Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 15-07-93
Datum behandeling Raad
19930715
Tekst
                Middagzitting op donderdag 15 juli 1993.

   Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.

   Secretaris: mr. K. Kooiker.

   De VOORZITTER heropent om 13.00 uur de op de vorige avond geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de
behandeling van:

   10
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 juli 1993 tot instemming
met het Infrastructuurplan IJ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 441, blz. 1993) en

   11
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 juli 1993, houdende
commentaar op het ondernemingsplan van Amsterdam Waterfront
Financieringsmaatschappij enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 442, blz. 1997).

   Hierbij is tevens aan de orde:

   Adres van 5 juli 1993 van het Wijkopbouworgaan De Gouden Reaal, het
Wijkopbouworgaan Havens Oost en het Wijkopbouworgaan Spaarndammer- en
Zeeheldenbuurt inzake het Memorandum Ontwikkeling van de IJ-oevers.

   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan in deze derde termijn
zeer kort zijn. Namens het College concludeer ik, dat de voorstellen nrs.
458, 459, 460, en 461 door het College worden overgenomen en zullen worden
uitgevoerd.
   Ten aanzien van voorstel nr. 462 verzoek ik de indieners, het in te
trekken. Ik meen, dat voor de daarin geopperde vrees geen grond bestaat.
Aan de hand van het fase-2-besluit kan verder worden gediscussieerd; in
onze ogen is het vooral een kwestie van fasering en niet van
kwaliteitsverlies.
   Met betrekking tot voorstel nr. 464 houd ik staande, dat het
onverstandig is, dat nu aan te nemen omdat wij de juridische consequenties
nog niet helemaal kunnen overzien.
   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek de Raad
toestemming tot het houden van een vierde termijn.
   De VOORZITTER: Ik stel voor, hiertoe te besluiten.

   Conform besloten.

   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie blijft toch
zitten met dezelfde problemen als de collegefracties. Nog afgezien van het
feit dat het College domweg niet reageert op mijn opmerkingen over de
laatste beslispunten, waarin geld voor de ambtelijke organisatie wordt
gevraagd, wordt mijn fractie op dit punt gewoon doodgezwegen. Wij hebben
het goed voor met
het belang van de zaak en met het College, maar op de een of andere
irrationele manier stuit men op hindernissen. Drie van de vier
akkoordfracties brengt dit ertoe, het woord "vertrouwen" in de mond te
nemen. De CDA-fractie vindt, dat het geen pas geeft, als het woord
"vertrouwen" is gevallen, een procedure te hanteren die tegenstellingen
toedekt en waarin geen publieke verantwoording plaatsvindt van een
dergelijke scherpe stellingname, noch van het tekenen van de vrede tussen
de akkoordpartners.
   Wij hebben gisteren alleen kunnen waarnemen, dat de sleutelfiguren uit
die clubs zich begaven op het pad tussen deze zaal en een vergaderkamer
waar verder niemand was. Dit schimmenspel wekt bij mijn fractie wrevel. De
wethouder zegt, de voorstellen naar de intentie te willen uitvoeren, maar
ernstige bezwaren te hebben tegen de aanvaarding. Dan slaat de
vertrouwensvlam of het vertrouwensvlammetje in de pan. Achter gesloten
deuren vindt het blussen plaats en herhaalt het College zijn bereidheid tot
uitvoering. Ik voorspel, dat de heren Van der Laan en Hooijmaijers hun
voorstel aanstonds zullen intrekken. Ik vraag mij af, hoe de wethouder dat
nu moet gaan uitleggen. Dan is toch helemaal niemand geloofwaardig meer?
In het bijzonder de raadsfracties die dit machtsspelletje accepteren, zijn
het vertrouwen niet waard en zijn ook niet meer dan een halve knip voor de
neus waard! Voor de CDA-fractie houd ik een verhaal over het belang van de
kwaliteit van het project. Ik geef ook aan, waarom mijn fractie er in dit
verband zo aan hecht: namelijk vanwege de kwaliteitsimpuls voor de
binnenstad.
    (De heer HOUTERMAN: Hebt u deze tekst gistermiddag geschreven?)
   Neen, zeker niet. Aan de hand van stukken toon ik aan, dat er sprake is
van vermindering van het kwaliteitsniveau. Ik dien een voorstel in met geen
andere betekenis dan dat de kwaliteit van het IJ-oeverproject bij de
verdere planvorming centraal dient te blijven staan. De wethouder
antwoordt, anders dus dan hij in de commissie van advies en bijstand heeft
gedaan en aan het College en de Raad schrijft, dat voor mijn verhaal geen
aanleiding is omdat hij het met mij eens is. De kwaliteit moet centraal
staan en daarom ontraadt hij het voorstel, want het zou nodeloos zijn. Ik
verlang van het College een verklaring waarom hier zoveel stellingen, die
onderling met elkaar in strijd zijn, tegelijk en naast elkaar worden
betrokken. Ik stel, dat het College en de collegefracties die voor dit
drama in deze zaal verantwoordelijk zijn, deze fracties in het bijzonder,
voor het vallen van het doek de geloofwaardigheid van het bestuur naar de
bliksem helpen. Zij moeten zich jegens de Raad verantwoorden; ik verlang
van de Raad dat hij op zijn poot speelt.
   Na ‚‚n dag zegt men Ä zonder in jammeren uit te barsten Ä dat als de
Raad het College uitnodigt iets te doen, er voor de Raad geen ruimte zal
zijn om het voorstel te aanvaarden. Als er negatieve juridische gevolgen
aan het uitspreken van deze uitnodiging verbonden zijn, heeft het College
een eigen verantwoordelijkheid om het voorstel niet uit te voeren. Voorstel
nr. 464 heeft geen juridische negatieve gevolgen; het is uitsluitend een
uitnodiging aan het College. Juridische gevolgen ontstaan eerst dan wanneer
het College tegen beter weten in het voorstel zou uitvoeren.
   De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. De heer Bruins Slot mag
uiteraard van partijen een verklaring vragen voor hun stellingname in het
debat; ik vind alleen zijn conclusies niet terecht. Dat blijkt ook
duidelijk uit de verantwoordingen die zijn afgelegd.
   Het is niet zo moeilijk, nu een voorspelling te doen over iets waarvan
men gisteren de wetenschap uitvoerig heeft gekregen. Ik heb zelf de heer
Bruins Slot verteld wat wij zouden gaan doen. Als hij hier echter als
waarzegger te boek wil staan is dat hem van harte gegund. Ik voorspel, dat
hij gelijk krijgt.
   Zijn basisfout, waardoor hij te veel druk op de discussie en dus ook op
de van ons te verwachten verantwoording legt, is, dat hij zich meent te
herinneren Ä zijn voorspellingsgave is beter dan zijn herinneringsvermogen
Ä dat drie fracties het woord "vertrouwen" hebben gebruikt. De heer
Hooijmaijers heeft gezegd, dat het woord "vertrouwen" niet aan de orde was;
hij was de enige die het woord "vertrouwen" gebruikte; ik heb dat
uitdrukkelijk niet gedaan. Gisteren bestonden er over en weer wel
irritaties over de interpretatie van de geschiedenis en over eerdere
toezeggingen en afspraken. Die irritaties zijn in het debat tot in den
treure naar voren gekomen. Zij zijn uitgesproken en daar is niets mis mee.
Wie daarvoor de suggestie van achterkamertjespolitiek wil wekken is vrij,
dat te doen.
    (De heer BRUINS SLOT: Laten wij elkaar nu niet verkeerd verstaan. De
    zaak is in achterkamertjes geregeld.)
   Dat klopt, maar...
    (De heer BRUINS SLOT: Ik heb om een vierde termijn gevraagd; niet u.)
   Weet u wat er in achterkamertjes is gebeurd? Daar zijn de irritaties
uitgesproken en dat heeft geleid Ä daarop hebt u uw pijlen gericht Ä tot
een overduidelijke conclusie van het College, dat het voorstel nr. 458 zal
uitvoeren. Nu de wens van de indieners van het voorstel in vervulling zal
gaan, kunnen zij het voorstel intrekken.
    (De heer BRUINS SLOT: Dat is toch volstrekt onmogelijk! In de
    voordracht wordt gevraagd, bepaalde besluiten te nemen. De strekking
    van het voorstel is, de besluiten wel te nemen, maar er later op terug
    te komen. De zaak wordt dan toch volledig ontkracht? Dan gaat toch een
    verantwoordelijk College zover dat het de voordracht wijzigt en de Raad
    als geheel een besluit laat nemen dat in overeenstemming met de
    werkelijkheid is? Nu wordt een besluit genomen dat niet in
    overeenstemming is met de werkelijkheid, want wij weten allen, dat het
    College de voorstellen nrs. 458 en 462 zal uitvoeren, die weer afbreuk
    doen aan het te nemen besluit. Een goed College neemt dan zijn
    voordracht terug en wijzigt die in overeenstemming met de intentie van
    de beide voorstellen. Nu is alles volkomen onduidelijk en is er een
    schimmenspel gaande.)
   Er is nu slechts ‚‚n persoon die onduidelijkheid zaait en dat is de heer
Bruins Slot. Hij verzet zich tegen een voorstel dat er niet ligt. In het
dictum van voorstel nr. 458 staat, dat de besluiten kunnen worden genomen,
maar dat bijstellingen te zijner tijd mogelijk blijven. Als het College dit
overneemt is het voor de indieners van het voorstel, na het uitspreken van
de irritaties van het debat in het achterkamertje, politiek gezien
volstrekt reëel het voorstel in te trekken.
   Het is onder deze akkoordpartijen gebruikelijk Ä in de tijd dat de CDA-
fractie deel uitmaakte van het College was dat niet anders Ä dat als het
College een voorstel zonder enig voorbehoud overneemt, de fracties het
College hun vertrouwen geven en niet persisteren bij het ingediende
voorstel. Er is hier dus niets vreemds aan de hand.
    (De heer BRUINS SLOT: Als het voorstellen betrof die in strijd waren
    met het concept-besluit, vond dat niet plaats. Het kon wel gebeuren
    wanneer beide naast elkaar zouden kunnen worden gelegd; dan is er
    wegens overbodigheid geen aanleiding meer om het voorstel te
    handhaven.)
   Er is geen sprake van overbodigheid. Het betoog van de heer Bruins Slot
en de aanval, dat het niet is zoals het zou moeten zijn, zijn gestoeld op
zijn kwalificatie dat het voorstel in essentie in strijd is met de
voordracht. Hij kan dat niet hard maken; hij zal dat dan precies moeten
aangeven.

   Het voorstel-Van der Laan c.s. (nr. 458), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.

   De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn persoonlijke irritaties
en verhoudingen in het verkeer tussen mensen en er zijn zaken te doen. Het
is slecht, wanneer persoonlijke verhoudingen in de Raad worden uitgevochten
en het is slecht wanneer zaken in achterkamertjes worden geregeld. Wij
hebben het daarom ook omgekeerd en de af te handelen zaak op de juiste
plaats behandeld.
   Gezien de opmerkingen van de heer Bruins Slot verbaast het mij, dat
deze, waar de wethouder herhaalt wat hij reeds in eerste termijn heeft
gezegd, geen aanleiding zag in tweede termijn een soort tegenstelling op
te kloppen en nu ineens wel.
   Op grond van de toezegging van het College kan ik de voorstellen nrs.
459, 460 en 461 intrekken omdat het College de intenties heeft overgenomen.

   Het voorstel-Robbers (nr. 459), het voorstel-Robbers c.s. (nr. 460) en
het voorstel-Robbers (nr. 461), ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp
van behandeling meer uit.

   De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb wel degelijk het
woord "vertrouwen" gebruikt omdat ik duidelijk heb gemaakt, dat een
voorstel niet altijd een motie van wantrouwen is, maar per definitie is
bedoeld om een wijziging op of in een voordracht vast te leggen; het kan
ook een omissie zijn. Dat heb ik gezegd. Het leek mij heel duidelijk, maar
ik vond het nodig dat duidelijk te stellen omdat een aantal mensen zich
blijkbaar danig aangevallen voelde. Er is dus geen sprake van een motie van
wantrouwen. Ik heb zelfs wethouder Saris uitgenodigd, over te stappen naar
een andere partij. Dat lijkt mij toch een aardige vorm van vertrouwen.
   Men kan zaken pas voorspellen als zij hebben plaatsgevonden. Ik begrijp
daarom niet waar de heer Bruins Slot het vandaan haalt, dat ik mijn
voorstel zal intrekken. Ik zie daartoe geen enkele aanleiding, want het is
duidelijk een ondersteunend voorstel. Als ik namens de VVD-fractie een
voorstel mede-onderteken is dat iets anders. Het staat dan de eerste
ondertekenaar vrij, uiteindelijk te beslissen, zijn voorstel in te trekken.
Ik heb met mijn ondertekening van voorstel nr. 458 alleen aangegeven, dat
ik de zienswijze van de indiener deel.
   Wat het door mij ingediende voorstel nr. 462 betreft wijs ik erop, dat
persoonlijke verhoudingen absoluut niets te maken hebben met het indienen
van een voorstel. Een voorstel heeft ook niets te maken met een vorm van
vertrouwen; het is gewoon een democratisch instrument, niets meer en niets
minder. Dit is bovendien een ondersteunend voorstel. Analoog aan het
voorstel inzake de stedebouwkundige begeleidingscommissie dat uiteindelijk
door de Raad is geaccepteerd zie ik geen enkele reden, voorstel nr. 462 in
te trekken.
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de wijze
woorden van de heer Robbers. De irritaties zijn de wereld uit en de zaak
zelf staat weer op de agenda.
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij grotendeels
aansluiten bij de woorden van de heer Robbers.
   Aan het adres van de heer Bruins Slot merk ik op, dat er beslist geen
sprake is van ontkrachting van besluiten. Er wordt een fase-2-besluit
ingebouwd; de Raad wil dat graag om greep op het proces te hebben. Het
College heeft daartegen geen bezwaar; het lijkt ons een goede stap. Wij
beschouwen dat niet als een ondergraving van de besluiten, maar juist als
een mogelijkheid, tot besluiten te komen in de Raad.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.

   Het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 462) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer R.H.G. van Duijn zich tegen het voorstel heeft
verklaard.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Bruins Slot c.s. (nr. 463).

   De heer HOOIJMAIJERS (stemmotivering): Dit voorstel is overbodig, omdat
de Raad in de vorige zittingsperiode al het voorstel-mej. Blok/Papineau
Salm heeft aangenomen, waarin werd bepaald, dat een kwaliteitsparagraaf aan
ieder stedebouwkundig plan en aan ieder bestemmingsplan wordt toegevoegd.
Bovendien is het voorstel al een keer aangenomen ten aanzien van de Nota
van Uitgangspunten. Ik begrijp wel, waarop de heer Bruins Slot doelt, maar
ik neem aan dat de wethouder ook duidelijk weet dat wel degelijk op de
kwaliteit zal worden gelet en dat hij zoals afgesproken die
kwaliteitsparagraaf in het uitwerkingsplan inbrengt. Op grond daarvan
vinden wij het voorstel overbodig en zullen wij ertegen stemmen.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik realiseer mij, dat men zich bij het begrip
"kwaliteit" verschillende voorstellingen kan maken en dat het CDA daarvan
wellicht een andere voorstelling heeft dan ik, evenals men dat bij het
begrip "groen" kan doen, maar dat neemt niet weg dat het een belangrijk
criterium is, zodat ik het voorstel zal steunen.
   De heer VAN DER LAAN: Ik meende tot voor kort, dat wij het geheel eens
waren over het begrip "kwaliteit", maar ik heb zojuist geconstateerd, dat
men over de juiste betekenis van voorstellen en de uitwerking daarvan licht
verschillend kan denken. Mijn fractie steunt het streven uit dit voorstel,
maar zal, gehoord de toezegging van de wethouder, tegen dit overbodige
voorstel stemmen.
   De heer HOLVAST: De Raad heeft op verschillende momenten uitgesproken,
dat het College kwaliteit moet leveren. In de uitvoering is dat ook
controleerbaar. Mijn fractie heeft derhalve geen behoefte aan dit voorstel.

   Het voorstel-Bruins Slot c.s. (nr. 463) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, R.H.G. van Duijn,
Molleman, Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en mevr. Witte-Buijserd zich
voor het voorstel hebben verklaard.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman c.s. (nr. 464).

   De heer VAN DER LAAN (stemmotivering): Mijn fractie vindt het een
sympathiek voorstel. Het doel, door middel van onderhandelingen het leed
niet langer dan twee jaar te laten duren is heel goed. Er zijn echter twee
redenen om het voorstel niet te steunen. In de eerste plaats zijn er
onderhandelingen over de direct aankomende periode Ä dit zou men omgekeerd
kunnen uitleggen, maar daarvan maken wij dan geen probleem Ä maar de
belangrijkste reden is, dat de wethouder heeft gezegd, dat hij de
juridische consequenties niet kan overzien. Veiligheidshalve volgen wij dat
standpunt en zeggen wij, dat het voorstel altijd opnieuw kan worden
ingediend als blijkt, dat er geen juridische consequenties aan vastzitten.
   De heer ROBBERS: Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de woorden van de
heer Van der Laan.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Met dit voorstel doen wij in elk geval wat wij
kunnen om de komst van het drijvend hotel te verhoeden. Ik stem voor het
voorstel.
   De heer BRUYN: Ik heb de indruk, dat over de ligplaats van de boot nog
veel moet worden verhelderd. Het voorstel werkt naar mijn mening op een te
lange termijn en daarom sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Van der
Laan.

   Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 464) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, J. van Duijn, R.H.G. van Duijn, Molleman,
Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en mevr. Witte-Buijserd zich voor het
voorstel hebben verklaard.

   De voordrachten worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 1996 en 2002 van afd. 1 van
het Gemeenteblad.

   Het bij de behandeling van agendapunt 11 mede aan de orde gestelde adres
wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening.

   21
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 1 juli 1993 inzake het
Investeringsplan Kunstaccommodaties 1993Ä1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
434, blz. 1953).

   Hierbij is tevens aan de orde:

   Adres van 8 juli 1993 van F. de Haan, namens de Kunstenbond FNV, inzake
het Investeringsplan Kunstaccommodaties 1993Ä1994.

   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het College
hartelijk voor de voortvarende aanpak van de inventarisatie van het
achterstallig onderhoud. Zoals verwacht, is een duidelijke discrepantie
geconstateerd tussen groot-eigenaars-onderhoud en klein-gebruikers-
onderhoud, hoewel de verhouding anders zou liggen als hiervoor de
gebruikelijke standaard werd aangehouden. Er blijkt een reusachtige
achterstand te zijn opgebouwd omdat in de exploitatie het onderhoud ten
onrechte altijd het sluitstuk vormt van het huishoudboekje van de
instellingen. Deels is dat een echte financiële kwestie, maar deels getuigt
het ook van een verkeerd uitgangspunt. Het in goede vorm houden van een
theater- of een werkruimte is naar de mening van mijn fractie wel degelijk
een onderdeel van de eigen bedrijfsvoering van een gesubsidieerde
instelling, in dit geval een kunstinstelling.
   Ook in de inventarisatie zijn weer talloze voorbeelden te vinden van
zaken die op een normale bedrijfsvoering zouden zijn terug te voeren. Ik
lees over de vervanging van persen, de aanleg van een video-beam,
theaterdoeken, kasten, kleine vloerbedekkingvoorzieningen en gevelreclame.
Mijns inziens hebben die zaken niet direct met onderhoud te maken.
   In de voordracht wordt gesteld, dat het verleidelijk is het structurele
bedrag van 1 miljoen gulden van het Investeringsplan Kunstaccommodaties te
kapitaliseren en in ‚‚n keer uit te geven. Het College wil aan die
verleiding niet toegeven. De VVD-fractie vraagt zich echter af of met
voorfinanciering niet toch het structurele onderhoudsbedrag kan worden
gekapitaliseerd. In andere gevallen wordt dat ook gedaan. Als ik mij niet
vergis gebeurt het ook bij Museum Fodor. Op deze manier kan een flinke
inhaaloperatie worden uitgevoerd. Ik realiseer mij tevens, dat dekking
gevonden moet worden voor het percentage van vermoedelijk 7,5 dat hiermee
zal zijn gemoeid. Wat de VVD-fractie betreft kan die dekking eventueel
worden gevonden binnen de planning voor 1993-1994, want met de voor die
periode gemaakte keuzen gaan wij deels akkoord en deels niet. Het laatste
heeft betrekking op de verbouwing van De Melkweg. Wij vinden de
gemeentelijke investering voor De Melkweg wel heel ruim bemeten, mede
gezien het indertijd voor De Melkweg op de begroting voor Maatschappelijke
en Gezondheidszorg (MGZ) opgenomen bedrag voor voorzieningen voor
gehandicapten. In 1992 is daarvoor een planning gemaakt. Die zaak was toen
al in voorbereiding en in de voordracht is vermeld, dat een en ander is
geschrapt vanwege de verbouwingsplannen van De Melkweg. Op die manier wordt
dus een post die in de portefeuille MGZ al min of meer vastligt, verschoven
naar de kunstbegroting; daarmee hebben wij altijd problemen. In die post
achten wij een dekking aanwezig voor het percentage dat voor de
kapitalisering nodig is.
   Tot slot deel ik mede, dat ik hierover in tweede termijn, afhankelijk
van het antwoord, eventueel een voorstel zal indienen.
   Mevr. GREWEL: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn verheugd, dat deze
voordracht nu voorligt. Er is geïnventariseerd welke instellingen op welke
manier geld nodig hebben voor achterstallig onderhoud. Met de keuzen die
de wethouder heeft gemaakt, zijn wij het eens. Wij vinden dat de juiste
keuzen en wij menen, dat alles goed is uitgezocht.
   Mevr. Spier heeft gesproken over het kapitaliseren van het beschikbare
geld. Daarvoor voelen wij niet zoveel. Wij achten het beter, nu uit te
voeren wat uitvoerbaar is en wij wachten de volgende stapjes in de volgende
jaren af.
   Natuurlijk had de voordracht ook anders kunnen worden opgesteld. Men had
bijvoorbeeld eerst de atelierwoningen kunnen aanpakken en dan pas andere
zaken. Ook had men kunnen stellen, dat wij op dit moment niet zozeer voor
een bijdrage aan het onderhoud van het Muziektheater voelen, maar alles bij
elkaar genomen maken wij de keuzen die de wethouder maakt. Wij zeggen dus,
dat de atelierwoningen enigszins naar achteren kunnen worden geschoven,
maar dat wil niet zeggen dat zij uit onze gedachten zijn. Ik neem aan dat
zij ook niet uit de gedachten van de wethouder zijn verdwenen. Die woningen
zullen alleen iets later aan de orde komen.
   Nogmaals, wij kunnen instemmen met de voordracht en wij menen dat deze
buitengewoon goed zal uitwerken, zeker gezien de plannen voor De Melkweg
die jaarlijks ongelooflijk veel bezoekers trekt en waaraan dringend iets
moet gebeuren.
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. De Raad heeft 1 miljoen gulden
weggelegd voor onderhoud, atelierwoningen en ateliers. Het College is
gevraagd een verdelingsvoorstel te doen en in de voorliggende voordracht
is aangegeven hoe wij dat bedrag van 1 miljoen gulden gaan verdelen. Op de
meeste punten is de voordracht goed. Ik ben heel blij, dat De Melkweg en
Paradiso eindelijk kunnen worden opgeknapt. Ik vind dat uitstekend. Ook het
gestelde over Theater Bellevue vind ik relevant. Op dit moment wordt geen
geld beschikbaar gesteld, maar het College zegt terecht, dat Theater
Bellevue alsnog prioriteit binnen de prioriteiten krijgt als een aantal
zaken bij de Appeltjesmarkt en dergelijke onzeker wordt.
   Met ‚‚n onderdeel van de voordracht heeft mijn fractie een probleem,
zoals de wethouder weet, te weten de uitruil. Geld dat bedoeld was en had
kunnen zijn voor een projectsubsidie voor ateliers en atelierwoningen heeft
het College op het laatste moment in een bedrag voor het Muziektheater
verwerkt. Bij de reservering van deze 1 miljoen gulden is echter zeer
expliciet gesteld, dat het Muziektheater buiten het budget diende te
vallen. Zeer helder is vastgelegd, dat de atelierwoningen in dat budget als
prioriteit nr. 1 van het Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996 aan de orde
zouden komen. Ik vraag niet naar de bekende weg, want ik weet dat de
vakwethouder deze nuchtere constateringen deelt. In het dossier is dit
keurig terug te vinden en daarvoor prijs ik het College ook. Ik kan echter
niet terugvinden wat voor het College het doorslaggevende argument is
geweest om op dit onderdeel van het voorstel van de vakwethouder af te
wijken, dat qua inhoud volstrekt past binnen het Kunstenplan en binnen de
besluiten van deze Raad. Ik wil hierop graag een antwoord hebben.
   De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is tevreden met
de voorliggende voordracht. Wij vinden het van belang, dat bij de uitgaven
van de reserveringen voor de investeringen in de kunstaccommodaties is
gekozen voor een klein aantal substantiële verbeteringen die snel een goed
effect kunnen afwerpen op de kwaliteit van die gebouwen. Wij vinden het
goed, dat niet is gekozen voor een veel breder scala, waarbij alle
accommodaties iets krijgen, maar net niet voldoende. Daarom zullen wij de
voordracht steunen. Wij feliciteren de wethouder ermee, dat hij erin is
geslaagd op zo korte termijn dit plan bij de betrokken instellingen een
goed onthaal te laten vinden.
   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Met name mevr. Spier zwengelt
altijd dit onderwerp aan en hamert er terecht steeds op, dat duidelijk moet
worden gemaakt waarmee wij bezig zijn. Zij vraagt steeds om plannen en
onderzoeken waaruit blijkt wat in dezen allemaal aan de orde is. Ik ben dan
ook blij met het compliment dat zij gaf. Het heeft ook veel werk gekost om
dit alles op deze wijze te presenteren.
   Mevr. Spier heeft voorgesteld het structurele bedrag te kapitaliseren,
zodat in ‚‚n keer een behoorlijke operatie kan worden uitgevoerd. Ten
aanzien van bijvoorbeeld De Melkweg gaan wij ook zo te werk. Wij hebben het
budget voor 1993 en 1994 samengevoegd om in ‚‚n klap iets goeds te doen aan
een voorziening waaraan veel mensen plezier beleven, zoals mevr. Grewel
terecht stelde.
   Het doorzetten van mevr. Spier heeft ertoe geleid, dat nu duidelijk is
hoe groot de nood is. Er liggen aanvragen voor een bedrag van ruim 26
miljoen gulden, zodat wij keuzen moesten maken en goed hebben moeten bezien
waar de nood het hoogst is. Op grond daarvan hebben wij ook gekozen voor
De Melkweg. Wij hebben uitvoerige gesprekken gehad met dezen en genen en
wij zijn tot de conclusie gekomen, dat wij de Raad dit voorstel dienden
voor te leggen.
   Ik kan de heer Holvast mededelen, dat ik uiteraard ook eerst aan de
ateliers heb gedacht, want zij vormen een onderdeel van het Kunstenplan.
Het Muziektheater is echter ook een onderdeel van dat plan. Wij voeren
gesprekken met dat theater...
    (De heer HOLVAST: Ik wil dit meteen corrigeren. Het Muziektheater is
    expliciet geen onderdeel van het Kunstenplan wat dit onderdeel
    betreft.)
   Op de blz. 11 en 12 van het Kunstenplan wordt duidelijk over het
Muziektheater gesproken, maar ik weet wel dat de heer Holvast bedoelt, dat
de vervangingsinvestering Muziektheater wordt geregeld buiten de financiële
kaders van het Kunstenplan. Dat betreft echter de majeure
vervangingsinvesteringen. De investeringen waarover wij nu spreken behoren
tot het klein onderhoud, zoals reparaties en dat soort zaken. Wij zijn in
gesprek met het Muziektheater. U weet dat de problemen daar gigantisch
zijn. Daarom hebben wij een en ander ook zo geformuleerd in het
Kunstenplan. Voor de grote investeringen zullen wij gelden moeten vinden
die niet op de cultuurbegroting zullen drukken. Er dient nu echter een
aantal investeringen op kleiner niveau te worden gedaan die ik als
portefeuillehouder voor Cultuur redelijk vind.
   Ik heb ook gezien dat wat de ateliers betreft sprake is van verzoeken
tot een bedrag van fl 500.000. Daarom hebben wij de Dienst Aannemings- en
installatiebedrijf GEAM aan het werk gezet. In afwachting van het onderzoek
van deze dienst hebben wij een bedrag van fl 200.000 gereserveerd voor 1994.
   Ik vind het alleszins redelijk, nu al iets te doen aan het
Muziektheater, te meer daar ik ook een signaal heb gegeven aan het
Muziektheater, dat het ons ernst is. Wellicht komen wij ' ik hoop de Raad
daarvan verslag te doen ' tot een goede oplossing voor de majeure
investeringen in dat theater. Ik verzoek de Raad dus vriendelijk doch ook
dringend, met de goed doordachte voordracht van het College in te stemmen.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Het antwoord van de
wethouder stelt mij wel tevreden, met uitzondering van de reactie op het
voorstel inzake kapitaliseren. Inderdaad wordt dit wel gedaan voor die 2
miljoen gulden, maar ik zou nog wel iets verder willen gaan en daarom dien
ik alsnog een voorstel in, hoewel ik hierover weinig heb gehoord van de
andere fracties.
   De wethouder is ook niet ingegaan op de MGZ-affaire, de
gehandicaptenvoorzieningen. Daarover wil ik nog iets van hem vernemen.
Misschien kan wethouder mevr. Wildekamp hierbij een handje helpen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

45ø   Voorstel van 15 juli 1993 van het raadslid mevr. Spier-van der Woude
inzake het in een versneld tempo wegwerken van achterstallig onderhoud bij
culturele instellingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 477, blz. 2120).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dat de wethouder in
gebreke blijft bij zijn motiveringsplicht tegenover de Raad waarom het
College een bepaald voorstel doet. Als het College een andere afweging
maakt, heb ik dat te respecteren. Voor het spelen met teksten heb ik echter
weinig waardering. Ik citeer nu uit een brief van de wethouder zelf: "De
vervangingsinvesteringen in het Muziektheater zijn niet in mijn
verdelingsvoorstel opgenomen, aangezien zij een afzonderlijk verhaal vormen
dat geheel los staat van de besteding van dit budget. Daarover kan geen
misverstand bestaan gezien de expliciete besluitvorming over dit onderwerp
in het Kunstenplan." Nogmaals, een andere afweging kan ik respecteren, maar
deze tekst is duidelijk. Deze Raad wilde dit geld niet gebruiken voor het
Muziektheater. Ik dien daarom een voorstel in om de Raad uit te nodigen de
voordracht van het College zonodig te respecteren, maar deze wel te
corrigeren, in die zin dat deze binnen de kaders van het Kunstenplan blijft
en dat ook de symboolwerking eraf wordt gehaald, dat juist nu als eerste
prioriteit van het Kunstenplan het Muziektheater erin wordt geschoven en
de ateliers er voorlopig uit worden gehaald. Ik dien daarom een voorstel
in om het Muziektheater te schrappen en de ateliers weer keurig op te
nemen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

46ø   Voorstel van 15 juli 1993 van de raadsleden Holvast en Hulsman inzake
het in het Investeringsplan Kunstaccommodaties opnemen van fl 300.000 voor
de realisering van 10 atelier(woningen) enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 479,
blz. 2121).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Het spijt mij dat ik in eerste
termijn niet op de MGZ-kwestie ben ingegaan, want ik herinner mij de vraag
die mevr. Van der Stoel in de commissie van advies en bijstand stelde zeer
goed. Er is toen ook geantwoord, dat indertijd daarnaar was gevraagd, dat
daarover drie jaar geleden iets in de krant was verschenen en dat De
Melkweg sindsdien niets meer had gehoord.
       (Mevr. VAN DER STOEL: In de commissie van advies en bijstand is
       gezegd, dat men er niets van wist. Dus de term "beantwoord" is nogal
       ruim genomen.)
   Ik citeer letterlijk uit de notulen van de commissievergadering: "De
directeur van De Melkweg antwoordt desgevraagd op de vraag van mevr. Van
der Stoel, dat hier drie jaar geleden iets over in de krant is verschenen,
maar dat De Melkweg sindsdien nooit meer iets heeft vernomen. Wel worden
nu bij het verbouwingsplan op de begane grond toiletaanpassingen voor
gehandicapten gerealiseerd."
       (Mevr. VAN DER STOEL: Ik heb mijn bijgewerkte archief vanmorgen even
       geplunderd en daarin heb ik teruggevonden, dat de voorstellen waarop
       ik in de commissie van advies en bijstand doelde, namens de VVD-
       fractie pas in het najaar van 1992 in de commissie van advies en
       bijstand aan de orde zijn geweest. Dus een tekst over iets wat drie
       jaar geleden zou zijn gebeurd, heeft niet veel te maken met de zaak
       waarom het nu gaat. Ik had het over de uitvoering van de voorstellen
       in het kader van het gehandicaptenbeleid, het toegankelijk maken van
       openbare gebouwen. Dat speelde in het najaar van 1992 in de
       commissie van advies en bijstand.)
   Ik ga af op de notulen van de commissievergadering waarin u deze zaak
aan de orde hebt gesteld, maar ik ben zeker bereid daar nog even speciaal
naar te kijken.
    (Wethouder mevr. WILDEKAMP: Zullen wij toezeggen, dat wij gaan bezien
    in hoeverre de grote verbouwing kan worden gecombineerd met de plannen
    die via de MGZ-lijn in de pijplijn zitten? Het lijkt mij goed dat te
    co"rdineren, dan kan het in ‚‚n keer worden meegenomen.)
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Het punt is dat eind 1992 voor de
    voorbereiding een bedrag van 1,5 miljoen gulden beschikbaar was.
    Daarvoor was een prioriteitenlijst gemaakt, waaruit De Melkweg is
    geschrapt in verband met de verbouwingsplannen voor De Melkweg. Dat
    blijkt althans uit deze voordracht.)
    (Wethouder mevr. WILDEKAMP: Dat zullen wij even bekijken.)
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Graag.)
    (De heer HOLVAST: Maar wel met de constatering, dat de voordracht
    volledig juist is op dit punt.)
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Wat bedoelt u daarmee te zeggen?)
   Ik vind deze m‚nage … trois prachtig, want ik ben zeer content met de
welwillendheid van mijn collega mevr. Wildekamp. Ik hecht er evenwel aan,
vanuit mijn portefeuille datgene te doen waarvoor ik ben ingehuurd en
waarvoor ik plannen heb voorgelegd. Ik heb al in eerste termijn gemerkt dat
daarvoor brede steun is. Ik wil deze zaak dus bekijken, maar ik wijs mevr.
Spier erop, dat ik wel bij mijn voordracht blijf.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Voor ons maakt dat natuurlijk wel verschil.
    Ik vind het ontzettend plezierig dat u ermee terugkomt en wij willen
    dat ook graag, maar het is een onderdeel van het besluit dat in mijn
    voorstel is verwoord. Het tweede deel van dat besluit heeft hierop
    betrekking.)
   Als het onderdeel uitmaakt van het besluit, is uw voorstel helemaal
onzin, want dan valt meteen de dekking weg voor het andere deel van het
besluit.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Dat is natuurlijk helemaal fout
    geredeneerd.)
   Ik moet nog een antwoord geven aan de heer Holvast, die ons een voorstel
heeft voorgelegd. Ik heb al gezegd, dat de majeure investeringen in het
Muziektheater buiten het Kunstenplan vallen. Wat de objectsubsidies betreft
wijs ik erop, dat een aantal objectsubsidies nader zal worden bepaald. Er
zijn geen jaartallen genoemd en er wordt nu ook niet definitief afgewezen.
Deze zaak komt terug na het onderzoek door de Dienst Aannemings- en
installatiebedrijf GEAM.
    (De heer HOLVAST: Heb ik nu uw woorden voorgelezen of niet? Ik wil een
    antwoord hebben.)
   Ik heb al gezegd, dat een bedrag van fl 200.000 is gereserveerd in
afwachting van het onderzoek van de Dienst Aannemings- en
installatiebedrijf GEAM.
   Bij het Muziektheater gaat het om enorme bedragen. Wij zijn in overleg
met dat theater over de majeure investeringsimpuls. Wij hebben een afweging
gemaakt in het College. Daar is niets verkeerds aan. Van links tot rechts
zijn wij het erover eens, dat waar de wensen van het Muziektheater zo hoog
zijn, deze keuze moest worden gemaakt. De fractie van Groen Links wil ik
wel zeggen, dat hierbij geen sprake was van een handjeklap tussen wethouder
De Grave en mij, zoals elders is gesuggereerd.

   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE (orde): Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek de
Raad toestemming tot het houden van een derde termijn.
   De VOORZITTER: Ik stel voor, hiermee in te stemmen.

   Conform besloten.

   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Het is mij nog niet
helemaal duidelijk waarom de wethouder nu al zegt, dat zijn voordracht
blijft zoals deze is, aangezien vanuit MGZ gegevens naar voren kunnen
komen.
   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder mevr. Wildekamp en
ik hebben toegezegd, dat wij daar welwillend naar zullen kijken. Ik heb de
cijfers voorgelegd voor 1993 en 1994 en ik hecht eraan duidelijkheid te
verschaffen tegenover degenen die wij daarin hebben bedacht. Ik wil geen
extra onduidelijkheid hierover oproepen. Mocht datgene wat men vraagt te
doen zijn, dan zullen wij dat meenemen, maar ik blijf staan voor de cijfers
die nu zijn voorgelegd.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-mevr. Spier-van der Woude
(nr. 477).

   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE (orde): Kan het in mijn voorstel vervatte
besluit gesplitst in stemming worden gebracht? Eerst het eerste deel en
vervolgens de combinatie?
   De VOORZITTER: Mijns inziens kan dat niet omdat deze zaken zeer nauw met
elkaar samenhangen. Het ‚‚n bevat de dekking voor het andere. Het kan wel,
maar dat is niet conform de begrotingsregels.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Waarom niet? Het is een intentieverklaring
naar mijn oordeel.
   Wethouder BAKKER: U geeft in het tweede onderdeel de dekking aan voor
het eerste onderdeel. Als u het tweede onderdeel weghaalt is er voor het
eerste onderdeel geen dekking meer. Daarom heb ik de aanvaarding van het
voorstel zo sterk ontraden.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: De dekking kan er in tweede instantie nog
komen door wat eventueel uit de portefeuille MGZ komt.
   Wethouder DE GRAVE: Is het mogelijk, dat er van een misverstand sprake
is? Als ik mevr. Spier goed begrijp, verzoekt zij, een bedrag van 1 miljoen
gulden dat in het kader van het Kunstenplan is gereserveerd voor onderhoud
te kapitaliseren. Dat houdt in, dat de uitgaven naar voren worden gehaald
ten laste van de andere jaren. Daar kan men voor of tegen zijn, maar dat
is een financieel-technische ingreep. Als dat de bedoeling is van mevr.
Spier, is het tweede onderdeel overbodig, want dan is het geen
dekkingsvraag maar een techniekvraag. Ik adviseer mevr. Spier het tweede
deel van het besluit te laten vervallen als het haar om het eerste deel te
doen is. Dan wordt een technische uitspraak gevraagd over de wijze van
inrichting van de begroting. Daaraan zitten voor- en nadelen vast, maar
daarover is ongetwijfeld gesproken.
   De VOORZITTER: Wijzigt mevr. Spier haar voorstel?
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik volg graag het voorstel van de wethouder
voor Financiën.
   De VOORZITTER: Dan vervalt dus het tweede onderdeel van het dictum van
voorstel nr. 477. Dat voorstel moet dan worden ingetrokken en gewijzigd
worden ingediend.
   Wethouder BAKKER: Ik wijs ook het gewijzigde voorstel af. In onze
voordracht zeggen wij heel duidelijk, dat het budget voor het
Investeringsplan voor vele jaren wordt vastgelegd, dus ver over de eerste
kunstenplanperiode heen. Als dit voorstel wordt overgenomen zal een
aanzienlijk deel ervan moeten worden besteed aan de betaling van
rentekosten. Dit wil ik de Raad dan ook nog meegeven. Het College ontraadt
dus de aanvaarding van het gewijzigde voorstel.

   Het voorstel-mevr. Spier-van der Woude (nr. 477), ingetrokken zijnde,
maakt geen onderwerp van behandeling meer uit.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

45aø   Voorstel van 15 juli 1993 van mevr. Spier-Van der Woude inzake het
vervallen van een zinsnede in voorstel nr. 477 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
478, blz. 2120).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

  Aan de orde is de stemming over het voorstel-mevr. Spier-van der Woude
(nr. 478).

   De heer J. VAN DUIJN (stemmotivering): De CDA-fractie zal tegen dit
voorstel stemmen omdat zowel de juridische gevolgen als de precedentwerking
van dit voorstel niet zijn te overzien.

   Het voorstel-mevr. Spier-van der Woude (478) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruyn, Hooijmaijers, Houterman, mevr. Spier-van
der Woude, mevr. Van der Stoel en Van Wijk zich voor het voorstel hebben
verklaard.

   Het voorstel-Holvast c.s. (nr. 479) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Holvast, Hulsman, mevr. Oedayraj
Singh Varma, mevr. Onstenk, Platvoet en mevr. Tanja zich voor het voorstel
hebben verklaard.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1958 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.

   Het bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde
adres wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening.

   26
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 juni 1993 tot
instemming met de rekening over 1992 en tot het akkoord gaan met de
begroting voor 1994 van de Regionale Brandweer Amsterdam en omstreken
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 415, blz. 1868).

   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. De concept-raadsvoordracht
brengt in beeld wat de jaarrekening met een nadelig saldo over 1992 heeft
opgeleverd. Het voorstel dat nu voorligt, betreft de begroting voor 1994.
Wij constateren over die jaren, dat er een tekort in de begroting en in de
rekening zit. In de voordracht wordt niet uitgelegd welke de oorzaken zijn
van dat tekort. Wij verzoeken het College, alle inspanningen erop te
richten, dat er bij het bestuur van de gemeenschappelijke regeling voor
zorg wordt gedragen, dat de begroting en de rekening voor 1995 volledig
sluitend zullen zijn. Het is zonde, met een niet-sluitende begroting en
rekening te werken.
   De VOORZITTER: Het is een misverstand, dat de begroting niet sluitend
zou zijn. De begroting is sluitend, conform de afspraken die zijn gemaakt
bij de totstandkoming van deze gemeenschappelijke regeling. De
Gemeenschappelijke Regeling voor Brandweer en Rampenbestrijding in
Regioverband zoals deze thans wordt genoemd, kent voor 60% eigen inkomsten.
Deze worden voornamelijk gevormd door een rijksbijdrage Ä geen
doeluitkering Ä voor regionale samenwerking op dit gebied, door de
opbrengsten uit opleidingen van de bedrijfsbrandweer en nog door enkele
kleinere posten. De resterende 40% is het tekort waarvan de gemeenten
hebben afgesproken, dit te dekken in hun gemeentebegrotingen, naar rato van
het inwonertal. Ter vergelijking wijs ik erop, dat het ROA helemaal geen
eigen inkomsten heeft en dus een nadelig saldo kent ten bedrage van de
gehele begroting. De gemeenten hebben afgesproken, dat nadelig saldo
volledig af te dekken met een bijdrage van fl 2 per inwoner. Wij zijn op dit
moment bezig, de Regionale Brandweer Amsterdam en omstreken, die nog in
lokale eenheden uiteenvalt, om te vormen tot een volledig geregionaliseerde
brandweerorganisatie. Wellicht kan dit ook tot andere begrotingscijfers
leiden en kan de regionale brandweer ook een eigen rechtspersoonlijkheid
krijgen, dan wel op den duur opgaan in het ROA. Dat is het eindbeeld.
Zolang wij echter nog op deze voet voortgaan, zal de verhouding ook in 1995
nog wel 60-40 moeten zijn, zo vrees ik. Dat betekent dus niet, strikt
genomen, dat er geen sprake zou zijn van een sluitende begroting.
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. De werking van een
gemeenschappelijke regeling is mijn fractie wel bekend. Waar wij tegenop
lopen, is dat wij dit bedrag als gemeente Amsterdam moeten ophoesten. Wij
hebben als samenwerkende gemeenten afgesproken, dat wij het zullen betalen,
maar dat is nog geen reden om daarmee tot in lengte van jaren door te gaan.
Ons gaat het erom, dat ook de regionale brandweer Ä net als de lokale
brandweer dat moet doen Ä werkt met een begroting en de uitgaven
inzichtelijk maakt. Misschien is het in die verdere, nauwe samenwerking
mogelijk tot een betere afstemming te komen, zodat wij niet die lokale
bijdrage voor een reeks van jaren behoeven op te hoesten.
   De heer VELDMAN: Mijnheer de Voorzitter. In aanvulling op uw informatie
stel ik vast, dat de rekening over 1992 een overschot vertoont en dat over
de verdeling daarvan wat de bijdragen van gemeenten betreft in gezamenlijk
overleg een goede afspraak is gemaakt.
    (Mevr. VAN DER STOEL: Er is sprake van een geringer tekort, maar wel
    van een tekort!)
    (De VOORZITTER: Neen, van een meevaller!)
   Mevr. Van der Stoel heeft ook in de Rekeningen-commissie gezeten. Wij
blijven nu financieel-technisch even op het rechte pad. Er is een begroting
vastgesteld. Ten aanzien van die begroting is er een meevaller. Mevr. Van
der Stoel schetst dan ook een verkeerd beeld, namelijk dat er een tekort
op de rekening zou zijn en dat dit ook in de komende jaren het geval zou
zijn. Dat is niet juist. In 1992 was het overschot op de rekening ten
aanzien van de begroting een meevaller. Het is onderling tussen de
gemeenten verdeeld en leidde dus tot een geringere bijdrage. De opdracht
aan de bestuurders voor 1993 is Ä zoals ook is vastgesteld Ä een begroting
die duidelijk uitgaat van een goede kostenbeperking, maar wel rekening
houdt met een overgangssituatie van een stedelijke naar een regionale
brandweer met ‚‚n begroting en rekening, zoals de Voorzitter ook heeft
aangegeven. De duidelijke afspraak is gemaakt met de Voorzitter van deze
Raad, dat voorstellen die Ä ook in relatie met de Amsterdamse belangen Ä
in het regionaal bestuur aan de orde komen in de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken enz. aan de orde zullen worden gesteld.
Dan hebt u alle gelegenheid, uw kennis en ervaring in te brengen en
aanbevelingen te doen of adviezen uit te brengen voor een betere gang van
zaken als u die mogelijk acht.
   De VOORZITTER: De begroting voor 1994 is, evenals de rekening en het
accountantsrapport over 1992, zeer inzichtelijk. Het gaat om dikke,
gemotiveerde stukken waarvan men hier alleen maar het topje van de
Amsterdamse ijsberg aantreft dat onze bijdrage regelt. De stukken zijn in
volle omvang aan de orde geweest in het algemeen bestuur en in de Commissie
voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken enz.
   Verder heb ik weinig toe te voegen aan de woorden van de heer Veldman.
Tegenover de bijdrage van de gemeente staat het feit, dat de regionale
brandweer op basis van de Brandweerwet en de Rampenwet ten behoeve van de
gemeente een publieke veiligheidstaak uitoefent, waarvoor wij dus moeten
betalen. Wij hopen dat in de toekomst geheel op regionale grondslag te
kunnen organiseren. Dan ontstaan er weer andere financiële verhoudingen.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1869 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.

   31
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 juni 1993 tot
realisering van het plan van nieuwbouw Nieuwe Kerkstraat 37Ä67
(Gemeenteblad afd. 1,
nr. 444, blz. 2006).

   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht staat vermeld,
dat op 23 maart jl. een inspraakavond is gehouden in de buurt, waarbij
overwegend geen bezwaren zijn ingebracht. Een uitgebreider verslag van deze
inspraakavond zou in de voordracht niet hebben misstaan. Navraag in de
buurt wees uit, dat degenen die ik daarover sprak met de gang van zaken
onbekend waren. Wat de vormgeving van de eventuele nieuwbouw betreft, moge
ik verwijzen naar een artikel van de heer Heddema in Het Parool van 28 juni
jl. dat de titel droeg "Bescherm de stad tegen egotrippers en ijdeltuiten".
Daarin citeert hij de architect Edo Spier, die woedend is over de gang van
zaken, onder meer bij het verlenen van bouwvergunningen te Amsterdam. Ik
voeg hieraan toe: bescherm de stad eveneens tegen ambtenaren die
egotrippers al te snel terwille zijn met het leveren van bouwvergunningen.
Dat is een besturen op afstand waarvan men niet moet zijn gediend.
Tenslotte zou men moeten overwegen of men de Gerard W. Bakkers en de
Sedijko's niet buiten de banpalen van de stad moet brengen, inclusief de
heer R.H.G. van Duijn met zijn dakkapel, die zonder de vereiste vergunning
is gebouwd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Die dakkapel is een goede bijdrage aan de
    compacte stad, lijkt mij.)
   Ik mag tenslotte de aandacht vestigen op het artikel in het Amsterdams
Stadsblad van gisteren, waarin de heer Geurt Brinkgreve schrijft, dat het
slopen van woningen vaak eigenbelang is van aannemers, architecten en
ambtenaren en niet in het belang is van de huurders. Daarom zal ik in dit
geval tegen de voordracht stemmen.
   Mevr. TANJA: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie kan instemmen met het
voorgestelde nieuwbouwplan. Wij hebben dit plan in de Commissie voor
Stadsvernieuwing enz. besproken. Uit het verslag van de inspraak dat in die
commissie aan de orde is geweest, is gebleken dat de buurt daarmee heeft
kunnen instemmen. Wij menen, dat het plan een verbetering is van de
situatie ter plekke.
   Verder is in de commissie van advies en bijstand naar aanleiding van
diverse bouwplannen afgesproken, dat er een discussie komt met de
Welstandscommissie over de kwaliteit van de bouwplannen. Die discussie zal
in het najaar worden gehouden. Dat vind ik een belangrijk moment.
   Wij vinden het verder een goede zaak, dat bestaande panden goed worden
onderhouden, maar dat ook nieuwe architectuur zich kan ontwikkelen en in
de stad verder vorm geeft aan de volkshuisvesting en de woningbouw.
   Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Het plan is goed voorbereid.
Er is inspraak geweest. Er zijn overwegend geen bezwaren geopperd, ook bij
onze bespreking in de Commissie voor Stadsvernieuwing enz. Dat betekent,
dat wij Ä zoals mevr. Tanja aangeeft Ä hier een goed stadsvernieuwingsplan
kunnen gaan uitvoeren, waarbij wij gelukkig ook veel voorbeelden kennen van
mensen die wel degelijk heel tevreden zijn over nieuwbouwplannen die wij
in onze stad ontwikkelen.
   Ik meen, dat ik daarmee de vragen heb beantwoord. Op de opmerking van
de heer R.H.G. Van Duijn ga ik niet in. Ik meen, dat de regels Ä zoals wij
dat eerder hebben afgesproken Ä ordentelijk moeten worden gehandhaafd.
Daarvoor zal in dit geval het stadsdeel zorgdragen.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2007 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Beaux en Bruyn
gevraagde aantekening.

   36
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 juni 1993 inzake nadere
besluitvorming met betrekking tot de privatisering van het Gemeentelijk
Woningbedrijf (Gemeenteblad afd. 1, nr. 427, blz. 1921).

   De heer J. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De privatisering van het
Gemeentelijk Woningbedrijf hebben wij een aantal malen in deze Raad
besproken. De heer Van Hoeve heeft een zeer uitvoerig betoog gehouden Ä dat
wij hebben onderschreven Ä over de verdiensten van het bedrijf in het
verleden, zowel ten aanzien van de doelstellingen als ten aanzien van de
resultaten.
   Nu zijn wij dan aangeland bij de finale afronding en krijgen wij de
statuten voorgelegd. Op zichzelf zou dit een fluitje van een cent moeten
zijn, ondanks eerdere discussies in deze Raad. Meerdere fracties hebben
gesteld, dat zij voorstander zijn van verzelfstandiging, niet van
privatisering. Het College stelt nu privatisering voor. De CDA-fractie is
het daarmee van harte eens. Eigenlijk is ook de wetgeving daarop gericht.
   Dat betekent wel, dat de gemeente veel van haar bevoegdheden Ä maar ook
grote sommen gelds Ä overdraagt aan een nieuwe organisatie, de Stichting
Het Woningbedrijf Amsterdam. Wij stemmen daarmee in. Er is echter ook
wetgeving op dit punt. In deze Raad is gediscussieerd over de vraag of de
Raad bijvoorbeeld de meerderheid van de commissarissen zou moeten benoemen.
De Raad wordt voorgesteld, slechts drie van de zeven leden van de raad van
commissarissen te benoemen. Wij zijn het daarmee eens. Naar onze mening
gaat het niet zozeer om het aantal als wel om de argumenten die men
hanteert en om de kwaliteit van de leden van de raad van commissarissen.
   Wel hebben wij problemen met het feit, dat men ons statuten voorlegt die
in een privatiseringsmodel verder gaan dan de normale voorbeeldstatuten die
bijvoorbeeld door het Nederlands Christelijk Instituut voor de
Volkshuisvesting (NCIV) voor andere corporaties elders in het land worden
gehanteerd. Wij hebben ons ook laten adviseren door een vooraanstaand
notarissenkantoor uit Kampen, kantoor Van Roeland Heule/Notaris Kamp.
Daarin participeren onder anderen mr. Herweijer jr. en mr. Tjeenk Willink
jr. Zij komen ook tot de conclusie, dat men op een bepaald moment een
goede, evenwichtige afweging moet maken tussen de taken en bevoegdheden van
het bestuur en van de raad van commissarissen.
   Wij vinden, dat in de voorgelegde statuten in feite het bestuur Ä dat
is in dit geval een eenhoofdige directie Ä te veel macht heeft ten opzichte
van de raad van commissarissen. Dat is geen kwestie van een gebrek aan
vertrouwen in de directeur, integendeel. Wij stellen statuten vast met het
oog op de toekomst. Daarbij gaat het niet alleen om de huidige directeur,
maar ook om de directeuren die na hem zullen worden benoemd.
   Het genoemde notarissenkantoor schrijft bijvoorbeeld over de directie,
het bestuur in de zin der wet: "In het raad van toezicht-model beschikt de
directie over alle beslissingsbevoegdheden. De directie vormt dan ook het
bestuur in de zin der wet. Het bestuur kan op verschillende manieren vorm
worden gegeven. In principe is het mogelijk, te kiezen voor een eenhoofdige
directie. Dat betekent dus, dat het bestuur van de corporatie uit ‚‚n
persoon bestaat." Dat is het model dat het College ons voorlegt. Het
notarissenkantoor vindt, dat men daarmee in het geval van heel kleine
corporaties al moet oppassen. Bij ons gaat het echter om een bedrijf waarin
honderden miljoenen guldens omgaan, dus wij zouden hiermee nog veel sterker
moeten oppassen. Het kantoor schrijft: "Is een eenhoofdige directie binnen
het raad van toezicht-model echter wenselijk, de aard van de beslissing
maakt een brede deskundigheid en het afwegen van verschillende opinies
noodzakelijk. De machtsconcentratie bij ‚‚n persoon maakt de organisatie
en ook de persoon zelf kwetsbaar. Als gekozen wordt voor een eenhoofdige
directie, dan is een managementteam, bestaande uit diensthoofden van
belangrijke afdelingen mijns inziens wenselijk." Daarover zeggen de
statuten allemaal niets.
   Wij volgen het College uiteindelijk in de redenering, dan desnoods maar
de eenhoofdige directie als het bestuur te laten benoemen. Wel vinden wij,
dat men een aantal van de bevoegdheden die men nu bij de directeur legt bij
de raad van commissarissen zou moeten leggen. Ik zal daarover een voorstel
indienen waarin wij aangeven op welke punten dat het geval zou moeten zijn.
Wij vinden, dat het beleid in hoofdlijnen een verantwoordelijkheid van de
raad van commissarissen is en niet, zoals het College voorstelt, van de
directeur.
   Zo vinden wij ook de bepaling in art. 6, lid 2h, dat de directeur te
allen tijde toegang heeft tot de raad van commissarissen niet juist.
Immers, de bevoegdheid van de raad van commissarissen is ook het ontslaan
van de directeur, als dat nodig is. Waar er sprake van is, dat in ieder
geval twee keer per jaar moet worden vergaderd tussen het bestuur Ä c.q.
de directeur Ä en de raad van commissarissen, die tenminste vier keer per
jaar vergadert, gaan wij er in goede verhoudingen van uit dat de directeur
daar altijd bij kan zijn. Wij vinden echter niet, dat dit in de statuten
op die manier moet worden geregeld.
   Kortom, wij vinden niet, dat het College roomser dan de paus moet worden
en in een privatisering de raad van commissarissen ondergeschikt moet maken
aan de directeur. Daartoe dient ons raadsvoorstel. Dat is niet een motie
van wantrouwen jegens de directie. Wij willen een Stichting Het
Woningbedrijf Amsterdam die goed opereert, ook in de toekomst, om de
belangen van het woningbedrijf goed te realiseren en om de doelstelling die
nu is geformuleerd in de statuten van de stichting overeind te houden, te
weten: "De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door zorg voor
goede en betaalbare huisvesting voor brede lagen van de bevolking en met
name aandacht te besteden aan het huisvesten van personen met lage inkomens
die door omstandigheden niet of onvoldoende in staat zijn op eigen kracht
in een passende woning te voorzien". Wij vinden, dat de raad van toezicht,
c.q. de raad van commissarissen, daarin een belangrijke doelstelling heeft
en daarom het beleid moet bepalen, ook in de toekomst.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

47ø   Voorstel van 15 juli 1993 van de raadsleden J. van Duijn en Spit
inzake het in de Statuten van de Stichting Het Woningbedrijf Amsterdam doen
vervallen van art. 6, lid 2a en 2h en het uitbreiden van art. 8
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 480, blz. 2122).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. De heer J. van Duijn heeft
naar het NCIV gekeken, in de christelijke hoek. Er is een Platform van
Gemeentelijke Woningbedrijven dat in goed overleg met allerlei deskundigen
modelstatuten heeft ontwikkeld. Daarnaar heeft men sterk gekeken in dit
verband. Die eenhoofdige leiding is ook in andere grote woningbedrijven aan
de orde, zoals in Utrecht en Den Haag.
    (De heer J. VAN DUIJN: Het probleem is, dat juist de voorgelegde
    statuten op de twee essentiële punten die ik heb genoemd afwijken van
    de concept-statuten die het NCIV hanteert en ook in feite van het
    Besluit Beheer Sociale Huursector.)
   Mijn informatie is, dat hier de concept-statuten zijn gekopieerd die
door het Platform van Gemeentelijke Woningbedrijven zijn ontwikkeld.
    (Mevr. TANJA: Daarom kan de heer J. van Duijn nog wel gelijk hebben.
    Daarin kunnen ook fouten sluipen.)
   Hij heeft naar de NCIV-stukken gekeken. Die zijn niet gekopieerd, andere
wel. Ik lees in de statuten over de toezichtfunctie. Dat houdt ook in, dat
er jaarstukken, begrotingen en dergelijke passeren. Essentieel is wat men
verwacht van een eenhoofdige leiding. Dat is naar ons gevoelen eenduidig,
namelijk dat deze verantwoordelijk is voor het beleid van de stichting op
hoofdlijnen, terwijl de raad van commissarissen Ä een toezichthoudend
bestuur, of hoe men dit wil noemen Ä verantwoordelijk is voor het toezicht
daarop. Dat is zo ruim gedefinieerd, dat die raad van toezicht niets
tekortkomt. Deze kan doen wat nodig is.
    (De heer HOOIJMAIJERS: U zegt zelf, dat u inhoudelijk geen bezwaar hebt
    tegen de vermelding in het voorstel van de heer J van Duijn, waarvan
    u zegt dat deze al onder het toezicht valt. Is het dan niet zinvol, dat
    wij dit er dan ook in zetten?)
   Het venijn zit hem in "het beleid van de stichting op hoofdlijnen". Dat
is gewoon een andere formule.
    (De heer HOOIJMAIJERS: Dat doet een raad van commissarissen toch ook?)
   Die houdt toezicht in de ruimste zin, dus daar zit naar mijn gevoelen
geen pijn.
   Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben deze statuten ook
besproken in de Commissie voor Stadsvernieuwing enz. Ik begrijp, dat de
heer J. van Duijn nogal bezorgd is, dat een nieuwe directeur van het
verzelfstandigd Woningbedrijf te veel macht zou krijgen. Hij heeft verwezen
naar art. 6, lid 2h, waarin staat dat ook de directeur toegang heeft tot
de vergadering van de raad van commissarissen en bevoegd is, in die
vergadering het woord te voeren. Het is goed, dan ook een aantal andere
artikelen te lezen, op grond waarvan de raad van commissarissen wel
degelijk alleen kan vergaderen als er echt sprake is van serieuze problemen
nadat die raad in eerste instantie Ä zoals dat hoort bij hoor en wederhoor
Ä met de directeur heeft gesproken. Daarna kan de raad van commissarissen
de directeur al dan niet schorsen en hem verzoeken de vergadering te
verlaten, om vervolgens als raad van commissarissen onderling te
overleggen. Het voorbeeld dat de heer J van Duijn heeft genoemd vind ik dan
ook niet overtuigend.
   Verder is het heel belangrijk, dat in de statuten wel degelijk ook is
voorzien, dat de directeur een aantal belangrijke beleidsstukken aan de
raad van commissarissen voorlegt. Hij krijgt natuurlijk vrijheidsmarges om
te handelen binnen beleidskaders die zijn vastgesteld voor de raad van
commissarissen. Wordt die directeur nu een alleseter? Is hij een absolute
supermacho en kan hij van alles en nog wat doen? Het zal duidelijk zijn,
dat een managementteam en alles wat daarmee samenhangt een vanzelfsprekende
zaak is. Het zal duidelijk zijn, dat de directeur van het verzelfstandigd
Woningbedrijf wel degelijk een eigen beleidsapparaat, c.q. een
managementteam zal hebben. Het ligt ook in de rede, te veronderstellen dat
tussen de raad van commissarissen en de eventuele leden van het
managementteam ook overleg zal worden gevoerd. Kortom, ik ben ervoor, deze
voordracht ongewijzigd vast te stellen.
    (De heer HOOIJMAIJERS: Inhoudelijk hebt u geen problemen met de twee
    aandachtspunten in het voorstel. U zegt alleen, dat u deze een onnodige
    verduidelijking vindt.)
   Ik heb gereageerd op de woorden van de heer J. van Duijn. Ik heb het
voorstel dat daarnet is ingediend hier niet voor mij. Wij hebben een heel
zorgvuldig voortraject gehad en alle statuten bekeken en laten bekijken,
ook door de Afdeling Juridische Zaken ten stadhuize. Het lijkt mij, waar
er nog wensen zijn bij de heer J. van Duijn waarvan hij zegt dat zij
behoren tot de specifieke uitwerking, dat deze nog eens uitdrukkelijk
worden bekeken. Daartegen heb ik geen bezwaar, maar het lijkt mij geen
goede zaak, nu weer de ingewikkelde weg te volgen van het aanpassen van de
statuten.
    (De heer J. VAN DUIJN: Neen, u legt concept-statuten aan ons voor. De
    Raad heeft hier eerder naar gevraagd. U zou goedkeuring krijgen als u
    goedkeuring van de Raad kreeg. Het gaat er niet om, achteraf zaken te
    wijzigen.)
   Ik heb het voorstel nu voor mij. Daarin staat: art. 6, lid 2a en 2h te
doen vervallen. In het eerstgenoemde artikel staat: "bepaalt het te voeren
beleid", waarbij in de statuten als geheel sprake is van een afweging van
verhoudingen. Er is sprake van een raad van commissarissen, een bestuur,
personeel en bewoners, ieder met een aantal bevoegdheden.
    (De heer J. VAN DUIJN: In ieder bedrijf, bij iedere raad van
    commissarissen, hoort dat onder het kopje "taken en bevoegdheden van
    de raad van commissarissen". Zij bepalen het beleid, de uitvoering is
    aan de directeur. Natuurlijk legt de directeur een concept-beleidsplan
    voor aan de raad van commissarissen, maar de bevoegdheid voor het vast
    te stellen beleid op hoofdlijnen ligt bij de raad van commissarissen,
    niet bij de directeur.)
   Als commissaris heeft men een aantal heel belangrijke bevoegdheden en
taken, maar men is niet de gangmaker in de beleidsvoorbereiding en -
vorming. Zo heb ik dat in ieder geval altijd ervaren in een enkel
commissariaat dat ik op non-profitbasis heb mogen voeren, bijvoorbeeld in
het korte verleden bij de NV Stadsherstel.
    (De heer J. VAN DUIJN: Wel in de vaststelling, zoals de jaarstukken ook
    door de raad van commissarissen worden vastgesteld.)
   U spreekt maar over de raad van commissarissen. Deze heeft primair tot
doel het bewaken van de continuïteit van de onderneming en de financiële
context daarin. Veel belangrijker is het echter hoe men met de bewoners en
de huurders omgaat en welke bevoegdheden zij hebben. Een raad van
commissarissen zal wel een aantal financiële zaken toetsen, maar rekent
erop dat er ook een heel zware inspraakformule is voor beleidsmatige zaken.
    (De heer J. VAN DUIJN: Dat is geregeld in de statuten. Daarom wijzen
    de bewoners op bindende voordracht ook commissarissen aan. Het gaat er
    juist om, dat die bewonersparticipatie ook in de raad van
    commissarissen doorklinkt, maar dat deze dan het hoogst bevoegde orgaan
    binnen de onderneming is.)
   Ik heb al gezegd, dat de raad van commissarissen primair tot taak heeft,
erop toe te zien dat alles blijft binnen de financiële kaders die zijn
vastgesteld. In dat opzicht stuurt de raad van commissarissen op heel
evidente hoofdlijnen. Verder zal de machtsbalans Ä om het maar eens in die
harde termen te zeggen Ä binnen het Woningbedrijf primair moeten worden
gevoed, gestuurd, gecontroleerd door de eigen bewonersplatforms, de eigen
inspraakkanalen, en zal bijvoorbeeld ook een beleidsdiscussie gaan
plaatsvinden. Stelt u zich eens voor, dat duizenden huurders van het
Woningbedrijf met de jaarlijkse huurverhoging of met verbeterprogramma's
niet akkoord gaan, dan wordt er een hard robbertje gevochten. Dat is niet
een taak van de raad van commissarissen, maar Ä net als dat ook bij andere
corporaties gaat Ä een kwestie van overleg tussen de vereniging of
stichting en haar achterban. Kortom, ik heb er echt geen behoefte aan, dit
soort artikelen op deze manier te doen aanpassen. De vaststelling van de
jaarstukken en de begroting is ook in deze statuten al geregeld. Bij het
andere punt komt weer het beleid van de stichting op hoofdlijnen naar
voren, waarover ik daarnet al een beschouwing heb gehouden.
   Ik besluit met mijn toezegging aan de heer J. van Duijn dat ik
natuurlijk nog wel eens wil bekijken waardoor de directeur wordt
ondersteund, hoe het zit met de bevoegdheden van het managementteam en wat
dies meer zij. Die punten zal ik zeker aandacht geven en zo nodig
effectueren.
    De heer J. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het is geen motie van
wantrouwen, jegens de directeur noch jegens wie dan ook. Het gaat erom, dat
wij als Raad vaststellen wie uiteindelijk het beleid bepaalt. Naar mijn
mening moet dat de raad van commissarissen doen en daartoe strekt het
voorstel ook, mede ter bescherming van de eenhoofdige directie die een
miljardenbedrijf gaat leiden.
    (Mevr. TANJA: Wat ik nu vervelend vind in het besluit onder a is dat
    u ook lid 2h van art. 6 wilt laten vervallen. Dat lid heeft betrekking
    op het voeren van het woord door het bestuur in de vergadering van de
    raad van commissarissen. Uw voornaamste bezwaar is, dat het ontslag
    daar een onderwerp van discussie kan zijn, maar dat is naar mijn mening
    elders afdoende geregeld. Ik vind het echter wel belangrijk, dat de
    directeur in de raad van commissarissen kan spreken. Ik ben er dus niet
    voor dat punt te laten vervallen.)
   Dat kan ik eventueel laten vervallen.
   In de statuten is sprake van ten minste twee vergaderingen van het
bestuur met de raad van commissarissen. Dat betreft dan de taken en
bevoegdheden van het bestuur. Bij de taken en bevoegdheden van de raad van
commissarissen is vervolgens sprake van tenminste vier vergaderingen.
Daarin zit enige discrepantie. Wat mij betreft had het, gezien de grootte
van het bedrijf, voor de hand gelegen, gewoon overal te zetten, dat er
tenminste vier keer per jaar wordt vergaderd. Dat is dus niet logisch.
   Verder volg ik mevr. Tanja en amendeer ik mijn voorstel. Wij schrappen
in punt a van het besluit art. 6, lid 2h. Het voorstel handelt dus alleen
nog over artikel 6, lid 2a en art. 8.

   Het voorstel-J. van Duijn c.s. (nr. 480), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

47aø   Voorstel van 15 juli 1993 van de raadsleden J. van Duijn en Spit
inzake het in de Statuten van de Stichting Het Woningbedrijf Amsterdam doen
vervallen van art. 6, lid 2a en het uitbreiden van art. 8 enz.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 481, blz. 2123).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer VAN HOEVE (orde). Ik proef bij de collega's wel enige sympathie
voor het voorstel van de heer J. van Duijn, maar ik vind het ook
onzorgvuldig, zonder goede discussie in de commissie van advies en bijstand
in de statuten in te grijpen. Ik wil graag bezien hoe het hele verhaal in
elkaar zit. Daarom doe ik het ordevoorstel om de behandeling op te schorten
totdat hierover in de eerste commissievergadering na het reces is
beraadslaagd.
   De heer J. VAN DUIJN: Ik heb dit voorstel in de commissie aangekondigd.
Wij hebben daarover in eerste termijn gesproken, want er was geen ruimte
voor een tweede termijn. De wethouder heeft toegezegd, onze punten te
zullen meenemen. Ik heb er later nog met de directeur van het Gemeentelijk
Woningbedrijf over gesproken. Hij heeft gezegd, dat op dit punt de politiek
een uitspraak moet doen, maar er in principe geen bezwaar tegen te hebben.
   Mevr. TANJA: Ik kan in grote lijnen het betoog van de heer J. van Duijn
steunen. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen, zijn voorstel over te nemen
en in art. 8 op te nemen, dat de vaststelling van de jaarstukken en de
begroting en het beleid van de stichting op hoofdlijnen ook tot de taken
en bevoegdheden van de raad van commissarissen behoren.
   De VOORZITTER: Er ligt een ordevoorstel om het debat op te schorten.
   Mevr. TANJA: Ik vind, dat dat niet kan.
   De heer HOOIJMAIJERS: Volgens de wethouder kan dat niet. Ik zag hem
althans neen schudden.
   De VOORZITTER: Ik stel vast, dat het ordevoorstel niet wordt
overgenomen.
   Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Ik wijs er nogmaals op, dat wij
de statuten kennen van de woningbedrijven in Rotterdam, Utrecht en Den
Haag, dat al ver op ons voorligt wat de privatisering van het Gemeentelijk
Woningbedrijf betreft. Die statuten zijn ook besproken met alle
gemeentelijke woningbedrijven in het land, verenigd in het Platform van
Gemeentelijke Woningbedrijven, waarin ook grote woningbedrijven deelnemen.
Het woningbedrijf van Rotterdam beheert 44.000 woningen. Ik geloof, dat het
nog net iets groter is dan het Gemeentelijk Woningbedrijf van Amsterdam.
Het woningbedrijf van Den Haag beheert 18.000 woningen, evenals dat van
Utrecht. Die bedrijven gaan alle te werk volgens ditzelfde model. Ik
begrijp het echt niet, maar de Raad moet het maar zeggen, zelf vind ik het
raar. De raad van commissarissen komt vier of acht keer per jaar bijeen.
Dat die raad een finale verantwoordelijkheid heeft voor de beoordeling van
de financiële continuïteit, de manier waarop begrotingen zijn geregeld en
dergelijke, spreekt voor zichzelf. Daarin speelt de raad van commissarissen
uiteraard een essentiële rol. Het voorstel is in een aantal opzichten dan
ook zeer overdreven.
    (De heer J. VAN DUIJN:  Als het vanzelfsprekend is, neem het dan in de
    statuten op!)
   Hoe kunt u nu op de rare gedachte komen ' ik begrijp het althans niet
en als de raadsleden dat wel doen stappen zij blind in dit gat ' dat de
commissarissen die vier keer per jaar bijeenkomen alle beleidsnota's moeten
vaststellen en alle hoofdlijnen van beleid moeten bepalen? Daarmee wordt
toch onevenwichtigheid geïntroduceerd? Ik vind dit de omgekeerde wereld en
ik begrijp er absoluut niets van. Dus ik raad dit voorstel gewoon af. Men
moet een scherp onderscheid maken tussen de taken van de raad van
commissarissen en die van het bestuur. Dat de finale controle, inclusief
de schorsingsbevoegdheid, de ontslagbevoegdheid en dergelijke berust bij
de raad van commissarissen in de richting van directie of bestuur spreekt
voor zichzelf. De heer J. van Duijn is de hele zaak aan het kantelen; ik
vind het veel belangrijker, dat de bewoners en huurders het beleid mede
kunnen beïnvloeden binnen vooraf goed met elkaar af te spreken financiële
kaders.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel J. van Duijn c.s. (nr.
481).

   De heer HOOIJMAIJERS (stemmotivering): De VVD zal toch voor dit voorstel
stemmen omdat wij van mening zijn, dat de commissarissen tenminste iets te
zeggen moeten hebben. Aangezien de wethouder heeft aangegeven, dat hij met
de intentie als zodanig geen moeite heeft en dit mijns inziens alleen een
verbijzondering daarvan is ' nogmaals, de commissarissen moeten iets te
doen hebben ' zijn wij het eens met dit voorstel.
   De heer VAN HOEVE: Er staan nog steeds veel overbodige punten in dit
voorstel, maar wij zullen ons niet tegen aanvaarding ervan verzetten.
   De heer ORANJE: Hoewel ik hoop, dat ook de taal- en spelfouten uit de
eerste overweging worden gehaald, vindt mijn fractie de clausule die het
CDA voorstelt toch verstandiger omdat het bestuur slechts uit ‚‚n persoon
bestaat.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit voorstel strekt tot een naar mijn mening
zeer kleine toename van de democratische controle en dat kan geen kwaad.

   Het voorstel-J. van Duijn c.s. (nr. 481) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bakker, Genet, De Grave, Ten Have, Jonker, Saris en
mevr. Wildekamp zich tegen het voorstel hebben verklaard.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1926 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de daarin als gevolg van aanneming van
het voorstel-J. van Duijn c.s. (nr. 481) aangebrachte wijziging.

   39
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 juni 1993 tot verhoging
van de verkeersveiligheid op vrije banen (krediet 1993) (Gemeenteblad afd.
1, nr. 412, blz. 1861).

   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Met de besluiten onder I en II
kan ik instemmen, alsmede met de in de bijlage genoemde voorstellen. Wel
wil ik nogmaals onder de aandacht brengen, dat toepassing van kuilen,
heuvels en snelheidsbrekers niet onder alle omstandigheden juist is.
Verpleegkundigen die in ambulances levensreddende handelingen bij een
patiënt moeten verrichten, wordt dit bij de confrontatie met deze obstakels
moeilijk of onmogelijk gemaakt. Hiervoor zag ik dus graag, juist ter
voorkoming van slachtoffers, andere oplossingen. Graag verneem ik van de
wethouder of hij dit kan toezeggen.
   Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. De bedoeling van de kuilen
is om het aantal ambulanceritten ten gevolge van aanrijdingen op de
trambaan te doen verminderen.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil de mogelijkheid niet
uitsluiten dat de ongelukken elders plaatsvinden en dat de ambulances op
weg naar het ziekenhuis die kuilen tegenkomen. Dus daarom zou ik graag
zien, dat hiervoor een andere oplossing werd gevonden.
   Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Dat is ook de afweging die
ik aan de Raad vraag. In de commissie van advies en bijstand is in die zin
beslist, dat wij, zij het selectief, doorgaan met het aanbrengen van
kuilen.
    (De heer BEAUX: Dat is dan jammer voor de slachtoffers.)
   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1863 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Beaux gevraagde
aantekening, dat hij geacht wil worden, tegen de voordracht te hebben
gestemd.

   45
A   Nota van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1993, getiteld:
    Meerjarenperspectief 1994Ä1998 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 450, blz.
    2025).

B   Nota van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1993, getiteld;
    Voortgangsnota 1993 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 451, blz. 2069).

C   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 april 1993 ten geleide
    van de Nota Amsterdam naar 2005 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 259, blz.
    1213 en bijlage H).

   De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA heeft vanmiddag
twee sprekers over dit onderwerp. Over het meerjarig financieel kader en
de voortgangsrapportage voert onze financiële woordvoerder, de heer Van
Hoeve, het woord. Van die onderwerpen heb ik geen verstand. Ik heb de
gemakkelijke taak, over het uitgeven van het geld te spreken, terwijl hij
straks het moeilijke karwei moet klaren, het vinden van geld of het
bezuinigen te behandelen.
   Ik beperk mij dus tot de Nota Amsterdam naar 2005. Ik noem acht
uitgangspunten die voor de PvdA-fractie van belang zijn als toetsingskader
voor het verdere traject dat nu volgt, zowel in de onderhandelingen in het
kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex) als in de
komende twaalf jaar.
   Evenals de landelijke PvdA kiest ook de Amsterdamse PvdA voor investeren
boven consumeren. Dat is het eerste uitgangspunt.    Het tweede is '
hierover zijn veel misverstanden gerezen, dus het is van belang dat heel
erg duidelijk te zeggen ' dat volgens de fractie investeren en
onderhouden/beheren altijd in evenwicht moeten zijn. Dat kan geen kwestie
van of-of zijn, maar dat is uiteraard een kwestie van en-en. Er moet een
evenwicht worden gevonden in de juiste mix, de juiste fasering.
   Het derde uitgangspunt is, dat wij niet alleen in infrastructuur moeten
investeren, maar ook in mensen. Dat is ook een vanzelfsprekend uitgangspunt
voor onze fractie.
   Het vierde uitgangspunt is, dat wij vooral daar moeten investeren waar
het geld weer andere investeringen genereert. Sla zoveel mogelijk vliegen
in ‚‚n klap, dit ook gekoppeld aan het vorige uitgangspunt. Als nu goed
wordt geïnvesteerd in taalcursussen en in speciale opleidingsprogramma's,
bevordert men, dat de Amsterdammers die op de arbeidsmarkt aantreden op het
moment dat de projecten daadwerkelijk moeten worden gebouwd, kansrijk zijn
eraan te mogen meebouwen. Daarover zijn al ideeën ontwikkeld, bijvoorbeeld
in het kader van het IJ-oeverproject. In deze discussie behoren wij ons
voor te nemen dat soort vliegen in ‚‚n klap te slaan en dat tot
huisgewoonte te maken.
   Het vijfde uitgangspunt is, dat zoveel mogelijk daar moet worden
geïnvesteerd waar hierdoor het gebruik en het nut van de bestaande
voorzieningen wordt vergroot. Dat is goedkoop, maar ook goed voor die
voorzieningen.
   Het zesde uitgangspunt is, dat zoveel mogelijk moet worden geïnvesteerd
in zaken die de belangen dienen van de mensen die dat het hardst nodig
hebben. Ik doel hierbij op de lager betaalden. Natuurlijk doen wij dit het
liefst zonder de belangen van anderen te schaden, maar het is een absolute
prioriteit.
   Ons zevende uitgangspunt is, dat wij als stad met allerlei andere
partners en belanghebbenden staan voor de opgaven die in de nota zeer goed
zijn omschreven. Ik noem het rijk, de provincie, het Regionaal orgaan
Amsterdam (ROA), de stadsdelen, de beleggers, woningcorporaties, de NV
Nederlandse Spoorwegen (NS) enz. Daar vloeien twee uitgangspunten uit
voort. Het eerste is dat om van die partners, van die belanghebbenden een
commitment te verkrijgen men zelf ook bereid moet zijn offers te brengen
om aanzienlijke bijdragen te leveren. Dat moet duidelijk worden getoond.
Het tweede punt is, dat men hierbij ook heel goed die gescheiden
verantwoordelijkheden en die gescheiden belangen in het oog moet houden.
Dat wil zeggen, men gaat niet datgene doen wat gezien de aard van de
verantwoordelijkheid en de aard van de belangen bij de ander hoort, althans
niet zonder meer. Het kan dus zijn, dat het eerste uitgangspunt inzake het
tonen van het commitment daarop een inbreuk maakt. Omgekeerd kan het ook
zijn, dat het tweede punt, het oog hebben voor de gescheiden belangen,
daaraan een grens stelt.
   Het achtste en laatste uitgangspunt is, dat het geld eerst zoveel
mogelijk moet worden verdiend voordat het kan worden uitgegeven. Deze
vermaning is aan deze wethouder nauwelijks besteed, want dat is zijn
huisstijl, maar het is wel goed, dat in het verband van deze discussie als
een heus uitgangspunt te noemen.
   Spitsen wij dit toe op de bestaande stad en dan op de nieuwe projecten,
dan ontstaat er meer duidelijkheid over de bedoeling met die abstracte
zaken. Wij weten Ä nu spreek ik even over de woonomgeving Ä dat er een
enorm achterstallig onderhoud is aan wegen. De stadsdelen hebben een
grondig en cijfermatig goed onderbouwd programma van ongeveer 500 miljoen
gulden op tafel gelegd, als ik goed ben geïnformeerd. Wat is nu de goede
manier om de plannen voor de bestaande stad en nieuwe projecten in
gezamenlijkheid en in goed evenwicht uit te dragen als voorkeursbeleid? Er
moet een programma worden gemaakt, dat erin voorziet dat op de dag dat
bijvoorbeeld de noord-zuidlijn wordt geopend, ook de laatste gerenoveerde
straat wordt opgeleverd. Het gaat om dergelijke beelden.
   Hetzelfde geldt ten aanzien van bijvoorbeeld scholen. Er is een
substantieel achterstallig onderhoud aan scholen. Maak een zodanig
programma dat het in tastbare beelden wordt gevat en dat wanneer een nieuw
project, een wezenlijk beeldbepalend nieuw project in gebruik wordt
genomen, tegelijkertijd de gerenoveerde school wordt opgeleverd. Dat is
goed voor het ambtelijk apparaat, want het weet dat dit een evenwichtige
en een gefaseerde mix is. Dat is goed voor het draagvlak onder de
Amsterdammers. In dat verband noem ik volledigheidshalve Ä deze zaken zijn
in de voordracht ook als zeer belangrijke onderwerpen genoemd Ä het
taalonderwijs, de banenpool en het verbeteren van de schoolinfrastructuur
om er daadwerkelijk voor te zorgen dat de Amsterdammers klaar staan op het
moment waarop wij hen voor dat werk nodig hebben.
   In dit verband wijs ik wat de bestaande stad betreft ook op het grote
belang van de herstructurering van de bedrijfsterreinen. Daarvoor moet een
gericht investeringsprogramma worden opgezet.
   Ik kom bij de nieuwe projecten. Onomstreden is in deze Raad het belang
van de noord-zuidlijn. De PvdA-fractie heeft met naar ik meen alle andere
fracties ook al de bereidheid uitgesproken om te verdedigen, dat de opening
van deze lijn consequenties zal hebben voor het bestaande net en zeker voor
die tramlijnen die door deze voorziening min of meer overbodig worden. Het
kan eventueel nog verder gaan; dat is bespreekbaar.
   Nieuw-Oost ligt moeilijker. Nieuw-Oost is aan de ene kant ongeveer de
absolute prioriteit in het hele woningbouwbeleid, terwijl het aan de andere
kant de meest ongebruikelijke taak is die een gemeente op zich kan nemen.
Voorzover wij weten is het nog nooit vertoond, dat een gemeente een polder
aanlegt. Dat is ook niet goed, want het is typisch een
rijksverantwoordelijkheid. Over het enorme belang van Nieuw-Oost mag geen
enkele twijfel bestaan. Voor ons is Nieuw-Oost de woningbouwlocatie bij
uitstek. Een andere is er eenvoudig niet. Voor ons is Nieuw-Oost een
milieuvriendelijke locatie. Dat is goed uit te leggen, dat behoef ik hier
niet te doen. Voor ons is Nieuw-Oost de infrastructurele zekerheid die
beleggers nodig hebben om in het stuk IJ op weg naar Nieuw-Oost te gaan
investeren. Al tijden lang roept iedereen, dat zodra wij zekerheid hebben
over Nieuw-Oost, wij ook zekerheid hebben over de IJ-rail oost. Dan zullen
de beleggers durven investeren. Nieuw-Oost is dus zeer belangrijk; het is
met name voor Nieuw-Oost dat het Kabinet zo duidelijk over de brug durft
te komen. Wat ons betreft heeft het daarom ook de kwalificatie "Kabinet
voor de steden" verdiend. Natuurlijk geldt dit ook voor de noord-zuidlijn.
Ik houd echter staande, dat het aanleggen van polders op zichzelf genomen
een rijksverantwoordelijkheid is. Dat moet het uitgangspunt zijn in de
onderhandelingen met het Kabinet.
   Tenslotte merk ik in dit verband op ' het staat in de nota en het geldt
natuurlijk ook al als bestaand beleid ' dat het echt noodzakelijk is '
misschien zou er een notitie van het Gemeentelijk Grondbedrijf over kunnen
komen ' te komen tot een gefaseerde en op elkaar afgestemde ontwikkeling
van de IJ-oevers en de zuid-as, en wel zodanig dat wij op een gegeven
moment geld verdienen in het zuiden van de stad, volgens stedebouwkundig
aanvaarde principes uiteraard, dat wij kunnen gebruiken om de IJ-oevers
vanaf enig moment verder te ontwikkelen.
   Uit mijn betoog blijkt, dat de PvdA-fractie de Nota Amsterdam naar 2005
beschouwt als een goed stuk waarmee wij kunnen onderhandelen. Dat betekent
ook, dat nog veel moet worden gedaan om de gewenste mix en fasering te
vinden om te komen tot dat evenwichtige programma dat verder loopt dan
1998, namelijk tot 2005; een zodanig programma, dat een draagvlak wordt
verkregen voor de beeldbepalende elementen. Dat is typisch een taak des
colleges. Dat moet de fractie niet doen, zeker niet voordat duidelijkheid
ontstaat in het politieke debat over de hoeveelheid geld die werkelijk
voorhanden is tot 2005. Ik wilde eigenlijk spreken over huiswerk voor het
College, maar het begrip "huiswerk" heeft tezeer betrekking op zaken die
in het verleden zijn blijven liggen. Ik zie het eerder als een schone taak
en ik hoop dat de uitgangspunten die de PvdA-fractie heeft geformuleerd in
dat huiswerk volledig tot hun recht zullen komen.
   De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. Voor het "Kabinet voor de
steden" en alle belangstelling voor investeren in Amsterdam en de andere
grote steden, mag de vlag uit, maar de financieel specialist van de PvdA-
fractie heeft het nog niet allemaal in de klauw, ook niet na de stukken die
nu zijn voorgelegd. Ik ben zo arrogant te veronderstellen, dat de
Gemeenteraad het op dit moment ook nog niet allemaal in de klauw heeft. De
wethouder heeft bij deze hoeveelheid stukken een goede toelichting gegeven
en heeft gezegd, dat de zaak op orde is. Er is gedaan wat men kon doen, er
is inzicht gegeven en de politieke partijen moeten maar kiezen en hiermee
in hun programma's rekening houden.
   Wie even doordenkt, krijgt het beeld dat het College nu even terzijde
staat en dat is wat wij op dit moment niet kunnen hebben. De dienstauto's
rijden heen en weer. Er is druk overleg met Den Haag vanuit Amsterdam, maar
ook in ROA-verband. Er moeten de komende maanden zaken worden gedaan. Af
en toe lezen wij in de krant dat miljarden guldens beschikbaar zijn, maar
elke keer zit er ook een bijdrage van de gemeente Amsterdam of van de regio
aan vast.
   Met de onderhandelingen over de Bijlmermeerhoogbouw zijn wij gestopt,
vanuit de gedachte dat wij nog meer zaken moeten doen met het rijk. De oude
stadsvernieuwingskosten hebben wij voor een deel voor onze rekening genomen
toen over de noord-zuidlijn werd gesproken. Er moet verder worden gesproken
over de volkshuisvesting. Voorzover dat ons als Raad bekend is, dreigt daar
een enorm gat te ontstaan. Het College heeft er ook in de commissie van
advies en bijstand voor gewaarschuwd, dat Amsterdam zelf moet gaan
bijdragen aan die enorme bouwinspanning. Wie wil verantwoordelijk zijn voor
de toekomstige voorspelde woningnood? Het kan echter allemaal erg veel
worden, want het gaat elke keer om honderden miljoenen guldens. Dan kan het
overleg met het rijk ook niet eindigen met een opmerking in de trant van:
dag Ruud, dag Wim, jullie hebben veel bijgedragen.
   Wat was het nu? Hoeveel moeten wij bijdragen? Waar eindigt het? Men moet
exactheid betrachten en de zaak moet ook controleerbaarheid zijn voor de
Amsterdamse Gemeenteraad. Tot nu toe hebben wij eigenlijk alleen maar via
persberichten kennis kunnen nemen van wat het bedrag dat binnen is en van
de gevolgen die dit voor de Amsterdamse Gemeenteraad heeft. Ik zou dan ook
graag van de wethouder voor Financiën willen weten wat zijn rol daarin is
deze maanden en hoe hij denkt, dat de Raad over de gevolgen voor de
algemene begroting van Amsterdam, waaruit wij nog zoveel moeten
financieren, kan waken.
   Een andere vorm van bewaken is te vinden in de organisatie van de grote
projecten. Wij hebben na het Stopera-debƒcle een aantal afspraken gemaakt
over de aanpak van grote projecten door Amsterdam. Het is de vraag of die
voor een noord-zuidlijn en voor een zaak als Nieuw-Oost voldoen. Tevens is
het de vraag of wij als gemeente projecten in deze orde moeten ontwikkelen
of dat aan een Openbaar Lichaam IJ-meer of aan de NS gevraagd moet worden
een eigen verantwoordelijkheid te dragen, zodat wij de van ons gevraagde
bijdrage kunnen normeren.
   Ik kies toch deze invalshoek, mede op grond van de stukken die aan ons
zijn voorgelegd. In het Meerjarenperspectief 1994-1998 staan naast de vele
minnen enkele plussen die de zaak in evenwicht schijnen te houden. E‚n van
de belangrijkste plussen is de rente-ontwikkeling. Ik heb altijd in de
Commissie voor Financiën enz. geleerd, dat wie de rente-ontwikkeling kan
voorspellen in Nederland een rijk mens zou zijn. Het College hoopt op een
rente-ontwikkeling voor meerdere jaren. Dat gegeven is zeer
conjunctuurgevoelig, evenals een aantal mogelijke tegenvallers voor de
Amsterdamse begroting. Ik noem het aantal uitkeringen en de gronduitgifte.
Het College noemt dit allemaal wel, maar het becijfert het nog niet in de
plussen en minnen. Wij gaan in de Nota Amsterdam naar 2005 uit van een
stadsvernieuwingsbijdrage van het rijk die ook na 1996 wordt gehandhaafd.
Wij gaan uit van een mogelijke besparing van 50 miljoen gulden op het
ambtelijk apparaat. Dat zijn hypothesen of veronderstellingen, want de
reorganisatie van het toekomstige lokale bestuur is een zaak van nader
overleg met het ROA, het rijk en de provincie. De PvdA-fractie deelt de
mening, dat hier geld moet zijn te vinden, maar er staat een andere
discussie voorop, de discussie over de vraag of het toekomstige ROA een
goed centraal bestuur voor deze regio kan vormen en of het daartoe
uitgerust is. Zo lang die vraag niet is beantwoord, zijn mogelijke
bezuinigingen op het ambtelijk apparaat per definitie hap snap. Ik vraag
mij dan ook af of wij de komende twee of drie jaar daarvan al verwachtingen
kunnen hebben die niet de kwalificatie "hap snap" verdienen. Het is
natuurlijk belangrijk, al die mensen die bij de reorganisatie betrokken
zijn ook een richting en zekerheid over hun toekomstige inzet te geven, dan
wel over hun verplaatsingsmogelijkheden.
   Het ROA is ook op een ander terrein in het financiële verhaal een
schakel, omdat wij, bijvoorbeeld in onze tarievendiscussie, zeggen dat
Amsterdam nu zijn tarieven maar niet verder moet verhogen omdat wij al
zozeer boven de ROA-norm zitten. Dat is zo. Dat zou betekenen, dat
buurgemeenten in de toekomst hun tarieven zouden moeten aanpassen om ook
een bijdrage aan de regionale kosten te kunnen geven. Het regionale
grondbedrijf en de verevening zijn er nog lang niet.
   Het is ook een terecht punt van de buurgemeenten waarmee wij samenwerken
in ROA-verband, eerst aan te tonen wat de samenwerking inhoudelijk betekent
en eerst te zorgen dat er een antwoord komt op de vele vragen uit de regio,
waarna het slotstuk, de financiële verhouding, aan de orde kan komen.
Daarmee beginnen wij niet, hoewel men daarover in sommige gemeenten al heel
vroeg begon te spreken. Voor de PvdA-fractie is dit ook niet iets waarmee
wij het ROA kapot moeten praten.
   Aan de andere kant zal het Kabinet reële bijdragen vragen van een regio.
Wij zullen dus binnen enkele maanden moeten spreken over de vraag hoe het
regio-geld binnenkomt. Waarschijnlijk is het niet verstandig, nu over oude
reserves van buurgemeenten te spreken. Voor de kortere termijn willen wij
echter, ook vooruitlopend op het hecht maken van het ROA, het idee
meegeven, een ROA-ontwikkelingsfonds te vormen waarin de gemeenten de hun
gevraagde bijdragen apart kunnen zetten. Het ROA mag in ieder geval niet
tot vier jaar passiviteit leiden. Daarvoor staat er voor Amsterdam en de
regio te veel op het spel.
   Over de tarieven heb ik niets anders te zeggen dan datgene wat ik bij
de laatste financiële beschouwingen heb gezegd over de belangstelling
waarmee wij voorstellen tot matiging en de gevolgen daarvan voor de
Amsterdamse gemeentebegroting tegemoet zien. Wij wijzen erop, dat dit Ä
gezien de ROA-tarievendruk, maar ook gezien de bijdragen die wij van de
Amsterdammers vragen aan algehele tariefverhogingen Ä komt naast het bedrag
dat aan milieuheffingen moet worden opgebracht.
   Hierbij speelt de vraag mee of in de sfeer van de baatbelasting
precario-bijdragen te vragen zijn. Ik kom daarop naar aanleiding van de
discussie in de Commissie voor Financiën enz. over de bijdrage van de
horeca via de precario,
maar ook doordat ik heb nagedacht over de vraag wat wij nu aan moeten met
het Museumplein, dat ineens voor een bedrag van 60 miljoen gulden op onze
begroting stond. Inmiddels is dat bedrag door de Stadsdeelraad Zuid
teruggebracht tot 30 miljoen gulden, dat wij dan ook nog in enkele jaren
mogen betalen, zoals ik uit betrouwbare bron heb begrepen, maar dit blijft
toch een forse vraag naar meedenken vanuit de gemeente Amsterdam.
   Wie heeft er nu echt, behalve de Amsterdammers die een mooi plein
krijgen, financieel baat bij een hersteld Museumplein en Stedelijk Museum?
Dat is de Amsterdamse toeristenindustrie. Iedereen gaat naar Parijs als
daar bij een museum iets is veranderd. Iedereen zal naar Amsterdam komen
als het Stedelijk Museum en het Museumplein zo zullen zijn ingericht. De
baten vloeien dus rijkelijk naar de Amsterdamse toeristenindustrie toe. Dan
is het de vraag of wij een adequaat instrumentarium van baatbelasting of
tarievenverhoging in die richting kunnen ontwikkelen, waarmee bijvoorbeeld
de helft van die kosten wordt opgebracht door de sector die daaraan
verdient. Misschien is het een idee, met de Amsterdamse toeristenindustrie
te overleggen over de mogelijkheden, de helft van de gevraagde bijdrage
voor het Museumplein op de een of andere manier op tafel te krijgen,
bijvoorbeeld door als gemeente een bepaalde tijd af te zien van verhoging
van de lastendruk voor die sector, onder toezegging van een bijdrage van
die kant. Daar gebeurt te veel om het onbesproken te laten. Ik nodig het
College dan ook uit, met de Amsterdamse ondernemers in deze branche in
gesprek te gaan over hun bijdrage aan het Museumplein.
   Ik noem het Museumplein als een voorbeeld. In de cultuursector worden
drie topprioriteiten genoemd. Gisteren hebben wij een debat gevoerd over
de IJ-oevers en de prioriteitenstelling daarin. Het zou ons heel wat waard
zijn als het College bij de begrotingsvoorstellen voor 1994 niet alleen
voorstelde welke projecten er worden opgevoerd, maar ook besluitvorming
voorlegde over projecten die in de planning zitten, die wij in de koker
houden en die wij schrappen, omdat met alle bestaande voornemens ook veel
voorbereidingsgeld gemoeid is.
   Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. De ondertitel van de Nota
Amsterdam naar 2005 is "Amsterdamse bijdrage aan de ruimtelijke strategie
van het Regionaal orgaan Amsterdam". Met andere woorden, het is een
toekomstbeeld van Amsterdam zoals het graag zijn positie binnen het ROA
ziet en zoals het zal functioneren in de toekomst. Het is daarom ook tevens
een beperking en een kader van de nota. Hoe wil Amsterdam zich binnen het
ROA ontwikkelen? Die beperking ligt niet alleen in de Ä soms tegengestelde
Ä wensen van de diverse ROA-partners, maar ook in de beperking van de
financiële middelen, die hiermee vaak samenvalt.
   Nog steeds is het ons niet duidelijk hoe het ROA Ä en dus ook Amsterdam
als onderdeel van het ROA Ä uit de Vinex-onderhandelingen is gekomen. Maakt
dat de behandeling van deze nota op dit moment zinloos? Ik meen van niet.
Hoewel wij dus nog geen concrete keuzen kunnen maken voor bepaalde
projecten, is het wel duidelijk dat Ä hoe de onderhandelingen ook zullen
uitpakken Ä niet alles wat wij willen tegelijk zal kunnen worden aangepakt.
Met andere woorden, er zal fasering in de projecten moeten worden
aangebracht. Daarom moeten wij prioriteiten stellen. Dat die prioriteiten
niet alleen op het ruimtelijke beleid, maar op het gehele beleid hun
weerslag zullen krijgen, lijkt mij duidelijk.
   Daarom zal ik iets zeggen over de prioriteiten die voor de fractie van
D66 gelden. Wij onderschrijven de visie Ä ik durf het woord haast niet te
gebruiken Ä van het College, dat Amsterdam een open stad moet blijven.
    (Mevr. VAN DER STOEL: Kunt u dat toelichten?)
   Ik hoop, dat in mijn verhaal toch iets van een visie aan de horizon
gloort. Amsterdam moet een open stad blijven. Dat is een stad waar vogels
van diverse pluimage zich thuis kunnen voelen. Ik bedoel daarmee: waar arm
en rijk, jong en oud, alloch- en autochtoon naast elkaar moeten kunnen
wonen en zich kunnen ontplooien. De mensen samen vormen de stad. Die mensen
houden Amsterdam gaande en vormen ook het draagvlak voor de diverse
voorzieningen. Een gemˆleerde bevolking dus, die wij een gemˆleerd woon-
en leefmilieu moeten kunnen aanbieden, met goedkope huurwoningen en dure
koopwoningen; zoveel mogelijk in een Amsterdamse traditie gemengd naast en
door elkaar, met patsers en huisgezinnen in dezelfde straat. Dat is een
levende en vitale stad.
   Honderd jaar geleden lagen achter het Concertgebouw weilanden. Dat was
een landbouwgebied. Om nieuwe Amsterdammers te kunnen huisvesten, zijn
Amsterdam-Zuid en de 19e-eeuwse Gordel gebouwd. Daarin heeft men
geïnvesteerd. Zo is het altijd geweest in de historie van de stad. Men
breidde uit om de bestaande stad te versterken, om de mensen een plek te
geven om te wonen en opdat de mensen niet zouden wegtrekken. Daarom is het
mijns inziens een grote fout, een tegenstelling te zien tussen enerzijds
uitbreiding en anderzijds het in stand houden van de bestaande stad. Die
twee horen onlosmakelijk bij elkaar. Daarom blijft Nieuw-Oost in de visie
van de fractie van D66 ook een topprioriteit. Het is namelijk een
mogelijkheid om Amsterdammers te huisvesten binnen onze gemeentegrenzen en
om doorstroming mogelijk te maken in de vaak starre woningmarkt.
   Een ander speerpunt voor de fractie van D66 is het openbaar vervoer, om
de bereikbaarheid van de woon- en werkgebieden te garanderen en te
verbeteren, zonder dat het milieu verdergaand wordt belast. Daarom zijn
voor ons de noord-zuidlijn en de combivariant zeer noodzakelijk. Overigens
zal de heer Van der Laan zich realiseren, dat een gefaseerde ontwikkeling
van Amsterdam-Zuid Ä waar hij hoopt geld te verdienen, waar ik op zichzelf
ook sterk voor ben Ä ook hoge investeringen in de infrastructuur daar
vereist, omdat Amsterdam-Zuid daarop nu in het geheel niet is berekend.
Daar moet dan ook weer geld bij worden gelegd. De heer Van der Laan zegt,
dat de wethouder alleen geld wil uitgeven dat hij heeft.
    (De heer VAN DER LAAN: Dat is een misverstand. Ik heb gezegd: ‚‚n van
    de uitgangspunten moet zijn, dat men zoveel mogelijk eerst geld
    verdient voordat men het uitgeeft. Dat vertrouwen hebben wij wel in
    deze wethouder, bij wie dit in goede handen is.)
   Soms gaat de kost voor de baat uit.
    (De heer VAN DER LAAN: Ik zeg ook "zoveel mogelijk". U zoekt een
    tegenstelling die er niet is.)
   Als laatste wil ik nog iets zeggen over Amsterdam als cultuurstad. In
de inleiding van de nota wordt nog wel gesproken over Amsterdam als
cultuurstad, maar bij de verdere uitwerking valt dit weg. Dat vind ik een
gemiste kans. Ik heb in Binnenlands Bestuur een artikeltje gevonden over
toerisme in Nederland, harde valuta en werkgelegenheid dat de wethouder
voor Financiën ook zal aanspreken. Daarin staat, dat het toerisme ‚‚n van
de hoofdmotoren van de economie lijkt te gaan worden. De werkgelegenheid
in die sector is enorm en benadert het aantal bouwvakkers van 260.000. Wij
weten allemaal, dat Amsterdam een belangrijk doel is van het toerisme naar
Nederland. Ik volg dan ook de heer Van Hoeve, die heeft gezegd: probeer nu
eens met de mensen uit die sector Ä nog meer dan nu al gebeurt Ä te gaan
praten. Wij behoeven cultuur toch niet altijd te zien als een sector waar
het allemaal moeizaam gaat? Cultuur is niet alleen een zorgenkind, maar
voor Amsterdam ook een enorm potentieel waarvan wij gebruik moeten maken.
In dit geval is een financiële vertaling van de instandhouding en
uitbreiding van de culturele infrastructuur in Amsterdam dan ook een
noodzakelijk ingrediënt voor een gezonde toekomstvisie op Amsterdam in
2005.
   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Het College verwacht,
gezien de Voortgangsnota 1993, een sluitend beeld van de rekening ten
opzichte van de begroting voor dit jaar. Wij moeten toch zeggen, dat de
ontwikkelingen kennelijk buitengewoon snel gaan. De nota die wij hebben
ontvangen, is gedateerd op 8 juli jl. Op 13 juli jl. stonden in de kranten
alweer berichten, dat er substantiële besparingen zijn bereikt bij de
Gemeentelijke Sociale Dienst in het tweede kwartaal. Wel spraken de
berichten elkaar tegen wat de omvang van het bedrag betrof. Volgens het ene
medium gaat het hierbij om 1 miljoen gulden, volgens het andere om 3
miljoen gulden. Ik weet niet wat juist is. De vraag is of te verwachten is,
dat deze ontwikkeling van een daling van de uitgaven ingevolge de
Rijksgroepsregeling Werkloze Werknemers (RWW) en de Algemene Bijstandswet
zich zal voortzetten. Dat zou betekenen, dat wij buiten datgene wat ons al
gemeld is nog een meevaller kunnen verwachten van 3 miljoen gulden,
respectievelijk 9 miljoen gulden over 1993 als geheel.
   Hoe dan ook, los van dit incident, ziet het totaalbeeld voor 1993 er dus
gezond uit. Het ziet er ook naar uit, dat de begroting voor het jaar 1994
een gezond beeld zal opleveren, op grond van de informatie die het College
ons nu voorlegt. De te verwachten lagere inkomsten, met name door de
kortingen op het Gemeentefonds en de gevolgen van de verslechterende
economische situatie, worden gecompenseerd door meevallers, waarbij de
rentedaling een belangrijke factor is. De heer Van Hoeve wees ook al
duidelijk op de inconsistente waarde van de rentemeevaller als medium
daarin. Het restant van 25 miljoen gulden dat de CAM-operatie ons nog
oplevert, biedt een redelijke ruimte voor datgene wat is geprognotiseerd
aan nieuw beleid. Het is plezierig, dat voor 1994 in ieder geval geen
aanvullende bezuinigingen nodig zijn. Dat is in een verkiezingsjaar altijd
mooi meegenomen!
   Dat neemt niet weg, dat wij ons bij de definitieve begrotingsvoorstellen
toch zeer scherp willen beraden op de onherroepelijk optredende
belastingen- en tarievenaanpassingen, ook al zijn deze allemaal nodig. De
beperkte autonome groei van die belastingen en tarieven mag dan op zichzelf
gerechtvaardigd zijn en ook vanuit het Programakkoord 1990-1994
geaccepteerd worden door de Raad, maar in een jaar waarin de koopkracht
voor het overgrote deel van de Amsterdamse bevolking achteruitgaat Ä dat
staat nu toch als een paal boven water Ä zullen wij die ontwikkelingen
extra-kritisch moeten bekijken. Ik denk daarbij niet alleen aan de
onroerend-goedbelasting, maar bijvoorbeeld ook aan het rioolrecht.
   Dat brengt mij bij het Meerjarenperspectief voor de periode 1994-1998.
Ik dank de wethouder voor de uitvoering van de wensen die wij in het kader
van de begroting hebben geuit voor dat toekomstperspectief. Ik vind het
heel nuttig. Ik heb zelfs begrepen, dat het uniek in Nederland is. Dat is
dan ook een
compliment waard. Los daarvan, meen ik dat iedereen in deze stad en alle
fracties in deze Raad er hun voordeel mee kunnen doen in het jaar dat wij
tegemoetgaan.
   Ten aanzien van de jaarlijkse begroting moet ik zeggen, dat ik toch
ietwat verbaasd ben Ä op een niet onprettige manier Ä over het beeld dat
ons wordt geschetst, namelijk dat men kan constateren, dat bij ongewijzigd
beleid, zonder al te grote inspanningen, de komende begrotingen dekkend
zijn. Er zit nog wel een beperkt tekort in van 6,7 miljoen gulden, maar dat
is best op te vangen.
   Ons uitgangspunt voor de belastingen en tarieven is, dat wij de totale
bijdrage daarvan als aandeel in de totale gemeentelijke inkomsten niet
willen laten stijgen. Dat neemt niet weg, dat om die ontwikkelingen
kostendekkend te houden de Amsterdammer toch geconfronteerd zal worden met
zeer forse lastenverzwaringen. Alleen wordt het huishoudboekje van de stad
als geheel daarvan natuurlijk niet wijzer. Ik heb in de Commissie voor
Financiën enz. al opgemerkt, dat toch een gevoel van onbeheersbaarheid
ontstaat wanneer men het gehele beeld van de uitgebreide paragraaf over
belastingen en tarieven beziet, waarop wij ook zoveel nadruk hebben gelegd.
Men kan eigenlijk onvoldoende inzicht krijgen om te weten hoe het over vier
of vijf jaar zal uitkomen. Wij weten wel, dat de lasten fors zullen
toenemen, maar de mate waarin dat gebeurt en de uitwerking daarvan op de
inkomenspositie van de modale Amsterdammer is eigenlijk niet te overzien.
Met name de financiering van het milieubeleid en de doorwerking van
kapitaallasten op dat vlak zullen heel grote offers vragen. Daarom vinden
wij het buitengewoon goed, dat in de nota zoveel nadruk wordt gelegd op een
goede uitvoering van dat beleid en op veel scherpere prioriteitskeuzen op
basis van het milieurendement. Dat sluit goed aan bij onze inbreng in de
financiële beschouwingen. Terzake van de mogelijkheden die de nieuwe
heffingen ons bieden verwachten wij ook een actief beleid. Ik verwijs
nogmaals naar onze inbreng en onze voorstellen bij de laatste
begrotingsbehandeling. Ik denk bijvoorbeeld aan de
Vermakelijkheidsretributie, waarvan ik heb begrepen dat de mogelijkheden
sneller kunnen worden gerealiseerd dan tot voor kort werd aangenomen.
   Een van de tarieven die fors zullen stijgen is het tarief voor water.
Het wordt uit deze nota duidelijk, dat in de periode 1994-1998 een grote
investeringsbehoefte zal ontstaan bij de Dienst der Gemeentewaterleidingen.
Dan komt opnieuw de oude discussie in beeld over mogelijke bemetering. Dat
is een beladen onderwerp. Het Meerjarenperspectief 1994-1998 geeft echter
ook nieuwe informatie, namelijk dat het rijk zich eigenlijk steeds
nadrukkelijker in die discussie mengt en van ons verwacht dat wij hiertoe
overgaan.



Dat rechtvaardigt dan toch ook, vanuit dit nieuwe perspectief
opnieuw eens de mogelijkheden te bezien. Wij zouden ons daarbij kunnen
voorstellen, dat ook de financiële consequenties eens worden bezien '
aangezien leidingen een onderdeel zijn van het onroerend goed Ä vanuit het
onroerend-goedperspectief. Daarmee komt men dus bij de eigenaar uit. Dat
vinden wij op zichzelf een interessante gedachte.
   Nog los van de al dan niet bestaande wenselijkheid van bemetering speelt
in ieder geval een rol, dat deze technisch mogelijk moet zijn als men
daartoe ooit zou Ä moeten Ä besluiten. Daarom is het essentieel, dat het
niet onmogelijk wordt gemaakt wat de technische infrastructuur betreft. Op
dat punt dienen wij dan ook een voorstel in, om de minimale inspanning, die
eigenlijk ook geen geld kost, niet voor de toekomst te blokkeren.
   Wat de ROA-ontwikkeling betreft, kan ik mij aansluiten bij de
opmerkingen van de heer Van Hoeve.
   Ten aanzien van de bezuinigingspotentie becijfert het College een
maximum-ombuigingscapaciteit van 50 miljoen gulden. Ik herhaal, dat dat
onzes inziens een te voorzichtige raming is. Wij zijn het ermee eens, dat
aan efficiency-operaties ooit een einde komt, maar wij kunnen ons niet aan
de indruk onttrekken, dat een consequente toets op de effectiviteit van
onze uitgaven onherroepelijk zal leiden tot een bijstelling van de hoogte
van die uitgaven. De nota geeft een indicatie van het niveau van subsidies
en overdrachtsuitgaven. Een andere subsidiemethodiek, die ons in staat
stelt de inzet van de gelden te toetsen op hun doelen, lijkt ons zeer
nuttig. Ook op dat punt verwijs ik naar eerdere opmerkingen van onze
fractie. Gezien de vele prioriteiten voor de infrastructuur, de sociale
sector, de culturele sector en de woningbouw houden wij het zeker niet voor
onmogelijk, dat besparingsmaatregelen ten aanzien van het
voorzieningenniveau en de dienstverleningsactiviteiten rap naderbij komen.
De college-onderhandelingen voor de nieuwe bestuursperiode kunnen naar ons
oordeel wel eens een eerste ijkmoment worden om op dat punt eerste stappen
te zetten.
   Dan kom ik aan de financiële aspecten van de Nota Amsterdam naar 2005.
Het pakket onrendabele projecten beloopt volgens de becijferingen circa 32
miljoen gulden. Dat bedrag komt hoe dan ook voor rekening van de
gemeentebegroting. Het is echter de vraag of alle projecten op deze wijze
en in volle omvang gerealiseerd moeten worden. Wij doen daarover op dit
moment nog geen uitspraak, maar hier doen toch verhalen de ronde. Ik denk
bijvoorbeeld aan de Bijlmermeer. Ik verwacht, dat wij er niet aan zullen
ontkomen, dit nog eens te bezien.
   De lasten voor het pakket aan infrastructurele werken zijn voor rekening
van het rijk. Die lasten zijn weliswaar hoog, maar vooralsnog lijkt het
erop dat een zeer substantieel deel van deze werken zal worden uitgevoerd.
Mevr. De Jong wees er al uitvoerig op, dat wij nog geen rapportage hebben
gekregen over de Vinex-onderhandelingen, omdat deze nog niet zijn afgerond.
Dat ontneemt ons de mogelijkheid, er nu substantieel iets over te zeggen.
De genoemde prioriteiten zullen dan ook een financiële doorvertaling moeten
krijgen.
   Het valt ons op, dat de woningbouwplannen, waarvan het tekort ten laste
van het Gemeentelijk Grondbedrijf komt, de grootste bedragen omvatten uit
het gehele stuk. Nog geen antwoord hebben wij gekregen op de vraag of de
bijdragen van het rijk in de grondkosten van fl 3000 per woning nu wel of
niet verdisconteerd zijn in de cijferopstelling. Dat maakt natuurlijk ook
nog wel iets uit.
   De woningbouwparagraaf geeft jaarlijks een uitgavenpakket aan van 95
miljoen gulden, tegenover een financiële ruimte van 60 miljoen gulden. Dat
betekent een tekort van 35 miljoen gulden. Als wij de extra-taakstelling
moeten halen, komt daar nog eens 20 miljoen gulden bij. Daarvoor geeft het
College eigenlijk geen enkele oplossing aan. Wij moeten concluderen, dat
Amsterdam slechts in staat is, tweederde van die basistaakstelling te
realiseren. Dat achten wij slecht voorstelbaar.
   Anderzijds zien wij, dat dergelijke bedragen ook niet uit de begroting
zouden kunnen worden geperst. Moeten wij nu concluderen, dat hier alle heil
komt uit het Amsterdamse aandeel in de Vinex? Een andere gedachte hierbij
is, in hoeverre de noodzakelijke fasering van de infrastructuur, die
onherroepelijk
optreedt, tevens mogelijkheden biedt om daarmee de samenhangende woningbouw
ook in die mate te faseren, vanzelfsprekend in financiële zin.
   Tot slot kom ik bij de prioriteiten waarvan de Raad het belang reeds
heeft uitgesproken, te weten het Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996, het
Sportaccommodatieplan en het kwaliteitsbeheer van de openbare ruimte.
Daarop rust naar het oordeel van mijn fractie een duidelijke
inspanningsverplichting. Ook daarvoor bestaat er binnen een
begrotingsruimte van 10 miljoen gulden de nodige ruimte. Mevr. De Jong wees
er al op, dat de kunstensector ook een financieel profit-center voor de
stad is. Daarvan moeten wij dus gebruik maken.
   Het geheel overziende, blijken er zeker mogelijkheden te zijn om het
tekort op begrotingen en onrendabele projecten substantieel te realiseren.
Anderzijds blijven er grote vraagtekens staan bij de financiering van de
volkshuisvesting en bij datgene wat er overblijft na de Vinex-
onderhandelingen en wat wij dan willen realiseren. Deze twee posten vormen
een soort tijdbom onder het gehele financiële perspectief, maar die keuzen
zullen wij waarschijnlijk binnen een jaar moeten hebben gemaakt.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

48ø   Voorstel van 15 juli 1993 van de raadsleden Cornelissen en Platvoet
inzake het in een latere fase alsnog plaatsen van verbruiksmeters in
woningen ingeval van vernieuwbouw/renovatie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 482,
blz. 2124).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. De Voortgangsnota 1993 geeft
halverwege het begrotingsjaar 1993 aan hoe de zaak ervoor staat. Er zijn
mee- en tegenvallers, maar het globale beeld is redelijk positief. Extra-
aandacht komt er voor taalonderwijs aan nieuwkomers, het conciërgebedrijf,
het Pleinenplan en de woonzorggarantie. Dat zijn punten die onze volle
steun kunnen krijgen. Het College stelt ook voor, geen verdere aanvullende
bezuinigingen dan de al vastgestelde 25 miljoen gulden door te voeren,
waarbinnen ook de structurele prioriteiten voor nieuw beleid moeten worden
gevonden. De redenering daarachter is, dat het Programakkoord 1990-1994 in
financiële zin voor het grootste deel al is uitgevoerd. Daar heb ik toch
enkele vraagtekens bij. Ik heb het Programakkoord 1990-1994 nog eens
bekeken. Naar mijn mening vraagt een aantal zaken nog om uitvoering, dus
als het College dat zo stelt vind ik dat het ook aan het College is, dat
in de begrotingsmissive voor 1994 heel degelijk te verantwoorden.
   Het belangrijkste punt in de belastingpolitiek voor het komend jaar is
de laatste fase in het kader van het terugbrengen van de wettelijk vereiste
verhouding tussen gebruikers en eigenaren waar het gaat om de onroerend-
goedbelasting. In de berekeningen die wij tot nu toe hebben gezien, zou dat
betekenen dat huurders van woningen 12 miljoen gulden moeten gaan
opbrengen, hetgeen een stijging van 25% zou betekenen, als men het
uitgangspunt hanteert, dat die belasting macro bezien gelijk moet blijven.
Die stijging van 25% zou in het licht van het Programakkoord 1990-1994 Ä
waarin wij hebben gesproken van "een matig tarievenbeleid" Ä moeten worden
gecompenseerd door een verlaging van andere tarieven, met name in de
energiesfeer. Dat is verleden jaar ook gebeurd, en met succes. Ik meen, dat
het einde van de rek wat dit betreft in zicht is.
   Wat moet er dan gebeuren? Is het mogelijk, c.q. wenselijk, de totale
opbrengst van de onroerend-goedbelasting omlaag te brengen door geen
verhoging van 25% toe te passen voor huurders, maar slechts een trendmatige
verhoging? Dat zou betekenen, dat het tarief voor eigenaren drastisch
omlaag moet om de vereiste verhouding van 1:1,25 te bereiken. Ik vind, dat
het College op de verleden jaar ingeslagen weg moet voortgaan. Mocht dat
niet lukken, dan moet het uitgangspunt zijn, dat de omvang van de
onroerend-goedbelasting omlaag dient te worden gebracht op de door mij
geschetste wijze en dat daarvoor compensatie moet worden gezocht door
tarieven voor bedrijven te verhogen en Ä als dat niet toereikend is Ä
anderszins compensatie te vinden. Ik dien een voorstel van die strekking
in, samen met de woordvoerders van de andere collegefracties.
   Een ander punt is de afvalstoffenheffing. Wij hebben daarover naar
aanleiding van het gft-tarief verleden jaar gediscussieerd. Wij pleiten
voor een afsplitsing van de budgetten en voor een zo spoedig mogelijke
afsplitsing naar de stadsdelen van de bevoegdheid, het belastinggeld te
innen. Dat is tot nu toe een punt dat in de ambtelijke adviezen nogal wordt
omzeild. Ik vind, dat het de inzet van deze Raad en van het College moet
zijn, op dat punt de verantwoordelijkheid ook financieel volledig bij de
stadsdelen te leggen. Dat is de enig juiste manier om ook op een herkenbare
manier daarmee milieubeleid te kunnen voeren.
   Ik heb nog drie opmerkingen over het belasting- en tarievenbeleid voor
volgend jaar, die het College alvast kan meenemen in de Baak-besprekingen.
Wij vinden, dat de negatieve egalisatiereserve in het rioolrecht voor
eigenaren moet worden gecompenseerd. Wat ons betreft, mag men het tarief
optimaal optrekken. Wij hebben verder geen bezwaar tegen een verhoging van
de hondenbelasting naar fl 100. Wij vinden tenslotte dat de verhoging van
het precariorecht voor terrassen met 15% in de derde tranche zo kan
doorgaan.
   Het Meerjarenperspectief 1994-1998 is mede opgesteld als hulpstuk voor
het opstellen van verkiezingsprogramma's en daarmee natuurlijk ook voor het
nieuwe programakkoord. Als een Amsterdamse Gerrit Zalm, directeur van het
Centraal Planbureau, heeft wethouder De Grave een aantal macro-economische
ontwikkelingen op een rij gezet, om daarmee een soort ruw financieel kader
voor de periode 1994-1998 te schetsen.
   Wij moeten daaraan naar mijn mening niet al te veel waarde hechten daar
waar het gaat om macro-economische ontwikkelingen zoals het
rentepercentage. Ik haal daarover de heer Zalm aan, die in een artikel dat
hij onlangs schreef in het blad van het wetenschappelijk bureau van Groen
Links, genaamd De Helling, schreef dat de prognoses van het Centraal
Planbureau een ongezond grote invloed hebben op de politiek. Ik ben het met
hem op dat punt eens; die kanttekening maak ik ook bij een aantal
opvattingen in het Meerjarenperspectief 1994-1998.
   In navolging van de heer Cornelissen zeg ik, dat een matig belasting-
en tarievenbeleid zoals wij dat in deze periode hebben gevoerd, voor de
fractie van Groen Links ook een belangrijk punt voor de komende periode is.
Ik heb nog even met de gedachte gespeeld dat een 100% optimalisering van
het kwijtscheldingsbeleid waarnaar wij streven met deze wethouder misschien
een reden kan zijn om toch dat belasting- en tarievenbeleid scherper te
ontwikkelen, maar ik ben van mening, dat met dat kwijtscheldingsbeleid
alleen het souterrain van het inkomensgebouw wordt bediend, dus alleen
degenen die op het absolute minimum zitten en niet degenen die er net boven
zitten. Dat is voor ons het belangrijkste argument om vast te houden aan
het matige tarievenbeleid.
   Anders ligt het met de zakelijke tarieven, dus de tarieven voor
bedrijven. Hierin zit naar onze mening nog de nodige rek, zeker als de
tariefdifferentiatie in de onroerend-goedbelasting mogelijk wordt en een
hoger tarief voor niet-woningen kan worden gehanteerd. Ook in de tarieven
voor water, waarover wij gisteren hebben gesproken, en die voor gas en
elektra zit mogelijk nog enige rek voor de zakelijke tarieven. Mede vanuit
milieu-oogpunt vinden wij dat zeer wenselijk.
   Een andere belangrijke kostenpost is de Afvalverwerkingsinrichting (AVI-
West). Die inrichting is er en moet draaien. Er zijn milieuvoorzieningen
bij getroffen die veel geld kostten, maar die noodzakelijk waren.
Belangrijk is dat de capaciteit volledig wordt benut. Dat leidt tot het
laagste tarief. Wij vinden, dat dat niet moet worden bereikt door een
scheiding van de afvalstoffen vanuit dat oogpunt ter discussie te stellen.
Wij vinden dat het College zich er hard voor moet inzetten, dat het
bedieningsgebied van de AVI-West wordt vergroot. Dat kan betekenen, dat
elders in Nederland een bouwstop plaatsvindt. Ik meen, dat dat de enige
juiste manier is, ook vanuit milieu-oogpunt, om de kosten van de AVI-West
beheersbaar te houden.
   In het kader van de milieutarieven wijs ik ook nog op het watertarief.
De heer Cornelissen heeft er aandacht aan besteed en heeft mede namens mij
een voorstel ingediend. Ik dien een ander voorstel in over hetzelfde
onderwerp, namelijk om opnieuw te discussiëren over het bemeteren van de
waterleiding, ook omdat het College zelf in zijn eigen stuk stelt, dat het
rijk daarvan een voorstander is en er steeds meer op aandringt. Wij zien
ook nog een aantal milieuvoordelen daarbij, namelijk dat andere tarieven
die met water te maken hebben, zoals voor de waterzuivering en het
rioolrecht, ook gebaseerd kunnen worden op de feitelijke afname van water.
Ook vanuit die invalshoek vinden wij het belangrijk het water te bemeteren.
   Het College stelt enige nieuwe belastingen voor. Enkele zijn al heel
lang in discussie, zoals de baatbelasting. Het College zegt dat daarvoor
enkele projecten in studie zijn. Welke projecten zijn dat? Gaat het hierbij
ook om het Museumplein, waarover de heer Van Hoeve sprak, en bijvoorbeeld
ook om de herinrichting van winkelstraten? Dat is een activiteit die in
andere gemeenten met succes voor baatbelasting in aanmerking is gekomen.
Ik wijs er nogmaals op, dat het College niet te vroeg kan zijn met het
invoeren van baatbelasting. Het is alleen succesvol dat te doen voordat het
project daadwerkelijk ter hand wordt genomen.
   Over de ROA-ontwikkelingen en -tarieven is een nota toegezegd. Wij
vinden dat prachtig. Wij vinden wel dat in de discussie de lagere tarieven
in de omringende gemeenten teveel een rol spelen en dat te weinig wordt
geattendeerd op het profijt dat inwoners van de omringende gemeenten hebben
van het hoge, vaak fors gesubsidieerde voorzieningenniveau in Amsterdam.
Een eenzijdige verlaging van de Amsterdamse tarieven, zonder een politieke
discussie in ROA-verband over het wenselijke voorzieningenniveau en de
betaalbaarheid, vinden wij onwenselijk en onverstandig.
   Tenslotte ga ik in op de Nota Amsterdam naar 2005. Ik heb ook gezocht
naar uitgangspunten voor de fractie van Groen Links om die nota te
benaderen, maar na enig onderzoek meende ik bij herlezing van de inleiding,
dat dat helemaal niet nodig was. De Nota Amsterdam naar 2005 opent met
enkele hoofdstukken waarin uitgangspunten c.q. doelstellingen staan waarin
wij ons volledig kunnen vinden, namelijk dat Amsterdam een gastvrije en
open stad moet zijn en dat de duurzame instandhouding van een levende stad
erg belangrijk is. Een ander belangrijk uitgangspunt is een ecologisch
verantwoorde ruimtelijke en economische ontwikkeling. Wij kunnen ons daarin
volledig vinden en hebben ook met de vele projecten die in de nota worden
opgesomd geen moeite.
   Bij twee projecten plaats ik kanttekeningen. Schiphol komt ongetwijfeld
weer terug in deze periode, namelijk in het najaar. Ik roep nog de passage
in herinnering die in het Programakkoord 1990-1994 hierover is opgenomen.
Daarin staat: "Een absolute randvoorwaarde bij de beoordeling van de
ontwikkeling van Schiphol is, dat de milieuoverlast niet toeneemt". Ook de
opvattingen in de Nota Amsterdam naar 2005 geven een aantal richtingen aan
die naar mijn mening de discussie over de uitbreiding van Schiphol opnieuw
scherp op de agenda zullen plaatsen in het komend najaar. Wij kunnen ons
vinden in de toepassing van de algemene uitgangspunten uit deze nota, ook
op dat punt en wij weten ons daarbij gesteund door de opvattingen in het
Programakkoord 1990-1994. Ik ben dan ook zeer benieuwd hoe Ä ook in het
licht van de appendix bij dat akkoord Ä deze discussie in besluitvorming
over de verdere voortgang met betrekking tot dit project zal uitmonden.
   Nieuw-Oost is ook voor de fractie van Groen Links een belangrijke
bouwlocatie. Ik doel daarbij op Nieuw-Oost waarover tot nu toe is
gesproken. Ik moet het onderhand "klein Nieuw-Oost" gaan noemen. Ik wil de
term "eerste fase" niet in de mond nemen, want dat suggereert
logischerwijze een tweede fase en zover zijn wij nog lang niet. Nieuw-Oost
is de grootste bouwlocatie die nog rest binnen de gemeentegrenzen van
Amsterdam. Wij vinden ook, dat die bouwlocatie bebouwd moet worden op de
manier waarop andere bouwlocaties in Amsterdam zijn bebouwd. Mevr. De Jong
sprak daarover ook al. Dat wil dus zeggen, compact en gedifferentieerd,
daarmee ook een bijdrage leverend aan de oplossing van de woningnood. Dat
is voor ons de enige inzet bij het bebouwen van Nieuw-Oost en ik ga er nog
steeds van uit dat dit voor het College ook zo hard ligt.
   Bij de totstandkoming van de Nota Amsterdam naar 2005 is veel
gediscussieerd over de bestaande stad en de nieuwe stad. Ik constateer, dat
de bestaande stad de absolute topprioriteit van het College is. Tot 2005
wordt 395 miljoen gulden in de bestaande stad gestoken. Er wordt een fors
bedrag gestoken in de vernieuwing van de Bijlmermeer. Ik wil graag een
uitleg van het College waar het schermt met het bedrag van 400 miljoen
gulden. Wat doet het met het voorstel van de fracties van D66 en Groen
Links over het scenario dat uitgaat van een bedrag van maximaal 250 miljoen
gulden?
   Over de IJ-oeverontwikkeling is in deze zitting al uitgebreid
gediscussieerd. Dat is voor ons ook een belangrijk onderdeel van de
bestaande stad. Een fors deel van de woningproduktie zal plaatsvinden in
de bestaande stad met alle positieve gevolgen van dien, onder andere
versterking van het winkelapparaat in die delen van de stad die het hard
nodig hebben.
   Wat de woningproduktie in de bestaande stad betreft merk ik nog op, dat
mede onder invloed van het rijksbeleid de vrije-sectorwoningbouw toeneemt,
ook in de bestaande stad. Als men daarvoor kiest Ä in een aantal gevallen
doen wij dat Ä is de bijdrage van de gemeente daarvoor niet meer op zijn
plaats. Als wij op een aantal lege plekken in de westelijke grachtengordel
vrije-sectorwoningen gaan bouwen, vinden wij het niet nodig daar nog eens
fl 25.000 of fl 30.000 aan subsidie op te leggen, zoals wij verleden week in
de Commissie voor Stadsvernieuwing enz. hebben bediscussieerd. Dat zijn
goede, ijzersterke vrije-marktlocaties in de bestaande stad die het naar
ons oordeel ook redden zonder een extra subsidie. Dat subsidiegeld kan dan
veel beter worden gebruikt op een andere plek in de volkshuisvestingssfeer.
    (De heer HOOIJMAIJERS: Dat kan wel zo zijn, maar ik moet u toch even
    corrigeren. U hebt zelf bij de presentatie van de Projectgroep Markt
    kunnen vernemen, dat het aantal vrije-sectorwoningen in deze stad
    procentueel absoluut niet toeneemt, integendeel.)
   Wees nu blij met mijn opmerking. Ik constateer, dat op een aantal
plekken in de stad, mede onder invloed van het rijksbeleid, vrije-
sectorbouw kan worden gerealiseerd. Ik zeg alleen, dat dat ook echte vrije-
sectorbouw moet zijn, want voor mij als socialist is vrije-sectorbouw nog
steeds de bouw waarvoor geen subsidie nodig is.
   Ik heb nog een probleem met de meerjarenraming in het licht van de Nota
Amsterdam naar 2005. De nota is een inzet voor de onderhandelingen met het
rijk. Op die manier beoordelen wij de nota ook en vanuit dat oogpunt
beoordelen wij deze positief. De handicap is echter, dat het slechts gaat
om enkele infrastructurele projecten. In de meerjarenraming besluit het
College terecht met de constatering, dat nog enkele andere belangrijke
investeringen in Amsterdam op de rol staan. Ik noem de realisering van het
fietsenplan, een aantal accommodaties uit het Kunstenplan, het
Sportaccommodatiefonds, achterstallig onderhoud schoolgebouwen en een
kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte. Deze belangrijke zaken worden
naar aanleiding van de Nota Amsterdam naar 2005 echter niet financieel
vertaald, terwijl dat wel moet gebeuren. Wij pleiten dus naast een
meerjarenraming, die er nu is, voor een meerjareninvesteringsplan waarin
alle wenselijke investeringen worden geïnventariseerd. Vervolgens kunnen
wij dan aan de hand van de beschikbare ruimte daarin een prioriteitenweging
aanbrengen. Dat lijkt mij de juiste manier om de komende periode met
investeringen over de gehele linie uit de voeten te kunnen. Ik meen dat de
PvdA dat ook heeft voorgesteld, dus wat dat betreft is er sprake van
eenheid aan de linkerzijde van het College.

   De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

49ø   Voorstel van 15 juli 1993 van de raadsleden Platvoet en Cornelissen
inzake een notitie over het bemeteren van leidingwater van woningen en
bedrijven (Gemeenteblad. afd. 1, nr. 483, blz. 2125).

50ø   Voorstel van 15 juli 1993 van de raadsleden Platvoet, Cornelissen,
Houterman en Van Hoeve inzake het uitgangspunt aan een gelijke OZB-
opbrengst in 1994 alleen vast te houden als gebruikers bij andere
belastingen en tarieven daarvoor worden gecompenseerd (Gemeenteblad afd.
1, nr. 484, blz. 2126).

   De voorstellen worden, zijn respectievelijk voldoende ondersteund en
worden terstond in behandeling genomen.

   De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter.  De drie thema's bij deze
nota zij voor ons kerntaken, koopkracht en kapitaal. Kijkend naar de
stukken van het College, terugblikkend naar het najaar van 1990, toen wij
in de Raad de eerste voorstellen deden voor een CAM-operatie zonder daarbij
een getal te noemen ' dat het uiteindelijk een inventarisatie van 200
miljoen gulden betekende, was iets wat niemand eind 1990 voor mogelijk had
gehouden ' en kijkend naar de komende vier jaar blijkt, dat het College
uitgaat van de invalshoek dat er vermoedelijk nog 50 miljoen gulden
additioneel te bezuinigen is. Dat klinkt redelijk als men voor het gemak
terugblikt naar de 200 miljoen gulden-operatie die achter ons ligt. Dat is
echter niet de invalshoek die de VVD zich, ook met het oog op het komende
verkiezingsjaar, op dit moment eigen wil maken. Als wij spreken over de
opmaat voor de periode 1994-1998, waar het College uitgaat van een
potentieel van 50 miljoen gulden, is de inzet van de VVD-fractie een bedrag
dat ongeveer op het dubbele ligt, zo in de buurt van de 100 miljoen gulden.
Dat is een afwijkend inzicht ten opzichte van de benadering door het
College. Ik meen ook dat de VVD-fractie het zwaartepunt van die ombuiging
niet te veel in de achterste helft van de nieuwe collegeperiode wil leggen,
maar ook in de eerste twee jaar van de collegeperiode al daadwerkelijk de
ombuiging wil realiseren. De ondertoon in de nota van het College is, dat
die 50 miljoen gulden ook nog pas grotendeels aan het eind van de periode
structureel en volledig zullen zijn gerealiseerd.
    (De heer VAN HOEVE: Betekent deze mededeling, dat u ook pleit voor een
    andere opbouw van het ROA? Dergelijke bezuinigingen op het ambtelijk
    apparaat zijn onlosmakelijk verbonden met de besluitvorming over het
    ROA.)
   U kunt gedachten lezen. Ik heb u niet geïnterrumpeerd, maar na de eerste
regel stelt u mij al vragen.
   Men moet bekijken in welke andere richtingen die extra 50 miljoen gulden
zijn te zoeken en men moet uiteraard aangeven wat men ermee wenst te doen.
Wij vinden dat voor die additionele tranche Ä voor het gemak die extra 50
miljoen gulden wat de VVD-fractie betreft Ä moet worden gediscussieerd over
de kerntaken van de lokale overheid Amsterdam met in ons achterhoofd
uiteraard het eindpunt 1998, de hele reorganisatie dank zij het ROA. Alleen
zien wij dat niet als een volgtijdelijk proces, maar als een simultaan
proces. Wij achten het niet nodig te wachten tot 1998 en tot het ROA is
ingevoerd om de vruchten te gaan plukken van de reorganisatie. Naar onze
mening is al een aantal ombuigingen ook in de komende periode te
realiseren. Als wij een en ander willen bereiken met behulp van personele
reorganisatie, dan is het naar onze mening ook verstandig, de aspecten van
een reorganisatie ook in personele zin niet te lang voor ons uit te
schuiven.
   Anderen denken daar anders over. Zij zeggen, dat hierover zo lang
mogelijk moet worden gezwegen en dat pas in 1997 hierover kan worden
gesproken omdat anders onrust ontstaat. Vanuit de liberale invalshoek is
het scheppen van duidelijkheid een goede zaak. Er zijn enkele processen die
elkaar positief kunnen beïnvloeden. Wij hebben namelijk een verticaal
proces van boven naar beneden, daar waar de rijksoverheid steeds meer taken
naar de lokale en regionale overheid schuift met dito werkgelegenheid. Zo
kunnen wij uiteraard vanuit de liberale invalshoek ook een aantal kerntaken
van binnen naar buiten verschuiven, horizontaal, in de richting van de
marktsector. Wij zouden ons ten aanzien van bepaalde kerntaken kunnen
afvragen of dat nog langer kerntaken zijn die wij gewenst achten en of Ä
refererend aan het thema van onze algemene beschouwingen van enkele jaren
geleden Ä de overheid in dezen niet zou moeten terugtreden dan wel op een
aantal punten toetreden. Wat ons betreft zou dat een discussie kunnen zijn
die per saldo een Kerntaken-Amsterdam-Meerjarenperspectief (KAM) zou kunnen
opleveren. Wat wij aan kerntaken zouden kunnen afstoten als lokale
overheid, zou wellicht kunnen worden gecompenseerd door een verschuiving
in rijkstaken in ROA-verband. Dit is een vingeroefening om na te gaan wat
dat in de praktijk zou kunnen betekenen om die 50 miljoen gulden te
realiseren. Als wij ervan uitgaan dat in het ambtelijk apparaat jaarlijks
gemiddeld 6% natuurlijk verloop bestaat en als wij in de komende jaren 1%
daarvan niet zouden opvullen, dan betekent dat in een periode van vier
jaar, waarbij de kwaliteit van de ambtelijke dienstverlening voorop blijft
staan, maar bij afstoting van bepaalde taken de kwantiteit beïnvloed zou
kunnen worden, een mogelijke besparing van ongeveer 50 miljoen gulden.
Uiteraard ligt daarbij ook weer het zwaartepunt in de periode 1997-1998,
maar niet na 1998.
   In de discussie over kerntaken die wij kernachtig zouden willen
uitvoeren zitten uiteraard politieke discussiepunten die per fractie
verschillen. Die discussie hopen wij binnen de VVD-fractie, maar ook binnen
de partij in het kader van het verkiezingsprogramma het komende driekwart
jaar in te gaan.
   Ik kom toe aan de besteding van die additionele 50 miljoen gulden.
Daarmee kan men ook heel veel doen. Wat ons aanspreekt in de benadering van
het College terzake van die eerste 50 miljoen gulden, is de nadruk op
infrastructuur en de produktieve investeringen. Die tweede ombuiging van
50 miljoen gulden is naar onze mening noodzakelijk om in lastenverlichting
terug te ploegen naar de burgerij omdat wij ervan uitgaan, dat welk Kabinet
er na maart van het volgend jaar ook komt, vanuit de Haagse invloed moet
worden gerekend op een koopkrachtverlies in de komende jaren. Mede gezien
ons milieubeleid zal de koopkrachtaantasting van de Amsterdammer de komende
vier jaar helaas realiteit worden, c.q. blijven. Als lokale overheid in
Amsterdam moeten wij dan een behoorlijk bedrag beschikbaar hebben om dat
koopkrachtverlies voor bepaalde doelgroepen in het bijzonder te
compenseren.
   Wat dat betreft Ä ook partijpolitiek gezien Ä uit ik de bijzondere
erkentelijkheid van de kant van de VVD-fractie voor het voorstel terzake
van de onroerend-goedbelasting (OGB). Dat is een belangrijk punt en op twee
aspecten ook een belangrijke symboliek. Dat is het omdat het initiatief
daartoe is genomen door de fractie van Groen Links, door de heer Platvoet.
Wij hebben daarvoor waardering. Erkentelijk zijn wij ook voor het feit dat
het in het vierde jaar van deze zittingsperiode tot stand komt. Daardoor
kan naar onze mening het onderwerp "verlaging van de OGB" als ideologisch
punt van de politieke agenda verdwijnen, zodat wij daar in de komende jaren
hopelijk in praktische zin ook met het oog op het ROA over kunnen
discussiëren.
    (De heer CORNELISSEN: Ik begrijp, dat de VVD-fractie de fractie van
    Groen Links uiterst dankbaar is?)
   Ja. Wat dat betreft hoop ik ook, dat de heer Platvoet dit voorstel
straks niet zal intrekken, omdat wij hem willen uitnodigen op de
ledenvergadering van de VVD op 16 september a.s. de liberale vonk in
ontvangst te nemen. Dat is niet als een plaagstootje bedoeld, maar als
serieuze erkentelijkheid omdat wij in de komende jaren kunnen discussiëren
over de vraag hoeveel de OGB lager zal worden en niet over de vraag of wel
of geen verlaging zou moeten plaatsvinden.
    (De heer PLATVOET: Ik weet niet of ik kan op 16 september a.s., maar
    ik nodig u uit om die erkentelijkheid ook in uw verkiezingscampagne
    duidelijk naar voren te brengen.)
   Ik meen, dat wij dan na de OGB misschien nog ons ideologisch stokpaardje
over eigen grond en erfpacht in de komende jaren op een ideologische manier
kunnen berijden tot het moment dat het ROA er is, want dan zal dat
ideologische punt ook van de politieke agenda zijn verdwenen.
    (De heer PLATVOET: U vindt het dus geen ideologie als wij met dit
    voorstel proberen te voorkomen, dat huurders 25% meer OGB gaan
    betalen?)
  Nee. Dat vind ik heel verstandig en dan heb ik ook het gevoel dat ik hier
niet zes of acht jaar alleen voor mijn hobby in de Raad heb gezeten, maar
dat er soms ook een resultaatje wordt geboekt.
    (De heer PLATVOET: Als dit voorstel daartoe kan bijdragen, kan ik
    gerust gaan slapen vanavond.)
   Daarvoor heb ik niets dan waardering, uiteraard ook voor de heer Van
Hoeve, die verleden jaar heeft aangekondigd in deze richting zijn
gedachtengoed te zullen ontwikkelen.
   Het derde thema is het thema kapitaal. Om twee redenen stellen wij dit
aan de orde. Allereerst omdat dit College en deze Raad ten aanzien van de
kapitaalinvesteringen een goed beleid voeren en veel aandacht hebben voor
de technische infrastructuur. Niet bewust maar soms wel onbewust en ook
niet kwalitatief, maar wel kwantitatief dreigt in deze raadsperiode de
aandacht voor het technische kapitaal de overhand te krijgen boven de
"human resources" ofwel het menselijk kapitaal in onze samenleving. Wij
vinden, dat het goed is, ten behoeve van het menselijk kapitaal in en bij
onze gemeente Amsterdam een net zo goede exercitie en een even goed
gedachtenpatroon te ontwikkelen als in de nota die nu voor ons ligt. De
Nota De Amsterdammer in 2005 kan minstens zo interessant worden als de Nota
Amsterdam naar 2005. Ik hoorde de Voorzitter vandaag klagen, dat hij weinig
tijd kon besteden aan het uitbrengen van zijn stem, maar wellicht dat het
gedachtengoed over het menselijk kapitaal in de komende twee decennia toch
een onderwerp is dat hij op enigerlei manier zou willen en kunnen
co"rdineren omdat het niet typisch in ‚‚n portefeuille past, maar
facetbeleid zou moeten zijn.
   Over de Nota Amsterdam naar 2005 is al veel gesproken, in het bijzonder
door onze specialist op dit terrein, de heer Hooijmaijers. Uiteraard was
en is er wat de VVD-fractie betreft sprake van een paradox, een
schijntegenstelling bij die mensen die spreken over een tegenstelling
tussen de bestaande en de nieuwe stad. Voor ons is dat toch een historische
traditie, vooral van politici met wortels in de polarisatiesfeer van de
jaren zeventig. Toen was het altijd of-of. Als men voor iets is, is men
tegen iets anders. Het bestuurlijk bestel van de jaren tachtig en negentig
wordt gekenmerkt door de en-en-invalshoek zonder onduidelijk te worden. Dat
het kiezen voor de bestaande stad kiezen is tegen de nieuwe stad of
omgekeerd, is eigenlijk een paradox. Deze nota verdeelt de aandacht heel
evenwichtig over de bestaande stad en de nieuwe stad en ik hoop ook, dat
in elk geval wethouder Jonker aan het eind van de tweede termijn zich in
deze nota, niet alleen om praktische redenen, maar ook om gevoelsmatige
redenen voor de komende periode heel goed zal kunnen vinden. Mijn fractie
vindt het in ieder geval een evenwichtige verdeling.
   Binnen die evenwichtige verdeling zijn enkele punten voor de VVD-fractie
belangrijk om nog te memoreren. De prioriteitsvolgorde is geen alfabetische
volgorde geworden in deze nota, maar een beleidsmatige volgorde van
prioriteiten. Het hele aspect van lastenverhoging is niet voor niets een
derde prioriteit geworden. Er wordt ook het politieke taalgebruik "niet
uitgesloten" bij vermeld. Dat is een punt waarin wij ten principale
persisteren. Die prioriteitsvolgorde geeft niet alleen de drie
mogelijkheden aan, maar ook de laatste mogelijkheid die als laatste in
beeld komt; dit om misverstanden, ook partijpolitieke, in de
uitwerkingsperiode te voorkomen.
   Waar de Westrandweg volop uit de verf komt in deze nota, nemen wij aan
dat de iets geringere aandacht voor de tweede Coentunnel voldoende
gecompenseerd wordt in ROA-verband. Wat ons betreft zijn de Westrandweg en
de tweede Coentunnel twee belangrijke ontwikkelingen, niet alleen voor het
Westelijk Havengebied, maar ook voor het gebied ten noorden van het
Noordzeekanaal.
   Wat de verdeling en de aandacht over de verschillende wijken in
Amsterdam betreft worden wij nog wel eens aangesproken, helaas niet door
onze eigen bestuurders, maar door bestuurders uit andere partijen, met name
in Zeeburg en Oost, die het gevoel hebben Ä terecht of niet Ä dat er voor
deze stadsdelen in de centrale stad minder aandacht zou zijn dan voor Bos
en Lommer, de Mercatorbuurt en De Baarsjes. Al die buurten zijn de VVD-
fractie even lief, zodat wij dit misverstand graag vandaag willen wegnemen.
   Het IJ-oeverproject is gisteren al in belangrijke mate besproken. Wij
zeggen nu dat wij in die infrastructuur willen investeren als gemeente. De
rest van het IJ-oeverproject is macro bezien een budgettair neutrale
operatie. Dat is een uitgangspunt dat wij niet graag willen loslaten.
   Mijn laatste opmerking heeft betrekking op Nieuw-Oost. De heer Platvoet
heeft hierover een heel duidelijke opmerking gemaakt waarmee wij het ten
principale niet eens zijn. Voor ons geldt de optie dat Nieuw-Oost qua
grootte Groot-Oost wordt en qua allure Nieuw-Buitenveldert.
   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. De vader van Dik Trom zou
bij dit agendapunt waarschijnlijk hebben uitgesproken, dat het een
bijzonder agendapunt is. En dat is het! Zelden is in deze Raad een punt aan
de orde gesteld waarbij de pretentie en de strekking van de voordracht
enerzijds en de feitelijke tekst en de juridische strekking van de dicta
anderzijds haakser op elkaar stonden dan nu het geval is.
   In het besluit stelt het College voor, twee stukken Ä te weten de
Voortgangsnota 1993 en de nota Meerjarenperspectief 1994-1998, voor
kennisgeving aan te nemen. Dat betekent, zoals wij dat onder de nieuwe
bedeling van de bestuurlijke vernieuwing hebben gedefinieerd, dat het
College voorstelt, vast te stellen dat wij die stukken gelezen hebben
zonder dat wij ons politiek aan de inhoud committeren. Dat zijn de dicta.
   Ten aanzien van de inhoud en de persverklaring van de PvdA-fractie bij
de Nota Amsterdam naar 2005 zou men met beide eerstgenoemde nota's de
laatstgenoemde nota Ä waarover links en rechts al in een eerder stadium
iets is gezegd Ä nu pas in beginsel als richtinggevend concept voor het
beleid tot 2005 kunnen gaan beschouwen, omdat nu twee financiële appendices
voorliggen. Die dicta en die pretenties passen voor geen meter bij elkaar.
   Het besluit dat het College met betrekking tot de Nota Amsterdam naar
2005 van de Raad vraagt, strekt er in wezen toe, het onderhandelingsmandaat
van Amsterdam in ROA-verband te begrenzen. Echter, wil men dat werkelijk
doen, dan moet men naar het gevoelen van onze fractie met een verhaal komen
dat de hardheid van een hoeksteen heeft, niet als een overzicht van de
weersgesteldheid van vandaag, maar als een weersvoorspelling voor morgen.
   Wat de Vinex-onderhandelingen betreft, discussieert de CDA-fractie
liever met het College over het onderhandelingsresultaat dan over het
onderhandelingsmandaat. Let wel, bij een verdediging van het
onderhandelingsresultaat hoort een helder omlijnd beeld omtrent de
financiële consequenties van de deal. Pas op een dergelijk moment beslissen
wij of wij het College de zegen geven. Stelt u zich eens voor, dat wij ter
verantwoording van het onderhandelingsresultaat dat slechts zouden behoeven
te toetsen aan het mandaat, aan de Nota Amsterdam naar 2005! Zo gemakkelijk
zou het College het zich toch niet moeten willen laten maken!
   De CDA-fractie heeft de stukken dus gelezen en wil deze best voor
kennisgeving aannemen, maar dat zegt nog weinig of niets. Voor de goede
orde, de Nota Amsterdam naar 2005 is zozeer de weerslag van het
Structuurplan Amsterdam 1991 en van het Programma voor de Ruimtelijke
Vernieuwing, dat er eigenlijk van een brede overeenstemming in deze Raad
sprake is. Ik heb dan ook met plezier en instemming geluisterd naar het
boeiende verhaal van mevr. De Jong, al moest ik bij het aanhoren van de
heer Houterman met verdriet vaststellen, dat de VVD-fractie de tweede
Coentunnel definitief heeft laten zinken! Dat zal dan wel te maken hebben
met de collegesamenwerking.
    (De heer HOUTERMAN: Hebt u mijn broer vanmiddag gesproken?)
   Neen, u hebt de zorg voor de tweede Coentunnel in uw bijdrage van
zojuist opgedragen aan de partners van Amsterdam in ROA-verband.
    (De heer HOUTERMAN: In de zomervakantie moet u het Gemeenteblad maar
    eens lezen!)
   Dat zal ik zeker doen!
   Ik kom tot de tweede reden waarom hier sprake is van een bijzondere
voordracht. Dat is het feit dat de stukken de PvdA-fractie tot een
politieke beoordeling van de Nota Amsterdam naar 2005 kunnen brengen, en
daarmee de overeenstemming tussen de collegepartners weer restaureren.
Alleen al om die reden is een constructieve en loyale oppositiepartij als
het CDA natuurlijk direct bereid om, als het College daarop ook prijs
stelt, een nietszeggend besluit te nemen, maar eerlijkheidshalve rijst bij
ons wel de vraag hoe men nu met goed fatsoen kan zeggen, dat als die beide
nota's voor kennisgeving aangenomen zijn de vraag beantwoord is hoeveel
Amsterdam zelf in de uitvoering van de Nota Amsterdam naar 2005 moet
investeren. Is dat driekwart miljard gulden, minder of meer? Het antwoord
op die vraag had de PvdA-fractie natuurlijk al in eerste termijn moeten
geven, maar dat heb ik niet gehoord. Het College moet zijn keuze, zoals
neergelegd in die nota, nu natuurlijk ook verantwoorden, zeker bij een zo
belangrijke bijdrage van de PvdA-fractie aan dit College.
   Om nog een derde reden is hier sprake van een bijzondere voordracht. Uit
de twee financiële nota's hebben wij afgeleid, dat het College vindt, dat
het kan vriezen of dooien. Het kan zelfs fors vriezen of het zonnetje kan
doorbreken. Dat hangt onder meer van de temperatuur in Den Haag af. Het
College schrijft met deze weersvoorspelling, een bijdrage te hebben willen
leveren aan de programma's van politieke partijen en aan het programakkoord
voor de volgende periode. Dat stemt de CDA-fractie tot grote dankbaarheid.
Dat is het derde en hoogst bijzondere aspect aan dit agendapunt. Wij zullen
de voordracht aanbieden aan onze programcommissie, die een voorstel doet
aan de algemene ledenvergadering van het CDA omtrent ons
verkiezingsprogramma. Deze opmerking lijkt misschien flauw en
formalistisch, maar ik wil er iets anders mee zeggen dan men vermoedelijk
denkt.
    (De heer PLATVOET: Komt er vandaag ook nog iets inhoudelijks uit uw
    mond?)
   Het College bedoelt natuurlijk, bewustzijn aan te kweken...
    (De heer PLATVOET: Neen, dus.)
   Thorbecke zei: "let op onze daden", ik zeg: "let op onze woorden".
    (De heer PLATVOET: Dat doe ik juist!)
   Houdt dan uw mond. Het College bedoelt natuurlijk, bewustzijn aan te
kweken bij politieke fracties voor de belangrijke en soms pijnlijke keuzen
die ons te wachten staan. Als het dat echter doet in een voordracht aan de
Raad, mag het het daarbij wat ons betreft niet laten. Voor een politiek
College is het de hond in de pot, deze keuzen mooi in een voordracht neer
te leggen, in te pakken en met een lintje eromheen bij de Raad neer te
leggen, zonder zelf een keuze te maken en zonder die keuze aan de Raad te
ontlokken.
   Van een zo besluitvaardig Ä wat pimpelpaars Ä College had ik toch ook
visie, politiek kleur bekennen, mogen verwachten? Dat zit er niet in!
    (De heer CORNELISSEN: U verwijt nu het College, dat het geen keuze
    maakt, maar moeten wij niet eerst informatie hebben omtrent de macro-
    mogelijkheden en is het vervolgens niet aan ons Ä politieke fracties
    Ä om die keuze te maken? Bovendien, als ik op uw stoel zat, zou ik
    zeker niet graag zien dat het College, waarvan uw fractie geen
    onderdeel uitmaakt, die prioriteiten aangaf. Dat wilt u toch zelf
    doen?)
   Die informatie geven is prima, maar die informatie in een voordracht aan
de Gemeenteraad neerleggen is helemaal niet nodig. Waarom hebben wij niet
een briefje gekregen als het gaat om het feitelijk verstrekken van
informatie? Nu wordt een stuk aan de Raad voorgelegd. Dat betekent dat er
een besluit wordt genomen, dat men keuzen zou hebben moeten maken. Er valt
echter in dit stadium niets te kiezen. Dat is mijn bezwaar tegen deze
werkwijze. Men doet alsof men een keuze aan de Raad voorlegt, het is zelfs
de noodzakelijke sluitsteen voor de PvdA-fractie om een beoordeling te
geven van de Nota Amsterdam naar 2005, maar in de voordracht die het
College de Raad aanbiedt wordt geen enkel eigen standpunt van het College
neergelegd. Wij zullen op dit moment dus ook onze keuze niet maken.
    (De heer CORNELISSEN: U hebt een dusdanig inzicht gekregen, dat u de
    keuze die u nu nog moet gaan maken veel beter kunt voorbereiden. Dat
    is toch in belangrijke mate de waarde? Dat onderkent u kennelijk niet.)
   Waarom hebben wij dan dit raadsdebat over feitelijke informatie nodig?
Dat is toch volstrekt overbodig? Dan publiceert het College een boek dat
zijn verwachtingen bevat, dat wij dan verder voor kennisgeving kunnen
aannemen.
    (De heer CORNELISSEN: Het zijn gevoegde punten, ook bij de
    voorbereiding van de Baak-bespreking voor 1994.)
   Ik heb dus wel antwoord gegeven op uw vraag.
    (De heer CORNELISSEN: Nauwelijks.)
    (De heer PLATVOET: Neen, dat hebt u niet. U maakt een karikatuur van
    deze stukken. U zou bijvoorbeeld het voorstel kunnen doen, middels veel
    meer ombuigingen dan de 50 miljoen gulden die als
    bezuinigingspotentieel is genoemd, het mogelijk te maken dat er
    bijvoorbeeld meer zou kunnen worden geïnvesteerd. U hebt blijkbaar als
    oppositiefractie geheel het hoofd in de schoot gelegd, dat u enige
    invloed kunt uitoefenen op het beleid dat het College kan gaan voeren
    en de voorstellen die het kan ontwikkelen, gehoord hebbende dit
    raadsdebat. Dat is mijn conclusie uit uw woorden. Het goede van dit
    debat is juist, dat voor het voeren van de Baak 2-besprekingen hier
    zaken worden neergelegd en keuzen worden gedaan door fracties, waarop
    het College vervolgens zijn voorstellen kan afstemmen. U wilt daaraan
    niet meedoen. U hebt het hoofd in de schoot gelegd. Dat is mijn
    conclusie uit uw bijdrage, tenzij u nu eens inhoudelijk gaat worden,
    maar u bent al een kwartier bezig, dus dat zal wel niet gebeuren.)
   U had mij kunnen bijvallen bij het debat dat wij zojuist hebben gevoerd
over de IJ-oevers in mijn opmerkingen Ä tot in drie instanties toe Ä
tegenover het College met betrekking tot de personele organisatie, waarbij
ik de wethouder verweet dat ik geen antwoord kreeg en doodgezwegen werd.
U bent mij daarin niet bijgevallen, dus dat sterkt mij in mijn opvatting
over de manier waarop ik hier word behandeld wanneer ik standpunten van de
CDA-fractie weergeef. Dat is mijn reactie op het punt dat u inbrengt in
formele zin. Wat onze inhoudelijke bijdrage aan het debat betreft, nodig
ik u uit te luisteren naar het vervolg van mijn betoog.
    (De heer PLATVOET: Neen, want als u met een inhoudelijke opvatting
    komt, zoals in het debat over het Woningbedrijf, heeft dat de ruimte
    in deze Raad. Ik constateer echter, dat u op deze punten daartoe niet
    in staat bent.)
   Ik besluit daarom met de aankondiging, dat de CDA-fractie haar eerder
ingeslagen lijn vasthoudt en bij gebrek aan te kappen dor hout bereid zal
zijn, lastenverhoging te aanvaarden ten bate van veiligheid en milieu,
omdat wij de stellige overtuiging hebben dat de bewoners en bedrijven in
Amsterdam dat begrijpen en accepteren. Als het aan ons lag, had de
Gemeenteraad allang besloten tot terugkeer van conducteurs op alle
tramlijnen. Niet alleen schone praatjes dus, maar de bereidheid, de bakens
te verzetten als dat echt moet!
    (De heer CORNELISSEN: Ja, met een sterke verhoging van de onroerend-
    goedbelasting, zoals uw voorstel was!)
   Precies!
    (De heer CORNELISSEN: Dat moet u er dan bij zeggen, dan wordt u voor
    ons allemaal duidelijk!)
   Dat voorstel van ons staat toch in het Gemeenteblad afgedrukt? Niet de
verhoging van de onroerend-goedbelasting...
    (De heer CORNELISSEN: Als u het nu opnieuw naar voren haalt, moet u dat
    er ook bij zeggen.)
   Misschien kan het Gemeenteblad nog even bij de notulen het nummer van
het Gemeenteblad van destijds afdrukken. Dan kan de heer Cornelissen het
ook nog eens nalezen!
    (De heer PLATVOET: Kies dan een beter voorbeeld. U weet toch, dat het
    beleid van deze Raad erop gericht is, de conducteurs terug op de tram
    te krijgen? Daarover hebben wij verleden jaar een helder voorstel
    aangenomen.)
   Uw uitspraken zijn daarop gericht geweest, uw daden niet, en dat
herkennen de Amsterdammers wanneer zij in de tram komen.
   Mijn opmerkingen van zojuist zullen in ons programma komen te staan; dat
zal de CDA-fractie inbrengen bij de komende college-onderhandelingen.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben verheugd, dat voor
alles de problemen van de bestaande stad worden aangepakt. Onmiskenbaar
ligt er een spanningsveld tussen het idee van een steeds maar groeiende
stad met de bijbehorende infrastructuur en de conceptie van de duurzame
stad. Ik hoop, dat deze discussie hier in de Raad in alle openbaarheid
wordt gevoerd en niet in de kiem zal worden gesmoord, zoals het College van
plan was. Ik vind dat een winstpunt.
   Ik sta een efficiënt gebruik van de mogelijkheden van de bestaande stad
voor en ik ben van mening, conform de onderzoeksresultaten van Martin
Bierman, dat de vraag om woonruimte in de eerste plaats binnen de bestaande
woningvoorraad moet worden opgelost. Dat dit kan, blijkt uit het feit dat
in deze stad drie keer zoveel huishoudens in een te ruime woning wonen als
er huishoudens zijn die te krap wonen. Ik ben voor een compact gebouwde
stad met veel groen. Op dit moment investeren in nieuwbouw in Nieuw-Oost
beschouw ik als verspilling van een waardevol watergebied.
   Ook de aanleg van de noord-zuidlijn heeft voor mij geen prioriteit. Ik
ben beslist geen tegenstander van nieuwe economische ontwikkelingen. In dat
verband noem ik het herstructureren van bedrijfsterreinen, de aanleg van
een goede infrastructuur en het uit de stad weren van doorgaand personen-
en vrachtverkeer. Ik meen, dat de echte Westrandweg in de regio loopt, door
de Wijckertunnel naar Schiphol, en dat deze weg tevens kan dienen als
ontsluiting van het Westelijk Havengebied.
   Ik ben voorstander van een economisch gezonde stad en een efficiënte
aanwending van overheidsgelden. Wat de tarieven en het milieu betreft, ben
ik van mening dat tarieven die stijgen door milieu-investeringen een
evenredig milieurendement moeten opleveren.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. De Nota Amsterdam naar 2005 geeft
een duidelijk beeld van de plannen met betrekking tot de stad, een
ambitieus miljardenplan, niet zonder haken en ogen. Met veel van de hier
genoemde plannen kan ik mijn instemming betuigen. Ik noem in dit geval de
ontwikkeling van de IJ-as, het metronet, de noord-zuidverbinding met de CS-
knoop Ä echter zonder ondergronds busstation Ä en de ontwikkeling van de
stad, van de Westpoort en van Schiphol.
   Niet alle genoemde wijzen van ontwikkeling zijn de mijne. Vaak zie ik,
in het belang van Amsterdam, die ontwikkeling anders. Daarvoor zal ik mij
in de komende periode ook inzetten. Zo zijn de plannen voor het autoluw
maken van de stad voor de middenstand funest. Ik zal mij blijven inzetten
voor bereikbaarheid van de stad door middel van openbaar vervoer,
particulier vervoer en betaalbare parkeeraccommodatie.
   De ontwikkeling van Schiphol is van groot belang, maar niet op de
huidige geplande wijze. Dit is funest voor de veiligheid en het milieu.
Toch moet Schiphol groeien. De daar aanwezige infrastructuur moet benut
blijven. Ik sta die groei voor, maar niet ten koste van veiligheid en
milieu. Bij de behandeling van dit onderwerp zal ik hierop uitgebreid
ingaan.
   Met betrekking tot de compacte stad is het geplande volbouwen van
groenruimten en van het IJ-meer onjuist. Ofschoon modern bouwen meer ruimte
vraagt, toont een eenvoudige rekensom de waarschijnlijke overbodigheid van
de verdere verstening van de stad aan. Wanneer van de 800.000 inwoners van
onze stad de 30% hier-niet-thuishorenden zijn verwijderd...
    (De heer VAN HOEVE: Wilt u ophouden met het innemen van anti-
    Nederlandse standpunten? U schaadt het belang van ons land door groepen
    tegen elkaar op te zetten. Wij zien de televisiebeelden van de
    afgelopen maanden uit Joegoslavië, waar dat gebeurt en waar groepen
    tegenover elkaar staan, onder aanvoering van politieke leiders als u.
    Is dat niet genoeg waarschuwing om op te houden?)
   Als u mij even laat uitspreken, dan kunt u juist horen...
    (De heer VAN HOEVE: U hebt een eed gezworen op de Grondwet. Ik toon
    aan, dat u anti-Nederlandse standpunten inneemt. Dat zal ik ook in de
    verkiezingsstrijd herhalen.)
   Dat is uw standpunt, maar als u mij verder laat lezen, zult u horen dat
het juist pro-Nederlands is. Ik vervolg mijn betoog.
...zal de ongewenste volbouw van de stad wellicht niet nodig zijn, zeker
in aanzienlijk mindere mate. De tuinsteden en Amsterdam-Zuidoost zijn dan
weer, zoals oorspronkelijk de opzet was, voor ons, de Amsterdammers.
    (De heer VAN HOEVE: Dus toch groepen mensen die hier wonen, die hier
    geboren zijn, tegen elkaar opzetten, terwijl u elke avond op het
    journaal ziet wat daarvan in Joegoslavië het gevolg is. Mijn
    interrupties hier zijn bittere ernst.)
   Ik laat u, als vertegenwoordiger van een zogenaamde democratische
partij, altijd democratisch uitspreken. Misschien wilt u nu als
vertegenwoordiger van een democratische partij geen stoorzender zijn en mij
laten uitspreken?
    (De heer VAN HOEVE: Neen, ik ben geen stoorzender. U hebt mandaat
    gevraagd aan de Amsterdamse kiezers om in deze Raad te komen. U bent
    Ä vreselijk maar waar Ä gekozen. Dan doet u mee aan de democratische
    discussie. Als ik u een tegenwerping maak en zeg, dat dit een standpunt
    is dat op termijn in strijd is met het Nederlandse belang en dat hier
    vreselijke gevolgen zal hebben, dan dient u daarop te antwoorden en
    niet, zoals u altijd doet, uw briefje voor te lezen. Ga eens in debat!)
   Ik ga hier nu antwoorden door voor te lezen. Dan kunt u verder horen wat
mijn standpunt is. Nu geef ik u geen antwoord meer, behalve straks in uw
eigen spreektijd.
   De nota begint met de mededeling, dat Amsterdam een gastvrije en open
stad moet zijn. Ik stem daarmee in, zoals het hier staat, open en gastvrij,
zoals dat door de eeuwen heen is geweest en zoals dat voor Amsterdam een
verrijking is geweest. Open en gastvrij voor onder andere de gevluchten uit
de Zuidelijke Nederlanden Ä die men moeilijk buitenlanders kan noemen Ä en
de Hugenoten, welke hier kwamen werken met hoofd en hand. Dat was een
financiële en culturele verrijking. Iedere vergelijking van deze, mede ons
ten goede komende, openheid en gastvrijheid met de huidige, desastreuze
politiek gaat mank. Ons wordt thans een ongewenste, criminele multiraciale
samenklontering opgedrongen. De Amsterdammer wordt tot tweederangs burger
gedegradeerd. Eerst komen de hier-niet-thuishorenden. De naam hiervoor is
"positief actiebeleid". De Burgemeester noemt dit een "verrijking", de
minister-president spreekt van "kleurrijk Nederland", de Amsterdamse
wanbestuurders kwaken op dezelfde golflengte.
   Ik zeg: "eigen volk eerst". De Amsterdammer mag in maart 1994 een keuze
maken.
   In de nota wordt ook gesproken over een leefbare, veilige stad. In mijn
ogen is een veilige stad alleen mogelijk met een goed politie-apparaat,
geen verkruimeling in allerlei ge niformeerde groepen, zoals ongewapende,
onder een paraplu keuvelende stadswachten en ook geen ondermaatshandigen,
die hun dienstwapen niet kunnen hanteren. Het politie-apparaat moet bestaan
uit Nederlanders, want dit is Nederland, en deze mensen moeten weten dat
zij geruggesteund worden door de bestuurders.
    (De heer VAN HOEVE: Dus weer die groepen tegen elkaar opzetten?)
   Weer Nederlanders...
    (De heer VAN HOEVE: Weer dat heel gevaarlijke beeld...)
   U ziet het juist, weer de Nederlanders, zoals in Israël de Israëli's,
in Marokko de Marokkanen en in Turkije de Turken.
    (De heer VAN HOEVE: ...van groepen tegen elkaar opstoken, met straks
    jongens die moeten gaan vechten. Dat beeld?)
   Neen, want ook daar kom ik op.
    (De heer VAN HOEVE: Hoe ver gaat u?)
   Een heel klein stukje nog.
    (De heer VAN HOEVE: Met het briefje of met het debat?)
   Van het zo bejubelde multiraciale samenzijn neem ik dagelijks kennis via
de media. Hier hoef en wil ik dat niet. Ik wil het tij doen keren.
Amsterdam moet weer veilig en leefbaar voor de Amsterdammer worden. Als
vertegenwoordiger van de CP'86 zal ik mij daarvoor inzetten. Met Amsterdam
zo naar 2005!
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter.



Ik heb nog ‚‚n vraag.
Waarom komen wij in dit indringende en explosieve stuk geen woord tegen
over de ontwikkeling van het openbare groen tot 2005? Vanavond komen de
wethouder en ik elkaar weer tegen in het groen en tussen de vallende bomen.
Ik ben benieuwd naar het antwoord.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Het is kenmerkend voor de Nota
Amsterdam naar 2005, dat in de inleiding eerst de migranten van elders
worden genoemd, voor wie Amsterdam bestemd zou moeten zijn, en dat pas
daarna de ingezetenen van Amsterdam aan bod komen. Dat geeft de hele geest
van de nota weer. Amsterdam moet primair beschikbaar zijn voor de migranten
van elders. Hoewel, zoals in de nota vermeld, Amsterdam tot op heden een
meer dan evenredig deel van de immigranten heeft opgevangen, kan dit
gemeentebestuur er maar niet genoeg van krijgen! Het betreft hier, aldus
de nota, migranten die veelal tot de laagste inkomensgroepen behoren. Voor
hen moeten uitkeringen worden verstrekt, woningen worden gezocht, banen
worden gevonden en recreatiemogelijkheden worden geschapen. Dat betekent
voor de eigen Nederlandse bevolking minder woningen, minder banen, minder
recreatiemogelijkheden, hogere huren Ä onder meer omdat de goedkopere
woningen naar migranten gaan Ä en hogere financiële lasten, mede omdat de
opvang van migranten zoveel kost. Het betekent ook een steeds compactere
stad, die onleefbaar dreigt te worden. Daarbij loopt de binnenstad extra
gevaar, hetgeen blijkt uit de recente plannen voor hoogbouw in zijstraten.
Het betekent ook het verder volbouwen van de gebieden ten westen van de
stad, hetgeen nu al tot een verbrokkeling van de stedebouwkundige situatie
heeft geleid, die versluierend met de mooie naam "mozaïeklandschap" wordt
aangeduid, maar die in feite een onleefbare toestand dreigt te doen
ontstaan.
   Om aan de verdere zegeningen van dit steeds intensievere gebruik te
ontkomen, is onlangs door drs. De Groot verwezen naar de zijns inziens nog
ten oosten van de stad liggende mogelijkheden. Dat betekent echter, dat ook
ten oosten van de stad een onleefbare situatie ontstaat. De oplossing ligt
voor de hand. Allereerst moet de geld- en grondverslindende immigratie
worden stopgezet, dan pas krijgt de stad enige lucht, mede voor de eigen
bevolking. Dan wordt dieper snijden in eigen vlees, zoals de nota
noodzakelijk acht, niet of minder nodig. Dan zal het ook niet meer nodig
zijn, de eventuele vervuilende industrieën aan te trekken die nodig zijn
voor ongeschoolde immigranten. De kreet dat de stad dan minder gastvrij zou
worden, kan worden beantwoord met de opmerking dat al te goed buurmans gek
is. Dat zouden ook de buurgemeenten, verenigd in het ROA, in hun oren
moeten knopen.

   De discussie wordt geschorst.

   Aan de orde zijn de benoemingen.

   De VOORZITTER nodigt de leden R.H.G. van Duijn, mevr. De Jong en mevr.
De Waart-Bakker uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen.

   Benoemd worden tot:

   Ambtenaar van de burgelijke stand (nr. 437): R.W. Bosch (38).

   Lid Registratiecommissie (nr. 417): drs. L.W. Balai (38) en H. Lazeron
(38).

   Voorzitter Registratiecommissie (nr. 417): prof. dr. J. Strackee (38).

   Lid Amsterdamse Raad voor de Beroepskeuze (nr. 433): J.A. K"hler (37);
A.J. van Velsen (37); C.A.H. Leurs (37); mevr. J. Bredeveld (37); mevr.
drs. E.B. Lalk (33); dr. J.C. Helbring (33); dr. N. Bleichrodt (33); Th.
Windt (33); H.J. Lamers (36): mevr. I.P.D. Ramaker (33); drs. C.T. Jansen
(33); mevr. J.L.M. van Vooren (36); mevr. M. G rsel (36); A.B.C. Reinds
(33); P.C. Visser (33) en J.J.A. Kenter (33).

   Ingeleverd werden 38 biljetten. Allen werden benoemd met de achter hun
naam vermelde aantal stemmen, terwijl de resterende stemmen steeds blanco
werden ingeleverd.

   De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem
verleende hulp.

   De vergadering wordt om 16.40 uur geschorst tot 19.30 uur.

                      Avondzitting op 15 juli 1993.

   Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.

   Secretaris: mr. K. Kooiker.

   De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de
behandeling van:

   45
A   Nota van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1993, getiteld:
    Meerjarenperspectief 1994Ä1998 Gemeenteblad afd. 1, nr. 450, blz.
    2025).

B   Nota van Burgemeester en Wethouders van 8 juli 1993, getiteld;
    Voortgangsnota 1993 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 451, blz. 2069).

C   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 april 1993 ten geleide
    van de Nota Amsterdam naar 2005 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 259, blz.
    1213 en bijlage H).

   Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de Raad voor zijn
bijdrage aan de discussie over een aantal stukken die in financiële zin een
nadrukkelijke samenhang kennen, hoewel zij alle weer van een ander karakter
zijn. In zekere zin betreft het het vorig jaar gestarte tussentijdse
bericht over de stand van zaken rond de begroting voor 1993. Daarover zijn
betrekkelijk weinig opmerkingen gemaakt. De conclusie is juist, dat, zoals
het zich nu laat aanzien, het mogelijk moet zijn om in 1993 niet alleen een
sluitende rekening, maar ook een sluitende begroting te presenteren. Gelet
op het feit dat verschillende elementen zich ongunstig ontwikkelen door de
economische omstandigheden en de aanvullen bezuinigingen van het rijk, is
het een nieuw bewijs dat de financiële discipline, waarop de Raad
voortdurend heeft aangedrongen, er in de organisatie goed in zit.
   Ik heb op dat punt overigens nog een mededeling te doen. Heden heeft de
gemeente Amsterdam bij buitenlandse en binnenlandse beleggers het totale
bezit aandelen Hoogovens voor een gemiddelde koers van fl 39,60 verkocht.
Dit betekent, dat er een boekwinst op Hoogovens is behaald van circa 19
miljoen gulden, terwijl er een structurele rentemeevaller van 2 miljoen
gulden over de boekwinst zal ontstaan. De Raad heeft overigens geruime tijd
geleden al in principe ingestemd met de verkoop. Het ging nu om het kiezen
van het juiste moment. Wat is echter het juiste moment? Ik raad iedereen
die zeker weet wat een juist moment is aan, te overwegen daarvan een vak
te maken, want dan zijn er wellicht aangenamere oorden dan Amsterdam te
vinden.
    (De VOORZITTER: Voor geen goud!)
   Vanzelfsprekend zal het onderwerp zijn van voorstellen in het kader van
de begroting. Het beeld van 1993 is een bevestiging van het beeld dat de
budgetdiscipline op orde is.
   Het jaar 1994 vertoont wat de exogene factoren betreft een gemengd
beeld. Er is natuurlijk een aantal ontwikkelingen die zich in sterkere mate
in negatieve zin doorzetten, met name op het gebied van de conjunctuur,
hetgeen in relatie staat tot onderdelen van de gemeentelijke organisatie
als het Gemeentelijk Havenbedrijf en het Gemeentelijk Grondbedrijf en tot
de ontwikkelingen van het werklozenbestand met effecten op de
bijstandsuitkeringen aan de ene kant. Aan de andere kant staat de
ontwikkeling van de rente die voor een sterk investerende gemeente, zoals
Amsterdam, gunstige effecten met zich meebrengt. Ik taxeer, dat het
ongeveer in evenwicht zal zijn, ook als wij daarbij de te verwachten forse
bezuinigingen betrekken die via het Gemeentefonds in 1994 als component van
de rijksbezuinigingen op ons af zullen komen. Dit betekent, dat de al
overeengekomen en door de Raad vastgestelde CAM-bezuinigingen beschikbaar
zullen zijn voor nieuw beleid, welk beleid reeds verleden jaar door de Raad
is vastgelegd. De heer Platvoet en anderen hebben de elementen op dat punt
genoemd. Dit maakt het mogelijk, in 1994 met een financieel beeld te komen
overeenkomstig de lijn die het vorig jaar door de Raad is vastgesteld.
   Ik kom nu aan de Nota Amsterdam naar 2005. In financiële zin kan de
vertaling daarvan worden gevonden in het zogenaamde meerjarenkader. Is dat
nu een stuk zoals de heer Bruins Slot zegt, dat zich ongeveer laat
omschrijven als: het kan regenen, het kan stormen, het zonnetje kan
schijnen, of heeft het toch meer inhoud? De heer Bruins Slot en de heer Van
Hoeve hebben natuurlijk gelijk als zij zeggen, dat het geen antwoord op
alle vragen kan geven. Het stuk omvat veel onzekerheden, zoals elk
meerjarenstuk onzekerheden bevat omdat deze gemeente wat haar inkomsten en
uitgaven betreft voor een deel afhankelijk is van exogene afwegingen die
bij het rijk worden gemaakt voor een volgende bestuursperiode. Dat geeft
onzekerheden; natuurlijk is rente-inschatting een onzekere factor. Het gaat
om een zo goed mogelijk gefundeerde aanname waarbij positieve en negatieve
risico's aan de orde kunnen komen. Verder is buiten beschouwing gelaten,
dat bij de Raad voor de Gemeentefinanciën een vrij omvangrijke herziening
van de verdeelsleutel van het Gemeentefonds in voorbereiding is. Het is
niet uit te sluiten, dat die herziening voor Amsterdam gunstige effecten
kan hebben. De aannamen zullen aan de hand van actuele gegevens bij de
begroting voortdurend herijkingen en bijstellingen vergen.
   Het is voor het eerst, dat politieke partijen reeds voor de
verkiezingscampagne, de in dat kader te stellen prioriteiten en de
ontwikkeling van een nieuw programma, op basis van enige fundamenten tot
een oordeel kunnen komen. Ik acht dat winst en ik zie het stuk als een
bijdrage aan het op gang brengen van een zo goed mogelijke politieke en
maatschappelijke discussie in deze stad. In die zin hebben de kwalificaties
op sommige punten van de heer Bruins Slot mij teleurgesteld. Het is geen
stuk dat een antwoord op alle vragen kan geven; het kan wel een basis
bieden om tot een afweging te komen.
    (De heer BRUINS SLOT: Het informatief niveau van de stukken is wat ons
    betreft boven elke kritiek verheven. Het enige wat wij als kritiek naar
    voren hebben gebracht is, dat door dit stuk als een soort conditio sine
    qua non te presenteren bij de Nota Amsterdam naar 2005 de suggestie
    wordt gewekt, dat er politieke keuzen worden gemaakt. Die worden er
    niet in gemaakt. Het stuk bevat slechts goede informatie.)
   Ik blijf dan toch nog op ‚‚n punt met de heer Bruins Slot van mening
verschillen. In de visie van het College kan met de Nota Amsterdam naar
2005 op enigszins geloofwaardige wijze worden aangegeven, dat het
verantwoord is, in dit stadium een ambitieniveau op het gebied van
investeringen, zowel betreffende de bestaande stad met alle problemen die
daarbij worden geschetst, als een ambitieniveau in de richting van de
toekomst met alle ontwikkelingen die daarmee samenhangen, voor te staan.
Dat is de politieke betekenis van die cijfers.
    (De heer BRUINS SLOT: Ik vraag mij dan af, waarom het College niet
    bereid is, met betrekking tot de uitvoering van de Nota Amsterdam naar
    2005 een bedrag van 1 miljard gulden voor eigen rekening te nemen, waar
    in de nota wordt gesproken over 0,75 miljard gulden. In de door u
    gepresenteerde financiële appendix moet daarvoor een verklaring te
    vinden zijn.)
   Dat wekt de indruk, dat de vertaalslag van de Nota Amsterdam naar 2005
een soort wiskundige rekenexercitie is. In die zin hangen die stukken ook
in politiek-bestuurlijke zin samen. De eerste politieke vraag die dan zal
moeten worden beantwoord is, of het macro bezien verantwoord is, op dit
moment de pretenties die in de nota zijn verwoord, zowel ten aanzien van
de bestaande stad als ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen, vast te
leggen.
   De tweede politieke vraag is Ä deze vraag heeft ook aanleiding tot veel
discussies in Amsterdam gegeven Ä of Amsterdam bereid is, zijn gesaneerde
financiële positie in te zetten om in de richting van het rijk, de ROA-
partners en de investeerders te zeggen, dat het ervoor kiest, die
gesaneerde financiële situatie te gebruiken om, gegeven de huidige
omstandigheden, voor dat doel een zeer substantieel bedrag voor eigen
rekening te nemen. Dat is nieuw. Lange tijd is er ten aanzien van deze
zaken in de communicatie met het rijk gesproken in de sfeer van: dit is
ongeveer het boodschappenlijstje, dat is de rekening, alstublieft rijk,
hier hebt u het. Men kan er natuurlijk over spreken of dat 750 miljoen
gulden of 850 miljoen gulden moet zijn, maar voor mij is het wezenskenmerk,
of men het geloofwaardig kan neerleggen en of het politiek en bestuurlijk
verantwoord is, in de komende jaren substantiële bedragen voor dat doel te
reserveren en niet voor een ander doel. Daarmee kan men het wel of niet
eens zijn, maar het is wel degelijk een majeure bestuurlijk-politieke keuze
van dit College om voor die inzet te kiezen. Het College is blij, dat,
zoals is gebleken, de Raad die hoofdkeuze deelt. Er zullen nog veel
discussies moeten plaatsvinden, want er zijn onzekerheden. De keuzen zullen
nog worden aangescherpt, maar men heeft nu een basis om die hoofdvraag in
politieke zin te beantwoorden. Het is dus veel meer dan het uitsluitend
vaststellen van een informatief stuk; dat zou de Nota Amsterdam naar 2005
in haar betekenis onrecht aandoen.
   De heer Van der Laan heeft er terecht op gewezen, dat een niet
onbelangrijk onderdeel van de Nota Amsterdam naar 2005 het achterstallig
onderhoud is. Hij heeft daarbij opgemerkt, dat de stadsdelen zeer goed
onderbouwd een bedrag van 500 miljoen gulden aan achterstallig onderhoud
hebben geïnventariseerd. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen, dat er
sprake is van een belangrijk punt en dat terecht de stadsdelen daarvoor
aandacht hebben gevraagd. Ik zou mij echter niet de stelling van de heer
Van der Laan eigen willen maken, dat in dit stadium het bedrag dat de
stadsdelen hebben geïnventariseerd goed is onderbouwd. Het is in politiek-
bestuurlijke zin aangemeld, maar er is gezamenlijk geconstateerd, dat die
onderbouwing zal moeten worden geleverd; daartoe is ook een werkgroep
ingesteld. Ik meen, dat men met een goede kritische blik toch wel tot een
lager bedrag kan komen. Dat is echter minder belangrijk dan het feit dat
het door de
stadsdelen op de politieke agenda is gezet; dat is ook volop in de Nota
Amsterdam naar 2005 overgenomen.
   De heer Van Hoeve zegt in het vervolg op dat punt, dat hij het goed
vindt dat het meerjarenkader er ligt, maar dat men moet oppassen dat het
College vervolgens niet terzijde gaat staan. Ik wil dat niet naspreken. Het
College zal absoluut niet terzijde gaan staan. De concrete voorstellen voor
de begroting voor 1994 zullen worden gedaan en de onderhandelingen in het
kader van de Vinex vinden zeer intensief plaats. Het gaat erom, dat wij
niet over ons graf heen willen regeren. Over driekwart jaar treedt op basis
van een nieuw programma en nieuwe afwegingen een nieuw College aan.
Daarvoor moet de informatie worden gegeven, zodat de politieke organisaties
op een gegeven moment nadrukkelijk die nieuwe politieke keuzen in beeld
kunnen brengen op basis waarvan een nieuw College verder zal gaan.
    (De heer VAN HOEVE: Dat klinkt goed, maar ik probeer onder uw aandacht
    te brengen dat deze maanden met het Kabinet zaken worden gedaan. Ik
    hoop, dat die toch wel zijn afgerond voordat hier een nieuw College
    aantreedt. De gevolgen daarvan en het bewaken van de financiële
    gevolgen voor Amsterdam leg ik wel op uw bord.)
   Dat is terecht. Het zal overigens ook een volgend moment zijn in de
voortrollende uitwisseling van informatie en politieke gegevens met de Raad
op het moment dat die gegevens bekend zijn en een nadere invulling wordt
gegeven aan het beeld dat in het meerjarenkader staat.
   Er zijn verschillende opmerkingen gemaakt over het feit, dat zich op het
belangrijke terrein van de woningbouw niet onbelangrijke open einden
bevinden, die pas in politieke zin kunnen worden beantwoord als duidelijk
is, in welke mate het rijk bereid is, de verantwoordelijkheid die het op
dit punt heeft, in financiële zin inhoud te geven. Dat zal helemaal niet
inhouden, dat het College tot 2 maart 1994 en vervolgens tot begin mei 1994
gaat achteroverleunen omdat hiermee het huiswerk is gedaan, integendeel.
Het is natuurlijk terecht dat de Raad voortdurend zegt, dat hij de
informatie ook snel wil hebben om zo snel als mogelijk is ook de politieke
aanscherping van dit stuk inhoud te kunnen geven.
   Er zijn enkele opmerkingen gemaakt over het karakter van het bedrag van
50 miljoen gulden als grens voor de ombuigingscapaciteit. Het College
taxeert, dat het mogelijk is dit bedrag in het licht van de afgelopen
bezuinigingsjaren op te kunnen brengen. Gevraagd is, of dit bedrag
uitsluitend en alleen kan worden opgebracht in het kader van de ROA-
ontwikkelingen. Dat zou mij een stap te ver zijn. Zolang het ROA er nog
niet definitief is, heeft deze gemeente haar eigen verantwoordelijkheid en
zal zij haar eigen afwegingen moeten maken. Aan de andere kant, waar dat
bedrag van 50 miljoen gulden betrekking heeft op de doelmatigheid en
effectiviteit van de eigen organisatie en waar natuurlijk het ROA de vraag
zal oproepen, hoe inhoud zal worden gegeven aan taakgebieden voor vitale
gemeenten enerzijds en het ROA anderzijds onder de figuur van ten minste
kostendekkend en liever per saldo een efficiënter, doelmatiger bestuur,
betekent dit een interactie tussen de twee operaties. Wij behoeven echter
niet tot 1998 te wachten om inhoud te kunnen geven aan het voortdurende
proces van vergroting van de doelmatigheid en effectiviteit.
   Betekent dit nu, dat het College vindt, dat niet meer dan 50 miljoen
gulden zou kunnen worden bezuinigd, zoals de heer Houterman heeft
aangehaald? Dat betekent het niet. Het betekent alleen, dat wat het College
betreft die extra bedragen aan ombuigingen van een iets ander karakter
zijn. De heer Houterman heeft dat overigens ook aangegeven. Het vergt
inderdaad een zuivere afweging van taken. Wij doen op dit moment bepaalde
zaken; wij hebben nieuwe wensen en verlangens. De vraag is, of wij die
wensen en verlangens belangrijker vinden dan een aantal taken die wij nu
uitvoeren. In dezelfde geest sprak de heer Cornelissen. Het is naar mijn
mening bij uitstek een vraag die prima te beantwoorden is in de
ontwikkeling van de discussies die wij gaan krijgen in de richting van de
verkiezingen. Concluderend: een bedrag van 50 miljoen gulden vanuit een
invulling van een voortdurend herijkingsproces van doelmatigheid en
effectiviteit met een relatie naar het ROA zonder daarop noodzakelijkerwijs
te moeten wachten; aan de andere kant een kerntakendiscussie die heel goed
in 1994 bij een nieuw programakkoord opnieuw kan plaatsvinden.
   Van verschillende kanten zijn opmerkingen gemaakt over belastingen en
tarieven; daarover is ook een voorstel ingediend. Het is inderdaad juist,
dat het College voor het volgend jaar van plan is, de lijn van het vorig
jaar door te trekken. Als ik het desbetreffende voorstel, onder a, goed
begrijp, is ook de mening van de Raad dat wij daarmee moeten doorgaan. Het
stuit wel op een aantal problemen. Ik begrijp, dat de vier partijen die het
voorstel-Platvoet c.s. (nr. 484) hebben ondertekend, van mening zijn dat
indien die situatie zich voordoet, een aanscherping van het gevoerde beleid
kan plaatsvinden in de richting van een mogelijkheid om, mede gelet op het
moeilijke inkomensbeeld voor 1994, de gebruikerstarieven niet te verhogen,
dan wel alleen trendmatig te verhogen en dan vervolgens de financiële
consequenties op een andere wijze op te vangen. De manier van denken en de
daarbij gegeven argumentatie spreekt het College zonder meer aan. Het
beschouwt het ook nadrukkelijk als een aansporing om met dat beleid door
te gaan. Ik moet wel opmerken, dat het doel waarnaar wordt gestreefd mij
zeer sympathiek is, maar ik wil er wel op wijzen, dat de opdracht aan het
College, het op een verantwoorde wijze uit te voeren, niet zo eenvoudig is.
Er zal nog zeer goed moeten worden gekeken hoe alles op elkaar moet worden
afgestemd. Het College heeft tegen de politieke strekking van het voorstel
geen bezwaar, met de kanttekening dat de invulling ervan aan de orde moet
komen als het College op dat punt concrete voorstellen in het kader van de
begroting voor 1994 aan de Raad zal voorleggen.
   De baatbelasting is voor het College geen onbespreekbaar instrument. Ik
heb al verschillende malen gewezen op het bijzonder lastige karakter
daarvan. De Afdeling Financiën heeft een werkbezoek gebracht aan de
gemeente Hengelo; daar werd een winkelproject bekeken dat voor een deel
door baatbelasting wordt gefinancierd. Ik moet helaas melden, dat deze
baatbelastingverordening op grond van juridische problemen door de rechter
inmiddels onverbindend is verklaard. Het is een hopeloos ingewikkeld
instrument. Ik ben het met de Raad nog steeds eens, maar de
implementatiemogelijkheden zijn helaas uiterst beperkt. Wij gaan er echter
wel mee door.
   De opmerkingen van de heer Van Hoeve over de toeristensector onderstreep
ik in algemene zin. Het laat zich aanzien, dat de gemeente een aantal
nieuwe instrumenten op dat gebied zal krijgen, omdat de Wet Materiële
Belastingbepaling naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 1994 in het
Staatsblad zal staan. Dat zal dan betekenen, dat wij bijvoorbeeld
vermakelijkhedenretributies zullen krijgen om in elk geval vanuit de
profijtgedachte bijdragen te vragen aan die sectoren die ook heel direct
van de inspanningen van de gemeente op bepaalde gebieden profiteren.
Vanzelfsprekend zal dit worden betrokken bij de uitvoering van een aantal
belangrijke investeringsplannen die de gemeente op dit moment heeft.
   Ik ben het met de heer Cornelissen eens, dat het beeld rond de lasten
1995-1998 iets heeft van onbeheersbaarheid. Ik neem aan dat hij daarmee
niet bedoelt, dat de bedragen onbeheersbaar zijn, maar dat het politiek-
bestuurlijk elementen van onbeheersbaarheid in zich heeft. Het is inderdaad
juist, dat met name de milieutarieven zich zeer snel ontwikkelen, voor een
deel omdat wij het zelf ook heel bewust willen, gelet op het grote belang
dat wij aan het milieubeleid hechten, maar ook door de stroom regelgeving
van het rijk die ons als een soort van mandataris opdraagt, maatregelen te
nemen met zeer ingrijpende gevolgen die automatisch in tarieven moeten
worden vertaald; dat heeft iets onbeheersbaars, het kent geen sturing. De
mogelijkheden om daarin te compenseren of een beleid te ontwikkelen zijn
uitermate beperkt. Het kwijtscheldingsbeleid is zeer beperkt inzetbaar en
het enige instrument dat men werkelijk daarvoor heeft is de onroerend-
goedbelasting. In de afgelopen jaren hebben wij wat dat betreft
uitdrukkelijk een nul-lijn ingezet. Dit betekent, dat de onroerend-
goedbelasting niet wordt gebruikt om de financiële problemen van de
gemeente op te lossen. Het is echter ook een instrument met beperkte
mogelijkheden om te sturen, ook in de richting van groepen waarvoor men het
wil doen. De onroerend-goedbelasting kent namelijk weer allerlei
koppelingen, zodat men die heel slecht kan richten op die groepen waarvoor
men iets zou willen doen.
   Het zou overigens een overweging kunnen zijn, in het kader van het
rapport van de Commissie-De Kam over de uitbreiding van het gemeentelijk
belastinggebied en de verruiming van mogelijkheden van lagere overheden om
daarin een eigen beleid te voeren, een positievere grondhouding aan te
nemen dan alleen maar te kijken naar de herverdeeleffecten omdat er
inderdaad anders iets heel vervelends dreigt, namelijk dat de burger de
gemeente weliswaar aanspreekt op lasten, terwijl tegelijkertijd de gemeente
maar zeer beperkt dat instrument in politiek-bestuurlijke zin kan hanteren
voor het goed functioneren van een lokale democratie; dat is op zichzelf
geen goede zaak.
   De heer Cornelissen heeft nadere informatie gevraagd over berichten in
de krant over de op zichzelf opmerkelijke stabilisering Ä zelfs lichte
vermindering Ä in het aantal uitkeringen. Hij heeft gevraagd hoe dit nu
mogelijk is, of dit niet nog veel verder gaat en of het een forse
financiële meevaller te zien geeft. Dit onderwerp lijkt mij interessant
genoeg om het nog eens nader in commissieverband met wethouder mevr.
Wildekamp te bespreken, maar zij heeft mij verteld, dat het in ieder geval
te vroeg is voor een dergelijke conclusie. Het is nog niet geheel helder
waaraan dit precies ligt, hoewel enige relatie met de intensivering van het
fraudebestrijdingsbeleid wel voor de hand ligt. In haar taxatie zal deze
ontwikkeling hoogstens leiden tot een vermindering van de dreigende
tegenvaller op basis van de macro-werkloosheidsontwikkelingen. Deze ijlen
altijd enigszins na. In een slechter wordende conjunctuur worden mensen
eerst werkloos, krijgen zij te maken met de Werkloosheidswet (WW) en pas
na twee tot drie jaar met de Algemene Bijstandswet. Dan pas krijgen wij
hiermee te maken. Dat is een soort na-ijleffect, dat Amsterdam ongetwijfeld
ook zal krijgen. Niettemin is het een verheugend teken, dat het beleid van
de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) op het punt van de fraudebestrijding
blijkbaar vruchten afwerpt.
    (De heer CORNELISSEN: Kunt u ook aangeven welk van de twee
    kranteberichten nu juist was? In het ene bericht was het bedrag drie
    keer zo hoog als in het andere.)
   Ik kan dat niet, maar ik ben graag bereid, wethouder mevr. Wildekamp
hiernaar te vragen, zodat ik in tweede termijn die vraag kan beantwoorden.
   De heren Platvoet en Cornelissen hebben voorstellen ingediend over het
boeiende onderwerp van meters en water. Hoe boeiend en interessant die
materie ook is, ik vind dat deze toch enigszins buiten het kader van dit
onderwerp valt. Er zitten ook veel kanten aan vast. Ik veroorloof mij beide
indieners van het voorstel te suggereren, deze politieke strijd niet nu te
beslechten, maar nadat wij eerst de wethouder voor Nutsbedrijven Ä die in
dit onderwerp buitengemeen goed thuis is Ä in de gelegenheid hebben gesteld
de degens met hen te kruisen. Dan weten wij waarom het precies gaat. Dat
is beter dan dit onderwerp nu eventjes in een breder kader te beslechten.
Ik stel voor, dit bij de begrotingsbehandeling te bespreken en eerst nog
eens informatie aan de wethouder voor Nutsbedrijven te vragen.
   De heer Platvoet spreekt mij aan op de stelling in het stuk, dat naar
de mening van het College het Programakkoord 1990-1994 in financiële zin
in belangrijke mate is uitgevoerd. Die handschoen neem ik namens het
College graag op. Wij zullen ook bij de toelichting op de begroting voor
1994 een zeer uitvoerige paragraaf aan dit onderwerp wijden en daarbij
aangeven in welke mate naar onze mening het Programakkoord 1990-1994 is
uitgevoerd, om die discussie goed onderbouwd te kunnen voeren.
   Ik kan de heer Platvoet zeggen, dat het College ten principale met hem
van mening is, dat met betrekking tot de afvalstoffenheffing zo snel
mogelijk moet worden overgegaan tot het afsplitsen van de budgetten en de
bevoegdheden terzake naar de stadsdelen. Er is absoluut geen verschil van
politiek-bestuurlijk inzicht op dit punt tussen het College en hem. Dit is
uitsluitend en alleen een kwestie van juristerij, van wettelijke
mogelijkheden. Wij wachten dus op de wettelijke bepalingen die ons dit in
juridische zin mogelijk maken.
   Ik heb met interesse geluisterd naar de beschouwingen van de heer
Platvoet over de heer Zalm en diens bijdrage in het blad De Helling.
    (De heer PLATVOET: Inderdaad, met dubbel l, "helling".)
   Ging de helling nu de ene of de andere kant op?
    (De heer PLATVOET: Een helling gaat altijd twee kanten op.)
   Hoe verbaasd de heer Platvoet daarover misschien is, ik ken de heer Zalm
redelijk en ik ben het met zijn oordeel volkomen eens. De politiek kent een
ongezond groot effect toe aan de voorspellende cijfers van het Centraal
Planbureau. Dat moeten wij niet doen. Wat wij moeten doen, is er een gezond
effect aan toekennen. Dat betekent niet, dat computeruitdraaien vervolgens
een vrijbrief zijn om het politieke verstand op nul te zetten, maar wel dat
zij nuttige informatie bevatten om tot verantwoorde afwegingen te komen.
Zij dwingen in zekere zin ook tot keuzen. Dat vind ik ook de betekenis van
de doorreken-exercities van het Centraal Planbureau. Ik zeg helemaal niet,
dat zij altijd heilig zijn en kloppen, maar zij dwingen partijen wel te
kiezen, doordat men vergelijkbaar basismateriaal krijgt. Dat vergelijk ik
met vroeger, toen verkiezingsprogramma's toch in belangrijke mate bestonden
Ä misschien niet bij de PSP, maar toch bij veel partijen Ä uit een
opeenstapeling van fraais, liefst zo bloemrijk en algemeen mogelijk
geformuleerd.
    (De heer PLATVOET: Dat programma van de PSP was absoluut onbetaalbaar,
    maar wel erg goed!)
   Ik wil niet zeggen dat het onbetaalbaar was. Ik meen, dat men bij de PSP
altijd een onuitputtelijke bron van financiering had, namelijk de
afschaffing van de defensie. Daar kon men wel eens lang mee vooruit!
   Alle gekheid op een stokje, het heeft lange tijd aan iets dwingends
ontbroken om partijen op basis van financiën te laten kiezen. Wij zijn
langzamerhand zo ver in Amsterdam, dat wij daar vanaf zijn. Dat is het
nuttige hiervan. Het moeten geen cijfertjes worden en het moet niet
verheven worden tot het hoogste doel van politiek om computeruitdraaien te
interpreteren, maar het leidt tot een bepaalde mate van vergelijkbaarheid
die tot keuzen dwingt, die vervolgens alle partijen binnen die cijfers
moeten maken. Maak er gezond gebruik van en laat het niet verworden tot een
discussie over computeruitdraaien!
   Ik heb al uitvoerig gereageerd op de opmerking van de heer Houterman
over het karakter van de 50 miljoen gulden. Ik heb met interesse kennis
genomen van de verdere beschouwingen die hij heeft aangekondigd voor het
verkiezingsprogramma van de VVD. Dat is precies in overeenstemming met wat
het College heeft beoogd uit te lokken, namelijk dat dit vanuit zijn
verantwoordelijkheid, vanuit het beheer, vanuit de effectiviteitstoets van
de organisatie, gefaseerd naar 1998 op tafel is te leggen. Wil er overigens
sprake zijn van een nadere afweging van taken, dan is dat in dit stadium
een prima aangelegenheid voor politieke partijen, waarbij leden van het
College Ä zoals wethouder Ten Have altijd zegt Ä op de zeepkist hun
bijdrage kunnen leveren nadat partijen op dat punt hebben gesproken, maar
niet nu.
   Ik ga in op de opmerking van de heer Houterman over het voorstel dat ook
door hem is ingediend, namelijk dat het College ook voor 1994 Ä en wat ons
betreft ook daarna Ä ten eerste moet blijven letten op de effecten van
belastingen en tarieven op de lage inkomens; ten tweede de
lastenontwikkeling moet blijven beschouwen in de perspectiefontwikkelingen
van het ROA; ten derde scherp dient te blijven letten op het instrument van
kwijtschelding en ten vierde door dient te gaan met het beleid op het
terrein van het milieu. De lijn is dus, dat wij onze eigen sores niet
zullen afwentelen op burgers en bedrijven, maar deze zelf in eigen huis
zullen oplossen.
   Zoals het mijn gewoonte is, bij de grootste oppositiepartij te beginnen,
eindig ik bij de heer Bruins Slot. Ik heb al gepoogd aan te geven, dat ik
niet met hem van mening ben dat de voorliggende stukken geen politieke
betekenis hebben, integendeel. Ik ben het met hem eens, dat de komende
jaren nog in vele vormen en maten politieke aanscherpingen zullen
voorkomen, maar dat doet niets af aan de grote politieke betekenis van de
nu voorliggende stukken. Aangezien de heer Bruins Slot zich met name op dat
punt heeft geconcentreerd, zou ik Ä hoezeer het mij ook spijt Ä niet weten
wat ik nog meer aan zijn adres te zeggen heb. Misschien komt dit ook
doordat zijn fractiegenote mevr. Weltevreden in de Commissie voor Financiën
enz. een zeer goede en uitvoerige bijdrage hield, die ik ook zo goed
mogelijk heb gepoogd te beantwoorden. Wellicht heeft de heer Bruins Slot
gedacht, dat het niet meer nodig was die bijdrage te herhalen. Op zichzelf
betreur ik dat, want ik meen dat ook de leden van de Raad deze misschien
graag hadden gehoord.
   Ik ben het met de beschouwingen van mevr. Witte eens. Zij heeft zich
beperkt tot opmerkingen over het milieu en daarbij een belangrijke
aanvulling gegeven, die ook geheel spoort met de doelstellingen van het
College. Inderdaad zal het voor het vragen van offers van burgers voor het
milieu ten zeerste van belang zijn, dat burgers er ook elke keer van
overtuigd zijn, dat het geld wordt besteed aan maatregelen die inderdaad
op het milieu het gewenste effect zullen hebben. Vandaar ook het
voortdurende element van "meet het rendement van de milieumaatregelen, zet
dat ook in zijn maatschappelijke context tegen elkaar af en lever een
bredere onderbouwing van de milieumaatregel, dan behoudt men ook brede
steun voor het milieubeleid". Het argument "het is goed voor het milieu,
dus alles is goed" leidt tot een snel eroderen van steun in brede zin voor
het milieubeleid.
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. De heer Bruins Slot heeft in
zijn betoog een brede mate van overeenstemming in deze Raad geconstateerd
over het ruimtelijk beleid. Daarmee ben ik het van harte eens. Dat is
waarschijnlijk ook de reden waarom hij vervolgens niet veel kritiek op de
stukken had, maar ook niet veel opdrachten heeft meegegeven aan het College
voor datgene wat wij de komende tijd uit de Vinex-onderhandelingen zouden
moeten halen.
   Los van die brede overeenstemming in deze Raad over het ruimtelijk
beleid, hebben wij ook geprobeerd, in deze collegeperiode verder te komen
met een nadere instrumentatie van het Structuurplan Amsterdam 1991, om het
niet te laten bij een opvatting over de vraag hoe de stad zich verder zou
moeten ontwikkelen, maar ook een programmering te maken en een financiële
vertaling te geven van dat structuurplan. Die programmering wordt jaarlijks
bijgesteld in het Programma voor de Ruimtelijke Vernieuwing, terwijl die
financiële vertaling eigenlijk nu voor het eerst heel globaal wordt
aangegeven in de Nota Amsterdam naar 2005 en in de stukken die daarbij aan
de Raad worden voorgelegd. Men kan zeggen dat dit onvolkomen is en dat nu
al scherpere keuzen moeten worden voorgelegd, maar ik meen niet dat dat op
dit moment al mogelijk is.
    (De heer BRUINS SLOT: Voor alle duidelijkheid, die scherpere keuzen heb
    ik niet bepleit voor de materie, neergelegd in de Nota Amsterdam naar
    2005. Ik heb geconstateerd, zonder het College daarover een verwijt te
    maken, dat die keuzen niet zijn gemaakt in de beide andere stukken.)
   Aan het begin van deze collegeperiode hebben wij geconstateerd, dat wij
een groot aantal ambities hebben met deze stad. Wij willen dat de IJ-oevers
zich gaan ontwikkelen, wij willen dat nieuwe woningbouwlocaties zich gaan
ontwikkelen, dat binnen de stad een groot aantal extra-woningen wordt
gebouwd en dat heel veel verbeteringen worden doorgevoerd in het openbaar
vervoer. Dat zijn grote ruimtelijke ambities. Op het moment dat wij in
gesprek zijn met het Kabinet over de realisering daarvan, is het van
belang, ook in de Raad met elkaar te spreken over de vraag waar nu de
accenten liggen. Als wij straks moeten kiezen, waarvoor moeten wij dan
kiezen en waarop verwachten wij dat het College in zijn onderhandelingen
de nadruk zal leggen? Ik had op dat punt eigenlijk verwacht, dat de fractie
van het CDA met een scherpere inbreng zou komen en dat zij ook een opdracht
zou meegeven aan dit College en een toetssteen zou neerleggen in deze Raad
aan de hand waarvan de Raad straks moet beoordelen of wij in onze Vinex-
onderhandelingen geslaagd zijn.
   In de afgelopen tijd heeft het element van duurzaamheid een grotere
nadruk gekregen. Dat betekent investeren in de stad op een zodanige wijze,
dat zowel de bestaande stad beter functioneert als de omgeving, dat het
milieu gespaard wordt en dat niettemin een grote economische ontwikkeling
kan plaatsvinden. Daarbij hoort het kunnen opnemen van vele mensen in deze
stad die van buiten komen.
   Ik wil in dit verband ‚‚n opmerking maken aan het adres van de heren
Beaux en Bruyn. Hun bijdrage was inhumaan, erop gericht deze stad te
ontdoen van haar reputatie van tolerantie en gastvrijheid. In dat opzicht
is dit dus een buitengewoon on-Amsterdamse benadering van de problematiek
waarvoor wij dezer dagen staan.
    (De heer BRUYN: U vergist zich!)
   Wij moeten ernaar streven, dat wij in deze stad vele mensen van buiten
kunnen opnemen. Dat heeft een financieel en een ruimtelijk gevolg, waarvoor
wij met elkaar moeten staan en waartoe wij ook de democratie in deze stad
moeten uitrusten om dat met elkaar tot stand te brengen.
   In de afgelopen tijd heeft het Kabinet een nog indringender vraag
gesteld en heeft het aangegeven, dat een verhoogde taakstelling moet worden
gerealiseerd op het terrein van de woningbouw, in een verslechterende
economische situatie. Dat brengt een spanning met zich mee, waarop wij in
de komende maanden antwoord moeten geven. Die verhoging van de taakstelling
vindt plaats onder condities waarbij het Kabinet ons zegt: u moet die
verhoogde woningproduktie realiseren in een korte tijd en onder
marktvoorwaarden. Binnen dat spanningsveld zitten grote vraagstukken voor
het College en voor de Raad om op te lossen. Wij hebben een beleid waarin
wij proberen, de produktie van de woningbouw en het tempo daarvan op te
voeren, door meer woningen in kortere tijd te realiseren en daarnaast een
grote investering te doen in het openbaar vervoer, maar tegelijkertijd
weten wij, dat wij voor het tempo waarin wij die zaken kunnen realiseren,
afhankelijk zullen zijn van het opnamevermogen dat de markt heeft voor de
woningbouw, niet omdat wij dat willen maar omdat ons wordt gevraagd, voor
70% voor de markt te bouwen, zowel in de stad als in de uitleggebieden. Dat
is dus een nogal tegenstrijdige vraagstelling die op tafel wordt gelegd:
het tempo verhogen en op marktconforme wijze woningen realiseren, en dat
nog wel met een verhoogde taakstelling.
   Daarbij wil het rijk het risico decentraliseren en het vooral neerleggen
bij de gemeenten, die dan ook die taakstelling moeten realiseren. Het rijk
wil in diezelfde tijd dan ook nog de regiovorming tot stand laten komen,
een kaderwet uitgevoerd zien en de nota Besturen op Niveau-3 (BON-3)
realiseren, hetgeen gepaard zou moeten gaan met regionale verevening. Wij
hebben daarmee een probleem, want wij kunnen moeilijk tegen gemeenten die
deelnemen aan het ROA Ä bouwgemeenten of niet Ä in het algemeen zeggen: u
hebt reserves, zou u niet kunnen bijdragen aan de realisering van de
taakstelling die het Kabinet ons heeft meegegeven? Het is zelfs tussen de
bouwgemeenten niet mogelijk, die vraagstelling in die vorm op tafel te

leggen. Wij hebben dat ook niet aan het ROA meegegeven. Dat wil zeggen, wij
zitten allemaal afzonderlijk als bouwgemeenten voor de vraag wat wij er
zelf voor over hebben om deze ruimtelijke taakstelling, deze
volkshuisvestingstaakstelling en deze infrastructurele taakstelling te
realiseren en volgens welke criteria wij daarvoor geld gaan inzetten.
   De heer Van der Laan heeft acht criteria genoemd, die ik buitengewoon
relevant acht in de afweging die de komende tijd zal moeten worden gemaakt.
Hij heeft deze criteria vooral aan het College meegegeven om straks die
afweging ook te maken en aan de Raad voor te leggen, zonder nu zelf al het
gewicht van de criteria onderling te bepalen.
   Alle fracties heb ik horen zeggen, dat moet worden geïnvesteerd in
vernieuwing van de stad en in de bestaande stad. Daartussen bestaat geen
tegenstelling. Het investeren in de bestaande stad betekent ook het
vernieuwen daarvan. Ik meen, dat dat een grote waarheid is, hetgeen onder
andere blijkt uit de investering die wij willen doen in de grote aantallen
woningen binnen de stad. Het is dus niet juist, dat het realiseren van
extra-woningen in de tuinsteden tot een aantasting van die tuinsteden zou
leiden, mits wij er maar op letten dat dat gepaard gaat met een goede
analyse van de kwaliteit van die tuinsteden en met een versterking van de
structuur in sociaal en ruimtelijk opzicht. Een groter aantal bewoners
draagt in belangrijke mate bij tot het beter functioneren van de
winkelcentra in de tuinsteden. Het gaat er dus niet alleen om, met een
sociale-vernieuwingsblik de pleinen te bezien, maar ook ervoor te zorgen,
dat er een zodanige inkomensdifferentiatie in de buurten bestaat, dat
winkels kunnen overleven, dat pleinen kunnen functioneren, dat er voldoende
mensen op straat zijn, dat er koopkracht in buurten aanwezig is, zodat
voorzieningen daar kunnen bestaan.
   De in het voorliggende voorstel genoemde investering in de bestaande
stad is dus niet alleen de investering in de Bijlmermeer of die 395 miljoen
gulden. Het gaat daarbij ook om de grote aantallen woningen die
binnenstedelijk zullen worden vernieuwd in het kader van de
stadsvernieuwing of die zullen worden bijgebouwd door de verdichting. Ik
meen, dat dat een kwalitatieve bijdrage kan zijn aan het functioneren van
deze stad.
   Diverse sprekers hebben gesproken over Nieuw-Oost. De heer Van Hoeve
heeft gesproken over de verantwoordelijkheid ten aanzien van het landmaken.
Nieuw-Oost is onomstreden als een uitbreidingslocatie, zowel hier in
Amsterdam als...
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daarin vergist u zich behoorlijk!)
   U hebt gelijk, ik zeg het ongenuanceerd. Er zijn misschien wel twee
mensen in de Amsterdamse Raad die vinden dat Nieuw-Oost niet moet worden
gerealiseerd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Gisteravond is in het Mozeshuis een
    bijeenkomst geweest van talrijke milieuorganisaties tegen de woningbouw
    in Nieuw-Oost.)
   Dan heb ik de volgende vraag. Als nu de theorie van de heer Bierman,
waarover mevr. Witte sprak, zou opgaan en als al die mensen die te groot
wonen en al die mensen die te klein wonen vannacht van woning ruilen,
hoeveel lege woningen hebt u dan over?
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is een proces.)
   Het antwoord is: "nul".
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb u een alternatief gegeven, namelijk
    woningbouw boven autowegen. Dat is niet serieus genomen in deze Raad.)
   Het gaat eenvoudig om de theorie...



    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het gaat niet alleen om de theorie van de
    heer Bierman.)
   Het gaat eenvoudig om de theorie, waarmee u ook altijd aankomt, dat als
wij maar meer gebruik maken van de bestaande woningvoorraad door alle
mensen die te groot wonen kleiner te laten wonen en andersom, daardoor
woningen vrij zouden komen. Een kleine rekensom leert, dat het resultaat
van die operatie nul is.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik geloof wel dat het geleidelijk woonruimte
    oplevert, maar ik ben het met u eens dat dat niet in ‚‚n klap wonderen
    doet. Natuurlijk, dat is een proces. Er is wel degelijk nieuwbouw
    nodig, maar daarvoor zijn ook alternatieven. Als u zich creatief zou
    opstellen, zou dat blijken. In de nota staat, dat Nieuw-Oost vele
    investeringen vergt vanwege het landmaken. Woningen boven autowegen
    zijn wat dat betreft goedkoper.)
    (Mevr. WITTE-BUIJSERD: Het gaat erom, dat de woningbezetting te laag
    is.)
   Ik heb u een probleem meegegeven. Ik hoop, dat u daarover in tweede
termijn hebt nagedacht en mij dan de uitkomst van deze som meedeelt.
   Wij zijn van mening, dat Nieuw-Oost een gezamenlijke
verantwoordelijkheid zou moeten zijn van het rijk en van Amsterdam. Of dat
nu betekent dat het rijk het land maakt en Amsterdam de woningen bouwt, is
een kwestie van taakverdeling. Ik wil eigenlijk meer aansluiten bij het
begin van mijn betoog, waarin ik heb gezegd, dat een risicoverdeling te
maken is.
    (De heer HOUTERMAN: Zou het op dit moment opportuun zijn, wel in te
    gaan op de inzichten van de fracties van Groen Links en van de VVD,
    waar de fractie van Groen Links spreekt van "klein-Oost" en wij van
    "groot-Oost"? Dat is geen klein verschil, maar een fundamenteel andere
    benadering.)
    (De heer PLATVOET: Ik zal u nog even helpen: en daar waar de fractie
    van Groen Links spreekt van een bepaald soort woningbouwprogramma dat
    daar moet worden gerealiseerd.)
    (De heer HOUTERMAN: En waar wij spreken van Nieuw-Buitenveldert.)
   Ik heb het allemaal gehoord. Wij zijn het erover eens, dat er sprake
moet zijn van een taakverdeling en van medeverantwoordelijkheid van het
rijk en van de gemeente Amsterdam ten aanzien van de realisering van Nieuw-
Oost. Ik meen, dat dat vooral betrekking moet hebben op de risico's die
daaraan ook verbonden zijn, zodat het niet zo is dat Amsterdam Nieuw-Oost
aanlegt en vervolgens ook nog eens alle consequenties moet dragen van het
rijksbeleid ten aanzien van de woningproduktie nu. De crux is, in de
komende tijd daarvoor een goede oplossing te vinden.
   Als u nu zegt: ik wil een Buitenveldert-achtige wijk bouwen, zegt u
mijns inziens hetzelfde als de heer Platvoet. Buitenveldert heeft namelijk
een grote dichtheid, vergeleken met bijvoorbeeld het Tuinbouwgebied Sloten.
    (De heer HOUTERMAN: U benadert het socio-demografisch.)
   Buitenveldert heeft nog altijd 30% sociale woningbouw. Dat is conform
het beleid.
    (De heer HOOIJMAIJERS: Meer!)
   Niet meer. Buitenveldert heeft verder een gedifferentieerd woonmilieu
en kent een behoorlijke functiemenging, is dus in toenemende mate stedelijk
geworden.
    (De heer HOUTERMAN: En heeft een goede politieke samenstelling!)
   Wij kunnen ons allemaal nog afvragen of dat nu stedebouwkundig de juiste
invulling is, maar in een aantal opzichten zijn wij het erover eens, dat
het een heel stadse wijk zou moeten zijn, en niet een langzaam uitwaaierend
villawijkje in het water. Dat levert een heel ander beeld op dan wanneer
u zegt: het zou zoiets moeten zijn als de stedelijke wijk Buitenveldert.
   Mevr. De Jong en de heer Van der Laan hebben gesproken over de zuid-as
en hebben gevraagd of in die kant van het verhaal geen dekking zit voor de
vele ruimtelijke plannen die er liggen. Wij hebben hierover al meerdere
malen gediscussieerd. Er is een studie gaande naar de mogelijkheden van
Amsterdam om een deel van het topsegment naar zich toe te halen. Wij komen
tot de conclusie, dat wij enige jaren voldoende voorraad zouden hebben als
wij in Amsterdam-Zuid bovenop het grote nieuwe hoofdkantoor van de ABN-AMRO
nog 60.000 m2 aan kantoorruimte zouden toestaan bij een vrij grote
leegstand, die ook nu al in het topsegment aanwezig is. Het is dus de vraag
of Ä in de verwachting dat nog veel meer op de zuid-as zou kunnen gebeuren
Ä wel een dekking aanwezig is in financiële zin voor de plannen die men in
2005 allemaal heeft. Ik meen dan ook, dat het verstandig is, ons op dat
punt niet bij voorbaat rijk te rekenen, maar in september a.s. nog eens
goed de reële mogelijkheden te bezien die wij op dat punt hebben, aan de
hand van een nadere studie van het Gemeentelijk Grondbedrijf van de
mogelijkheden in het topsegment, en daaruit ook onze conclusies te trekken
ten aanzien van de fasering van beide ontwikkelingen.
   Mevr. De Jong heeft dus gelijk, dat voor die 60.000 m2 nieuwe
investeringen in de infrastructuur nodig zijn en dat het er dan dus niet
alleen meer om gaat, binnen de bestaande ruimte grond uit te geven en
daaraan ook geld te verdienen. Op dat moment moet ook weer opnieuw geld
worden uitgegeven aan een verbetering van de infrastructuur.
   De heer Bruins Slot heeft eigenlijk geen vragen meer aan het College
gesteld, behalve de meer algemene vraag waarvoor wij deze discussie nu
voeren. Ik vind dat toch een onderschatting van de betekenis van het debat
en van de stukken die nu op tafel liggen. Ik wil nog wel iets terugnemen
uit de vorige ronde, over de IJ-oevers. Hij heeft er terecht op gewezen,
dat ik niet heb geantwoord op zijn vraag over de organisatie van de IJ-
oevers. Het was echter geenszins de bedoeling, zijn bijdrage op andere
punten te onderschatten, maar ik roep hem toch op, in tweede termijn een
opdracht op dit punt in de Vinex-onderhandelingen aan het College mee te
geven, zodat wij ook kennis kunnen nemen van de opvatting van de CDA-
fractie over de wenselijke uitkomsten daarvan.
   De komende jaren zullen niet alleen vragen om een fasering van de
verschillende plannen die in de Nota Amsterdam naar 2005 worden neergelegd,
maar vooral ook om een investering en een keuze bij de investeringen die
wij de komende tijd moeten gaan doen. Een stad die niet investeert en die
niet kiest voor investeren, is een stad die langzamerhand wegzakt. Dat
kunnen wij ons in Amsterdam niet permitteren, al was het alleen maar omdat
de groei van de werkgelegenheid in Amsterdam nog steeds achterblijft bij
het landelijke niveau. Een stad die zegt gastvrij en open te willen zijn,
zal ook moeten investeren om mensen zowel aan huizen als aan werk te kunnen
helpen.
   De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank het College voor
de uitvoerige en grotendeels zeer heldere beantwoording. Ik heb acht
uitgangspunten genoemd zonder deze in hun onderlinge gewicht te plaatsen.
Aan het eind van het verhaal heb ik beargumenteerd waarom dat niet nu wordt
gedaan.
   Ik herhaal, dat wij het College voldoende richtingen moeten aangeven om
straks of nu met het Kabinet de onderhandelingen af te maken, de begroting
voor 1994 op te stellen en voor 1994-1998 in elk geval de bouwstenen neer
te leggen, maar ook de richtingen, zoals wij hebben gevraagd, om de
bestaande stad er getalsmatig bij te betrekken tot 2005. Het College heeft
er recht op, dat de fracties zich duidelijk over die richtingen uitlaten.
Het maken van de precieze en juiste afwegingen vergt echter dagelijks
bestuursinzicht omdat een en ander moet worden geïntegreerd. Het goede van
dit debat lijkt mij dat het College het vertrouwen krijgt van de Raad om
dat te doen omdat het dit ook kan doen.
   Als het College ons niet specifiek genoeg vindt, hoor ik dat graag, want
dan zullen de fracties dit gezamenlijk moeten doen, maar ik meen dat dit
niet het geval is.
   Van die acht uitgangspunten haal ik er nog twee aan omdat deze voor de
PvdA-fractie zeer belangrijk zijn. De andere wil ik hiermee zeker niet
relativeren. De voornaamste reden waarom ik dit doe, is dat het College
helaas niet is ingegaan op mijn opmerking, dat het goed zou zijn als het
erin zou slagen een programma tot 2005 op de rails te zetten van zowel
investeringen in nieuwe projecten als investeringen in het bestaande,
waarbij de beelden aan elkaar zijn gekoppeld. Ik heb al gezegd, dat het
werkelijk prachtig zou zijn als bij de ingebruikname van de noord-zuidlijn
ook de laatste gerenoveerde weg in het kader van het onderhoudsprogramma
wegen werd opgeleverd. Het zou mooi zijn als dat bij wijze van spreken met
dezelfde fanfare kon gebeuren. Dat is ietwat spastisch uitgedrukt, maar het
College begrijpt wel welke beelden nodig zijn om dat draagvlak vanaf de
eerste dag te krijgen. Iedereen weet, dat het traject dat wij nu ingaan,
zowel voor het nieuwe als voor het bestaande, uiteindelijk daartoe zal
leiden. Dat is ook goed.
   Het tweede van de acht uitgangspunten dat ik graag nog benadruk is dat
van de gescheiden verantwoordelijkheden. Dat is zeker nuttig omdat
wethouder Saris heeft gezegd, dat hij weinig opdrachten hoort. Ik heb niet
voor niets gezegd dat wij Nieuw-Oost het allerbelangrijkste project vinden
qua woningbouw en structuur van de stad, maar dat daar het punt ligt van
de gescheiden verantwoordelijkheden. Namens de PvdA-fractie breng ik deze
twee punten onder de aandacht van het College met het oog op de
onderhandelingen. Als het dat woord zo graag wil horen, kan het dit
natuurlijk als een opdracht zien.
   Ik geef toe, dat er sprake is van gezamenlijke risico's. Daarover is
iedereen het volstrekt eens, maar mijn stelling, dat in dit land nog nooit
een gemeente zelf een polder heeft aangelegd en daarvoor de eindrisico's
heeft gelopen, ligt er nog.
   Ik ga nog in op de baatbelasting en het voorbeeld van Hengelo. Wij
hebben drie jaar geleden in de Raad bij de allereerste discussie over de
noord-zuidlijn gezegd, dat als ooit een project hiervoor geschikt lijkt
door zijn omvang en zijn grote baten, het wel dit project is. Er is toen
een notitie uitgebracht onder verantwoordelijkheid van wethouder De Grave
over alle complicaties van de baatbelasting, kort na de totstandkoming van
de nieuwe wet en de verruiming van de mogelijkheden van de baatbelasting.
Ik vond dat toen een zeer defensieve notitie. Als het College nog steeds
argumenteert op basis van een notitie uit 1991 kan ik inmiddels ook wel
jurisprudentie en literatuur noemen die dat tot een misschien hier en daar
wat obsolete notitie maken; men vergeve mij de kreet.
   Het is volkomen terecht, dat wethouder De Grave zegt dat het
onderhoudsprogramma van de stadsdelen wel goed is, maar dat nog wordt
uitgezocht of het goed is onderbouwd. Ik spreek nu in commissieverband. Ik
heb niet de expertise om vast te stellen dat het goed onderbouwd is, maar
als de wethouder zegt, dat een goed proces is opgetuigd om dat te checken
en als ik daaruit mag afleiden, dat het College bereid is het deel van het
programma dat hard blijkt te zijn, terugrekenend vanaf 2005, in ons verhaal
te verwerken, zijn wij tevreden.
   Tot slot wil ik nog iets over de zuid-as en de IJ-as zeggen. Ik weet dat
het om ellende vragen is, deze twee begrippen in ‚‚n zin te gebruiken. Ik
ga daarom niet in op de timing en ook niet op de open deur van mevr. De
Jong, dat natuurlijk vanaf een bepaald moment investeringen nodig zijn
voordat men eraan gaat verdienen. Ik wil echter wel zeggen, dat in de
dertien jaar die er zijn te gaan, ook bij de krapst mogelijke ontwikkeling
in de topsegmentenmarkt daar een heleboel geld ligt dat, mits
stedebouwkundig goed ingebed, kan worden gebruikt voor andere projecten.
Dat kan niemand hier ontkennen.
   De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. Over mijn suggesties over
financiering of mede-financiering van het Museumpleinproject door de
toeristenwereld en de horeca heeft de wethouder gezegd, dat hij het in
algemene zin met mij eens is dat een bijdrage op zijn plaats zou zijn.
Vervolgens heeft hij aangegeven hoe moeilijk het traject is. Misschien ligt
de oplossing in de eenvoud. Misschien is het goed, af te zien van moeilijke
zaken en ingewikkelde baatbelasting als dat inderdaad niet te realiseren
valt en deze bedrijfstak te beloven, dat wij vier jaar lang de lastendruk
niet zullen verzwaren, mits men met een bijdrage komt, anders gaat het
Museumpleinproject niet door. In ieder geval heb ik gevraagd of dit punt
in een gesprek van de wethouder voor Financiën en de wethouder voor
Economische Zaken over een dergelijke oplossing aan de orde kan komen.
    (Wethouder DE GRAVE: Ik zie de wethouder voor Economische Zaken niet
    echt optimistisch kijken.)
   Daar ligt een uitgangspunt. In de eerste plaats is daar de vraag of de
gemeente Amsterdam 30 miljoen gulden bij het Museumplein legt. De opvatting
van de PvdA-fractie is, dat dit waarschijnlijk te veel is om op te brengen
naast alle andere wensen. Vervolgens is de vraag aan de orde of het project
dan wel of niet doorgaat. Daarnaast is de vraag aan het bedrijfsleven, dat
veel belang heeft bij de realisering van het project, wat er kan gebeuren.
Ik vind het voor een terugtredende overheid die niet alles op de schouders
kan nemen goed, andere geledingen in de Amsterdamse samenleving aan te spreken.

   Ik ga in op de lastendruk zoals die door de VVD-fractie aan de orde
wordt gesteld. Het mag niet te goedkoop worden wat de VVD-fractie aan de
burgers belooft. De tarieven in Amsterdam gaan omhoog. Dat zullen de
Amsterdamse burgers gewoon zien aan de rekeningen die zij ontvangen. Ons
beleid is erop gericht, over te gaan tot een lastenmatiging, dus te
repareren waar mogelijk. Als de heer Houterman dan ook nog even 50 miljoen
gulden extra als lastenverlichting in het vooruitzicht stelt, zeg ik, dat
dit geen getrouw beeld is. Dit is de huid verkopen voor de beer is
geschoten. Dit is twee keer over het graf heen regeren. Opbrengsten in die
orde zijn voor 1998 echt niet te realiseren uit bestuurlijke
reorganisaties. Dat is mooi weer spelen op een manier die ons niet zo
bevalt.
    (De heer HOUTERMAN: U hebt gelijk op basis van deze nota van het
    College. Wat de VVD stelt is, dat met onze aanvullende voorstellen,
    waarmee wij in het najaar zullen komen en waaruit die 50 miljoen gulden
    additioneel voortvloeien, extra geld is te besteden. Als het aan de
    VVD-fractie ligt, wordt dat geld besteed voor lastenverlichting.
    Daarbij gaat het dus niet om de huidige 50 miljoen gulden, maar om de
    extra 50 miljoen gulden.)
   Daarom zeg ik ook: "twee keer over het graf heen regeren". Het zou wel
heel mooi zijn. Ik heb er kanttekeningen bij gezet. Er zijn allerlei zaken
die wij niet in de hand hebben. Ik noem de decentralisatie van de
rijkstaken, wat daarvan vrijkomt en wat wij krijgen, de medewerking van de
provincie, de stugge materie van het ROA en de organisatie die erbij hoort.
Als wij in de periode 1994-1998 een deel van die 50 miljoen gulden kunnen
realiseren, is dat goed. U wilt dat verdubbelen, maar dat is te vlug. Die
zaken hebt u niet in de hand.
    (De heer HOUTERMAN: Dan zijn wij het inhoudelijk niet met elkaar eens.
    De stelling van de VVD-fractie is: ook al zou er geen ROA komen, dan
    nog zou een kerntakendiscussie relevant zijn omdat die heel veel
    miljoenen guldens besparing zou kunnen opleveren. Onze inzet daarbij
    is lastenverlichting en u denkt daarover een slag anders.)
   Inhoudelijk doen wij aan die discussie mee. Ik zeg u, dat het voorhouden
van 50 miljoen gulden lastenverlichting aan de burgers een niet te
realiseren belofte is. U stapt bovendien erg gemakkelijk heen over de derde
stap die het College voorspiegelt, namelijk toch spreken over de
lastendruk, alsof dat nooit aan de orde komt. Wij steunen het College in
de opvatting, dat dat een derde stap kan zijn als een aantal problemen niet
is opgelost.
    (De heer HOUTERMAN: Als de eerste twee stappen genomen zijn. Niet in
    alfabetische volgorde, maar in prioriteitsvolgorde.)
   Dan zijn wij het daarover eens.
   De fractie van D66 was erg creatief bezig. Mevr. De Jong zei, dat men
om de cultuursector heen stond. Ik snap dat en ik begreep die bedoeling ook
in financiële zin. Vervolgens zei de heer Cornelissen, dat op het sociaal-
cultureel werk veel valt te bezuinigen en dat men dat gaat uitwerken. De
komende jaren komt dat dus wel.
    (De heer CORNELISSEN: Dat heb ik niet gezegd. Ik weet niet waar u dat
    vandaan haalt.)
   U hebt gezegd, dat op de subsidiesector een hoop te bezuinigen viel. Ik
zeg dan, dat wethouder Bakker bij de Baak-besprekingen maar een voorzet
moet geven.
    (De heer CORNELISSEN: Subsidies worden niet alleen in de sociaal-
    culturele sector gegeven, dat zal u toch duidelijk zijn, maar daar gaan
    ook grotere bedragen naar toe.)
   Ons inzicht is, dat in de subsidiesector, zeker voor de
verantwoordelijkheid van de centrale stad, niet zo gemakkelijk aanvullende
bezuinigingen zijn te vinden. Als u zegt dat u dat ziet zitten en dat u
daarover een nota zult voorleggen, aanvaard ik die uitdaging graag. Laat
wethouder Bakker die twee zaken combineren. Misschien is hij dan toch in
de kunstsector de haan die zijn eigen gouden eieren kan leggen.
    (De heer CORNELISSEN: Dat is aardig geprobeerd, maar u moet de zaken
    wel zuiver zien. Waar ik spreek over het doorlichten van subsidies,
    waarover wij in deze Raad al eerder hebben gesproken, doel ik op het
    gehele pakket, de sector van wethouder Bakker niet uitgezonderd. Ik
    kijk dan de andere dames en heren aan de overkant van de tafel allemaal
    individueel evenzeer aan. U moet het niet verengen. U moet het
    verbreden. U moet kijken of al de enorme uitgaven die wij hier
    aanvaarden nu wel allemaal optimaal worden besteed. Wij komen er
    regelmatig achter, dat het te dol is wat er gebeurt. Ik vind dat wij
    gewoonbest eens een extra exercitie mogen doen en u kunt van mij in het
          najaar voorstellen daarover verwachten.)
   Dat was precies wat ik probeerde uit te lokken, namelijk dat het College
dan die theorie probeert aan te tonen omdat het naar ons idee heel moeilijk
is om binnen datgene wat er nog aan subsidiesector onder de Gemeenteraad
valt aanvullende voorzieningen te vinden.
    (De heer CORNELISSEN: Bent u gisteren de hele dag aanwezig geweest?
    Zegt de naam Argan u iets? Dan hebt u enig idee waaraan ik denk.)
   Dan zal ik zeggen waaraan ik denk, want het debat is toch een
voorbereidend debat gebleven. De fracties, dat geldt ook voor de onze,
hebben nog niet het achterste van hun tong laten zien. Wij hebben ook
keuzen ontlopen. De boodschap die aan ons is voorgelegd, is eenduidig. Er
moeten keuzen worden gemaakt. Dat betekent, dat wij ook ingezet beleid en
plannen in voorbereiding een halt moeten toeroepen. Als u mij vraagt te
kiezen tussen het Schinkelbos of De IJsbreker, wordt het De IJsbreker. Als
u mij vraagt te kiezen tussen topsport na wat er met het stadion is gebeurd
of onderhoud van zwaar vervallen scholen, worden het de zwaar vervallen
scholen. Ik zou de collega's willen vragen elk met twee keuzen van hun
vakantie terug te komen. Na de vakantie wordt het debat dan misschien een
stuk concreter dan dit overigens wel goede debat.
    (De heer PLATVOET: Begrijp ik het goed, dat de PvdA-fractie spijt heeft
    van de steun aan het stadion?)
   Neen, maar nog een nieuwe impuls voor de topsport na wat er voor het
stadion is ingezet...
    (De heer HOUTERMAN: Dus u trekt uw steun voor de Jaap Edenhal nu in?)
   Ik zeg, dat wij dit soort keuzen moeten maken als wij ons realiseren wat
er aan ambities ligt en hoeveel geld beschikbaar is. Ik heb uitdrukkelijk
gezegd dat, als u mij zoudt vragen een keuze te maken...
    (De heer HOUTERMAN: Ik dacht dat ik het uw fractie mocht vragen, maar
    ik begrijp, dat...)
   ...bij mij De IJsbreker een hogere prioriteit heeft dan het Schinkelbos.
Bij mij heeft een nieuwe impuls voor de topsport minder prioriteit dan een
nieuwe impuls om vervallen openbare scholen op te knappen.
    (De heer HOUTERMAN: Ook uw fractie is akkoord gegaan met de Nota
    Topsport in Amsterdam.)
   Neen, wij zijn akkoord gegaan met compensatie voor de Vietnamweide en
met....
    (De heer HOUTERMAN: Dat is een ander onderwerp. U trekt zich nu terug
    van uw eigen wethouder wat de topsport betreft. Of spreekt u hier nu
    als priv‚persoon?)
   Ik heb gezegd wat mijn inschatting is.
   Een hogere eigen bijdrage van de participanten kan ook nog in overweging
worden genomen.
    (De heer PLATVOET: Het College wil niet over het graf heen regeren,
    maar deze Raad moet wel over deze vakantie heen regeren. Dat lijkt mij
    van belang. Er zijn toezeggingen gedaan, c.q. besluiten genomen over
    het Schinkelbos en bijvoorbeeld het Sportaccommodatiefonds, c.q. de
    Jaap Edenhal. Daaraan zullen wij het College en de twijfelaars houden.)
    Met dit statement hoop ik de politieke discussie die wij dit najaar
echt moeten voeren te hebben geopend. Ik krijg hierbij ondersteuning van
wethouder De Grave, dus het moet lukken.
   Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan constateren, dat in het
algemeen veel consensus bestaat over het beleid in grote lijnen voor de
toekomst, maar dat wij straks, als meer bekend is over de Vinex-
onderhandelingen en de echte keuzen, nog wel enkele pittige discussies
zullen voeren.
   Ik onderstreep nog even waaraan de fractie van D66 groot belang hecht.
In eerste termijn heb ik gesproken over Amsterdam als stad van contrasten,
Amsterdam als open stad. De Nota Amsterdam naar 2005 begint ook daarmee.
Voor ons moet de invalshoek toch blijven, het vergroten van het draagvlak
voor de diverse voorzieningen. Dit moet worden gerealiseerd middels een
gevarieerd leefmilieu en plekken waar diverse mensen in de stad kunnen
wonen. Het Vinex-geld is mijns inziens ook in de eerste plaats bestemd voor
de ontsluiting van de woningbouwlocaties. In de richting van de heer Van
der Laan zeg ik daarom, dat, hoewel ook wij zien dat de zuid-as
ontegenzeglijk potentie heeft en op den duur verder zou moeten worden
ontwikkeld, de eerste prioriteit ligt bij het ontsluiten van de
woningbouwlocaties, dus niet bij het ontwikkelen van infrastructuur ten
behoeve van de zuid-as.
    (De heer VAN DER LAAN: Dat is een misverstand. Ik heb helemaal niet
    bepleit dat wij van het relatief schaarse geld voor infrastructuur
    eerst de zuid-as moeten realiseren. Ik heb alleen gewezen op de zuid-as
    als een middel om op een gegeven moment geld mee te verdienen. De kost
    gaat voor de baat uit.)
   Het aantal vierkante meters voor kantorenlocaties op de zuid-as is een
vast gegeven. Dat oppervlak is bijna uitgegeven. Voor nieuwe panden of
locaties is de infrastructuur niet toereikend. Wij kunnen pas verdergaan
met uitgifte van de zuid-as als daar ook infrastructuur kan worden
aangeboden. Dat kunnen wij op dit moment niet, maar ik ben het ermee eens,
dat zich op een later moment weer wel mogelijkheden kunnen voordoen.
    (De heer VAN DER LAAN: Ik heb toch ook niet gezegd, dat het morgen
    moet? Wij spreken hier over de fasering tot 2005. Daarom zouden wij het
    erover eens moeten zijn, dat wij dit moeten oplossen, zonder dat mensen
    direct gestresst raken bij het horen van het woord "zuid-as".)
   Vooralsnog is er mijns inziens tot 2005 geen geld voor.
    (De heer VAN DER LAAN: Daar hebben wij dan een discussiepunt waarop wij
    later moeten terugkomen als die onderzoeksgegevens er zijn.)
   Ik kom nog even terug op de kunst en de toeristen. Ik vind het een goed
idee van de heer Van Hoeve om in de toekomst ook diverse bronnen aan te
boren om op een gegeven moment projecten financieel te ondersteunen.
Daaraan moet wel creativiteit te pas komen. Ik heb gezegd, dat het
Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996 voor ons als een Waddenzee is, als een
kraamkamer voor het in stand houden en vasthouden van de cultuur die zozeer
bij Amsterdam hoort. Daarom gaan wij daaromheen staan. Dat zal op den duur
ook weer potentie voor de stad geven. Daar sta ik ook achter.
   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wat ik gemist heb in eerste
instantie in het antwoord van de zijde van het College was een reactie op
de opmerking onzerzijds over de structurele tekorten op de woningbouw. Wij
hebben daarover de vraag gesteld of wij nu moeten verwachten, dat al dat
geld moet komen uit het Amsterdamse deel in de Vinex, dan wel of wellicht
fasering mogelijkheden biedt om toch een heel eind te komen met het
realiseren van de taakstelling.
   De heer Saris heeft uitvoerig gesproken over de problemen rond de
taakstelling. De volgende stap is dan de beantwoording van de vraag, hoe
wij een en ander financieel denken te kunnen aanpakken. Of zien wij hiertoe
op dit moment nog absoluut geen mogelijkheden? Ik had gevraagd, daarover
toch nadere informatie over te geven, juist omdat dat een van de grootste
en belangrijkste componenten van het hele plan voor de periode tot 2005 is.
   Waar de efficiency-operatie haar einde nadert ' overigens ben ik
benieuwd hoe de heer Houterman zijn tweede 50 miljoen gulden bij elkaar
denkt te sprokkelen, maar dat horen wij nog wel ' en nog extra gelden
moeten worden vrijgemaakt, heb ik gewezen op de effectiviteit. Het lijkt
mij daarom goed de hele subsidiemethodiek nog eens te herijken. Hierbij
gaat het mij niet zozeer om de portefeuilles van de twee wethouders die van
ons uit gezien aan de rechterkant van de tafel zitten, als wel om een goede
herijking van de methodiek om te bezien of wij nog op het goede spoor
zitten.
    (Wethouder mevr. WILDEKAMP: Met nieuwe procedures krijgen wij toch geen
    nieuw geld?)
   Neen, maar wanneer wij op een gegeven moment constateren, dat wij in een
aantal gevallen geld niet optimaal besteden, kunnen wij opnieuw naar die
prioriteiten kijken.
    (Wethouder mevr. WILDEKAMP: Noemt u nu eens voorbeelden. Dat zou ik
    moedig vinden.)
   Ik heb er zojuist een genoemd. Dat kon best eens een topje van de
ijsberg blijken te zijn als wij dat systematisch gaan doornemen. Als u
meent, dat er geen problemen zijn, snap ik niet waarom de wethouder zich
schrap zet, want dan kan zij de exercitie open ingaan.
    (De heer HULSMAN: Als u het als financieringsbron gebruikt, doet u iets
    anders. Dan zegt u dus gewoon, dat voor Marokkaanse jongeren geen geld
    beschikbaar behoeft te zijn.)
   Neen. Wij moeten proberen deze discussie genuanceerd te voeren en niet
meteen elkaar in bepaalde hoeken drukken. Ik vraag aandacht van de Raad
hiervoor. Ik wil best nadere voorstellen uitwerken. Ik vraag dit te bezien
en na te gaan of wij de subsidiemethodieken kunnen verfijnen, zodat
duidelijk is, dat wij nog optimaal bezig zijn en dat al dat overheidsgeld
ook optimaal effectief wordt besteed voor datgene waarvoor wij het hebben
bedoeld. Ik vind, dat wij gewoon de durf moeten hebben om die exercitie in
te gaan. Als wij dat niet doen, is dat geen toonbeeld van kracht, maar van
zwakte.
    (De heer VAN HOEVE: Dan was mijn stelling toch volstrekt juist? Ik sta
    helemaal niet afwerend tegenover uw initiatief. Integendeel, ik zeg:
    doe die eerste oefening maar dit najaar. Als men zulke opmerkingen
    maakt over de subsidiesector, betreffen die ook de kunstsector, het
    sociaal-cultureel werk en de andere subsidiesectoren. Als het mogelijk
    is een aantal nieuwe wensen in de cultuursector daaruit te betalen, kan
    men niet zeggen, dat er op cultuur geen besparingen mogelijk zijn. U
    gaat dus werken aan een methode om de hele subsidiesector door te
    lichten. Ik vind dat moedig na alles wat er gebeurd is en ik ben er
    ontstellend benieuwd naar.)
   U bent al gestart met een deel van de uitwerking.
   De wethouder heeft gesproken over de veel spoediger inwerkingtreding van
de desbetreffende wet, zodat de nieuwe belastingbepalingen al per 1 januari
1994 zouden kunnen ingaan. Ik herinner aan de besluiten in het kader van
de begrotingsbehandeling, met name ten aanzien van de
vermakelijkhedenretributie. Als die bepalingen per 1 januari kunnen worden
doorgevoerd, verwacht ik wel, dat dit najaar de benodigde maatregelen
worden voorbereid, zodat wij op dat gebied tot resultaten kunnen komen.
   De reactie op de voorstellen van de heer Platvoet en mij over het water
is mij niet helemaal duidelijk. Ik begrijp de verwijzing naar de wethouder
voor het Nutsbedrijf, maar het procedurele voorstel is mij niet helemaal
duidelijk.
    (Wethouder DE GRAVE: Ik heb voorgesteld, de voorstellen nu niet in
    behandeling te nemen, dus in te trekken en eerst de discussie met
    collega Jonker te voeren om vervolgens bij de begrotingsbehandeling die
    discussie finaal te beslechten.)
    (De heer PLATVOET: Als wij discussie willen voeren met collega Jonker
    moet het voorstel dat daarom vraagt in elk geval wel worden aangenomen.
    In het voorstel komt een aantal nieuwe elementen aan de orde dat tot
    nu toe in de discussie geen rol heeft gespeeld.)
    (Wethouder DE GRAVE: Ik ken mijn collega goed genoeg om te weten dat
    hij ook bereid is met u te spreken zonder voorstel daartoe.)
    (De heer PLATVOET: Ja, maar het voorstel geeft de richting aan.
    Daarvoor zijn voorstellen ook bedoeld.)
    (Wethouder DE GRAVE: Probeer het eens met een vriendelijk verzoek.)
    (De heer PLATVOET: Dat is waar. Ik antwoord ook heel vriendelijk.)
   Uw reactie dat het enigszins buiten de orde was, verbaasde mij nogal.
Deze materie is vrij expliciet in deze nota genoemd met een aantal nieuwe
argumenten ten opzichte van de discussie in het verleden. Ik ben best
bereid de discussie nog een keer te voeren, maar ik vind niet, dat u kunt
zeggen dat die op dit moment niet aan de orde zou zijn. Wij zullen ons er
even over beraden.
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Eerst dank ik beide
collegeleden danken voor hun beantwoording. Ik feliciteer de VVD-wethouder
in elk geval met zijn succesvol opereren op de beurs. Overigens zeg ik er
wel bij, dat die winst natuurlijk is geboekt nadat eerst behoorlijk was
afgeboekt. Een bedrag van 19 miljoen gulden is echter niet niets. Als men
er meteen een wilde gedachte op loslaat, kan men zeggen dat Hoogovens en
een gasfabriek wel iets met elkaar te maken hebben.



    (De heer HOUTERMAN: U gaat vanavond toch niet het ijs breken?)
   Gelukkig is de heer Houterman altijd zo alert om de juiste invulling te
maken.
    (De heer HOUTERMAN: U verbreekt wel bepaalde regels inzake besloten
    bijeenkomsten. Ik vind niet, dat u zo vrijuit kunt praten.)
   Een saaie besteding zou zijn, het gebruiken van die 19 miljoen gulden
als een eerste bouwsteen voor de algemene reserve die er ook naar ons
oordeel dient te komen.
    (De heer VAN HOEVE: Neen, de situatie is ernstiger. Mijn slotzin in
    deze tweede ronde was: Laten wij ophouden Sinterklaas te spelen. U gaat
    meteen die winst inpakken voor nieuwe bestedingen. Wij weten gewoon,
    dat de juni-brief van het Kabinet Amsterdam weer 20 miljoen gulden
    kost.)
   Ik geef een wilde en een saaie besteding. Het is tekenend voor de heer
Van Hoeve dat hij die saaie besteding niet zo ziet zitten. Ik doe er verder
geen
uitspraak over, maar ik geef alleen even de spanning aan. Wij zullen de
nadere voorstellen van het College inzake deze meevaller afwachten.
   Er is gesproken over het bezuinigingspotentieel van 50 miljoen gulden.
Ik heb daarover in eerste termijn eigenlijk niets gezegd omdat ik het eens
ben met het College op dit punt. Ik ben het ook eens met de benadering van
de PvdA-fractie. Ik vind die 50 miljoen gulden een reëel uitgangspunt. Als
ik zou bepleiten, dat de bezuiniging veel hoger zou moeten zijn, zou ik met
concrete suggesties moeten komen. Zover is de fractie van Groen Links op
dit moment niet. Wij willen ons daarop ook niet vastleggen. Vandaar dat wij
die voorzichtige, maar ook reële benadering van het College op dit moment
steunen.
   Enkele van de door mij aan de orde gestelde punten zijn niet beantwoord.
Bij ‚‚n punt kan ik mij dat wel indenken. Het College heeft net, na hard
werken, dit Meerjarenperspectief 1994-1998 kunnen ophoesten. Ik heb
geredeneerd ' de PvdA-fractie heeft dat ook gedaan ' dat er ook plaats zou
zijn voor een meerjareninvesteringsplan omdat het College in zijn
Voortgangsnota 1993, met name in het laatste hoofdstuk, constateert, dat
in het kader van de Nota Amsterdam naar 2005 een aantal investeringen moet
worden gedaan, ook andere dan in de infrastructurele sfeer of in de
woningbouwsfeer, ten behoeve van de duurzaamheid van deze stad. Wat ons
betreft is het beste afwegingskader daarvoor een meerjareninvesteringsplan.
Vervolgens kan men discussiëren over de ruimte die er is om het te
honoreren, waarna dan een afweging kan worden gemaakt tussen die twee
zaken. Ik zou dus graag willen, dat het College daarop positief reageert;
dat lijkt mij ook geen probleem, maar heel verstandig.
   Ik heb nog een opmerking gemaakt over de AVI-West, waarop het College
misschien nog even kan reageren. De maximale benutting van de AVI-West door
uitbreiding van het verzorgingsgebied heeft namelijk alles te maken met de
tarievenontwikkeling in de komende jaren.
   Wat de watermeter betreft heeft het College ons natuurlijk zelf aangezet
tot nadenken over dit onderwerp. Het heeft zelf in de Voortgangsnota 1993
geschreven, dat het rijk met enige regelmaat en voortdurend intensiever de
wens kenbaar maakt in het hele land de bemetering van drinkwater verplicht
te stellen. Wellicht heeft wethouder Jonker niet opgelet in het College
toen deze nota werd besproken, maar dit staat er letterlijk in.
    (Wethouder JONKER: Dat is vermeld als een afschrikwekkende zaak.)
   Ik schrik er helemaal niet van.
    (Wethouder JONKER: Het is bekend, dat het een grote tariefstijging tot
    gevolg heeft.)
   Dat is voor ons de vraag. In het voorstel staat ook een opmerking
daarover. De reactie van de wethouder is een reden te meer om die discussie
eens te voeren aan de hand van het voorstel. Als het rijk iets wil, als
deze Regering iets wil en wij willen het ook, schrik ik er niet voor terug,
dat hier duidelijk met een voorstel te ondersteunen. De heer Van der Laan
zal het als loyaal PvdA-er ongetwijfeld met mij eens zijn.
    (De heer VAN DER LAAN: Het gaat de goede kant op.)
   Bedankt voor het compliment.
   Wethouder Saris zegt, dat Nieuw-Oost onomstreden is. Ik meen, dat hij
daarin tot op dit moment in grote lijnen gelijk heeft. Ik roep de discussie
in herinnering die verleden jaar is georganiseerd in Artis Ä het zogenaamde
Groentribunaal Ä waar Groen Links en de milieubeweging prominent aanwezig
waren en waar een behoorlijke mate van overeenstemming was, dat dit de
laatste grote bouwlocatie is en ook ecologisch gezien de minst schadelijke.
Om tegemoet te komen aan die nuttige discussie erkenden wij ook de
woningbehoefte.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ook daar bleek toch veel verzet tegen Nieuw-
    Oost, ook vanuit uw eigen partij?)
   Ik was nog niet uitgesproken. Wij hadden en hebben wat de fractie van
Groen Links betreft nog steeds het oog op klein-Oost met een heel bepaald
woningbouwprogramma. Tot nu toe verdedigen wij dat, maar de ontwikkelingen
staan niet stil. Er zijn geluiden die wijzen op een groter Nieuw-Oost, dat
ook een zwaarder, negatiever ecologisch gevolg zou kunnen hebben. Dat is
voor de fractie van Groen Links een belangrijk weegpunt. Er komt nog een
vervolg-MER op de huidige locatie en ook die zullen wij natuurlijk met
argusogen volgen. Op dit moment zeggen wij echter: de planvorming die nu
is gestart steunen wij.
   De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Het debat heeft in de eerste
termijn en in de beantwoording op enkele punten nieuwe en extra politieke
duidelijkheid gegeven. Ik noem de duidelijkheid tussen de fracties van
Groen Links en van de VVD met de invalshoeken klein-Oost en groot-Oost. Wat
ons betreft, is groot-Oost iets wat niet letterlijk maar wel figuurlijk
voor Pampus ligt en wat in ons denken ook een symbolische brugfunctie in
de richting van Almere vervult.
   Nu de vier akkoordfracties een belangrijke stap zetten in de richting
van de verlaging van de onroerend goed-belasting vraag ik de CDA-fractie:
gaat gij ons volgen of gaat gij door op de andere weg, de verhoging van de
onroerend goed-belasting? Ik meen, dat dit een cruciaal moment is, gezien
uw moedige voorstel van de vorige keer.
    (De heer BRUINS SLOT: Als ik u volg in uw voorstel, begrijp ik dat ik
    uitkom bij een verhoging van de onroerend-goedbelasting voor
    bedrijven?)
   Dat zou u eens aan uw financieel deskundige, mevr. Weltevreden, moeten
vragen, die dit vermoedelijk wel begrijpt.
    (De heer BRUINS SLOT: Ik beschouw een verandering van de verhouding van
    de tarieven in de onroerend goed-belasting voor bedrijven en voor
    woningen ten nadele van de bedrijven als een verhoging van de onroerend
    goed-belasting voor bedrijven. De omstandigheid, dat de waarde-
    ontwikkeling in het onroerend goed van bedrijven een andere lijn te
    zien geeft dan die van woningen doet daaraan niet af. Het is
    fundamenteel een verhoging van de lasten voor het bedrijfsleven,
    waarvoor de VVD-fractie in dit voorstel tekent.)
   Dan hebt u dat voorstel helaas niet begrepen. De totale opbrengst van
de OGB kan hierdoor worden verlaagd. De politieke duidelijkheid vraagt:
gaat u door op de weg die u verleden jaar hebt ingeslagen, of gaat u deze
kant op?
   De heer Van Hoeve antwoord ik, dat wat de VVD-fractie betreft in de
eerste tranche de 50 miljoen gulden die het College aangeeft een
efficiency-operatie betreft. Enkele subsidie-achtige opmerkingen van de
heer Cornelissen passen daarin. Met de tweede 50 miljoen gulden geven wij
een heel concrete richting aan. Die besparing willen wij halen uit een
kerntakendiscussie, vertaald in een aantal diensten, een aantal ambtelijke
arbeidsplaatsen van 1% per jaar. Wij geven politieke duidelijkheid in de
discussie over de kerntaken. Daarover kunnen wij politiek met elkaar van
mening verschillen. Als die 50 miljoen gulden in de loop van de periode
1994-1998 realiteit is, krijgen wij een andere politieke discussie,
namelijk hoe wij dat bedrag gaan besteden. De inzet van de VVD fractie is,
het te gebruiken voor het behoud van de koopkracht van de Amsterdammer,
aangezien wij verwachten dat ieder Kabinet Ä ongeacht de politieke
signatuur, dus ook een VVD-Kabinet Ä de komende jaren niet ontkomt aan het
nemen van maatregelen die de koopkracht in Amsterdam beïnvloeden.
   Ik sluit af bij de Voorzitter met het idee van de VVD-fractie, ook een
werkgroep menselijke strategie te overwegen. Ik vraag hem verder of hij een
rapportage over de Amsterdammer in 2005 een wenkend perspectief vindt en
of het een concept is waarin hij de komende tijd zijn tanden zou willen
zetten, om bij dat denkproces niet alleen het technische en het
investeringskapitaal te bezien, maar ook het menselijk kapitaal.
   Uit de houding van wethouder Jonker hebben wij vanavond mogen begrijpen,
dat met het aannemen van de Nota Amsterdam naar 2005 ook zijn invalshoek
ten aanzien van de bestaande nieuwe stad tot tevredenheid is opgelost en
dat ook in zijn politieke onderbuik een "senang" gevoel heerst op dit
moment.
   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie neemt graag
de complimenten van de wethouder voor Financiën voor mevr. Weltevreden in
ontvangst, dat zij een goed verhaal heeft gehouden. Het was ook een kort
verhaal en er is precies in gezegd wat wij zeggen wilden. Het is een goede
discussie geweest die wij in deze Raad niet behoeven over te doen. Dat is
besturen op hoofdlijnen.
    (Wethouder DE GRAVE: Ik zeg alleen maar, dat het zo jammer was dat de
    Raad dat niet heeft meegekregen.)
   Mijn fractie vindt het verschil tussen 1 miljard gulden en 750 miljoen
gulden niet iets wat verbleekt bij de principiële bereidheid van Amsterdam,
een eigen bijdrage te leveren. Wij brengen dit eerder in verband met de
categorie "macro" en wij menen, dat de conflicten die daaromtrent gerezen
zijn ook in die categorie thuishoren. Daarvan hebben wij niets gehoord.
   Ik heb van het College ook geen reactie gekregen op het standpunt van
mijn fractie, dat de verhoging van het veiligheidsniveau waarom burgers
vragen als alle andere middelen zijn uitgeput tot lastenverzwaring mag
leiden.
   De handreiking van de wethouder voor de Ruimtelijke Ordening stel ik op
prijs. Wij hebben in onze fractie bij het lezen van de Nota Amsterdam naar
2005 tegen elkaar gezegd: wat vind je daar nu van? Ik wil best verraden,
dat er bij ons in de fractie mensen waren die zeiden: dat is een goede
nota, dat zou een nota van het CDA kunnen zijn. Dan ga ik dus niet nodeloos
zitten katten in dit debat, maar dit is wat ik wel zeg: als u de nota
agendeert voor deze Raad om een onderhandelingsmandaat te verkrijgen, vind
ik het jammer dat mijn bijdrage in eerste termijn op dat punt niet
duidelijk is overgekomen. Wij stemmen in met de gang naar Den Haag en met
een Amsterdams bod. Over de hoogte van dat bod voeren wij hier niet de
discussie. Dat horen wij trouwens ook niemand doen. Het is het resultaat
dat telt en dat tegen de tijd dat het wordt behaald moet worden afgemeten
aan de feitelijke financiële situatie van dat moment. Dat heb ik in eerste
termijn ook gezegd. U gaat maar en u gaat het straks maar verdedigen.
   De houding van het rijk in dezen zal ook wel iets te maken hebben met
de kwaliteit van de plannen in Amsterdam. Dat is ook van belang voor onze
bereidheid wat de omvang van het eigen bod van Amsterdam betreft.
   Als ik fel ben geweest in eerste termijn, heeft dat te maken met het
idee dat ik had, namelijk dat in dit debat de duidelijkheid aan het
daglicht zou treden over de grote reserves en de conflicten die er zijn
geweest toen, een week of wat geleden, de nota in het College werd
vastgesteld. Op dat punt Ä de relatie tussen de financiële stukken en de
Nota Amsterdam naar 2005 Ä heb ik de sprekers in dit debat niets naar voren
horen brengen. Ik heb er dus de vinger bij willen leggen, dat ons in het
vooruitzicht werd gesteld, dat dit het grote breekpunt van enkele weken
geleden was, terwijl dat hier nu niet naar voren is gekomen. Dat betekent,
dat er weer een conflict in het hoge gras is verdwenen. Ik vind, dat de
oppositie daarbij de vinger moet leggen.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. In de ideeën van Marten
Bierman gaat het erom, eerst de bestaande woningvoorraad effectief te
gebruiken. Het gaat dus om het verhogen van de woningbezetting. Naarmate
er meer woningzoekenden aan een passende woning zijn geholpen, neemt het
aantal woningzoekenden af. Dat betekent, dat er minder nieuwe woningen
behoeven te worden gebouwd. Het gaat er dus om, dat men eerst een goede
verdeling van de bestaande woningvoorraad beziet. Ik begrijp ook wel, dat
dat heel moeilijk is. Ik weet ook wel hoe de mensen denken over een grote
woning.
    (De heer PLATVOET: Dat betekent dus, dat de inkwartiering weer
    verplicht moet worden gesteld.)
   Neen, absoluut niet.
    (De heer PLATVOET: Hoe wilt u het dan bereiken?)
   Met een mentaliteitsverandering.
    (Wethouder SARIS: Ik wil u wel een suggestie doen. Als u wilt bereiken,
    dat meer mensen in ‚‚n woning gaan wonen, moet u die woning heel duur
    maken, zodat kinderen later het huis uitgaan en zodat alleenstaanden
    worden gedwongen te gaan samenwonen. Dat is de oplossing. Daar bent u
    niet voor, dat snap ik wel. Daar zijn wij ook niet voor.)
   Neen, dat is absoluut niet waar. Ik ken mensen die alleen in een
zeskamerwoning wonen die goedkoop en goed is. Die mensen kunnen best een
kleinere woning naar hun zin krijgen, maar dan moeten zij veel meer huur
betalen. Dan denken zij: ik blijf rustig zitten waar ik zit. Daar gaat het
om.
    (Wethouder SARIS: Hoeveel gezinnen gaan wonen in die woning van zes
    kamers? Dat moeten namelijk twee gezinnen zijn, wilt u een woning
    vrijkrijgen.)
   Neen.
    (Wethouder SARIS: Jawel, want anders hebt u alleen maar mensen van
    grote woningen naar kleine woningen geholpen en andersom, maar dan hebt
    u daarmee geen woning vrijgekregen voor de groei. Hier gaat het er
    juist om, dat de bevolking groeit en dat ons migratiesaldo te hoog is
    om het op te vangen binnen de bestaande voorraad. Dat probleem hebt u
    niet opgelost als u mensen die te klein wonen groter laat wonen en
    andersom.)
   Dat is niet zo. De gezinnen trekken bij gebrek aan een goede ruime
woning de stad uit en vinden die ruime woning buiten de stad. Het gaat
erom, dat deze mensen ook een ruime woning binnen de stad kunnen krijgen.
Er zijn bedrijven in Amsterdam waarvan de meeste werknemers buiten de stad
wonen, omdat zij in de stad geen passende woning kunnen vinden. Het gaat
erom, dat men bereikt dat men meer mensen een passende woning kan
aanbieden. Dan reageert men hier meteen met: "dan gaan wij nieuwbouwen",
maar die passende woning is ook in de oude voorraad te vinden.
   Omdat dit hier ter sprake is gekomen, ga ik nog eens in op de passage
op blz. 18 in het Meerjarenperspectief 1994-1998 over de bemetering van het
drinkwater. Dat is een heel oud onderwerp, dat in de jaren zeventig al ter
sprake is gekomen, toen ik lid was van de commissie-ex art. 62 voor de
Milieuhygiëne. Altijd is geadviseerd, niet over te gaan tot bemetering
vanwege de hoge kosten Ä het zou leiden tot een verdubbeling van het tarief
Ä en omdat het effect op het waterverbruik nihil was. Ik heb nog nooit een
onderzoek gezien waaruit naar voren kwam, dat het waterverbruik in
bemeterde gebieden verminderde of niet gelijk-op ging met de onbemeterde
gebieden.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik geef antwoord aan wethouder
Saris. Wij spreken hier natuurlijk niet over tolerant of niet-tolerant,
maar over het feit dat de Nederlandse Amsterdammer tot een tweederangs
burger verwordt. "Positieve actie" noemt u dat, ik zie het anders. Uw motto
"eigen volk laatst" wordt bij mij "eigen volk eerst", maar toch moet dat
kunnen in een democratie.
   Van de Amsterdamse bevolking bestaat thans 30% uit niet-Nederlanders.
Dat moet 50% worden. Het zal nog best lukken en het zou vrolijk door elkaar
kunnen huppelen als wij hier een ruim land hadden dat leeg was, zoals
Canada of Australië, maar op deze zandkorrel die Nederland heet kan dat
niet.
   Wij hebben hier dan ook te doen met een multiraciale, criminele
toestand.
    (Mevr. GREWEL: U beweert nu weer van alles over de hier-niet-
    thuishorenden.)
   Neen, ik zei "niet-Nederlanders".
    (Mevr. GREWEL: U spreekt over "Amsterdam voor de Amsterdammers,
    Nederland voor de Nederlanders".)
   Inderdaad.
    (Mevr. GREWEL: U zit weer hetzelfde praatje te houden als altijd.)
   Neen.
    (Mevr. GREWEL: Inhoudelijk zegt u niets, maar wat mij het meeste stoort
    Ä want ik ken uw vulgaire praatjes zo langzamerhand Ä is dat u daaraan
    weer meteen het woord "crimineel" verbindt. U zegt, dat 30% van de
    Amsterdammers hier-niet-thuishorenden zijn en in uw volgende zin
    gebruikt u het woord "crimineel".)
   U luistert toch niet goed, want ik spreek van "een multiraciale,
criminele toestand".
    (Mevr. GREWEL: Ik luister wel. Gaat u daar nu eens op in!)
   Daar horen Nederlanders ook bij.
    (Mevr. GREWEL: Wat bedoelt u nu met "multiraciaal"?)
   Het woord zegt het al. Als ik dat moet uitleggen, moet u weer naar
school gaan. "Multi" betekent "meer", meer rassen.
    (Mevr. GREWEL: Wat bedoelt u daar nu mee als u spreekt over
    "Amsterdammers en de hier-niet-thuishorenden"?)
   Ik spreek over "de hier-niet-thuishorenden"...
    (Mevr. GREWEL: Wat zijn dat dan?)
   ...en over de multiraciale samenklontering in Amsterdam.
    (Mevr. GREWEL: Ja, maar dan verbindt u het woord "crimineel" daar weer
    aan.)
   Ik ben bezig met een antwoord aan wethouder Saris. Daarmee ga ik door.
    (Mevr. GREWEL: Neen. In uw volgende zin gebruikt u weer het woord
    "crimineel"...)
   U een andere keer, nu wethouder Saris.
    (Mevr. GREWEL: ...zonder enige aanleiding gebruikt u dat woord.)
   Ik vervolg. De stad is dan ook verworden tot een criminele multiraciale
samenleving en dat is geen vinding van mij, de cijfers liegen er niet om.
    (Mevr. GREWEL: Ik neem geen genoegen met wat u nu zegt.)
   Dat hoeft u ook niet te doen, dan laat u dat maar.
    (Mevr. GREWEL: Ik wil eerst antwoord.)
   Dat hebt u toch?
    (Mevr. GREWEL: Ik wil eerst antwoord. U gooit met cijfers.)
   Neen, ik zeg "kijk de cijfers er maar op na".
    (Mevr. GREWEL: U gooit met cijfers, u begint altijd weer over de "hier-
    niet-thuishorenden" en over 30% van de Amsterdammers...)
   Ja, straks 50%.
    (Mevr. GREWEL: ...maar in de zin daarop gebruikt u altijd weer het
    woord "criminelen". Legt u dat nu eens uit: 30% van de Amsterdammers
    zijn volgens u de "hier-niet-thuishorenden". Is ook 30% van de bewoners
    van Amsterdam crimineel?)
   Als u nu luistert naar wat ik zeg en er niet doorheen schettert, geef
ik u antwoord.
    (Mevr. GREWEL: Neen, ik stel u een vraag. Gaat u eens in discussie!)
   Een andere keer gaan wij wel verder, want met u is niet te praten. Weet
u veel!
    (Mevr. GREWEL: Daarmee neem ik geen genoegen!)
    (De VOORZITTER: U moet eens met de Raad in discussie gaan!)
   Mevr. Grewel schreeuwt er dwars doorheen!
    (Mevr. GREWEL: Gaat u er nu eens op in!)
   Ik ga er nog ‚‚n keer op in. Ik sprak van "de multiraciale, criminele
samenleving".
    (Mevr. GREWEL: En wat is dat dan wel, de multiraciale, criminele
    samenleving?)
   Dat is hetgeen waarmee wij iedere keer weer worden geconfronteerd, door
messentrekkers, rovers en bandieten uit die multiraciale samenklontering.
    (Mevr. GREWEL: Juist. Dan zegt u: 30% van de Amsterdammers, enz. U
    roept maar wat...)
   Neen, ik roep niet maar wat.
    (Mevr. GREWEL: ...en altijd begint u in de zin daarna weer over de
    criminelen. Begint u nu eens uit te leggen hoe het zit met de
    criminaliteit in Amsterdam als het niet gaat om de multiraciale
    samenleving, maar gewoon om wat er in Amsterdam gebeurt, door de
    bevolking van Amsterdam? Legt u nu eens uit wat voor mensen er in
    Amsterdam wonen die wij gewoon Amsterdammers vinden! Legt u eens uit
    hoe het zit met mensen die de Nederlandse nationaliteit hebben! Breng
    die mensen niet altijd op een smerige manier in verband met
    "criminaliteit".)
   Mijnheer de Voorzitter, zou zij nu uitleg willen, of zou zij nu door
willen blijven praten? Ik begrijp het niet!
    (Mevr. GREWEL: Ik zou graag willen blijven doorpraten!)
   Ja, opdat ik niet aan de uitleg toekom, dat denk ik ook!
    (Mevr. GREWEL: Ten eerste omdat ik u dan de mond snoer!)
   Wij stoppen dit!
    (De VOORZITTER: Omdat u geen antwoord hebt op een inhoudelijke vraag!)
   U hebt toch gehoord, dat zij geen antwoord wil hebben? Zij blijft toch
doorkwetteren? Ik beëindig dit gesprek.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder Saris,
vertegenwoordiger van een groene partij, heeft verzuimd, mij antwoord te
geven op de vraag waarom er geen groen zit in deze nota, waarom er geen
visie is op de ontwikkeling van het groen naar 2005. Daarom dien ik een
voorstel in over dat onderwerp, zodat hij dat vergeten hoofdstuk alsnog kan
aanbrengen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

51ø   Voorstel van 15 juli 1993 van het raadslid R.H.G. van Duijn inzake
het toevoegen van een visie op het groen tot 2005, alsmede een financiële
vertaling daarvan aan de Nota Amsterdam naar 2005 en die voor te leggen aan
de Raad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 485, blz. 2127).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ga nog in op het verwijt van
onmenselijkheid van wethouder Saris aan onze kant. Hij meent, dat hij het
monopolie heeft op menselijkheid. Daarbij loopt hij met oogkleppen op en
ziet hij de meest voor de hand liggende vormen van menselijkheid niet. Hij
verwaarloost daardoor de rechten en belangen van de eigen Nederlandse
bevolking, hij is gebiologeerd door de belangen van buitenlanders en meent
dat dat een normale zaak is. Ik heb niet de overtuiging, dat ik zijn
opvatting in dit opzicht op dit ogenblik kan doorbreken, maar wat niet is
zal binnenkort wel komen.
   Ten aanzien van Groen Links, zijn eigen fractie, geldt het woord van de
Groningse communist Fr‚ Meis, dat erop neerkomt, dat Groen Links geen
partij voor Nederlandse arbeiders meer is. Mogelijkerwijs heeft dat ook
betekenis voor zijn standpunt.
   Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van Hoeve is nog
eens teruggekomen op de discussie over het profijtbeginsel in bredere zin,
ook gekoppeld aan het voorbeeld van de vernieuwing van het Museumplein. Ik
ben het ook ideologisch Ä hoe vreemd dat ook uit mijn mond klinkt Ä met hem
eens. Ik ben van oordeel, dat de overheid zich moet terugtrekken op
kerntaken en dat organisaties daarin vervolgens hun eigen
verantwoordelijkheid moeten nemen, waaronder ook het bedrijfsleven. In
dezen kan men van "de terugtredende overheid" spreken, maar niet van "de
verdwijnende overheid". Ik ben het met de redenering van de heer Van Hoeve
niet oneens, maar het probleem is dat het ongelofelijk complex is, deze
gedachtengang in de praktijk te operationaliseren.
   De eerste vraag die zich hierbij voordoet, is al: wat is "het
bedrijfsleven"? Dat is een zeer geschakeerd, vaak ook slecht georganiseerd
geheel van allerlei soorten bedrijven, die juridisch zeer moeilijk zijn aan
te spreken. De Kamer van Koophandel en Fabrieken heeft daarvoor geen
juridische mogelijkheden, anders dan een beperkte heffing voor het eigen
functioneren. Het midden- en kleinbedrijf in Amsterdam is traditioneel
redelijk slecht georganiseerd en voorzover het georganiseerd is, is er geen
mogelijkheid om bijvoorbeeld met een Amsterdamse ondernemerscentrale
afspraken te maken over dat soort zaken. Daarvoor heeft men dus een
publiekrechtelijk instrumentarium nodig, dat in vele gevallen ontbreekt.
Men denke eens aan het lot van het voorstel-K"hler, een heel bekende en
krachtige uitspraak van de Raad Ä wethouder Genet weet er alles van Ä om
de rondvaartboten in bescheiden mate te laten meebetalen aan datgene wat
wij allemaal doen om ervoor te zorgen dat zij inderdaad een heel bloeiende
industrietak blijven. De Raad weet wellicht inmiddels wat het lot van dat
voorstel is. Na zeven tot acht jaar pogen heeft men geconcludeerd, dat het
juridisch onmogelijk is, met de huidige instrumenten hieraan iets te doen.
Daarvoor zal men aanstonds de vermakelijkhedenretributie moeten gebruiken.
Het is dus geen onwil en geen verschil van mening, maar om hieraan handen
en voeten te kunnen geven, moeten wij ons realiseren dat de instrumenten
beperkt en ongelofelijk complex zijn. Waar zij bestaan, zal het College
echter niet schromen ze in te zetten. Ik heb overigens ook geen enkel
probleem om daarover nog eens, in het aangename gezelschap van de wethouder
voor Economische Zaken, in bredere zin met het bedrijfsleven van gedachten
te wisselen, bijvoorbeeld in een vergadering op DB-niveau van het overleg
gemeente-bedrijfsleven.
   De heer Cornelissen heeft er terecht op gewezen, dat in de Nota
Amsterdam naar 2005 in financiële zin een niet onbelangrijk gat zit wat de
plannen rond de woningbouw betreft. Hij heeft het College gevraagd of op
dat punt enkel en alleen het heil van de Vinex-onderhandelingen mag worden
verwacht. Wethouder Saris heeft daarop in die zin geantwoord, dat op het
moment dat de uitkomst van de Vinex-onderhandelingen op tafel ligt in de
eerste plaats de vraag aan de orde is wat Amsterdam zelf aan de toekomst
van de stad wil bijdragen, ook in de sfeer van de woningbouw. De vraag is
dan hoe men dit kan financieren. De nota noemt daarvoor twee mogelijkheden.
De eerste is de mogelijke winstontwikkeling bij de grondexploitaties van
het Gemeentelijk Grondbedrijf. Hoe die ontwikkeling zal zijn, is een zaak
van voortdurende actualisering. Men kan hoogstens macro zeggen, dat het er
voor de korte termijn niet in alle opzichten even gunstig uitziet.
Overigens ontstaat dan inderdaad de drieslag waarnaar ook de heer Houterman
heeft verwezen. Die staat er niet voor niets. Na de faseringsdiscussies en
ook na discussies over de vraag of wellicht nog de samenhang in dat
programma is aan te passen, of een andere vorm, een andere mengfunctie is
te kiezen Ä ook daarin zijn allerlei afwegingen mogelijk Ä valt in het
drieluik van 2005, zoals bekend, te denken aan winsten van het Gemeentelijk
Grondbedrijf, aan herijking van financiële taken en Ä als laatste
prioritaire mogelijkheid Ä aan bijdragen van burgers en bedrijven in deze
stad. Dat is een vrij logisch patroon waarlangs dit zich ontwikkelt. Het
College zou niet reageren met "helaas, het spijt ons vreselijk, wij houden
even op" als de Vinex-onderhandelingen van de kant van het rijk niet 100%
financiering opleveren. Dat vergt wel even meer creativiteit en inzicht dan
dit alleen, en daarmee zij wij ook nadrukkelijk bezig.
   Over de vraag van de heer Platvoet naar het meerjareninvesteringsplan
kan ik niet zo enthousiast worden, maar dat komt misschien doordat ik niet
precies begrijp wat daarvan nu weer de portee is. Het is waar, dat ik zo
langzamerhand vind, dat ik wel genoeg dikke nota's heb neergelegd, die wij
bovendien nog allemaal moeten uitwerken, verfijnen en herijken. Wat kan nu
precies de toegevoegde waarde voor de Raad zijn van een
meerjareninvesteringsplan? Bij de begroting voor 1994 krijgt de Raad een
keurig overzicht van de investeringen voor 1994, terwijl de Nota Amsterdam
naar 2005 en de meerjarenramingen in zekere zin het karakter hebben van een
meerjareninvesteringsraming. Zij zullen aanstonds worden aangevuld met de
invulling van het Investeringsplan kunstaccommodaties, met het traject '94,
met mogelijke andere onderdelen en met datgene wat na deze discussie
inmiddels nog van het Sportaccommodatiefonds is overgebleven.
       (De heer PLATVOET: U bent van plan, al die noodzakelijk geachte
       investeringen, niet alleen in het kader van de Nota Amsterdam naar
       2005, maar ook van de andere stukken die u zoëven hebt genoemd, in
       beeld te brengen?)
   Van Het Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996 zijn zij bekend en voorzover
zij nog niet bekend zijn, is de wethouder voor Cultuur nu uitstekend bezig,
daaraan verder handen en voeten te geven. Rond De IJsbreker is natuurlijk
een heel belangrijke stap gezet. Vergeeft u mij het uitstapje, ik wil mijn
collega even krachtig verdedigen. Het is natuurlijk onzin, dit
"luchtfietserij" te noemen. Wanneer de discussie over De IJsbreker in Het
Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996 betrekking heeft op "een aardig idee"
naar het oordeel van de Raad, kan pas een serieuze discussie in deze Raad
plaatsvinden als het idee is uitgewerkt en wij precies weten om welke
kosten het gaat. Die uitwerking heeft nu in niet onbelangrijke mate
plaatsgevonden, er moet nog iets meer in gebeuren. Op dat moment is dat
punt rijp om het op te nemen in de meerjareninvesteringsafweging, opdat men
in ieder geval weet om wat voor investeringbedragen het dan gaat. Dat geldt
ook voor het Stedelijk Museum en binnenkort zal het ook voor het
Sportaccommodatiefonds gelden. Mijn collega kan immers bij mij met het
verhaal komen dat hij daarvoor geld wil als hij ook onderbouwde voorstellen
doet.
    (De heer VAN DER LAAN: U verwijst nu naar het feit dat dit bekend is
    rond Het Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996. Ik heb begrepen, dat u in
    eerste termijn zei: "ik ben bereid, dat hele
    meerjareninvesteringsprogramma op al die punten zo goed en zo kwaad
    mogelijk bijeen te schrapen", want een heleboel dingen zult u
    nauwelijks kunnen aangeven. Dat geldt dus ook voor het taalonderwijs
    en voor de onderhoudsprogramma's.)
   U moet niet alles door elkaar husselen. Een investeringsprogramma moet
men onderscheiden van lopende uitgaven. Wij kennen een aantal categorieën
hierin. De situatie van de bestaande stad kent een apart traject. Daarnaast
is er het quotum waar alles en nog wat in gebeurt. Wat ik poog aan te geven
in politiek-bestuurlijke zin in de richting van de heer Platvoet, is dat
een meerjareninvesteringsplan de door de Raad geaccordeerde politieke
wensen omvat. Die komen wat mij betreft in dat plan als zij voldoende zijn
uitgewerkt om een verantwoorde raming te kunnen maken van de kosten.
Vervolgens leidt dat tot prioriteiten, tot het trekken van een streep bij
wat wel en niet kan in 1994.
    (De heer PLATVOET: Dat is nieuw. Dat wilde ik zeggen. Er zit dus een
    zaaglijn in.)
   Natuurlijk zit er een zaaglijn in.
    (De heer PLATVOET: Elk jaar discussiëren wij met elkaar in de Raad over
    de vraag of het College de juiste posten boven en onder de zaaglijn
    heeft geplaatst.)
   Dat spreekt vanzelf. De begroting is eigenlijk een wandelend
meerjareninvesteringsplan dat ook weer halfjaarlijks kan worden herijkt.
Daarvoor behoef ik niet weer een apart stuk voor te leggen. Maar goed,
laten wij elkaar zo verstaan: u zegt dat de Raad er behoefte aan heeft bij
de voorstellen voor de begroting 1994 inzicht te hebben in de vertaalslag
van investeringsplannen die wij politiek-bestuurlijk op tafel hebben gelegd
en waar het College ook een zaaglijn bij neerlegt, zodat wij over die
zaaglijn kunnen spreken. Dat is goed, maar daarvoor behoeft geen apart plan
te komen. Dat kan in het kader van de begroting worden meegenomen.
    (De heer CORNELISSEN: Ik ga er wel van uit, dat de Raad over een aantal
    van die plannen in principe besluiten heeft genomen. Er is gesproken
    over Het Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996 en er is iets gezegd over
    het Stedelijk Museum. De andere punten hebben een lagere prioriteit
    gekregen. Ik meen, dat bij die opstelling zeer nadrukkelijk rekening
    moet worden gehouden met de uitspraken die de Raad ten aanzien van een
    aantal punten gedaan heeft. Dat lijkt mij niet meer dan logisch.)
   Dat lijkt mij een zeer overbodige opmerking, want het College houdt
altijd volstrekt rekening met de wensen en verlangens van de Raad.
    (De heer CORNELISSEN: De discussie wordt nu opeens veel breder gevoerd.
    Daarom acht ik het van belang dat nog een keer vast te stellen.)
   De discussie wordt bewust zo breed door mij gevoerd omdat er uitspraken
van de Raad liggen over Het Amsterdamse Kunstenplan 1993-1996, evengoed als
er uitspraken van de Raad liggen over het Sportaccommodatiefonds, over de
bestaande stad, over problemen rond pleinenplannen en over claims van de

stadsdelen rond achterstallig onderhoud. Dus kan niet alles tegelijk worden
gedaan. Daarom zal er een prioriteitendiscussie nodig zijn voor 1994 in een
brede verantwoordelijkheid van dit College en deze Raad. Daarna kan aan de
hand van de keuzen die de fracties zullen maken de opbouw van een nieuw
programma plaatsvinden. In die zin heb ik toch met enig genoegen deze
tweede termijn aangehoord. In de krant heb ik al een keer gezegd, dat het
ook een bewuste poging tot uitlokking is, want hier krijgt men dan
inderdaad die discussies.
   De manier waarop de heer Van Hoeve dat deed, spreekt mij aan. Hij
stelde: "vrienden, wij zullen als PvdA-fractie hier en daar een bepaalde
keuze moeten maken". Vervolgens gaat dan iedereen, op zijn punt, daarop als
door een adder gebeten reageren. Steeds zal echter weer het antwoord moeten
worden geleverd op de vraag hoe die keuzen dan anders liggen bij bepaalde
partijen. Ik zie het palet zich zeer interessant ontwikkelen. Wat dat
betreft kan ik mij verheugen op een aardige partijpolitieke discussie in
een ander gremium. Het levert inderdaad precies op wat moet worden gedaan,
ook dat de Raad klip en klaar tegenover de stad keuzen maakt die mensen
kunnen volgen.
   In dat koor heeft zich gelukkig ook de heer Bruins Slot gemengd, waarbij
dan de keuze is gevallen op de veiligheid, naar ik heb begrepen. Ik zou hem
slechts op ‚‚n punt willen tegenspreken. Ik vind het ook niet juist, het
beeld voor te houden waarbij veiligheid aan de ene kant staat en
lastenverzwaring aan de andere kant. Dat is een mogelijkheid. Men kan
zeggen, dat de conducteurs op de trams worden betaald door verhoging van
de OGB. Ik heb er toen op gewezen, dat dit wat het College betreft
natuurlijk geen veiligheidsdiscussie is. Wij vinden dat ook, alleen is het
de vraag welk instrument daarvoor moet worden gebruikt. Gebruikt men
daarvoor de verhoging van de OGB of kiest men daarvoor een ander
instrument? De Raad heeft in grote meerderheid voor een ander instrument
gekozen, dat mijn hartelijke instemming heeft. Dat is een keuze waarover
men prima kan discussiëren. Voor mij en voor het College blijft echter de
vraag van
de heer Houterman overeind hoe zich het stemgedrag van de CDA-fractie ten
aanzien van de ingediende voorstellen zal verhouden, want er zitten
inderdaad verschuivingselementen in tussen de verschillende categorieën.
Waar het om gaat, is dat de totale opbrengst van de OGB niet zal stijgen
om die stijging te kunnen gebruiken om de conducteurs te financieren. De
opbrengst zal namelijk dalen, dus in die zin ligt er toch wel een
interessante politieke vraag.
   Ik kan er verder buitengemeen weinig aan doen, het is ook niet primair
de taak van het College, dat stevige politieke conflicten, botsingen van
opinies met alle emotie die er af en toe bij zit, op een gegeven moment
moeten worden opgelost. De taak van het College is er primair voor te
zorgen, dat dat wordt opgelost. Dat u dat vervelend vindt, spijt mij
vreselijk. Ik ben er helaas niet voor ingehuurd om dat te regelen.
    (De heer BRUINS SLOT: Het is niet het feit dat de conflicten opgelost
    zijn dat ons niet bevredigt, maar dat niet verklaard wordt langs welke
    weg die oplossing heeft plaatsgevonden.)
    (De heer HOUTERMAN: Zegt u nu gewoon eerlijk, dat u het jammer vindt,
    dat er geen dissidenten meer zijn. Dat vindt u jammer als oppositie.
    Daarin moet u eerlijk zijn.)
    (De heer BRUINS SLOT: Wat is dat nu voor onzin?)
   De vraag van de heer Bruins Slot is natuurlijk een vraag naar de bekende
weg. Het is onder zijn neus gebeurd en prima in de media beschreven. In die
zin is het allemaal redelijk open gebeurd. Dat heeft te maken met het
politieke vermogen elkaar op een gegeven moment in de ogen te kijken en te
zeggen: okee, wij hebben die strijd met elkaar geleverd en nu trekken wij
hier de lijn. Dat is gebeurd. Dat is heel normaal.
   De heer Beaux baseert zich graag op cijfers. Ik zal hem binnenkort een
buitengemeen interessant rapport toezenden over de economische betekenis
van de 30% allochtone mede-Amsterdammers. Mijn stelling zou zijn, dat
zonder deze burgers en zonder de arbeidskracht van deze burgers de economie
van Amsterdam er heel wat slechter voor zou staan dan nu. Ik zal dat
rapport toezenden en ik hoop dat hij die cijfers nog eens bij zijn
beschouwingen zal betrekken.
    (De heer BEAUX: Ik zie het graag tegemoet.)
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan constateren, dat in
tweede termijn door de Raad op het terrein van de Nota Amsterdam naar 2005
vooral is gezegd, dat wij op basis van die nota moeten gaan onderhandelen
en na afloop daarvan moeten discussiëren over wat wij ervan willen
uitvoeren. Toch wil ik midden in het onderhandelingsproces nog enkele
opmerkingen daarover maken.
   In de eerste plaats ben ik het ermee eens, dat wij gelijktijdig moeten
investeren in de vernieuwing en in het bestaande. Het zou mooi zijn op een
aantal punten een beeld neer te zetten aan het begin van een volgende
collegeperiode en duidelijk te maken, dat wij de komende jaren zowel die
grote investeringen in infrastructuur zullen plegen als een aantal
problemen in de bestaande stad zullen oplossen met een zodanig perspectief,
dat een en ander in de tijd werkelijk gelijk opgaand wordt aangepakt, zoals
de heer Van der Laan aangaf. Zo denken wij ook over de problematiek van de
tuinsteden, van de woningbouw enz.
   Het idee om geld te verdienen voor de projecten in het kader van de Nota
Amsterdam naar 2005 in de zuid-as brengt mij ertoe te zeggen, dat de heer
Van der Laan terecht heeft gesteld, dat in de komende dertien jaren
natuurlijk iets te verdienen valt. Het is niet waarschijnlijk, dat de
tijdelijke achteruitgang in de kantorenmarkt zich niet zou herstellen. Op
een gegeven moment komt dus ook weer de noodzaak naar voren daarin weer te
investeren en met name in de weginfrastructuur. Ook dat weten wij en ik
meen, dat mevr. De Jong ook een uitweg voor dit probleem kan zoeken door
bijvoorbeeld van een deel van de zuid-as een A-locatie te maken, dus een
locatie met scherpe parkeernormen om zodoende ook daar de automobiliteit
verder terug te dringen. Dat is ook een belangrijke voorwaarde om
plaatselijk het maatschappelijke draagvlak te krijgen voor een
kantoorontwikkeling in dat gebied. De mensen verzetten zich namelijk zeer
tegen de parkeeroverlast die het gevolg zou kunnen zijn van een
kantoorontwikkeling in de zuid-as. Het lijkt mij goed, dat wij ons ook
voorbereiden op dat soort problemen in de komende tijd en proberen daarover
alvast zodanig na te denken in het kader van een structuurplan, dat wij in
de toekomst niet meer het verwijt te horen krijgen, dat wij op dat punt nog
langer een incidentenbeleid voeren.
   De heer Cornelissen heeft gevraagd wat wij doen aan het tekort in de
woningbouw. Het is duidelijk dat als wij de huidige prognoses van de
opbrengsten van het Gemeentelijk Grondbedrijf als uitgangspunt nemen,
waarbij al sprake is van een tekort, terwijl die prognoses aan de
optimistische kant waren, ook de dekking voor de woningproduktie die van
ons wordt gevraagd eigenlijk al te gering is. Ik meen, dat wij voor een
keiharde keuze komen te staan. Of er komt op dat punt een zodanige
bijdrage, ook van de kant van het rijk, dat wij die woningproduktie ook qua
grondkosten kunnen halen, of er dient te worden gefaseerd, als gevolg
waarvan de taakstelling niet in hetzelfde tempo kan worden gehaald.
   De heer Van Hoeve wees op de keuze tussen bijvoorbeeld het Schinkelbos
en De IJsbreker. Allereerst spelen hier verplichtingen die wij zijn
aangegaan omdat wij in de discussie over de Vietnamweide een compensatie
hebben toegezegd. In de tweede plaats zeg ik hem dat wij niet te
gemakkelijk moeten kijken naar wat er nu nog verder kan worden
teruggedrongen in bijvoorbeeld de subsidiesector. Wij moeten niet vergeten
dat wij al jaren bezuinigen. Ik zeg dit met name ook aan het adres van de
heer Cornelissen.
   Wij hebben een vakantie-opdracht gekregen van de heer Van Hoeve. Ik raad
u aan het boek van Galbraith over de cultuur van tevredenheid te lezen. U
moet er vooral niet van uitgaan, dat datgene wat wij met elkaar voor
anderen niet zo belangrijk vinden, voor die andere mensen ook niet zo
belangrijk zal zijn. De afstand tussen het deel van de bevolking dat zich
hier vertegenwoordigd voelt en dat deel van de bevolking dat zich hier niet
vertegenwoordigd voelt, wordt steeds groter. Ik meen dat het belangrijk is
bij het maken van keuzen en in discussies over overdracht, inkomens en de
subsidiesector goed te letten op dat deel van de bevolking dat daaraan
juist zijn belangrijkste voorzieningen ontleent. De afstand wordt alleen
maar groter als de tevredenen in de maatschappij zeggen, dat de anderen het
maar kalmer aan moeten doen.
   Aan de opmerkingen van de heer Platvoet over Nieuw-Oost en de
constatering, dat de locatie tamelijk onomstreden is heb ik weinig toe te
voegen. De vraag of Nieuw-Oost groot of klein moet worden, waarover ook de
heer Houterman heeft gesproken, is op dit moment nog niet te beantwoorden.
Wij spreken over een klein Nieuw-Oost omdat wij 15.000 woningen in het
kader van de Nota Amsterdam naar 2005 op die plek nodig hebben. Een groter
Nieuw-Oost zou het voordeel kunnen hebben, dat het gemiddelde tekort per
woning wat zou dalen omdat gebruik wordt gemaakt van dezelfde voorzieningen
voor een groter aantal woningen, maar er zou het nadeel aan kunnen zitten,
dat de milieugevolgen cumulatief gaan toenemen. Op dat punt wordt dus de
ROM-studie voor het IJ-meer uitgevoerd, maar wij moeten constateren, dat
ook die studie geen duidelijkheid geeft over de vraag of Nieuw-Oost in een
grotere versie schadelijker zou zijn voor het milieu. Aan het adres van de
fracties van Groen Amsterdam en van ECO-2000 merk ik op, dat de
milieudeskundigen die bij de studie over Nieuw-Oost zijn betrokken, tot nu
toe geen enkele aanleiding hebben gevonden om te zeggen, dat Nieuw-Oost in
een kleine versie niet mogelijk is vanwege de doorslaggevende
milieubezwaren. Ondanks de directe betrokkenheid van de milieudeskundigen
bij de ROM-studie zijn die bezwaren niet naar voren gekomen. Men kan zelfs
nog niet zeggen, dat een groter Nieuw-Oost op grote milieubezwaren zou
stuiten. Men kan alleen zeggen, dat men voorzichtig moet zijn omdat het
mogelijk is, dat de effecten cumuleren, zodat onvoldoende
compensatiemogelijkheden voorhanden zijn om binnen Nieuw-Oost maatregelen
te treffen om te voorkomen, dat bijvoorbeeld het water en dergelijke verder
zouden vervuilen. Dat is toch een heel belangrijk gegeven dat hierbij moet
worden betrokken.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U gaat helemaal voorbij aan het erkende feit
    dat het hier gaat om een broedkamer voor vogels en vissen. Dat weten
    alle milieudeskundigen u te zeggen.)
   Ik sluit af met de opmerking van de fractie van het CDA. Wij zullen de
Nota Amsterdam naar 2005 verder uitdragen in de onderhandelingen met het
Kabinet en wij zullen u inderdaad bij terugkomst de resultaten mee laten
beoordelen.
   Aan het adres van de heer Bruyn merk ik nog op, dat ik het tamelijk
ongepast vind dat hij over Fr‚ Meis spreekt. Ik vind het eigenlijk
beledigend dat hij daarover iets zegt. Fr‚ Meis is een man met wie ik het
altijd erg oneens ben geweest, maar die in elk geval zijn hart op de goede
plaats heeft zitten en dat is bij de heer Bruyn zeker niet het geval.
    (De heer BRUYN: Hoe weet u dat?)
   Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. Over voorstel nr. 482 kan ik
zeggen, dat het in zijn algemeenheid bij nieuwbouw niet zo vreselijk
moeilijk is later meters aan te hangen. De heer Cornelissen weet echter dat
er goede redenen zijn om dat niet te doen, want dat betekent dat bij alle
mogelijke vernieuwbouwplannen en renovatie daarmee rekening dient te worden
gehouden. Dat kan ik niet geheel overzien, maar het kan natuurlijk geen
kwaad er rekening mee te houden, dus tegen dat voorstel heb ik niet zo veel
bezwaren.
   Anders ligt het met voorstel nr. 483. Ik vind, dat men in dat voorstel
echt voor de zoveelste keer naar de bekende weg vraagt met de bekende
uitkomsten. Als het per se moet, zal de kopieermachine weer gaan draaien,
maar het is echt vragen naar de bekende weg en ik ontraad dan ook
aanvaarding van dit voorstel.
   De VOORZITTER: Er is veel gesproken over de Vinex-onderhandelingen en
de verwachtingen zijn hoog gespannen. De inzet van die onderhandelingen is
dat het Kabinet van het ROA verlangt, dat wij voor 2005 100.000 woningen
bouwen en dan het liefst nog de bulk voor het jaar 2000, dus er zit een
vliegende haast achter de start van een zo grootschalig
woningbouwprogramma. Tegen die achtergrond is het spijtig, dat deze week
alle besprekingen zijn afgelast zonder nadere uitleg en dat de voortgang
van de Vinex-onderhandelingen over de zomer wordt heen getild, maar wij
blijven er het beste van hopen.
   In de tweede plaats ga ik in op de vraag van de heer Houterman over de
Amsterdammers in 2005. Ik heb er altijd enige moeite mee als men een
onderscheid maakt tussen Amsterdam in 2005 en de Amsterdammers in 2005
omdat aan het programma natuurlijk een visie op de ontwikkeling van het
burgerschap in deze stad en deze regio ten grondslag ligt. Ik ben echter
met de heer Houterman van mening, dat het aanbeveling verdient om dat ook
heel duidelijk in kaart te brengen. Hier en daar is dat gebeurd, zeker als
wij spreken over de invulling van gedifferentieerde woningbouwprogramma's
en de betekenis daarvan voor buurten en nieuwe woningbouwlocaties. Ik ben
echter graag bereid ook zelf een impuls te geven aan een nadere
precisering. Ik wil er graag met de heer Houterman over doorspreken. Dan
zouden wij in het College nadere stappen kunnen zetten om ook hier tot een
bestuurlijk team te komen en met elkaar een integraal beleid te
ontwikkelen.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Cornelissen c.s. (nr. 482).

   De heer HOUTERMAN (stemmotivering): De VVD zal voor dit voorstel stemmen
omdat het inderdaad een "rekening houden met"-voorstel is. Wat de toekomst
betreft is onze mening op dit moment, dat individuele bemetering zowel voor
de koopkracht van bepaalde bevolkingsgroepen als voor het milieurendement
niet haalbaar en niet wenselijk is. Ik kan echter niet in de volgende eeuw
kijken, dus voor het rekening houden met de volgende eeuw wil ik wel mijn
groene licht geven.
   De heer BRUINS SLOT: Op het eerste gezicht hebben wij de neiging om
"neen" te zeggen tegen dit voorstel, want het is een "dode mus"-voorstel.
Denkt men er echter wat dieper en langer over na, dan is het wellicht
mogelijk dat in 2025 iets gebeurt wat wij allemaal met elkaar niet willen
en dan is misschien toch een verstandige handeling gepleegd. Met die
tegenzin zullen wij voor het voorstel stemmen.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Het is natuurlijk mogelijk, dat Amsterdam door het
rijk wordt verplicht, over te gaan tot bemetering. Dan is het misschien
verstandig alvast maatregelen te treffen, maar ik hoop toch dat het nooit
zal doorgaan.

   Het voorstel-Cornelissen c.s. (nr. 482) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige
raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Platvoet c.s. (nr. 483).

   De heer HOUTERMAN (stemmotivering): De onschuldigheid van voorstel nr.
482 kunnen wij niet terugvinden in dit voorstel. Het voorstel is omgekeerd
evenredig onschuldig en wat dat betreft gaat het ons veel te ver. Wij
kunnen het voorstel helaas niet steunen.
   De heer VELDMAN: Voor deze keer sluiten wij ons bij de opvattingen van
de VVD-fractie aan.
   Het voorstel-Platvoet c.s. (nr. 483) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruyn, Cornelissen, R.H.G. van Duijn, Esajas,
mevr. Van der Giessen, Holvast, Hulsman, mevr. De Jong, mevr. Oedayraj
Singh Varma, mevr. Onstenk, Oranje, Platvoet, Robbers, Saris, mevr. Van der
Sluis en mevr. Tanja zich voor het voorstel hebben verklaard.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Platvoet c.s. (nr. 484).

   De heer BRUINS SLOT (stemmotivering): Wij zijn niet voor een in het
geheel van de financiële afwegingen die gemaakt moeten worden, eenzijdige
afwenteling van lasten op het bedrijfsleven.

   Het voorstel-Platvoet c.s. (nr. 484) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, J. van Duijn, Molleman, Spit en mevr.
Weltevreden-van den Bos zich tegen het voorstel hebben verklaard.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 485).

   De heer BRUINS SLOT (stemmotivering): Mijn fractie vindt de gedachte die
in dit voorstel is neergelegd een verrassend groene gedachte en daarom
willen wij onze steun aan dit voorstel geven, met dien verstande, dat wij
menen dat een toevoeging aan de nota misschien niet het belangrijkste deel
van het voorstel is.
   De heer VAN DER LAAN: De PvdA-fractie vindt het voorstel, zoals de
meeste voorstellen van de heer R.H.G. van Duijn, op zichzelf wel
sympathiek, maar het roept ook het gevoel op van "MWAH!!" Vanwege dat
gevoel zullen wij het voorstel niet steunen.
   De heer PLATVOET: De Nota Amsterdam naar 2005 is een
onderhandelingsinzet naar het rijk. Er zijn nota's in voorbereiding over
het milieu, de ruimtelijke ordening en de groenstructuur, waarin een visie
wordt ontwikkeld die zelfs nog verder zal reiken dan het jaar 2005. Het is
in die zin dus een overbodig voorstel en daarom zullen wij het niet
steunen.
   Mevr. DE JONG: Mijn fractie is van mening, dat dit iets is wat in het
structuurplan thuishoort; ik sluit mij daarom volmondig bij het "MWAH!!"
van de heer Van der Laan aan.
   De heer BRUYN: De heer R.H.G. van Duijn negeert doelbewust altijd de
dreiging die voor het milieu uitgaat van de toenemende bevolkingsdruk, mede
als gevolg van de immigratie. Dat is hypocriet en daarom stem ik tegen dit
voorstel.
    (Mevr. DE JONG: Dat is meer "BAH!!" dan "MWAH!!".)
   De heer BEAUX: Ik sluit mij bij de woorden van de heer Bruyn aan.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 485) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, J. van Duijn, R.H.G. van Duijn, Molleman,
Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het voorstel hebben
verklaard.

   De beide nota's worden voor kennisgeving aangenomen.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1214 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.

   48
   Interpellatie van het raadslid R.H.G. van Duijn van 29 juni 1993
inzake het beschikbaar stellen van adressen van schrijvers van
bezwaarschriften inzake het bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 439, blz. 1989).

   Hierbij komen tevens in behandeling.

   Adressen van P. Nicolaï van 25 juni 1993 en van mevr. J.S. Koolma van
21 juni 1993 inzake de Wet Persoonsregistraties in relatie tot personen
die bezwaar hebben gemaakt tegen het ontwerp-bestemmingsplan
Vietnamweide.

   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn de laatste
weken dreigende schaduwen vooruitgeworpen die nog meer onweer
voorspellen in de verhouding tussen het Amsterdamse gemeentebestuur en
de vele vrienden van het Amsterdamse Bos. In de eerste plaats is er de
onberaden verstrekking van de adressen van de schrijvers van
bezwaarschriften inzake de Vietnamweide aan een gemeenteraadsfractie. Op
zichzelf is er niets mis mee, dat de fractie van Groen Links dit
computerbestand met adressen aan het College heeft gevraagd. De
communicatie tussen raadsleden en burgers kan immers nooit voldoende
zijn. Ook valt het te begrijpen, dat de fractie van Groen Links iets had
uit te leggen aan haar kritisch geworden groene achterban. Als het
gegaan was om de adressen van schrijvers van brieven aan de Gemeenteraad
was er geen vuiltje aan de lucht geweest. Met schrijvers van zulke
brieven nemen raadsleden sinds jaar en dag contact op, misschien nog te
weinig, maar in de zin van de privacybescherming is dat geen probleem.
De schrijver van een dergelijk adres wil immers door de Raad als geheel
van politieke vertegenwoordigers worden gehoord en stelt contact op
uiteenlopende manieren op prijs.
   Met schrijvers van bezwaarschriften in de zin van de Wet op de
ruimtelijke ordening ligt dat anders. Een dergelijke schrijver van een
bezwaarschrift vraagt alleen om toetsing van zijn inhoudelijk bezwaar
tegen een bestemmingsplan voordat de Raad het goedkeurt. Hij of zij
wendt zich dus op een manier tot de Gemeenteraad die de Raad verplicht
tot een toegespitste manier van beantwoording. Het lijkt erop, dat het
College bij dat verschil tussen de gewone adressanten en de schrijvers
van bezwaarschriften geen seconde heeft stilgestaan. Is er over de
aanvraag van Groen Links beraad in het College geweest? Dat had toch
voor de hand gelegen? De aanvraag van maar liefst 5600 adressen van
schrijvers van een bezwaarschrift door een raadsfractie is geen
alledaagse gebeurtenis. Naar mijn idee is het College zich van zijn
verantwoordelijkheid als registratiehouder van een adressenbestand
onvoldoende bewust geweest.
   Nadat de brief van de fractie van Groen Links was verstuurd en ik die
brief had gelezen, heb ik ook om het computerbestand gevraagd met het
idee de schrijvers van een bezwaarschrift een brief te zenden die
tegenwicht bood. Ook ik kreeg het computerbestand zonder moeite ter
beschikking, maar ik heb van het plan afgezien toen bleek, dat veel
ontvangers van de brieven van de Groen Links-fractie zich in hun privacy
geschonden voelden.
   Inmiddels is de zaak uitgegroeid tot een omvang die de OHRA-affaire
nog dreigt te gaan overtreffen omdat het een privacy-schending lijkt te
zijn met een politieke dimensie, te weten adresverstrekking om een
politieke fractie in staat te stellen haar achterban weer terug te
halen. Had wethouder Saris onmiddellijk zijn excuses aangeboden voor de
onbesuisde verstrekking toen advocaat Nicolaï daarom vroeg, dan was
alles met een sisser afgelopen. Nu zit de gemeente met een schadeclaim.
   De onbesuisdheid van het College bleek ook uit de verwarring die
optrad over de regels betreffende de verzending van de monster-mailing.
Over de verzendkunst van de fractie van Groen Links zei door het College
eerst dat zij de enveloppen eerst had moeten stempelen. Mij werd
voorgehouden, dat dergelijke brieven niet in gestempelde gemeente-
enveloppen zouden mogen maar wel in eigen enveloppen. Wat is nu de
waarheid en op welke regels uit de Wet Persoonsregistraties berust deze
verfijnde regelgeving van het College? De gedachte, dat dit soort regels
spontaan door iemand zijn bedacht is natuurlijk verre van mij. Toch zou
het, om nieuwe verwarringen te voorkomen, mooi zijn als raadsleden weten
welke regels er gelden voor de communicatie met schrijvers van
bezwaarschriften. Ik zou het op prijs stellen als het College een
concept daarvoor aan de Raad voorlegde.
   Niemand zou zich echt hebben opgewonden over de privacyschending als
de brief van de fractie van Groen Links niet zo slijmerig was geweest.
Als er bijvoorbeeld in had gestaan: "Sorry mensen, wij hebben ons
vergist. Bij nader inzien hadden wij het voorbeeld van onze
partijgenote, mevr. Tanja moeten volgen, en van Groen Amsterdam en wij
hadden tegen moeten stemmen, want een natuurbederf als daar plaatsvindt
is onaanvaardbaar."
    (De heer PLATVOET: Als wij dat hadden gedaan, was er wat u betreft
    dan geen probleem geweest?)
   Neen, ik meen van niet, want dan hadden die schrijvers van bezwaar...
    (De heer PLATVOET: Het geeft wel uw ontzettende huichelachtigheid op
    dit punt aan.)
   Dit is naar mijn mening een jij-bak. De schrijvers van
bezwaarschriften hadden dan om meer van dat soort brieven gevraagd, maar
nu probeerde...
    (De heer PLATVOET: Waarom hebt u dan niet toch uw eigen brief
    verzonden?)
   Ik heb dat al gezegd. Ik heb die brief niet verzonden omdat ik
begreep, dat de schrijvers van bezwaarschriften dat als een schending
van hun privacy zouden opvatten.
    (De heer PLATVOET: En u zei zojuist, dat als de mensen wel een
    dergelijke brief hadden gekregen, zij dat zouden hebben
    toegejuicht.)
   Ja, maar dat lag aan de inhoud van de brief; die heeft de mensen
alert gemaakt op het privacy-aspect.
   De heer Platvoet probeerde in zijn brief de schrijvers van
bezwaarschriften wijs te maken, dat als de fractie van Groen Links zich
tegen de aantasting van de Vietnamweide had gekeerd, dit een breuk in
het College had opgeleverd en dat dan de aantasting er toch was gekomen.
Hoe zit dat nu? Zou de elasticiteit van de verhoudingen binnen het
College nu al zo zijn, dat als ‚‚n van de partners had vastgehouden aan
de bescherming van de bomen op de Vietnamweide, het milieuvriendelijke
stadsbestuur zou zijn gebarsten? Kan de Voorzitter bevestigen, dat het
omhakken van die 1400 bomen een voorwaarde is voor het voortbestaan van
het College? Als de zaken zo liggen, hoe thuis voelt de fractie van
Groen Links zich dan met haar groene programma in deze kliek van
houthakkers?
   Ook met een ander praatje moet de fractie van Groen Links de
ontvangers van haar brief hebben geïrriteerd. Het kan zijn, zo paait de
fractie de schrijvers van bezwaarschriften in haar brief, dat het
kapverbod ertoe zou kunnen leiden, dat door vertraging de afspraken met
de ABN-AMRO Bank niet kunnen worden nagekomen en dat dan de onteigening
of uitkoop van het tenniscomplex opnieuw in het vizier komt. Er ontstaat
dan het de Groen Links-fractie zeer welkome perspectief op vestiging van
de bank zonder gebruik van de Vietnamweide. De heer Platvoet heeft
vergeten erbij te zetten, dat het juist wethouder Saris van Groen Links
was, die nog maar zeer kort geleden een juridische procedure is begonnen
om het kapverbod buiten werking te stellen. De fractie van Groen Links
doet zich dus in de brief zeer meelevend voor, maar spant zich in
werkelijkheid in om zo snel mogelijk de zaag in de bomen te kunnen
zetten.
   De snelheid heeft ons geschokt. De vorige week al is de zaag in de
Vietnamweide gezet. Voor de nodige omlegging van het fietspad zijn
tientallen bomen en struiken gekapt. Ik heb zelf daar gekeken en ik trof
een brede strook omgewoeld land aan waar eerst een bosrand was. Ik heb
foto's meegenomen die ik straks zal laten rondgaan. Uit de aarde staken
nog dikke wortels en stammen; tien, maar waarschijnlijk twintig
meidoorns en daarbij nog andere bomen zijn geveld. Zijn meidoorns geen
bomen? Een gemeentewoordvoerder wilde dit de vorige week op last van het
College in de pers doen geloven. Ik heb de Meulenhoff Natuurgids uit
1964 geraadpleegd en daarin staat het volgende over meidoorns: "Het is
een kleine boom, die men op verschillende delen der aarde aantreft. De
hoogte varieert van vier tot tien meter; de boom groeit langzaam en men
moet er dus zorgvuldig en spaarzaam mee omgaan". Tegen de snelle zaag
van wethouder Saris is de boom niet bestand gebleken. Langs de
parkeerplaats trof ik nog een stille getuige van de zaagpartij aan. Dat
was een dikke meidoorn met drie dikke stammen. Een was doorgezaagd; de
wond geurde nog vers. De andere twee stammen stonden er nog. Opnieuw
waren wilde orchideeën door een bulldozer omgeploegd.
   Hetzelfde geldt voor nesten met jonge vogeltjes. Ik moest denken aan
de uitspraak van gisteren van de VVD-fractie, namelijk dat zij van
bloemen houdt, hoe meer bloemen hoe beter. Ik neem aan, dat de VVD-
fractie vandaag op haar achterste benen staat. Een en ander betekent
wel, dat behalve de Boswet ook de Vogelwet door het College is
geschonden. Beide door mij genoemde activiteiten zijn in principe
beschermd door het kapverbod van staatssecretaris Gabor en door de
Vogelwet, die het verwijderen van nesten van beschermde vogels verbiedt.
   De snelle zaag van het College overtreft echter alle verwachtingen.
Het merkwaardige is overigens, dat vrij kort geleden wethouder Saris in
de commissie van advies en bijstand heeft toegezegd, dat er absoluut
geen haast was bij het kappen van de bomen. Nu worden echter de gewone
democratische procedures de pas afgesneden. Moet een bestemmingsplan
niet eerst door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd voordat de
uitvoering ter hand kan worden genomen? Niet voor niets heeft de
afgelopen vrijdag een druk bezochte hoorzitting plaatsgevonden in het
Provinciehuis. Door de betogen van de insprekers heen heeft men de zaag
nu kunnen horen snerpen.
   Merkwaardig is ook, dat de vorige week door het College in Het Parool
een advertentie is gepubliceerd, waarin de bouw van een brug over de
Hoornsloot  wordt aangekondigd en waarin staat, dat degenen die tegen de
bouw daarvan bezwaar hebben, tot 21 juli a.s. daartegen kunnen
protesteren. Ook dat is aan de laars gelapt, want enkele dagen geleden
zagen wij al de palen van die brug in de grond staan; de bouw is dus al
begonnen. Het schijnt zo te zijn dat eergisteren door het ingrijpen van
de Bouw- en Woningdienst Amsterdam de bouw is stopgezet.
   Er is een hoogst merkwaardige toestand geschapen. Het kapverbod van
de Regering wordt niet gerespecteerd; meidoorns die sinds Linnaeus bomen
zijn, zijn ineens geen bomen meer en wij constateren, dat burgers de
Politie inschakelen om de gemeente aan zinvolle milieuwetten te houden.
   Hetzelfde gebrek aan respect dat het College tentoonspreidt voor de
natuur van de Vietnamweide, heeft wethouder Saris nu ten aanzien van de
democratische procedures gedemonstreerd.
   Ik stel vast, dat de Vrienden van het Amsterdamse Bos, die zich onder
alle lagen en leeftijden van de bevolking bevinden, steeds minder
vertrouwen hebben in het beleid van wethouder Saris. Hij zal, in
antwoord op de vragen die ik aanstonds zal stellen, op zijn schreden
moeten terugkeren. Hij zal moeten laten zien dat het niet aangaat om
bomen, dwars tegen alle beschermende wetten, regels en procedures in te
kappen. Ik wacht nog even, het aftreden van wethouder Saris te vragen
want ik wil hem een kans geven, een zinvol en bevredigend antwoord te
geven. Wel dien ik een voorstel in waarin wordt aangedrongen, af te zien
van het kappen van welke boom dan ook op de Vietnamweide zolang het
kapverbod van kracht is en zolang de democratische beroepsprocedures
lopen.

   De interpellatievragen luiden:

   1.   Heeft het College van Burgemeester en Wethouders geen aarzeling
gevoeld toen het aan de fractievoorzitter van Groen Links het
computerbestand beschikbaar stelde met de adressen van de schrijvers van
bezwaarschriften inzake de Vietnamweide, omdat ook dit bestand onder de
bescherming van de Wet Persoonsregistraties valt? Was het immers niet
uit hoofde van de privacybescherming dat het College in zijn voordracht
tot vaststelling van het bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd.
1, nr. 225, blz. 969) alleen de namen en niet de adressen van de
schrijvers van bezwaarschriften in het Gemeenteblad heeft vermeld?
   2.   Op welke regel uit de Wet Persoonsregistraties berust het
standpunt van de gemeentesecretaris dat deze adressen wŠl door
raadsfracties mogen worden aangeschreven wanneer zij gebruik maken van
eigen enveloppen, maar niet indien zij gebruik maken van gemeentelijke
enveloppen?
   3.   Is het College van Burgemeester en Wethouders bereid een serie
regels aan zijn Vergadering voor te leggen, waarin duidelijk wordt
neergelegd op welke wijze raadsleden contact kunnen onderhouden met
schrijvers van bezwaarschriften?
   4.   Is het waar dat, zoals de fractievoorzitter van Groen Links
stelt, het College van Burgemeester en Wethouders tot een breuk zou zijn
gekomen, indien de fractie van Groen Links tegen het bestemmingsplan
Vietnamweide had gestemd?
   5.   Is het College van Burgemeester en Wethouders het met
vragensteller eens dat de fractievoorzitter van Groen Links te ver is
gegaan met zijn brief aan alle schrijvers van bezwaarschriften inzake de
Vietnamweide door hen ongevraagd te tracteren op een draaierig
fractiestandpunt, door hen enerzijds de hoop te geven dat het kapverbod
van staatssecretaris Gabor de Vietnamweide zal redden en anderzijds te
verzwijgen dat de eigen wethouder Saris een procedure op gang heeft
gebracht die ten doel heeft het kapverbod buiten werking te stellen?
   6.   Hoe is het te rechtvaardigen dat nu al de werkzaamheden
(inclusief het kappen van bomen en struiken) voor de verlegging van het
fietspad ten behoeve van de aanleg van het tenniscomplex zijn begonnen,
terwijl:
a   wethouder Saris meermalen heeft toegezegd dat geen haast zou worden
    gemaakt met het kappen van bomen;
b   het kapverbod van staatssecretaris Gabor zonder meer van kracht is;
c   de goedkeuring van het bestemmingsplan nog niet door Gedeputeerde
    Staten is verleend?

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

52ø   Voorstel van 15 juli 1993 van het raadslid R.H.G. van Duijn om er
nauwlettend op toe te zien dat hangende de democratische
beroepsprocedures alsmede het kapverbod op of om de Vietnamweide geen
boom wordt gekapt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 486, blz. 2127).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De VOORZITTER: Ik zal de eerste vijf vragen beantwoorden en daarna
zal wethouder Ten Have een begin maken met de beantwoording van de
laatste vragen.
   Ook uit de toelichting van de heer R.H.G. van Duijn blijkt, dat aan
deze materie drie aspecten zitten, namelijk een politiek aspect, een
principieel aspect en een formeel aspect. De heer R.H.G. van Duijn heeft
het politieke aspect nogal zwaar laten wegen. Dat bleek uit zijn
opmerking, dat als de brief niet zo slijmerig was geweest, er geen haan
Ä lees de brief van de heer R.H.G. van Duijn Ä naar had gekraaid.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik doelde op de schrijvers van de
    bezwaarschriften.)
   Ik moet zeggen, dat dit niet de invalshoek is die ik zal kiezen bij
mijn beantwoording. Ik vind, dat principiële en formele aspecten
belangrijker en doorslaggevend zijn. Het gaat niet aan, een brief van
een politieke fractie op de inhoud te beoordelen wanneer het College
moet toetsen of men al of niet toepassing geeft aan de Wet
Persoonsregistraties en een bestand al of niet ter beschikking stelt.
Het oordeel van mij of van het College over die brief speelt dus in mijn
antwoord geen rol. Ik begrijp, dat de heer R.H.G. van Duijn weinig
andere keuzemogelijkheden had om dat aspect te benadrukken, omdat hij
zelf ook het bestand van de schrijvers van een bezwaarschrift had
opgevraagd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Die keuze had ik wel, want ik heb geen
    brief verstuurd. Dat is een niet gering verschil.)
   Maar u hebt het bestand wel opgevraagd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daartegen maak ik ook geen bezwaar,
    alleen tegen de gedachtenloze verstrekking.)
   Dus daarover hebben wij geen verschil van mening.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Neen, dat is goed om te constateren.)
   Dan heb ik het politieke aspect afgehandeld en kom ik bij de
principiële kant van de zaak.
   Ik ben het niet eens met de stelling van de heer R.H.G. van Duijn,
dat er een verschil moet worden gemaakt tussen de schrijvers van
raadsadressen en van bezwaarschriften. In beide gevallen wenden burgers
zich tot een publiek orgaan, in dit geval de Gemeenteraad, om de
publieke afweging te beïnvloeden. Zij nemen dus deel aan een publiek
debat. Als het om ‚‚n schrijver van een bezwaarschrift zou zijn gegaan,
had er Ä om de woorden van de heer R.H.G. van Duijn te gebruiken Ä geen
haan naar gekraaid. Als het om tien adressanten zou zijn gegaan, was er
ook geen sprake geweest van enig bestand. Het is de wet van het grote
getal die het noodzakelijk heeft gemaakt, de namen op te slaan in een
computerbestand. Dan geldt de Wet Persoonsregistraties. Ik verschil
echter van mening met de heer R.H.G. van Duijn en ook met de
achterliggende gedachte van de heer Nicolaï in diens overigens
buitengewoon interessante schrifturen over deze materie, dat het
schrijven van een bezwaarschrift niet zou betekenen, dat men geen prijs
zou stellen op deelname aan het publieke debat. Ik vind dus, dat er geen
statusverschil is tussen adressanten in het algemeen en schrijvers van
bezwaarschriften in het bijzonder. Daarvoor geldt, dat een adressant kan
vragen, zijn adres als vertrouwelijk te beschouwen. Gebeurt dat niet,
dan is het een publiek adres. In kleine gemeenten is het natuurlijk
helemaal geen vraag of het adres van een adressant nu wel of niet wordt
vermeld, maar in sommige gemeenten worden in de procedure van het
bestemmingsplan alle gegevens gewoon in de publieke stukken meegenomen.
Dat is dus het punt niet.
   Wat wel het punt is Ä en nu kom ik op de formele kant van de zaak Ä
is dat de Wet Persoonsregistraties aangeeft, dat zodra er sprake is van
persoonsgegevens, opgeslagen in welk bestand dan ook Ä dus ook een
adressenbestand om nieuwjaarskaarten te verzenden, ik noem maar iets Ä
een dergelijk bestand niet zomaar kan worden gegeven aan degene die
daarom vraagt. Daartoe moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan.
Hier wringt de schoen, dat geeft het College eerlijk toe.
   Als de heer R.H.G. van Duijn vraagt of wij geen aarzeling hebben
gevoeld toen wij moesten beslissen of het computerbestand ter
beschikking zou worden gesteld aan de fractievoorzitter van Groen Links,
moet ik heel eerlijk antwoorden: wij hebben geen seconde geaarzeld,
omdat wij niet van de wens op de hoogte waren. Hier is een vormfout
gemaakt van de eerste orde, omdat het College de beheerder is van het
computerbestand en het College dus, gelet op de gevoeligheid van deze
materie, maar ook gezien de strikte regels van de Wet
Persoonsregistraties, de afweging had moeten maken of het dat wel of
niet zou kunnen doen. Aangezien de vraag is blijven steken in het
ambtelijke circuit zijn wij pas achteraf van deze gang van zaken op de
hoogte gekomen.
   Ik voeg daaraan onmiddellijk toe, dat, waren wij wel voor de keuze
gesteld, wij daarop hoogstwaarschijnlijk positief zouden hebben
gereageerd Ä dat blijkt eigenlijk ook achteraf uit onze beantwoording
van de brief van de heer Nicolaï Ä gezien mijn vorige opmerking over het
deelnemen van een schrijver van een bezwaarschrift aan het publieke
debat.
   Nu is de juridische vraag: zou men dan tot een positiever besluit
komen op basis van de constatering, dat een fractie uit de Gemeenteraad
of een gemeenteraadslid een intern orgaan is van de gemeente? Daarop is
van toepassing art. 11 van de Wet Persoonsregistraties. Dan zou het
College moeten afwegen Ä als dat zo is Ä of het past in de taak van een
dergelijke fractie om aan adressanten, in dit geval schrijvers van
bezwaarschriften, tekst en uitleg te geven over de stellingname op die
adressen. Dan zouden wij tot de conclusie zijn gekomen, dat dat
inderdaad past in de taakvervulling van een fractie in de Gemeenteraad.
   Mocht er twijfel over bestaan Ä zo hebben wij de heer Nicolaï ook
geantwoord Ä of een fractie kan worden beschouwd als een intern orgaan
van de gemeente en zou een fractie Ä hetgeen ik persoonlijk minder
correct zou vinden Ä als een derde moeten worden beschouwd, dan is
daarop van toepassing art. 14 van de Wet Persoonsregistraties, die het
niet verbiedt, gegevens ter beschikking te stellen aan derden, maar die
wel verplicht, een afweging te maken tussen enerzijds het doel dat
derden voor ogen staat en de voorwaarden uit dat artikel waaraan dan
moet zijn voldaan. Er had een toetsing moeten plaatsvinden aan het recht
op privacy, als belangrijkste voorwaarde van een schrijver van een
bezwaarschrift. Tegen de achtergrond van de principiële opvatting die ik
daarnet heb betrokken, dat een schrijver van een bezwaarschrift te
kennen heeft gegeven deel te willen nemen aan het publieke debat, zou
het College op die grond ook tot de conclusie zijn gekomen, dat het
bestand ter beschikking zou moeten worden gesteld.
   Wij hebben die afweging echter niet kunnen maken. Hier is een
vormfout gemaakt. Daaruit is de lering getrokken Ä dat is dan de regel
die wij bij dezen hebben afgesproken Ä dat in dit soort zaken een
voorstel dient te worden voorgelegd aan het College, dat daarover dan
een uitspraak doet, gehoord de Registratiecommissie, hetgeen in dit
geval door de gang van zaken ook niet mogelijk is geweest.
   Ik ga daarmee over naar de beantwoording van de concrete vragen. Voor
het College staat voorop, dat een openbaar debat heeft plaatsgevonden
over de bestemming van de Vietnamweide en dat de bezwaarschriften
onderdeel uitmaakten van de openbare besluitvorming. Het feit dat het
Gemeenteblad wel de namen maar niet de adressen van de schrijvers van de
bezwaarschriften vermeldt, heeft niet zozeer te maken met de privacy als
wel met praktische redenen. Het College is van mening, dat fracties het
recht dienen te hebben om met bezwaarde burgers Ä ik onthoud mij van een
oordeel over de inhoud Ä te communiceren en in debat te gaan.
   Het antwoord op vraag 1 is dus, dat het College toegeeft dat hier een
vormfout is gemaakt, maar dat wij ten principale van mening zijn, dat,
ware de beslissing aan ons voorgelegd, deze positief zou zijn
uitgevallen. Ik moet daaraan nog toevoegen dat als het om een derde en
niet om een intern orgaan zou gaan, wij natuurlijk ook gehouden zouden
zijn geweest, de adressen ter beschikking te stellen aan de ABN-AMRO
Bank en aan de Stichting Tuinstad Buitenveldert, die nu de adressen niet
hebben gekregen.
    (De heer BRUINS SLOT: U stelt dus, dat de fractie die om de adressen
    heeft gevraagd niet moet worden aangemerkt als een derde.)
   Ik stel, dat daarover te twisten valt en dat wij in beide gevallen,
op grond van verschillende artikelen van de Wet Persoonsregistraties,
tot de conclusie zouden zijn gekomen dat wij de adressen inderdaad,
gehoord de Registratiecommissie, ter beschikking zouden hebben gesteld.
Het heeft dus geen zin, daarover nu te twisten, omdat de uitkomst gelijk
zou zijn geweest.
   Overigens betreuren wij het een- en andermaal, dat wij die afweging
niet hebben kunnen maken.
    (De heer BRUINS SLOT: Bent u zich ervan bewust, dat uw oordeel dat
    de fractie van Groen Links een interne groep is betekent, dat de
    gemeente dan ook verantwoordelijk is voor de wijze waarop die
    interne groep van de verstrekte gegevens gebruikmaakt en dat wij dan
    als gemeente verantwoordelijk zijn voor de inhoud van die brief?)
   Neen, daarvan is geen sprake.
    (De heer BRUINS SLOT: Als het interne verstrekking is aan een
    interne groep binnen de gemeente, is de gemeente verantwoordelijk
    voor het gebruik dat van de gegevens wordt gemaakt.)
   Wij hebben dan slechts te beoordelen vanuit welke taakopvatting er
van de adressen gebruik is gemaakt. De taakopvatting was Ä daarover
geven wij geen inhoudelijk oordeel Ä dat men tekst en uitleg wilde geven
van de manier waarop men met de bezwaarschriften in dit debat is
omgegaan. Dat vinden wij correct. Dat vinden wij een zaak die hoort bij
de publieke functie van een gemeenteraad en van de fracties die daarvan
deel uitmaken. Dat dient de communicatie tussen politiek en burger. Die
willen wij niet dwarsbomen.
   De tweede vraag van de heer R.H.G. van Duijn gaat over het feit, dat
het College van mening was Ä met name de gemeentesecretaris, gemachtigd
door het College Ä bezwaar te moeten maken tegen het feit, dat niet van
eigen enveloppen gebruik is gemaakt. Dat heeft te maken met de afspraak
tussen de fracties over de vraag over welke faciliteiten men kan
beschikken. Er is nooit een afspraak gemaakt, dat fracties van
gemeentelijke enveloppen gebruik zouden mogen maken.
   Het antwoord op de derde vraag is, dat het College van mening is, dat
het fracties vrij staat te communiceren met de schrijvers van
bezwaarschriften. Wij hebben dan ook geen enkele behoefte aan inperking
van dat recht door nadere regels te stellen. De bestaande regel, dat in
dat soort gevallen een verzoek moet worden voorgelegd aan het College,
dat de Registratiecommissie hoort, is duidelijk genoeg en die regel
wordt gereactiveerd.
   De vragen 4 en 5 betreffen de inhoud van de brief. Ik heb duidelijk
uiteengezet, dat onze beslissing, waarover ik ons beleid thans
verantwoord, niet is ingegeven door inhoudelijke oordelen over de brief.
Dat betekent, dat ik thans niet verder inga op de vragen 4 en 5. Ik wil
wel nog opmerken, dat binnen het College over het bestemmingsplan
Vietnamweide geen inhoudelijk verschil van mening heeft bestaan, zoals
in het inhoudelijk debat over de Vietnamweide is gebleken.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat betekent dan ook, dat de suggestie
    van de schrijver van de brief van Groen Links, dat Groen Links
    binnen het College een ander standpunt zou innemen, niet klopt.)
   Ik zeg, dat binnen het College geen verschillen van mening hebben
bestaan die tot een verdeeld standpunt hebben geleid.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is een bevestiging van mijn
    stelling.)
   Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Als wethouder voor Beheer
Openbare Ruimte ben ik ook verantwoordelijk voor het Amsterdamse Bos en
met name voor de juiste hantering van de Boswet aldaar. Om alle
misverstanden te vermijden wijs ik erop, dat in vraag 6 ten onrechte
sprake is van het fietspad ten behoeve van de aanleg van het
tenniscomplex. Dat is een misverstand. Dit is het fietspad zoals dat
voor het eerst is opgenomen in de nota Randstad Groenstructuur die de
provincie in 1985 heeft uitgebracht en dat laatstelijk ook in het
structuurplan is aangegeven.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dus het is geheel toevallig dat die
    werkzaamheden nu plaatsvinden?)
   Dat heb ik niet gezegd. Er staat: "ten behoeve van de aanleg van het
tenniscomplex". Het pad wordt echter niet ten behoeve van het complex
aangelegd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het maakt het wel mogelijk natuurlijk,
    want anders zou men dwars door het complex heen moeten fietsen.)
   U hebt een vraag gesteld. Geeft u mij nu eerst de gelegenheid te
antwoorden. U hebt nog een tweede termijn. Ik ga even door met de
beantwoording van uw in eerste termijn gestelde vragen en constateer,
dat dit fietspad niet ten behoeve van het tenniscomplex wordt aangelegd,
zoals ik zojuist heb aangeduid.
   Voorts deel ik mede dat voor de hantering van de Boswet geen
bestemmingsplan nodig is. Dit zeg ik naar aanleiding van punt c van de
laatste vraag.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat slaat op het kapverbod. Dat verbod
    wordt opgelegd in het kader van de Boswet.)
   Ik was bij punt c en constateerde, dat voor het vellen van de bomen
aldaar geen bestemmingsplan nodig is.
   De vraag of ten tijde van de kennisgeving van de voorgenomen velling
het kapverbod van staatssecretaris Gabor van kracht was, moet ik
ontkennend beantwoorden. De kennisgeving van de voorgenomen velling vond
plaats op 25 januari 1993. Als binnen 30 dagen niet wordt gereageerd,
wordt de vergunning gegeven en dat is dus op 25 februari 1993 gebeurd.
   Omdat natuurlijk ook degenen die dat werk doen als geen ander weten,
dat na 15 maart niet mag worden gekapt omdat dan het broedseizoen
begint, heeft men ook 22 tot 25 opgaande bomen gekapt voor die datum.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Die zijn de vorige week gekapt.)
   Neen. Er zijn voor 15 maart 22 tot 25 opgaande bomen geheel
rechtsgeldig gekapt.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daarover spreken wij vandaag niet. Wij
    spreken vandaag over de bomen die verleden week zijn gekapt.)
   Wij spreken eerst over een fietspad, dat op een gegeven moment niet
ten behoeve van het tenniscomplex wordt aangelegd. Als op die plaats dan
bomen staan, moet men die verwijderen om daar te kunnen fietsen.
Daarvoor is geen bestemmingsplan nodig, maar wel een vergunning. Die
vergunning is afgegeven op 25 februari 1993 en tussen 25 februari 1993
en 15 maart 1993 zijn de opgaande bomen gekapt, want voor het
verwijderen van struweel is geen kapvergunning nodig en ook geen
velvergunning. Nogmaals, het kenmerk van een opgaande boom is, dat er
bijvoorbeeld maar ‚‚n stam is. Meerstammige bomen, zoals de heer R.H.G.
van Duijn heeft geconstateerd, worden niet als zodanig aangemerkt. Dit
is een punt waarover men van mening kan verschillen. De jurisprudentie
daarover is niet helder.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Uw verklaring is niet helder.)
   Mocht inderdaad bij nader onderzoek blijken, dat de veronderstelling
dat het struweel was onjuist is, dan is ten onrechte na 15 maart zonder
vergunning gekapt en is daarmee ook de Vogelwet overtreden. Nogmaals,
het hangt ervan af of men het tot het opgaand groen rekent of niet en
daarover is de jurisprudentie niet helder. Ongetwijfeld zal het naar
aanleiding van de aangifte in te stellen nader onderzoek van de
autoriteiten op een gegeven moment daarover helderheid kunnen geven.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik kan u onmiddellijk helderheid geven.
    Er is een kaart van het Amsterdamse Bos waar op die plek ongeveer 20
    bomen zijn ingetekend, genummerd en al.)
   Dan constateer ik, dat het College te verwijten is, dat het niet voor
15 maart alles heeft weggehaald ten behoeve van het fietspad. Het
fietspad dat, nogmaals, niet ten behoeve van de aanleg van het
tenniscomplex wordt aangelegd, maar ' dat valt niet te ontkennen ' wel
in het kader van het grootstedelijk project.
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Na de uitvoerige
beantwoording door mijn collega's behoef ik alleen nog maar toe te
voegen, dat toen de kapvergunning voor het fietspad werd gegeven er geen
enkel bezwaar was tegen de aanleg van het fietspad. Daarover was ook
overeenstemming bereikt met betrokkenen in de omgeving. Er was dus geen
enkel discussiepunt omdat het niet direct te maken had met de aanleg van
een tennispark op de Vietnamweide, maar met de realisering van een oude
wens die in het structuurplan en in het plan voor het Amsterdamse Bos is
opgenomen.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daarin vergist u zich, want de vorige
    week is door het College een advertentie geplaatst waarin gevraagd
    wordt of er misschien bezwaarden zijn tegen de aanleg van de brug.
    Die brug maakt onderdeel uit van het fietspad. Er hebben zich
    bezwaarden gemeld. Dus er zijn bezwaarden tegen het fietspad.)
   Wat de brug betreft kan ik zeggen, dat zo gauw het College op de
hoogte was van het feit dat vooruitlopend op de vergunning al gebouwd
werd, de zaak onmiddellijk is stopgezet. Ik kan u dus ook toezeggen, dat
ten aanzien van de verlening van die bouwvergunning alle formele
democratische procedures zullen worden vervolgd.
   In de tweede plaats kan ik melden, dat alle toezeggingen inzake het
niet vooruitlopen op de feiten wat de Vietnamweide betreft door het
College volledig zullen worden nagekomen. Er wordt dus geen enkele
democratische procedure geweld aangedaan. De uitslag van de behandeling
van het bestemmingsplan door Gedeputeerde Staten wordt volledig
afgewacht.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wat het meest
opvalt in het antwoord van het College is, dat wethouder Saris alleen
maar het staartje van het staartje voor zijn rekening heeft genomen,
terwijl hij voortdurend de leidinggevende rol heeft gespeeld in dit
gehele proces vanaf de verstrekking van het adressenbestand tot en met
de schending van de procedure rond de brug.
   Ik begin met het antwoord van de Voorzitter. Ik stel het op prijs,
dat hij ruiterlijk toegeeft dat er iets is misgegaan, dat een fout is
gemaakt, dat een afweging had moeten worden gemaakt over de vraag of het
computerbestand al of niet kon worden verstrekt. Inderdaad, dat is een
fout van de eerste orde. Ik meen zelfs dat dat te maken heeft met het
feit, dat het College niet wil zien, dat er een onderscheid is tussen
gewone adressen, gewone brieven van burgers aan de Raad en
bezwaarschriften in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening. Dat
is wel degelijk een belangrijk onderscheid, want in het eerste geval
wendt men zich gewoon tot de Raad in het algemeen, als club van
partijen, als publiek lichaam, waarin allerlei stromingen zijn
vertegenwoordigd en wil men antwoord. Een uiteenlopend antwoord wordt op
prijs gesteld. In het andere geval wordt alleen een inhoudelijke
toetsing van een beperkt bezwaar tegen een bestemmingsplan op prijs
gesteld voor een bepaalde datum, namelijk de datum waarop de
Gemeenteraad over dat bestemmingsplan vergadert. Die zaken worden met
elkaar verward. Daarvan was men zich niet bewust en zo heeft dit kunnen
gebeuren. Ik hoop wel dat nu orde op zaken wordt gesteld, dat duidelijke
regels worden geformuleerd, zodat ook het ambtelijk apparaat weet
waaraan het toe is met dit soort zaken.
   Ik meen ook, dat het niet geheel juist is een raadsfractie als een
derde te beschouwen, want een raadsfractie is een zelfstandige eenheid
binnen de Raad, met een eigen visie en een eigen program, terwijl het
College iets anders is. Dat is het dagelijks bestuur van de gemeente en
de fracties zijn niet zover gedegenereerd, dat zij ondergeschikt zijn
aan het College, dat zij alleen nog maar uitvoerende taken voor het
College verrichten. Zo liggen de zaken niet in een democratische raad.
Ik meen ook, dat het afwegingsproces zorgvuldig moet plaatsvinden, al
was het alleen maar omdat in deze Raad helaas ook nog een onderscheid
moet worden gemaakt tussen de democratische en de ondemocratische
fracties.
   Wethouder Ten Have zegt, dat het fietspad niet ten behoeve van het
tenniscomplex wordt aangelegd. Dat is gewoon de boel "besodemieteren".
Dat fietspad is nodig, wil men het tenniscomplex kunnen aanleggen,
anders moet men gebruik maken van...
    (Wethouder TEN HAVE: Wist u in 1985 dan al dat er een tenniscomplex
    kwam?)
    Dat wil ik niet zeggen.
    (Wethouder TEN HAVE: Wat is dan de relevantie? Dit fietspad staat al
    sinds 1985 op de kaart!)
   Dat kan best zo zijn.
    (Wethouder TEN HAVE: Sinds wanneer staat het tennispark op de
    kaart?)
   Dat kan best zijn, maar dat wil niet zeggen, dat het nu zou zijn
aangepakt als dat tenniscomplex er niet kwam.
   De opmerkingen van de wethouder over het struweel missen natuurlijk
elke grond. Het gaat gewoon om een verzameling van bomen. Het is een
schending van het feit dat houtopstanden niet mogen worden geveld.
   Graag wil ik nog in de gelegenheid worden gesteld een laatste
voorstel in te dienen. Ik dien het voorstel niet graag in omdat ik in
het algemeen Groen Links de collegefractie vind waaraan ik mij nog het
meest verwant voel, maar ik moet wel constateren, dat wethouder Saris er
inderdaad alles aan schijnt te doen om liefhebbers van het groen en van
het Amsterdamse Bos tegen zich in het harnas te jagen en het vertrouwen
in de groene politiek te ondermijnen. Als het niet om Zuidoost of om
Ruigoord gaat, gaat het om het Amsterdamse Bos. Wethouder Saris heeft de
zaak volkomen verkeerd aangepakt en daarom dien ik een voorstel in
waarin ik hem verzoek zijn portefeuilles neer te leggen in het belang
van het Amsterdamse groen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

53ø   Voorstel van 15 juli 1993 van het raadslid R.H.G. van Duijn inzake
het verzoek aan wethouder Saris, zijn portefeuilles neer te leggen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 487, blz. 2128).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb eerst een korte
formele vraag, daarna een enkele principiële opmerking. Mijn fractie wil
graag weten, waarom, toen de fractie van Groen Links om de adressen
vroeg, ambtelijk Ä terecht Ä is geadviseerd: bezint eer gij begint. Door
wie, waarom en onder wiens politieke verantwoordelijkheid zijn
vervolgens, hoewel ambtelijk negatief was geadviseerd, de gegevens
verstrekt?
   Nu komt de juridische vraag hoe wij in deze situatie met de wet
moeten omgaan. Het kan nooit zo zijn, dat de status van de persoon op
wie de gegevens betrekking hebben, bepalend is voor de manier waarop de
wet moet worden uitgelegd. Het gaat om persoonsgegevens, niets meer en
niets minder. Het ene persoonsgegeven is als het andere persoonsgegeven;
dat is niet "persoonsgebonden".
   Naar mijn oordeel is de opvatting, dat een fractie tot een intern
onderdeel van de houder van het gegevensbestand zou moeten worden
gerekend onaanvaardbaar. De houder van het gegevensbestand is volgens de
regeling het College van Burgemeester en Wethouders. Nu zou het dus zo
zijn, dat de fractie van Groen Links tot de interne sfeer van die houder
zou behoren, dus tot de interne groep van Burgemeester en Wethouders?
Dat kan toch niet! Zo lang de houder aan een interne club, een sub-deel
van het College, een ambtelijke afdeling, gegevens geeft, blijft het
College volgens de wet verantwoordelijk voor datgene wat met de gegevens
wordt gedaan. Als men zich op het standpunt stelt, dat de gegevens
dienen te worden verstrekt op grond van het feit dat er sprake is van
een interne groepering, blijft het College ten volle verantwoordelijk
voor het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Ik ga nu niet kwalificeren; ik
wil in die zin geen politiek debat over de brief, maar men zou toch wel
kunnen stellen, dat er dan een zeer interessante discussie kan
plaatsvinden waarbij de kwalificatie van die brief aan de orde moet
komen en waarbij deze bijvoorbeeld wordt gelegd naast datgene wat de
fractie van Groen Links bij het eigenlijke raadsdebat hier heeft
medegedeeld; dat was iets wezenlijk anders.
   Overigens is de interne groepering die wordt aangewezen niet een club
die onder art. 11 van de wet valt.
    (De VOORZITTER: Ik bedoelde art. 6.)
   Goed. Ik kan mij voorstellen, dat het College naar aanleiding van een
verzoek, waarbij ook wordt aangegeven waarvoor de gegevens worden
gebruikt, de beslissing wil nemen, dat de gegevens in een concreet geval
moeten worden verstrekt. Het College zal dan een dergelijke gedragslijn
in het vervolg niet anders kunnen hanteren dan nadat tevoren met de Raad
daarover overleg heeft plaatsgevonden. Ik zou niet graag willen, dat,
wanneer bijvoorbeeld veel heisa wordt gemaakt over een bepaald
bestemmingsplan, deze of gene waarvan wij het liever niet hebben, die
gegevens in handen zou kunnen krijgen. De regel die het College nu geeft
over de interpretatie van de wet moet voor iedereen gelijkelijk
toepasbaar zijn.
   Mevr. DE WAART-BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van de
heer R.H.G. van Duijn wil ik zeggen, dat zijn interpellaties, zonder dat
hij dit zich wellicht realiseert, in het algemeen minder reacties
oproepen dan deze, die wij positief beoordelen.
   De interpellatie bestaat wat ons betreft uit twee onderdelen, te
weten het privacyregime van de Wet Persoonsregistraties en de politieke
afweging, namelijk het standpunt van de fractie van Groen Links ten
aanzien van een beslissing die hier in de Raad is genomen. In het
schrijven dat wij gisteren hebben ontvangen, wordt niet aangegeven, dat
er fouten zijn gemaakt; in de mondelinge toelichting was dat wel het
geval. Mijn fractie onderstreept dit. Wij vinden dat er sprake was van
een bestand en dat er toestemming had moeten zijn van de houder. Dat is
niet gebeurd.
   Mijn fractie vraagt zich af, in hoeverre een raadsfractie tot de
interne groep behoort. Als men het algemene privacyreglement erbij
haalt, worden raadsleden niet als zodanig aangemerkt. Ook wij hebben de
vraag, of gemeenteraadsfracties kunnen worden gezien als de Raad in zijn
geheel. Werden deze bezwaren niet ingebracht met als doel, de discussie
met de gehele Raad en niet met de fracties te voeren?
   Wij menen, dat als een bestand wordt vrijgegeven, altijd moet worden
getoetst aan het doel van het bezwaarschrift. Ik vind het overigens een
pijnlijke zaak dat wij juist met de fractie van Groen Links deze
discussie hebben, omdat wij bijvoorbeeld ten aanzien van de
identificatieplicht uitgebreid zijn ingegaan op alle puntjes, komma's,
verantwoordelijkheden enz. Het was kantje boord; op het moment dat de
brief uit was kon men dat aanvoelen.
    (De heer PLATVOET: Wat was kantje boord?)
   Welke functie u hebt als raadslid; hoe fracties opereren; hoe
partijen opereren; dat er wordt gesteld dat uittreden uit het College
slechter was geweest, zodat wij nu toch nog...
    (De heer PLATVOET: U spreekt over de inhoud van de brief, terwijl u
    een vergelijking maakt met ons standpunt over de
    identificatieplicht. Dat zijn toch geheel verschillende zaken.)
   Ik vind, dat alles niet helder is. Voor de fractie van Groen Links is
dat wellicht niet het geval, maar bij ons bestaat het gevoel dat het
niet helemaal goed zit. Het is namelijk een ingewikkelde kwestie.
   De Voorzitter heeft uitgelegd waarom het goed is, dat wij antwoord op
de adressen geven. Ik ben het ermee eens als men persoonlijk een
antwoord geeft en ervoor zorgt, dat de burger niet eindeloos naar de
anonieme overheid stukken behoeft te schrijven en nooit meer iets te
horen krijgt. Dat is wel iets anders. Het gaat nu om een bestand dat is
afgegeven.
   Wij weten hoeveel ex-CPN-ers in de fractie van Groen Links zitten;
wij weten niet hoeveel ex-rooms-katholieken daarin zitten, maar wij
vonden de brief van die fractie wel jezuïtisch.
    (De heer PLATVOET: Ik ben katholiek gedoopt.)
   Wij spreken u aan op uw verantwoordelijkheid. De fractie van Groen
Links heeft met uitzondering van ‚‚n lid voor de desbetreffende
voordracht gestemd. Er wordt nu gezegd dat men dat wel moest doen, omdat
een politieke breuk immers geen positief effect kan hebben ten aanzien
van de Vietnamweide. Ik begrijp overigens niet, waarom de Voorzitter
geen antwoord kan geven op de vierde vraag, als hier door de fractie van
Groen Links duidelijk wordt gezegd dat het wat haar betreft het geval
is.
   Ik ben van mening, dat in het persbericht van de fractie van Groen
Links de waarheid niet helemaal juist wordt weergegeven. Wij zijn het er
toch over eens, dat de procedures ter verkrijging van het bestand niet
conform de afspraken zijn doorlopen. In het persbericht staat, dat dit
wel het geval is geweest. Als de fractie toestemming heeft gekregen, wil
ik graag weten van wie.
    (De heer PLATVOET: U spreekt over de procedure voor het verkrijgen
    van het bestand; het betreft hooguit de procedure voor het afgeven
    van het bestand. Dat is een essentieel verschil.)
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: De fractie van Groen Links heeft gewoon
    toestemming van het College gekregen.)
   Wat ons betreft hangt het geheel van dubbelzinnigheid aan elkaar. Wij
vinden het merkwaardig, dat de fractie van Groen Links zegt, dat zij een
goede afweging heeft gemaakt, maar tegelijkertijd een raadsbesluit
onderuit haalt in de hoop, dat door het kapverbod van staatssecretaris
Gabor bepaalde zaken geen doorgang zullen vinden. Ik vind het de moeite
waard, dat de staatssecretaris in de brief van Groen Links als reddende
engel wordt aangemerkt. Als iemand goed uit deze zaak naar voren komt,
is het wel de heer Gabor. Wie sprak er toch over tot op het bot
verdeelde partijen, psychiaters enz.?
   De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Als het gaat om de vraag of
de Wet Persoonsregistraties is geschonden door een nieuwe openbaarmaking
van een adressenbestand door het gemeentebestuur, in dit geval de
fractie van Groen Links, is de hamvraag: is een fractie wel of niet een
onderdeel van de bestuurlijke organisatie? Zo heeft de Voorzitter dat
gesteld.
    (De VOORZITTER: Dat is de hamvraag helemaal niet. Het is of art. 6
    of art. 14. In beide gevallen zouden wij tot dezelfde conclusie zijn
    gekomen. De hamvraag is, of wij een correcte interpretatie geven aan
    de Wet Persoonsregistraties, hetzij in de ene, hetzij in de andere
    vorm.)
   Ik wilde de vraag of de fractie van Groen Links tot de bestuurlijke
organisatie behoorde alvast beantwoorden. Ik kan een keuze maken volgens
welk artikel ik de zaak wil benaderen.
   Naar de mening van mijn fractie is het zeker bij openbare
aangelegenheden als deze cruciaal, dat fracties hun werk kunnen doen.
Als in een openbare discussie adressen zijn ingebracht, moet de fractie
haar taak kunnen verrichten, inclusief verantwoording afleggen aan
burgers of betrokkenen. De vraag of in dit geval op deze wijze het
adressenbestand had kunnen worden verstrekt, getuigt volgens ons niet
van veel politieke gevoeligheid. Het moment en de wijze waarop hebben de
zaak in een lelijk licht gesteld. Gezien de gang van zaken echter
begrijp ik, dat als er een fout is gemaakt, deze is gemaakt door de
beheerder Ä de houder Ä van het bestand, namelijk het gemeentebestuur of
zijn vertegenwoordigers, de ambtenaren. Wij vinden, dat informatie moet
kunnen worden verkregen, ook rechtstreeks, maar in dit soort gevallen
moet zorgvuldig worden bekeken of het geven van die informatie ook
opportuun is. Als het College beoordeelt, of al of niet aan een verzoek
van een fractie kan worden voldaan, is dat de verantwoordelijkheid van
het College.
   Ik maak daarbij twee kanttekeningen. Wie betoogt dat de fractie van
Groen Links daaraan dus niets kan doen, ontkent de verantwoordelijkheid
van die fractie voor het doen van het verzoek op deze wijze, aan een
ambtenaar en niet aan het College. Dan is de brief van die fractie,
zoals ik al eerder tegen de fractievoorzitter van Groen Links heb
gezegd, niet alleen ongeloofwaardig ten opzichte van de geadresseerde,
maar ook onzorgvuldig ten opzichte van het gemeentebestuur. Wie betoogt,
dat het buiten medeweten van de wethouder Ä eveneens van Groen Links Ä
is gegaan en dat als een verontschuldiging van Groen Links aanvoert,
maakt die fractie ook nog naïef.
   Kennelijk had de fractie van Groen Links er behoefte aan, zich
tegenover derden te verontschuldigen voor haar collegetrouw, maar van
een breuk in het College, zoals de vragensteller stelt, was geen sprake.
Het College was immers eensgezind, naar ik heb begrepen tot het laatste
ogenblik voor dit debat. Eensgezind was het College ook in het vinden
van een oplossing voor het beslag op het terrein over de Hoornsloot,
waarop de fractie van Groen Links zo trots is.
   Een probleem binnen die fractie is er misschien wel. De vijfde vraag
van de interpellant roert daarbij een navrant puntje aan. Het is
hetzelfde Groen Links dat in de brief "ja" en tegen de staatssecretaris
"neen" zegt. Wie erdoor gerustgesteld wordt, moet maar op die partij
stemmen.
   Voor dit moment lijkt het mij het beste, dat het incident wordt
afgesloten door een excuus van de fractie van Groen Links en van het
gemeentebestuur aan alle betrokkenen Ä de burgers en de schrijvers van
bezwaarschriften ' wegens ondoordachtheid op een bepaald moment en
naïviteit en door excuses van de fractie van Groen Links aan de
akkoordpartijen wegens angstig en ongeloofwaardig optreden naar buiten.
Wij gaan ervan uit, dat de fractie bij de besluitvorming in deze Raad in
ieder geval de rug gewoon recht houdt.
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. Deze interpellatie heeft
alvast opgeleverd, dat de heer R.H.G. van Duijn na zijn selectieve
verontwaardiging over de handhaving van regelgeving nu zo consequent zal
worden, dat hij er geen bezwaar tegen zal maken, dat het Stadsdeel
Zuidoost ook zijn dakkapel van hardhout zal laten verwijderen.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit is toch wel iets heel anders!)
   Ik begrijp uit het antwoord van het College, dat het ruimere
bekendheid wil gaan geven aan de wijze waarop men te werk behoort te
gaan bij een beroep op het gebruikmaken van bestanden en dat daarbij
Personeel Actueel zou kunnen worden betrokken, alsmede de inschakeling
van het gezelschap van directeuren. Een betere voorlichting aan het
gemeentelijk apparaat is hier kennelijk nog noodzakelijk.
   Waar het College spreekt over een fractie als intern onderdeel van de
gemeente, leeft er bij de VVD-fractie enige twijfel aan de juistheid van
die stelling. De wet kent geen fracties. Wij zouden als VVD-fractie niet
graag een onderdeel van de gemeente willen zijn. Het lijkt mij, dat het
College daarbij staatsrechtelijk niet geheel zuiver redeneert. Ik geef
het College het advies, over deze redenering maar eens advies te vragen
aan de eigen Registratiecommissie en aan de Stichting Waakzaamheid
Persoonsregistratie, gevestigd aan de Geldersekade 101.
   Het antwoord van het College brengt mij nog tot het stellen van
enkele vragen aan de fractie van Groen Links. Ik begrijp uit het niet-
politieke antwoord op vraag 4, dat er tot op de dag van vandaag geen
sprake is van een breuk over alle zaken met betrekking tot het
bestemmingsplan Vietnamweide. Leidt dat er ook toe, dat de fractie van
Groen Links nu openlijk zegt, dat er binnen haar eigen fractie problemen
waren met betrekking tot het vertrouwen in de eigen wethouder, c.q. in
het College?
   Wat de overige redeneringen in de brief van de fractie van Groen
Links betreft, waarin men zich nogal farizeërachtig verschuilt achter
staatssecretaris Gabor, lijkt het mij ook op zijn plaats dat die fractie
daarover duidelijkheid biedt. Of men stemt in met een besluit dat is
genomen en dat aan alle kanten is bediscussieerd, of men doet dat niet,
maar men gaat zich niet verschuilen achter een besluit dat een
staatssecretaris gaat nemen. Dat is pas een kwestie van zwakke knieën
hebben! Dat is, naar ik aanneem, de fractie van Groen Links onwaardig.
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van Groen Links
voelde zich behoorlijk gegriefd toen de inhoud van de brief van de heer
Nicolaï en de berichten die daarover loskwamen de wereld in werden
geslingerd. Wij voelden ons gegriefd, omdat wij ervan werden
beschuldigd, de Wet Persoonsregistraties te hebben geschonden. Ik werd
afgebeeld als een soort computerkraker, die zich op illegale wijze
toegang had verschaft tot een gemeentelijke computer, terwijl ik net in
staat ben mijn eigen PC binnen te komen.
   Een ander punt dat mij in het geheel niet bevalt, is de manier waarop
sommigen menen de beslissingen over de Vietnamweide te moeten koppelen
aan de persoonlijke integriteit van wethouder Saris. Dat vind ik alle
perken te buiten gaan. Ik heb verleden week in de Commissie voor
Stadsvernieuwing enz. gezegd: Saris is geen heilige Ä mensen worden
heilig verklaard na hun dood, als zij geluk hebben Ä maar hij is ook
geen schurk.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik trek zijn integriteit niet in twijfel,
    maar hij is voortdurend bomen aan het kappen. Dat kan niet in deze
    functie!)
   Wie de schoen past, trekke hem aan!
   De "braniebrief" van de heer Nicolaï bevat ook een aantal van dat
soort opmerkingen, die erop neerkomen dat wij ons toegang hadden
verschaft tot het computerbestand, dat Groen Links als politieke partij
wettelijk geen toegang heeft tot het computerbestand, dat Groen Links de
beschikking heeft gekregen over een computerbestand, allemaal
opmerkingen die niet kloppen. Ik vind die brief ook in zekere zin
lafhartig. Ik kan mij nog goed herinneren, dat bij de discussie over de
Vietnamweide achter het bekrulde hoofd van de heer Nicolaï allemaal
mensen zaten van wie ik aannam dat zij bezwaar hadden ingediend tegen de
Vietnamweide. Zij hadden een bordje bij zich. Stond daarop
"Gemeenteraad, wij stellen u verantwoordelijk voor het kappen van de
bomen", of "CDA, PvdA, D66, Groen Links en VVD, wij stellen u
verantwoordelijk voor het kappen van de bomen"? Neen, er stond op "Groen
Links, wij stellen u verantwoordelijk voor het kappen van de bomen."
Daarop hebben wij vervolgens als fractie van Groen Links gereageerd door
de indieners van de bezwaarschriften rechtstreeks uit te leggen wat wij
hebben gedaan en waarom en dan...
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U had toch een andere manier kunnen
    kiezen voor die reactie?)
   ...zou dat niet mogen. Het College heeft haarfijn uitgelegd hoe het
procedureel is verlopen. Wij hebben gevraagd enveloppen beschikbaar te
stellen, bedrukt met de adressen van de indieners van bezwaarschriften,
om die mensen een brief toe te sturen. Op elk moment hebben wij het
debat over de Vietnamweide gezocht. Wij vonden het nuttig, noodzakelijk
en democratisch om na afloop van het debat ook verantwoording af te
leggen over ons standpunt in het kader van de besluitvorming over het
bestemmingsplan Vietnamweide. Wij zouden willen, dat iedere fractie dat
deed.
   Mijn primaire reactie als het gaat om de inhoud van die brief is, dat
ik eigenlijk geen enkele behoefte heb hier verantwoording af te leggen
over de manier waarop wij menen te moeten corresponderen met de
indieners van bezwaarschriften, met onze achterban of met wie dan ook.
Het zou anders een mooie boel worden! Ik krijg wel eens afdelingsbladen
van andere partijen onder ogen, waarin andere fracties verslag doen van
hun heldendaden in deze Raad. Dan denk ik ook wel eens "zit het nu echt
zo in elkaar?" Ik vind dat een kwestie van verantwoordelijkheid van een
fractie tegenover haar achterban of tegenover de indieners van
bezwaarschriften. Ik vind, dat dit hier niet thuishoort.
   Ik wil mij hier natuurlijk niet achter verschuilen en ik wil al
helemaal niet lafhartig overkomen. Op ‚‚n punt ga ik in op de passage in
de brief waarin over een politieke breuk wordt gesproken. Daarin staat
helemaal niets over een politieke breuk, in de zin dat er verdeeldheid
in het College was. Wat wij ermee hebben bedoeld Ä dat hebben wij op
eerdere momenten naar voren gebracht Ä is dat dit voor ons een moeilijk
punt is waarover wij in de fractie lang hebben gediscussieerd.
   Een belangrijk punt in de portefeuille van onze wethouder dat even in
die discussie een rol heeft gespeeld, is de vraag naar de consequenties
voor de fractie van Groen Links als wij onze goedkeuring aan dat
bestemmingsplan zouden onthouden. Dat zou betekenen, dat wij ook vonden
dat onze wethouder daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
Dan hadden wij deze kwestie zo zwaar genomen, dat wij uit het College
waren getreden. Die verantwoordelijkheid en die beslissing had dan
geheel bij Groen Links gelegen en dat had dan een breuk in het College
betekend.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U vertegenwoordigt toch een strijdende
    partij die een eigen standpunt kan innemen in een vechtcollege?)
   Die passage kan alleen op die manier worden uitgelegd, want het is de
manier waarop het is gegaan.
   De VOORZITTER: Het gaat hier om een lastige afweging, waarvan de
jurisprudentie niet geheel helder is. Ik heb zo goed en zo kwaad als het
gaat het recht van fracties verdedigd om met burgers Ä schrijvers van
bezwaarschriften inbegrepen Ä in discussie te gaan en rekening en
verantwoording af te leggen. Ik heb mij onthouden van enig politiek
oordeel over de inhoud van de brief, maar ik voel mij niet helemaal
"senang" bij de hoge toon die de heer Platvoet nu aanslaat. Dat vind ik
niet helemaal gepast, gelet op de moeilijke afweging die wij hier maken.
Het gaat al helemaal niet aan, adressanten als de heer Nicolaï nu van
alles te verwijten, terwijl de heer Nicolaï een interessante brief heeft
geschreven en ook op enige vormfouten heeft gewezen, waarover wij nu een
moeilijke discussie zijn aangegaan.
   De heer R.H.G. van Duijn suggereerde even, dat wethouder Saris ook
een leidinggevende rol zou hebben gespeeld in het bestanden-incident.
       (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Neen, dat hij de verantwoordelijkheid
       draagt.)
   U sprak van "een leidinggevende rol".
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Neen, ik heb gezegd "hij draagt daarvoor
    de verantwoordelijkheid.)
   U hebt gesproken van "een leidinggevende rol".
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Bij het bomen kappen.)
   U drukt zich altijd buitengewoon helder uit. Als ik u citeer, kan
daarover dus geen enkel misverstand bestaan dat ik u correct citeer. U
sprak van "een leidinggevende rol". Ik wilde zeggen, dat wethouder Saris
in het geheel geen rol heeft gespeeld in dit incident. Was het maar waar
geweest!
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dan had hij die rol moeten spelen. Hij is
    verantwoordelijk.)
   Hij is natuurlijk als lid van het College evenzeer als ik en de
andere wethouders verantwoordelijk voor de gang van zaken.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: De hoofdafdeling Stedelijke Ontwikkeling
    valt onder zijn portefeuille, als ik mij niet vergis.)
   Het verstrekken van computerbestanden is geen onderdeel van de
stadsplanning.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit zijn praatjes. Wethouder Saris gaat
    over stadsontwikkeling en die hoofdafdeling heeft het
    adressenbestand verstrekt aan Groen Links. Wethouder Saris is genoeg
    bevriend met de heer Platvoet om op de hoogte te zijn van de loop
    van de ontwikkelingen.)
   Dat is een verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris en dus weer
een verantwoordelijkheid van de Burgemeester.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U schuift het af naar een ambtenaar.
    Wethouder Saris is verantwoordelijk.)
   Dit is toch een zinloze discussie. Ik neem de verantwoordelijkheid
namens het College.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ten onrechte. Wethouder Saris is de
    eerstverantwoordelijke.)
   Wij hebben u gehoord.
   U hebt gesproken over een afweging die had moeten worden gemaakt,
alsof er geen afweging zou zijn gemaakt. Het pijnlijke is, dat er wel
een afweging is gemaakt, maar door de verkeerde personen en op het
verkeerde moment. Ik heb een- en andermaal toegegeven, dat ik het
betreur, dat deze gevoelige zaak, die interpretatie van de Wet
Persoonsregistraties, niet is besproken met onze ambtenaren die in dezen
deskundig zijn en ook niet met de gemeentesecretaris, laat staan met het
College dat officieel deze afweging, gehoord de Registratiecommissie,
had moeten maken. Dat is er misgegaan, maar dat betekent niet, dat geen
afweging is gemaakt. Achteraf, daarover heb ik verantwoording afgelegd,
is die afweging ook verdedigbaar. Ik heb deze met argumenten verdedigd.
   Ik vind het onderscheid dat de heer R.H.G. van Duijn aanbrengt tussen
adressanten aan de Raad en schrijvers van bezwaarschriften aan de Raad
gekunsteld. Ik blijf verdedigen, daarover heb ik verder geen juridisch
advies nodig, wel over enkele andere kwesties, dat het een goede zaak
is, dat raadsfracties als zij daaraan behoefte hebben, rekening en
verantwoording afleggen aan de burgers.
   Bijna iedereen heeft de vraag ter sprake gebracht of een raadsfractie
een intern onderdeel is van de gemeente of niet. Ik heb gezegd, dat
hierover valt te twisten. Ik heb daarover verschillende adviezen
gekregen, maar relevant voor de uiteindelijke politieke beslissing is
het feit, dat wij menen dat in beide gevallen op goede gronden
uiteindelijk de adressen ter beschikking zijn gesteld. Overigens, het
bestand is nooit ter beschikking gesteld, maar dat doet verder niet
terzake.
   Waar toch nog zoveel verschil van mening hierover dreigt te ontstaan,
meen ik dat het verstandig is dat wij hierover een nader advies vragen
aan de Registratiecommissie. Na rapportage daarover kunnen inderdaad
definitief meer heldere regels over hoe te handelen in dit soort zaken
met de Raad worden afgesproken. Dit was overigens de eerste keer dat het
voorkwam. Alle begin is moeilijk.
   Mevr. De Waart heeft in dit verband gevraagd of de Wet
Persoonsregistraties van toepassing is op de Gemeenteraad als geheel, op
een raadsfractie dan wel op individuele raadsleden. De wet is daar
helemaal niet op geschreven. In dit concrete geval gaat het om de
interpretatie van de desbetreffende artikelen en zullen wij een second
opinion vragen.
   De heer Robbers en ik verschillen niet van mening over het feit, dat
fracties hun werk moeten kunnen doen. Het is natuurlijk niet zo, dat
fracties daarmee ondergeschikt zijn geworden aan het College, maar wel
afhankelijk wanneer zij aanspraak willen maken op enig computerbestand
omdat het College in dit geval als beheerder optreedt met als checks and
balances de verplichting om een advies te vragen aan de Registratie-
commissie. Als het stelsel in volle omvang wordt toegepast is misbruik
mijns inziens uitgesloten.
   De suggestie van mevr. Van der Stoel heb ik inmiddels overgenomen. Er
wordt een nader advies gevraagd aan de Registratiecommissie en deze zaak
zal verder nog worden toegelicht in Personeel Actueel. Dat lijkt mij dan
een waardevolle follow-up.
   Ik moet nog een vraag beantwoorden, te weten de eerste vraag van de
heer Bruins Slot. Hij heeft gevraagd wie en waarom aanvankelijk negatief
heeft geadviseerd en uiteindelijk toch de adressen ter beschikking heeft
gesteld onder de politieke verantwoordelijkheid van het College. Die
verantwoordelijkheid nemen wij ook, zoals is gebleken uit deze
verantwoording.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wij hebben een notitie van de directeur
    van de hoofdafdeling Stedelijke Ontwikkeling waarin staat, dat hij
    de adressen heeft verschaft. Dat valt onder de verantwoordelijkheid
    van de wethouder voor Stadsontwikkeling.)
   De gehele Raad weet precies wat er gebeurd is, hoe het is gebeurd en
wie het heeft gedaan, maar ik heb toegegeven dat dat een afweging is
geweest. Relevant zijn echter de politieke antwoorden die ik vanavond
heb gegeven.
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Uiteraard is het College
verantwoordelijk voor wat de ambtenaren doen. Die verantwoordelijkheid
is er gewoon. Dat moet hier nog eens goed worden vastgesteld.
   In de tweede plaats heeft de heer R.H.G. van Duijn gefaald aan te
geven wat nu precies is fout gegaan in dit voorstel. Dit geldt ook wat
de relatie betreft tussen datgene wat hij meent dat er fout is gegaan en
iemands persoonlijke verantwoordelijkheid. Ik heb enigszins het gevoel,
dat hij mij een stinkbommetje in de zak steekt. Er blijft dan altijd wel
iets van de geur hangen.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik verwijt u gedachtenloze verstrekking
    van een computerbestand. Daarvoor bent u verantwoordelijk. De heer
    Elderhorst, directeur van de hoofdafdeling Stedelijke Ontwikkeling,
    zegt in deze notitie, dat hij de adressen heeft verschaft en u bent
    verantwoordelijk...)
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Dit gaat te ver. Er kan hier niet over
    ambtenaren worden gesproken.)
    (De VOORZITTER: Ik ben het met mevr. De Waart eens. De heer R.H.G.
    van Duijn citeert nu uit een notitie die vertrouwelijk ter inzage is
    gegeven.)
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit is wel principieel. Daar kunt u zich
    niet achter verbergen, er is niets geheimzinnigs aan.)
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Naar mijn mening is de heer R.H.G. van Duijn
    ook door zijn spreektijd heen en had hij dit eerder kunnen
    aansnijden.)
    (De VOORZITTER: Dat is juist, maar dit was bedoeld als een
    interruptie.)
    (Mevr. DE WAART-BAKKER : Ik stel voor, dat per fractie nog een
    minuut spreektijd wordt toegekend.)

   Conform besloten.

   Mevr. DE WAART-BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik vond het verstandig
van u, te zeggen, dat gezien de gevoeligheid van de zaak een nader
advies nodig is. Het is heel belangrijk om te zeggen, dat de ambtenaren
nooit blaam treffen. Het is de verantwoordelijkheid van het College.
   Verder ga ik nog in op de verdeeldheid en de schuld tussen het
College en de fractie van Groen Links. Er was verdeeldheid binnen die
fractie. Dat is geen schande. Dat behoeft niet te worden verdoezeld,
maar dat moet men dan niet naar het College terugschuiven.
   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel in elk geval
allereerst vast, dat de collegepartijen in dit debat indringende vragen
aan elkaar stellen, maar daarop geen antwoord geven. Ik zal het daarbij
laten, maar ik vind dit wel een verontrustend teken voor de hechtheid
van deze coalitie. Het siert u, dat u, na in eerste termijn met
overtuiging naar voren te hebben gebracht, dat hier sprake was van
informatieverstrekking aan een intern gemeentelijk orgaan, in tweede
termijn daarop terugkomt en daar nog andermaal...
    (De VOORZITTER: Ik kom er niet op terug, maar ik geef mijn mening
    voor een betere. Het is delicaat genoeg om er een second opinion
    over te vragen.)
   Ik vind dat het u siert. Het zal u duidelijk zijn, dat ik er een
ander standpunt op nahoudt met betrekking tot die vraag.
   Het meest essentiële in deze discussie is, dat naar de opvatting van
mijn fractie naar voren komt, dat gedaan wordt alsof het gaat om het
recht ontzeggen aan fracties om te functioneren als gemeenteraadsleden,
zoals dat behoort te gebeuren in een communicatie met burgers die
bezwaren maken, terwijl dat niet het onderwerp is. Geen enkele fractie
is tot nu toe in haar communicatie met de bevolking belemmerd. Aan de
orde is de wijze waarop een houder van een bestand omgaat met de taak
die de wet op zijn schouders heeft gelegd. Het gaat dus om het falen van
het College van Burgemeester en Wethouders als houder van deze
registratie. Dat is aan de orde in dit debat, maar door het onderlinge
gekrakeel van de akkoordfracties komt dat niet naar voren.
    (De VOORZITTER: Dat is knap gevonden.)
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. Namens de VVD-fractie
moet ik constateren, dat de fractie van Groen Links weigert de vragen
die zijn gesteld te beantwoorden. Immers, het College heeft gesteld, dat
er geen sprake was van verschil van mening in het College. De fractie
van Groen Links schrijft in de brief: "en de daarbij behorende politieke
breuk in het College". Ik wil vanavond geconstateerd hebben, dat de
fractie van Groen Links wel probeert met blufpokerpraat die gedachte van
zich af te werpen en dat zij niet gewoon hardop zegt: "Wij verschillen
van mening met het College, inclusief onze eigen wethouder en wij hebben
deze brief nodig gehad om duidelijk te maken aan" ' de fractie van Groen
Links spreekt over haar achterban ' "bezwaarden waarom zo halfslachtig"
' ik zal mij nog steeds in nette termen uitdrukken ' "is geopereerd."
Als de fractie van Groen Links daarvoor in het openbaar aan deze
Gemeenteraad haar excuses zou aanbieden, zou dat een mooie afsluiting
van dit debat zijn.
   De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Het laatste wat mevr. Van
der Stoel zegt was ook mijn conclusie aan het eind van mijn bijdrage. Ik
nodig de heer Platvoet opnieuw uit dat ook inderdaad te doen.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat u
hebt toegegeven, dat een fout is gemaakt en dat u regels wilt stellen om
dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Ik vind wel, dat daarmee
de taak op de schouders van het College rust om de schrijvers van de
bezwaarschriften schriftelijk excuses aan te bieden voor de gemaakte
fout.
   Aan wethouder Saris zeg ik, dat het mij er allerminst om gaat een
stinkbommetje te plaatsen, want ik heb geen enkele behoefte hem hoe dan
ook verdacht te maken. Ik moet alleen en zelfs met een zekere tegenzin
constateren, dat wethouder Saris op essentiële politieke punten heeft
gefaald, namelijk op het punt van de privacybescherming. Hij heeft niet
gezegd, dat hier iets gebeurt waarover wij moeten nadenken. Op het punt
van de bomenbescherming faalt de heer Saris zeer in het oog lopend, door
bij daglicht de wetten te schenden die erop zijn gericht bomen te
beschermen.
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Er wordt gesuggereerd dat
er ten aanzien van deze kwestie in de fractie van Groen Links sprake was
van een splijtzwam. Er is in mijn fractie, naar ik aanneem ook in andere
fracties, zwaar over dit punt gediscussieerd, maar wij zijn eruit
gekomen, zoals wij eruit zijn gekomen. Wij hebben, minus mevr. Tanja,
voor het voorstel gestemd en wij hebben dat ook verdedigd.
   De brief die ik heb rondgestuurd bevat in grote lijnen ' soms zelfs
woordelijke passages ' de inbreng van de fractie van Groen Links in het
raadsdebat. Als men had willen reageren, had men dat toen moeten doen.
   De VOORZITTER: Ik constateer, dat verder geen rechtstreekse vragen
meer aan het College zijn gesteld. Ik heb wat de excuses betreft
duidelijk toegegeven, dat er een vormfout is gemaakt. Ik heb ook
verdedigd, dat, ware die niet gemaakt, wij inhoudelijk eenzelfde soort
besluit zouden hebben genomen.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ook dat is al reden voor het maken van
    excuses.)
   Wij zijn niet van plan, zelf van het computerbestand gebruik te
maken.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U bent de houder en u mag dat doen.)

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 486) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer R.H.G. van Duijn zich voor het voorstel heeft
verklaard.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr.
487).

   De heer BRUINS SLOT (stemmotivering): Hoewel uit het verloop van het
debat alleszins helder geworden is, dat het vertrouwen tussen de
akkoordpartners en de collegesamenwerking in deze samenstelling tot een
eind zouden komen, meent mijn fractie niet, dat zij gehouden is, het
werk van de akkoordpartners op te knappen. Wij zullen dit voorstel niet
steunen.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 487) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer R.H.G. van Duijn zich voor het voorstel heeft
verklaard.

   De interpellatie wordt gesloten.

   De bij dit agendapunt mede aan de orde gestelde adressen worden in
handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening.

   De vergadering wordt om 23.34 uur gesloten.