Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 18-11-93
Datum behandeling Raad
19931118
Tekst
Middagzitting op donderdag 18 november 1993.
Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.
Secretaris: mr. K. Kooiker.
De VOORZITTER heropent om 13 uur de de vorige avond geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de
behandeling van:
3
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 1993 tot
aanbieding en vaststelling van de ontwerp-begroting voor 1994 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 674, en bijlagen N en N1).
Algemene beschouwingen over de ontwerp-begroting voor 1994.
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Het betoog van de heer Van
der Laan in tweede termijn vond ik wel onderhoudend, maar niet altijd even
doordacht. Die Bromsnor-achtige onderdanigheid richting burgemeester paste
hem niet. Die burgemeester van ons mag best een baasje zijn, baas is hij
ook over de ambtenaren niet; dat is hij alleen bij rampen, maar in die
termen wil ik ook weer niet over de coalitie spreken. Ik vond de wijze
waarop de heer Van der Laan zijn aandacht in tweede termijn kennelijk
meende te moeten verdelen tussen de coalitiefracties en de CDA-fractie
eerst een beetje droef, maar als men het op de keper beschouwt, heeft hij
spontaan van mij overgenomen, de heer Platvoet antwoord te geven op diens
vragen aan mijn adres. Deze polemiek tussen beiden onderstreept de essentie
van mijn betoog in eerste termijn.
Zijn betoog in eerste termijn heeft de heer Van der Laan natuurlijk veel
zorgvuldiger kunnen voorbereiden. Ik heb die bijdrage aandachtig gevolgd.
Ik ga niet zover als de missive Ä D66 volgde die netjes Ä door te zeggen
dat 2005 al is begonnen. Men kan dan even goed zeggen, dat sint-juttemis al
is begonnen. Voor de PvdA-fractie lijkt echter de volgende periode te zijn
begonnen en als ik dan kijk naar de inhoud, proef ik toch een grote
verwantschap, die hierin bestaat, dat de maatschappelijke werkelijkheid
voor ons beiden niet bevredigend en pragmatisch normatief is. "Wij zijn
boos en wij blijven boos over het onrecht", heeft ooit mevr. Sprey van de
CPN gezegd, en dat motiveert ons in de politiek: een schild voor de zwakken
zijn. Wij zullen best weleens verschillend denken over wie nu echt de
zwakke is en of in het ene of andere geval dit of dat soort materiaal voor
het schild moet worden gebruikt, maar ik heb het gevoel dat de PvdA en het
CDA die intentie met de verdwenen CPN-ster delen.
Ik kom dan aan het betoog van de heer Robbers. In eerste termijn heb ik
gezegd, dat de algemene beschouwingen goed zijn voor een verantwoording. De
heer Robbers verraadt echter een zeker pragmatisme. Men vergeet gewoon wat
men wil vergeten, of men zet de werkelijkheid neer als een droom. Vier jaar
geleden was het IJ-oeverproject voor de fractie van D66 geen droom, maar
werkelijkheid. In het verkiezingsprogramma voor de huidige periode wijdde
zij er zelfs een paragraaf aan. Op blz. 22 van dat programma zijn alleen
formele en technische eisen aan het project gesteld, maar niets
inhoudelijks.
(De heer ROBBERS: In elk geval niet op een droomachtige manier, zoals
u hebt kunnen lezen.)
In zijn opmerkingen over droom en werkelijkheid volstaat de heer Robbers
er nu mee, vast te stellen, dat de droom van sommigen is uiteengespat. Ik
vindt dat een weinig substantieel antwoord op het eigen
verkiezingsprogramma; weinig inhoud, maar in elk geval weinig
verantwoording. Wat de heer Robbers zegt over de droom van sommigen omtrent
een autoluwe binnenstad verdient een hiermee verwante kritiek. Het
referendum ging, met alle etaleringsfouten, over de vraag of het akkoord
moest worden uitgevoerd, voor zover het strekte tot het beperken van de
plaats voor de auto in de binnenstad, dan wel of er nog veel meer zou
moeten gebeuren om die rol te beperken. Wat nu in de planvorming zit
strijdt in geen enkel opzicht met het programakkoord; dat is dus om die
reden in strijd met de uitslag van het referendum. De droom van sommigen
over het referendum is dus uiteengespat, maar de fractie van D66 slaat
door.
(De heer ROBBERS: De mensen die droomden over een autoluwe binnenstad
dachten dat door deze uitslag dit meteen zou kunnen worden
gerealiseerd, evenals de plannen inzake Amsterdam Waterfront bij de
IJ-oevers, met de schitterende maquettes. Dat waren de dromen; de
werkelijkheid komt tot stand wanneer over die punten besluiten moeten
worden genomen en men met elkaar moet afspreken wat men op welk
moment gaat doen. Dat is nuchter en helder bestuur. Zo is ons
verkiezingsprogramma geschreven en zo zijn de besluiten in deze Raad
genomen.)
Dan is het verkiezingsprogramma een droom!
Ik zou de heer Robbers willen oproepen, wakker te worden, want ik wil
ook zeggen dat ik het eens ben met zijn analyse, dat het College weinig
zelfvertrouwen uitstraalt. Dat ligt geheel in de lijn van mijn bijdrage in
eerste termijn. Het gebrek aan zelfvertrouwen ontstaat naar onze mening uit
de voorkeur die de coalitie heeft om haar overeenstemming onder te
schoffelen in onnodige conflicten.
(De heer ROBBERS: U kunt wel tegen mij zeggen, dat ik wakker moet
worden, maar mijn verhaal ging er nu juist over, dat het beter is,
wakker te zijn dan maar te blijven dromen. Ik wist dat dus al.)
Ik meende, dat het nog eens een onderstreping behoefde,
De heer Robbers stelde in een interruptie tijdens mijn betoog in eerste
termijn, dat de visie waarvan ik vond dat die in deze coalitie ontbreekt,
in het programakkoord was neergelegd en dat bovendien een wethouder
verantwoordelijk is voor de uitvoering van besluiten. Dat zijn natuurlijk
waarheden als koeien.
(De heer ROBBERS: Daar wordt het overigens niet minder juist van.)
Inderdaad, maar ik heb nog een hele veestapel voor u op het programma
staan. Het kan en mag toch niet zo zijn, dat het daarbij blijft; de tijd
staat toch niet vier jaar stil tot er een nieuw programakkoord is? In de
tussentijd ontstaat er toch een grote hoeveelheid nieuwe problemen; er zijn
toch plotseling andere dingen die de aandacht van wethouders vragen?
Dezelfde wethouder die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het
programakkoord, is toch verantwoordelijk voor de voorbereiding van nieuwe
raadsbesluiten? Heeft men daarvoor dan geen visie nodig? De eis die wij aan
wethouders stellen is iets anders dan dat onze mensen alleen maar braaf ja
en amen zeggen op datgene wat er in de Raad wordt gezegd.
(De heer ROBBERS: De kunst van de politiek is niet, zoveel mogelijk
visies te verzamelen maar om te kiezen en op het goede moment de
goede beslissingen te nemen. In dat spel is een wethouder een deel
van zijn fractie, maar in zijn rol van wethouder is hij tegenover
deze Raad geplaatst als het uitvoerend orgaan voor de raadsbesluiten.
Het programakkoord is niet het enige raadsbesluit dat wij nemen; wij
nemen hier elke veertien dagen een hele stapel besluiten en dat zijn
de zaken waarmee de wethouders aan de slag gaan.)
Uw interrupties kenmerken zich door een staketsel van formeel juiste
opmerkingen met zeer veel wol eromheen.
(De heer ROBBERS: Misschien zijn dat wel de beste argumenten tegen
het in het wilde weg allerlei dingen roepen.)
Als men de bal kaatst, moet men de bal verwachten. Het neemt namelijk
helemaal de kritiek niet weg, dat sommige wethouders, en wel die van D66-
huize, ervan uitgaan, dat zij geen visie behoeven te hebben; men kan dan
ook niet meer kiezen. Ik heb deze koe ook maar weer bij de horens gevat.
Naar aanleiding van de uitnodiging van D66 aan het adres van de
burgemeester om na afloop van diens huidige ambtstermijn nog door te gaan,
heb ik mij bepaalde dingen afgevraagd, zoals of men op deze manier niet
afbreuk doet aan de politieke wens van de burgemeester zelf. Hij heeft
namelijk gevraagd om een kritische evaluatie van zijn ambtstermijn door de
Raad of door een vertrouwenscommissie voor het moment van een eventuele
herbenoeming. Als D66 deze vraag op deze manier, zonder vooroverleg met
anderen, in de Raad zomaar in het openbaar dropt, vind ik dat wat
nonchalant, allereerst naar betrokkene, maar ook met het oog op de helaas
bescheiden competentie van de Raad in dezen.
Bij interruptie heeft de heer Bakker een andere oude koe uit de sloot
gehaald, namelijk de brief die wij op 21 april 1990 aan de
onderhandelingsdelegatie van de vier coalitiepartijen hebben gestuurd. Ik
vind, dat, als men oude koeien uit de sloot haalt, men dan wel eerlijk moet
zijn. De heer Bakker suggereerde vanmiddag, dat wij toen hadden geschreven,
zonder voorbehoud te willen toetreden tot het College. De fijne nuance in
de brief is hem kennelijk ontgaan. Men moet natuurlijk ook zijn stukken
lezen. Dat is een norm die de heer Bakker weliswaar de laatste tijd steeds
naleeft, maar over die brief van vier jaar geleden verkocht hij vanmiddag
leuterkoek. Wij schreven voorafgaand aan de slotonderhandelingen op 21
april 1990: "De keuze om het programakkoord te beperken tot hoofdlijnen en
over een aantal hoofdpunten bewust geen uitspraken te doen, maakt de
overeenstemming tussen de vier onderhandelende partijen mogelijk en
impliceert, dat er ook geen principiële afwijkingen van het CDA-programma
te constateren zijn." Verder: "U dient zich dus af te vragen, of er thans
nog argumenten zijn om het CDA niet voor de laatste onderhandelingsronde
uit te nodigen. Naar onze mening kunt u die vraag niet anders beantwoorden
dan met de erkenning, dat het daartoe aan argumenten ontbreekt." Het CDA
heeft dus om toelating tot de onderhandelingstafel gevraagd en dat is,
zoals gisteren bleek, niet om programmatische, maar om andere redenen niet
gebeurd. De heer Bakker was dus niet fair toen hij ons gisteren verweet,
dat wij zonder programmatische inbreng zouden hebben willen aanschuiven bij
het College. Niet fair betekent: niet geloofwaardig. Wij zullen dit maar
met de mantel der liefde bedekken; dat is het beste wat men met oude koeien
kan doen.
(Wethouder TEN HAVE: Noemt u eens een paar programmapunten die u had
willen inbrengen. Nu ook eens een keertje wat inhoud!)
Dit komt te laat; dan had u ons toen maar moeten uitnodigen. U kunt de
geschiedenis niet omdraaien.
(De heer ROBBERS: U hebt dus alleen ideeën als u wordt uitgenodigd?)
Ik heb in elk geval aangetoond, dat het leuterkoek is waarmee de heer
Bakker gisteravond kwam aanzetten.
Ik ga over naar de bijdrage van Groen Links. In mijn eerste termijn ben
ik ingegaan op de geloofwaardigheid van de politiek. Ik heb daarbij ook
aangegeven, hoe die geloofwaardigheid volgens ons kan worden vergroot. Ik
blijf erbij, dat deze coalitie te vaak door bezig te moeten zijn met de
geest weer in de fles te krijgen, de geloofwaardigheid van het College
schade berokkende. Het debat van gisterenavond sterkte mij in die
conclusie. De strekking van mijn betoog was niet, dat de coalitie geen
enkel besluit kan nemen. Meestal komt men er uiteindelijk wel uit, als het
niet door de voordeur is, dan wel door de appendix. Ik doelde erop, dat
deze coalitie de besluiten die zij nam, doorgaans nam na veel geruzie en
gekrakeel. Als dat geruzie en gekrakeel gaat om de kern van de zaak, kan
men daarmee vrede hebben; dat leidt dan tot breed gedragen oplossingen voor
de problemen van onze stad, maar als het in de eerste plaats gaat om
handtekeningen of om profileringsaspecten, heeft men die schone resultaten
natuurlijk niet. Aan het verzwijgen dat de zaken niet zo lekker lopen en
het verdoezelen van meningsverschillen door ruzie te maken over de vraag
wie de handtekening mag zetten, hebben de Amsterdammers geen boodschap.
(Mevr. VAN DER STOEL: Het gaat u dus om de vorm waarin zaken verlopen
en het gaat u derhalve niet om het resultaat dat deze vier partijen
met die openbare discussies bereiken.)
Ik heb geprobeerd aan te tonen, dat...
(Mevr. VAN DER STOEL: U probeert veel, maar...)
Wilt u nu antwoord op vragen hebben of wilt u een punt scoren? Doet u
dat dan maar.
(Mevr. VAN DER STOEL: Geeft u nu maar antwoord.)
U moet natuurlijk niet de indruk wekken, dat interrupties zijn bedoeld
om sprekers alleen maar van de wijs te brengen, het moet over iets gaan.
Dat is weer iets van vorm.
(Mevr. VAN DER STOEL: Wat is nu het antwoord op mijn vraag?)
Ik heb geprobeerd aan te tonen, dat men ook door de vorm kan bijdragen
aan de inhoud. Ik heb het echter niet alleen over vormen gehad. Uw
suggestie in uw interruptie is, dat ik het uitsluitend over vormen heb. Dat
is onjuist.
Ik heb het met betrekking tot Groen Links niet onbegrijpelijk geacht,
dat zij van de coalitie deel wilde uitmaken. Ik heb het wel onbegrijpelijk
geacht, dat anderen dit deze fractie hebben toegestaan. Ik durf de
veronderstelling te wagen, dat dit tot resultaat heeft gehad, dat sinds
1978 Ä dat is de periode die ik kan overzien Ä geen coalitie zoveel achter
gesloten deuren met akkoordpartners heeft moeten vergaderen om plooien glad
te strijken en ruzies bij te leggen als in deze collegeperiode is gebeurd.
Over openheid van pimpelpaars gesproken!
(De heer PLATVOET: Geeft u nu eens een verklaring en een bewijs van
uw stelling, dat andere partijen ons er zo graag bij wilden hebben en
houden. Wat zou naar uw mening daarvoor de verklaring kunnen zijn?)
Ik heb iets geconstateerd en men moet mij niet vragen om een verklaring
daarvan. Die verklaring kunnen alleen anderen geven; wij zijn daartoe niet
geroepen en wij hebben op dit punt onze verbazing uitgesproken; ik heb ook
aangegeven waarom.
(Wethouder TEN HAVE: Ik kan toevallig ook die periode overzien. Als
ik mij die voor de geest haal, wijs ik u erop, dat alle geheime
gesprekken, vergaderingen en overleggen over het
Stadhuis/Muziektheater verre het aantal overleggen dat wij de
afgelopen vier jaar hebben gehad, overtroffen.)
Ik meen, dat de vergaderingen van het Gewest Amsterdam van de PvdA in
die tijd openbaar waren; wij hebben daar zeker met waarnemers bij gezeten.
(Wethouder TEN HAVE: Ik sprak over geheime, besloten vergaderingen en
overleggen.)
In die periode is zeker Ä maar dan praat ik over een deel dat ik binnen
collegeverband niet heb kunnen overzien - een aantal besloten vergaderingen
gehouden.
(Mevr. VAN DER STOEL: Dat betrof ook commissievergaderingen. Het
voormalig VVD-raadslid Meurs heeft toen ook geweigerd, alles nog
verder in beslotenheid af te handelen.)
Dat is flauwekul, want u hebt het dan over officiële vergaderingen van
organen van deze gemeente. Ik heb het over besloten overleg tussen
coalitiepartners.)
(Wethouder TEN HAVE: Ik kan iets hebben gemist, maar u was in die
periode toch collegepartij?)
Dat heeft in die periode niet zo plaatsgevonden.
(Wethouder TEN HAVE: U was geen lijsttrekker of fractievoorzitter,
maar die overleggen waren er wel.)
(Wethouder SARIS: Kunt u zich het voorstel-Meurs/Van Leuven nog
herinneren?)
Ja, dat is bekokstoofd op de kamer van oud-wethouder Etty tussen een
aantal heren, van wie er op zijn minst ‚‚n geen deel uitmaakte van de
coalitie, namelijk de heer Meurs. Die kan men toch niet als een
akkoordpartner aanmerken.
(Wethouder SARIS: Het vond wel buitengewoon geheim buiten het akkoord
om plaats. Dat hebt u deze periode niet kunnen meemaken. Kunt u zich
overigens nog herinneren, wanneer u in het openbaar hebt uitgelegd,
waarom er zestien stadsdeelraden moesten komen en waarom het er niet
zes moesten zijn?)
Ik weet nog dat dit in het Leeuwenpoortje bij het oude Stadhuis heeft
plaatsgevonden. Daar is die kwestie in het openbaar uiteengezet. De heer
Oranje en ik hebben toen een boeiende discussie gehouden over het aantal
stadsdeelraden in Amsterdam. De heer Oranje was van mening, dat dit aantal,
zoals neergelegd in de Nota Gebiedsindeling, slechts met ‚‚n zou moeten
worden verminderd door samenvoeging van de stadsdelen Rivierenbuurt en De
Pijp. De heer Oranje had dus een kleine optische retouchering.
(De heer ORANJE: Dat ging toen Ä overigens was niet ik woordvoerder,
maar de heer Ten Have Ä over de eventuele invoering van het stadsdeel
De Pijp; het andere ging over de resterende operatie.)
Een en ander wordt nu vals weergegeven door D66. Die partij stelde voor,
het aantal stadsdelen te verminderen door samenvoeging van de stadsdelen
Rivierenbuurt en De Pijp en wenste niet in te gaan op onze voorstellen, het
aantal van zestien terug te brengen naar zeven … acht stadsdelen. Nadat wij
dit aan het daglicht hadden gesteld, hadden wij er geen behoefte meer aan,
aan hun minimale bijstelling mee te werken.
(De heer ROBBERS: Verzonnen standpunten kunt u niet aan het daglicht
stellen. Als u hier domweg onwaarheid spreekt, hebt u niets aan het
daglicht gesteld, maar hebt u alleen maar een grotere mist en
falsificatie opgeroepen.)
Ik daag u uit, dit te bewijzen.
(De heer PLATVOET: Als ik nog een opmerking mag maken over de
politieke positie van het CDA, zoals u die nu in een aantal goede
voorbeelden hebt aangegeven, kom ik tot de conclusie, dat als het CDA
gaat liggen Ä het doet dit nogal vaak Ä de breedte vanzelf diepte
wordt.)
Dat vind ik nu een schoolvoorbeeld van dialectiek. Dat past wel bij de
heer Platvoet, maar het staat niet in verband met de werkelijkheid.
Ik kan niet nalaten op te merken, dat het kan verkeren. Toen u uw betoog
besloot met uw veronderstelling over het oordeel van de geschiedenis over
deze periode, vroeg ik mij af: was het niet Nixon die zich ook zo
bezighield met het oordeel van de geschiedenis? Kom toch mijnheer Platvoet:
het gaat erom, hoe tijdgenoten oordelen. Ik meen, dat gedurende vier jaar
van twee walletjes eten met recht de vier vette jaren van Groen Links
kunnen worden genoemd. Om die reden straalt Groen Links met enig recht
zelfvoldaanheid uit. Ik citeer een deel uit het nieuwe
verkiezingsprogramma: "Zo is er mede door de uitslag van het referendum
een trendbreuk in het verkeersbeleid op komst en zijn de IJ-oeverplannen
kwalitatief verbeterd." Over tastbaarheid gesproken, gefeliciteerd! Het zal
duidelijk zijn, dat deze programtekst niet de onze is.
Ik kom bij de VVD. Wij vinden, dat de VVD in haar mede-
verantwoordelijkheid als werkgever zo weinig te zeggen heeft. Er zijn
fracties, die weleens de indruk wekken, dat het scheppen of redden van
ambtelijke werkgelegenheid het hoogste goed is. Dat is onzin. Het
spiegelbeeldig gedrag echter, dat gepaard gaat met een stelselmatig
negatieve beeldvorming omtrent de inzet van ambtenaren, vind ik op basis
van mijn ervaringen als raadslid van Amsterdam asociaal, discriminerend en
bovenal stom.
(De heer HOUTERMAN: Neemt u deze woorden, omdat u over de schreef
bent gegaan, over een paar maanden ook weer terug? Zo vlak voor de
verkiezingen doet dat het wel goed hoor!)
Ik reageer hier op de bijdrage van uw fractie.
De bijdrage van de heer Beaux aan het debat maakt duidelijk, dat hij een
ideaal nastreeft waarin burgers van deze stad sommige andere burgers laten
barsten. De Centrumpartij '86-kindertjes worden dus opgevoed met het ideaal
van: ikke, ikke, ikke en de rest kan stikke. Wat zullen dat voor burgers
worden? In het debat bleek, dat de heer Beaux niet met ons wil
discussiëren, niet luistert en zich ook niet wil laten beïnvloeden. Dat
treft, want dat is wederzijds. Wij hebben er ook geen behoefte aan, hem te
beïnvloeden, omdat dat vergeefse moeite is. De aanwezigheid van de heer
Beaux is niet gericht op parlementair beraad; zijn morbide rechtvaardiging
ligt slechts in conflict, in oorlog. Een discussie met hem heeft slechts
zin om dat beter aan het daglicht te laten treden.
Wat de burgemeester naar voren bracht over de verantwoordelijkheid van
de politiek ten opzichte van de ontwikkeling van de publieke moraal is
helaas een te zwaar onderwerp voor dit moment in tweede termijn. Het lijkt
mij een geweldig idee, op dat thema en de telkenmale terugkerende
vereenzelviging van moraliteit en moralisme nog eens in een andere setting
terug te komen. Beter en vruchtbaarder is het, in daarvoor in aanmerking
komende gevallen Ä die zijn er in de Raad een- en andermaal Ä in de
discussie de draad op te pakken.
Ik heb prijzend over de veiligheid gesproken. De burgemeester is pal
voor het beleid gaan staan, en terecht. De mensen mogen ook weten dat het
goed gaat, maar toch nodig ik hem uit, aan te geven en dat te blijven doen,
waar zijn ambitie gestuit wordt door op gemeentelijk niveau in beginsel te
tackelen omstandigheden. Of is het echt zo, dat alles wat moet of zou
moeten ook gebeurt?
Ik vond het betoog van de burgemeester over tekortschietende
bevoegdheden voor de gemeente mogelijk terecht, maar wel wat vaag.
Misschien wil het College tijdig een heldere opsomming geven. Laat het niet
weer zo zijn, dat haastje-repje door de grote vier een memorandum voor de
kabinetsformateur wordt opgesteld, zonder dat daarover goed is nagedacht in
kringen van de gemeente, de Raad en de commissies.
Ik wil besluiten met het complimenteren van de heer Esajas. In het debat
van gisteren heeft hij, evenals veertien dagen geleden, op een geheel
integere en voor iedereen begrijpelijke manier de lege betogen van de heer
Bruyn volledig doorgeprikt. Alleen al daardoor heeft hij zijn waarde als
raadslid van Amsterdam volop bewezen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik stond weer voor de
muur, want ik kreeg geen antwoord. Door interrupties kreeg ik er nog twee
croquetjes uit. De burgemeester heeft gezegd, dat de uitbreiding van
Schiphol toch gepaard kan gaan met een verbetering van het milieu. Ik vind
dat een tamelijk ongeloofwaardige stelling, aangezien de Regering zelf erop
heeft gewezen, dat de normen voor stank en lawaai worden overtreden of
zullen worden overschreden door de uitvoering van de huidige plannen.
Het College heeft nu toch wel van de Milieudienst moeten vernemen, dat
er wel degelijk uranium is gevonden bij de plaats van de ramp in de
Bijlmermeer. Wat vindt het College ervan dat het zich heeft vergist en dat
tijdens mijn interpellatie dit feit werd weggelachen?
Mijn stelling is, dat wij bezig zijn met de laatste
gemeenteraadsverkiezingen. Het College is het daar niet mee eens. Ik kan
het echter niet anders zien, want het ROA krijgt zes belangrijke
planningsbevoegdheden. Daarbij komen de deelraden die gemeenten-nieuwe-
stijl worden. Dit betekent, dat van twee kanten belangrijke bevoegdheden
aan de Raad worden onttrokken. Als er dan toch in 1998 een Raad komt, zal
dat een uitgeklede Raad zijn. Kan het College hierop nader ingaan?
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de inleiding van de
missive mat genoemd. Door de inbreng van de burgemeester, die de inbreng
van de democratische fracties wist te verbinden, ontstond echter een
ongewoon levendig debat.
Over mijn opmerking over de reële technische mogelijkheden voor de
sanering van de Diemerzeedijk antwoordde de burgemeester kort en bondig: de
Diemerzeedijk wordt gesaneerd. Hij geeft daarbij aan, dat hij behoort tot
de mensen die geloven dat alle technische problemen oplosbaar zijn. De
praktijk is anders en dan weet ik wel waarover ik spreek. Mijn ervaring is,
dat wat op laboratoriumschaal lukt, in de praktijk niet altijd tot
resultaat leidt, ondanks dat daarin miljoenen guldens worden geïnvesteerd.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Gisteren reageerde ik nogal
overtrokken op de heer Esajas. Ik meende, dat het een poging was om mij
monddood te maken zoals vroeger te doen gebruikelijk was in deze Raad en
nog steeds opgeld doet. In antwoord op zijn vragen wil ik alsnog zeggen,
wat ik in eerste aanleg zou doen als ik de macht had. Ik zou de immigratie
stopzetten, alle voorrangsregelingen voor minderheden afschaffen,
remigratie van niet integreerbare groepen bevorderen en verder naar bevind
van zaken handelen. Als de heer Bruins Slot meent dat ik in mijn betoog
volledig ben doorgeprikt, is hij snel tevreden.
Ik heb gisteren de heer Krijnen, stadsdeelbestuurder van het stadsdeel
Slotervaart/Overtoomse Veld geciteerd, die eergisteren in een interview op
de televisie mededeelde, dat de centrale Raad te veel over projecten als
Schiphol enz. praat en te weinig aandacht heeft voor de snelle
veranderingen in de bevolkingssamenstelling in de westelijke tuinsteden en
voor de gevoelens van angst en onveiligheid die dat bij de Nederlanders
oproept. De burgemeester is daarop in eerste termijn niet ingegaan, hoewel
hij onlangs opmerkte, dat mensen ten gevolge van de veranderende
bevolkingssamenstelling met een geweldig probleem zitten, dat niet mag
worden genegeerd.
(De VOORZITTER: Ik zei dat niet onlangs, ik zei dat gisterenavond.
Waar was u met uw gedachten?)
Mogelijkerwijs heb ik dat gemist, maar dat is geen doodzonde.
(De VOORZITTER: Dan bent u de enige in deze zaal.)
Hoe kunt u dat controleren?
(De VOORZITTER: Er zijn getuigen die hebben gehoord welke
uiteenzetting ik heb gegeven.)
Het tijdstip doet er verder niet toe. Het gaat erom...
(De VOORZITTER: U slaat opnieuw de plank mis. Het wordt zo
langzamerhand uiterst pijnlijk.)
Dat u het uiterst pijnlijk vindt is ook alweer een kwestie van mij
monddood maken. Ik heb de heer Krijnen genoemd en daarop bent u niet
ingegaan. Ik wil echter nog aannemen dat ik het antwoord in de loop van de
dag heb gemist.
De heer Bruins Slot gooit met zijn opmerkingen over de heer R.H.G. van
Duijn, Gruijters en de verzadigingsgraad het nationale kind met het
badwater weg. Hij ontzegt ons blijkbaar het recht op zelfbeschikking en
beroept zich daarbij op de joodse traditie, namelijk dat men moet gedenken
dat men zelf vreemdeling is geweest. Dat is alweer een gemakkelijke
oplossing van het vraagstuk.
Het gegoochel van de heer Bruins Slot met de criminaliteitscijfers kon
ik niet volgen. Ook dat schijnt een poging te zijn om de problematiek onder
tafel te vegen.
De burgemeester sprak gisteren tevens over de mogelijkheid, dat zou
moeten worden gegrepen naar nog meer impopulaire maatregelen onder meer met
betrekking tot de werkgelegenheid voor allochtonen. Daarbij kwam onder
andere contract compliance ter sprake.
Hij zei ook, dat de gemeente aan de noodzakelijke machtsmiddelen
behoefte had en dat het de gemeente het daaraan ontbrak. Dat alles doet
denken aan nog meer dwangmaatregelen ten nadele van de Nederlandse
bevolking.
Ik heb nog een citaat van de burgemeester, dat hem mogelijkerwijs aan
het denken kan zetten. Ik heb gesproken over een door de burgemeester
geschreven brief voor de heer Den Uyl. Daarin zegt hij onder meer: "Men is
geen racist of fascist, wanneer men op de belangen wijst van de
oorspronkelijke bevolking die nog meer in de knel kan komen door nieuwe
Nederlanders van voor ons vreemden huize." In zijn felle strijd tegen ons,
waarbij hij meermalen ernstig over de schreef is gegaan, geeft hij er geen
enkele blijk van, zich aan deze uitspraak te houden. Blijkbaar is hij,
zoals ik toen stelde, steeds meer geëvolueerd van een aanspreekbaar mens
tot minderhedenfanaat.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog een opmerking maken
met betrekking tot het gebeuren in het deelraadskantoor Cruquiusweg naar
aanleiding van het dieptreurige voorval in de Molukkenstraat. Het merendeel
van de daar aanwezigen was niet gecharmeerd van de aanwezigheid van de
Centrumpartij '86. Wie waren echter die aanwezigen? Zeker 200 personen;
ongeveer de helft daarvan was niet-Nederlander, bijna Nederlander of
papieren Nederlander. De vergadering werd geleid door een Groen Links- en
een PvdA-deelraadswethouder. Van de andere 100 aanwezigen bestond naar mijn
inschatting ongeveer 80% uit aanhangers van beide genoemde partijen. De
meerderheid van deze aanwezigen was duidelijk hoorbaar anti-Centrumpartij
'86.
(De VOORZITTER: Zo gaat u dus om met Amsterdammers die u niet lusten!
Dan zijn de Amsterdammers gewaarschuwd.)
De aldaar aanwezige minderheid, minder luidruchtig en welbeschaafd,
waarschijnlijk vertegenwoordigend de meerderheid van de Nederlanders in de
buurt, liet mij een ander geluid horen.
Met betrekking tot de reacties in de raadzaal gisteren, maar ook het
afgelopen jaar wil ik erop wijzen, dat de Centrumpartij '86 de problemen
bij naam noemt. Ik heb begrip voor de angstige reacties van de zichzelf
democratisch noemende partijen, zeker van de slinkende PvdA. Die partij is
immers de oorzaak van de problemen en niet in eerste instantie de hier
niet-thuishorenden.
De VOORZITTER: Ik moet zeggen en ik was de enige niet, dat ik met groot
genoegen heb geluisterd naar het zeer levendige debat van gisterenavond. De
Raad groeide in zijn nadagen naar een grootse vorm. Absoluut hoogtepunt
vond ik de uitspraak Van der Laan; die zei, dat eigenlijk onze taak niet zo
moeilijk is: de Amsterdammer behoeft alleen maar serieus te worden genomen.
Ik heb mij vannacht afgevraagd: wat zou die Amsterdammer, als hij dit
hoort, daarvan nu vinden? Zou hij niet zeggen: "eerst zien, blinde Maupie"?
Ik vrees, dat de heer Van der Laan in zijn nieuwe rol van fractievoorzitter
de benen uit zijn lijf zal moeten lopen om het vertrouwen van veel
Amsterdammers te winnen, maar ik heb het gevoel dat hij op de goede weg is.
(De heer VAN DER LAAN: U hebt gelijk, maar ik vind het goed, de zin
die ik daarvoor zei, ook even terug te halen. Ik zei, dat een
Amsterdammer niet per se gelijk behoeft te krijgen.)
U hebt dat inderdaad gezegd, maar de Amsterdammer pikt ook dat niet als
wij hem serieus nemen.
Er is veel gesproken over de veiligheid. Ik vrees, dat de heer Van der
Laan en ik tot het einde der dagen zullen blijven twisten over het verschil
tussen subjectieve en objectieve veiligheid. Ik denk ook, dat dit dispuut
diezelfde Amsterdammer worst zal zijn. Dat is een punt voor de heer Van der
Laan. Hoe dan ook, het criminaliteitsniveau is in deze stad veel te hoog,
niet alleen subjectief, maar ook objectief. Wij zullen er alles aan moeten
doen, met alle kracht die wij samen hebben, om die criminaliteit omlaag te
brengen.
De heer Bruins Slot heeft te dien aanzien gevraagd, wat er gemeentelijk
voor belemmeringen zijn om die zaak integraal en optimaal aan te pakken. Ik
denk, dat tot nu de verkokering ons parten heeft gespeeld. Als iedereen het
er toch over eens is, dat de Politie het niet alleen kan, dat een integraal
veiligheidsbeleid een zaak is van alle ambtelijke diensten en bedrijven, in
het bijzonder die ambtelijke diensten en bedrijven die ook een
verantwoordelijkheid hebben in de sfeer van de openbare ruimte, is toch
eigenlijk een abc'tje wat nu van start is gegaan op bijvoorbeeld het
Mercatorplein, het Stationsplein, de metrostations en andere buurten van de
stad. Het interessante van de ervaringen op het Mercatorplein is, dat de
mensen op de werkvloer opgetogen zijn. Er gaat voor deze mensen een nieuwe
wereld open. In hogere sferen moet men er nu ook van overtuigd raken, dat
door optimale samenwerking en ontkokering met dezelfde menskracht betere
resultaten op het gebied van leefbaarheid en veiligheid kunnen worden
bereikt.
De heer Van der Laan zegt dan, dat dit de schuld van de politiek is. Ik
ben het daarmee eens. Ik zal nooit een ambtelijk apparaat dat verkokerd
optreedt een verwijt maken dat het verkokerd optreedt. Ik maak alleen de
politieke bestuurders, dus onszelf, een verwijt dat wij er blijkbaar niet
in slagen tot een goede integrale aansturing te komen. Daarvoor is ook
nodig, dat er goede afspraken over integrale aansturing voor de volgende
collegeperiode worden gemaakt, nog betere dan wij nu hebben gemaakt. De
mensen op de werkvloer willen wel, maar het politieke bestuur moet de
aanzet geven.
Als wij spreken over een "revival" van de publieke dienst en over het
doordringen van de publieke moraal die buiten de eigen kokers uitsteekt,
moet men de mensen die op straat het echte werk doen ook motiveren en moet
men waardering tonen. Zij dragen het grote belang van de publieke
dienstverlening in de praktijk uit. Ook op dit punt zullen nog
verschillende goede impulsen moeten worden gegeven. Daaraan wil ik ook
graag mijn bijdrage geven.
Ik kom dan bij de rol van het Kabinet ten opzichte van de grote steden.
De inzet is goed, maar ik blijf staande houden, dat ook hier geldt: "eerst
zien, blinde Maupie". Wat zijn namelijk de resultaten? In de afgelopen
jaren zijn prachtige beslissingen genomen over de toenemende politiesterkte
in de grote steden, maar wij moeten tot 1996 wachten voordat de gewenste
sterkte is bereikt. Het gaat eindeloos traag; de functionarissen komen
zeker tien jaar te laat, maar als zij maar komen.
Ten aanzien van de cellen heeft het Kabinet een belangrijke beslissing
genomen, namelijk 2000 cellen erbij. Wij moeten echter nog twee jaar door
een dal en nog altijd wordt er op grote schaal heengezonden. De voornemens
zijn schitterend, maar wij willen boter bij de vis.
Wanneer men kijkt naar het bod in het kader van de Vinex-
onderhandelingen ten aanzien van het openbaar vervoer, is dat een bod om u
tegen te zeggen, maar als men kijkt naar de volkshuisvesting, constateer ik
dat wij 100.000 woningen mogen bouwen, maar dat het bod uiteindelijk is,
dat wij 10% rijksbijdrage krijgen in het totaal van de kosten die de
gezamenlijke gemeenten moeten ophoesten. Ik meen dan, dat wel veel
rijksbemoeienis plaatsvindt, maar voor zeer weinig geld.
(De heer VAN DER LAAN: Voor de politieke duidelijkheid lijkt het mij
goed te zeggen, dat ik het op beide punten volkomen met u eens ben.)
Dank u.
De heer Platvoet heeft opnieuw gesproken over de werkgelegenheid. Hij
merkte op, dat als het College een beetje laat van stapel loopt en een nog
groter commitment aankondigt met de gebrekkige middelen waarover men
beschikt, het College eens concreet moet zijn over wat het op stapel wil
zetten. Ik denk, dat wij in de eerste plaats opnieuw in discussie moeten
gaan over het RBA. Ik heb dat nu teruggekoppeld op de wethouder,maar dat is
een bestuurlijke afweging. Het is toch te gek, dat er in deze regio twee
arbeidsmarkten zijn en dat Schiphol en Amsterdam niet in dezelfde
arbeidsmarkt zitten, terwijl daar het grote banenplan tot stand komt. Er
moet sprake zijn van ‚‚n RBA, het liefst samenvallend met het ROA en
wellicht in de toekomst met meer bevoegdheden van de publieke overheid.
Het is in ieders belang als er snelle besluitvorming over de grote
projecten, inclusief Schiphol, plaatsvindt; het is zeker in het belang van
de werkgelegenheid, ook in het belang van het milieu, hoe men daar ook
tegenaan kijkt. Over twee weken komt de Milieu-effectrapportage ter tafel
en dan zal men zien, dat ook die milieudoelstelling wordt waargemaakt,
misschien niet in de mate zoals men zou willen, maar er treedt in elk geval
een belangrijke verbetering op.
Wij moeten doorgaan met het krachtig terugdringen van de schooluitval,
omdat geschoolde arbeidskrachten gemakkelijker kunnen worden bemiddeld. Als
wij in de loop van de komende jaren de kop van de werkloosheid willen
afhakken, moet met name op het punt van de scholing met meer discipline
worden opgetreden.
Wij moeten doorgaan met de uitbreiding van de additionele arbeids- of
banenpool. Er is voldoende nuttig maatschappelijk werk dat nog blijft
liggen. Even en passant, alsof er niets is gebeurd: de Gemeentelijke
Sociale Dienst is in deze bestuursperiode wel 5000 bijstandsgerechtigden
kwijtgeraakt en een fors deel daarvan werkt nu in de banenpool als
conciërge, beheerder, stadswacht, conducteur enz.
De gemeente heeft uitbreiding van het Jeugdwerkgarantieplan tot de
marktsector bepleit. Dit is een uiterst belangrijk onderwerp waarover nu
ook knopen moeten worden doorgehakt. Thans groeit het aantal JWG-plekken
binnen de gemeente en hopelijk stimuleert dat ook de marktsector om een
aandeel in dat plan te nemen.
Verder moeten wij krachtig doorgaan met het aantrekken van buitenlandse
bedrijven en daaraan gekoppeld de aanlevering van arbeidskrachten door het
Gewestelijk Arbeidsbureau.
Mevr. Witte heeft gesproken over de sanering van de Diemerzeedijk. Zij
betwijfelt of sanering technisch mogelijk is. Ik kan dat niet overzien,
maar ik, weet wel dat in de Vinex-afspraken de Regering bereid is, voor dat
doel grote bedragen uit te trekken als een onderdeel van de
investeringsimpulsen. Het kan technisch falen, maar dat ligt dan niet aan
de financiële middelen die ons in het vooruitzicht worden gesteld.
De heer R.H.G. van Duijn heeft opgemerkt, dat is gebleken dat uranium op
de plaats van de ramp in de Bijlmermeer is gevonden. Ik wijs erop, dat er
al was gebleken dat er uranium was gevonden.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Tijdens mijn interpellatie heeft het
College dat wel ontkend.)
Dat is nimmer ontkend.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is wel degelijk door de wethouder
ontkend.)
In april 1993 heeft de Milieudienst dit al bekendgemaakt. Wij en vele
deskundigen ontkennen, dat wat daar is aangetroffen schadelijk is voor de
volksgezondheid. Er is geen uranium vervoerd; in alle toestellen wordt in
de afkleding uranium verwerkt; het is echter niet het uranium dat wij als
schrikaanjagend kennen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb gehoord, dat wethouder Jonker in de
commissie zijn eigen uitspraken tijdens die interpellatie heeft
gecorrigeerd.)
(Wethouder JONKER: Tijdens het interpellatiedebat heb ik gezegd, dat
bij de hoorzitting van de Raad voor de Luchtvaart is gebleken, dat
het toestel geen verarmd uranium zou bevatten, maar wolfraam als
vervangend materiaal. Nu is gebleken dat er sprake is van deels
verarmd uranium en deels wolfraam. Ik heb ook medegedeeld, dat de
Omegam bezig is met een onderzoek. In het debat was men iets te
stellig, op basis van uitspraken van de hoofdontwerper van de Boeing,
die achteraf niet helemaal juist bleken te zijn. Dit doet naar mijn
mening echter aan het wezen van de zaak weinig af.)
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit is heel netjes van u.)
De heer Robbers is teruggekomen op het individualiseringsdebat en de rol
van de politiek. Ik heb begrepen, dat wij het erover eens zijn, dat het de
rol van de politiek is om gemeenschapszin te mobiliseren, niet "top down",
maar in dialoog met de burger. Ik ben het daarmee van harte eens. Al in de
jaren '60, toen de heer Gruijters nog lid van de Raad was, waren wij het er
geheel over eens, dat het gezag geen gelijk heeft omdat het gezag het gezag
is, maar dat het gezag zich in permanentie moet waarmaken, verantwoording
moet afleggen en argumenteren. Van de burger mag niet langer worden
verwacht, dat alles wat over zijn hoofd wordt beslist voor zoete koek wordt
geslikt. In die dialoog gaat het om meer dan om beleid alleen. Het gaat ook
om de ethische, morele inzichten die achter dit beleid schuilgaan en die
vaak meer aanspreken dan het beleid zelf. Het is een groot nadeel van de
verzakelijking van de politiek in de afgelopen tien jaar, dat juist dat
aspect zo op de achtergrond is geraakt. Hoe kan men nu in dit land een
beleid over asielzoekers uiteenzetten, zonder niet een keer het woord
solidariteit te noemen, wat toch de diepste beweegreden is? Ook
geïndividualiseerde burgers zijn erop aanspreekbaar.
De mensen die de individualisering ten top voeren Ä ik denk dan
bijvoorbeeld aan een WRR-rapport, niet het minste wat hier in dit land aan
beleid wordt geproduceerd over eigentijds burgerschap Ä zeggen dat in een
geïndividualiseerde samenleving per definitie geen gemeenschapsgevoel
bestaat.
(Mevr. VAN DER STOEL: Onzin.)
Men ziet maar waartoe dergelijke redeneringen kunnen leiden.
(Mevr. VAN DER STOEL: Als wij het beestje eens bij de naam zouden
noemen? Ik heb altijd van u begrepen dat, als u het begrip
individualisering gebruikt, dat egoïsme is.)
In een samenlevingsmodel dat uitsluitend uitgaat van geïndividualiseerde
individuen, hoe positief die ontwikkeling ook is Ä ik heb het veel meer
over de theoretici van het samenwerkingsmodel en die zitten hier en daar in
onze partijen; die hebben het hoogste woord en daar mag toch weleens wat in
gezegd worden Ä is er in zo'n samenleving geen gemeenschapsgevoel. Als het
er niet is, mag het ook niet door de overheid worden opgelegd, laat staan
dat de politiek de burgers daarop zou mogen aanspreken. Dat vindt ik larie.
(Mevr. VAN DER STOEL: U wilt toch niet beweren dat u het systeem goed
vindt dat mensen gedwongen van elkaar afhankelijk zijn? Dat is toch
geen huidig overheidsbeleid!)
Integendeel. Ik behoud mij het recht voor om, ook al is de politiek nog
zo verzakelijkt, beleid te verdedigen op basis van bijvoorbeeld
solidariteit. Ik constateer, dat men dat met mij eens is. Ik zal de
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid mededelen, dat de Raad van
Amsterdam ....
(De heer ROBBERS: Ik heb de individualisering en de solidariteit
gekoppeld als loten van dezelfde stam. Ik heb hen gekoppeld als
volwassenheid en hen gecombineerd. Dat was mijn invalshoek om een
discussie aan te gaan met individuen en de geïndividualiseerde
samenleving. Ik ben het met u eens als u het hebt over normen. Men
kan niet denken zonder ook normen in overweging te nemen, maar normen
hebben en normen hanteren is niet hetzelfde als normen stellen. Dat
is het verschil. Degenen die normen hebben gaan snel over tot het
nemen van de maat aan de anderen Ä eerst aan de norm en vervolgens
aan het beleid Ä maar dan doet men ook aan de individuele
overwegingen van de ander geen recht. Als wij het daarover ook eens
zijn, zie ik niet veel verschil tussen uw opvatting en de mijne.)
Ik vind toch, dat u iets te snel het begrip moraliseren als negatief in
de mond neemt. Wij moeten een onderscheid maken tussen priv‚domein Ä mensen
moeten allemaal maar zelf uitmaken hoe zij hun eigen leven inrichten; de
politiek moet daarbuiten blijven Ä en het publieke domein. Als het om dat
laatste gaat, onze stad, onze buurt, onze mensen, onze
verantwoordelijkheden...
(De heer ROBBERS: Dan hebben wij het over regels en wetten.)
Dat is niet juist. Regels en wetten weerspiegelen de normen en waarden
van de samenleving zoals de politiek die denkt te moeten vertalen.
(De heer ROBBERS: Aanvaarde normen en waarden!)
Daarover spreken wij echter heel zelden, want dan gaan wij volgens u
moraliseren. Soms moet dat gewoon. Als het spreken over solidariteit
moraliseren is, hoop ik dat er in de komende jaren meer en meer wordt
gemoraliseerd.
(Mevr. VAN DER STOEL: Dat kan echter nooit "top down" zijn. Daar is
dan toch het verschil.)
Daar zit niet het verschil. Als u de discussie volgt over bijvoorbeeld
de staatsverlaters en het publieke onbehagen en alle andere intellectuele
beschouwingen Ä daarmee bedoel ik niets negatiefs; ik vind het goed dat
intellectuelen actief aandeel hebben in de publieke discussie Ä ontzegt men
aan de politiek, op die manier de dialoog met de burgers te voeren.
Daartegen kom ik op, maar die dialoog zal heftig zijn. Het zal een
confrontatie zijn vanuit onze normen, waarden en idealen en niet puur en
alleen technocratisch.
(De heer ROBBERS: In de politiek wordt niet een en dezelfde norm
gehanteerd! Als politici is men met elkaar in discussie,
verantwoorden wij ons voor onszelf en komen wij tot afspraken.
Datzelfde doen wij met de burgers. Als er regels en normen zijn, zijn
die er omdat wij die aan onszelf aanleggen, niet omdat wij die als
voorwaarden vooraf de burgers presenteren. Dat is het punt waarover
wij in dit stadium van mening verschillen.)
Gelukkig zijn wij geen eenheidsworst; gelukkig hebben wij allemaal
andere achtergronden en idealen.
(De heer VELDMAN: Het is niet gebruikelijk dat niet-
fractievoorzitters zich in het debat mengen, maar deze discussie
roept bij mij toch wel een aantal gevoelens op. De vrijheid en de
mogelijkheden van het individu bestaan bij de gratie van het
functioneren van de gemeenschap. Als het erom gaat om dat te
garanderen, heeft de gemeenschap ook de verantwoording en de plicht
daarvoor nomen en waarden vast te stellen. Dat is geen moraliseren,
maar gewoon een nuchter vaststellen van de gemeenschapszin en de
sociale controle, zoals men dat dan mooi noemt. In de laatste reactie
merkte u op, dat het voor intellectuelen een belangrijke zaak is om
deze kwestie in de komende tijd goed uit te diepen. Ik wil u erop
opmerkzaam maken, dat dit niet alleen het voorrecht van de
intellectuelen is, maar een voorrecht van iedere politiek
geïnteresseerde, met name de politiek geïnteresseerde burger, om
daaraan deel te nemen.)
Ik heb niet over een voorrecht gesproken. Ik zie met lede ogen, dat veel
intellectuelen zich van de politiek afwenden. Dat betreur ik, want zij
zouden beter moeten weten.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik wil aan het adres van de heer Veldman
opmerken, dat de vrijheid van de een zover gaat tot hij die van de
ander inperkt. Ik heb gisteren ook heel nadrukkelijk gezegd, dat de
overheid stimuleert dat talenten van het individu tot ontplooiing
komen, niet allen ten behoeve van zichzelf, maar ook van de
samenleving.)
In eerste termijn heb ik nauwelijks gereageerd op de uitnodiging van de
heer Robbers om rugnummer 14 (Johan Cruyff bij Ajax) te gaan dragen. Ik heb
daarop niet onmiddellijk gereageerd omdat ik de uitslag van de
voetbalwedstrijd Polen-Nederland nog niet kende. Daarbij komt, dat in
tweede termijn ook andere fracties zich met deze discussie zijn gaan
bemoeien. Sterker nog, de heer Platvoet maakte bekend, dat mijn aanblijven
een programmapunt is in het nieuwe program van Groen Links. Toen ben ik pas
echt geschrokken. Ik vind namelijk, dat politieke partijen geen onhaalbare
zaken in hun partijprogram mogen opnemen. Nu begrijp ik ook, waarom op
plaats 12 van de kandidatenlijst mijn naamgenoot is gekomen. Er is dus in
elk geval een stand-in voor de wedstrijd.
(De heer PLATVOET: U weet toch dat het een conceptprogramma is?
Gisteren merkte ik ook op, dat wij niemand tegen zijn eigen zin
gelukkig willen maken.)
Ik wil hierover toch wel serieus enkele opmerkingen maken. De stand van
zaken is chaotisch, maar ik zal die in volstrekte duidelijkheid weergeven,
met verontschuldiging aan de pers omdat de woordenschat in dit soort
aangelegenheden aan die zijde meestal zeer beperkt is: ja of neen, hij
blijft, of hij blijft niet. In die termen kan ik de discussie absoluut niet
voeren. De oproep van de heer Robbers, vanuit andere kringen gesteund, doet
mij wel iets. Het is aardiger dan het mooiste afscheidsfeestje. Ik heb
daarvan met erkentelijkheid kennis genomen. Mijn voornemen om twee
termijnen burgemeester te zijn staat nog steeds overeind. Een heroverweging
is nu niet aan de orde; de tweede termijn duurt tot 1995. Als ik al over
heroverweging van dat besluit zou willen praten, zou ik dat te zijner tijd
willen en moeten doen met de nieuwe Raad. Dat lijkt mij volstrekt helder,
ook gelet op mijn eigen opvattingen over hoe een burgemeester met de Raad
dient te communiceren.
Enkele dingen zullen daarbij een grote rol spelen. In de eerste plaats
mijn eigen plannen; ik heb, zoals u weet, zeer concrete plannen. Daarnaast
zijn er verschillende dingen die nogal zwaar wegen. In de eerste plaats het
nieuwe College en mijn plaats daarin. Komt er weer een appendix, wat
gebeurt er met art. 172 van de Gemeentewet bij de huidige discussie in de
Tweede Kamer. Kortom, kan een burgemeester voortaan het integrale beleid
beter aansturen dan tot nu mogelijk is geweest?
Een volgend punt is de nodige ondersteuning bij de verdrievoudiging van
de functie, die inmiddels geruisloos heeft plaatsgevonden. Dit is een zaak
die ook zou moeten spelen als er in 1995 een opvolger komt. Het
burgermeestersambt is verzwaard door de integraliteit en de appendix.
Voorts betekent het voorzitterschap van het ROA een verdubbeling van de
verantwoordelijkheid. Het ROA groeit uit tot een tweede College van
Burgemeester en Wethouders, onder complexere omstandigheden. In de laatste
plaats blijft de politietaak voor mij het allerbelangrijkste. Al hebben wij
nog zo'n goede hoofdcommissaris, de burgemeester blijft als eerste en enige
politiek aanspreekbaar op datgene wat er in de stad op het gebied van de
openbare orde gebeurt. Elke burgemeester van Amsterdam dient daaraan, ook
als het rustig is, buitengewoon zwaar te tillen. Die functie is geruisloos
verzwaard door regionalisering, de complexere situatie die is ontstaan
doordat de burgemeester korpsbeheerder van de regio is geworden in een
landelijk netwerk van korpsbeheerders. Er zal derhalve diep moeten worden
nagedacht hoe die drie functies, die in de afgelopen jaren zo zijn
uitgedijd, door een betere ondersteuning in de komende jaren adequaat Ä zij
zijn alle drie belangrijk Ä vervuld kunnen blijven. In de nieuwe Raad
zouden wij het daarover moeten hebben voor het geval dat Ä dat kondig ik nu
echter niet aan Ä ik zou terugkomen op mijn beslissing, over een verlenging
van de ambtstermijn te praten.
(De heer ROBBERS: Wij aanvaarden uw antwoord, maar wij zullen zeker,
als wij daartoe in de gelegenheid worden gesteld, in het nieuwe
College dit punt meenemen als een programmapunt. Wij zouden niet
graag willen dat wij binnen de volgende raadsperiode beslissingen
zouden moeten nemen die gevolgen hebben voor nieuwe bestuurlijke
situaties. Wij zouden dan een burgemeester hebben die na
tweeëneenhalf jaar baanloos werd, of wij zouden het ene of het andere
bestuur met een opgedrongen kandidaat hebben geconfronteerd. Wat is
er voor u leuker dan om te begrijpen, dat u door de Raad gewenst
bent? Dat is ook uw punt in de Commissie-Van Thijn als voorstander
van gekozen burgemeesters.)
Ik ben al gelukkig. Verder zou ik er voor dit moment een streep onder
willen zetten.
De Algemene beschouwingen worden gesloten.
Aan de orde zijn thans de:
Financiële beschouwingen over de ontwerp-begroting voor 1994.
De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Nu dit College zijn laatste
begroting heeft ingediend, is het op zijn plaats om in financiële zin terug
te kijken op de afgelopen collegeperiode. Daarmee wil ik dan ook beginnen.
Vervolgens zal ik aandacht besteden aan enkele belangrijke ontwikkelingen
die ons de komende jaren te wachten staan en aan wensen die de PvdA daarbij
heeft. Ten slotte kom ik toe aan de concrete begroting die nu voor ons
ligt.
Om terug te kijken op de afgelopen periode heb ik de financiële
beschouwingen van de PvdA over 1990 en 1991 genomen en ik heb nagegaan
welke problemen er toen lagen. Vergelijken wij de toestand van de
gemeentefinanciën vandaag de dag met die van vier jaar geleden, dan valt op
een groot aantal punten grote verbetering te constateren.
Ik wil acht van die punten noemen en begin met de drie die het College
zelf als de belangrijkste noemt. Dat is allereerst de verhouding van de
tarieven tussen eigenaars en gebruikers bij de OZB. Vier jaar geleden
beschouwden wij dit als een heel zwaar punt. Het ging aanvankelijk om een
probleem van 63 miljoen gulden structureel. Na vier jaar kunnen wij
constateren dat wij naar de helaas wettelijk verplichte verhouding van 1 :
1,25 zijn toegegroeid. Dat is een hele operatie geweest. Door flankerend
beleid hebben wij als Raad en College weten te bereiken dat het voor de
burgers met weinig extra lastenverhogingen gepaard is gegaan. Dat probleem
hebben wij als College en Raad kunnen oplossen, waarbij door flankerend
beleid de financiële gevolgen voor de bewoners al met al toch beperkt zijn
gebleven. Overigens had de PvdA-fractie liever gezien dat de hele operatie
niet nodig was geweest.
(Wethouder DE GRAVE: U weet toch dat de fracties van de PvdA in de
Tweede en in de Eerste Kamer voor het desbetreffende wetsontwerp
hebben gestemd?)
Dat weet ik. Wij hebben ook veel pogingen gedaan om die fracties op
andere gedachten te brengen, maar dat is niet gelukt.
Vier jaar geleden keken wij vervolgens tegen een negatieve reserve aan.
Die is er nu niet meer. Dat is toch een aanzienlijk beter beeld. Men kan
zeggen dat het verschil in principe alleen maar optisch is. Er is namelijk
alleen maar geld overgeboekt van een andere reserve naar de algemene
reserve. We zijn niet echt rijker geworden, maar het beeld is op dit punt
toch echt verbeterd. Overigens moet hierbij wel worden aangetekend dat de
waarde van de algemene reserve afhankelijk is van de juistheid van de
schatting met betrekking tot de omvang van de noodzakelijke
vereveningsreserve bij het Grondbedrijf. In de commissie hebben wij aan de
wethouder gevraagd hoe het zit met deze vereveningsreserve. De wethouder
antwoordde dat daarnaar goed was gekeken, ook door de accountants. Toch zal
ik nog graag vernemen, of deze reserve een onveranderlijke grootheid is,
die is vastgesteld en zo blijft. Of is het een grootheid die in principe
varieert met de conjuncturele ontwikkelingen mee? Dan zou de post inmiddels
wellicht iets groter kunnen zijn.
(De heer PLATVOET: Die kan dan ook lager zijn!)
Inderdaad. Ik zal op die vraag graag antwoord van het College krijgen.
Ik kom tot mijn derde punt. In 1990 had de gemeente een zeer grote
betwiste vordering op het rijk, namelijk de geactiveerde
stadsvernieuwingskosten. Daar keken wij heel zorgelijk tegenaan. Die
onzekerheid bestaat niet meer. Wij weten nu waar wij aan toe zijn.
Amsterdam heeft een forse veer gelaten, maar het probleem is onder controle
en wat dat betreft is ons huishoudboekje weer in orde gebracht.
Punt 4 betreft de binnengemeentelijke decentralisatie. Vier jaar geleden
stond de grote operatie op het punt om te beginnen en inmiddels kunnen wij
constateren dat alle losse einden die er toen in zaten eruit zijn gehaald.
Het Stadsdeelfonds functioneert goed; er zijn problemen geweest, maar die
zijn opgelost. Het verlies op de Dienst Openbare Werken is genomen en er
zijn voorzieningen getroffen voor de problemen met achterstallig onderhoud
en de kapitaallasten bij de scholen. Ook wat de BGD betreft kunnen wij dus
zeggen dat de zaak na vier jaar op orde is gekomen.
Punt 5 heeft betrekking op de hoogbouw Bijlmer. Dat was vier jaar
geleden ook een punt van grote financiële zorg. Wij vroegen ons af wat het
rijk zou doen en wat het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zou doen.
Ook op dat punt weten wij waaraan wij toe zijn, al hebben wij ook daar een
forse financiële veer moeten laten.
Het zesde punt is dat van planning & control. Daarmee is vier jaar
geleden heel voorzichtig begonnen. Iedereen was het erover eens dat het
moest. Nu, vier jaar later, kunnen wij constateren dat een groot aantal
diensten met dit systeem redelijk tot goed functioneert.
Vier jaar geleden keken wij vervolgens aan tegen enorme administratieve
achterstanden. Door mijn werk weet ik zijdelings, hoe groot die waren. Nu
kunnen wij constateren dat die achterstanden nagenoeg zijn weggewerkt.
Daarvoor is een enorme inspanning nodig geweest en derhalve zijn
complimenten op hun plaats aan alle ambtenaren en alle leden van het
College die daarmee bezig zijn geweest. Het College heeft aan een en ander
goed leiding gegeven. Een bewijs van de vooruitgang die is geboekt hebben
wij in het feit dat de Raad vorige week de rekening over 1992 heeft
ontvangen, terwijl de Rekeningencommissie nog pas enige maanden geleden met
haar verslag over de rekening 1991 kwam. Zo snel zijn wij nog nooit
geweest. Anderzijds is er ook een bewijs van het feit dat het nog lang niet
allemaal perfect is. Een dieptepunt is naar mijn oordeel dat wij vorige
week in de Commissie voor Verkeer enz. de begroting van het
Gemeentevervoerbedrijf niet hebben kunnen behandelen omdat die er nog niet
was, dit voor het tweede achtereenvolgende jaar. Wij dreigen dus opnieuw
voor de vraag te staan, of wij op dit moment moeten praten over de
conducteur of niet. Ik constateer met leedwezen dat het nu voor de tweede
keer zo gaat; het laatste woord is daarover nog niet gezegd. Volgende week
zullen wij de wethouder erover spreken.
Het laatste punt in dit verband betreft het feit dat de boekhouding niet
alleen op orde is, maar dat er ook nieuwe instrumenten zijn ontwikkeld voor
de beleidsvoering en de sturing. Ik noem de risico-analyses, de
meerjarenramingen en de milieurendementsberekeningen. Dat zijn tools of
management die inmiddels zijn ontwikkeld.
Al met al constateert mijn fractie dat het College de afgelopen vier
jaar zeer veel heeft gedaan. Zij wil daarvoor het College als geheel,
alsmede alle ambtenaren die eraan hebben meegewerkt, graag even in het
zonnetje zetten. Om een beeldspraak te gebruiken: het vorige College heeft
het gebouw van de gemeentelijke organisatie in de steigers gezet Ä ik doel
dan met name op de BGD Ä en dit College heeft het huis afgebouwd en op orde
gebracht.
Het College heeft niet alleen de zaak op orde gebracht, maar ook nog
kans gezien het hele programakkoord daarin financieel onder te brengen. Er
is ruimte geschapen voor ongeveer de beoogde 53 miljoen gulden en die is
ongeveer ingevuld als beoogd. Overigens is het ook hier en daar blijkens
het overzicht wel wat anders gegaan. Dat die ruimte er kwam, hebben wij te
danken aan het CAM-rapport. Ook daarvoor is een woord van lof voor het
College als geheel op zijn plaats. De wethouder voor Financiën mag de eer
hebben dat hij het initiatief heeft genomen tot die operatie en die kon aan
het einde van het proces ook oogsten. Dat is natuurlijk heel dankbaar, maar
laten wij ook niet vergeten dat het elk van de collega-wethouders is
geweest die de bezuinigingen waarvoor is gekozen heeft moeten doorvoeren.
Wij weten allen dat dit een kwestie is van moeite en pijn, zodat ook zij in
die lof mogen delen.
Als de PvdA-fractie terugkijkt op de afgelopen collegeperiode, ziet zij
dus nogal wat redenen om tevreden te zijn, maar helemaal rozig kan ik deze
terugblik helaas niet eindigen, want er zijn ook nog enkele kritische
opmerkingen te maken.
Een punt van zorg dat de fractie nog heeft betreft de waardebepaling van
het onroerend goed in het kader van de OZB. Daarover is een rapport
verschenen dat de Raad weliswaar nog niet heeft ontvangen maar waarover wel
enige persberichten zijn verschenen. Bij lezing daarvan komt men tot de
conclusie dat er bij de Dienst der Gemeentebelastingen een kwaliteitssprong
nodig is. Het gaat niet goed genoeg. Die kwaliteitssprong is eens temeer
nodig, nu het ernaar uitziet dat die dienst een centrale rol gaat spelen in
de waardebepaling van onroerend goed voor alle overheden die iets in de
sfeer van het onroerend goed van de burger willen. Ik zal van de wethouder
dan ook volgende week bij de behandeling in de commissie willen horen, wat
het College heeft gedaan en van plan is te doen om die kwaliteitssprong te
organiseren.
Een tweede kritische opmerking betreft de baatbelasting. Daarover heeft
mevr. Ter Horst vier jaar geleden ook al gesproken en wij hebben er enige
malen aan getrokken, maar het is ons niet gelukt het College tot concrete
actie te bewegen. Er zijn allerlei argumenten aangevoerd. Zo is het een
ingewikkeld instrument. Dat is juist, maar dat is misschien juist een reden
om ernaar te kijken en na te gaan waar de voetangels en klemmen precies
liggen, zodat men die kan opruimen. Wij vonden en vinden nog steeds dat de
Noord-Zuidlijn, die inmiddels heel concreet is geworden, een project is
waarbij men het idee van de baatbelasting heel vruchtbaar zou kunnen
toepassen. Bij de baatbelasting wordt ‚‚n van de problemen gevormd door de
kring van degenen die baat hebben. Mijn fractie zou dat echter graag door
juristen eens willen zien uitgezocht. Volgens ons kan men bij de Noord-
Zuidlijn, met een beperkt aantal stations, stellen dat men vanaf iedere
uitgang een loopafstand van 400 meter meet. Volgens alle deskundigen, met
name Stadsvervoerbelang, is dat de maximale afstand die mensen lopen van
het openbaar vervoer naar hun bestemming. Daarmee heeft men de kring van
degenen die zijn gebaat bij een metrohalte eenduidig afgegrensd. Het is
eenvoudig na te gaan, welke onroerende goederen dat dan betreft. Van die
onroerende goederen zou men dan kunnen stellen dat dit de objecten zijn
waarnaar moet worden gekeken. De overheid legt in de omgeving van deze
objecten voor heel veel geld een metrolijn in de grond, waaraan de
eigenaren van de onroerende goederen niets hebben bijgedragen.
(Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Vindt u niet dat iedereen daarvoor
via de algemene belastingen al heeft betaald?)
Dat is juist.
(Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Dan kunt u niet zeggen dat de
eigenaren niets hebben betaald.)
Dat is juist, maar dat is dan gebeurd in dezelfde mate als iedereen in
het land heeft meebetaald. Bij de baatbelasting gaat het erom dat men bij
grote overheidswerken soms burgers of instellingen kan aanwijzen die
aanzienlijk meer baat hebben dan alle andere burgers. De PvdA acht het dan
heel redelijk, in ieder geval eens uit te zoeken of het mogelijk is dit
instrument te gebruiken om een deel van die volkomen onverdiende
waardestijging ten goede te laten komen aan de overheid die het project
financiert.
(De heer CORNELISSEN: Hebt u ook overwogen dat bepaalde eigenaren
juist door die ontwikkeling hun bezit in waarde achteruit zien gaan?
Dat probleem moet u er dan ook bij betrekken.)
Ik kan mij niet voorstellen dat er eigenaren van onroerend goed zijn bij
wie de waarde van hun bezit afneemt doordat er binnen 400 m onder de grond
een metrolijn is komen te liggen.
(De heer HOUTERMAN: Weet u wat er in Zuidoost is gebeurd en wat er
rondom de metrohaltes daar aan de hand is? Hebt u op de Nieuwmarkt
wel eens gekeken in de buurt van de metrohaltes? Denkt u dat het
onroerend goed in waarde is gestegen als men daar een metrohalte vlak
voor de deur heeft?)
Ik meen dat u twee dingen door elkaar haalt.
(De heer HOUTERMAN: Daar is geen sprake van. Waar u spreekt van
waardestijging spreek ik van waardedaling. De Noord-Zuidlijn zal met
name een forensenlijn worden; mensen zullen daar hun auto parkeren om
vandaar naar het centrum te gaan. Als u op dit moment in de buurt van
de RAI zou willen wonen, zou u daar dan een huis gaan kopen of juist
niet? Ik herinner eraan dat daar de Noord-Zuidlijn boven de grond
komt en dat daar haltes komen.)
Ik zou daar altijd gaan kopen.
(De heer HOUTERMAN: Kennelijk wonen daar dan op het ogenblik heel
veel domme mensen want die zijn bezig hun huis te verkopen!)
U haalt echt twee dingen door elkaar.
(De heer HOUTERMAN: Nee, u gebruikt de verkeerde argumenten voor een
baatbelasting!)
Ik heb het over de baten die een gevolg zijn van een openbaar-
vervoerproject en u hebt het over het probleem van de junks.
(De heer HOUTERMAN: Dat is niet juist. Voor veel huiseigenaren is het
echter geen wenkend perspectief om een metrohalte in de buurt te
krijgen. U geeft aan iets een waarde wat geen marktwaarde heeft. Het
gaat bij de Noord-Zuidlijn om een forensenlijn, niet om een
binnenstadslijn.)
Ik bestrijd dat.
(De heer HOUTERMAN: Misschien is het onbelangrijk wie van ons tweeën
gelijk heeft, maar heeft de markt gelijk. De heer Cornelissen zegt
terecht: als men een baatbelasting heft, moet er ook een
schadebelasting zijn. Dan kan ik met u meegaan.)
De wet voorziet in een baatbelasting. Dat instrument bestaat gewoon. Ik
zeg niets anders dan dat, wanneer de kring van de gebate personen of
instellingen voldoende is afgegrensd, men dit instrument volgens de wet kan
gebruiken. Wij vinden dat het redelijk is dit te gebruiken. In ieder geval
willen wij graag laten uitzoeken wat de mogelijkheden zijn. Zo komen wij
geen stap verder. Wij vragen aan het College dit nu eens concreet uit te
zoeken, maar dat gebeurt niet.
(De heer HOUTERMAN: Politiek is het niet interessant of het mogelijk
is, maar moet eerst de vraag worden beantwoord of het wenselijk is.)
De PvdA vindt het wenselijk omdat eigenaren van onroerend goed zonder
dat zij er iets voor doen een waardestijging van dit goed genieten doordat
de overheid een groot werk aanlegt. Wij vinden het redelijk dat dan een
deel van die waardestijging naar de overheid teruggaat.
(De heer HOUTERMAN: En u vindt het onwenselijk dat mensen die
daardoor schade lijden vergoeding ontvangen.)
Dat zeg ik helemaal niet. Als in Nederland schade wordt geleden, krijgt
men schadevergoeding; zo is dat geregeld in dit land.
(De heer CORNELISSEN: Ik ondersteun uw voorstel dat het College met
een notitie terzake moet komen. Er zijn al enige notities geweest,
maar gezien deze discussie is het wellicht nuttig, de puntjes nog
eens op de i te zetten.)
(De heer HOUTERMAN: Dan graag nog voor de verkiezingen!)
In een in te dienen voorstel wil ik het College in dezen tot wat meer
actie aansporen. Over vier maanden zullen partijen gaan onderhandelen over
een programakkoord en dan is het van belang, te weten wat dit instrument
waard is.
Ten slotte een woord over de rol van de wethouder voor Financiën in deze
collegeperiode. Hij mag wat ons betreft royaal meedelen in de lof die ik
zoëven aan het College als geheel heb toegezwaaid. De hier en daar wel wat
erg tevreden toon in het financiële gedeelte van de missive geeft ons
echter toch aanleiding om een kanttekening te plaatsen. Die gaat over de
rol van de wethouder in het College, vergeleken met zijn voorganger. Over
die voorganger hebben wij allerlei gevoelens, maar ‚‚n ding was wel
duidelijk: de wethouder voor Financiën had toen een regisserende rol. Hij
stuurde, in die zin dat hij het College en Raad dwong tot het maken van
keuzen en het stellen van prioriteiten. Dat vond niet iedereen altijd even
leuk en dat is het ook niet, maar het is soms wel nodig. Het is d t element
dat de PvdA-fractie in deze collegeperiode heeft gemist. Het geeft iets te
veel het beeld, dat iedereen zijn zin heeft gekregen en dat alle opties
zijn opengehouden.
(De heer HOUTERMAN: Democratie heeft ook zijn nadelen!)
Nee, democratie heeft alleen maar voordelen.
(De heer PLATVOET: Hoe zit het met die regisserende rol als blijkt
dat er deze periode nog wat lijken uit de kast zijn gekomen? Hoe is
dat te rijmen?
Met die "lijken uit de kast" ben ik mijn betoog begonnen. Ik ben alleen
maar buitengewoon tevreden over het feit dat die uit de kast zijn gerold.
(De heer PLATVOET: Heeft dat dan niets te maken met het financiële
beleid dat in de vorige periode is gevoerd? Staat dat los van
elkaar?)
U haalt er nu weer een ander thema bij, namelijk dat van de evaluatie
van een wethouder die al lang weg is.
(De heer PLATVOET: Daar begint u zelf mee.)
Ik stelde dat het College het heel goed heeft gedaan, maar dat iets meer
regie en sturing welkom zouden zijn geweest.
(De heer CORNELISSEN: Ik luister toch met enige verbazing naar uw
opmerkingen. Gisteren heb ik uw fractievoorzitter horen zeggen dat
men op de goede weg is en dat zaken anders worden aangepakt. Nu
grijpt u weer terug op het feit dat er in het verleden toch een
kwalitatief beter beleid is gevoerd. Dat zegt u namelijk in feite. Ik
kan dat niet met elkaar rijmen. Volgens mij gaat u gewoon de weg
terug.)
Ik heb het niet over een kwalitatief beter beleid. Ik zeg alleen dat de
rol van de wethouder voor Financiën in het College kan zijn, dat hij stelt
dat er een keuze moet worden gemaakt en dat er geen kans meer is om te
vluchten. Die rol hadden wij bij deze wethouder iets sterker aangezet
willen zien. Men behoeft er echter geen drama van te maken.
(De heer CORNELISSEN: Ik kan slechts concluderen dat u, als u als
financieel woordvoerder van de PvdA de afgelopen periode niet hebt
gemerkt dat de wethouder voor Financiën in het College iedereen toch
flink "geknepen" heeft, wij voor het College veel te lief zijn
geweest.)
Knijpen is nog iets anders dan sturen.
Ik wil na deze terugblik op de afgelopen periode nog even vooruitkijken.
Op enige punten zijn wij van mening dat het goed gaat. Het belangrijkste is
waarschijnlijk dat wij op het ogenblik een krachtige wind in de rug hebben
waar het gaat om de dalende rente. Ik heb aan de wethouder gevraagd of dit
te kwantificeren is, maar dit blijkt erg moeilijk; ik zal dat verzoek dan
ook niet herhalen. Vast staat echter wel dat, als de rente zo laag blijft
als nu, dit ons zeer helpt bij allerlei zaken waarover wij moeten
beslissen. Veel mensen zijn geneigd, het verloop van de rente als een
natuurverschijnsel te beschouwen. Voor een deel is dat ook juist, maar voor
een ander deel is de lage rente in Nederland een kwestie van beleid,
namelijk het beleid van de harde gulden van minister Kok.
(Wethouder DE GRAVE: Is dat wel de harde gulden van minister Kok? Is
het niet de harde gulden van het hele Kabinet?)
Van het hele Kabinet.
Het tweede punt ten aanzien waarvan wij hoopvol zijn gestemd betreft de
herziening van de Financiële Verhoudingswet. Er is de Regering en de Tweede
Kamer blijkens discussies die daarover zijn gevoerd bijzonder veel aan
gelegen, de financiële verhoudingen en daarmee de verdeelsleutel van het
Gemeentefonds zodanig te herzien dat centrumgemeenten daardoor veel meer
tot hun recht komen. Er is met zoveel woorden gezegd dat het niet zo mag
zijn dat centrumgemeenten een veel hogere OZB moeten heffen dan
randgemeenten en dat vervolgens mensen die daarvoor de kans krijgen naar de
randgemeenten gaan verhuizen, waardoor een vicieuze cirkel op gang komt
zoals die uit Amerikaanse steden bekend is. Dat is allemaal in de Tweede
Kamer gezegd en dit geeft ons de hoop dat er een fundamentele en
substantiële wijziging uit voortkomt waaraan Amsterdam erg veel kan hebben.
Tegelijkertijd betekent dit, dat het op dit moment nog geen doelstelling
behoeft te zijn om gelijke tarieven in het centrum en de regio te heffen,
want deze correctie moet er nog komen. Deze correctie zou ons overigens ook
bijzonder kunnen helpen in het ROA-proces, want naarmate er minder moet
worden verevend, zullen de weerstanden kleiner zijn.
Een laatste positieve ontwikkeling die wij zien is gelegen in het
komende kabinetsstandpunt in het kader van de OZB, het rapport-De Kam. Het
ziet ernaar uit Ä het College is daar heel positief over Ä dat wij
inderdaad mogelijkheden krijgen tot differentiatie. Mijn fractie deelt dat
optimisme wel, maar moet het toch eerst nog zien.
Afgezien van deze lichtpuntjes zijn er ook nog wel wat zorgen, want er
is de komende decennia in Amsterdam zeer veel te doen en dat zal zeer veel
geld kosten. Ik noem in dat verband de Vinex-projecten. Daarover wordt nog
onderhandeld en ik zal er nu dan ook niet nader op ingaan. Daarnaast is er
uiteraard alles wat aan onderhoud en vernieuwing in de bestaande stad moet
gebeuren. Dat kost allemaal geld en op een gegeven moment komt dat alles op
‚‚n punt bij elkaar. Wij zullen dan keuzen moeten maken. Ik zal, zoals
gezegd, nu niet ingaan op de Vinex-onderhandelingen, maar wil wel enige
ijkpunten aangeven om straks het resultaat van de onderhandelingen aan te
toetsen. Dat zijn er drie. In de eerste plaats is een redelijke bijdrage
van Amsterdam naar ons oordeel bespreekbaar, maar "redelijk" houdt dan in
dat er voldoende ruimte moet zijn voor onderhoud en vernieuwing van de
bestaande stad, in technische en in sociale zin. De voorzitter van het
stadsdeel Westerpark becijferde onlangs, dat daarvoor 50 … 60 miljoen per
jaar nodig is.
(De heer PLATVOET: U weet dat in de nota Amsterdam 2005 jaarlijks een
bedrag van 33 miljoen gulden is uitgetrokken voor de bestaande stad.)
Dat is een ander bedrag dan door de voorzitter van het stadsdeel
Westerpark werd genoemd.
(De heer PLATVOET: Wij weten ook niet of die gelijk had.)
Ik meen dat het een eind in de richting zou kunnen zijn. Gisteren is een
voorstel ingediend om hiervan een duidelijker beeld te krijgen.
De Voorzitter stelde gisteren dat een eigen bijdrage van 20% voor de
Noord-Zuidlijn door Amsterdam nog wel te trekken zou zijn.
(De VOORZITTER: Dat heb ik zo niet gezegd.)
Dan heb ik kennelijk niet goed geluisterd. Ik zou willen zeggen dat het,
als het daarbij blijft, nog wel zou kunnen, maar dan moet het er ook wel
bij blijven. Bovendien zijn er nog allerlei details die moeten worden
geregeld. Ik noem het ontbreken van prijsbijstelling en van
rentevergoeding, alle voorbereidingskosten enz. Als er een eigen bijdrage
is, moet op al die punten niet nogmaals een eigen bijdrage worden gevraagd.
Dan moet rente vergoed worden en prijsbijstelling worden gegeven. In dat
geval zou men er in redelijkheid over kunnen praten. Er mag geen sprake
zijn van tweemaal een eigen bijdrage.
Een derde toetspunt is voor ons dat de regio naar vermogen moet meedoen.
Wij weten dat dit heel moeilijk ligt, maar er liggen veel projecten waarmee
kan worden begonnen en wij zouden dan ook een eerste stap willen doen.
Daartoe stellen wij voor, tegen de randgemeenten te zeggen: laten wij met
nieuwe grondopbrengsten beginnen en die in een Regionaal Ontwikkelingsfonds
stoppen. Laten we de huidige situatie maar even laten zoals die is. Dat
komt later wel. Ik dien dienaangaande een voorstel in.
Als wij even vooruit kijken, zien wij de Vinex-projecten en wij zien de
bestaande stad. Bij de behandeling van de meerjarenramingen 1994-1998
hebben wij al geconstateerd dat de mogelijkheden voor Amsterdam om zelf
iets te doen buitengewoon beperkt zijn. Het perspectief is er sindsdien in
financieel-economische zin niet beter op geworden. Naar onze mening zullen
wij duidelijk moeten zijn in de richting van de burgers. Wij zullen in ons
verkiezingsprogramma dan ook niet zeggen dat er lastenverlichting in zit.
Daarvoor zijn de problemen te groot en moet er nog veel te veel gebeuren.
Wel willen wij tegen de burgers zeggen dat wij de lastenstijging willen
beperken tot het inflatiepercentage. Dan wordt dus de gemeentelijke
overheid niet duurder en niet goedkoper. Verder willen wij er eventueel
enige topprioriteiten in de sfeer van het milieu enz. nog bovenop leggen,
maar dat is het dan ook. Dat is wat ons betreft het ijkpunt tussen
consumeren en produceren, ofwel tussen collectief consumeren en individueel
consumeren. Dit beleid willen wij de komende maanden tegenover de kiezers
verdedigen.
Ik kom nu toe aan de voorliggende begroting. De eerste reactie van de
PvdA is er een van tevredenheid, om te beginnen over het Kabinet en de
Tweede Kamer, die ervoor zorgden dat wij dit jaar ‚n 30 miljoen gulden meer
in het Stadsvernieuwingsfonds hebben ‚n 16 miljoen gulden extra in de
uitkering uit het Gemeentefonds krijgen. Stelt u zich eens voor hoe wij
hier vandaag hadden gezeten, als men op landelijk niveau niet in deze mate
oog had gehad voor de
problemen van de grote steden. Dan hadden wij op dezelfde manier tegen 1994
aangekeken als veel andere gemeenten in Nederland nu doen. Wij zijn door de
Regering geholpen en dat moeten wij ons wel realiseren. Dit maakt het
mogelijk, toch nog een aantal dingen te doen.
(De heer HOUTERMAN: U vindt dus dat Lubbers moet blijven?)
Het gaat er mij niet om, dergelijke uitspraken te doen. Ik constateer
alleen dat het Kabinet ons heeft geholpen. Daarnaast constateer ik dat het
College de ruimte die wij hadden nog heeft aangevuld met een aantal extra
bezuinigingen. Voor een deel zaten die al in de pijplijn. Uiteindelijk zien
wij dan ook, ondanks het feit dat het conjunctureel tegenzit, toch nog
nieuwe prioriteiten in deze begroting. De PvdA is tevreden over alle
prioriteiten die er zijn gekomen of die structureel zijn geworden in de
sfeer van leefbaarheid en veiligheid.
Wij onderschrijven de conclusie van het College dat met deze begroting
op een verantwoorde wijze een begin is gemaakt met de realisering van de
nota Amsterdam naar 2005, al betekent dit vooral dat de boekhouding op orde
is en dat alle opties nog open zijn.
Ook de bescheiden reserve is aanleiding tot tevredenheid. Grotere
reservevorming is op een moment van laagconjunctuur niet aan de orde.
Het beleid met betrekking tot de belastingen en tarieven voldoet aan wat
ik hierboven als kader heb geformuleerd, dus daarmee gaat de PvdA akkoord.
Het voorgestelde pakket staat echter op gespannen voet met het
programakkoord, want het aandeel van de belastingen en tarieven in het
budget van de minima zou constant blijven en dat halen wij dit jaar niet,
ook niet exclusief het milieu. De oorzaak is de recessie en de nullijn die
als gevolg daarvan door de Regering is afgekondigd. Dat is een externe
zaak, maar het is wel een probleem. Voor de PvdA is dat aanleiding geweest
om te zoeken naar wegen om de pijn nog iets te verzachten. Daartoe heb ik
vorige week in de commissie aan de wethouder gevraagd, uit te rekenen hoe
het koopkrachtplaatje van de verschillende groepen eruit ziet als de OZB 10
miljoen gulden minder zou worden verlaagd en dit zou worden besteed aan
verlaging van de watertarieven met een bedrag van 10 miljoen gulden. De
wethouder heeft een en ander uitgerekend, waarvoor ik hem dank zeg. Het
beeld dat naar voren komt is, dat bijna alle categorieën
belastingplichtigen die door het College in de missive worden onderscheiden
(huurders, alleenwonenden, meerpersoonshuishoudens, alles met al of niet
lage inkomens) iets vooruit zouden gaan als men de verhoging van de OZB met
10 miljoen gulden zou verminderen, namelijk ongeveer 0,5%. Een uitzondering
wordt gevormd door de categorie van de eigenaar/bewoners, die er 0,5% op
achteruit zou gaan. Deze categorie is echter ook de enige die volgend jaar
geen last van huurverhoging heeft; alle andere wel. Eigenaar/bewoners
hebben vaste kosten en als zij slim zijn dalen hun hypotheeklasten zelfs
als gevolg van de dalende rentestand.
(Wethouder DE GRAVE: Ik wijs op het huurwaardeforfait, dat evenveel
wordt verhoogd als de effecten van de huurstijging.)
Die zou volgend jaar niet doorgaan.
(Wethouder DE GRAVE: De stijging van het huurwaardeforfait wordt iets
minder, doordat de huurstijging door het Kabinet beperkt is. Er is
een precieze koppeling gemaakt. Dat kan men overigens aan de leden
van dit Kabinet wel overlaten. Dat gebeurt heel evenwichtig.)
De huurstijging is nog steeds 5,5%.
(Wethouder DE GRAVE: Lager dan in de meerjarencijfers was verwacht.)
Nee, dat was ook 5,5%.
De PvdA meent dat het verschil voldoende
interessant is om met een voorstel aan de Raad te komen, in te dienen samen
met Groen Links. Daarin wordt gevraagd om de bedoelde verschuiving in het
pakket aan te brengen. Dat geeft naar onze mening een beter plaatje.
Met betrekking tot de verdeling van het Stadsdeelfonds is sprake van een
probleempje. De gehanteerde sleutel ijlt drie jaar op feitelijke
ontwikkelingen na. Vooral de ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling
zijn daarbij belangrijk. Dit leidt ertoe dat men in de westelijke
tuinsteden nu weet dat de sleutel straks door een aantal snelle
veranderingen die al gaande zijn zal stijgen. Van de kant van de westelijke
tuinsteden is de vraag gekomen of hierop op een of andere manier kan worden
geanticipeerd. Het College heeft hierop positief gereageerd en een bedrag
van 1,5 miljoen gulden beschikbaar gesteld. Er is overleg over gevoerd met
de stadsdelen en het College stelt voor, het bedrag in 1994 incidenteel te
besteden aan enige projecten. De PvdA is het met die projecten geheel eens.
Zij constateert echter dat van de post van 1,5 miljoen gulden een bedrag
van fl 200.000 nog niet is besteed en zij meent dat dit bedrag voor 1994 ook
naar een mooi project, namelijk naar Neon West moet gaan. Zolang dit
naijleffect nog in de sleutel van het Stadsdeelfonds zit, zou men centraal
een klein potje moeten hebben om beleidsmatig die correctie aan te brengen.
Dit betekent dat de post van 1,5 miljoen gulden dan niet volgend jaar
ongezien in de verdeelsleutel van het Stadsdeelfonds mag verdwijnen, tenzij
die zodanig wordt herzien dat het naijleffect eruit is. Een voorstel waarin
die twee punten worden vastgesteld dien ik bij dezen in.
Ten slotte wil ik iets zeggen over het winstinhoudingspercentage van de
staf- en steundiensten. Dat staat nu op 30% en het College stelt voor dit
te verhogen naar 40%. Dat gaat wat ons betreft te hard en dat is ook niet
nodig. Reservevorming is akkoord, maar er moet niet worden overdreven,
zeker niet waar het op dit moment nog steeds de algemene middelen zijn die
uiteindelijk risicodrager zijn. Als het echt misgaat met een staf- en
steundienst betaalt uiteindelijk de algemene reserve. Ook de fractie van
Groen Links denkt er zo over en zal straks een voorstel indienen, waarbij
mijn fractie zich heeft aangesloten.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
37ø Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Stadig inzake het
naijleffect in de sleutel van het Stadsdeelfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr.
787, blz. 3056).
38ø Voorstel van 18 november 1993 van de raadsleden Stadig en Platvoet
inzake het verlagen van de OZB-tarieven met 10 miljoen gulden in plaats van
20 miljoen gulden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 788, blz. 3057).
39ø Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Stadig inzake het
instellen van een Regionaal Ontwikkelingsfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr.
789, blz. 3058).
40ø Voorstel van 18 november 1993 van de raadsleden Stadig en Van der
Laan inzake het inwinnen van een extern juridisch advies over de invoering
van een baatbelasting (Gemeenteblad afd. 1, nr. 790, blz. 3059).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. D66 wil bij deze financiële
beschouwingen 1994 de nadruk leggen op de volgende vier onderwerpen:
A. de verbetering van het financieel en administratief beheer;
B. de voortgang van het planning & control-instrument;
C. de herstructurering van het belasting- en heffingenbeleid;
D. de hertaxatieproblematiek van de OZB.
Met betrekking tot de verbetering van het financieel en administratief
beheer merk ik het volgende op.
Deze bestuursperiode heeft in belangrijke mate in het teken gestaan van
vernieuwing, niet alleen op het beleidsterrein van de bestuurlijke
werkwijze maar evenzeer op het belangrijke gebied van de financiële
werkwijze. Met voldoening kan thans worden geconstateerd dat de afgelopen
drie jaar grote vooruitgang is gerealiseerd met betrekking tot de
administratieve en financiële organisatie en proceduregang, de tijdige
beschikbaarheid van de noodzakelijke gegevens en de kwaliteit daarvan.
Daarvoor is een compliment op zijn plaats aan alle betrokkenen: College,
Raad, ambtenaren en ook met name de Rekeningencommissie. Het ambtelijk
apparaat, dat toch het werk in belangrijke mate heeft gedaan, mag daarbij
zeker niet worden vergeten. Nu de zaken op orde zijn, kunnen wij ons met
verstevigde aandacht richten op ons streven naar het besturen op
hoofdlijnen: het uitzetten van de grote bestuurlijke en financiële kaders
en de controle daarop.
Een aspect daarbij, dat tot op heden onvoldoende belicht is geweest,
willen wij hier in de discussie brengen, namelijk dat van de gemeentelijke
wachtgelden. Is het juist, zo vragen wij ons af, dat de gemeente Amsterdam
jaarlijks vele tientallen miljoenen guldens uitgeeft aan wachtgelden voor
ambtelijke medewerkers die stil thuis zitten of althans dat zouden behoren
te doen? Zo ja, welke permanente activiteiten verricht de gemeente dan om
dat aantal en de daarmee samenhangende financiële offers zoveel mogelijk te
beperken? Bestaat er een systeem om deze mensen hetzij elders toch nuttig
en actief opnieuw in te zetten, dan wel hen door te laten stromen naar een
ander arbeidsrechtelijk en financieel regime? D66 verwacht van het College
op korte termijn substantiële voorstellen die leiden tot een afbouw van het
huidige wachtgeldersbestand. Ik zal graag een duidelijk antwoord van het
College krijgen. Eventueel zal ik in tweede termijn een voorstel aan de
Raad voorleggen.
Bij de nieuwe financiële situatie, waarbij de zaken op orde zijn, past
echter meteen een waarschuwing. Het gevaar dreigt namelijk om onze zojuist
verworven gezonde financile positie bovenmatig te gaan beschermen en ons,
bij op zichzelf verantwoorde uitgaven of investeringen, overdreven kritisch
op te stellen. In dit verband denk ik dan aan de in deze Raad gevoerde
discussies over de ringlijn en de railtunnel Oostertoegang. Amsterdam is
destijds groot geworden dank zij de activiteiten van de Vereenigde
Oostindische Compagnie. Toen al was het parool dat de kost voor de baat
uitgaat. Zonder zekere risico's te nemen komt niets groots tot stand. Dit
betekent voor D66 dat wij ons ervan bewust moeten zijn dat realisatie van
de noodzakelijke investeringen in bijvoorbeeld de accommodaties, aangegeven
in het Kunstenplan of de infrastructuur (in het kader van de visie hoe
Amsterdam in 2005 moet functioneren), ook van de gemeente harde offers zal
vragen. Dat gaat echter natuurlijk niet zover als de jongste regerings-
plannen, namelijk tot een eigen gemeentelijke bijdrage van 20% bij grote
vervoersinvesteringen. Gisteravond heeft de Voorzitter daarover ook al het
een en ander gezegd. Volgens ons is die eigen bijdrage van 20% gewoon niet
op te brengen en staat die ook op gespannen voet met het
gelijkheidsbeginsel, daar anderen, waaronder de Nederlandse Spoorwegen, hun
infrastructuur wel volledig van het rijk vergoed krijgen. Ingeval van de
Noord-Zuidlijn zou dat betekenen dat Amsterdam, na de reeds ingeleverde 200
miljoen gulden bij de oplossing van de problematiek van de oude
stadsvernieuwingskosten om de rijkstoezegging voor de aanleg te verkrijgen,
nu alsnog zo'n 300 miljoen gulden daaraan zou moeten bijdragen. In de
Amsterdamse verhoudingen zou dit erop neerkomen dat er alsnog drie
volledige CAM-operaties uit de stad zouden moeten worden geperst, alleen al
voor dit ene project. Als de Regering daaraan vasthoudt is het duidelijk
dat Amsterdam dat niet kan betalen en dat er dus niets gebeurt. Ik ben het
in dit opzicht dus niet eens met hetgeen de heer Stadig erover heeft
gezegd. Deze stelde met betrekking tot de Noord-Zuidlijn dat het nog wel
zou kunnen. D66 gaat ervan uit dat dit buitengewoon moeilijk zal zijn. Als
het rijk eraan vasthoudt, zal ook van de zuid-tangent niets terechtkomen.
Ik zal van het College graag vernemen of het onze visie deelt.
(De heer STADIG: Ik heb gezegd dat het zou kunnen als het daarbij zou
blijven.)
Ik meen dat het ook een schier onmogelijke opgave zou zijn alleen al bij
de Noord-Zuidlijn. Het gaat daar dan om een post van 300 miljoen gulden aan
eigen bijdrage.
Ik kom vervolgens tot de voortgang van het planning- & control-
instrument. Anders dan het geval is bij de provincie Noord-Holland en onze
regiogemeente Haarlemmermeer, heeft deze Raad herhaaldelijk in meerderheid
uitgesproken dat een discussie over de gemeentelijke kerntaken niet aan de
orde zou zijn. Toen ik overigens gisteravond de Voorzitter hoorde spreken
over de noodzaak tot een scherpere formulering van de kerntaken van de
gemeente in het kader van de ROA-ontwikkeling, moest ik toch even
terugdenken aan de discussie van vorig jaar. Het antwoord stond wat op
gespannen voet met hetgeen de wethouder voor Financiën toen namens het
College zei. Het belangrijkste argument dat vorig jaar van de zijde van het
College werd gehanteerd is, dat het ook niet nodig zou zijn zo'n
kerntakendiscussie te hebben omdat Amsterdam de daarmee samenhangende
problematiek oplost via het stelsel van planning & control. In de
begrotingsbrief 1992 werd opgemerkt dat met de meerjarige CAM-aanpak een
belangrijke voorwaarde was vervuld voor de verdere uitwerking van het
planning- & control-instrumentarium en werden liefst elf
kwaliteitscontracten aangekondigd. Wat moeten wij echter constateren? Nu,
twee jaar later, blijkt de materie toch beduidend weerbarstiger te zijn en
lijkt de tijd te hebben stilgestaan. Er zijn immers nauwelijks of geen
nieuwe contracten bijgekomen. Hoe was het ook alweer? "Tussen droom en
daad..." Ik refereer aan het betoog van mijn fractievoorzitter bij de
algemene beschouwingen. Is niet ‚‚n van de struikelblokken bij de verdere
invoering van het instrument het gebrek aan gerichte deskundigheid in het
beoordelingsproces? Daarbij is een belangrijke taak weggelegd voor de
hoogwaardige bestuursdienst op de secretarie, die immers de vakmatige
inbreng vanuit de sectoren op hun juiste waarde dient te beoordelen en in
te passen in het algemene beleid. Het is de verantwoordelijkheid van de
lijnportefeuilles Financiën en Personeelszaken om de jaarplannen en
contracten voor te bereiden, te evalueren en de gewenste bijstellingen aan
te geven. D66 vraagt het College uit te leggen, waar die kwaliteits- en
managementcontracten blijven. Om welke redenen wordt er niet voldaan aan
welke invoeringsvoorwaarden? Waarom, zo vragen wij ons af na lezing van de
begroting, wensen diverse onderdelen van de gemeente speciale
invoeringsbudgetten en moet dat zoveel kosten? Moeten de ontwikkelingen in
ROA-verband er niet extra toe leiden dat hier meer druk op de ketel wordt
ontwikkeld? Er wordt nu een nieuwe notitie aangekondigd. In de Commissie
voor Financiën enz. is er al op gewezen dat in de missive wel erg veel
notities worden aangekondigd. De D66-fractie wil dat het College in die
notitie op korte termijn deze vragen beantwoordt en concrete
invoeringsplannen aan de Raad voorlegt.
Vervolgens kom ik bij het onderwerp herstructurering van het
belastingen- en heffingenbeleid. Het beleidsterrein van de financiën is
geen doel op zichzelf, maar een hulpmiddel om het gewenste beleid te
realiseren. Zo langzamerhand wordt algemeen erkend dat er grenzen bestaan
aan de menselijke bedrijvigheid en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
Dit betekent dat het begrip "duurzame ontwikkeling" een dominante
prioriteit behoort te hebben in het maatschappelijk verkeer: bij de burger
thuis, in bedrijven en instellingen, bij produktie en consumptie en dus ook
in het overheidsbeleid, waaronder het belastingen- en heffingenstelsel. De
Nota Meerjarenperspectief 1994-1998 die wij in juli hebben vastgesteld
bevatte een uitgebreide paragraaf over "Tarieven en Milieu". De conclusie
was dat ten gevolge van verdergaande regelgeving en nog onvoldoende
doorberekening van kosten (met name kapitaallasten van investeringen) de
komende jaren een onvermijdbare lastenstijging zal optreden. Een verfijnde
methode van milieurendementmeting zou deze ontwikkeling enigszins kunnen
beperken, zonder dat de beoogde milieueffecten worden aangetast. Hoewel
impliciet wel meegewogen, is in het meerjarenperspectief minder aandacht
besteed aan de regulerende effecten van milieuheffingen. Milieu-
onvriendelijk gedrag is mede te ontmoedigen door de invoering van een
samenhangend pakket van financiële maatregelen, zoals onder meer financiële
bevoordeling bij energie-besparing en het hanteren van een progressief
tarief bij bovenmatig gebruik. Willen dergelijke regulerende
milieuheffingen effect sorteren, dan dienen deze substantieel te zijn. Dat
zou echter een onrechtvaardige lastenverzwaring voor de burger betekenen en
onmatige inkomsten voor de overheid, indien deze niet op een andere manier
zouden worden gecompenseerd. Het idee van compensatie is hier al diverse
malen aan de orde geweest. Daarom bepleit D66 een principiële verschuiving
van algemene lasten naar lasten op milieu-onvriendelijke consumptie en
produktie, dus geen kwestie van "meer", maar van "anders" heffen.
Bij een dergelijke "ecologisering van het belastingen- en tarie-
venstelsel" gaat het dus enerzijds over hogere of meer naar het gebruik
gedifferentieerde rioolrechten, waterzuiveringskosten, afvalstoffenheffing,
parkeerbelasting of energie- en watertarieven en anderzijds over lagere
onroerende-zaakbelasting, vastrechtbedragen in de nutsbedrijvensector (gas)
en kabeltelevisiebijdragen. Een complicerende factor daarbij vormen de
verschillende heffings- en bestedingsregimes voor gemeentelijke belastingen
respectievelijk retributies. Toch kan de vraag worden gesteld wat w‚l
mogelijk is en welke differentiatiemogelijkheden thans niet of onvoldoende
worden benut. Ik herinner aan opmerkingen die vorig jaar onzerzijds zijn
gemaakt bij de financiële beschouwingen. Een dergelijke aanpak betekent
tevens een ondersteuning van het gemeenteraadsbeleid ten aanzien van minder
draagkrachtigen. Wanneer een vergelijkbaar stelsel ook landelijk gevolgd
zou worden door bijvoorbeeld compensatie te zoeken in de onderste schijf
van de loon- en inkomstenbelasting zou dat tevens een grote
werkgelegenheidsstimulans betekenen. In de Amsterdamse situatie worden
dergelijke ontwikkelingen in het gemeentelijk heffingenbeleid met ingang
van 1994 voor het eerst ook mogelijk. De OZB wordt nu geheel aangepast,
voldoet aan de wettelijke vereisten en is gebaseerd op een actuele
prijspeildatum. Terecht merkt het College op dat voortaan via het
instrument van de tariefstelling de opbrengsten zijn te sturen, zeer zeker
na de invoering van de tariefdifferentiatie tussen woningen en niet-
woningen.
D66 vraagt het College de bepleite mogelijkheden te onderzoeken op hun
haalbaarheid en daarover te rapporteren bij de voorjaarsnota in juli 1994,
zodat de resultaten daarvan een rol kunnen spelen bij de volgende
begrotingsopstelling.
Zoals zojuist opgemerkt, wordt per 1 januari a.s. de OZB geheven op
grond van een nieuwe heffingsgrondslag, te weten naar de waarde van 1992.
Amsterdam heeft het als eerste gemeente in Nederland aangedurfd de
waardevaststelling en daarmee indirect ook de heffing van de OZB in alle
openbaarheid ter discussie te stellen door deze aan een kritische toetsing
door een externe niet-gemeentelijke commissie te onderwerpen. Wanneer wij
echter de conclusies en aanbevelingen van deze Commissie van Toezicht en de
reacties in de vakpers bezien, wordt duidelijk dat er op dit terrein nog
veel werk aan de winkel is. Wij mogen evenwel verlangen dat reeds op korte
termijn een aanzienlijke kwaliteitsverbetering in de waardevaststelling
wordt gerealiseerd. Om dat te kunnen bereiken is een strikte, projectmatige
aanpak met heldere doelstellingen en een tijdsplanning noodzaak. De D66-
fractie nodigt het College daartoe hierbij uit.
Daarnaast zijn wij niet geheel gerust op de situatie voor 1994. Daarom
wil D66 van u weten of de grondslagen waarop de nieuwe heffingen worden
gebaseerd, dusdanig correct zijn dat de gemeente niet wordt geconfronteerd
met een lawine van bezwaarschriften, waardoor de te verwachten opbrengsten
niet of sterk vertraagd binnenkomen. In hoeverre heeft u hiermee, ook in
financiële zin, rekening gehouden?
De grondlegger van Nederlands grootste levensmiddelenconcern, dat
overigens in het ROA-gebied is gevestigd, schijnt er een schoolschrift op
te hebben nagehouden met de veelzeggende titel: "Wat iedere flinke
winkelbediende behoort te weten". Daarin komt de volgende uitspraak voor:
"Alles heeft een prijs behalve reputatie. Reputatie is de achting die een
zaak door anderen wordt toegedragen. Deze kan iedereen verwerven en eens
gevestigd is ze niet te betalen."
Dit is de laatste begrotingsbehandeling van deze raadsperiode.
Geconstateerd mag worden dat de stad zijn financiën thans goed op orde
heeft, dus: "be good and tell it". D66 hoopt dat voortaan ook die
omstandigheid zal behoren tot de fameuze Amsterdamse reputatie.
De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Ik zeg niets nieuws als ik
stel dat de financiële situatie van Amsterdam goed is te noemen: de
achterstanden in de financiële verantwoording zijn weggewerkt, de negatieve
reserve is weggewerkt, er is meer inzicht in de financiële positie,
reserves e.d. Met enige overdrijving zou men kunnen zeggen, dat progressief
beleid niet rood hoeft te staan. Politiek en ambtenaren lijken een
cultuuromslag te hebben doorgemaakt. Het financiële bewustzijn is
aanmerkelijk toegenomen. Toch blijft geld een dienende factor in de
politiek. Er zijn nog zo veel onvervulde wensen en grote problemen, dat het
geen pas geeft op de lauweren te rusten. Integendeel: creatief boekhouden
blijft noodzakelijk. Ook dat kunnen wij aan deze wethouder wel overlaten.
(De heer VELDMAN: Als voorzitter van de Rekeningencommissie ken ik
over boekhouden maar ‚‚n opvatting: correct boekhouden. Wat bedoelt u
met "creatief boekhouden"?)
Ik vind creatief boekhouden van een hogere kwaliteit, maar dat is ook
goed boekhouden. Voor Groen Links is "creatief" uitsluitend een positieve
intentie, ook als het staat voor het zelfstandig naamwoord boekhouden. Wij
zijn van mening dat deze wethouder dat deze periode uitstekend heeft
gedaan. De kritiek die de heer Stadig op de wethouder uitte is dan ook in
feite een compliment. Wij houden helemaal niet van wethouders voor
Financiën die voor ons keuzen gaan zitten maken.
(De heer STADIG: Dat zei ik ook niet!)
Ik vind het heel goed dat een wethouder de opties duidelijk maakt en dat
vervolgens de politiek kiest.
(De heer STADIG: Ik zei nu juist dat de wethouder dat iets te weinig
heeft gedaan.)
Dat ben ik dan niet met u eens; u zei trouwens ook wat anders.
Het zicht op de reserves en voorzieningen wordt steeds scherper. Met
ingang van 1995 moet het overzicht in de begrotingsstukken komen, inclusief
de rente die wordt geboekt op reserves. Dat punt heeft tot nu toe te weinig
aandacht gekregen. Het gaat toch om een totaalbedrag van ongeveer 150
miljoen gulden aan rente. Een aparte discussie vergt het beleid dat ten
aanzien van de rente van reserves moet worden gevoerd. Moet men die
bijschrijven of overhevelen naar de gemeentebegroting? Als het niveau van
reserve of voorziening voldoende is, kan er overgeheveld worden naar de
gemeentebegroting. In hoeverre is dat dan een rompmatige c.q. vrij
besteedbare toevoeging en is er dus meer ruimte voor nieuw beleid? Daarover
zal op korte termijn moeten worden gesproken. Ik nodig de wethouder uit,
daarop in zijn antwoord in te gaan, met name op het punt dat de rente op
reserves voortaan heel duidelijk in beeld moet worden gebracht, inclusief
het beleid dat het College terzake denkt te voeren.
De negatieve reserve is omgebogen in een positieve van 16 miljoen
gulden, mede door verkoop van de aandelen Hoogovens. Over omvang en doel
van de algemene reserve komt nog een aparte discussie. Ik wil wel enkele
voorzetten doen. Het doel van deze reserve is niet om overschrijdingen op
te vangen, maar "totaal onverwachte tegenvallers" dan wel een absolute
politieke prioriteit die "niet langer kan wachten". De hoogte kan
bijvoorbeeld worden bepaald door het percentage van de omvang van de
begroting dan wel een bedrag per inwoner. De algemene reserves van
stadsdelen (53 miljoen gulden) moeten bij deze afweging worden betrokken.
Ik wil met name de aandacht van de wethouder vragen voor een reserve die
in de staat voorkomt en die wij alleen in de Commissie voor Financiën enz.
hebben bekeken, namelijk de reserve afkoopsommen Grondbedrijf, die in 1992
94 miljoen gulden bedroeg en die nu is gestegen naar 100 miljoen gulden.
Afkoopsommen zullen ook in de toekomst genomen blijven worden en deze
reserve zal dus blijven stijgen. Zie ik het nu goed dat deze reserve, die
een overwaarde betreft, in zekere zin leeg is en geen functie heeft, zodat
die dus kan worden ingezet bijvoorbeeld in de financiering van grote
projecten?
Vervolgens wil ik een enkele opmerking maken over bezuinigingen en nieuw
beleid. In 1994 is 30 miljoen gulden structureel en 24 miljoen gulden
incidenteel voor nieuw beleid beschikbaar. De CAM-bezuinigingen hebben fors
bijgedragen aan het scheppen van ruimte voor nieuw beleid. De vraag is
natuurlijk, hoe nieuw beleid in de komende vier jaar gefinancierd moet
worden, aangenomen dat de CAM-methode versleten is. Ik meen dat er
voldoende is uitgekamd en uitgekleed en dat de efficiency misschien nog wat
scherper kan, maar nooit meer kan opbrengen wat die heeft opgebracht.
Technisch is er misschien meer mogelijk als het gaat om ruimte voor
nieuw beleid. Men zou meer inkomsten en uitgaven uit de rompbegroting
kunnen halen en de Gemeenteraad dat laten wegen. Men zou meer incidenteel
en minder structureel kunnen doen. Men zou de rentetoevoegingen uit de
rompbegroting kunnen halen en in de prioriteitenruimte kunnen stoppen. Dat
zijn echter allemaal technische oplossingen. Men kan het ook politiek
benaderen en stellen dat men meer armslag krijgt door belastinginkomsten te
verhogen. Ik denk dan aan de toeristenbelasting, de hondenbelasting en de
onroerend-zaakbelasting als het mogelijk wordt bedrijven zwaarder te
belasten, hetgeen op jaarbasis 23 miljoen gulden extra zou opleveren. Ik
denk ook aan de mogelijkheid, nieuwe belastingen in te voeren. De heer
Stadig hield al een hartstochtelijk pleidooi voor de invoering van een
baatbelasting. Dat is overigens geen nieuw punt. Twee jaar geleden is een
voorstel van Groen Links aangenomen waarin het College werd opgedragen, de
mogelijkheden te inventariseren die zich lenen voor baatbelasting. Tot nu
toe is dit voorstel niet uitgevoerd. Ik weet niet of de
verantwoordelijkheid daarvoor in eerste instantie moet worden gelegd bij de
wethouder voor Financiën, aangezien die projecten die zich voor
baatbelasting lenen zich juist ook in andere portefeuilles zullen voordoen.
Ik ben het echter eens met de kritische toonzetting van de heer Stadig, dat
het College als geheel op dit punt te weinig initiatief heeft ontplooid.
(De heer CORNELISSEN: Vindt u de notitie die wij vorig jaar hebben
ontvangen onvoldoende?)
Inderdaad. Ik betwijfel, of de Noord-Zuidlijn een goed object is voor
een baatbelasting. De discussie over dat specifieke voorbeeld zal echter
nog volgen.
Een andere mogelijkheid om meer inkomsten te krijgen is de volgende.
Steeds meer kantoren en woningen zijn particulier eigendom en worden dank
zij gemeentelijke inspanningen met winst doorverkocht. In
erfpachtcontracten kan winstdeling met de gemeente worden afgedwongen. Voor
de duizenden woningen die in de "zwarte week van Genet" zijn gesplitst kan
men bij lucratieve doorverkoop een vergelijkbaar instrumentarium proberen
te ontwikkelen. Ik nodig u uit, hierover eens creatief met mij na te
denken.
Vervolgens wil ik enkele opmerkingen maken over het onderwerp Amsterdam
naar 2005 en het geld. College en Raad hebben de beleidsmatige basis gelegd
onder ambitieuze grote projecten, nu nog het geld. Het oprollen van
malafide wisselkantoren kent helaas geen vindersloon. Rijksbijdragen voor
de Noord-Zuidlijn en Nieuw-Oost zijn onontbeerlijk voor het doorzetten van
die plannen. Ik steun de opvatting van de heer Cornelissen; deze heeft dit
uitsluitend voor de Noord-Zuidlijn uitgerekend, maar als men die berekening
loslaat op alle infrastructurele railprojecten die wij noodzakelijk achten,
komen wij op een eigen gemeentelijke bijdrage van 800 miljoen gulden. Men
behoeft geen geweldige financiële deskundige te zijn om vast te stellen dat
dit niet door Amsterdam kan worden opgebracht.
(De heer CORNELISSEN: Ik heb het inderdaad uitgerekend voor de Noord-
Zuidlijn en toen ging ik al bijna van mijn stokje.)
De onderhandelingen zijn nog niet helemaal afgerond en dit is dan ook
nog niet het moment om al een finaal oordeel te vellen. Wel zal, als het
eindbod van het rijk er komt Ä ik ga ervan uit dat er gaten zullen zijn Ä
de nota Amsterdam naar 2005 moet worden gebruikt waarvoor die onder andere
was bedoeld: scherpere prioriteitenstelling, ook binnen de grote projecten.
Er ligt een verantwoordelijkheid voor het College en ook voor de Raad om
hierin voorzetten te geven. In de gemeentelijke meerjarenplannen is voor
129 miljoen gulden aan wegenstructuur opgenomen. Een groot deel hiervan
betreft de IJ-boulevard. Naast autoluwe argumenten pleiten ook financiële
argumenten voor een drastische versobering van die wegenstructuur.
Wat Nieuw-Oost betreft worden in de missive vrij pittige opmerkingen
gemaakt, in die zin dat, als het gat van 230 miljoen gulden niet wordt
gedekt, de plannen niet kunnen doorgaan. De adviseur van het College in
ruimtelijke strategie geeft in zijn evaluatie wat andere oplossingen aan in
de geest van fasering en temporisering. Wellicht zijn er ook goedkopere
alternatieven voor het landmaken. Zo is er met betrekking tot de
betonconstructie van Amsterdam Waterstad een samenwerkingsverband opgericht
van woningbouwcorporaties, beleggers en betonbedrijven en zij hebben een
alternatief op tafel gelegd dat verdient, serieus te worden bekeken.
De positie en het beleid van het Grondbedrijf zijn bij dit alles van
cruciaal belang. De informatieverstrekking aan de Raad schiet tekort. Het
omlaag brengen van het vereveningsfonds tot 500 miljoen gulden heeft niet
geleid tot een goede aanzet van het College voor wat betreft de
noodzakelijke omvang van dit fonds. Ik begrijp dat het een wat teer punt
is, wellicht ook voor de wethouder voor Grondzaken, maar ik wil hem toch
uitnodigen, met een goed onderbouwd verhaal op dit punt te komen. Er is ook
geen zicht op de meerjarenraming herziening erfpachtcontracten. De ROA-
strategie is onduidelijk, terwijl het zonneklaar is dat, als het ROA de
Vinex-taak gaat uitvoeren, dit alleen kan bij een sterk en democratisch
regionaal bestuur en met een regionale vervening in de grondexploitatie. Er
zijn dus nogal wat wensen om de inzichtelijkheid in het beleid te
verbeteren.
Ik kom tot het onderdeel belastingen en tarieven. Ik sluit mij aan bij
hetgeen van de zijde van D66 is gezegd met betrekking tot de ecologisering
van de milieutarieven. De huidige zogenaamde milieuheffingen en
energietarieven vormen een steeds groter bestanddeel van de lastendruk. Het
principe "de vervuiler betaalt" is nog steeds ver te zoeken. Landelijke
wetgeving zorgt ervoor dat huishoudens onevenredig zwaar worden belast ten
opzichte van bedrijven. Daar komt bij dat er bovendien geen verband is
tussen de mate van gebruik of vervuiling en het tarief bij waterverbruik,
waterzuivering en afvalstoffenheffing.
(De heer VELDMAN: Is het u bekend dat door Groen Links in de gemeente
Oostzaan een systeem is ingevoerd waarbij de huishoudens door dat
soort systemen die u wilt bevorderen ongeveer fl 1000 per jaar aan
afvalstoffenheffing moeten betalen?)
Het is mij bekend dat er in Oostzaan een College zit van Groen Links en
de PvdA.
(De heer HOUTERMAN: ...en een burgemeester van Groen Links!)
Die luistert zelfs naar de naam Groen. Daar is inderdaad op een bepaalde
manier een experiment uitgevoerd. De uitvoering is blijkens de berichten
geen succes. Dit betekent dat opnieuw creatief naar een manier moet worden
gezocht om toch dit doel te bereiken.
Eco-progressieve heffingen en een differentiatie in tarieven voor
energie moeten in Amsterdam worden ingevoerd. Ik sluit wij wat dit betreft
geheel aan bij D66. Vorig jaar heb ik een voorstel terzake aan de Raad
voorgelegd, maar over de uitvoering daarvan is mij tot dusver weinig
bekend.
De belastingdruk voor huishoudens heeft steeds een belangrijke rol
gespeeld in de jaarlijkse begrotingsronde. Na alle plussen en minnen kan
worden gesteld dat het akkoord op dit punt redelijk is uitgevoerd. Dat wil
niet zeggen dat de huishoudens met een laag inkomen er in Amsterdam nu zo
fantastisch op vooruit zijn gegaan. Over de hele collegeperiode is het
tarievenpakket voor huishoudens met een laag inkomen met 18,3% gestegen,
terwijl dit voor bezitters van een eigen woning 11% was. De belangrijkste
oorzaak van deze onrechtvaardige scheefheid is de door de VVD geëntameerde
wettelijk vereiste aanpassing van de OZB-belasting, die in 1994 haar beslag
moest krijgen.
(Wethouder DE GRAVE: Het was een voorstel van een CDA-minister.
Bovendien heb ik al gezegd dat de enige partij die ertegen heeft
gestemd uw partij was.)
De VVD heeft met name in de vorige periode ook vanuit Amsterdam
bezwaarschriften en pamfletten onder huizenbezitters verspreid om hun dit
soort kwaad duidelijk te maken.
(Wethouder DE GRAVE: Kennelijk was dat dan heel overtuigend!)
Het heeft inderdaad aanleiding gegeven tot een andere wetgeving die mijn
fractie Ä kennelijk ook die van de PvdA Ä betreurt. De wet is er echter en
wordt met ingang van 1994 uitgevoerd. Het had in een "Verelendungs-
scenario" kunnen passen, de VVD dan ook maar te laten opdraaien voor de
noodzakelijk forse verhoging voor huurders. Dat gaat echter veel te ver en
dank zij de collegiale akkoordpartijenmotie van juli jl. is een en ander op
een heel redelijke manier geregeld. Dat dachten wij althans, totdat
gisteren de PvdA kwam met een lastenverdelingsplaatje waaruit bleek dat,
als men toch nog een andere schuif zou toepassen (10 miljoen gulden meer
OZB en 10 miljoen gulden minder uit het watertarief) alsnog een
evenwichtiger beeld zou ontstaan. Er zou dan toch nog een correctie
optreden in het verschil in percentages dat ik eerder aangaf. Dat is op
zichzelf evenwichtiger en het ingediende voorstel terzake is dan ook een
stap in de goede richting. Het College heeft er blijkens de beantwoording
geen moeite mee, in 1994 de bedrijven zwaarder te belasten voor de
compensatie. In de begroting is gekozen voor een iets andere oplossing,
aangezien het in 1995 misschien mogelijk is bedrijven een hoger OZB-tarief
in rekening te brengen. In de missive staat echter ook, dat het College die
mogelijkheid wil inruilen tegen een mogelijkheid om een baatbelasting te
heffen. Daarmee zet men naar ons oordeel de wereld op zijn kop. Als de
wettelijke mogelijkheid er is om met ingang van 1995 bedrijven een hoger
tarief in rekening te brengen, betekent dit niet dat men daarmee de
baatbelasting opnieuw in de ijskast kan zetten. Ik ben het absoluut niet
eens met de opvatting van het College op dit punt. Beide instrumenten
dienen naar mijn mening te worden ingezet. Overigens is het opvallend Ä het
is in zekere zin een compliment voor deze VVD-wethouder waard Ä dat het
College het bedrijfsleven zwaarder wil belasten om lagere lasten voor
burgers te compenseren. Wellicht is het ook een vingeroefening van de
wethouder voor de nabije toekomst. De heer De Grave is tenslotte mede-
opsteller van het landelijke verkiezingsprogramma, waarin nogal "rechtse
praat" staat. Ik noem enige punten: de afstand tussen uitkeringen en
inkomens wordt vergroot, de arbeidskosten van de lager geschoolden moeten
nog verder worden verlaagd, de progressiviteit in belastingen moet worden
afgezwakt en vermogens- en overdrachtsbelastingen moeten worden afgeschaft.
Dat zijn allemaal nogal rabiaat rechtse punten, die in schril contrast
staan met het beeld dat de wethouder hier van zichzelf heeft neergezet als
wethouder voor Financiën.
(De heer HOUTERMAN: Hebt u misschien slechts de helft van ons
programma gelezen. Hebt u ook gelezen wat deze wethouder heeft
ingebracht ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking en over het
referendum?)
Er zitten zeker ook lichtpunten in het VVD-programma. Zo is wat wordt
gesteld over het correctief referendum een lichtpunt. Het is overigens dan
wat vreemd dat uitgerekend de VVD hier dat niet ziet zitten, maar dit geldt
dan blijkbaar weer niet voor de vertegenwoordiger van de VVD in het
College. Ik neem aan dat de heer De Grave als onderhandelaar van de VVD bij
de komende collegeonderhandelingen opnieuw zal worden geconfronteerd met
een links en progressief beleid, dat in het programakkoord zal worden
neergelegd. Hij zal daar toch ja op moeten zeggen, wil de VVD kans maken op
verlenging van het loco-burgemeesterschap. Dat is toch een wat januskop-
achtige positie waarin de heer De Grave verkeert en dat is Ä dat moet ik
erkennen Ä geen gemakkelijke positie.
(Wethouder DE GRAVE: Ik dank de heer Platvoet voor zijn begrip. Wij
hebben allemaal onze weides, u de Vietnamweide, ik een andere.)
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Voor de VVD zijn in deze
collegeperiode drie financiële hoofddoelstellingen gerealiseerd, in de
eerste plaats is dat een sluitende begroting, een verscherpt financieel
beheer en een eerste stap op weg naar een broodnodige reserve.
(De heer STADIG: Was er dan in de vorige collegeperiode nog geen
sluitende begroting?)
Een sluitende begroting is een doelstelling die men ieder jaar opnieuw
moet realiseren. Sluitende begrotingen zijn geen eenmalige successen, maar
zijn als het ware een reis die steeds opnieuw moet worden ondernomen; het
is geen eindbestemming.
In de tweede plaats noem ik een ingrijpende verlaging van de OZB. Ik heb
de gewoonte, mijn financiële beschouwingen te eindigen met een uitsmijter,
maar ik wil er vanmiddag maar mee beginnen. In mijn tekst was namelijk
sprake van die verlaging van de OZB-tarieven en mijn fractie is dan ook
onaangenaam verrast door het voorstel van de heer Stadig over deze
tarieven. Het gaat mij dan om twee inhoudelijke aspecten en uiteraard om
een partijpolitiek punt. Ten aanzien van de inhoudelijke kant merk ik op
dat, gezien de invalshoek die is gekozen, namelijk van verschuiving van de
OZB in de richting van verlaging van watertarieven, het mij heeft verbaasd
dat het voorstel medeondertekend is door de heer Platvoet. Het meest heb ik
mij echter verbaasd over het feit dat het voorstel selectief en suggestief
is. Om met de heer Platvoet te spreken: creatief, maar dan in de negatieve
zin van het woord. Als men het voorstel slecht leest Ä ik heb dat niet
gedaan en de wethouder Economische Zaken zal dat ook niet hebben gedaan Ä
blijkt niet dat het bedrijfsleven hierdoor ongeveer 5 miljoen gulden extra
aan lasten gepresenteerd krijgt. Dat is een vorm van indiening van
voorstellen die mij niet erg aanspreekt. Er wordt gedaan alsof iedereen er
een klein beetje beter van wordt, maar de crux van het verhaal wordt niet
vermeld.
(De heer STADIG: Het probleem was dat het College in de missive die
categorie ook niet onderscheidt. Wij hebben ons daarbij aangesloten.
Overigens hebt u gelijk als u zegt dat het bedrijfsleven wat meer zou
gaan betalen. Dat is naar onze mening ook uitstekend te verdedigen,
want het College zegt zelf al dat het bedrijfsleven er wel wat erg
gunstig af is gekomen. Een kleine correctie is dan ook op haar
plaats.)
Ik had het sjieker gevonden als u die boodschap aan het bedrijfsleven in
uw betoog in eerste termijn duidelijk had aangegeven. Dan had het niet meer
door mij onder de aandacht behoeven te worden gebracht.
Ik kom tot een partijpolitieke opmerking. Men zal zich kunnen
voorstellen dat het hier gaat om een voorstel met een sterke lading. De
heer Platvoet heeft al gezegd dat er de afgelopen jaren op het terrein van
deze belasting behoedzaam is geopereerd. Formeel was er een probleem ter
grootte van 63 miljoen gulden. Het College heeft naar de geest van het
programakkoord gehandeld door het probleem evenwichtig, goed gespreid over
de politieke partijen, op te lossen. De eindfase daarvan was wat de VVD-
fractie betreft in mei/juni bereikt door een raadsvoorstel, ingediend mede
op initiatief van de heer Platvoet, waarmee iedereen redelijk aan zijn
trekken kon komen. Het College heeft die uitspraak in de begroting voor
1994 naar onze mening goed vertaald. Bij zaken als deze geldt, dat daarover
eenmaal wordt onderhandeld. Wij houden niet van salamitaktieken en wij zijn
van mening dat er in mei/juni een compromis is gesloten en dat het College
dit vervolgens heeft vertaald in deze begroting. Nu krijgen wij vijf voor
twaalf een voorstel voorgelegd dat naar onze mening een belangrijk
fundament uit de begroting haalt. Om het oneerbiedig te zeggen: een greep
in de OZB-kas van 10 miljoen gulden. Dat is voor de VVD een voorstel dat
ons toch heel rauw op het dak valt. Dit valt wat ons betreft niet onder de
stelling: samen uit, samen thuis.
(De heer PLATVOET: In ons voorstel wordt gevraagd, niet 20 miljoen
gulden minder inkomsten uit de OZB te incasseren, maar 10 miljoen
gulden minder.)
U moet bij het begin beginnen en dat was dat 20 miljoen gulden een
compromis was. Als u van een compromis dan vervolgens nog eens de helft
afhaalt, bent u bezig met salamitaktiek en dat past in ieder geval niet bij
de politieke cultuur van de VVD.
(De heer PLATVOET: Het voorstel dat wij in juni met vier partijen
hebben ingediend gaf een richting aan waarin het probleem zou moeten
worden opgelost. Die richting was onder meer, een schuif aan te
brengen en de lager-betaalden zoveel mogelijk te ontzien. Die
richting was ook, de rekening bij het bedrijfsleven neer te leggen.
De vraag die men moet beantwoorden, wil men zuiver in dit debat staan
is, of ons nu ingediende voorstel dichter bij het eerder ingediende
voorstel staat of verder af. Mijn conclusie is dat dit voorstel
dichter bij het voorstel van juni staat dan hetgeen het College in de
begroting voorstelt.)
U hebt zich door dit voorstel verwijdert van een broos en evenwichtig
compromis.
(De heer CORNELISSEN: Ik begrijp niet goed waarover u zich zo
opwindt. Het "dichterbij staan" waarover de heer Platvoet het heeft,
gaat om twee kwartjes per maand. Het gaat over niks!)
Jawel, het gaat om een extra rekening van 5 miljoen gulden die bij het
bedrijfsleven wordt gepresenteerd. Het verhullende van dit voorstel is dat
dit niet wordt vermeld.
(De heer PLATVOET: Dat was de richting die wij in juni hebben
afgesproken. Een deel van de rekening zou bij het bedrijfsleven
worden neergelegd.)
In de begroting is op een aantal terreinen een stuk van dat voorstel
uitgevoerd. Als u via uw voorstel nu de OZB-opbrengst met 10 miljoen gulden
verlaagt, is dat voor de VVD geen wenkend perspectief. Daarnaast legt u bij
het bedrijfsleven een extra last van 5 miljoen gulden. Daarmee haalt u het
evenwicht uit deze begroting. Indiening van een voorstel is echter punt ‚‚n
en aanneming is punt twee. Vandaar dat ik vandaag maar met mijn uitsmijter
ben begonnen.
(De heer PLATVOET: Uiteraard bepaalt de Raad of het voorstel wel of
niet wordt aangenomen.)
Het voorstel leent zich naar mijn mening niet voor preadvies van het
College of voor stemming in december. Dit moet vandaag worden aangenomen of
verworpen. Vandaag moeten wij immers de OZB-tarieven vaststellen, willen
die per 1 januari a.s. kunnen ingaan.
(Wethouder DE GRAVE: Ik heb op een vraag van mevr. Weltevreden al
geantwoord dat de verordening koninklijke goedkeuring vereist.
Vanavond zal die dus moeten worden vastgesteld. Wil het voorstel
effect hebben, dan zal dit vanavond moeten worden behandeld.)
Wij verheugen ons vervolgens over het feit dat er een omslag is in de
bestuurlijke strategie van consumptieve bestedingen naar produktieve
investeringen en dat er een eerste bereidheid is om met
conjunctuurbegrotingen en anticyclisch budgetteren adequaat op de toekomst
te reageren. Als wij kijken naar de globale hoofdtaken die ons te wachten
staan in de komende collegeperiode, komen wij tot de volgende drie
hoofdtaken. In de eerste plaats betreft dat naar onze mening nog een
belangrijke kostenreductie en een aantal afgeslankte kerntaken. Zowel
vanuit de bestuurlijke reorganisatie richting ROA als door een verschuiving
van de publieke sector naar het particulier initiatief en het doortrekken
van de profijtgedachte, menen wij dat op dit terrein nog behoorlijke kansen
liggen. Toen de VVD in 1990 met het initiatief van de CAM-operatie kwam,
hadden wij de kansen nooit ingeschat op een spankracht van 150 tot 200
miljoen gulden. Het bleek dat zowel door de multidisciplinaire aanpak als
het feit dat de ambtenarengroep een onafhankelijke status heeft gekregen
voor dat project, door de CAM-groep wonderen zijn verricht. Wij menen dat
een herhaling van de CAM-operatie zich zou kunnen aandienen. Ik denk dan
niet zozeer aan een operatie in de zin van bezuinigingen als wel van
ombuiging. Via zo'n operatie denken wij een bedrag van 50 miljoen gulden
extra te kunnen investeren in produktieve zaken die ons dierbaar zijn, in
het beroepsonderwijs, in het onderhoud van openbare ruimte,
bedrijfsterreinen, veiligheid en de uitvoering van het Kunstenplan en de
Nota Sportaccommodaties.
(De heer STADIG: Claimt u nu de bestedingsruimte die het College in
de meerjarenramingen aangaf? Daar stond ook al een bedrag van 50
miljoen gulden in.)
Ik doel op een extra bedrag van 50 miljoen gulden.
(De heer CORNELISSEN: Dat is in juli aangekondigd. De heer Houterman
geeft nu een uitwerking van de toen gedane toezegging.)
In die kerntakendiscussie kan men naar mijn oordeel op twee manieren
redeneren: men kan aan het eind beginnen en men kan aan het begin beginnen.
Wij gaan ervan uit dat men een globaal gevoel moet hebben en dan is er
partijpolitiek gezien uiteraard sprake van verschillen van mening als het
gaat om de vraag wat een kerntaak van de overheid is. Daarover willen wij
in de komende periode een open discussie aangaan. Dat is enerzijds een
ideologische discussie, maar anderzijds ook een materiële discussie die te
maken zal hebben met het aantal ambtelijke formatieplaatsen. Nadat ik in
mei/juni bij wijze van vingeroefening een 4%-operatie ten aanzien van het
aantal ambtelijke formatieplaatsen heb aangekondigd, hebben wij dit nu een
stapje verder uitgewerkt. Wij komen nu wel op hetzelfde aantal van 1000
plaatsen uit, maar wij hebben het percentage gerelateerd aan het aantal
plaatsen dat de gemeente zelf direct kan beïnvloeden en dan zou het 6%
moeten zijn. Dat is uiteraard het eindpunt van een discussie over de
kerntaken en wat ons betreft is dat aantal opgebouwd uit drie stromen.
Enerzijds is er een verschuiving van ambtelijke werkgelegenheid van de
gemeente naar het ROA; dat zou een neutrale operatie kunnen zijn.
Anderzijds is er een verschuiving van de publieke sector naar de private
sector, dus van werken bij de gemeente Amsterdam naar werken in de gemeente
Amsterdam. In de derde plaats zal echter voor wat de VVD betreft het
eindpunt van de kerntakendiscussie ook kunnen zijn Ä wat ons betreft zal
het dat moeten zijn Ä dat het aantal formatieplaatsen structureel zal
verminderen. Dat zal aan de ene kant een gevolg moeten zijn van de
binnengemeentelijke decentralisatie en een kleiner aantal stadsdeelraden;
aan de andere kant van een aantal operaties die nu al zijn ingezet,
bijvoorbeeld in de nutssector, bij de Dienst Herhuisvesting en op de
Secretarie. In de derde plaats zal door deregulering en minder regelgeving
een aantal ambtelijke formatieplaatsen kunnen vervallen. Die drie stromen
te zamen zullen naar onze mening grosso modo een perspectief bieden van
1000 ambtelijke arbeidsplaatsen minder. Dat uitgangspunt willen wij op dit
moment ook in de richting van het ambtelijk apparaat presenteren, om ook
samen met de ambtenaren het tweede aspect van de CAM-operatie in te gaan,
namelijk de kerntakendiscussie. Dat kan een andere discussie zijn dan die
over de kosten.
(De heer CORNELISSEN: Ik heb het gevoel dat u toch aan het verkeerde
eind van de operatie begint. U kent mijn andere opvattingen op dit
punt. Ik kan uw gedachtengang wel volgen, maar u gaat al op voorhand
het eindresultaat bepalen. U gaat zelfs zover dat u het al in
aantallen mensen benoemt. Het moet mijns inziens een autonoom
resultaat zijn van het proces. Door het op voorhand zo vast te leggen
zet u de hele discussie onder een geweldige druk, van slechte
acceptatie en van tegenwerking. Daarmee haalt u uw eigen wens
onderuit.)
Het ligt eraan hoe men het benadert. Dit is uiteraard ook in onze
fractie een belangrijk punt van discussie geweest. Wij stellen dat men,
door juist aan het begin van de operatie aan te geven waaraan wij als
eindpunt denken, aan mensen duidelijk kan maken, welk perspectief men kan
bieden.
(De heer PLATVOET: U weet dus blijkbaar precies welke mensen dat
zijn?)
Nee. Dat is nu juist het punt. Wij weten vandaag niet wat de einduitslag
van de kerntakendiscussie is. Als de VVD die discussie alleen zou voeren,
zou er een ander aantal dan 1000 uitkomen; dat zou hoger zijn. Wij schatten
in dat de discussie die wij hier samen zullen voeren, gezien de
partijpolitieke samenstelling van de Gemeenteraad nu en met name in de
komende periode, ertoe zal leiden dat door de drie genoemde stromen Ä ROA,
kerntaken en overheveling naar de private sector Ä per saldo sprake zal
zijn van ongeveer 1000 plaatsen. De VVD heeft wel ideeën over sectoren
waarin men dit zou kunnen zoeken. Als uit de BGD-operatie een aantal van
acht tot tien stadsdelen komt, is dat een component, maar wij kunnen op dit
moment niet zeggen dat dit de component is.
(De heer CORNELISSEN: Ik blijf van mening dat u op dit moment op een
niet verantwoorde manier het proces dat u wilt entameren onder druk
zet. Het bijzondere van de CAM-operatie ten opzichte van alle
voorgaande bezuinigingsronden is geweest dat het volkomen open werd
gelaten en dat iedereen heel open zijn mogelijkheden presenteerde,
met een grote overmaat. Vervolgens kon zo tot een evenwichtige keuze
worden gekomen en daarbij stond niet al vast wat het moest opleveren.
Daarin is ook geschoven; de Raad heeft hierop ook invloed
uitgeoefend. U geeft nu toch duidelijk een einduitkomst aan en ik
vrees dat u daarmee de grote goodwill die in belangrijke mate uit het
ambtelijk apparaat moet komen en die wij bij de CAM-operatie hadden,
door deze aanpak hier niet zult krijgen.)
Ik wil hierop in tweeërlei zin antwoorden, objectief en subjectief.
Objectief gezien was het aantrekkelijke van de CAM-operatie inderdaad een
heel hoog bedrag en bovendien viel er nog wat te kiezen. Wat ons voor ogen
staat met deze operatie is, dat wij ervan overtuigd zijn dat zo'n werkgroep
ook met een aantal mogelijkheden inzake kerntaken zal komen die misschien
wel een aantal van x maal 1000 formatieplaatsen zouden kunnen beïnvloeden.
In de Raad zal dan een partijpolitieke discussie kunnen worden gevoerd: die
taak wel en die taak niet. De VVD meent dat het eindresultaat van die
discussie, dus niet de inzet van ons als liberale partij, grosso modo in de
buurt van 1000 plaatsen zal komen.
(De heer CORNELISSEN: Dat is toch een slag in de lucht?)
Het is een goede inschatting.
(De heer CORNELISSEN: Die is toch op niets gebaseerd?)
(De heer PLATVOET: U geeft een schatting. Zelf zou u eigenlijk meer
willen, maar het is volgens u een compromis, gezien de politieke
verhoudingen. Als ik de reacties van andere partijen hoor, zal die
kans niet groot zijn.)
(De heer CORNELISSEN: Ik vind dat u zich op dit moment absoluut niet
over een aantal kunt uitspreken. Als de Raad het gekke besluit zou
nemen om een of andere uiterst belangrijke activiteit af te stoten
waarin 1000 ambtenaren werkzaam zijn, pakt het anders uit. Ik mag
aannemen dat wij allemaal ons verstand zullen houden, maar je weet
maar nooit. In dit stadium, waarin de zaken nog zo vaag en onbenoemd
zijn, moet men echter mijns inziens geen getallen noemen. Ik maan u
tot voorzichtigheid.)
Daarmee komen wij op het subjectieve punt. Ambtenaren kijken er ook
verschillend naar. De afgelopen dagen zijn er positieve, maar uiteraard ook
negatieve reacties van ambtenaren geweest. Er is een groep ambtenaren die
vindt dat het goed is dat in ieder geval vroegtijdig wordt aangegeven wat
hun de komende jaren te wachten staat. Een andere groepering stelt dat men
dit pas wil horen aan het einde van de reorganisatie. Mevr. Van der Stoel
heeft gisteren met betrekking tot het ROA gevraagd, liever vroegtijdig de
ambtelijke dilemma's duidelijk te maken: dit kan er gebeuren, zo gaan wij
discussiëren en dat kan het eindplaatje zijn. Een andere mogelijkheid is,
de komende jaren eerst te gaan discussiëren. De VVD is van oordeel dat er
in ieder geval aan het einde van de discussie een lager aantal
formatieplaatsen uit zal rollen. Het is dan naar onze mening een kwestie
van goed werkgeverschap om in ieder geval nu aan te geven, wat naar onze
mening de globale uitkomst zal zijn.
(De heer CORNELISSEN: Ik heb in de vergadering van de ROA-raad van
juni het dagelijks bestuur gevraagd om vroegtijdig met alle gemeenten
contact op te nemen, opdat men zich zou realiseren dat die
voortgaande ROA-ontwikkeling op zijn minst tot verschuivingen en
waarschijnlijk ook tot vermindering van arbeidsplaatsen zal leiden.
Men moet ook vroegtijdig maatregelen kunnen nemen. Ik heb begrepen
dat dit in sommige kringen nogal hard is aangekomen, maar wij hebben
welbewust juist geen getallen genoemd, aangezien een en ander niet te
overzien is. Ik vind dat wij niet veel verder kunnen gaan en ik kan
mij dan ook niet vinden in de uitwerking die u nu kiest.)
Ik wijs erop dat in de particuliere marktsector veel werknemers vaak
klagen dat het, als er iets met een bedrijf gebeurt, kwam als een
donderslag bij heldere hemel. Mijn fractie wil in 1998 niet het verwijt
krijgen dat wij niet al tevoren bepaalde zaken zouden hebben voorzien. Als
men in het verkiezingsprogramma straks keuzen gaat maken en die keuzen ook
wil financieren, moet niet alleen worden aangegeven wat men graag aan nieuw
beleid wil, maar zal men ook moeten aangeven wat van het oude beleid moet
worden ingeleverd. Een aantal van deze formatieplaatsen is ook bedoeld om
zaken die ik al eerder noemde te financieren: sport- en kunstaccommodaties
en extra veiligheid in de stad.
(De heer CORNELISSEN: Wij zullen dus de opsomming van activiteiten
die wellicht voor heroverweging in aanmerking komen uit het VVD-
programma kunnen halen? Het is dus geen slag in de lucht? Ik ben zeer
benieuwd.)
(De heer STADIG: Ik stond gisteren in de kantine toevallig achter
enige ambtenaren, die kennelijk ook in de krant hadden gelezen dat er
1000 ambtenaren uit moesten; zo komt dat dan uiteraard in de krant
terecht. Wat die zeiden kwam er niet op neer dat men van de kant van
de VVD een prettig perspectief had gekregen. Zij hadden een ander
soort tekst. Ik weet dan ook niet of het allemaal werkt zoals u
denkt.)
Er zullen inderdaad wel twee van die ambtenaren te vinden zijn. Ik zal
nu niet komen met verhalen van twee andere ambtenaren. Ook in eigen
politieke kring hebben wij wel eens de situatie gehad dat iemand een
loodgieter had gesproken en dat die ene loodgieter dan ineens
representatief werd voor 14 miljoen Nederlanders.
(Wethouder DE GRAVE: Ik krijg van de heer Stadig toch nog wel te
horen waar de 300 miljoen gulden voor de Noord-Zuidlijn vandaan moet
komen?)
Die komt waarschijnlijk dan uit de lucht vallen.
Ik wil vervolgens graag enige opmerkingen maken over het onderwerp van
de tarieven in relatie tot koopkracht en werkgelegenheid. Wij willen dat
onderwerp benaderen vanuit een tweetands beleid, enerzijds richting de
burger van Amsterdam, gezien de kwetsbare bevolkingssamenstelling van de
stad en de a-typische inkomensverdeling waarmee wij worden geconfronteerd,
en anderzijds de invalshoek van de manier waarop wij de komende jaren met
onze milieuheffingen moeten omgaan. De fractie wordt wat dit betreft heen
en weer geslingerd tussen twee gedachten. Aan de ene kant is het van groot
belang dat een heel groot aantal van wat men kan aanduiden als
milieugevoelige tarieven behoort tot de eerste levensbehoeften: gas, water,
riolering en reiniging. Aan de andere kant worden dat soort diensten vanuit
een monopoliepositie aangeboden. De VVD is echter ook de partij die altijd
heeft gezegd: de vervuiler betaalt. Men moet mensen dus via de invalshoek
van de tarieven milieubewust maken. Tussen dit alles zal de komende tijd
een evenwicht moeten worden gevonden, omdat met name een aantal van de
maatregelen met betrekking tot het milieu de inkomensverhoudingen
beïnvloedt. In principe zijn wij voor individuele bemetering voor water en
individuele berekening van de kosten van vuilophaal. Gezien de
perceptiekosten is dat echter veelal te duur. Er komt bovendien een
onrechtvaardigheid om de hoek kijken. De heer Veldman noemde in dit verband
al de gemeente Oostzaan. Ik wijs er in dit verband op dat een gezin van zes
personen op een gegeven moment dan zesmaal zoveel gaat betalen als een
eenpersoonshuishouden. Nu is er in die zin sprake van een evenwicht dat er
sprake is van twee categorieën, namelijk eenpersoons- en
meerpersoonshuishoudens. De invalshoek als gehanteerd in Oostzaan houdt in
dat grote gezinnen de komende jaren extreem veel meer gaan betalen. Gezien
de bevolkingssamenstelling in Amsterdam weet iedereen dat grote gezinnen
ook nog eens behoren tot een bepaalde bevolkingsgroep. Op basis van die
overweging komen wij dan tot de conclusie dat wij uiterst voorzichtig
moeten zijn.
(De heer PLATVOET: De heer Cornelissen heeft daarover al een
opmerking gemaakt die ook voorkomt in het programma van Groen Links.
In feite heeft men het hier over mensen met lage inkomens die veel
milieulasten betalen. Het gaat dan om schuiven in de tarieven van de
laagste inkomensgroepen in het "loongebouw". Dat kan daarop een
antwoord zijn.)
U weet, hoe beperkt onze mogelijkheden zijn om te schuiven. Vandaar deze
waarschuwing.
(De heer STADIG: Het is ook een landelijk thema. Het gaat er daarbij
om, lasten van de factor arbeid naar de produktiefactor milieu over
te brengen. Daar wordt in Den Haag aan gewerkt.)
(De heer CORNELISSEN: Vandaar ons pleidooi in eerste termijn om eens
te onderzoeken, wat op het terrein van de gemeente in dezen kan
worden gedaan.)
De wethouder heeft wat dat betreft al een toezegging gedaan in de vorm
van een in te stellen commissie.
Met betrekking tot de bedrijven wil ik nog het volgende opmerken. Ook de
VVD heeft in de afgelopen jaren meegewerkt aan een aftopping van de
verlaging van de onroerend-goedbelasting. Wij hebben wat dit betreft een
aantal malen aan de bedrijven in Amsterdam de rekening moeten presenteren.
De VVD wil daarvoor ook niet weglopen. Wat de komende periode betreft zie
ik het toch als verstandig om, ook gezien de werkgelegenheidseffecten en
het economisch perspectief dat ons te wachten staat, eens goed na te gaan
in hoeverre de mogelijkheid van een actieve tarievenpolitiek richting het
bedrijfsleven gecombineerd zou kunnen worden met onze
werkgelegenheidsdoelstellingen, met name waar het kwetsbare groepen betreft
als structureel werklozen, gehandicapten en allochtonen. Ik dien een
voorstel terzake in.
Mijn laatste opmerkingen hebben betrekking op de speciale positie van de
binnenstad. De komende jaren zal de Gemeenteraad daarvoor gelukkig nog de
verantwoordelijkheid hebben. Gezien vanuit het financiële beleid van de
gemeente zullen wij naar mijn mening de komende jaren rekening moeten
houden met drie ontwikkelingen voor wat betreft de bewoners van de
binnenstad. Als alles wordt uitgevoerd zoals de meerderheid van deze Raad
wil, zullen de bewoners worden geconfronteerd met hogere parkeerkosten. Als
alles zich in de onroerend-goedmarkt ontwikkelt zoals de deskundigen dat
verwachten, zullen de woningen in de binnenstad in de toekomst in waarde
stijgen, waardoor mensen meer OZB zullen moeten betalen. Men kan stellen
dat dit een positief verschijnsel is, aangezien het pand immers meer waard
wordt, maar dit betekent veelal dat men iets wel over een reeks van jaren
kapitaliseert, maar dat men intussen wel meer OZB moet betalen. Ten slotte
wijs ik erop dat wonen in de binnenstad vele voordelen heeft, maar dat het,
gezien het karakter van centrumfunctie met bepaalde vormen van
criminaliteit, graffiti enz., een extra kwetsbaar stadsdeel is. Wij zouden
een en ander in perspectief willen brengen en willen bezien hoe wij onze
verantwoordelijkheid ook als hoeder van de binnenstad de komende vier jaar
in ons tarievenbeleid kunnen tonen. Partijpolitiek is dan voor ons een
belangrijk punt de uitvoering van het Verkeers- en Inrichtingsplan; dat is
gebaseerd op het aantal verkeersbewegingen en parkeerplaatsen. Dat is wat
ons betreft een separate discussie. De liberalen zijn er voorstander van de
variabele autokosten te laten stijgen en de vaste kosten te laten dalen.
Landelijk kan dat worden vertaald in een lagere wegenbelasting. In
Amsterdam betekent het dat bij het bezit van een auto in de binnenstad wat
ons betreft de vaste kosten van een abonnement om in de binnenstad te mogen
parkeren laag zullen moeten blijven en dat de variabele kosten als die voor
benzine enz. Ä men kan dat zelf beïnvloeden Ä kunnen stijgen. Wij zouden
geen penalty willen stellen op het bezit van een auto, maar wel de
variabiliteit in het gebruik ervan willen terugzien. Het hebben van een
auto is ook voor binnenstadbewoners geen luxe, maar voor veel mensen een
levensbehoefte. Daarvan willen wij ook in de komende periode uitgaan.
(De heer STADIG: Hoe hebben mensen dan honderden jaren in de stad
kunnen leven zonder auto? De auto bestaat nog maar enige decennia.)
Ik wil liever niet honderd jaar geleden beginnen, maar zo'n twintig jaar
geleden, toen een bekend politicus zei dat eigenlijk iedereen recht heeft
op een auto en dat op dat moment gelukkig ook in de Spaarndammerbuurt
auto's hun intrede hadden gedaan. Dat is een verworvenheid van de sociaal-
democratie, niet van honderd maar van twintig of dertig jaar geleden. De
VVD wil goede ideeën uit die sociaal-democratie graag overnemen. Iedere
bewoner van de binnenstad heeft naar ons oordeel recht op een auto.
(De heer STADIG: Recht hebben op iets is nog iets anders dan dat het
een eerste levensbehoefte zou zijn. Dat gaat wel erg ver.)
Ik sprak ook niet van een eerste levensbehoefte. Ik heb begrepen dat u
recentelijk zeer deskundig bent op het gebied van volkstuintjes. Als u met
een gezin driehoog achter in de Jordaan woont en u wilt op zondag naar een
volkstuincomplex dat niet met openbaar vervoer bereikbaar is, zou u kunnen
gaan fietsen; dat is een mogelijkheid. Wij als liberalen gunnen die mensen
echter graag een ritje met de auto.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wat acht u een hogere levensbehoefte,
schone lucht of autobezit?)
Ik wil het hierbij in eerste termijn laten.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
41ø Voorstel van 18 november 1993 van het raadslid Houterman inzake het
verrichten van een onderzoek naar de invloed van de hoogte van lokale
belastingen en tarieven op de groei van het bedrijfsleven enz.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 791, blz. 3059).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. Na de algemene
beschouwingen kunnen de meeste raadsleden achterover leunen of genieten van
een kop koffie met sigaret. De financiële woordvoerders mogen proberen nog
iets van de aandacht te vangen en zelfs vast te houden. Zeker voor het CDA,
als een van de laatsten in de rij, is dat niet gemakkelijk. Ik zal toch een
poging wagen.
Bij de algemene beschouwingen voerde het thema veiligheid de boventoon.
Voor het CDA past bij de financiële beschouwingen maar ‚‚n thema:
werkgelegenheid. Kent u de laatste cijfers van het RBA al? In de regio zijn
90.000 werklozen, waarvan 80.000 in Amsterdam. Daarom geef ik in deze
bijdrage de houding van deze Raad ten opzichte van de bedrijven in Amster-
dam zo de aandacht.
De titel die ik heb meegegeven aan dit stuk is: "Bij het scheiden van de
markt leert men de kooplui kennen". Wat is de stand van zaken op dit
moment, bij het scheiden van de markt? Er is een duidelijke verbetering
gerealiseerd op het gebied van financieel beheer en er is duidelijk in
kaart gebracht wat de lengte is van de financiële polsstok van de komende
Raad.
Is dat nu echt zo? Die verbetering is inderdaad aantoonbaar. Ik noem de
ingelopen achterstanden van rekeningen enz. Er zitten echter nog flinke
adders onder het gras en die maken nu juist die polsstok zo breekbaar. Als
voorbeeld noem ik het Slotervaartziekenhuis. Wij moeten onderhandelen en
hebben alvast een klein bedrag als inzet gereserveerd. Wat gebeurt er
echter als de onderhandelingen vastlopen? Dan is het toch een kwestie van
stikken of slikken? Wij kunnen toch niet terug naar een gemeentelijk
ziekenhuis met hetzelfde hoge bedrag aan achterstallig onderhoud? Failliet
verklaren?
Ik geef een ander voorbeeld: de registratie van gronduitgifte door de
stadsdelen aan het Grondbedrijf. Er mankeert nogal wat aan de volledigheid
en betrouwbaarheid van de gegevens. Hieruit kunnen dus leuke of minder
leuke verrassingen voortkomen. Deze onduidelijkheid mag niet langer
voortduren, anders staat de polsstok in drijfzand.
Over het Gemeentevervoerbedrijf behoef ik het niet eens te hebben. De
wethouder meldt trouw dat wij op de goede weg zijn (ook al is de verwach-
ting dat over 1993 ook nog geen goedkeurende accountantsverklaring zal
kunnen worden afgegeven en al is de begroting over 1994 nog niet klaar voor
goedkeuring) en maakt daarmee de Raad medeplichtig aan alle onzekerheden
die hieruit kunnen voortvloeien. Het is immers iedere keer trouw gemeld.
Een andere onzekere factor is de economische ontwikkeling. Investeringen
door bedrijven leveren een groot deel van de gemeentelijke inkomsten op.
Minstens zo belangrijk is het aantal arbeidsplaatsen dat behouden of nieuw
gerealiseerd wordt. Er is ons alles aan gelegen om werk en investeringen
binnen te halen. Is het dan niet ongeloofwaardig te zien hoe de wethouder
voor Financiën (toch VVD?) handenwrijvend uitziet naar het moment dat er
gedifferentieerd mag worden bij de OZB tussen woningen en niet-woningen?
(Wethouder DE GRAVE: Ik voer een uitspraak van de Raad terzake uit.
Als ik dat volgens u handenwrijvend doe, kan dat twee betekenissen
hebben!)
Ik zei inderdaad handenwrijvend, maar ik bedoelde handenwringend. Dat
Groen Links en de PvdA dit toejuichen kan men verwachten, maar van D66 en
de VVD verwacht ik een andere houding. Ik zal eens een paar zinnen uit de
missivetekst voorlezen waaruit deze tegenstrijdigheid blijkt. Ik citeer uit
de paragraaf Werk en inkomen: "De gemeentelijke bemoeienis kan zich normaal
gesproken beperken tot het onderhouden van goede contacten en in
incidentele gevallen tot het scheppen van voorwaarden om de activiteit
binnen de stadsgrenzen te kunnen handhaven." Dat is inderdaad gebeurd voor
wat ABN/Amro betreft. Het is prima dat die werkgelegenheid is behouden
gebleven, maar de manier waarop dat is gebeurd heeft wel erg veel geld
gekost. Vervolgens wordt gesteld: "Wij rekenen het nadrukkelijk tot onze
taak binnen de grenzen van onze mogelijkheden de omstandigheden voor het
gevestigde bedrijfsleven zo optimaal mogelijk te doen zijn." Nu zit het hem
natuurlijk in "de grenzen" Daar kan men dus voor lezen: de grenzen van de
politieke wil. Tot dusver kon wettelijk geen onderscheid worden gemaakt
tussen woningen en niet-woningen en er is nu dus gelukkig zicht op dat dit
gaat veranderen! Dan kunt u de lasten van de burger tenminste afwentelen op
"het" bedrijfsleven. Welk belang is daarmee nu gediend? Wat bent u nu
eigenlijk voor kooplieden met elkaar? U gaat er blijkens de missive van
uit, dat het bedrijfsleven een constructieve houding zal laten zien en dat
voor het aanzienlijke voordeel iets terug mag worden verwacht. Hoezo,
"aanzienlijk voordeel"? Hebt u er ook van wakker gelegen dat jarenlang de
lasten voor het bedrijfsleven aanzienlijk hoger waren dan in concurrerende
steden?
Van het voorstel dat is ingediend door de fracties van PvdA en Groen
Links en dat als resultaat heeft dat een bedrag van 5 miljoen gulden wordt
doorgeschoven naar het bedrijfsleven zegt de VVD dat zij dit niet
accepteert. Als de VVD niet goed uitkijkt, valt zij buiten de boot, want
die boot helt erg ver naar links over. D66 spreekt van peanuts: de post van
5 miljoen gulden stelt niets voor.
(De heer CORNELISSEN: Ik heb dat niet gerelateerd aan het
bedrijfsleven maar aan het effect voor de burger. Het voorstel is in
eerste instantie bedoeld Ä daarover gaat het ook in de tekst Ä voor
de bevolking. Dan constateer ik dat het gaat om een verschil van fl 6
per jaar, ofwel twee kwartjes per maand. Dat is dan niet meer dan
peanuts. Wat het effect voor het bedrijfsleven betreft wil ik graag
eerst de reactie van de wethouder horen. Ik vind dat u te ver gaat
als u de zaak voorstelt alsof wij het belang van het bedrijfsleven
zouden onderschoffelen.)
(De heer STADIG: Even voor alle duidelijkheid: als ons voorstel zou
worden aangenomen, gaat het watertarief omlaag en daarvan profiteert
ook het bedrijfsleven. De rekensom van de heer Houterman klopte dan
ook niet helemaal.)
Ik meen dat ook de burger er niet eens op vooruitgaat. Een en ander moet
ook nog worden versleuteld via de huur en dat is ook nog niet helemaal
zeker.
(De heer PLATVOET: Het gaat om een verschuiving van enige procenten.
Daarover gaat het echter altijd bij discussies over
koopkrachtplaatjes enz.)
(De heer HOUTERMAN: De inzet van de vakbeweging is altijd: centen en
geen procenten.)
Als Groen Links het over grote bedrijven heeft staan er gelijk
dollartekens in hun ogen en het is duidelijk: rug recht houden, die
achterstallige bedragen voor de verhoging van de watertarieven zullen de
grote bedrijven moeten betalen, net als iedere burger in deze stad. De
verhoging van deze watertarieven lag echter wel iets hoger dan men van een
leverancier mag verwachten en ook hoger dan aan de burger wordt
doorberekend. Dat doet kennelijk niet ter zake. Een besluit van de Raad
moet uitgevoerd, koste wat het kost. Koste wat het kost? De onderhandelin-
gen zullen het uitwijzen. Misschien betalen ze, misschien ook niet. De
mond-tot-mond reclame voor het fantastische industriebeleid in Amsterdam
zal zijn werk wel doen.
(De heer PLATVOET: U weet toch dat de korting is afgeschaft en dat
grote bedrijven het water beduidend goedkoper kregen dan huishoudens?
Vindt u dat, mede uit milieu-oogpunt, te verdedigen?)
Weet u wel, welk effect die korting op het milieu heeft gehad?
(De heer PLATVOET: Natuurlijk. Het heeft effect op het
waterverbruik.)
Dat is absoluut niet juist. Bovendien heb ik het over het feit dat u
doet alsof het ongedaan maken van een korting ongestraft mogelijk is.
(De heer CORNELISSEN: Daarover ging de discussie niet. Die ging erom
dat iemand die meer water afnam kortingen kreeg van 50% op de prijs.
Daardoor moet de burger, de gewone Amsterdammer, veel te veel
betalen. Dat heeft de Raad enigszins gecorrigeerd. Bij de uitvoering
zijn er nu wat problemen en wij moeten nu nastreven wat haalbaar is.
Wij moeten de zaak echter wel in het juiste perspectief blijven zien.
Als oppositiepartij rukt u de zaak nu uit zijn verband.)
Er wordt inderdaad nog onderhandeld en wij moeten nog maar afwachten wat
het resultaat zal zijn.
(De heer PLATVOET: Dat is een verkeerde uitleg van "creatief
boekhouden". Als wij als Raad een besluit nemen over het watertarief
en grootverbruikers weigeren dat te betalen, gaat het niet meer aan,
nog eens te gaan onderhandelen over een grens. Dat is heel slecht
boekhouden.)
Ik raad u aan dit dan straks maar aan die grote bedrijven te gaan
vertellen.
Wij kunnen verder natuurlijk mooie beleidsuitspraken doen, bijvoorbeeld
dat wij het gemeentelijk aanbestedingsbeleid zo wijzigen dat wij de op-
drachten gunnen aan bedrijven die langdurig werkloze allochtone/vrouwelijke
Amsterdammers in deeltijd in dienst hebben. Laten wij als gemeentelijke
werkgever er eerst zelf maar voor zorgen dat ons positieve-actiebeleid
slaagt, voor wij anderen daarop durven selecteren. Wie nemen wij de maat
dan?
Ik heb het nog niet eens gehad over het parkeerbeleid in de binnenstad.
Laat ik dat maar overlaten aan onze verkeersdeskundige.
De wethouder was "al iets meer tevreden" dat het tarievenpakket voor
bedrijven in Amsterdam "slechts" 30% hoger lag dan in de overige ROA-
gemeenten.
Laten wij nu ons ware gezicht tonen: in de volgende periode wordt dit
verschil teruggebracht en geven wij te kennen dat het gemeentebestuur blij
is met bedrijven binnen de stadsgrenzen en niet zoals het nu lijkt: bedrij-
ven mogen blij zijn dat zij aan Amsterdam mogen leveren en in Amsterdam
gevestigd zijn.
Nog iets over de "positieve" houding van Groen Links en de PvdA ten
opzichte van bedrijven: onze eigen gemeentelijke bedrijven. Hun wordt het
nota bene niet gegund, een bescheiden weerstandsvermogen op te bouwen. De
verdeling van de normwinst was 70% afdragen aan algemene middelen en 30% in
de eigen reserve en nu wordt een verdeling van 60/40 voorgesteld. Keurig
toch? Wat een goede stimulans voor de werknemers! Is het dan geen verstan-
dig beleid om als bedrijf op den duur zelf enige tegenvallers te kunnen
opvangen zonder direct de hand te moeten ophouden bij de gemeente? Nee
hoor, zelfs voordat de winst gerealiseerd is, wordt deze al gebruikt voor
politieke wensen. Dat is toch kortzichtig? Dit heeft niets met budgetrecht
te maken, maar met de noodzakelijke ruimte voor een gezonde
bedrijfsvoering.
(De heer PLATVOET: Dat is natuurlijk een flauwe opmerking. Wij
spreken nu over de begroting voor 1994, dus elke gulden moet nog
verdiend worden. Wij verschillen ook niet van mening over het
uitgangspunt dat staf- en steundiensten een eigen reserve moeten
hebben. De discussie gaat over het niveau daarvan en van de
toevoeging. Dat was 30% en dat zou wat ons betreft zo kunnen blijven.
Het argument voor de wijziging is echter ook gegeven, namelijk dat
staf- en steundiensten nog steeds gemeentelijke bedrijven zijn die
uiteindelijk, als het slecht mocht gaan, bij de gemeentekas
aankloppen.)
Laten wij dan zorgen voor een zodanige stimulans dat het goed gaat en
zij niet meer behoeven aan te kloppen.
De cijfers die een beeld kunnen geven op de toekomstige financiële
polsstok geven aan dat niet alles uit de nota Amsterdam naar 2005 kan
worden gerealiseerd zonder aanzienlijke rijksbijdragen. Over de Vinex-
onderhandelingen is al veel gezegd. Het is wel duidelijk dat het resultaat
ons nog voor keuzen zal stellen. Het is dan van des te groter belang een
plan op te stellen waarbij de ontwikkelingen ook in de tijd goed op elkaar
aansluiten. Het kan teleurstellend zijn als niet alles gerealiseerd kan
worden, maar zoals ook bij een huishoudportemonnee: dan maar een week
zonder vlees (of voor de vegetariërs onder ons: zonder bonen). Wij overle-
ven het wel.
Blijf elke uitgave controleren, zorg dat financieel beheer prioriteit
blijft, dat is het eerste verdiend! Het controleren en inzichtelijk maken
van rekening en begroting blijft voor ons als Raad dringend nodig. Als
voorbeeld wijs ik erop dat de rekening 1992 is verschenen. Zoals altijd,
probeert men dan na te gaan hoe het is verlopen, vergeleken met de
begroting. Als men dan de recapitulatie van de kapitaallasten bekijkt, kan
men daar geen touw aan vastknopen. In de begroting voor 1992 stond een
nadelig saldo van ruim 100 miljoen gulden en in de rekening een batig saldo
van ruim 100 miljoen gulden. Daar zit dus 200 miljoen tussen. Er zullen wel
verklaringen voor zijn, maar het zou leuk zijn als de Raad enig inzicht
had.
Tot slot maak ik een opmerking over de stadsdelen. Bij de presentatie
van de begroting heeft het CDA opgemerkt dat niet duidelijk was hoeveel van
de pijn was doorgeschoven naar de stadsdelen. De beschrijving in deze
missive heeft ons wat dat betreft gerustgesteld. De stadsdelen komen er
niet zo bekaaid af. Het is een uitdaging voor ons allen om deze overtuiging
ook aan de stadsdelen over te brengen.
Ik besluit ermee, aan het adres van de wethouder en de financiële
medewerkers mijn complimenten te maken met het binnen de geplande periode
uitbrengen van de begroting. Dat was een forse klus. Wel moeten wij er dit
jaar bij zeggen dat de bestuurlijke toetsing van de uitgave "In het kort"
kennelijk achterwege gebleven is. Het boekje lijkt dit jaar te zeer een
campagnefolder voor collegepartijen. Behoorlijke informatie, zoals de
vorige keer inzichtelijk gegeven werd, zoekt men tevergeefs. Volgend jaar
graag weer het vertrouwde niveau!
Alles overziende: de kooplui in dit College zijn van alle markten thuis,
maar wat vandaag een goede koop lijkt kan morgen een kat in de zak zijn.
Dan is goedkoop toch duurkoop.
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. De laatste begroting van
deze raadsperiode geeft het beeld weer van een degelijk en deskundig
financieel beheer. Voor mij is dat een reden mij te beperken tot het
hoofdstuk belastingen en tarieven.
Het verwachte inflatieniveau voor 1993 was 3,5% en voor de herziene
prognose is nu uitgegaan van 2,5%. Dit betekent een bijstelling van minus
1%, zodat voor 1994 een prijsverhoging is berekend van 1,5% in plaats van
2,5%. Bovendien wordt er voor 1993 zelfs nog een verdere daling van de
inflatie verwacht met 0,8%. ECO 2000 constateert, dat er dus uitvoering
wordt gegeven aan het voorstel dat vorig jaar, medeondertekend door de heer
Cornelissen, door ons is ingediend en dat raadsbreed werd ondersteund,
echter helaas zonder dat daarnaar is verwezen.
Zoals het programakkoord voor deze raadsperiode aangeeft, is ook voor
1994 compensatie gevonden om de gemeentelijke tarieven en belastingen zo
gematigd mogelijk te laten stijgen. Dat is een reden tot tevredenheid,
alhoewel de vraag gewettigd is of het steeds weer verhogen van
gemeentelijke belastingen en tarieven wel een juist instrument is om voor
de gemeente inkomsten te verwerven en of dat op den duur niet zal leiden
tot een ongewenste negatieve houding van burgers en bedrijfsleven.
Elk jaar opnieuw heb ik opgemerkt dat een berekening met gemiddelden en
dan in het bijzonder voor de afvalstoffenheffing en de bijdrage
waterzuiveringskosten een vertekend beeld geeft van het werkelijke
percentage lastenstijging. Ik doe dat nu dus weer. Noch een alleenwonende
noch de meerpersoonshuishoudens kunnen uit de geleverde berekeningen
afleiden welke lastenstijging er precies optreedt. Daarbij komt nog dat de
verhoging van de afvalstoffenheffing en de Bijdrage Waterzuiveringskosten
pas in de loop van het jaar onopvallend als meelifter op de GEB-rekening
zijn opgenomen.
Dat het College meent dat "de afvalstoffenheffing een door de burger
geaccepteerde heffing is" kon wel eens naast de waarheid zijn, gezien ook
het rumoer dat in Oostzaan is ontstaan na de invoering van de "afval-weeg-
chip" op de afvalcontainer. De kosten drukken daarbij overigens Ä dit aan
het adres van de heer Houterman Ä niet zozeer op de grote gezinnen, maar op
de gezinnen met baby's, waar veel papieren luiers worden gebruikt. Men
betaalt soms fl 80 per maand aan afvalstoffenheffing boven een vast bedrag
van fl 110 per jaar. De acceptatie van heffingen geldt altijd tot een
bepaalde grens, net als de acceptatie van gevaar, schade en hinder.
Een niet opgenomen lastenverhoging is de invoering van betaald parkeren.
Niet alleen de toeristen, maar ook de Amsterdammers moeten betalen als zij
willen parkeren in die delen van de stad waar betaald parkeren is
ingevoerd. Op zichzelf is betaald parkeren een goede methode om het aantal
autokilometers terug te dringen en om de automobilisten te dwingen
selectief auto te rijden, maar het beleid gaat er wel om, het aantal
autokilometers terug te dringen en niet, zoals de wethouder voor Verkeer
meent, dat de bewoner met parkeervergunning zijn gasten maar moet halen en
brengen, en dus vier keer de afstand afgelegd moet worden in plaats van
twee keer. Dan wordt de milieudoelstelling uit het oog verloren.
Wel conform de milieudoelstelling is dat parkeergarages in de binnenstad
een goedkoper uurtarief moeten hebben dan geldt voor het parkeren op
straat. De verwachting dat steeds meer wielklemmen kunnen worden gezet, kan
wel eens niet uitkomen. Het lijkt te betwijfelen dat steeds meer
Amsterdammers en toeristen in de val van de onduidelijke betaald-parkeren-
verwijzing zullen lopen. Er bestaat zoiets als een calculerende burger en
mondelinge reclame is in dit geval een waarschuwingscircuit.
Tot slot merk ik op dat ECO 2000 een evenwicht wil: een economisch
gezonde stad, ingebed in een "natuurlijk" milieu dat ecologisch van waarde
is. Ecologische waarde houdt in het bewaren van de ecologische structuur
die in tientallen jaren, vaak zelfs in eeuwen is opgebouwd. Een economisch
gezonde stad staat voor een stad waar niet alleen de dienstensector bloeit,
maar ook voor de bedrijven voorwaarden worden geschapen, zodat deze hun
bijdrage aan de werkgelegenheid en het algemeen nut kunnen leveren.
De discussie wordt geschorst.
Aan de orde zijn de benoemingen.
De VOORZITTER benoemt in het bureau van stemopneming de leden Platvoet,
mevr. Van der Sluis en mevr. Witte-Buijserd.
Benoemd worden tot:
Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 664): mevr. H.W. Voermans.
Ambtenaar van de burgerlijke stand (nr. 665): F. Meelker.
Ingeleverd werden 31 biljetten, waarvan 1 geheel blanco was. Beiden
werden benoemd met 30 (algemene) stemmen.
De VOORZITTER dankt de leden van het stembureau voor de hem verleende
diensten en stelt vervolgens aan de orde:
20
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 november 1993 tot
goedkeuring van de overeenkomst tot realisatie van de nieuwbouw ten behoeve
van het project Behoud en Toekomst van het Anne Frankhuis (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 660, blz. 2909).
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek aantekening dat ik wil
worden geacht tegen de voordracht te hebben gestemd. In verband met het
ontbreken van spreektijd moet ik het hierbij laten.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben vele pogingen gedaan
om in contact te treden met de Anne Frankstichting, maar zoveel
tegenwerking en haat ondervonden, dat ik wil worden geacht tegen de
voordracht te hebben gestemd.
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2909 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Beaux en
Bruyn gevraagde aantekening.
De vergadering wordt om 16.24 uur geschorst tot 19.30 uur.
|