven, namelijk dat 
      staf- en steundiensten nog steeds gemeentelijke bedrijven zijn die 
      uiteindelijk, als het slecht mocht gaan, bij de gemeentekas 
      aankloppen.)
   Laten wij dan zorgen voor een zodanige stimulans dat het goed gaat en 
zij niet meer behoeven aan te kloppen.
   De cijfers die een beeld kunnen geven op de toekomstige financiële 
polsstok geven aan dat niet alles uit de nota Amsterdam naar 2005 kan 
worden gerealiseerd zonder aanzienlijke rijksbijdragen. Over de Vinex- 
onderhandelingen is al veel gezegd. Het is wel duidelijk dat het resultaat 
ons nog voor keuzen zal stellen. Het is dan van des te groter belang een 
plan op te stellen waarbij de ontwikkelingen ook in de tijd goed op elkaar 
aansluiten. Het kan teleurstellend zijn als niet alles gerealiseerd kan 
worden, maar zoals ook bij een huishoudportemonnee: dan maar een week 
zonder vlees (of voor de vegetariërs onder ons: zonder bonen). Wij overle- 
ven het wel.
   Blijf elke uitgave controleren, zorg dat financieel beheer prioriteit 
blijft, dat is het eerste verdiend! Het controleren en inzichtelijk maken 
van rekening en begroting blijft voor ons als Raad dringend nodig. Als 
voorbeeld wijs ik erop dat de rekening 1992 is verschenen. Zoals altijd, 
probeert men dan na te gaan hoe het is verlopen, vergeleken met de 
begroting. Als men dan de recapitulatie van de kapitaallasten bekijkt, kan 
men daar geen touw aan vastknopen. In de begroting voor 1992 stond een 
nadelig saldo van ruim 100 miljoen gulden en in de rekening een batig saldo 
van ruim 100 miljoen gulden. Daar zit dus 200 miljoen tussen. Er zullen wel 
verklaringen voor zijn, maar het zou leuk zijn als de Raad enig inzicht 
had.
   Tot slot maak ik een opmerking over de stadsdelen. Bij de presentatie 
van de begroting heeft het CDA opgemerkt dat niet duidelijk was hoeveel van 
de pijn was doorgeschoven naar de stadsdelen. De beschrijving in deze 
missive heeft ons wat dat betreft gerustgesteld. De stadsdelen komen er 
niet zo bekaaid af. Het is een uitdaging voor ons allen om deze overtuiging 
ook aan de stadsdelen over te brengen.
   Ik besluit ermee, aan het adres van de wethouder en de financiële 
medewerkers mijn complimenten te maken met het binnen de geplande periode 
uitbrengen van de begroting. Dat was een forse klus. Wel moeten wij er dit 
jaar bij zeggen dat de bestuurlijke toetsing van de uitgave "In het kort" 
kennelijk achterwege gebleven is. Het boekje lijkt dit jaar te zeer een 
campagnefolder voor collegepartijen. Behoorlijke informatie, zoals de 
vorige keer inzichtelijk gegeven werd, zoekt men tevergeefs. Volgend jaar 
graag weer het vertrouwde niveau!
   Alles overziende: de kooplui in dit College zijn van alle markten thuis, 
maar wat vandaag een goede koop lijkt kan morgen een kat in de zak zijn. 
Dan is goedkoop toch duurkoop.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. De laatste begroting van 
deze raadsperiode geeft het beeld weer van een degelijk en deskundig 
financieel beheer. Voor mij is dat een reden mij te beperken tot het 
hoofdstuk belastingen en tarieven.
   Het verwachte inflatieniveau voor 1993 was 3,5% en voor de herziene 
prognose is nu uitgegaan van 2,5%. Dit betekent een bijstelling van minus 
1%, zodat voor 1994 een prijsverhoging is berekend van 1,5% in plaats van 
2,5%. Bovendien wordt er voor 1993 zelfs nog een verdere daling van de 
inflatie verwacht met 0,8%. ECO 2000 constateert, dat er dus uitvoering 
wordt gegeven aan het voorstel dat vorig jaar, medeondertekend door de heer 
Cornelissen, door ons is ingediend en dat raadsbreed werd ondersteund, 
echter helaas zonder dat daarnaar is verwezen.

   Zoals het programakkoord voor deze raadsperiode aangeeft, is ook voor 
1994 compensatie gevonden om de gemeentelijke tarieven en belastingen zo 
gematigd mogelijk te laten stijgen. Dat is een reden tot tevredenheid, 
alhoewel de vraag gewettigd is of het steeds weer verhogen van 
gemeentelijke belastingen en tarieven wel een juist instrument is om voor 
de gemeente inkomsten te verwerven en of dat op den duur niet zal leiden 
tot een ongewenste negatieve houding van burgers en bedrijfsleven. 
   Elk jaar opnieuw heb ik opgemerkt dat een berekening met gemiddelden en 
dan in het bijzonder voor de afvalstoffenheffing en de bijdrage 
waterzuiveringskosten een vertekend beeld geeft van het werkelijke 
percentage lastenstijging. Ik doe dat nu dus weer. Noch een alleenwonende 
noch de meerpersoonshuishoudens kunnen uit de geleverde berekeningen 
afleiden welke lastenstijging er precies optreedt. Daarbij komt nog dat de 
verhoging van de afvalstoffenheffing en de Bijdrage Waterzuiveringskosten 
pas in de loop van het jaar onopvallend als meelifter op de GEB-rekening 
zijn opgenomen.
   Dat het College meent dat "de afvalstoffenheffing een door de burger 
geaccepteerde heffing is" kon wel eens naast de waarheid zijn, gezien ook 
het rumoer dat in Oostzaan is ontstaan na de invoering van de "afval-weeg- 
chip" op de afvalcontainer. De kosten drukken daarbij overigens Ä dit aan 
het adres van de heer Houterman Ä niet zozeer op de grote gezinnen, maar op 
de gezinnen met baby's, waar veel papieren luiers worden gebruikt. Men 
betaalt soms fl 80 per maand aan afvalstoffenheffing boven een vast bedrag 
van fl 110 per jaar. De acceptatie van heffingen geldt altijd tot een 
bepaalde grens, net als de acceptatie van gevaar, schade en hinder. 
   Een niet opgenomen lastenverhoging is de invoering van betaald parkeren. 
Niet alleen de toeristen, maar ook de Amsterdammers moeten betalen als zij 
willen parkeren in die delen van de stad waar betaald parkeren is 
ingevoerd. Op zichzelf is betaald parkeren een goede methode om het aantal 
autokilometers terug te dringen en om de automobilisten te dwingen 
selectief auto te rijden, maar het beleid gaat er wel om, het aantal 
autokilometers terug te dringen en niet, zoals de wethouder voor Verkeer 
meent, dat de bewoner met parkeervergunning zijn gasten maar moet halen en 
brengen, en dus vier keer de afstand afgelegd moet worden in plaats van 
twee keer. Dan wordt de milieudoelstelling uit het oog verloren. 
   Wel conform de milieudoelstelling is dat parkeergarages in de binnenstad 
een goedkoper uurtarief moeten hebben dan geldt voor het parkeren op 
straat. De verwachting dat steeds meer wielklemmen kunnen worden gezet, kan 
wel eens niet uitkomen. Het lijkt te betwijfelen dat steeds meer 
Amsterdammers en toeristen in de val van de onduidelijke betaald-parkeren- 
verwijzing zullen lopen. Er bestaat zoiets als een calculerende burger en 
mondelinge reclame is in dit geval een waarschuwingscircuit. 
   Tot slot merk ik op dat ECO 2000 een evenwicht wil: een economisch 
gezonde stad, ingebed in een "natuurlijk" milieu dat ecologisch van waarde 
is. Ecologische waarde houdt in het bewaren van de ecologische structuur 
die in tientallen jaren, vaak zelfs in eeuwen is opgebouwd. Een economisch 
gezonde stad staat voor een stad waar niet alleen de dienstensector bloeit, 
maar ook voor de bedrijven voorwaarden worden geschapen, zodat deze hun 
bijdrage aan de werkgelegenheid en het algemeen nut kunnen leveren. 

   De discussie wordt geschorst.

   Aan de orde zijn de benoemingen.

   De VOORZITTER benoemt in het bureau van stemopneming de leden Platvoet, 
mevr. Van der Sluis en mevr. Witte-Buijserd.

   Benoemd worden tot:

   Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 664): mevr. H.W. Voermans. 
   Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 665): F. Meelker. 

   Ingeleverd werden 31 biljetten, waarvan 1 geheel blanco was. Beiden 
werden benoemd met 30 (algemene) stemmen.

   De VOORZITTER dankt de leden van het stembureau voor de hem verleende 
diensten en stelt vervolgens aan de orde:

   20
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 1993 tot 
goedkeuring van de overeenkomst tot realisatie van de nieuwbouw ten behoeve 
van het project Behoud en Toekomst van het Anne Frankhuis (Gemeenteblad 
afd. 1, nr. 660, blz. 2909).

   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek aantekening dat ik wil 
worden geacht tegen de voordracht te hebben gestemd. In verband met het 
ontbreken van spreektijd moet ik het hierbij laten.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben vele pogingen gedaan 
om in contact te treden met de Anne Frankstichting, maar zoveel 
tegenwerking en haat ondervonden, dat ik wil worden geacht tegen de 
voordracht te hebben gestemd.

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming 
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2909 van 
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Beaux en 
Bruyn gevraagde aantekening.

   De vergadering wordt om 16.24 uur geschorst tot 19.30 uur.