Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 26-05-93
Datum behandeling Raad
19930526
Tekst
              OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 26 MEI 1993.

   Aanwezig: de leden mevr. Agtsteribbe (PvdA), Bakker (D66), Balai (PvdA),
Beaux (Centrumpartij '86), Bouma (VVD), Bruins Slot (CDA), Bruyn (Onafh.),
mevr. Clerx (PvdA), Cornelissen (D66), J. van Duijn (CDA), R.H.G. van Duijn
(GrAs), Esajas (D66), Genet (PvdA), mevr. Van der Giessen (D66), De Grave
(VVD), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), Van Hoeve (PvdA), Hofman (CD),
Holvast (Groen Links), Hooijmaijers (VVD), Houterman (VVD), Hulsman (Groen
Links), mevr. De Jong (D66), Jonker (PvdA), Van der Laan (PvdA), Molleman
(CDA), mevr. Oedayraj Singh Varma (Groen Links), mevr. Onstenk (Groen
Links), Oranje (D66), Platvoet (Groen Links), Robbers (D66), Saris (Groen
Links), mevr. Van der Sluis (D66), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit
(CDA), Stadig (PvdA), mevr. Van der Stoel (VVD), mevr. Tanja (Groen Links),
Veldman (PvdA), mevr. De Waart-Bakker (PvdA), mevr. Weltevreden-van den Bos
(CDA), mevr. Wildekamp (PvdA), mevr. Witte-Buijserd (ECO-2000) en Van Wijk
(VVD).

   Afwezig: geen der leden.

                 Middagzitting op woensdag 26 mei 1993.

   Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.

   Secretaris: mr. K. Kooiker.

   De vergadering wordt om 13 uur geopend.

   De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de vergadering twee dagdelen zal
beslaan.
   De volgorde van de te bespreken agendapunten zal in verband met de
publieke belangstelling niet geheel corresponderen met de cijfermatige
logica. De punten 4 (publiciteit vergaderingen College van Burgemeester en
Wethouders) en 5 (interpellatie R.H.G. van Duijn inzake politieoptreden
bezetting hoofdkantoor PvdA) worden in die volgorde behandeld, terwijl punt
18 (wijziging bevoegdheden ter zake van het marktwezen) aan het begin van
de avondzitting zal worden behandeld, gevolgd door de punten 13
(bestemmingsplan Vietnamweide) en 21 (Felix Meritis Foundation).

   Aan de orde is de agenda.
   1
   Notulen van de raadsvergadering op 12 mei 1993.

   De goedkeuring van de notulen wordt aangehouden.

   2
   Installatie nieuw lid van de Gemeenteraad (mevr. J.C.M. Onstenk).

   De VOORZITTER verzoekt de gemeentesecretaris, mevr. Onstenk binnen te
leiden.
   Mevr. ONSTENK legt in handen van de Voorzitter de bij de wet gevorderde
verklaring en beloften af.
   De VOORZITTER wenst mevr. Onstenk geluk met haar benoeming en verzoekt
de gemeentesecretaris, haar naar haar plaats te leiden.

   3
   Mededeling van de ingekomen stukken.

1ø   Adres van 4 mei 1993 van J. Keizer inzake een klacht over vermindering
van zijn RWW-uitkering.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.

2ø   Adres van 4 mei 1993 van J.N.M. Jansz inzake de bereikbaarheid van
Meerzicht in het Amsterdamse Bos op 6 juni 1992.

   Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.

   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te
zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
   Wethouder TEN HAVE: Ik heb geen bezwaar.

   Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Beheer Openbare Ruimte en Milieu.

3ø   Adres van 4 mei 1993 van N. Papineau Salm, namens de Vereniging tot
Behoud van het IJsselmeer, houdende een uitnodiging, deel te nemen aan een
debat op 4 november 1993 en een verzoek om financiële steun.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Beheer
Openbare Ruimte en Milieu.

4ø   Adres van 4 mei 1993 van C.G. Blankendaal, namens de Vereniging Stop
Vuilverbranding Alkmaar, houdende een verzoek inhoudelijk te reageren op
de bijgevoegde nota met betrekking tot de Huisvuilcentrale Alkmaar.
   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.

5ø   Adressen van 29 maart en 6 en 7 mei 1993 van de gemeentebesturen van
Purmerend en Zaanstad, alsmede het adres van 17 mei 1993 van het dagelijks
bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland inzake
aangenomen moties met betrekking tot de aanleg van een ondergronds
busstation bij de realisering van de Noord-Zuidlijn en de capaciteit van
de Coentunnel.

   Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen
voorstellen terzake.

6ø   Adres van 3 mei 1993 van J.J. Vink en H.J. Boontje, namens de
Stichting Tussen Amstel & Weesper, inzake de toegankelijkheid van de
trottoirs in de Weesper- en Amstelbuurt voor gehandicapten en ouderen.

   Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.

   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
   Wethouder TEN HAVE: Ik heb geen bezwaar.

   Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Beheer Openbare Ruimte en Milieu.

7ø   Adres van 27 april 1993 van E.H. Boulachioukh, namens de Vereniging
Cultureel Dialoog, inzake de verwikkelingen van de Stedelijke Marokkaanse
Raad met het jongerencentrum Argan in Oost.

   Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Sociale Zaken,
Maatschappelijke en Gezondheidszorg, Minderhedenbeleid en
Vrouwenemancipatie.

   De heer BALAI: Ik stel voor, dit adres te behandelen in de Commissie
voor Cultuur enz. omdat in die commissie binnenkort zal worden gesproken
over de kwestie-Argan.
   Wethouder JONKER: Het zal duidelijk zijn, dat de adressen met betrekking
tot de Stedelijke Marokkaanse Raad, die ons bereiken via de sector
Minderhedenbeleid, zullen moeten worden afgehandeld, terwijl de kwestie-
Argan via de sector Jeugdzaken loopt. Ik meen echter, dat het adres in
hoofdzaak over die raad gaat. Het doet aan de inhoud van de afhandeling
niet af, maar het gaat er nu om waar de formele afhandeling moet
plaatsvinden.
   De heer BALAI: Ik stel dan voor, een afschrift van het antwoord te
zenden aan de Commissie voor Cultuur enz.
   Wethouder JONKER: Ik kan mij daarmee verenigen.

   Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Sociale Zaken, Maatschappelijke en Gezondheidszorg,
Minderhedenbeleid en Vrouwenemancipatie. Van de wijze van afdoening zal
mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Cultuur, Educatie,
Jeugdzaken en Bestuurlijke Betrekkingen.

8ø   Adres van 27 april 1993 van H. Epskamp en F. Worm, namens de
Medezeggenschapsraad van de 14e Montessorischool De Jordaan, inzake enkele
voorstellen voor een herinrichting van de beschikbare ruimte ten behoeve
van speelruimte voor de jeugd.

   Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Stadsvernieuwing,
Volkshuisvesting, Grondzaken, Herhuisvesting, Monumentenzorg en Sport.

   De heer ORANJE: Deze kwestie wordt apart besproken in de Commissie voor
Binnenstad enz. Ik stel voor, dit adres daarbij te betrekken.
   Wethouder SARIS: Ik kan daarmee instemmen.
   Mevr. TANJA: Ik neem aan, dat dan geen behandeling in de Commissie voor
Stadsvernieuwing enz. meer nodig is.
   Wethouder GENET: Dat is juist.

   Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Binnenstad, Ruimtelijke Ordening, IJ-oevers en Homo-
emancipatie.

9ø   Adres van 4 mei 1993 van M.P.M. van de Ven inzake geluidsoverlast en
veiligheidsrisico's van het vliegverkeer boven de binnenstad.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Economische
Zaken, Havens, Nutsbedrijven en Personeelszaken.

10ø   Adres van 6 mei 1993 van T. de Bie inzake de bouwplannen voor het
Java- en KNSM-eiland.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Binnenstad,
Ruimtelijke Ordening, IJ-oevers en Homo-emancipatie.

11ø   Adres van 5 mei 1993 van T. van den Boomen, namens de Stichting
Mainline, inzake het politiebeleid in relatie tot een toename van
aidsrisico's.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken en Internationale Contacten.

12ø   Adres van 6 mei 1993 van mr. R. Samkalden, namens de
NV Het Nederlands Sportpark Olympisch Stadion, inzake een verzoek tot
aanwijzing van het Olympisch Stadion als grootstedelijk project.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Binnenstad,
Ruimtelijke Ordening, IJ-oevers en Homo-emancipatie.

13ø   Adres van 6 mei 1993 van I. van Loon, namens de Fietsersbond ENFB,
inzake het Meerjarenplan Amsterdam op de fiets 2000.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
terzake.

14ø  Nota van het raadslid Hooijmaijers van 13 mei 1993, getiteld:
Voorkomen of genezen; funderingsproblemen in de gordel '20Ä'40
(Gemeenteblad afd. 1,
nr. 313, blz. 1405).

   Besloten wordt, de nota in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.

15ø   Adres van 17 mei 1993 van H.W. Rammers, namens het afdelingsbestuur
van de Socialistiese Partij, inzake de verwerking van klein chemisch afval.

   Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Beheer
Openbare Ruimte en Milieu.

16ø   Adres van 17 mei 1993 van F.M.H. Zappeij, namens de Centrale
Vereniging voor de Ambulante Handel, inzake de heroverweging van de
bevoegdhedenverdeling terzake van het marktwezen.

   Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 18 van de agenda.

17ø   Adres van 5 mei 1993 van C.J. van Ingen en vele buurtbewoners inzake
de ontwikkelingen rond de panden Amstel 52 en Halvemaansteeg 6.

   Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.

   De heer HOOIJMAIJERS: Ik stel prijs op het ontvangen van een afschrift
van het antwoord.
   De heer HOFMAN: Ik ook.
   Wethouder SARIS: Daartegen bestaat geen bezwaar.

   Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de leden Hofman en Hooijmaijers.

18ø   Brief van 24 mei 1993 van de gemeentesecretaris inzake verschuivingen
binnen de termijnagenda voor de raadsvergaderingen, en wel met betrekking
tot de vergadering van 26 mei 1993.

   Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze brief voor kennisgeving
aan te nemen.

   De heer BRUINS SLOT: In deze brief staan zes punten. Behalve bij punt
2 gaat het om zaken, waarvan de Raad het tijdstip van behandelen in eigen
hand heeft. Mijn fractie vindt, dat de behandeling in de Raad van die vijf
punten in elk geval voor het reces moet kunnen plaatsvinden.
   De VOORZITTER: Ik stel voor, dat wij een uiterste poging doen om de
behandeling voor het reces mogelijk te maken. Ik heb begrepen, dat punt 2
daarvan is uitgezonderd.
   De heer BRUINS SLOT: Punt 2 is afhankelijk van de uitslag van een
onderzoek dat door de Politie is ingesteld. De andere punten betreffen de
co"rdinatie en afstemming hier binnenshuis; dat moet dus mogelijk zijn.
   De VOORZITTER: Ten aanzien van punt 2 Ä het enige punt dat ik zelf in
eigen hand heb Ä had ik willen garanderen, dat het voor het reces kan
worden behandeld.
   De heer BRUINS SLOT: Daarom heb ik het ook niet gevraagd.
   De VOORZITTER: De andere punten zijn in een aantal gevallen aanhangig
in de verschillende commissies van advies en bijstand. Ik neem aan, dat
alle leden van die commissies, hier aanwezig, bereid zijn bespreking voor
het zomerreces mogelijk te maken; het zijn bestaande stukken. De brief
krijgt dan ook een functie als wij die op deze manier behandelen; dit geldt
ook voor de termijnagenda.

   De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.

19ø   Adres van 21 mei 1993 van J.H. ter Horst, namens de fractie van D66
van het stadsdeel Buitenveldert, inzake het bestemmingsplan Vietnamweide.

   Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 13 van de agenda.

20ø   Adres van 20 mei 1993 van H. Bakker inzake de decentralisatie van het
marktwezen.

   Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 18 van de agenda.

21ø   Adres van 19 mei 1993 van F.M.H. Zappeij namens de Centrale
Vereniging voor de Ambulante Handel inzake de decentralisatie van het
marktwezen.

    Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 18 van de agenda.

22ø   Adres van 25 mei 1993 van W.F. Evers, namens de VVD-fractie
Buitenveldert, inzake het bestemmingsplan Vietnamweide.

    Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 13 van de agenda.

23ø   Adres van 10 mei 1993 van P. Nicolaï, namens diverse instanties,
inzake het kappen van bomen op de zogenaamde Vietnamweide.

   Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 13 van de agenda.

   De VOORZITTER stelt voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de
agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.

   Conform besloten.

   De punten 4 en 5 worden even aangehouden.

   6
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot aankoop
en grondruil aan de Duivendrechtsekade 83 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 293,
blz. 1293).

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1294 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   Punt 7 wordt even aangehouden.

   8
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 inzake de
begroting van het Recreatieschap Spaarnwoude voor 1993 (Gemeenteblad afd.
1, nr. 303, blz. 1380).

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1381 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   Punt 9 wordt even aangehouden.

   10
a   Nota van het raadslid Molleman en het duoraadslid Niamut van 3 juli
1992, getiteld: Openbaar vervoer op termijn...en !? of hoe de stad kansen
niet voorbij hoeft te laten gaan (Gemeenteblad afd. 1 (1992), nr. 568, blz.
1669).
b   Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 op deze nota
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 296, blz. 1309).

   De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Ik kan volstaan met een
stemverklaring, zoals ook het College, weinig serieus, feitelijk doet in
het preadvies. Ik spreek onze dank uit voor de waardering, die wij ervaren
als die van een vos. Verondersteld gemeenschappelijke conclusies trekt het
College in elk geval niet. De kennelijke preoccupaties van het Collegebrengen
ons daarmee terug naar de tijd van de paardentram, maar helaas is
het paard voor de tram terneergestort. Een goed spreekwoord leert, dat men
aan een dood paard niet moet trekken.

   De nota wordt voor kennisgeving aangenomen.

   11
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot het
beschikbaar stellen van een krediet voor de tot nu toe gemaakte kosten ten
behoeve van de tweede en de derde fase van het onderzoek ter zake van de
bodemsanering van het terrein van de voormalige Westergasfabriek
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 299, blz. 1322).

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1326 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   De punten 12, 13, 13A en 14 worden even aangehouden.

   15
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot
vaststelling van het zonebesluit Johan van Hasseltkanaal-west (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 291, blz. 1281).

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1282 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   16
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot
vaststelling van het zonebesluit Industrieterrein Zijkanaal I (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 295, blz. 1297).

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1298 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   17
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot uitgifte
in huur van een terrein aan de Amerikahaven/Aziëhaven (Gemeenteblad afd.
1, nr. 292, blz. 1292).

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1293 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   De punten 18 en 19 worden even aangehouden.

   20
   Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 op aanvragen
van het bestuur van de Amsterdamse Stichting voor Katholiek Basisonderwijs
om medewerking ex art. 74 van de Wet op het basisonderwijs voor de
aanschaffing van computertafels ten behoeve van de bijzondere basisscholen
St. Aloysius, St. Antonius en De Pool. De conclusie luidt, de gevraagde
medewerking te verlenen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 304, blz. 1382).

   De conclusie van het preadvies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
1383 van afd. 1 van het Gemeenteblad.

   Punt 21 wordt even aangehouden.

   22
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 mei 1993 tot het
aangaan van een inkoopexperiment met het Amsterdams Steunpunt Wonen,
de Vereniging HVO, het Jellinekcentrum en de Stichting Drugshulpverlening
Amsterdam in de portefeuille Maatschappelijke en Gezondheidszorg
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 310, blz. 1389).

   Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS (stemmotivering): Onze fractie gaat
akkoord met deze voordracht, onder het voorbehoud, dat wij over de
kwaliteit van de produkten waarom het hier gaat nog nader willen spreken
in de Commissie voor Sociale Zaken enz.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Hoewel omzetgarantie en compensatie van niet-
gerealiseerde produktievolumes niet onder ons verantwoord bedrijfsbeeld
vallen, gaat de VVD-fractie akkoord met het gevraagde besluit, omdat de
richting van de aanpak ons aanstaat. Binnen het specifieke gedeelte van de
contracten willen wij maximale vrijheid behouden voor een flexibele
aanpassing van het aanbod aan de vraag. Zeker inzake de drugshulpverlening
zijn de produktie-afspraken voor 1993 niet richtinggevend voor de VVD-
fractie.
   De heer BRUYN: Het komt mij voor, dat het in de voordracht bepleite
inkoopexperiment een aanvaardbaar risico met zich brengt. Ik zal daarom
voor de voordracht stemmen.
   Mevr. AGTSTERIBBE: Wij zullen met de voordracht instemmen, hoewel wij
nog een behoorlijk aantal vragen hebben. Omdat dit punt nog zal terugkomen
in de Commissie voor Sociale Zaken enz, beschouwen wij dit voorstel als
richtinggevend. De nadere invulling zien wij in de commissie van advies en
bijstand tegemoet.

   De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1395 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.

   De heer VAN DEN BERG: Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag toestemming om
mij namens de bonden AbvaKabo, CFO en NOVON kort te wenden tot de leden van
de Raad inzake de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de gemeente
Amsterdam.
   De VOORZITTER: Dat zagen wij al aankomen. U hebt mijn toestemming.
   De heer VAN DEN BERG: Mijnheer de Voorzitter, geachte leden van de Raad.
Alle raadsleden hebben namens AbvaKabo, CFO en NOVON een verzoek ontvangen,
zich uit te spreken over de manier waarop in de afgelopen twee maanden de
werkgevers, in de vorm van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, met de bonden in onderhandeling zijn over de
arbeidsvoorwaarden van het personeel, in dienst van onder andere de
gemeente Amsterdam.
   Het Damrak en de Dam stonden vandaag vol met gemeenteambtenaren uit het
gehele land. Zij hebben van de gemeenteraden, de burgers en de politici in
het gehele land begrip gevraagd voor de gerechtvaardigde eisen, die niet
meer betekenen dan het behoud van wat men heeft en, waar het gaat om de
ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden, dat men op een gelijke manier wil
worden behandeld als alle werknemers in dit land. Wij zouden het bijzonder
op prijs stellen als de Gemeenteraad van Amsterdam, na deze massale
demonstratie van zijn personeel op de Dam en het Damrak, zich vandaag
uitsprak over de manier waarop de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zich
meent te moeten gedragen tegenover de onderhandelaars namens het personeel.
Ik wil daarbij in herinnering brengen, dat uit de zes onderhandelingsronden
in de afgelopen twee maanden van de zijde van alle gemeenteraden in het
land niet meer is gekomen dan de mededeling, dat men met nul procent
tevreden moet zijn en dat men erop moet rekenen, dat de sociale zekerheid,
het wachtgeld, het ziektegeld en het functionele leeftijdsontslag zullen
worden afgebroken.
   Wij hebben met de acties van de afgelopen weken Ä dit is wat ons betreft
maar een eerste fase daarvan met als enig doel, serieus te worden genomen
Ä geprobeerd, aandacht van het gemeentebestuur te vragen voor de positie
van het personeel, dat door dit bestuur wordt benoemd en aangenomen,
teneinde de wensen van de burgers te realiseren. Het gemeentebestuur heeft,
als vertegenwoordiger van de bevolking van Amsterdam, tijdens de
verkiezingen toegezegd, de wensen van de bevolking te zullen waarmaken; een
schonere stad, een beter openbaar vervoer, beter onderwijs enz. Het
gemeentebestuur kent beter dan ik de wensen van de bevolking en de
toezeggingen die zijn gedaan. Om al die beloften en toezeggingen waar te
maken heeft men gemotiveerd personeel nodig. Wij vinden, dat het aan de
Raad van Amsterdam is, uit te spreken, dat op korte termijn een bod wordt
gedaan waarmee wij in goed overleg, voor alle partijen aanvaardbare
resultaten kunnen behalen opdat wij na vandaag weer zo snel mogelijk
datgene kunnen doen wat van ons wordt gevraagd, namelijk dienstverlening
in de ruimste zin van het woord.
   Ik dank u voor uw aandacht.

   Tekenen van instemming.

   De VOORZITTER: Wij hebben met aandacht naar u geluisterd. Het is
tamelijk ongebruikelijk, dat wij in een dergelijk geval de vergadering niet
schorsen. Wij hebben u in de vergadering toegelaten om uw standpunt naar
voren te brengen, want wij vinden de situatie buitengewoon ernstig; het
conflict gaat ons niet in de koude kleren zitten. U zult er van uw kant
begrip voor hebben, dat de Raad nu niet hier met u gaat onderhandelen. Wij
hopen, dat er binnenkort een gerede aanleiding zal zijn om aan de
onderhandelingstafel die daarvoor is aangewezen in een voor het eerst
gedecentraliseerd arbeidsvoorwaardenoverleg Ä dat nu al onder zo'n grote
druk is komen te staan Ä de besprekingen te hervatten. Wij hopen, dat een
open en reëel overleg een uitweg zal bieden uit deze allerakeligste
conflictsituatie.
   Wij hervatten nu onze werkzaamheden.

   Aan de orde is thans:

   4
A Voorstel van 19 mei 1993 tot toevoeging van een appendix aan
  het akkoord voor de gemeenteraadsperiode 1990Ä1994 tussen de
  PvdA, D66, Groen Links en de VVD (Gemeenteblad afd. 1, nr. 312,
  blz. 1401).

B Notitie van de Burgemeester van 18 mei 1993 ten geleide van het
  rapport van de Gemeentesecretaris inzake het "lek" over het
  voorgevallene in de vergadering van het College van
  Burgemeester en Wethouders van 2 april 1993 (Gemeenteblad afd.
  1, nr. 311, blz. 1397).

C Interpellatie van het raadslid R.H.G. van Duijn inzake het
  "lekken" van besprekingen tussen het College van Burgemeester
  en Wethouders en de Regering; tevens pleidooi voor openbare
  vergaderingen van het College van Burgemeester en Wethouders
  (Gemeenteblad afd. 1, nr. 274, blz. 1229).

D Voorstel van het raadslid Bruins Slot c.s. van 10 mei 1993
  inzake publiciteit over politieke meningsverschillen binnen het
  College van Burgemeester en Wethouders (Gemeenteblad afd. 1,
  nr. 290, blz. 1279).

   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij een
unicum, dat onder ‚‚n agendapunt vier volkomen verschillende
punten prijken. Ik vind de agendering eigenlijk een "rotzooitje".
Wat ons verzoek Ä onder punt D van de agenda Ä van 10 mei jl, het
Programakkoord 1990Ä1994 in de Gemeenteraad te agenderen betreft,
beschouw ik de brief van de akkoordpartners als het oprapen van
die handschoen. Vervolgens zal ik de brief van de Burgemeester
en het rapport van de gemeentesecretaris bespreken. Ik ben van
plan, die stukken te plaatsen naast de brief van de
akkoordpartners; deze stukken hebben iets met elkaar te maken.
   Over de interpellatie van de heer R.H.G. van Duijn zal ik niet
spreken; deze voegt niets toe aan de interpellatie van de CDA-
fractie van 7 april jl. Toen vond de heer R.H.G. van Duijn het
sop de kool niet waard. Hij lijkt nu van gedachten te zijn
veranderd, echter niet voor zijn gehele interpellatie. Ik volsta
met de kanttekening, dat de heer R.H.G. van Duijn in het vervolg
niet meer kan worden toegelaten tot deelname aan besloten
vergaderingen als hij niet terugkomt op zijn mening.
     (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit gaat wel erg ver. Mijn
     interpellatie heeft betrekking op gebeurtenissen die zich
     na 7 april jl. hebben afgespeeld. Hoe kunnen zij betrekking
     hebben op uw eerdere interpellatie?)
   Wat de agendering betreft, vind ik, dat de Voorzitter zich
daartegen had moeten verzetten. Over het meer op de voorgrond
treden van de Voorzitter gesproken! Het is een "rotzooitje" omdat
initiatief en interpellatie door elkaar heen lopen. Bij het
eerste en het laatste punt gaat het om beraad tussen
raadsfracties, terwijl het bij interpellaties draait om controle
door de Gemeenteraad en verantwoording door het College. Een
dergelijk "rotzooitje" creëert men niet zonder het oogmerk, het
een of ander aan de aandacht te laten ontsnappen. Het is de inzet
van de CDA-fractie, die opzet niet te laten slagen. Temidden van
een dergelijke chaos kan men maar beter integer zijn.
     (De VOORZITTER: Mag ik u vragen waarom u tot tweemaal toe
     met deze agendering akkoord bent gegaan in de Commissie
     voor de Werkwijze van de Gemeenteraad?)
   Dat is een vergissing. Ik merk op, dat ik in de Commissie voor
de Werkwijze van de Gemeenteraad veertien dagen geleden heb
geprotesteerd tegen het voegen van deze vier agenda-onderdelen
in ‚‚n punt. Het besluit tot voegen is toen genomen. Daarom ben
ik er in de vergadering van heden niet op teruggekomen. Wij
hebben hier immers de gewoonte, niet terug te komen op
beslissingen die eenmaal zijn genomen.
     (De heer PLATVOET: Maar u doet dat nu wel.)
   Inderdaad, ter verklaring van mijn opstelling in een besloten
vergadering van de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad. Het belang van de CDA-fractie is, Amsterdam zo goed
mogelijk te besturen, desnoods met dit College als dagelijks
bestuur. Tegen die achtergrond moet men mijn opmerkingen
verstaan.
   De CDA-fractie had verzocht, het Programakkoord 1990Ä1994 te
agenderen; niet naar aanleiding van het feit, dat de
fractievoorzitter van Groen Links in de pers liet weten, dat er
onverwijld een einde moest komen aan de absolute
meerderheidspositie van de PvdA in het College van Burgemeester
en Wethouders. De CDA-fractie was naar aanleiding daarvan bereid,
mee te werken aan een extra raadsvergadering, vlak voor
Koninginnedag, maar de fracties van Groen Links en de VVD lieten
weten, dat dat niet nodig was, omdat er helemaal geen crisis was.
Neen, de reden van ons nu geagendeerde verzoek, is dat de
verklaring dat er geen collegecrisis was, werd afgelegd na geheim
akkoordberaad, na stiekem gesleutel aan de politieke basis van
dit College. De partijen die het College steunen, laten hiermee
niet alleen alle winst van de bestuurlijke vernieuwing door hun
vingers glijden, zij verkwanselen zelfs de openbaarheid die vanaf
1978 bij het vergaderen van de akkoordpartners in acht werd
genomen. In het jaar 1993, midden in de periode waarin onder
pimpelpaars regime de bestuurlijke vernieuwing werd ingegaan,
werden de achterkamertjes in ere hersteld. Tel uit je winst!
   Ik maak nu eerst een compliment aan het adres van de
gemeentesecretaris. Op 7 april jl. zei de Voorzitter, dat het wel
heel gek moest lopen, wilden wij geen enkele aanwijzing krijgen
wie het eerst Ä daar gaat het om Ä de pers te woord had gestaan.
De heer Kooiker kreeg van zijn gesprekspartners iets heel anders,
namelijk kluitjes, op de wie-vraag. Daarover zal ik echter niet
meer spreken, omdat ik inmiddels aangifte heb gedaan bij het
Openbaar Ministerie van het vermoeden van een strafbaar feit. De
beantwoording van de wie-vraag heb ik dus in andere handen
gelegd. De gemeentesecretaris heeft weliswaar niet duidelijk
kunnen maken wie er heeft gelekt; hij verdient een compliment
omdat hij glashelder heeft aangetoond waarom er is gelekt. Zijn
brief is een contra-expertise bij de diagnose die de
akkoordpartijen maken van de samenwerking in het College. Wanneer
men beide vergelijkt, dringt pijnlijk door hoe verhullend de acht
betrokken raadsleden de werkelijkheid in politiek taalgebruik
wegmoffelen. De brief van de akkoordpartijen ten aanzien van
collegialiteit en samenwerking luidt: "In het College van
Burgemeester en Wethouders treedt niet de gezamenlijke
verantwoordelijkheid op de voorgrond, maar de eigen individuele
portefeuille-verantwoordelijkheid. Dit geeft het risico van non-
integraliteit van beleidsafwegingen en een politiek-bestuurlijke
neiging tot non-interventie". De gemeentesecretaris concludeert:
"Het onderlinge wantrouwen tussen collegepartijen is groot. (...)
De betrouwbaarheid van een aantal verstrekte inlichtingen bleek
dubieus. (...) Niet alle Collegeleden genieten dezelfde vrijheid
van handelen ten opzichte van hun fractie."
   Ten aanzien van de wisselwerking tussen het politiek bestuur
en de ambtenarij schrijven de akkoordpartners, dat de in
Amsterdam toch al sterke ambtelijke verkokering ook van
bestuurlijke impulsen wordt voorzien. De gemeentesecretaris
schrijft: "Het Stadhuis is zo lek als een mandje. In toenemende
mate komt vertrouwelijke informatie naar buiten. Enkele van mijn
gesprekspartners uit de politiek zijn van mening, dat deze lekken
vooral in het politieke circuit en minder in de ambtelijke
organisatie moeten worden gezocht."    Let wel: de
akkoordpartijen stellen hun diagnose omdat het er te veel op
lijkt "alsof niet het College van Burgemeester en Wethouders
collegiaal en gezamenlijk beleid verdedigt, maar een
portefeuillehouder zijn hoogst persoonlijke eigen voorstellen."
De gemeentesecretaris moest echter onderzoeken wie een
ambtsmisdrijf beging. Hij trok zijn conclusies niet uit beelden,
maar uit feiten.
   Toch lijken die verhalen, ondanks het taalgebruik, wel
parallel te lopen. De collegepartijen bleken meer bezig met
electorale concurrentie, met partijpolitiek dus, dan met
collegiaal bestuur. Het eigen partijdoel bleek de middelen te
heiligen. Dat bevestigt de slechtst denkbare beelden over
politiek.
     (Mevr. DE WAART-BAKKER: Dat is wat wij proberen te
     verbeteren, terwijl u spreekt van "achterkamertjes". Dat is
     toch in tegenspraak met uw opmerking, dat er iets moet
     veranderen? Dat vindt zelfs u. Nu ligt er een voorstel en
     gebruikt u die kwalificatie.)
   Ik heb gezegd waarover ik zou spreken en ik heb ook de
volgorde aangegeven. Hierop kom ik nog terug.
     (Mevr. VAN DER STOEL: U geeft mevr. De Waart geen
     inhoudelijk antwoord.)
   Jawel. Wacht u maar af. U krijgt mijn verhaal precies zoals
ik het hier heb opgeschreven. Dat is logischer; dan begrijpt men
het beter.
     (De heer HOFMAN: U komt niet terug op de ruzie binnen de
     PvdA-fractie. Nu valt de Voorzitter mevr. Weltevreden af.)
   De collegepartijen bevestigen met hun voorstel de conclusies
van de heer Kooiker. Mag de fractie van het CDA dan zo vrij zijn,
de aandacht te vestigen op het verhaal Vanden vos Reinaerde? Als
er geen ontkomen meer aan lijkt te zijn, kiest Reinaert, vilein
als hij is, voor strategisch berouw. Reinaert verklaart,
hypocriet, "iedereen heeft een hekel aan mij, maar ik heb het
ernaar gemaakt". Dat lukt. Alle andere dieren geloven hem en
denken, dat hij echt berouw heeft. Hij gaat daarop vrijuit. De
CDA-fractie heeft dit College echter aan zijn vruchten leren
kennen. Wij hebben van de heilzaamheid van de berouwvolle
voorstellen van de akkoordpartners geen hoge dunk. Het College
lijdt niet aan appendicitis; de briefschrijvers negeren de ware
aard van de ziekte. Waarom gaat in deze Raad de electorale
concurrentie gepaard met het "flikken van kunstjes", het uithalen
van rotstreken en het uitvechten van gevechten? Dat zijn toch de
politieke strijdmiddelen waarvan de bestuurders van vandaag zich
bedienen, omdat zij van mening verschillen; omdat er Ä goddank
Ä niets waar is van het geleuter, dat er geen politieke
verschillen zijn?
   De appendix-schrijvers hebben in hun achterkamertjes de
politieke inhoudelijkheid angstvallig gemeden. Daarom zet de
voorgestelde aanpassing van het Programakkoord 1990Ä1994 geen
zoden aan de dijk. De suggestie dat een College collegiaal onvrij
moet zijn, maar dat de fracties binnen de grenzen van die
vrijheidsgraden Ä die sinds 1990 zouden gelden Ä vrij zijn om
electoraal te concurreren is een wangedrocht. Het begrip
"politieke verantwoordelijkheid nemen voor het dagelijks bestuur"
raakt daardoor zijn inhoud kwijt.
   In de visie van de CDA-fractie verplichten politieke akkoorden
de raadsfracties die de verantwoordelijkheid aanvaarden, deze te
sluiten. De genoemde vrijheidsgraden bieden fracties de kans, met
die verantwoordelijkheid een loopje te nemen. Zij legitimeren het
vluchtgedrag dat wij zo vaak zien in deze Raad. De
akkoordpartners doorzien dat ook wel. Zij komen met de remedie
van de versterking van het akkoordpartnersoverleg. Kom nu!
Opnieuw de achterkamertjes in! Zelfs toen de PvdA-fractie op het
toppunt van haar macht stond, heeft het akkoordpartnersoverleg
nooit deze functie gehad. De akkoordpartners van vandaag moeten
zich diep schamen voor dit zwaktebod.
     (Mevr. DE WAART-BAKKER: Dat ben ik volstrekt niet met u
     eens! Wij waren er toch in het algemeen samen bij.)
   U hoort mij daarover ook geen kwaad woord zeggen.
     (Mevr. DE WAART-BAKKER: Hier bent u niet bij, dus ik
     begrijp niet hoe u tot deze conclusie kunt komen.)
   Als u op dit moment om de conflicten op te lossen de
beslotenheid van het akkoordpartnersoverleg nodig hebt,
constateer ik, dat er sprake is van een wezenlijke verandering
ten opzichte van de vorige raadsperiode.
     (De heer PLATVOET: Wat een flauwekul! Was in de vorige
     raadsperiode het akkoordpartnersoverleg openbaar?)
   Als zich politieke verschillen voordeden was het openbaar. Dat
was in de tijd dat u nog in Bussum zat.
     (De heer PLATVOET: Zijn die verschillen er geweest in de
     vorige periode?)
   Jazeker.
     (De heer PLATVOET: U vormde niet de bijwagen van de PvdA-
     fractie?)
   Misschien kan men dit zo kwalificeren, gelet op de onderlinge
verhoudingen.
   Ik kom bij het laatste punt, de versterking van de rol van de
Voorzitter van het College, ter bewaking van de collegialiteit,
de integraliteit en de gezamenlijkheid van het collegebeleid. Dat
betekent meer nadrukkelijk sturen in de collegevergadering;
wethouder Jonker harder aanpakken dus. De akkoordpartijen missen
blijkbaar een vrederechter in de vergadering van het College.
Vindt de Voorzitter de rol die de akkoordpartijen hem als
benoemde voorzitter toebedelen een bewijs van hun gezamenlijke
politieke volwassenheid? Het brandt op mijn lippen, te zeggen dat
men daarvoor eigenlijk een gekozen voorzitter nodig heeft, maar
dat zal ik niet doen.
   De appendix staat haaks op onze visie dat een College
uitdagend en enthousiasmerend moet functioneren. Het legitimeert
vluchtgedrag van de akkoordfracties. Wij vinden dat onjuist en
doen daarom de Raad een "voorstel van ongeloof" om zijn geloof
en hoop niet daarop te vestigen.
     (De heer HOUTERMAN: Hebt u uw achterban geraadpleegd bij
     het opstellen van dit voorstel?)
   De fracties van Groen Links, de VVD, D66 en de PvdA zijn samen
verantwoordelijk voor datgene wat tot nu toe is gelukt, maar
vooral voor wat tot nu toe is mislukt, omdat de verdeeldheid hen
beheerst. Ik hoor hen dat niet samen enthousiast verdedigen. Ik
noem als voorbeeld het IJ-oeverbeleid. Men kent mijn litanie.
     (De heer PLATVOET: U bent van mening, dat de houding van de
     ING Bank niet heeft bijgedragen aan de situatie met
     betrekking tot de IJ-oevers?)
   Ik spreek niet over de ING Bank, maar over de houding van het
College. Steeds opnieuw blijkt er van wezenlijke overeenstemming
tussen de akkoordpartners geen sprake. De CDA-fractie heeft wel
een suggestie om het bereiken van politieke eensgezindheid binnen
het College te vergemakkelijken. Voor alle duidelijkheid merk ik
op, dat de CDA-fractie absoluut geen ambitie heeft tot deelname
aan het College in deze constellatie, maar om het beter te laten
verlopen tussen de akkoordpartners suggereren wij, dat de drie
overige akkoordpartijen Groen Links er gewoon uitgooien. De
deelname van die partij aan het College lijkt een structurele
hinderpaal voor het ontstaan van eensgezindheid tussen
akkoordpartners. Het enige wat de neuzen dezelfde kant uit
krijgt, is de acceptatie van een politieke wapenstilstand. Deze
belemmert alle vooruitgang. Eensgezind staat het College dus
alleen maar stil.
     (De heer PLATVOET: Er zijn vele verschillen. Er is echter
     ‚‚n groot verschil tussen de fracties van het CDA en Groen
     Links. U bent onvrijwillig in de oppositie beland, terwijl
     wij vrijwillig in het College zijn beland.)
   Dat stel ik vast. De uitlatingen van de heer Platvoet in de
pers over de PvdA-fractie versterken mijn standpunt. Ik vind, dat
het de politieke geloofwaardigheid sterk aantast wanneer men als
fractievoorzitter in de kranten tettert, dat een andere fractie
een toontje lager moet zingen omdat daaraan een steekje los zit;
dit op het moment dat men zelf faalt en een fractielid uit de
kring der minderheden de fractie uitloopt, omdat men intern het
minderhedenbeleid kennelijk heeft onderschat en wanneer de eigen
wethouder geen materiële verdediging kan bieden aan zijn
achterban voor de uit de hand gelopen hervestiging van een
tennispark op de Vietnamweide. Neen, in een dergelijke chaos kan
men maar beter integer zijn! Ik vind het tegelijk het bewijs, dat
zelfs een begin van politieke collegialiteit ontbreekt als dat
"geschreeuw" in de krant niet eens meer politiek effect sorteert.
     (De heer HOFMAN: Niet alleen in de krant, ook hier!)
   Dan zijn wij wat de politieke eensgezindheid betreft op het
absolute nulpunt aangekomen. Dat is nog eens crisis!
     (De heer PLATVOET: Uw opmerkingen slaan nergens op. De
     crisis die er was en mijn uitlatingen hebben er juist toe
     geleid, dat de collegepartijen rond de tafel zijn gaan
     zitten om te bezien hoe zij eruit moeten komen. Dat was een
     van de redenen waarom ik die uitlatingen heb gedaan. Als u
     nu de affaire-Karaman hier bij wilt halen, vind ik, dat uw
     integriteit daarmee beneden nul is gedaald.)
   Ik spreek over gelijktijdigheid. Tussen collegepartners is
geen sprake meer van "dat moet kunnen". Alles mag en niemand laat
zich meer iets aan iemand gelegen liggen. Zo liggen de
verhoudingen in werkelijkheid. Onze fractie meent oprecht, dat
het het beste is als Groen Links eruit gaat. Hoe die vacature
wordt vervuld is geen zaak van inhoudelijke politiek; daarover
mogen de fracties van de PvdA, D66 en de VVD een voorstel aan de
Raad voorbereiden.
   In het programma Stadsrumoer dat gisteravond werd uitgezonden,
heb ik de fractievoorzitters van de collegepartijen bezig gezien.
Zij wendden voor, dat zij het heel goed met elkaar hadden
getroffen, maar wie hier in huis de discussies meemaakt Ä en op
die ervaring is onze suggestie gebaseerd Ä krijgt een andere
indruk. In de wandelgangen klinken de irritaties over het
vluchtgedrag van de fractie van Groen Links voortdurend door.
Ongewijzigd doorgaan betekent dus ongewijzigd doormodderen tot
de verkiezingen. Dat belooft iets voor de belangrijke punten die
nog op onze agenda staan, zoals bezuinigingen van het rijk
opvangen, iets van de nota Amsterdam naar 2005 zien te maken,
Nieuw-Oost en Schiphol. Als de Raad kiest voor doormodderen, moet
het uit zijn met het stiekeme geklaag over de houding van de
fractie van Groen Links. Laat dan ieder in deze Raad die, anders
dan wij, daarvoor is voluit zijn persoonlijke vertrouwen
uitspreken in Groen Links als collegepartij.
     (De heer PLATVOET: Uw beoordeling van Groen Links is een
     zeer wisselvallige. Ik kan mij nog levendig herinneren, dat
     u ons verleden jaar verweet, onder te gaan in de grijze
     massa van dit College. Nu verwijt u ons vluchtgedrag. U
     bedoelt daarmee ongetwijfeld, dat wij af en toe onze eigen
     politieke opvattingen duidelijk onderstrepen. Ik vind dat
     een heel verschillende beoordeling, waarin ik maar ‚‚n
     leidraad kan ontdekken, te weten zuiver opportunisme van de
     CDA-fractie om steeds maar te proberen, Groen Links uit het
     College te krijgen. Dat is uw enige drijfveer. Alle
     argumenten die u daarbij kunt gebruiken, gebruikt u, al
     zijn zij tegenstrijdig.)
   Ik moet zeggen, dat ik uw geheugen ietwat selectief vind.
   Ik dien ten slotte een voorstel in. Het betreft een
constructieve "motie van vertrouwen." Wij verzoeken hoofdelijke
stemming over dit voorstel. Het zal duidelijk zijn, dat de
fractie van het CDA niet zal stemmen voor dit voorstel, waarin
de Raad zijn vertrouwen in Groen Links als collegepartner
uitspreekt.

   De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

24ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden Bruins Slot, J.
van Duijn, Molleman, mevr. Weltevreden-van den Bos en Spit inzake
het geen geloof hechten aan het toevoegen van een appendix aan
het Programakkoord 1990Ä1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 335, blz.
1461).

25ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden  Bruins Slot,
J. van Duijn, Molleman, mevr. Weltevreden-van den Bos en Spit
inzake het uitspreken van vertrouwen in de fractie van Groen
Links als collegepartij (Gemeenteblad afd. 1, nr. 336, blz.
1462).

   De voorstellen zijn voldoende ondersteund en worden terstond
in behandeling genomen.

   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Er is een
verheugende ontwikkeling gaande op het stadhuis. Er wordt meer
gelekt. De gemeentesecretaris heeft zelfs geconstateerd, dat het
stadhuis zo lek is als een mandje. Nu heeft dan wethouder Genet
weer gelekt, door in een PvdA afdelingsvergadering van 20 april
jl. te verklaren, dat Amsterdam met een tekort van 200 miljoen
gulden aan stadsvernieuwingsgelden zou kampen. Daarmee heeft hij
dus vers gelekt uit de hoogst geheime onderhandelingen met maar
liefst de heren Lubbers en Kok. Nadat de heer Van Hoeve op de
bewuste afdelingsvergadering had uitgehaald tegen het beleid van
wethouder De Grave gaf de heer Van der Laan, de forumvoorzitter,
het woord aan wethouder Genet. Volgens het verslag van de
bijeenkomst in Het Parool zei hij: "Laten wij duidelijk zeggen,
Amsterdam heeft geen sluitende begroting meer, maar een tekort
van 200 miljoen gulden. Dat is het eerste offer bij de
onderhandelingen bij het rijk." Waar kwam die kennis vandaan? Uit
die geheime onderhandelingen. Dit is dus een schoolvoorbeeld van
lekken.
   Ik heb al vaker gezegd, dat ik geen bezwaar heb tegen lekken,
mits dit verantwoord gebeurt. Ik neem dit wethouder Genet dan ook
allerminst kwalijk. Ik heb in een vorige vergadering van deze
Raad al eens gezegd, dat ik een prijsje in het vooruitzicht wilde
stellen voor een verantwoord lekkende wethouder. Het doet mij dan
ook genoegen, dat ik wethouder Genet onlangs het zilveren vergiet
heb kunnen overhandigen. Het is leuk als men eens iets positiefs
kan doen voor een wethouder met wie men kort geleden in de clinch
heeft gelegen.
   Ik heb echter wel twee kanttekeningen bij deze lof. Ten eerste
vind ik het toch enigszins vreemd, dat ik deze prijs heb moeten
toekennen aan een wethouder die in een vorige vergadering nog
luidkeels klaagde, dat er in het College werd gelekt. "Er is mij
een kunstje geflikt", zei hij. Dat was de inleiding tot het
rapport dat de gemeentesecretaris moest opstellen.
   Ten tweede was het lekken wel enigszins eenzijdig; een
schoonheidsfout. Het gebeurde namelijk ten nadele van een andere
wethouder, een collega maar liefst. Wethouder Genet heeft Ä
althans op dat moment Ä ook verzwegen, dat er 1,6 miljard gulden
was binnengehaald voor de noord-zuidlijn. Dat is toch niet niets
en het werpt een heel ander licht op de zaak waarover hij sprak.
Ik ben dan ook benieuwd naar de zienswijze van wethouder Genet
over zijn opmerkingen in de bewuste PvdA-vergadering.
   Nu heeft de Raad twee weken geleden een onderzoek gelast naar
de oorsprong van het lek inzake de nota Amsterdam naar 2005. Dat
was hoogst ernstig en hoogst noodzakelijk, zei de Voorzitter. Er
zijn dan ook door de gemeentesecretaris veel serieuze gesprekken
gevoerd met een hele reeks van verdachte personen. Het vreemde
is, dat over de bron van het lekken absoluut niets is uitgelekt,
terwijl het duidelijk is dat er zoveel wordt gelekt.
   Wat heeft dit rapport nu eigenlijk opgeleverd? De
belangrijkste conclusie kenden wij al, namelijk dat het stadhuis
zo lek is als een mandje. Verder heeft het een serie afspraken
opgeleverd die de Raad zijn voorgelegd over de wijze waarop
ambtenaren met gemeentelijke stukken moeten omgaan. Zij moeten
zorgdragen voor de geheimhouding daarvan. Dat lijkt mij niet
buitengewoon effectief als ondertussen de politici doorgaan met
lekken. Dit zijn dan ook eigenlijk overbodige, bezwerende,
magische stukken die aan de Raad zijn voorgelegd.
   Het College verwijst naar drie uitzonderingen op de Wet
openbaarheid van bestuur. Die openbaarheid geldt in de eerste
plaats niet voor persoonlijke beleidsopvattingen van een
bestuurder, vervat in documenten ten behoeve van intern beraad.
Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het stuk dat wethouder Jonker
had opgesteld over de nota Amsterdam naar 2005. Toch blijft het
van belang, dat een dergelijke opvatting openbaar wordt gemaakt,
dunkt mij. In de tweede plaats vormen gegevens die nog in
bewerking zijn een uitzondering. In de derde plaats vormen
vertrouwelijke gegevens die door derden aan de gemeente zijn
overhandigd een uitzondering. Daar zit iets in, maar
tegelijkertijd moet men vaststellen, dat die regels kunnen gelden
als dekmantel om maar van alles en nog wat geheim te houden
zonder dat dat echt nodig is. Wij hebben ondertussen wel kunnen
constateren, dat de hele rel over het lekken rond de nota
Amsterdam naar 2005 Amsterdam absoluut geen schade heeft
berokkend. Wij zijn eigenlijk door het rijk beloond met 1,6
miljard gulden. Het lekken heeft dus helemaal niet zo slecht
gewerkt. Natuurlijk ben ik niet de enige die dat begrijpt.
Ervaren politici zoals de Voorzitter en de wethouders Saris,
Genet, De Grave en Ten Have weten zeer goed, dat lekken, gevolgd
door een gespeelde ruzie, een uitstekende methode is om de
aandacht te vestigen op een probleem.
   Het lekken is gewoon een stuk gereedschap in de lobbykist van
iedereen die een beetje politicus is. Daartegen bestaat van mijn
kant geen bezwaar, mits het maar verantwoord gebeurt. Ook een
gelekte nepcrisis is heel interessant. Wat mij wel behoorlijk
tegen de borst stuit is, dat een belangrijke ambtenaar, de
gemeentesecretaris, wekenlang van zijn werk wordt gehouden om een
onderzoek te verrichten naar aspecten daarvan. Misschien had het
College de gemeentesecretaris met een leugendetector moeten
uitrusten of met duimschroeven dan wel andere martelwerktuigen.
Gelukkig hebben wij deze laatste zaken in musea opgesloten, maar
eigenlijk moet toch worden geconcludeerd, dat een spelletje is
gespeeld dat uiteindelijk schadelijk is geweest voor de gemeente.
   Als dat lekken zo systematisch wordt en er weinig tegen valt
te doen omdat het gewoon in de cultuur van de tijd besloten ligt,
zou het dan niet beter zijn ' om behoed te blijven voor nieuwe
onderzoeken en regels die toch niet goed werken ' gewoon te
besluiten, dat het College ten minste ‚‚n dag in de week in het
openbaar vergadert? Daarbij kunnen dan de eigen opvattingen
duidelijk worden gemaakt. De zaken die vertrouwelijk moeten
worden behandeld, kunnen bij die werkwijze alsnog vertrouwelijk
worden behandeld in de andere vergadering, die op vrijdag
plaatsvindt. In dit verband herinner ik aan de proef die al eens
is genomen met een openbare collegevergadering, waarbij een
journalist van Het Parool een dag lang de collegevergadering
bijwoonde. De journalist heeft daarover een uiterst belangwekkend
stuk in Het Parool geschreven waarover niemand te klagen had. Dat
heeft het contact tussen de kiezers en het stadsbestuur alleen
maar goed gedaan. Ik adviseer dus die achterkamertjes open te
zetten. Wij zijn dan meteen van al die lekkagetoestanden bevrijd
en behoeven daarover geen zware debatten meer te voeren.
   Ik heb mij kostelijk vermaakt met de appendix. Blijkbaar is
dat een poging van het College en de lijsttrekkers van de vier
collegepartijen geweest om de showcrisis in het College nog wat
vast te houden en de aandacht erop gericht te houden. Het
voorleggen van een dergelijk stuk aan de Raad komt eigenlijk neer
op het leggen van de bal vlak voor het doel. Scoren voor open
doel door de oppositie!
     (Wethouder DE GRAVE: Bent u met dat scoren bezig?)
   Ik geef toe, dat ik wat moeilijk zit omdat het zo gemakkelijk
is gemaakt.
     (De heer HOFMAN: Een appendix is meestal een rottend
     aanhangsel en dat vind ik in dit geval ook van u.)
   Het is een beetje een blindedarm geworden, want weliswaar
benadrukt het College in het stuk de gezamenlijkheid, aangezien
dat woord herhaaldelijk wordt gebruikt, maar het gaat steeds om
"gezamenlijkheid, mits...." omdat voorbehouden kunnen worden
gemaakt. Er staat namelijk, dat, als regelmatig voorbehouden
worden gemaakt, politiek beraad noodzakelijk is teneinde te
beoordelen of de wil tot het dragen van gezamenlijke
verantwoordelijkheid in collegeverband nog wel aanwezig is. In
dit stuk wisselen zon en schaduw elkaar dus af als op een
broeierige lentedag waarop onweer in de lucht zit. Het stuk is
nauwelijks serieus te nemen; het is een soort historisch
curiosum.
     (Mevr. DE WAART-BAKKER: Bedoelt u, dat u niet begrijpt, dat
     fracties het niet altijd helemaal eens zijn en dat u het
     merkwaardig vindt, dat dan nog overleg nodig is?)
   Ik begrijp dat uitstekend en ik heb daartegen ook geen enkel
bezwaar.
     (Mevr. DE WAART-BAKKER: Waarom vindt u dat dan zo
     merkwaardig? Waarom spreekt u over zon, schaduw en
     dergelijke?)
   Wat ik zo merkwaardig vind is, dat in de appendix aan de ene
kant wordt uitgesproken, dat de fracties gezamenlijk willen
opereren ' dat lijkt mij overigens vanzelfsprekend, want anders
vormt men niet te zamen het College ' terwijl aan de andere kant
steeds wordt gezegd, dat men een voorbehoud kan maken als men er
gezamenlijk niet uitkomt en dat men er met zijn allen over moet
praten als te regelmatig voorbehouden worden gemaakt en een en
ander niet werkt. Dat doet toch elk gezelschap? Dat is toch
vanzelfsprekend?
     (De heer ROBBERS: Dat is net zo vanzelfsprekend als het
     eensgezind naar buiten treden wanneer men het eens is.)
     (De heer PLATVOET: Als u een dergelijke politieke wil aan
     de dag had gelegd, had de fractie van Groen Amsterdam
     misschien nog uit twee leden bestaan.)
   Voor samenwerkingsproblemen bestaan natuurlijk oplossingen.
In dit geval had bijvoorbeeld kunnen worden gezegd, dat de
buitenwereld duidelijk zal worden gemaakt welke de opvattingen
van de verschillende partijen zijn als men het niet eens wordt
en dat dan alternatieven voor oplossingen aan de Raad zullen
worden voorgelegd, want de Raad is nog altijd het hoogste gezag.
     (De heer PLATVOET: Dat staat ook in het tweede punt. Daarin
     is terug te vinden, dat de politieke profilering
     plaatsvindt in de Raad door de leden van de raadsfracties.)
   Neen. Tussen haakjes is te lezen, dat men niet verder wil gaan
in de stijl van: wij vechten het in de Raad wel uit. Dat staat
er.
     (De heer PLATVOET: Dat geldt voor de collegeleden. Ik raad
     u aan even uw mond te houden en eerst de tekst te lezen
     waarop u meent commentaar te moeten leveren.)
   Die heb ik uitputtend gelezen, zelfs geassisteerd door
verschillende politieke...
     (De heer ROBBERS: De inhoud van de stukken vindt u aan de
     binnenkant van de envelop.)
     (De heer HOFMAN: Waarom gaat de heer R.H.G. van Duijn niet
     in het College zitten? Dan zijn wij tenminste van dit
     slappe geklets af.)
   In elk geval lijkt het mij duidelijk, dat er een verschil is
tussen het zich profileren in de Raad als politieke partijen en
het zich profileren in het College. Dat laatste wordt in de
appendix onder voorbehoud afgekeurd. De heer Platvoet zegt wel,
dat men dan in de Raad het eigen partijpolitieke standpunt naar
voren brengt, maar ik stel voor, dat de collegeleden al, vanuit
het College werkende, verschillende voorstellen aan de Raad
voorleggen. Dat is dus iets anders. Misschien kan hierover even
worden nagedacht. De samenwerking in het College functioneert
namelijk helemaal niet gek. Zij functioneert in elk geval. Het
is alleen vreemd, dat men dat nog eens een keertje in een ietwat
overbodig stuk wil benadrukken. Dat roept het gevoel op, dat men
bezig is met een bepaalde toer die ik dan een nepcrisis noem,
want iedereen weet, dat niet echt brokken worden gemaakt. Ik heb
al gezegd, dat wethouder Jonker niet echt uit het College wordt
geslingerd. Er gebeurt niets; alleen wordt een slap stuk aan de
Raad voorgelegd.
   De samenwerking in het College is helaas alleen gericht op de
verkeerde doelen, zoals het kappen van het Amsterdamse Bos, het
niet uitvoeren van de referendumuitslag, het ontluisteren van het
IJ-meer en het vergroten van Schiphol, waardoor de overlast van
vliegtuigen toeneemt. De milieuvriendelijkheid van het College
beperkt zich tot het zich laten fotograferen in het gezelschap
van de heer Gorbatsjov. De partijpolitieke profilering zou ik
graag in het College laten plaatsvinden. Het College kan dan
evengoed het respectabel samenwerken wat duidelijker laten zien,
ook naar de Raad toe, en in alle openheid. Daartoe kan een
eenmaal in de week te houden openbare collegevergadering dienen.
   Ik ben er niet voor de appendix te verwerpen, maar wel om deze
omlijst in te leveren bij het Gemeentearchief. Het is een
prachtige schrede in de lange mars der dwaasheid. Ik vind alleen
de titel wat te bescheiden. Ik zou deze liever als apotheose
opnemen bij het Programakkoord 1990Ä1994.
   Het voorstel van de fractie van Groen Links om de PvdA-
vertegenwoordiging in het College wat kleiner te maken, lijkt mij
een enigszins overbodig voorstel zolang de wethouder van Groen
Links zelf een soort van sociaal-democratische politiek voert,
want daardoor heeft Groen Links op het ogenblik eigenlijk een
vierde PvdA-wethouder in het College gebracht. Voorstellen zoals
het kappen van de bomen op de Vietnamweide zijn toch zaken
waarvan tot voor kort werd gedacht, dat alleen PvdA-wethouders
die konden bedenken. Dat voorstel hoeft voor mij dus niet. De
samenstelling van het College kan ongewijzigd blijven.
   Aangezien ik een interpellatie houd, wil ik afronden met het
voorlezen van mijn vragen.
     (De heer HOFMAN: Nog niet afronden! Klets nog wat door dan
     zijn wij daar bij de Vietnamweide tenminste vanaf.)
   De vragen luiden als volgt:
   "1. Vindt het College met mij, dat wethouder Genet op de
afdelingsvergadering van de PvdA in De Rode Hoed behoorlijk heeft
staan "lekken" toen hij op grond van de vertrouwelijke
besprekingen tussen het College en de Regering aan zijn
partijgenoten verklaarde, dat Amsterdam met een begrotingstekort
zou komen te kampen van 200 miljoen gulden?
   2. Vindt het College ook, dat wethouder Genet kennelijk een
poging heeft willen doen zich te zuiveren van zijn nogal
blamerende beschuldigingen aan het adres van een ongenoemde
collega in de raadsvergadering van 21 april: "iemand heeft mij
een kunstje geflikt", door nu zelf ook eens flink ' en eenzijdig
' te lekken?
   3. Is het College het met mij eens, dat de lekkage betreffende
de nota Amsterdam naar 2005 de onderhandelingen met de Regering
niet in het minst heeft geschaad en misschien zelfs heeft
bevorderd, getuige het onverwachte positieve resultaat: 1,6
miljard gulden voor het openbaar vervoer?
   4. Is het College bereid het onderzoek door de
gemeentesecretaris naar de lekkage te staken? (Deze vraag was
twee weken geleden actueel, maar nu niet meer, zodat ik deze
intrek en vervang door de vraag of het College een dergelijk
onderzoek nooit meer wil gelasten.)
   5. Is het College bereid, nu kennelijk verschillende
wethouders van mening zijn, dat de openbaarheid van het bestuur
en de burgerparticipatie zijn gediend met openbare uitspraken die
de vertrouwelijkheid van de gesprekken in en namens het College
op de tocht zetten, in het laatste jaar van deze
gemeenteraadsperiode ' geheel in de geest van de bestuurlijke
vernieuwing ' openbare collegevergaderingen te houden?"
   Wat dat laatste betreft heb ik de eer een voorstel in te
dienen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

26ø   Voorstel van 26 mei 1993 van het raadslid R.H.G. van Duijn
inzake een eenmaal per week in de openbaarheid te houden
vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 337, blz. 1463).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.

   Mevr. DE WAART-BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Bij dit
agendapunt behandelen wij vier verschillende onderwerpen. Ik wil
met name ingaan op het stuk, de appendix, waarin opnieuw
afspraken worden gemaakt ten aanzien van het College en de
samenwerking en op het rapport van de gemeentesecretaris.
   Ik voel mij enigszins verantwoordelijk voor het voorliggende
voorstel. Wat de fractie van de PvdA betreft is het niet zo, dat
allerlei recente gebeurtenissen, die door anderen lekken en
dergelijke worden genoemd, daarvoor in de eerste plaats
verantwoordelijk zijn. Ik wil hier echter zeggen, dat wij bij de
begrotingsbehandeling in 1992 al hebben aangegeven, dat ' dit
geldt zowel voor de CDA-fractie als voor onze fractie ' waar het
College vroeger - dan heb ik het over het College van voor 1990 -
 moeilijk uit zijn koers was te brengen, nu bijna het
tegenovergestelde het geval is. Het lijkt nu meer op: roept u
maar! Sommige wethouders hebben zich zozeer bij de veranderde
machtsverhoudingen neergelegd, dat zij met te weinig woorden of
te weinig hartstocht of inhoud hun voorstellen verdedigen. Men
zou kunnen zeggen, dat de CDA-fractie in eerste termijn ook
enigszins op deze situatie doelde. Alleen vind ik de wijze waarop
het CDA de zaak benoemt en verwoordt veel te scherp en ook niet
helemaal juist. Soms is ook sprake van stoten onder de gordel bij
de opmerkingen in de richting van Groen Links. Ik had eigenlijk
verwacht, dat de heer Bruins Slot bijvoorbeeld zou hebben gezegd,
dat het hem speet, dat hij de heer Saris tijdens een eerdere
bespreking van het lek heeft beschuldigd.
   Kijk ik naar de huidige situatie en het huidige functioneren
dan lijkt mij, dat de voorgestelde wijzigingen een verbetering
inhouden. Het College moet zijn eigen verantwoordelijkheden
oppakken en daarvoor verantwoording afleggen aan de Raad. Indien
nodig stemmen de wethouders met het College mee, dus tegen het
standpunt van de eigen fractie in. Dat is natuurlijk een heel
belangrijke wijziging, want het was naar onze mening geen
gezicht, dat soms het gehele College zich tegen de eigen
voorstellen uitsprak. Dat er iets moest veranderen, leek ons dan
ook wel duidelijk.
   Nu doet zich natuurlijk de vraag voor of de slinger te ver is
doorgeslagen. Wordt het monistisch karakter van de werkwijze van
de Gemeenteraad geen geweld aangedaan? Is de positie van de Raad
als het hoofd van de gemeente nu minder waard geworden? Is die
positie hiermee ondermijnd? Wat ons betreft mag het overleg in
de Raad niet ontaarden in een overleg tussen het College en de
rest van de Raad. De Raad is ook niet de opponent van het College
en moet zich evenmin volgend opstellen. In die zin gaat het
voorstel inderdaad vrij ver.
   Nogmaals, anderzijds was duidelijk, dat de zaken moesten
worden aangepakt en veranderd. Het gaat er niet om, dat minder
met elkaar wordt gediscussieerd of minder openlijk met elkaar
wordt gesproken, het gaat erom dat serieuze en minder
vrijblijvende discussies met elkaar worden gevoerd. Verder zijn
wij er natuurlijk ook nog steeds zelf bij.
   Ik geloof derhalve, dat de voorstellen een positieve invloed
hebben op het functioneren van de Raad en dus ook op dat van het
College in de rest van deze zittingsperiode. Wel is duidelijk,
dat steeds sprake moet zijn van verkeer in twee richtingen en een
goede communicatie. De PvdA-fractie zal hieraan onder andere
invulling geven door meer nadruk te leggen op het overleg binnen
de eigen fractie en het overleg met de fracties van de andere
partijen. Wij gaan in elk geval eenmaal in de week vergaderen en
het overleg met onze collegepartners zal worden gevoerd door onze
vice-voorzitter, de heer Van der Laan.
          (De heer BRUINS SLOT: Bedoelt u met "meer nadruk op
          het overleg met andere fracties" het besloten overleg
          van de akkoordpartijen of bedoelt u daarmee de
          openbare discussie?)
   Ik meen dat ik heb gezegd, dat wij er zeer aan hechten serieus
met elkaar te overleggen. Daarop spreken wij de collegeleden aan,
daarop spreken wij onszelf aan in de commissies van advies en
bijstand en vervolgens dus ook binnen de akkoordpartijen.
          (De heer BRUINS SLOT: Dus in het openbaar en in
          beslotenheid!)
   Absoluut; volgens mij bent u die werkwijze ook gewend vanuit
de bestuursverantwoordelijkheden in vorig perioden. U weet dus
hoe dat gaat en op welke manier daarbij te werk wordt gegaan.
Volgens mij is het heel logisch dat geprobeerd wordt er
gezamenlijk uit te komen als men gezamenlijk verantwoordelijkheid
draagt.
   Door deze combinatie van voorstellen en voornemens zien wij
de toekomst ' dat is dus een toekomst met vier partijen ' toch
weer zonnig in.
   Minder zonnig stemt ons het rapport van de gemeentesecretaris,
hoewel ook kan worden gezegd, dat de schildering die de
gemeentesecretaris geeft als het ware extra benadrukt, dat wij
terecht hebben gevraagd om het voorleggen van deze rapportage.
Ik moet overigens zeggen, dat het karakter van het rapport in
mijn ogen aan de magere kant is waar het gaat om de opsporing.
De gemeentesecretaris kan nog veel leren van bijvoorbeeld Agatha
Christie. Ik raad hem aan in het bijzonder het boek "De vijf
kleine biggetjes" te lezen. Dat boek handelt over een moord die
20 jaar geleden plaatsvond, waarbij de moordenaar alsnog wordt
gevonden. Met deze titel verwijs ik natuurlijk niet naar het
College, dat moge duidelijk zijn.
   Belangwekkend zijn de opmerkingen absoluut en zeker waar
openlijk wordt gesproken over het komplotteren en het feit, dat
de gemeentesecretaris meerdere malen is gestuit op bewust gegeven
onjuiste informatie. De gemeentesecretaris concludeert, dat die
onjuiste informatie onderdeel uitmaakt van die komplotten. Dat
wij dat moeten lezen, vinden wij uitermate ernstig.
   Aangezien dit rapport door het College aan de Raad is
toegezonden ' aanvankelijk stonden er de woorden "strikt
vertrouwelijk" boven, maar die zijn nu geschrapt, dus verder is
het rapport letterlijk naar de Raad gegaan ' verneem ik graag
welke bedoeling het daarmee had. Wil het College hiermee zeggen,
dat nog meer dient te veranderen of heeft het College het
gevoelen, dat met de nieuwe werkwijze, zoals aangegeven, de sfeer
en de duidelijkheid al voldoende zullen worden verbeterd?
   Nogmaals, wij zien de toekomst positief tegemoet, gezien de
notitie en de nieuwe afspraken die wij met elkaar hebben gemaakt.
   Tot slot dien ik namens een aantal fracties een voorstel in.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

27ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden mevr. De Waart-
Bakker, Robbers, Platvoet en mevr. Van der Stoel inzake het
toevoegen van drie punten als appendix aan het Programakkoord
1990Ä1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 338, blz. 1464).

   Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in
behandeling genomen.

   De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. De resultaten van het
onderzoek van de gemeentesecretaris, waartoe wij hem opdracht
hebben gegeven, liggen op tafel, alsmede een voorstel van acht
leden van de Raad om een aantal punten aan het Programakkoord
1990-1994 toe te voegen.
   Wat betreft de resultaten van het onderzoek moet ik u
bekennen, dat het mij wat slap en onbevredigend voorkomt. Er
worden enkele algemene kwalificaties gegeven, maar weinig feiten
naar voren gebracht. Eigenlijk is het rapport aan te merken als
voortgezette borrelpraat. Wat wij in de wandelgangen al tegen
elkaar zeiden, staat namelijk ook in dit rapport. Dat is heel
vervelend, want daardoor kunnen wij ' het lijkt mij beter dit
maar meteen op te merken ' hieruit geen persoonlijke conclusies
trekken en er ook geen vervolgprocedure aan verbinden. Als alle
getuigen tegen de gemeentesecretaris de waarheid hebben gesproken
toen zij stelden, dat zij niets naar buiten hebben gebracht, is
kennelijk het hele stuk tot op de dag van vandaag nog geheim. Een
feit is, dat in het rapport staat, dat vijf wethouders, met name
genoemd, door de pers zijn benaderd. Zij hebben allen verklaard,
dat zij geen mededelingen hebben gedaan.
          (De VOORZITTER: Niet als eerste.)
   Geen commentaar of een bevestiging, dat waren de punten die
in de vorige discussie aan de orde waren. Degene die het eerst
een bevestiging geeft, is degene die van een vermoeden een feit
maakt. Dus dat "niet als eerste" is niet voldoende. Wel is het
zo, dat als de gemeentesecretaris vaststelt, dat in termen van
komplotten wordt gedacht, het vrezen voor komplotten wordt
bevestigd. Eigenlijk zou men dat ook hebben kunnen opmaken uit
de betogen van sommige leden van het College bij de vorige
behandeling. Er is evenwel niet bewezen, dat de komplotten ook
werkelijk zijn gesmeed.
   In dat licht lijkt het mij van belang, dat de heer Bruins Slot
nu eens het principe gaat huldigen, dat zolang niet is gebleken
dat iemand schuld heeft, betrokkene niet als verdachte of als
schuldige mag worden genoemd. Ik meen, dat een excuus van zijn
kant aan wethouder Saris op zijn plaats is.
   Ik betreur het verder, dat door deze wijze van rapporteren de
opmerkingen over die komplotten zo generaliserend zijn geworden.
Partijen spreken geen vermoedens uit en partijen jokken niet over
een caf‚bezoek. Dat wordt gedaan door personen. Als dus een
redelijk, een echt concreet feit was te melden, dan staat dat
niet in dit rapport. Ik moet mij dan ook aangesproken voelen
omdat ik nu misschien wel behoor tot de personen die in dit
rapport als komplotterend of als jokker worden afgeschilderd,
terwijl ik naar eer en geweten kan verklaren, dat ik dat niet
ben.
   De vraag van onderling vertrouwen is aan de orde. Die vraag
is ook binnen het akkoordoverleg aan de orde geweest. Biedt onze
manier van werken ons voldoende aanleiding om op basis van
vertrouwen met elkaar om te gaan? Dat heeft met onze werkwijze
te maken; niet met de inhoud van het Programakkoord 1990-1994.
In het Programakkoord 1990-1994 hebben wij afspraken gemaakt over
gemeenschappelijke doelen. De punten die wij willen bereiken en
de resultaten van onze inspanningen staan in dat akkoord; niet,
in veel gevallen althans niet, de wijze van aanpak. Het
stadsbestuur is gebaat bij duidelijkheid in de besluitvorming,
in de argumentatie en in de uitvoering van de besluiten. Op elke
route naar de doelstellingen van het Programakkoord 1990-1994
moet een aantal stations worden gepasseerd. Het is van groot
belang, dat wij steeds duidelijk maken, dat wij niet alleen op
weg zijn naar het eindstation, maar dat wij ook met elkaar in
dezelfde trein zitten.
   Is het inderdaad een kwestie van voor- en achterkamers, zoals
de heer Bruins Slot wil suggereren? Neen, in het voorgelegde
voorstel gaat het om een verscherping van de formele
verhoudingen. Ik doel dan op de verhoudingen van de collegeleden
ten opzichte van hun fracties. Die zaak was nog niet geregeld en
is nu tot een afspraak verwerkt. Ik doel verder op de
verhoudingen van de fracties in de Raad ten opzichte van elkaar
en het gehele College, ieder krachtens zijn eigen
verantwoordelijkheid, taak en rol, want partijen leveren bij een
akkoord hun identiteit niet in. Misschien was dat in de tijd van
het CDA wel het geval, maar tegenwoordig is dat niet meer zo. De
heer Bruins Slot doet mij door zijn beschrijving van de situatie
denken aan de teleurstelling van de ongenode gast die echter zijn
boosheid niet richt op het feit dat hij niet mag meeëten, maar
dat hij niet in de keuken mag staan.
   Over voorstel nr. 336 wil ik het volgende zeggen. Een tijd
lang is het in deze Raad en met name bij de begrotingsbehandeling
goed gebruik geweest, overbodige voorstellen niet te steunen. Ik
kan u vertellen, dat wat de fractie van D66 betreft voorstel nr.
336, waarin wordt gevraagd het vertrouwen uit te spreken in de
fractie van Groen Links, als een overbodige uitspraak wordt
gekenmerkt. Ik mag aannemen, dat dat ook voor de andere
collegepartijen geldt. Als ik de heer Bruins Slot moet geloven,
zal ook de fractie van het CDA niet voor dit voorstel stemmen.
Misschien zal dit dan het eerste voorstel worden in de
geschiedenis van deze Raad dat met algemene stemmen wordt
verworpen. Ik hoop dan ook, dat wij dit hoofdstuk, waarbij wij
steeds met onszelf bezig zijn en onze eigen personen op de agenda
plaatsen, snel zullen kunnen afsluiten.
          (De heer BRUINS SLOT: Onderkent u dan niet, dat deze
          discussie gevoerd wordt na een periode van drie jaar
          waarin over een groot aantal inhoudelijk politieke
          onderwerpen in deze Raad en in deze gemeente
          verschillen van inzicht ontstonden die tot stagnatie
          hebben geleid? Onderkent u niet, dat dit het moment is
          waarop dat probleem in feite aan de orde is? Onderkent
          u dan niet, dat u in uw bijdrage elke politieke
          inhoudelijkheid zorgvuldig hebt gemeden?)
   Als wij een procedurevoorstel behandelen en de werkwijze van
de leden van de Raad, hebben wij het niet over voordrachten, maar
over onze gedragingen. Dat is dus geen politiek-inhoudelijke
aangelegenheid. Wel kan dit debat grote gevolgen hebben voor de
manier waarop wij politiek-inhoudelijk verder gaan. Dat is mijn
pleidooi. Wij behoeven geen vertrouwen in Groen Links uit te
spreken, want wij hebben met de fractie van Groen Links een
contract gesloten. Wij zijn met die fractie overeengekomen, dat
wij met elkaar een taak zullen verrichten. Het uitspreken van het
vertrouwen in Groen Links is net zo overbodig als het uitspreken
van het vertrouwen in de PvdA of in de VVD of van de andere kant
in de fractie van D66. Wij gaan daarvan uit en dat bevestigen wij
in ons voorstel. Laten wij daarom nu weer gewoon aan het werk
gaan, besluiten nemen en de stad besturen.
          (De heer BRUINS SLOT: Vindt u niet, dat u zich met uw
          opmerking dat het overbodig is op een gemakkelijke
          manier verschuilt achter een inhoudelijk oordeel? Of
          wilt u op die vraag om processuele redenen geen
          antwoord meer geven?)
   Ik heb precies gezegd wat ik bedoelde te zeggen.
          (De heer BRUINS SLOT: Ik stelde u bij interruptie een
          vraag. Wilt u die niet meer beantwoorden omdat u bent
          uitgesproken?)
   Als u mij met uw interruptie hebt gevraagd of ik A heb gezegd
en eigenlijk bedoelde B te zeggen, is mijn antwoord: neen, ik heb
A gezegd omdat ik A bedoelde te zeggen.
          (De heer BRUINS SLOT: Zo luidde mijn vraag niet. Ik
          vroeg of u niet vindt, dat u zich op een ontzettend
          gemakkelijke wijze verschuilt achter de opmerking, dat
          het hier om een overbodig voorstel gaat. Ik constateer
          dus, dat het niet A was en dat het antwoord
          uitblijft.)
   Ik constateer dat het een non-vraag is.
          (De VOORZITTER: De heer Robbers bedoelt, dat het een
          overbodige interruptie is.)
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. In het voorwoord bij
de drie punten die in de appendix worden opgevoerd staan enkele
zaken waarbij men probeert een analyse te geven van de problemen.
Ik zal daar drie uitlichten. Wij vinden, dat het Programakkoord
1990Ä1994 te weinig een bindende rol heeft gespeeld in het
College en in de Raad. Daarin moet Ä en zal ook Ä verandering
komen. Er is besloten, een breed College te vormen door vier
partijen. Dat maakt het ook noodzakelijk, dat er een pluriforme
situatie is, om zo krampachtigheid en breuken te voorkomen. Dat
was een reactie op een vorige raadsperiode; een oplossing, zou
men kunnen zeggen. Die oplossing heeft echter ook weer problemen
met zich gebracht. Wij vinden, dat men in de voorgestelde punten
in de appendix het juiste evenwicht heeft gevonden om die
problemen de baas te kunnen.
   Er is ook een meer partijpolitieke reden die ten grondslag
ligt aan de problemen, te weten de afbrokkeling van de positie
van de PvdA, zowel landelijk als plaatselijk. Dat heeft
repercussies voor de positionering en voor het vinden van
gelijkwaardige verhoudingen. De directe aanleiding waren de
discussies rond de nota Amsterdam naar 2005. Daarin klopten PvdA-
wethouders een oneigenlijke tegenstelling op tussen de nieuwe en
de bestaande stad, wellicht om de eigen PvdA-ministers niet voor
te grote problemen te stellen, wellicht om coalitiepartners in
een electoraal ongunstig daglicht te stellen. Ik kan de precieze
reden hierachter alleen maar bevroeden.
          (De heer BRUINS SLOT: Wie klopt wat op?)
   Ik duik niet weg voor de feitelijke situatie die in onze
waarneming recentelijk heeft plaatsgevonden, om uit te komen bij
een conclusie die positief voor de toekomst werkt. Dat moet
kunnen.
          (De heer BRUINS SLOT: Moet het kunnen, dat u
          insinueert en dat u niet bereid bent, man en paard te
          noemen?)
   Ik meen, dat ik man en paard noem. Dat moet kunnen in de
relatie die wij met elkaar zijn aangegaan.
          (De heer BRUINS SLOT: Dit is een insinuatie. U noemt
          niet man en paard. Dit zijn dus verdachtmakingen. Is
          dat voortaan geoorloofd?)
          (Mevr. VAN DER STOEL: Een slecht voorbeeld doet
          kennelijk volgen!)
   Het gebeuren daarna in De Rode Hoed heeft nog enige olie op
het vuur gegooid. Mijn uitlating daarna, dat ik in de discussie
wilde gooien, dat de PvdA een wethouder moest inleveren is een
bewuste poging, de situatie zo te krijgen, dat het iedereen
overduidelijk was, dat er iets moest gebeuren, wilde de rest van
de periode nog in werkbare verhoudingen kunnen worden uitgezeten.
Ik heb mij daarbij bewust aan de rand van de afgrond begeven. Als
ervaren bergwandelaar kan ik de Raad verzekeren, dat daar de
uitzichten ook verreweg het fraaist zijn. Wij zijn echter niet
in de diepte gestort. Bij grote problemen in een relatie, die
allen Ä wij ook Ä zeggen in stand te willen houden, kan het
verhelderend werken, elkaar fors de waarheid te zeggen. Dat is
gebeurd. Dat heeft geleid tot enkele afspraken. De belangrijkste
afspraak van Groen Links is de wil, op grond van het
Programakkoord 1990Ä1994 tot een hardere, meer uitgediscussieerde
samenwerking te komen. Dat betekent ook, dat de opvatting van de
voorzitter van het PvdA-gewest Amsterdam, dat het Programakkoord
1990Ä1994 met de rug naar de toekomst is geschreven, daarmee voor
mij niet meer aan de orde is en dat voortaan in het College de
zaken moeten worden doorgediscussieerd, waardoor de
collegialiteit een sterkere nadruk krijgt. Dat beschouwt onze
fractie als winst, zolang dat betekent, dat de uitvoering van het
Programakkoord 1990Ä1994 centraal staat. Wij zijn dan ook razend
benieuwd naar de voorstellen van het College inzake het
afgesproken, actieve werkgelegenheidsbeleid en naar de nieuwe
ronde over de uitbreiding van Schiphol.
   Genomen raadsbesluiten moeten zonder dralen worden uitgevoerd.
De conducteurs op de tram en de uitvoering van het referendum
zijn daarvoor goede peilpunten en mogen geen pijnpunten worden.
Dat collegepartijen inventiever, creatiever en volhardender
proberen tot gezamenlijk beleid te komen, zal de bestuurskracht
en de kwaliteit verhogen, indien dit tenminste op basis van
gelijkwaardigheid gebeurt. Wanneer dat niet het geval is, is de
kans groter, dat een voorbehoud moet worden gemaakt.
   Ook de collegefracties zullen zich meer gezamenlijk moeten
binden op basis van het Programakkoord 1990Ä1994. Wij staan daar
voor 100% achter. Ik heb bij de algemene beschouwingen al gezegd,
dat wij bereid zijn, voor, achter, onder en naast dit College te
gaan staan waar het gaat om de uitvoering van het Programakkoord
1990Ä1994. Daarbuiten blijft echter het eigen programma
uitgangspunt voor fracties. Ik spreek niet van "leidraad" of van
"eindbod", maar van "uitgangspunt". De winst van de bestuurlijke
vernieuwing moet geïnd blijven worden. Dit betekent, dat het
College de oren meer en beter moet laten hangen naar de
opvattingen van de commissies van advies en bijstand, opdat het
met haalbare voorstellen kan komen. De zware procedure moet meer
en beter worden benut. Verkramping, waarvan het rapport van de
Commissie-Van Thijn zo indringend sprak, mag onder geen beding
terugkomen. Geen kadaverdiscipline, maar een reële wisseling van
argumenten in de Raad!
   Vervolgens kom ik bij het lek. Men zou kunnen zeggen, dat de
crisis die het scherpst tot uiting kwam rond de nota Amsterdam
naar 2005 niet zozeer het lekken betrof als wel de manier waarop
het College maar niet tot besluitvorming kon komen. Als ik in de
oppositie zat, zou ik het rapport van de gemeentesecretaris op
de ontleedtafel leggen. De oppositie heeft er zeer welwillende
woorden over gesproken, anderen juist iets minder. Dit rapport
geeft nu in ieder geval niet de stof waarom was gevraagd,
namelijk het vinden van het lek. Nu heb ik daarover drie weken
geleden ook al relativerende opmerkingen gemaakt. Daarbij wil ik
het nu ook laten. Wat ons betreft, behoeft er dus geen verdere
procedure plaats te vinden.
   Lekken over een politieke discussie kan worden voorkomen als
op een normale manier voorlichting of informatie wordt gegeven
over de hoofdpunten van de discussie die is gevoerd in het
College. Dat is een vorm van openbaarheid. Wij zijn gaarne
bereid, nog eens goed te bespreken op welke wijze dat het beste
kan.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dan ligt het toch ook in uw
          lijn, mee te gaan in het idee van een openbare
          collegevergadering?)
   Ik zal uw voorstel later becommentariëren.
   Ten slotte sta ik stil bij de beschuldiging van de CDA-fractie
aan het adres van onze fractie en van wethouder Saris. Wij
vinden, dat deze onverwijld dient te worden ingetrokken. Als de
heer Bruins Slot meent, nog een enigermate geloofwaardige
oppositie te kunnen voeren, zal hij in ieder geval deze gang naar
Canossa moeten maken.
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. De afgelopen
weken hebben mij wel eens doen denken aan een programma uit mijn
jeugd Ä ik spreek over de jaren '60 Ä dat toen populair was,
namelijk Stadhuis op Stelten. Het verschil tussen toen en nu was,
dat dat programma zeer populair was, terwijl hier de
gebeurtenissen van de afgelopen weken vooral een interessante
discussie hebben opgeleverd voor een aantal mensen binnen het
stadhuis, maar niet voor de buitenwereld. De kiezer verwacht van
ons, dat wij besturen.
   Bij lezing van het rapport van de gemeentesecretaris moet ik
vaststellen, dat de onderzoeksopdracht niet door de raadsfracties
was gegeven, maar door het College. Daarom moet ik hier en daar
gissen naar de betekenis. In het verhaal staan enkele
feitelijkheden, terwijl op een groot aantal punten een indruk
wordt gegeven zonder onderbouwing. Met name onder het kopje "Meer
algemene bevindingen" staan opmerkingen waarmee de VVD-fractie
moeite heeft. Wij willen ons niet laten verleiden tot een "jij-
bak" tussen ambtenaren en politiek, maar er worden de nodige
uitspraken gedaan waarvan wij ons afvragen wat het nut daarvan
is, omdat daarbij geen onderbouwing aan de orde is.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U zegt, dat het College de
          opdracht heeft gegeven tot dit rapport, maar het is
          toch de Raad geweest die een maand geleden hier
          besloot, dat dit onderzoek moest worden gehouden? Dat
          is toch ook met de instemming van de VVD-fractie
          gebeurd?)
   De Raad heeft gezegd, dat er onderzoek moest worden gedaan,
maar de Raad heeft niet de onderzoeksopdracht geformuleerd.
          (De heer BRUINS SLOT: Ik moet u corrigeren. In het
          eerdere debat heeft de Voorzitter meegedeeld, dat hij
          aan de gemeentesecretaris de opdracht had gegeven het
          onderzoek in te stellen.)
   De VVD-fractie kan niet de conclusie delen die de heer Bruins
Slot hier met veel verve over het voetlicht heeft geprobeerd te
brengen, dat in het rapport van de gemeentesecretaris een aantal
zaken zou zijn aangetoond. Daarin wordt een aantal beweringen
gedaan.
   Anders is het met het voorstel tot toevoeging van een appendix
aan het Programakkoord 1990Ä1994. Ook daaruit zou de heer Bruins
Slot in alle openhartigheid de conclusie moeten trekken, dat in
dit stuk heel duidelijk en in alle openbaarheid wordt gesproken
over datgene wat naar de mening van de leden van het College en
van de akkoordfracties de laatste tijd fout is gegaan, zowel
binnen het College als tussen de akkoordpartners. Een te grote
vrijheid, te veel vrijblijvendheid in de trant van "als iemand
het zo wil proberen, mag dat; kijk dan maar". Zo staat het
ongeveer in deze tekst. Wat de bewering van de heer Bruins Slot
betreft, dat in alle beslotenheid allerlei conclusies zouden
worden getrokken, is het spijtig, te moeten constateren, dat hij
een aantal ontwikkelingen in de afgelopen drie jaar heeft gemist.
          (De heer BRUINS SLOT: Mag ik dat verduidelijken? Ik
          heb in mijn bijdrage gezegd, dat bij het bewaren van
          de vrede tussen de akkoordpartners het
          akkoordpartnersoverleg Ä dat is een besloten overleg
          Ä een belangrijker rol zal gaan spelen dan tot nu toe.
          Ik heb gezegd, dat in een vorige akkoordperiode zulk
          een besloten overleg nooit functioneerde. Ik
          constateer dus, dat in de tijd dat bestuurlijke
          vernieuwing algemeen als een begerenswaardig ideaal
          wordt aanvaard deze Raad op het punt staat, het
          besloten akkoordpartnersoverleg opnieuw in ere te
          herstellen. Dat zijn dus die achterkamertjes.)
   Ik kan uw conclusie niet delen. Het is goed, bij tijd en wijle
met elkaar te overleggen. Zoals de heer Platvoet ook heeft
gezegd, is er geen sprake van eenheidsworst. Er zitten vier
partijen in het College, ieder met hun eigen politieke gezicht.
Zij willen regelmatig met elkaar overleggen om te bezien hoe zij
de voorstellen die het College presenteert op basis van het
Programakkoord 1990Ä1994 zo sterk mogelijk kunnen maken. De
discussies daarover maakt u ook mee in de commissies van advies
en bijstand en in de raadsvergadering.
          (De heer BRUINS SLOT: Daar hoort dit toch thuis? Die
          vergaderingen zijn toch openbaar? Waarom heeft men dan
          nog de beslotenheid van het akkoordpartnersoverleg
          nodig om elke week inhoudelijke meningsverschillen uit
          te vechten? Dat kan toch niet de bedoeling zijn?)
   U loopt echt heel ver achter in uw informatie. Ik zal u op een
ander tijdstip nog eens bijpraten.
   Het voorstel van de acht raadsleden, iets toe te voegen aan
het Programakkoord 1990Ä1994 heeft ook nog eens een belangrijke
onderstreping gegeven van de gelijkwaardigheid van de
akkoordpartijen. Ook dat is een breuk met het verleden. Men gaat
uit van vier partijen die in gelijkwaardigheid de
verantwoordelijkheid dragen voor het uitvoeren van het
Programakkoord 1990Ä1994.
   Ik vind ook, dat het de heer Bruins Slot zou sieren als hij
na al zijn uitspraken van de afgelopen tijd nog eens wilde
terugkomen op zijn formuleringen omtrent de vermeende
activiteiten van wethouder Saris. Hij zal ongetwijfeld weer een
juridische term weten aan te dragen om uit te leggen waarom
hierbij geen sprake was van een beschuldiging.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vergelijk het
College van Burgemeester en Wethouders met de directie van een
groot bedrijf; eigenlijk van een conglomeraat van bedrijven. Wij
kennen hier zes tot zeven bedrijfjes, waarbij verschillende
belangen in het geding zijn. Ieder verdedigt zijn eigen belang
in de vergadering van het College. Daarop is niets tegen, maar
naar buiten toe moet men Ä net als bij de directie van een
bedrijf Ä met ‚‚n mond spreken. Lukt dat niet, dan is er in mijn
ogen maar ‚‚n persoon aansprakelijk voor het falen van het gehele
beleid, te weten de Voorzitter. Nu wordt wethouder Saris steeds
de zwartepiet toegespeeld. In de afgelopen weken, nadat het
convenant was overeengekomen tussen de politieke partijen, is hij
echter de enige geweest die namens het College heeft gesproken,
met uitschakeling van zijn eigen visie. Dat vind ik erg
belangrijk. Daarom sta ik in deze kwestie achter wethouder Saris,
zoals ik ook achter de wethouders Jonker, De Grave en Wildekamp
sta. Deze mensen verdedigen hun eigen portefeuille, maar als er
een gemeenschappelijk besluit is genomen door het College dragen
zij dat naar buiten uit.
   Anders is het met de jankerige houding van wethouder Genet,
die zich gepikt voelt. Als hij zich dan zo gepikt voelt, moet hij
maar terugtreden. In zijn plaats benoemen wij dan de heer R.H.G.
van Duijn. Dan zijn wij ook van veel "geouwehoer" in deze Raad
af. Het is net als bij een kleine voetbalclub: leden die lastig
zijn, benoemt men in het bestuur. Dan doen zij hun mond nooit
meer open.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb het
formaliseren van de inspraak van de burgers meegemaakt. Dit
aanhangsel van het Programakkoord 1990Ä1994 komt op mij over als
een poging, de macht van het College en van de akkoordpartijen
te formaliseren. Dat is een teken van zwakte. In het algemeen
gesproken kan de samenwerking natuurlijk altijd beter. Als men
daaraan niet werkt, verslapt de gezamenlijke inzet.
   Ik vind een herbevestiging van de politieke wil tot
samenwerking en het dragen van politieke verantwoordelijkheid op
dit moment niet nodig en niet zinvol. Het staat buiten kijf, dat
een dergelijk moment zich echter wel eens kan voordoen. Voor mij
was dat direct na de "motie van treurnis" over wethouder Baak.
   Ik vraag mij bovendien bij dit voorstel af, waar nu het elan
van de bestuurlijke vernieuwing, de openheid van het bestuur uit
1990, is gebleven. Hoe denken de akkoordpartijen de discussie aan
te gaan met de oppositiepartijen? Hoe denken zij de discussie aan
te gaan met de vele actieve burgers en hoe denken zij de
belangengroepen in deze stad te versterken, om zo een van de
oorzaken van de kloof tussen burger en bestuur weg te nemen? Voor
mij is dit de beoordelingsvraag bij dit voorstel. Immers, de
kwaliteit van democratisch bestuur kan men afmeten aan de mate
waarin het bestuur in discussie treedt met de oppositiepartijen,
die de intentie hebben, met goede argumenten het beleid bij te
sturen. Hoe saai worden de raadsvergaderingen als alle politieke
meningsverschillen binnenskamers worden gladgestreken! Is er dan
nog wel een raadsvergadering nodig, als de partijpolitieke
profilering zich beperkt tot de uitleg waarom men het
collegevoorstel steunt?
          (De heer ROBBERS: In het voorstel staat toch juist,
          dat de partijpolitieke discussie in de Raad moet
          plaatsvinden? De inhoud van de onderwerpen wordt toch
          daar besproken? De fracties nemen hun
          verantwoordelijkheid, zowel tegenover elkaar als
          tegenover hun eigen achterban en hun programma. Ik
          begrijp niet waar u het vandaan haalt, dat de inhoud
          voortaan in achterkamers zou worden besproken!)
   Ik heb niet gesproken over "achterkamers", maar het woord
"binnenskamers" gebruikt.
          (De heer ROBBERS: U gebruikt de term "buiten deze
          Raad" en niet meer in de openbaarheid.)
   Ja, omdat men stelt, dat wij op ‚‚n lijn moeten zitten.
          (De heer ROBBERS: Waar staat dat dan?)
   Dat heb ik in het voorstel gelezen.
          (De heer ROBBERS: Er staat niet, dat wij op ‚‚n lijn
          moeten zitten.)
   Er staat inderdaad in, dat de politieke discussie plaatsvindt
in de Raad. De indruk wordt echter gewekt, dat er absoluut geen
verschil meer kan zijn tussen het College en de akkoordpartijen.
          (De heer ROBBERS: Ik ben bang, dat u nu juist die
          indruk wekt. Dat gebeurt echter niet in het stuk dat
          wij hebben gepresenteerd.)
   Ik heb wel die indruk gekregen. Ik meende, dat de
raadsvergaderingen zich nu zullen beperken tot een uitleg van de
akkoordpartijen waarom zij het collegevoorstel steunen. Ik geloof
helemaal niet in een komplottheorie. Het gaat hier gewoon om de
gebruikelijke machtsstrijd. Ik vraag mij dan ook af of het niet
verstandiger is, bij samenwerking te denken aan de tekst die
staat op een oude medaille. Op de ene kant daarvan zijn twee
trekossen afgebeeld, met de tekst "Samen onder ‚‚n juk zijn wij
sterk." Aan de andere kant ziet men twee kruiken die drijven in
woelig water, met de tekst "Tegen elkaar gaan wij in scherven."
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen niet, dat de
problemen met betrekking tot de samenwerking tussen de
collegepartijen zo groot zijn als zij voorspiegelen. Natuurlijk
is er zo op het eerste gezicht wel eens enig onderling gekrakeel,
maar dit moeten wij toch meer zien als spel. Over vele
belangrijke zaken is gelukkig in voldoende mate eensgezindheid
te bespeuren. Neem nu de eensgezindheid met betrekking tot de
uitvoering van een belangrijk deel van het Programakkoord
1990Ä1994. Dat is toch aandoenlijk? Allen, de collegepartijen in
de Raad en de leden van het College van Burgemeester en
Wethouders, voeren gezamenlijk, in collegiale eensgezindheid, een
negatief-actiebeleid, zoals vastgelegd in het Programakkoord
1990Ä1994. Het gaat om een programma, erop gericht, de eigen,
Amsterdamse burger te degraderen tot tweederangs burger; een
programma, erop gericht, de hier-niet-thuishorenden te
bevoordelen ten laste van de eigen bevolking met betrekking tot
wonen, werk en financiële steun. De samenwerking tussen de
fracties van de PvdA, D66, Groen Links en de VVD in dit "eigen
volk-laatst"-beleid is aandoenlijk in eensluidendheid; een
eensluidendheid welke de Amsterdammer doet inzien dat allen met
hetzelfde sop zijn overgoten. Ik meende, dat de collegepartijen
in het algemeen niet mochten klagen over gebrek aan
collegialiteit in hun voor het eigen volk zo desastreuze
samenwerking.
   Met betrekking tot het lek was het toch eigenlijk wel
voorspelbaar, dat dit onderzoek niets zou opleveren.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. De thans voorgestelde
toevoeging aan het Programakkoord 1990Ä1994 moet een soort
kadaverdiscipline tot stand brengen onder de leden van het
College en de leden van de bijbehorende fracties. Het betekent
in feite een kneveling van de individuele leden van het College
en van de collegefracties. Er zullen uit die kring geen geluiden
meer naar buiten mogen komen die tot een verandering van koers
kunnen leiden. Aanneming van dit voorstel zal er ook toe leiden,
dat de positie van de Voorzitter nog sterker wordt, zodat hij
zijn onzalige plannen nog beter kan doorzetten. Afwijkende
meningen, zoals die van wethouder Jonker tijdens de jongste
crisis, zullen helemaal niet meer naar buiten mogen komen. Het
geheel maakt een verwerpelijke indruk.
   De VOORZITTER: Veel van wat is gezegd over nieuwe vormen van
samenwerking komt erg vanzelfsprekend over. Wat ons bindt, is de
verantwoordelijkheid voor het bestuur van de grootste stad van
Nederland, terwijl al het andere wat er aan ketelmuziek omheen
klinkt, beter zo snel mogelijk in het Gemeentearchief kan worden
opgeslagen. Dat is de instelling van waaruit ik mijn bijdrage aan
de becommentariëring van wat in de Raad is gezegd, wil leveren.
   Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het ten volle eens ben
met een deel van het verhaal van de heer Bruins Slot, daar waar
hij bij scherpe lezing en vergelijking tot de conclusie komt, dat
er parallellie schuilt in enerzijds het rapportje van de
gemeentesecretaris en anderzijds de analyse van de
akkoordpartijen in de appendix. Laten wij er geen doekjes om
winden en niet doen alsof er niets aan de hand was. Uit beide
stukken blijkt, dat de situatie onhoudbaar dreigde te worden en
het bestuur van deze stad onwaardig. Dat weet iedereen die in de
afgelopen jaren de raadsvergaderingen heeft meegemaakt en die de
politieke ontwikkeling, ook via de media, heeft gevolgd. Laat ik
die mening als de mijne nu maar open en eerlijk op tafel leggen.
Ik wijs op twee passages die wij niet kunnen bagatelliseren. In
het stuk van de "grote acht" wordt erop gewezen, nadat een
probleemstelling in drie punten op tafel is gelegd, dat de
samenwerking tussen de akkoordpartijen in het College en in de
Raad onvoldoende functioneert, alhoewel de collegialiteit en de
gezamenlijke wil om tot resultaten te komen aanwezig is. Zij
merken op, dat "in het spanningsveld tussen de profilering van
de eigen politieke identiteit van de akkoordpartijen en de in het
Programakkoord 1990Ä1994 vastgelegde gezamenlijke en
gelijkwaardige verantwoordelijkheid voor het bestuur van de stad
de slinger te ver is doorgeslagen naar de profilering van de
eigen politieke identiteit ten koste van de gezamenlijke
verantwoordelijkheid." Dan volgt een verwijzing naar de
rapportage van de gemeentesecretaris. Deze constateert, deze keer
zonder enige stadhuistaal maar recht voor zijn raap, dat het
onderlinge wantrouwen tussen de collegepartijen groot is en de
betrouwbaarheid van een aantal verstrekte inlichtingen dubieus.
Men mag van mij aannemen, dat hij zijn rapport heeft uitgebracht
met mijn volledige instemming en mijn volledige informatie over
de feiten die hieraan ten grondslag liggen. Dat is uit een
oogpunt van samenwerking, maar zelfs uit een oogpunt van
politieke tegenstelling tussen partijen die niet per se
samenwerken, maar wel het bestuur van deze stad vormen, inclusief
bijvoorbeeld de oppositie, die toch ook verantwoordelijk is,
zeker met de gouvernementele instelling die het CDA door de
decennia heen altijd eigen is geweest, voor de goede gang van
zaken in deze stad een onhoudbare situatie. Dan is het
onvoldoende, een onderscheid te maken tussen politiek en
ambtenaren. Natuurlijk bedrijven ambtenaren geen politiek, maar
het stadhuis kent ook vele geledingen tussen de politiek en de
ambtenaar in de vorm van politieke assistenten.



In dit stadhuis
is langzamerhand een heel raderwerk, een heel circuit opgebouwd.
Als de gemeentesecretaris komt tot deze constateringen, die u
niet welgevallig zijn, betekent dat nog niet, dat zij niet op
goede gronden zijn gedaan.
   Wij moeten daaruit dan ook lering trekken en in die zin heeft
de rapportage wel degelijk ontzettend veel aan het licht
gebracht. Niet de schuldige, maar wel een klimaat dat geleidelijk
aan is ontstaan en op basis waarvan een stad niet kan worden
bestuurd. Dat is de werkelijkheid en dat moet ons tot lering
strekken.
   Ik draai de situatie dan om en zeg, dat ik blij ben dat die
lering wordt getrokken en dat de akkoordpartijen op het juiste
moment ' of dat nu al of niet vanwege de bergwandeling van de
heer Platvoet is geweest, laat ik in het midden, in elk geval
heeft hij geen bergrede gehouden ' terecht hebben geconstateerd,
dat partijen die samenwerken ook samen verantwoordelijkheid
moeten dragen en dat het uit moet zijn met de vrijheid en de
vrijblijvendheid waarover mevr. Van der Stoel heeft gesproken.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daarop kan een voorbehoud
          worden gemaakt. Dat staat althans in het stuk. In het
          stuk is terug te vinden, dat daarover weer moet worden
          gesproken als dat regelmatig gebeurt.)
   Daarop kom ik aanstonds terug. Ik wil eerst ingaan op de
bijdrage van de heer Bruins Slot. Ik ben begonnen met mijn
instemming te betuigen met het eerste deel van zijn betoog. Toen
ik dat hoorde, dacht ik: "Nou er zwaait wat; het is natuurlijk
opgelegd pandoer voor een oppositiepartij om de akkoordpartijen
de oren te wassen; dus daar gaan wij." Dit wordt de grote middag
voor de heer Bruins Slot. Ik moet echter zeggen, dat ik
vervolgens toch vreselijk teleurgesteld ben over wat hij naar
voren heeft gebracht. Hij wist gewoon van gekheid niet wat hij
moest doen. Het indienen van een "motie van ongeloof" is echt
niet serieus te nemen. Ik meen ook, dat de andere partijen er
niet anders over zullen denken. Ik vind het echter helemaal van
de zotte bij wijze van staatsrechtelijk novum een "motie van
vertrouwen" in te dienen onder de aankondiging, dat men de motie
niet zelf zal ondersteunen.
          (De heer BRUINS SLOT: U kwalificeert dat als het
          toppunt van gekheid en daarom zal ik u zeggen, waarom
          ik een "motie van ongeloof" heb ingediend. Wij hebben
          dat gedaan om, mede gezien hetgeen gisteravond via de
          televisie kon worden gevolgd, waarbij duidelijk werd
          hoe de akkoordpartners met elkaar omgaan, heel helder
          de hypocrisie van het verhaal aan het daglicht te
          laten treden. In de afgelopen drie jaren is hier
          steeds, de ene dag na de andere, geklaagd over het
          vluchtgedrag van Groen Links. Met droge ogen zegt men
          nu, dat het is afgelopen en dat in de toekomst alles
          beter zal zijn. Dat is hier aan de orde. Dat gebeurt
          hier. U kenschetst de feitelijke situatie zoals die
          tot nu toe is gegroeid op een manier waarin wij ons
          helemaal kunnen vinden. Wij hechten er geen geloof aan
          dat dat op dezelfde manier wordt onderkend door onze
          gesprekspartners bij de akkoordpartijen. Dat heeft de
          eerste termijn wel duidelijk gemaakt. Daarom alleen al
          is de appendix die wordt toegevoegd aan het
          Programakkoord 1990-1994 geen remedie voor het
          probleem.)
   Het gaat om een bijzonder serieuze zaak. Wij zijn het eens
over de analyse. Dat is op zichzelf zeer opmerkelijk. Wij zijn
het allen eens over de analyse.
          (De heer BRUINS SLOT: Zij niet.)
   Wij zijn het eens over de analyse, die uitwijst dat er iets
moet veranderen. Ik heb zelf een cruciale passage uit de appendix
voorgelezen. Vervolgens wordt er iets veranderd. Dat is de pure
winst van de ontwikkeling van de laatste weken.
Dan past het niet te gaan werken met een "motie van ongeloof" of
een "motie van omgekeerd vertrouwen". Waar het in deze Raad om
gaat, waar het in elke democratische volksvertegenwoordiging om
gaat als het land of de stad of wat dan ook bestuurd moet worden,
is de vraag die hier meermalen aan de orde is geweest, namelijk
of dit College het vertrouwen van de Raad heeft, ja dan neen. Van
wie is dit College? Die vraag is hier bij verschillende algemene
beschouwingen diverse malen, ook uit mijn mond, naar voren
gekomen. Van wie is nu eigenlijk dit College? Namens welke
vertegenwoordigers in deze Raad besturen wij de stad? Daarop is
maar ‚‚n antwoord mogelijk: een motie van wantrouwen van de kant
van de oppositie of een "motie van vertrouwen" van de kant van
de akkoordpartijen. De appendix en dus in feite het voorstel van
mevr. De Waart, mede ingediend namens de heer Robbers, de heer
Platvoet en mevr. Van der Stoel, beschouw ik als Voorzitter van
het College als een "motie van vertrouwen." Het College is
voortaan het College van de vier akkoordpartijen, tenzij het
tegendeel blijkt. Ik sluit niet uit ' ik zeg dit aan het adres
van de heer R.H.G. van Duijn ' dat in het kader van de
afgesproken procedure ooit het tegendeel zou kunnen blijken, maar
dan komt dat ook in alle openheid en eerlijkheid in een politiek
debat in het College en in de Raad tot uitdrukking en niet in een
zich voortzettend klimaat van politiek wantrouwen achter en voor
de schermen. Daarom vind ik voorstel nr. 338 als bekroning van
enkele maanden van onverkwikkelijkheden, waarop een helder debat
is gevolgd dat heeft geleid tot heldere afspraken die zijn
neergelegd in de appendix en de heldere uitspraken die vandaag
in dit raadsdebat zijn gedaan, een pure winst en een nieuwe kans
voor het stadsbestuur van Amsterdam.
   De heer Bruins Slot heeft in dit kader gevraagd hoe de
Burgemeester aankijkt tegen de rol die hem in de appendix wordt
toegedacht. Moet de Burgemeester een gekozen functionaris zijn?
De vraag stellen is deze eigenlijk al beantwoorden. Men kent mijn
opvatting. Die is algemeen bekend. Ik heb deze ook een- en
andermaal naar voren gebracht in deze Raad ten tijde van mijn
installatie tot en met het rapport van de commissie die mijn naam
draagt. Dat neemt niet weg, dat ook een benoemde burgemeester,
wanneer hij daarop wordt aangesproken, normaal zijn voorzittende,
bindende, co"rdinerende en integrerende taak moet kunnen
verrichten. Ik denk alleen, dat u daarvan weinig zou moeten
merken. Als het goed gaat, gebeurt dat achter de schermen, niet
op de tribune of op de voorgrond. Hoe het ook zij, ik ben bereid
de handschoen die mij is toegeworpen in dezen, op te pakken.
   Rest mij nog in te gaan op enkele punten. In de eerste plaats
het voorstel van de heer R.H.G. van Duijn om de
collegevergaderingen voortaan ‚‚n dag in de week in het openbaar
te laten plaatsvinden. Ik vind dat een heel opmerkelijk voorstel,
want hij zegt eigenlijk, dat het College ‚‚n dag in de week
openbaar moet vergaderen en ‚‚n dag in de week in beslotenheid.
Wij weten allemaal precies welke daarvan de gevolgen zijn.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Neen, dit gaat in tegen uw
          eigen idee, dat een groot aantal punten inderdaad
          vertrouwelijkheid vereist. Ik ben dat met u eens.
          Daarvoor moet dus gelegenheid worden geschapen. Het is
          natuurlijk een kwestie van mentaliteit in hoeverre men
          dat gaat misbruiken.)
          (De heer HOFMAN: Zoals gebruikelijk kakelt de heer
          R.H.G. van Duijn weer als een kip zonder kop.)
   In de eerste plaats moet de stad nu gewoon een keer worden
bestuurd. Al die palavers moeten ophouden. Er wordt geen enkel
doel mee gediend om een besturend College in de openbaarheid te
laten besturen.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Jawel. De burgers worden
          daardoor dichter bij het bestuur gebracht. Dat is heel
          duidelijk het gevolg ervan.)
   Wel dient ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur en alle
aanbevelingen destijds gedaan in het rapport van de Commissie-
Biesheuvel, dat vele jaren geleden is verschenen, overal waar dat
mogelijk is ' en dat is in 99% van de gevallen ' een openbare
verantwoording en een openbaarmaking van stukken en overwegingen
plaats te vinden onmiddellijk na de collegevergadering, zoals dat
ook gebeurt bij de Ministerraad. Daarover zijn weer nadere
afspraken gemaakt.
   Het gebeuren van de afgelopen maanden had ook niets te maken
met een gebrek aan openbaarheid of een teveel aan geheimhouding,
maar had te maken met een sterk verslechterd politiek klimaat,
waarin naar de mening van verschillende gesprekspartners van de
gemeentesecretaris het lekken van geheime stukken en geheime
informatie een legitiem politiek strijdmiddel is.
   Niemand van u heeft gesproken over mijn begeleidend schrijven
bij het rapport van de gemeentesecretaris, waarin ik u meedeel,
dat in het College een- en andermaal en opnieuw door iedereen is
verklaard en beloofd, dat deze politieke strijdmethode niet door
ons wordt onderschreven. De stukken zijn geheim als daarvoor een
reden is krachtens de wettelijke bepalingen die daartoe strekken
en er wordt dus niet gelekt. Daarnaast wordt wel openheid en
openbaarheid betracht waar dat behoort te worden gedaan en waar
dat moet worden gedaan; nogmaals, in 99% van de gevallen. Wij
hebben het niet over kleine regeltjes en procedures, wij hebben
het gewoon over de kwaliteit van het politieke klimaat in deze
stad. Ik denk, dat met dit debat en met de stukken die op tafel
zijn gekomen, zowel ten negatieve als ten positieve, een keerpunt
is bereikt in dat politieke klimaat, ten faveure van de kwaliteit
van het bestuur van deze stad.
   Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Het is helder dat
hetgeen in eerste instantie door de vier lijsttrekkers is
besproken en daarna in het overleg met de fractievoorzitters,
naast alles wat de Voorzitter zojuist heeft opgemerkt, voor ons
is uitgemond in een aantal voorstellen. Het is opmerkelijk, dat
tot nu toe in het raadsdebat, waar het gaat om de drie
voorstellen, daaraan niet veel aandacht is besteed. Er staat
echter toch heel duidelijk, dat het voorstel betrekking heeft op
de andere werkwijze.
   Aan het adres van de heer Bruins Slot wijs ik erop, dat waar
die andere werkwijze nu is vastgelegd, daaraan ook een andere,
consequentere werkwijze op collegeniveau wordt verbonden. Dat
betekent ongetwijfeld ' dat is in dit politieke proces helemaal
niet verkeerd ' dat over een aantal zaken veel harder zal worden
onderhandeld, maar dat wij als collegeleden met elkaar conclusies
trekken en ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben te
dragen. U moet zich heel goed voorstellen ' in dat opzicht
onderschrijf ik ook wat de Voorzitter over uw analyse heeft
gezegd ' dat wij heel indringend aan de hand van vele voorbeelden
uit de afgelopen drie jaren onze werkwijze de revue hebben laten
passeren. Wij hebben bezien hoe het zat met onze mate van
vrijheid en dergelijke en daarom vormen de drie voorstellen wel
degelijk een heel belangrijke toevoeging aan het Programakkoord
1990-1994. De heer Bruins Slot moet uiteraard even afwachten of
een en ander in de praktijk uitpakt zoals wij het ons
voorstellen.
   Wij kunnen in elk geval zeggen, dat het ons buitengewoon
menens is. Wij hopen dan ook de komende maanden met de
voorstellen, die wij hier met elkaar hebben geformuleerd, waarbij
wij ook gezamenlijk hebben erkend, dat het in de afgelopen drie
jaar op meerdere onderdelen, waar het ging om met name de
vrijheden die wederzijds werden genomen, niet goed is gelopen,
te bewijzen, dat die nieuwe werkwijze zal doorklinken. Mijn
inschatting daarbij is, nogmaals, dat over puur politiek-
inhoudelijke afwegingen die wij met elkaar hebben te maken in
deze Raad natuurlijk heel belangrijke politieke debatten zullen
worden gevoerd, waarbij ook een aantal tegenstellingen zal
blijken, maar dat veel sterker en veel beter dan tot nu toe dat
element van die gezamenlijke verantwoordelijkheid naar buiten zal
komen.
   In de vergadering van 20 april in De Rode Hoed is mijnerzijds
uitgelegd hoe wij ons hebben opgesteld naar aanleiding van de
nota Amsterdam naar 2005 en de financiële aspecten die daarbij
in het geding zijn. Juist om meteen maar dat beeld te bestrijden
dat de heer R.H.G. van Duijn in zijn vraag oproept, namelijk dat
ik in dat verband vertrouwelijke informatie naar buiten heb
gebracht, deel ik mede, dat het antwoord op die vraag natuurlijk
neen luidt. Op die bewuste avond is, waar het ging om de
vergevorderde afspraken rondom de noord-zuidlijn, mijnerzijds,
om dat traject niet te schaden, daarover bewust niets naar buiten
gebracht.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dus de opmerking over een
          schuld van 200 miljoen gulden op de
          stadsvernieuwingsgelden is niet door u gemaakt op die
          avond? Het Parool heeft dus geen juiste verslaggeving
          toegepast?)
   De thematiek "activering stadsvernieuwingskosten" kunt u '
bekijkt u nog maar eens even de begrotingsboeken van de afgelopen
jaren ' in de begrotingsboeken terugvinden.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daar gaat het helemaal niet
          om. U hebt daar gezegd, dat wij een schuld hebben van
          200 miljoen gulden en dat dat het eerste offer is bij
          de onderhandelingen met het rijk.)
   U krijgt straks alle kansen bij de behandeling van...
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat hebt u gezegd. U hebt
          dat enkele dagen na de geheime onderhandelingen met de
          heren Kok en Lubbers gezegd. U hebt daar dus gewoon
          staan lekken en de Burgemeester heeft zojuist gejokt
          toen hij zei: "Wij lekken niet." U hebt wel degelijk
          gelekt, zelfs nog nadat u erover had geklaagd.)
   Neen. Ik heb daar helemaal niets gemeld over gesprekken met
de rijksoverheid. Ik heb dat juist niet gedaan, want als ik dat
had gedaan, had ik gelekt. Duidelijker kan ik niet antwoorden.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Hoe kan daarover dan zo'n
          deining zijn ontstaan? Zelfs buiten Groen Amsterdam!)
   Het gaat erom dat wij straks met elkaar in deze Raad, bij de
bespreking van het meerjarig financieel kader, bezien hoe wij
investeringen in de toekomst in deze stad gaan financieren, zowel
waar het gaat om de grote investeringsprojecten aan de rand van
de stad als in de bestaande stad. In dat verband zal die hele
thematiek boven tafel komen en zullen wij met elkaar zien, dat
wij voor heel lastige financiële afwegingen komen te staan.
          (De heer PLATVOET: Was dat niet de onthulling van een
          niet bestaand feit?)
   Op dit punt raad ik ook de heer Platvoet aan ' als specialist
financiën weet hij dat zeker ' er rekening mee te houden, dat wij
wat de afwikkeling van de stadsvernieuwingstekorten betreft,
juist bij de verantwoording van hetgeen wij als gemeente kunnen
opbrengen, nog steeds een zwaard van Damocles boven ons hoofd
zien hangen. In elk geval zal dat een belangrijk deel van de
financiële taakstelling in de komende jaren beslaan. Daarom heb
ik juist in dat kader gezegd, dat wij van die spankracht op dit
moment geen overdreven verwachtingen moeten hebben. Het gaat nog
moeite genoeg kosten dat geld bij elkaar te brengen als wij de
nota Amsterdam naar 2005 willen uitvoeren. Ik garandeer u, dat
dan die collegialiteit en die gezamenlijke verantwoordelijkheid,
bijvoorbeeld voor het doorvoeren van bezuinigingen, door de vier
partijen zullen moeten worden gedragen.
   De VOORZITTER: Ik constateer, dat met de verschijning van de
appendix, waarin nieuwe afspraken zijn gemaakt tussen de
akkoordpartijen, alle incidenten uit het recente verleden
gesloten zijn. Ik mag dat tenminste aannemen en ik adviseer de
Raad dan ook niet te lang meer bij dat verleden stil te staan.
   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Van de kant van
vrijwel alle partijen zijn opmerkingen gemaakt over hetgeen ik
in een vorige raadsvergadering heb gezegd omtrent mijn vermoeden,
dat de auteur in kringen van Groen Links moet worden gezocht en
dan in de persoon van de heer Saris.
   Ik wil hierover het volgende opmerken. Niemand beschikt over
het bewijs en kent de identiteit van degene die het heeft gedaan.
Dat is ook na het onderzoek van de gemeentesecretaris niet anders
geworden. Ik vind het jammer en ik heb er spijt van, dat mijn
opmerkingen in het debat over datgene wat ik met mijn politieke
water voel, worden uitgelegd als juridisch relevante
beschuldigingen aan het adres van de heer Saris. In geen enkel
opzicht heb ik dat willen doen. Ik heb slechts een politiek
vermoeden willen uitspreken. Ik denk, dat de Raad van mij het
onmogelijke verlangt als mij wordt gevraagd, dat terug te nemen,
want ik heb dat vermoeden geuit. Dat was voor mij reëel en ik kan
daarvan niet terugkomen, want dan ben ik ongeloofwaardig, dus ik
kan aan het verzoek niet voldoen.
          (De heer PLATVOET: Waarom is het ongeloofwaardig nu
          het standpunt in te nemen dat u zich hebt vergist? Of
          zegt u soms, dat voor u op dit moment dat vermoeden
          nog steeds reëel is?)
   In eerste termijn heb ik gezegd, dat omtrent de beantwoording
van de wie-vraag de zaak in handen is gelegd van het Openbaar
Ministerie en dus niet meer in mijn handen is. Ik zeg daarover
dus ook niets meer.
          (De heer PLATVOET: Trekt u daarmee dat vermoeden in?)
   Ik heb gezegd wat ik hier heb gezegd en ik heb geprobeerd dat
zo zorgvuldig mogelijk te formuleren.
          (Mevr. VAN DER STOEL: Bij het vorige debat heeft de
          VVD-fractie een paar keer gezegd tegen mensen die
          dergelijke opmerkingen plaatsten, dat degene die
          beweert ook moet bewijzen. Dat geldt natuurlijk ook
          voor de heer Bruins Slot. Ik vind, dat de heer Bruins
          Slot zich er nu wat gemakkelijk met een trucje
          onderuit probeert te redeneren door te zeggen, dat het
          nu onder de rechter is of althans woorden van die
          strekking te gebruiken. Mag ik dan van de CDA-fractie
          vernemen of zij zich in totaliteit achter de woorden
          van haar eigen fractievoorzitter blijft scharen? Of is
          het hier zo, dat alleen de heer Bruins Slot niet wil
          toegeven, dat hij het fout had?)
   Dat mag u vragen. Als er leden van mijn fractie zijn die er
behoefte aan hebben daarop te antwoorden, hoor ik dat wel, maar
in ieder geval is het zo, dat ik namens mijn fractie de
opmerkingen heb gemaakt die ik hier heb gemaakt. Het is mij niet
bekend dat het in deze Raad ooit eerder is voorgekomen, dat
wanneer iemand een sluitende formulering gaf, dat werd aangemerkt
als een debat-trucje. Dat ben ik zelfs van mevr. Van der Stoel
niet gewend.
          (Mevr. VAN DER STOEL: Dan nog maakt u zich er
          gemakkelijk vanaf, want u geeft geen antwoord op de
          vraag, gesteld door de heer Platvoet, de heer Robbers,
          mevr. De Waart en mij: handhaaft u uw beweringen van
          de vorige keer?)
   Ik heb zojuist uitdrukking gegeven aan het feit, dat het mij
spijt voorzover mijn opmerkingen hebben gefunctioneerd en zijn
uitgelegd als een beschuldiging.
          (Mevr. VAN DER STOEL: Dat uitleggen is door de Raad
          gedaan. U probeert daarmee te zeggen, dat u het zo
          niet hebt bedoeld.)
   Ik vind het langzamerhand stomvervelend worden, dat u steeds
een stukje uit een zin van mij aanhaalt en het andere stukje
stelselmatig niet wilt horen.
          (Mevr. VAN DER STOEL: Waarom zegt u nu niet ronduit in
          deze raadsvergadering, in de openbaarheid, dat u iets
          hebt gezegd dat u niet had moeten zeggen?)
   Dat zeg ik dus niet.
          (Mevr. VAN DER STOEL: Dat wilde ik graag van u horen.
          Ik wilde horen, dat u dat niet in de openbaarheid wilt
          zeggen. Waarvan akte!)
   Ik heb in de vorige vergadering gezegd wat ik heb willen
zeggen. Ik ga daarvoor op dit moment niet wegkruipen. Als u
probeert mij dat te laten doen, maakt u van mij een halvegare
idioot en daaraan doe ik niet mee.
   Ik wil op een ander onderwerp overgaan, dat naar mijn mening
ook veel belangrijker is. Het gaat in dit debat om de
geloofwaardigheid van de wil van de akkoordpartners om met elkaar
politiek samen te werken en het dagelijks bestuur van deze stad
ter hand te nemen. De Voorzitter heeft ' ik heb dat zojuist bij
interruptie ook al gezegd ' aangegeven, dat wij over de typering
van het verleden niet van mening verschillen. Ik ben vervolgens
overgegaan tot een beoordeling van de vraag of het toevoegen van
de appendix het in zich heeft de verwachting te rechtvaardigen,
dat hierin verandering komt. U denkt er positief over. U denkt,
dat de appendix een verandering markeert.
          (De VOORZITTER: Dat zullen wij wel zien. Wat is echter
          de staatsrechtelijke betekenis van een "motie van
          ongeloof"?)
   Ik kom nog op die "motie van ongeloof" terug. Ik heb in de
eerste termijn goed geluisterd. Ik heb ook goed gelezen wat de
heer Platvoet destijds in Het Parool verklaarde over de PvdA. In
eerste termijn heeft de heer Platvoet omtrent zijn akkoordpartner
PvdA en zijn opmerkingen over die akkoordpartner gezegd, dat zij
elkaar fors de waarheid hebben gezegd. Ik stel vast, dat het
leugens waren en dat de verbrokkeling van de PvdA, die in eerste
termijn...
          (De heer PLATVOET: Op welke leugen doelt u? U moet wel
          een beetje op uw woorden letten. Welke leugen is
          verteld toen de akkoordpartners onderling elkaar even
          diep in de ogen hebben gekeken?)
   Dat moment bedoel ik niet. Ik heb het over het moment waarop
u uw mond opendeed ten overstaan van Het Parool en uit uw mond
werd opgetekend, dat de verdeeldheid in de PvdA-kring aanleiding
was om een eind te maken aan de absolute meerderheidspositie van
de PvdA in dit College van Burgemeester en Wethouders. In de
eerste plaats wijs ik erop, dat de PvdA in het College absoluut
geen meerderheidspositie heeft.
          (De heer PLATVOET: Ik raad u aan de tekst een keer
          goed te lezen van het artikel in Het Parool. Kwam in
          dat artikel het woord "absoluut" voor?)
   Er is geen verschil tussen absolute meerderheidspositie en
meerderheidspositie. Was het wel een meerderheidspositie van de
PvdA in het College? Dat hebt u gezegd.
          (De heer PLATVOET: Ik heb over een
          oververtegenwoordiging gesproken.)
   Neen, u hebt het woord "meerderheidspositie" gebruikt. Of
hebben de journalisten gelogen? De heer Platvoet had het in
eerste termijn over elkaar fors de waarheid zeggen en ik
constateer, dat hij gewoon precies hetzelfde doet als wat hij in
Het Parool deed. Hij is niet veranderd. Juist het feit dat hij
niet is veranderd, geeft mij geen vertrouwen in de waarde van de
appendix aan het Programakkoord 1990-1994. De heer Platvoet is
geen snars veranderd. Hij is precies dezelfde gebleven. Ik
waardeer dat in hem. De heer Holvast steekt zijn duim omhoog, zo
kennen wij elkaar. Blijft u vooral zo, want in de politiek moet
men het hebben van het handhaven van de eigen identiteit.
          (De heer PLATVOET: Hieraan heb ik niets toe te
          voegen.)
   Juist omdat u op dat punt dezelfde bent gebleven, heb ik geen
vertrouwen dat de toevoeging van de appendix aan het
Programakkoord 1990-1994 een heilzame werking heeft. Om die reden
en alleen daarom was het van belang de "motie van ongeloof" in
te dienen. De Voorzitter zegt, dat het een te zotte motie is,
maar ik vind het te zot, dat zo'n kwalificatie van de Voorzitter
komt. Juist om die reden is die "motie van ongeloof" van belang.
Het is van belang, dat alle partijen die hebben geluisterd naar
hetgeen van de zijde van de fractie van Groen Links in eerste
termijn naar voren is gebracht, handhaven, dat Groen Links een
betrouwbare collegepartner is. Groen Links is niet veranderd,
Groen Links wil helemaal niet veranderen en bevestigt dat ook in
tweede termijn. Met die gegevens in hun achterhoofd zullen de
partijen in deze Raad zo meteen over die "motie van ongeloof"
moeten stemmen.
   Ik raak door mijn tijd heen. Ik merk dat de akkoordpartijen
zeer hechten aan het besloten akkoordpartnersoverleg. Mijn
fractie hecht veel waarde aan openbaarheid van bestuur en wil bij
dezen een voorstel indienen waarbij de akkoordpartners worden
uitgenodigd in het vervolg in het openbaar overleg te plegen.
          (Wethouder DE GRAVE: Wil de heer Bruins Slot deze
          opvattingen ook nog eens melden in Den Haag, zodat het
          torentjesoverleg en het bewindsliedenoverleg in CDA-
          kring uit het jargon van de staatsrechtelijke
          verhoudingen worden geschrapt? Dat zou echt
          bestuurlijke vernieuwing zijn.)
          (De heer PLATVOET: Inclusief het bisschoppenoverleg.)
   Ik heb nooit begrepen, dat de heer De Grave er een zo groot
voorstander van was, dat hier in de Gemeenteraad op dezelfde
dualistische wijze zou worden geopereerd als in de Tweede Kamer.
Als dat nog eens een keer wet wordt, wil ik graag zijn verzoek
overbrengen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

28ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden Bruins Slot, J.
van Duijn, Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en Molleman om de
akkoordpartners uit te nodigen, hun akkoorpartnersoverleg in het
openbaar te houden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 339, blz. 1464).

   Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in
behandeling genomen.

   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De
collegepartijen mogen van mij best verdeeld zijn, want de
oppositie is dat ook. De heer Bruins Slot en ik zijn het ook niet
elke dag met elkaar eens. Ik vind, dat hij ook vandaag weer een
veel te barse toon aanslaat. Hij zou best enige waardering mogen
tonen voor het amusante karakter van de appendix. Het is toch
uniek, dat wij hier een dergelijk stuk op tafel hebben? Om nu te
zeggen, zoals de Voorzitter doet, dat er een onhoudbare situatie
dreigde, omdat de samenwerking niet zo lekker ging en omdat er
onderling wantrouwen bestond tussen de collegepartijen, vind ik
overdreven. Onderling wantrouwen tussen politieke krachten is
sinds Machiavelli een natuurlijk feit. Het is alleen te loven,
dat er eens een keer een College is dat daarvoor openlijk
uitkomt. In het verleden is dit altijd bedekt met de mantel van
de macht. Er is dus niets bijzonders aan de hand, behalve een
lichte kentering naar iets meer openheid; niet naar echte
openheid, want nog altijd zegt de Voorzitter, dat openbaarheid
van collegevergaderingen niet echt nodig is, omdat er moet worden
bestuurd. Dat was altijd al zo, maar wij leven nu in een tijdperk
waarin aan de stijl van het besturen bijzondere waarde wordt
gehecht en waarin wij spreken over de verhouding tussen
bestuurders en burgers, kiezers en gekozenen. Denkt men hierover
verder na, dan komt men tot de conclusie, dat men, als men lekken
en rellen daarover wil voorkomen, men moet streven naar
systematische, maximale openbaarheid. Daarbij kan best horen, dat
het College ook openbare vergaderingen houdt, zoals wij die
tegenwoordig ook af en toe hebben gehad van de Commissie voor de
Werkwijze van de Gemeenteraad en Ä systematisch Ä van de
commissies van advies en bijstand. Dat was vroeger allemaal niet
zo. Openbaarheid is ook een kwestie van wennen. Zelfs
vergaderingen van sommige fracties zijn openbaar. Dat is een
stijl die men zich geleidelijk aan eigen moet maken. In het beginziet men
daar sterk tegenop en denkt men, dat men zich moet
uitsloven omdat de pers erbij is, maar geleidelijk aan went dat.
Dan kan dat altijd en draagt het bij aan de intensiteit van de
democratie.
   De Voorzitter heeft terecht gezegd, dat het allemaal
vanzelfsprekend lijkt als men dit alles nu op papier ziet staan.
Dat is het ook, want wat er staat is niets anders dan dat wij ons
best doen, gezamenlijk te werken. Zo is het altijd geweest. Nu
hebben wij dan een appendix die dit benadrukt. Dat is aardig
gevonden, maar ik vind het niet echt nodig dat dit nu aan de Raad
wordt voorgelegd.
   Wethouder Genet heeft wel degelijk staan lekken. Hij ontkent
dat nu. De Voorzitter geeft impliciet toe, dat hij wel heeft
gelekt, door te zeggen, dat het incident gesloten is. Er is dus
kennelijk een incident geweest. Dat weet ook iedereen. Alleen,
de collegepartijen drukken zich nu gezamenlijk uit in het
standpunt, dat niemand daarover meer valt, los van een enkele
interruptie van de heer Platvoet. Andere collegepartners, zoals
de VVD Ä die duidelijk het slachtoffer was van het lekken van
wethouder Genet Ä doen er nu het zwijgen toe. Echte vooruitgang
is deze discussie over de appendix dus niet.
   Ten slotte merk ik op, dat het naar mijn mening wel een heel
concreet alternatief is om over te gaan tot een werkwijze waarbij
het College met verschillende, door de Raad af te wegen
mogelijkheden naar de Raad komt, niet met ‚‚n voordracht waar
iedereen in het College achter staat maar met twee of misschien
zelfs drie mogelijke oplossingen voor bestuurlijke problemen,
waarover de Raad dan maar moet beslissen. Daarmee verlegt men dus
de discussie openlijk naar het centrum van het gemeentelijk
bestuur. Dat beschouw ik voor de bevolking als grote winst.
   Mevr. DE WAART-BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Wij waren het
zeer eens met uw beantwoording, met name inzake de overeenkomsten
die wij hebben als wij kijken naar het optreden, de samenwerking
en de vrijblijvendheid van de Raad en het College. U hebt gelijk
als u zegt, dat wij moeten proberen meer vooruit te kijken en
niet allerlei incidenten naar voren te halen. Ik heb Ä evenals
de woordvoerders van de fracties van de VVD en D66 Ä gezegd, dat
wij hieronder een streep moeten zetten en dat wij vooruit moeten
kijken. Ik moet zeggen, dat ik de bijdrage van de fractie van
Groen Links, met name op dit punt, niet chique vind. Ik hoop, dat
die fractie zal zeggen, dat wij nu gevieren doorgaan. Wat ons
betreft, zou het ook goed zijn als de heer Platvoet zei, dat zijn
fractie gewoon wil meefunctioneren, zoals hij in eerste termijn
zei, dat men deel wil uitmaken van het College. Ik hoop ook, dat
hij zal zeggen dat meebesturen ook wel eens betekent, dat men
zich schikt. Dat zou wat ons betreft heel plezierig zijn.
   Ik heb al gezegd, dat wij de toekomst zonnig tegemoetzien. Dat
blijf ik van mening.
          (De heer BRUINS SLOT: Mag ik u iets vragen?)
   Zowel in uw eerste als in uw tweede termijn ben ik het voor
een deel met u eens, alleen overdrijft u altijd zo sterk.
          (De heer BRUINS SLOT: Is het incasseringsvermogen van
          de PvdA-fractie onbeperkt?)
   Neen, absoluut niet.
          (De heer BRUINS SLOT: Kunt u dan ook aangeven welke de
          grenzen zijn en wanneer zij zijn bereikt?)
   Dat zal blijken bij beleidsbeslissingen die wij hier nemen.
Wij zijn in ieder geval van plan, ons te houden aan de afspraken,
neergelegd in de appendix.
          (De heer BRUINS SLOT: Ik meende, dat het politiek
          zelfbewustzijn ook een onderdeel is van het
          zelfvertrouwen dat een College kan uitstralen.)
   De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Hartelijk dank voor
uw antwoord in eerste termijn. Ik kan daar met u een dikke streep
onder zetten. Wij zijn het met u eens. Wanneer wij nu met het
voorstel, de appendix aan het akkoord toe te voegen inderdaad als
collegepartners uitspreken, dat wij vertrouwen in elkaar hebben
en wanneer wij daartoe de ruimte die wij elkaar gunnen afbakenen,
geeft dat de ruimte aan waarin wij ook tot besluiten kunnen
komen. Daarvoor hebben wij ons laten inhuren. Het gaat om de
stad.
   Ik vind, met alle respect, de manier waarop in dit debat wordt
gesproken over de vermeende kwalijkheid van besloten
vergaderingen ten opzichte van openbare een karikatuur van
datgene wat ik van serieuze mensen gewend ben. Er is niets in de
wereld wat niet eerst goed wordt overwogen voordat het naar
buiten wordt gebracht. Dat is niet alleen maar een aangelegenheid
van ‚‚n persoon. Een tegenstelling creëren is een karikatuur van
een zorgvuldige werkwijze. Elke kreet die men hier slaakt, met
name van de zijde van de CDA-fractie, vind ik een bevestiging van
de ondoordachtheid van het overleg met verstandige mensen in een
binnenkamer.
          (De heer BRUINS SLOT: Vindt u niet, dat deze
          opmerkingen van u ook de kwalificatie van een
          karikatuur verdienen, maar dan een karikatuur van de
          opvattingen die D66 als eerste politieke partij
          omtrent de openbaarheid van bestuur naar voren heeft
          gebracht?)
   Wij hebben openbare vergaderingen. Als er ‚‚n partij voor
openbaarheid is, is het wel D66. Onze fractievergaderingen zijn
openbaar. In principe zijn alle college-onderhandelingen
openbaar. Er zijn echter momenten dat men vertrouwelijk met
collega's wil overleggen. Daar is niets mis mee. Als u dat als
een tekortkoming van de openbaarheid van bestuur wilt doen
voorkomen, bent u een karikatuur aan het maken. Het gaat erom,
verstandig en zorgvuldig met de zaken om te gaan.
   Ten slotte is een misverstand gewekt, met name door de heer
R.H.G. van Duijn, alsof een tegenstelling zou bestaan tussen
bestuurlijke vernieuwing en het maken van goede afspraken voor
procedures. Ik bestrijd dat. Juist bestuurlijke vernieuwing
vraagt de grootst mogelijke ruimte voor het optreden van
verschillende partijen. Daarvoor maakt men goede afspraken.
          (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Als zij goed zijn, heb ik
          er geen enkele moeite mee. Ik heb alleen een
          tegenstelling gesignaleerd tussen het niet houden van
          openbare collegevergaderingen en bestuurlijke
          vernieuwing.)
   De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. U hebt zware woorden
gebruikt voor de situatie die zich in de laatste periode heeft
ontwikkeld. Wij kunnen ons daarin voor een belangrijk deel
vinden, zij het dat ook in de appendix relativerende opmerkingen
staan over het feit, dat veel zaken wel in collegialiteit worden
afgewikkeld. De zaken die alle aandacht trekken, zijn ook vaak
zaken geweest waarover meningsverschillen bestonden. Wat de rol
van het College betreft, doet men enkele aanbevelingen, waarvan
de derde betrekking heeft op de functie van de Voorzitter. Uit
uw antwoord in eerste termijn begrijp ik, dat u met name dit punt
onderstreept.
   Over de vraag van de PvdA-fractie, of wij willen doorgaan, heb
ik in eerste termijn geen enkel misverstand laten bestaan. Ik heb
in eerste termijn een aantal zaken uit het verleden genoemd,
omdat ik vind, dat de eerlijkheid van dit debat erom vraagt, in
alle zuiverheid terug te kijken, er met deze appendix een streep
onder te zetten en op basis van de gemaakte afspraken met alle
kracht te proberen in de resterende periode nog een aantal zaken
af te ronden of op de rails te zetten. Wat de fractie van Groen
Links betreft kan hierover geen misverstand bestaan. Het
incasseringsvermogen van onze fractie is ook niet onbeperkt, al
behoeven wij niet al te bevreesd te zijn voor de aanvallen van
de oppositie. Eigenlijk kan men constateren, dat de oppositie in
deze Raad vandaag een stille dood is gestorven.
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. In uw eerste
termijn hebt u nog eens dunnetjes overgedaan wat in de analyse
van voorstel nr. 312 staat. Daarbij hebt u ook gebruik gemaakt
van het rapport van de gemeentesecretaris. Nu u, als Voorzitter
van de Raad, ook nog een aantal punten van de incidentenpolitiek
uit het recente verleden over het voetlicht hebt gebracht, moet
de conclusie toch zijn, dat de prietpraat van de heer Bruins Slot
over beslotenheid achter geheime deurtjes volstrekte onzin is
gebleken. Ik kan mij uit de vorige raadsperiode nog herinneren,
dat het er bij discussies over lekken heel anders aan toeging.
          (De heer BRUINS SLOT: Welke?)
   Ik kom daarop aanstonds terug. Ook de redenering van de heer
Bruins Slot, als zou de bestuurlijke vernieuwing in deze periode
stilstaan, is niet de onze.
   De heer Bruins Slot heeft ook gezegd, er geen vertrouwen in
te hebben, dat het nu beter zal gaan met de akkoordpartijen en
met de verdere uitvoering van het beleid. De VVD-fractie heeft
de politieke wil, met deze vier partijen de rit vol te maken en
ons daarbij te baseren op het Programakkoord 1990Ä1994. Daarin
is naar ons oordeel neergelegd welke de problemen in deze stad
zijn en wat de richting van de oplossingen is. Dat akkoord willen
wij ook voor 1994 uitvoeren.
   De VVD-fractie wacht met spanning de eerste uitnodiging af van
de CDA-fractie, de openbare vergaderingen van die fractie bij te
wonen.
          (De heer BRUINS SLOT: Het is tamelijk flauw, dat u
          niet terugkomt op lekpraktijken uit een vorige
          collegeperiode, terwijl u dat had aangekondigd.)
   Ik kom straks even bij u langs.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. U hebt mijn
conclusies omtrent de kwaliteit van besturen niet tegengesproken,
dus ik neem aan, dat ik het bij het juiste eind had.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik beklemtoon
nogmaals, dat er inmiddels eendracht is in het College, terwijl
ik in deze vergadering nog steeds aanvallen hoor op individuen
binnen dat College. Zo heeft wethouder Saris bij het stemmen over
de identiteitskaart bewezen, dat hij met het College meestemde.
Bij het Barbizon-hotel en de kwestie van de ondergrondse garage
stemde wethouder Saris ook met het College mee. Bij een directie
gaat het precies zo. Ook al is men tegen, als er van buiten een
vraag komt, zegt men, voor of tegen te zijn, precies zoals de
meerderheid van het College heeft gestemd. Zo hoort het en zo
moet het blijven.
   De VOORZITTER: Ik volsta met een opmerking over de
bestuurlijke vernieuwing. Mevr. Witte heeft terecht gevraagd waar
het elan van 1990 is gebleven, toen wij hierover afspraken
maakten. Ik hoop, dat met deze nieuwe situatie dat elan ook weer
terugkeert. Bestuurlijke vernieuwing gedijt alleen in een gezond
politiek klimaat. Intussen gaan de voorstellen door. Er is nu een
nieuw rapport onderweg naar de Raad waarin voorstellen worden
gedaan voor het slot van deze collegeperiode. Daarbij gaat het
om heel concrete, door de fractievoorzitters uitgewerkte
voorstellen om de kloof tussen kiezers en gekozenen op
onorthodoxe wijze te overbruggen. Dat kan natuurlijk alleen maar
als wij niet in de tussentijd over elkaar heen rollen over
allerlei zaken die de kiezers veeleer minder dan meer bij de zaak
betrekken. Met de wending die dit debat heeft gegeven aan het
politieke klimaat in Amsterdam is naar mijn mening ook weer een
goede voedingsbodem geschapen voor de voortzetting van de
bestuurlijke vernieuwing.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.

   De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Voorstel nr. 335
brengt mij in verlegenheid. De CDA-fractie neemt de appendix wel
buitengewoon serieus door geen geloof te hechten aan de heilzame
werking ervan. Ik geloof ook niet zo sterk in die appendix, zoals
ik heb laten merken, maar toch heeft deze wel een bepaalde
amusementswaarde. Lachen is heilzaam. Daarom heb ik er geen
bezwaar tegen, dat de collegepartijen deze appendix aan hun eigen
collegeprogram toevoegen. Dat is hun zaak. Het gaat om een
document dat niet het mijne is. Ik zal dus ook niet voor dit
voorstel stemmen.
   De heer HOFMAN: Bij voorstel nr. 338 wens ik mij van stemming
te onthouden.

   Het voorstel-Bruins Slot-c.s. (nr. 335) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Beaux, Bruins Slot, Bruyn, J. van
Duijn, Molleman, Spit en  mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor
het voorstel hebben verklaard.

   De heer PLATVOET: Ik verzoek u, de vergadering gedurende enige
minuten te schorsen voor overleg.

   De vergadering wordt geschorst van 15.50 uur tot 15.52 uur.

   De VOORZITTER heropent de vergadering.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Bruins Slot c.s.
(nr. 336).

   De heer PLATVOET (stemmotivering): In voorstel nr. 336 wordt
zozeer de voorkeur uitgesproken voor de fractie van Groen Links,
dat wij daarvan verlegen worden. Wij zullen er daarom tegen
stemmen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat op verzoek van de heer Bruins
Slot een hoofdelijke stemming zal plaatsvinden.

   Het voorstel-Bruins Slot c.s. (nr. 336) wordt met 42 stemmen
tegen en 0 stemmen voor verworpen.

   Voor: geen der leden.

   Tegen: de leden mevr. Agtsteribbe, Bakker, Balai, Beaux,
Bouma, Bruins Slot, Bruyn, mevr. Clerx, Cornelissen, J. van
Duijn, R.H.G. van Duijn, Esajas, Genet, mevr. Van der Giessen,
De Grave, Ten Have, Van Hoeve, Hofman, Holvast, Hooijmaijers,
Houterman, Hulsman, mevr. De Jong, Jonker, Molleman, mevr.
Oedayraj Singh Varma, mevr. Onstenk, Oranje, Platvoet, Robbers,
Saris, mevr. Van der Sluis, mevr. Spier-van der Woude, Spit,
Stadig, mevr. Van der Stoel, mevr. Tanja, mevr. De Waart-Bakker,
mevr. Weltevreden-van den Bos, mevr. Wildekamp, mevr. Witte-
Buijserd en Van Wijk.

   Aan de stemming werd niet deelgenomen door de leden: mevr.
Grewel, Van der Laan en Veldman.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 337) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de heer R.H.G. van Duijn zich voor het
voorstel heeft verklaard.

   Het voorstel-mevr. De Waart-Bakker c.s. (nr. 338) wordt bij
zitten en opstaan aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Beaux, Bruins Slot, Bruyn, J. van
Duijn, Molleman, Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en mevr.
Witte-Buijserd zich tegen het voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-Bruins Slot c.s. (nr. 339) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Beaux, Bruins Slot, Bruyn, J. van
Duijn, R.H.G. van Duijn, Molleman, Spit, mevr. Weltevreden-van
den Bos en mevr. Witte-Buijserd zich voor het voorstel hebben
verklaard.

   De notitie onder B en de voorstellen onder A en D worden voor
kennisgeving aangenomen.

   5
   Interpellatie van het raadslid R.H.G. van Duijn inzake het
politieoptreden tegen de bezetting van het hoofdkantoor van de PvdA naar
aanleiding van bezuinigingen op jongeren en studenten (Gemeenteblad afd.
1, nr. 287, blz. 1273).

   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de Raad voor
het feit dat ik deze interpellatie mag houden. Ik dank Ingelize de Jongste
voor haar inleiding tot deze interpellatie. De nieuwe generatie studenten
heeft de Gemeenteraad twee weken geleden verzocht, stelling te nemen tegen
de bezuinigingen op de voorzieningen voor jongeren, of zij nu studenten
zijn of werken of niet werken. Dat gebeurde in een kleine forumdiscussie
met enkele raadsleden hier aan de Amstel. De zon scheen toen en sinds die
tijd heeft de demonstrerende studentenbeweging in Den Haag een weinig
gastvrij en zelfs bloederig onthaal gekregen. Daarom is het goed, dat nu
de overwegend linkse Gemeenteraad van Amsterdam de gelegenheid krijgt, zich
uit te spreken over de bezuinigingen en over het politieoptreden. Ik doel
op de twee ontruimingen die op maandag 3 mei 1993 door ingrijpen van de
Politie hebben plaatsgevonden.
   De eerste ontruiming betrof de Vrije Universiteit. Die ontruiming was
naar mijn oordeel in strijd met het principe, dat de universiteit een
vrijplaats behoort te zijn voor discussies over wetenschap en samenleving
zonder dat van buitenaf gewelddadig wordt ingegrepen. Net was telefonisch
een aarzelend gesprek op gang gekomen tussen de studenten en het College
van Bestuur toen de Politie de studenten verwijderde. Dat gebeurde nota
bene, terwijl ik de Voorzitter van de Raad nog een week tevoren per brief
had gevraagd terughoudend te zijn met de inzet van Politie in het geval van
studentenbezettingen van
universiteitsgebouwen. In die brief heb ik hem er ook aan herinnerd, dat
hij zich bij de bezetting van het Maagdenhuis in 1969 aanvankelijk op het
standpunt had gesteld, dat praten de voorkeur verdient boven gewelddadige
ontruiming. Was dat misschien een jeugdzonde? Ik wil graag weten hoe hij
het nu ziet. In elk geval was het geen gebaar van solidariteit van het
Amsterdamse stadsbestuur, om het zacht uit te drukken.
   Bij de ontruiming van het PvdA-kantoor is het er ruwer aan toegegaan dan
bij de Vrije Universiteit. Een meisje werd met de wapenstok tegen de grond
geslagen en moest door de buren worden verzorgd. Ik heb hier een
ooggetuigeverslag van een buurtbewoner aan de Nicolaas Witsenkade, dat
enkele dagen daarna in De Volkskrant is verschenen. "Op maandag 3 mei rond
vier uur was ik met twee boodschappentassen op weg naar Albert Heijn. Tot
mijn stomme verbazing zag ik in een zijstraat van de Weteringschans een
cordon ME-ers. Waar zou dit machtsvertoon ' een agent liep rond met een
karabijn, de ME-ers hadden gasmaskers bij zich, er waren zes agenten te
paard ' voor nodig zijn? Enkele politieagenten waren op tamelijk onbeholpen
wijze bezig met mokers en koevoeten de deur van het partijkantoor van de
PvdA aan de Nicolaas Witsenkade te ontwrichten. Toen het eindelijk was
gebeurd, rende een handjevol agenten het pand binnen. Na een tijdje kwamen
zij weer naar buiten, een stel, hooguit 25, tamelijk passief verzet
plegende jongeren achter zich aan slepend. De jongeren werden buiten het
cordon op de grond gekwakt alsof het zakken aardappelen betrof. Een meisje
dat tegenstribbelde, werd zo hard op de grond gesmeten, dat wij op ongeveer
15 meter afstand nog een doffe dreun hoorden. Zij viel op haar achterhoofd.
Sommige jongeren scholden daarop de agenten uit voor fascisten. Het lijkt
mij onderdeel van de training van ME-agenten om daardoor niet geprovoceerd
te worden. Maar nee, dit was het sein om er eens flink op los te beuken.
De paarden kwamen in beweging en zo rende ineens een menigte buurtbewoners
in blinde paniek de drukke Weteringschans op. Dat daarbij geen doden vielen
door het voortrazende verkeer, daar mag zowel de Politie als de PvdA blij
om zijn."
   Eerlijk gezegd heb ik de laatste jaren in de illusie geleefd, dat de
Amsterdamse Politie sinds de jaren zestig aanmerkelijk subtieler te werk
gaat en ik vind het jammer te moeten constateren, dat het nu toch weer een
ouderwetse brute toestand was, dit keer onder verantwoordelijkheid van een
voormalig raadslid, dat destijds het politieoptreden terecht heeft
bekritiseerd. Vindt u dit niet een zwarte bladzijde uit de Amsterdamse
geschiedenis van de Politie? Verdienen de jongeren, de studenten dan geen
politieke bescherming van de kant van de gemeente? Staan er in de preambule
van het Programakkoord 1990-1994 dan geen roerende woorden over de
ondersteuning van zwakkere groepen? Laten wij blij zijn. Laten wij er trots
op zijn, dat er een nieuwe generatie jongeren is die niet alles pikt en
zich in staat toont tot verzet tegen een onrechtvaardige politiek. In het
Programakkoord 1990-1994, dat zojuist nog eens is bekrachtigd door de vier
collegepartijen, staat dat de akkoordpartijen niet zullen accepteren, dat
grote groepen in de Amsterdamse samenleving buiten de boot dreigen tevallen
en in een isolement dreigen te komen. De woorden "solidariteit" en
"onderlinge verantwoordelijkheid" zijn voorzien van een apart
aandachtsstreepje. Verder is in het Programakkoord 1990-1994 vermeld, dat
het vergroten van de betrokkenheid van de Amsterdamse burgers alleen kan
slagen als de inkomens van de verschillende bevolkingsgroepen niet scherper
uit elkaar groeien. Bij het rijk zal daarom steeds worden aangedrongen op
een eerlijke inkomenspolitiek.
   Zojuist heb ik ook gehoord, dat het Programakkoord 1990Ä1994 een meer
bindend element moet worden in deze Raad. Het komt mij voor, dat deze
teksten dan wel mogen dienen als uitgangspunt voor een beleid dat de
jongeren beschermt. De bezuinigingen die de Regering nu ten koste van een
specifieke groep wil doorvoeren, lijken even bruut als het politieoptreden
kort geleden op 8 mei in Den Haag was. De voornemens zijn: afschaffing van
de bijstandsuitkeringen voor jongeren tot 21 jaar; beknotting van de
basisbeurs met meer dan 20%; vermindering van de uitkeringen voor jongeren
tot 27 jaar.
   Ik vind, dat de gemeente de al dan niet studerende jongeren in
bescherming moet nemen, omdat het onrechtvaardig is een groep zo eenzijdig
en zwaar voor de bezuinigingen te laten opdraaien. Hoe staat het eigenlijk
met die tienduizenden miljonairs in Nederland? Worden zij strenger door de
belasting aangeslagen? Hoeveel moeten zij inleveren? Waarom investeert de
Regering wel op grote schaal in nieuwe wegen en tunnels? Ook in Amsterdam
doen wij dat. Denkt u maar aan de Piet Heintunnel. Het lijkt mij met het
oog op de toekomst verstandiger, dat de Regering meer in onderwijs en
minder in auto-infrastructuur gaat investeren, want de studenten hebben hun
studie toch al tot een spoedcursus gereduceerd gezien, vergeleken met de
brede en langdurige opleidingen die enige tijd geleden ' ik denk dat een
groot deel van de leden van de Raad dat heeft meegemaakt ' aan de
universiteiten werden aangeboden.
   Ons land heeft meer en veelzijdig onderlegde intellectuelen nodig en
minder asfalt. Het perspectief voor de jongeren is toch al ongunstiger dan
een tijd geleden vanwege de gegroeide werkloosheid. Ik stel daarom voor,
dat het College een brief op poten naar de Regering stuurt en daarin
duidelijk laat blijken, dat men moet afblijven van onze jongeren. Het
College moet daarvoor ook adhesie organiseren bij andere gemeenten.
   Tot slot wil ik de interpellatievragen voorlezen, zodat het College die
nauwgezet kan beantwoorden.
   1. Hoe kan de Burgemeester rechtvaardigen, dat het politieoptreden tegen
de bezetting van het hoofdkantoor van de PvdA op maandag 3 mei 1993 zo
woest is geweest, dat een meisje bewusteloos op straat bleef liggen na een
klap met de wapenstok (en ten slotte door de buren op de Nicolaas
Witsenkade verzorgd moest worden) en vele jongeren en studenten striemen
aan hun hals overhielden als gevolg van het feit dat zij door de Politie
aan hun sjaals en dassen naar buiten werden gesleurd en er....
   Misschien kan het wat rustiger worden in de zaal om mij in staat te
stellen de vragen goed voor te lezen.
    (De VOORZITTER: Iedereen heeft de vragen een- en andermaal bestudeerd.)
   Ik kan mij slechts herinneren, dat het gebruikelijk is de vragen voor
te lezen.
    (De VOORZITTER: Ik wist niet dat u zo traditioneel was. Ik zit te
    popelen om de vragen te beantwoorden.)
   Dat vind ik ook prima, als u het dan maar goed doet.
   Dan wil ik liever eindigen met het indienen van een voorstel waarin het
College wordt opgeroepen, bij de Regering bezwaar te maken tegen de
voorgenomen bezuinigingsmaatregelen en te proberen voor dat standpunt steun
te vinden bij andere gemeenten.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

29ø   Voorstel van 26 mei 1993 van het raadslid R.H.G. van Duijn inzake het
bezwaar maken tegen bezuinigingsmaatregelen tegen (studerende) jongeren
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 340, blz. 1465).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De VOORZITTER: In antwoord op de vragen van de heer R.H.G. van Duijn wil
ik het volgende zeggen. Ik zou het een afschuwelijke zaak vinden, maar ik
zie het ook niet zo gauw gebeuren, als een nieuwe spiraal van geweld zou
ontstaan tussen de Politie namens het "gezag" en een jonge generatie,
terwijl wij in het begin van de jaren tachtig die oplopende spiraal van
geweld heel bewust met beleid hebben doorbroken. Ik verwacht dan ook, dat
het politieoptreden voortaan proportioneel, met een juiste afweging van de
verschillende situaties zal plaatsvinden. Ik ben ook van mening, dat dat
in de afgelopen weken in deze stad is gebeurd.
   Ik zal eerst ingaan op de ontruimingen. Er hebben zich in de afgelopen
weken enkele bezettingsacties afgespeeld. Niet alleen op het kantoor van
de PvdA, niet alleen bij de Vrije Universiteit, waarover de heer R.H.G. van
Duijn nu vragen heeft gesteld, maar ook bij het Maagdenhuis - waarover ik
inderdaad een brief heb ontvangen van de heer R.H.G. van Duijn - het
kantoor van het bureau dat belast is met de uitvoering van het
Jeugdwerkgarantieplan in Amsterdam en op enkele andere plaatsen.
   Het model dat wij toepassen in het kader van het politiebeleid ' u weet
dat ik van heldere uitgangspunten houd ' is om te beginnen, dat als
aangifte wordt gedaan van lokaalvredebreuk waar dan ook, door wie dan ook,
met welk doel dan ook, politieoptreden dient plaats te vinden. Dat is
trouwens ook in de allereerste plaats een justitiële aangelegenheid. Te
allen tijde wordt er echter eerst naar gestreefd de situatie door middel
van overleg te beëindigen. Als de huisbewaarder klakkeloos aangifte komt
doen zonder zelf naar overleg te hebben gestreefd, wordt hij uitgenodigd
eerst te kijken of in overleg een oplossing kan worden gevonden. Ook als
vervolgens een ontruiming onvermijdelijk is, kunnen zich nog verschillende
situaties voordoen. Bij het Maagdenhuis is de situatie in overleg opgelost.
Politieoptreden was dus niet nodig, al is er wel op gezinspeeld.
   Bij het Bureau Maatwerk of het kantoor voor het Jeugdwerkgarantieplan,
is lang gewacht voordat politieoptreden plaatsvond. Het is een etmaal
blijven openstaan en de ontruiming heeft plaatsgevonden in het kader van
een afspraak. Op het moment waarop de Politie zou verschijnen, zou men
vertrekken, maar de Politie moest wel eerst verschijnen.
   Bij de Vrije Universiteit is het overleg een- en andermaal mislukt. Er
heeft overleg plaatsgevonden in twee ronden, maar uiteindelijk heeft het
College van Bestuur aangifte gedaan en verzocht om ontruiming. Deontruiming
heeft met de platte pet kunnen plaatsvinden, want er waren geen
aanwijzingen, dat enigerlei verzet zou worden gepleegd.
   Bij het hoofdkantoor van de PvdA lag het weer anders. Daar is gevraagd
of men bereid was het pand vrijwillig te verlaten als werd voldaan aan de
eis, dat de heer W"ltgens naar Amsterdam kwam. Daartoe was men niet bereid,
zodat vervolgens de partijvoorzitter aangifte heeft gedaan en om
politieassistentie heeft gevraagd. De Politie had aanwijzingen, dat een
ontruiming met de platte pet zonder effect zou blijven. Gelet op de
aanwijzingen heeft men besloten niet met de platte pet, maar met de inzet
van de Mobiele Eenheid (ME) tot ontruiming over te gaan. Dat is de uiterste
consequentie. Tijdens de ontruiming is voorts gebleken, dat van een
vrijwillig verlaten van het pand, ook toen de Politie eenmaal in het pand
aanwezig was, geen sprake was. Daarop heeft een ontruiming met ME-middelen
plaatsgevonden. Dat is proportioneel gebeurd. Ik heb geen andere
aanwijzingen en als dat niet zo mocht zijn, zullen wij klachten terzake
zorgvuldig uitzoeken. Ik heb geen aanwijzingen, dat bij dit politieoptreden
gewonden zijn gevallen, zoals de heer R.H.G. van Duijn suggereert.
   Hiermee zijn de vragen onder 1 en 2 beantwoord. Wat de vragen onder 3
en 4 betreft moet ik zeggen, dat het College nog niet in staat is een
algemeen oordeel over het kabinetsbeleid ten aanzien van jongeren uit te
spreken omdat er op dit moment in het kader van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) een gesprek met de Regering plaatsvindt over
de precieze inhoud en uitwerking van het voornemen te komen tot wijzigingen
in de Algemene Bijstandswet en de Jeugdwerkgarantiewet. Er is nog helemaal
geen helderheid over de uiteindelijke plannen. In die besprekingen zal
helderheid moeten worden verschaft over de gevolgen van de maatregelen voor
de positie van de belanghebbenden en over de vraag in welke mate de
gemeenten in staat worden gesteld in termen van regelgeving en financiën
de nieuwe beleidsvoornemens daadwerkelijk uit te voeren. Dus wij zijn nog
volop in overleg. Er is nog te veel onduidelijkheid om thans een afgewogen
oordeel in deze Raad te kunnen geven. In dat kader ' dit is een antwoord
op vraag 4 ' vinden wij het ook prematuur om oproepen te doen. Bovendien
zijn wij nu juist samen met alle andere gemeenten in het kader van de VNG
met de Regering in gesprek over haar voornemens.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind het een
onwelwillend antwoord en ook niet erg doordacht. Is dit nu de nieuwe geest
van het College waar die appendix voor dient? Ik weet werkelijk niet wat
ik met dit antwoord aan moet. De Burgemeester zegt, dat proportioneel door
de Politie is ingegrepen. De verslagen van de kant van de studenten en de
buurtbewoners spreken evenwel een zeer duidelijke taal. Er is volkomen
overbodig grof geweld gebruikt tegen een meisje dat zo akelig terechtkwam
nadat zij door de Politie was geslagen en op de grond gesmeten, dat zij
door de buren moest worden verzorgd. De studenten hebben zich niet bijster
agressief opgesteld, dus er was geen enkele aanleiding voor de Politie om
er zo op te gaan meppen. Bovendien is duidelijk, dat het, nadat de
studenten en jongeren eenmaal uit het kantoor van de PvdA waren verwijderd,
niet nodig was hen ook nog eens met paarden te achtervolgen. Ik vind
daarom, dat de Burgemeester zich ervan afmaakt door te zeggen, dat dit
optreden proportioneel is. Waarom geeft u niet openlijk toe, zoals de heer
Kok nu ook heeft gedaan, dat opnieuw een zwarte bladzijde is toegevoegd aan
de geschiedenis van het politieoptreden? Het is natuurlijk jammer, dat te
moeten doen, maar het is een feit en men komt er niet onderuit. Als men de
openbaarheid van bestuur wil nastreven en een open stijl wil hanteren, moet
men de waarheid onder ogen zien en ervoor uitkomen. Bij lokaalvredebreuk
moet de Politie optreden, dat is juist. Het is ook juist, dat dan overleg
wordt nagestreefd, maar dat overleg is bij de bezetting van het
hoofdkantoor van de PvdA niet serieus gevoerd en daarna is onnodig
hardhandig ingegrepen.
   Bij de Vrije Universiteit was duidelijk, dat het overleg nog niet echt
op gang was gekomen. Natuurlijk heeft het College van Bestuur om
assistentie gevraagd, dat is overigens niet natuurlijk, maar het heeft dat
gedaan. Ik geef dat toe, het heeft aangifte gedaan van lokaalvredebreuk,
maar ook toen had de Politie niet zo snel in actie behoeven te komen,
gegeven het feit, dat universiteiten nu eenmaal vrije en frisse lucht
zijnvoor de discussie in deze, hopelijk democratische, samenleving.
    (De VOORZITTER: U zegt dat u mij daarover een brief hebt geschreven.)
   Ik heb u een brief geschreven over de ontruiming van het Maagdenhuis.
Niet over de ontruiming van de Vrije Universiteit, maar ik heb wel gezegd,
dat u zich vroeger in het algemeen op het standpunt stelde, dat overleg met
studenten de voorkeur had boven politie-ingrijpen. Ik vind, dat u nu in een
andere geest hebt gehandeld. U hebt te snel de Politie erop afgestuurd en
u hebt verzuimd te voorkomen, dat de politie bij het PvdA-kantoor zo te
keer zou gaan als zij heeft gedaan. U hebt de Politie kennelijk niet de
instructie gegeven, dat zo vriendelijk mogelijk te werk moest worden
gegaan. Wij zijn dat verplicht tegenover de studenten en jongeren, gezien
de sociale situatie waarin zij zijn komen te verkeren. Die bezuinigingen
zijn inderdaad grof. U zegt echter, dat u nog niet in staat bent er een
oordeel over te geven. Ik begrijp dat niet van u. U bent de aanvoerder van
een College dat uit intelligente mensen bestaat, u bent de Voorzitter van
een Raad waarin intelligente raadsleden zitten, die bovendien met de
studentenbeweging hebben gediscussieerd en die dus in elk geval zeer goed
op de hoogte zijn van de politieke toestand en alles weten van de
beleidsvoornemens in Den Haag en de ernst en de onrechtvaardigheid daarvan.
Als u zich nu terugtrekt op de stelling, dat de VNG al met het Kabinet
overlegt over het Jeugdwerkgarantieplan is dat wel heel pover, want wij
weten allemaal, dat daarin, zoals het Kabinet nu opereert, geen echte
doorbraak is te verwachten. Wij weten allemaal, dat zelfs het beter
functioneren van het Jeugdwerkgarantieplan geen oplossing zal zijn voor de
bezuinigingsmaatregelen die de Regering heeft aangekondigd.
   Ik vind dus uw opstelling, dat een actie naar de Regering toe om de
studenten te beschermen, prematuur zou zijn, politiek onverantwoord en ik
hoop, dat de woordvoerders van de partijen in deze Raad daarover een ander
oordeel zullen uitspreken.
   Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Mijnheer de Voorzitter. Terecht hebben
jongeren en studenten actie gevoerd en voeren zij nog steeds actie. Bij
Bureau Maatwerk, dat zich bezighoudt met de uitvoering van het
Jeugdwerkgarantieplan, dus het kantoor waar de jongeren moeten worden
ingeschreven voor werk, is op een goede manier actie gevoerd en is het ook
goed gegaan. Ik ben niet met u van mening, dat op de andere plekken, waar
de Politie is opgetreden, proportioneel is opgetreden. Ik vind dat niet
proportioneel is opgetreden en ik vind ook, dat geweld is gebruikt. Ik heb
daarover gesproken met de mensen om wie het gaat, de studenten en de
jongeren. Er is niet op een goede manier te werk gegaan.
   Op hetgeen in Den Haag is gebeurd komt onze fractie in Den Haag terug
bij de behandeling van het totale politieoptreden.
   Wat de positie van de jongeren betreft, gaat het er mij om, dat wij als
Amsterdam een krachtig protest tegen de plannen in Den Haag ten aanzien van
de jongeren laten horen. Als deze plannen doorgaan, betekent dat toch een
verslechtering van de positie van de jongeren. Het gaat er niet om een
boekhouding op orde te krijgen, maar het gaat om essentiële belangen van
jongeren. Wij vinden dat juist jongeren een goede toekomst en een goede
plek in deze maatschappij moeten krijgen. Zij moeten goede studie- en
scholingsmogelijkheden hebben. Zij moeten zicht op werk hebben. De
mogelijkheden in het kader van het Jeugdwerkgarantieplan moeten worden
uitgebreid naar de marktsector en er moeten mogelijkheden komen voor het
behoud van het recht op uitkering op een niveau waarop de jongeren ervan
kunnen leven. Dat moet onze inbreng in Den Haag zijn. Wij moeten dus wel
een krachtig protest tegen de plannen van de Regering laten horen.
   Mevr. GREWEL: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie kan zich
vanzelfsprekend voorstellen, dat jongeren, werkloze jongeren, studerende
jongeren, op dit moment buitengewoon ongerust zijn over wat hen in de
komende jaren te wachten staat. Het is begrijpelijk, dat men vanuit die
ongerustheid een protest wil laten horen. Het gaat op dit moment in deze
Gemeenteraad niet om het politieke feit van het jongerenbeleid van dit
Kabinet, maar om de ontruiming van het kantoor van de PvdA in deze maand.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het gaat niet alleen om het politieoptreden,
    maar ook om de bezuinigingsmaatregelen.)
   Alles gaat altijd over alles. Mijn fractie kan, zolang de voorstellen
niet duidelijk ter tafel liggen, zolang het overleg in de VNG niet is
afgerond en zolang mijn Tweede-Kamerfractie nog geen duidelijke uitspraak
heeft gedaan...
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U hebt daarnet zelf een uitspraak gedaan
    door het Programakkoord 1990Ä1994 te onderstrepen en er een appendix
    aan toe te voegen.)
   ...zich voorstellen, dat jongeren ongerust zijn over de toekomst. Wat
de ontruiming van het pand betreft, hebben wij begrepen, dat de aanvrage
daarvoor procedureel juist is verlopen. Naar wij begrepen is er contact
geweest tussen de Politie en de bezetters en is naar aanleiding van dat
contact besloten tot een manier van ontruiming die wij liever ook niet
zien, maar die soms onvermijdelijk is.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Waaruit leidt u af, dat deze onvermijdelijk
    was?)
   Het zou prettig zijn als de Voorzitter in zijn antwoord inging op dat
contact met de bezetters en op de reden voor het overgaan tot deze
ontruiming. Overigens zijn wij van mening, dat ontruimingen met de platte
pet het prettigst zijn.
   Mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Wanneer u een aangifte
van lokaalvredebreuk krijgt, moet u optreden. Tot zover kan ik met uw
verhaal meegaan. Ik heb u ook horen zeggen, dat wij eventuele fouten die
zijn gemaakt moeten onderzoeken en dat daarover een rapportage moet komen.
Zijn er fouten gemaakt en, zo ja, wilt u ons dan zo snel mogelijk daarover
rapporteren?
   Naar aanleiding van de acties zelf begrijpt ook mijn fractie, dat
jongeren ongerust zijn en dat zij daartoe middelen gebruiken alsprotestmarsen
en bezettingen. Ook ik ben ervan overtuigd, dat de aangifte
en de ontruiming procedureel juist zijn geweest. Ik bespreek hier
uitsluitend de procedure, niet de vraag of het ook politiek handig was, het
pand op dat moment te laten ontruimen en of er sprake was van een kleine
bestuurlijke ramp. Dat neemt niet weg, dat onze fractie Ä ook die in de
Tweede Kamer Ä reeds heeft uitgesproken, dat wij de gang van zaken op geen
enkele manier vinden getuigen van een visie op beleid. Ik verzoek u, een
krachtig protest via de VNG te laten horen bij de Regering tegen dit
beleid, dat in de ogen van mijn partij geen beleid is.
   De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. De heer R.H.G. van Duijn heeft het
politieoptreden bij deze ontruiming aan de orde gesteld. Dat is zijn goed
recht. U hebt daarop adequaat geantwoord. Zolang de heer R.H.G. van Duijn
niet heeft aangetoond, dat uw antwoord bezijden de waarheid is, is voor mij
de discussie gesloten en meen ik, dat het politieoptreden adequaat was.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Vindt u het getuigenis van de buurtbewoners
    en van de jongeren die aan de bezetting hebben deelgenomen niet van
    belang?)
   Ik vind op dit moment het antwoord van de verantwoordelijke persoon Ä
de Burgemeester Ä van het meeste belang.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Omdat hij de Politie vertegenwoordigt?)
   Daarnaast probeert de heer R.H.G. van Duijn, bij dit onderwerp de
bezuinigingsmaatregelen aan de orde te stellen. Wat men daarvan ook denkt,
de Gemeenteraad van Amsterdam heeft geen taak in de meningsvorming over de
bezuinigingsvoorstellen. Gezien het ontbreken van die taak zullen wij dan
ook tegen het voorstel stemmen.
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie heeft in de
Gemeenteraad van Amsterdam jarenlang de lijn gevolgd, dat wij zouden
reageren op zaken die in Den Haag plaatsvinden wanneer zij specifiek slecht
zijn voor Amsterdammers. Dat hebben wij ook gedaan wanneer de VVD zelf in
het Kabinet zat. Nu de VVD niet in het Kabinet zit en het hier gaat om
landelijk beleid, zien wij geen reden, van die lijn af te wijken. Het gaat
hier om een generieke maatregel. Het is aan de Tweede Kamer en niet aan de
Gemeenteraad van Amsterdam, daarover een oordeel te vellen.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Ook ik begrijp, dat de
jongeren ongerust zijn, maar ik meen, dat er nog wel wat water door de
Amstel zal stromen voordat de Haagse politieke partijen daadwerkelijk de
jongeren echt de dupe laten worden. Per slot van rekening zijn zij de
toekomst.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Vooralsnog neem ik aan, dat het
optreden van de Politie niet uit de hand is gelopen, hoewel ik vind, dat
zij wel heel vlug bij het bewuste pand aanwezig was. Anderzijds vind ik
ook, dat de PvdA nu een partij is geworden die ordeverstoring van
vergaderingen uitlokt. Daarom verzoek ik u, voor de fractie van de PvdA
hetzelfde te laten gelden wat voor mij al lang geldt, namelijk: geen
toestemming voor die vergaderingen, omdat er wel eens heibel kon ontstaan.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Het moet uit de lengte of uit de
breedte komen. De heer R.H.G. van Duijn is een fervent aanhanger van het
Programakkoord 1990Ä1994, gericht op een open grenzen-politiek en op
bevoordeling van de hier-niet-thuishorenden boven de eigen bevolking. Ik
ben tegen bezuinigingspolitiek ten laste van de eigen jongeren. Ik vind het
voorstel van de heer R.H.G. van Duijn echter buitengewoon hypocriet. Ik
stem in het belang van onze jongeren, weliswaar onder protest, voor dit
voorstel.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat hoeft van mij niet.)
   De VOORZITTER: Ik heb erop gewezen, dat in vier verschillende situaties
van lokaalvredebreuk anders door de Politie is opgetreden. Daarbij heeft
het uiteraard de voorkeur, politieoptreden te vermijden en in overleg een
oplossing te vinden. Als de Politie dan moet optreden, hetgeen ook de heer
R.H.G. van Duijn heeft erkend met zijn opmerking dat de Politie bij
lokaalvredebreuk moet optreden...
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: In het algemeen, maar in dit specifieke
    geval had het op een heel andere manier kunnen gaan, namelijk met de
    platte pet.)
   Rechtsbeginselen gelden voor iedereen. In specifieke situaties wordt
specifiek opgetreden, zoals is gebleken bij de ontruiming van het pand van
het Bureau Maatwerk en van de Vrije Universiteit, waar men met de platte
pet heeft ontruimd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Waarom kon dat bij de ontruiming van het
    PvdA-kantoor dan niet?)
   Omdat de Politie aanwijzingen had Ä die ook zijn bewezen Ä dat men niet
onder zachte drang zou vertrekken.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is een heel vage uitspraak. Die
    aanwijzingen waren niet erg concreet. Misschien kunt u dan toch
    uitleggen waarop zij waren gebaseerd.)
   De aanwijzing was erop gebaseerd, dat zich onder de bezetters ook
autonomen bevonden.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Maar wat dan nog? Ieder van ons noemt zich
    wel eens "autonoom". Dat houdt verder niets in.)
   Bij politieoptreden moet men effectief optreden en met alle mogelijke
situaties rekening houden. Dat is hier ook gebeurd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Hebt u dan niet in de gaten, dat daarmee een
    sterke escalatie op gang wordt gebracht?)
   Ik ben van mening, dat het politieoptreden effectief, adequaat en
proportioneel is geweest. Ik kan u meedelen, dat noch bij het Openbaar
Ministerie, noch bij de Commissie voor politieklachten klachten zijn
binnengekomen over het politieoptreden. Mochten alsnog klachten worden
ontvangen, dan zullen deze worden onderzocht.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik stel voor, die klachten in de Commissie
    voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken enz. te bespreken.)
   Ik zeg u juist, dat er geen klachten zijn binnengekomen. Verder merk ik
op, dat u niet van twee walletjes kunt eten. Ik had ook een rapportage van
de Politie naar de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken
enz. kunnen sturen...
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat zou ik alsnog zeer gewenst vinden.)
   ...om deze daar in alle rust te bespreken, maar u hebt gemeend te moeten
interpelleren. Ik heb nu, in het kader van deze interpellatie, alle
informatie waarover ik beschik op tafel gelegd.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U hebt een rapportage van de Politie
    ontvangen?)
   Wat mij betreft, zijn wij thans uitgesproken.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Die rapportage kunt u dan toch aan de
    Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken enz.
    voorleggen?)
   Die rapportage hebt u thans gekregen.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is dan een buitengewoon summiere en
    onbevredigende rapportage. Het enige argument dat u hebt genoemd, is
    dat er autonomen in het spel waren.)
   Wat het ingediende voorstel betreft, lijkt het mij het beste als de Raad
daarover nu een uitspraak doet. Ik ga in dit stadium niet meer in op de
vraag of wij een massaal protest moeten laten horen tegen het beleid van
dit Kabinet. Ik laat die uitspraak aan de Raad over. Het is ook
terbeoordeling van de Raad of men dit nu inhoudelijk dan wel procedureel
vindt.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 340).

   De heer HOFMAN (stemmotivering): Ik vind, dat de gemeente Amsterdam zich
niet moet bemoeien met het kabinetsbeleid, tenzij dat helemaal uit de hand
loopt.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 340) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezigeraadsleden
de leden Beaux, Bruyn, R.H.G. van Duijn, Holvast, Hulsman, mevr.
Oedayraj Singh Varma, mevr. Onstenk, Platvoet, Saris en mevr. Tanja zich
voor het voorstel hebben verklaard.

   De interpellatie wordt gesloten.

   De vergadering wordt om 16.41 uur geschorst tot 19.30 uur

   De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en deelt mede, dat de wethouders De Grave en mevr. Wildekamp
verhinderd zijn, de vergadering van hedenavond bij te wonen.

   Aan de orde is:

   18
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot wijziging
van de bevoegdhedenverdeling ter zake van het marktwezen; wijziging van de
Verordening op de stadsdeelraden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 301, blz. 1329).

   Hierbij zijn tevens aan de orde:

   Adres van 17 mei 1993 van F.M.H. Zappeij, namens de Centrale Vereniging
voor de Ambulante Handel, inzake de heroverweging van de
bevoegdhedenverdeling terzake van het marktwezen.
   Adres van 20 mei 1993 van H. Bakker inzake de decentralisatie van het
marktwezen.
   Adres van 19 mei 1993 van F.M.H. Zappeij namens de Centrale Vereniging
voor de Ambulante Handel inzake de decentralisatie van het marktwezen.

   De heer VELDMAN: Mijnheer de Voorzitter. De langdurige discussies in de
commissie van advies en bijstand en de hoorzittingen hebben er in elk geval
toe geleid, dat het probleem is teruggebracht tot twee uitgangspunten,
namelijk een optimale overdracht of een maximale overdracht. Het moet
duidelijk zijn, dat wij als mede-invoerders van de stadsdeelraden voor de
maximale overdracht als uitgangspunt hebben gekozen, maar wel onder de
belangrijke randvoorwaarde, dat het anciënniteitssysteem moest worden
gehandhaafd. Alle partijen in de Raad waren het erover eens, dat dit
stelsel uniek was. De dagmarkt in Amsterdam was in Nederland uniek en dit
moet ook worden gehandhaafd. Zelfs de stadsdeelraden die op dat punt
voortdurend een afwijkende mening hadden, hebben dat vanaf het begin als
uitgangspunt geaccepteerd.
   De uiteindelijke toetsing van mijn fractie heeft plaatsgevonden op basis
van de genoemde randvoorwaarde. Zowel in de commissievergaderingen als
tijdens de hoorzittingen is namens mijn fractie duidelijk gezegd, dat de
toetsing aan die randvoorwaarde van doorslaggevende betekenis zou zijn voor
het standpunt van mijn fractie.
   De PvdA-fractie kiest voor het standpunt van het College en dat betekent
overdracht van een aantal bevoegdheden, zoals door het College voorgesteld,
maar het anciënniteitsbeginsel, de uitvoering, de controle daarop en de
verordening terzake Ä als die eventueel zou moeten worden bijgesteld Ä
moeten wel centraal geregeld blijven. Wij zijn tot die overtuiging gekomen
omdat in de discussies met de stadsdeelraden over de maximale overdracht
deze wel telkens hun standpunt hebben bijgesteld, maar helaas niet hebben
kunnen waarmaken, dat centrale regeling decentraal uitvoeren mogelijk zou
kunnen maken. Dat is ook wel vanzelfsprekend en dat toont enigszins aan,
dat die discussie eigenlijk geen inhoudelijke discussie is geweest, maar
een discussie over de vraag, of in het kader van de bestuurlijke
reorganisatie de maximale overdracht koste wat het kost moest worden
voortgezet. Wij vinden met het College echter, dat als de uitvoering zou
worden gedecentraliseerd, dit ertoe zou leiden, dat binnen enkele jaren het
anciënniteitssysteem zal zijn verdwenen, of dat dan nog slechts sprake zal
zijn van een anciënniteitssysteem per stadsdeel. Wij vinden, dat de
marktkooplieden gelijk hebben als zij stellen, dat er dan geen
anciënniteitssysteem meer is. Dat er een centrale verordening moet zijn
erkennen de stadsdeelraden ook, maar ik vind het een gotspe te stellen, dat
de uitvoering wel decentraal kan plaatsvinden. Op grond van de organisatie-
opvattingen is het niet mogelijk, iets centraal te regelen en vervolgens
decentraal uit te voeren op de manier zoals de stadsdeelraden zich dat
voorstellen.
   Ik ben uitermate teleurgesteld over het bericht, dat, ondanks de
onderhandelingen tussen de gezamenlijke stadsdeelraden en de bestuurlijke
werkgroep onder leiding van de heer Werkman met de centrale stad, zowel de
marktkooplieden als de Kamer van Koophandel en Fabrieken akkoord zouden
gaan met het voorstel van de stadsdeelraden; alle belemmeringen zouden voor
de centrale stad uit de weg zijn geruimd. Niets is echter minder waar.
Vanmiddag hebben alle partijen nog een fax-bericht van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken ontvangen, waarin wordt verzekerd, dat deze
uitdrukkelijk kiest voor het standpunt van het College; wij hebben ook van
de Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel bericht ontvangen, dat zij
nog steeds kiest voor het uitgangspunt van het College. Mijn fractie vindt
het bijzonder spijtig, dat een tendentieuze berichtgeving vanuit de
opstelling van de stadsdelen van doorslaggevende betekenis is. Naar mijn
mening behoort die berichtgeving tot de ongeoorloofde middelen waarover de
Voorzitter van deze Raad eerder deze dag al sprak.
   De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. In de jarenlange aan deze
voordracht voorafgaande discussie werd de VVD-fractie steeds weer voor
grote dilemma's geplaatst. Er zal nu echter bestuurlijke duidelijkheid
moeten worden verschaft. Op de principiële vraag, of wel of niet moet
worden doorgegaan met het huidige anciënniteitssysteem, heeft mijn fractie
enige tijd geleden al geantwoord, dat dit systeem moet worden gehandhaafd.
Dat heeft wel moeite gekost, maar wij zijn verheugd, dat nu ook de
stadsdelen de waarde van het in een lange historie opgebouwd systeem
positief beoordelen en het ook in stand willen houden.
   Wij zijn blij, dat de stadsdelen nu ook ermee akkoord gaan, dat het
beleid ten aanzien van de regelgeving met betrekking tot de markten, de
bevoegdheid van deze Raad blijft. De marktkooplieden hebben steeds
aangegeven, zeer zwaar aan deze punten te hechten. Ik ben ook blij, dat wij
de marktkooplieden kunnen toezeggen, dat het anciënniteitssysteem blijft
gehandhaafd en voor de verantwoordelijkheid van de centrale stad blijft,
evenals de marktverordening en de heffingsverordening.
   Wij moeten ook vooruitkijken. Op korte termijn staat ons heel wat te
wachten. Ik wijs op het directgekozen ROA en de stadsdelen die als
gemeenten-nieuwe stijl zullen functioneren. De vraag is dan, wat wij met
ons marktwezen doen. Ik ben bang dat binnen het ROA een verschillend
marktregime voor het huidige Amsterdam en de overige gemeenten niet
mogelijk is. Om te voorkomen, dat straks ons gehele marktsysteem in ‚‚n
klap ophoudt te bestaan, dan zullen wij nu onze maatregelen moeten nemen.
   Ook voor het ROA zal straks het principe van besturen op hoofdlijnen
gelden. Wij zullen nu al de scheiding moeten maken tussen beleid en
uitvoering. Daarmee maken wij de sterkste entree om straks ons marktsysteem
als ROA-systeem geaccepteerd te krijgen, waarbij alle gemeenten
verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van dat systeem.
   Met betrekking tot het instellen van de markten hebben ons bepaalde
signalen bereikt. Het is een bevoegdheid van de stadsdelen, maar onder
andere de Kamer van Koophandel en Fabrieken heeft recent nog aangegeven,
dat dit wel eens tot problemen zou kunnen leiden. Ook ik heb hedenmiddag
de eerder genoemde fax ontvangen en ik heb daaruit begrepen, dat de
stadsdelen er geen bezwaar tegen hebben, op vrijwillige basis maar wel zich
daartoe verplichtend, daaraan mee te werken.
    (De heer VELDMAN: Beschouwt u het als een contractuele afspraak of
    alleen maar als goede bedoelingen?)
   Niet alleen als goede bedoelingen. Ik kan mij voorstellen, dat de
stadsdelen gezamenlijk hun handtekening onder bijvoorbeeld een convenant
terzake zetten en zich daaraan ook houden. Zij wensen wel in de
desbetreffende commissie te worden afgevaardigd. Dat is niet nieuw; dat is
bij de Planologische Commissie ook het geval. De Raad moet een dergelijke
verplichting echter niet voorschrijven. Dat is naar mijn mening in strijd
met de decentralisatiegedachte, maar het lijkt mij wel een goede zaak als
er wordt geco"rdineerd en afgewogen.
   Na ontvangst van de fax van de Kamer van Koophandel en Fabrieken heb ik
daarmee telefonisch contact opgenomen. In dat gesprek viel mij op, dat er
blijkbaar sprake was van misverstanden over de uitleg van teksten. Nadat
ik mijn standpunt naar voren had gebracht en wij daarover hadden gesproken,
had de heer Van der Kolk geen overwegende bezwaren meer.
   Alhoewel ik waardering heb voor het standpunt van de PvdA-fractie, die
altijd zeer consequent is geweest in haar streven naar een maximale
afsplitsing en de afweging heeft gemaakt, voor het optimale model van het
College te kiezen, heb ik met het oog op de ontwikkelingen rond het ROA
andere gedachten over deze kwestie. Wij wensen de Amsterdamse markten op
de lange termijn in stand te houden en wij zijn dan ook bereid, nu de
uitvoering van ons beleid te decentraliseren. Mede namens de fracties van
het CDA, Groen Links en D66 dien ik een voorstel ter zake in.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

30ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden Van Wijk, Hulsman,
Cornelissen en mevr. Weltevreden-van den Bos inzake een nadere uitwerking
van de regeling tot toewijzing van de plaatsen op de markt enz.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 341, blz. 1466).

   Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling
genomen.

   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Aan de orde is nu het
restant van de z.g. E-lijst. De E-lijst omvat de bevoegdheden waarvan de
overdracht op nader te bepalen tijdstippen plaatsvindt, zo luidde de
omschrijving. De laatste twee jaar is er flink geruzied tussen enerzijds
de deelraden, anderzijds de Dienst voor het Marktwezen, de Secretarie en
niet te vergeten de marktkooplieden. De stadsdelen hielden vast aan de
eerder in raadsbesluiten gemaakte afspraken tot decentralisatie, waarvan
de verdeling tussen A- en E-lijst de schriftelijke weerslag was. De
centrale stad wilde een aantal wezenlijke elementen weer terug onder het
centrale bestuur brengen. Wanneer men nu na twee jaar strijd het eindbeeld
overziet, moet men eigenlijk constateren, dat de standpunten van de
wethouder en de stadsdelen elkaar redelijk zijn genaderd.
   Van de hoofdthema's, waarover iedereen het eens is, wil ik er twee
bespreken. In de eerste plaats is dat het anciënniteitssysteem. In de
voordracht staat terecht, dat het uit een oogpunt van rechtsgelijkheid en
rechtszekerheid van essentiële waarde is, dat dit systeem wordt voortgezet
en dat dit het beste zou kunnen worden geëffectueerd door een centrale
beheersdienst. De waarde van het eindmodel van de stadsdelen is, dat men
dat volledig heeft onderkend en dat men zich daarop heeft aangepast.
   Het tweede belangrijke punt waarover men het bestuurlijk wel eens is,
is het tarievenbeleid. Wij moeten constateren, dat er wat betreft de
reinigingskosten Ä ongeveer tweederde tot drie kwart van de kosten die de
markten veroorzaken Ä tussen de diverse markten grote verschillen bestaan.
Hierdoor zullen, in de tijd gezien, voor de diverse markten
tariefverschillen ontstaan en zoals dat tot op heden gaat is dat, gezien
de ontwikkelingen op dat punt, een onhoudbare situatie.
   Het meest substantiële verschil in inzicht dat is overgebleven betreft
de controle en de handhaving. Alhoewel de stadsdelen zich duidelijk
uitspreken over het belang van eenheid in het handhavingsregime, hetgeen
wij toch kunnen zien als een duidelijke handreiking, zijn wij het niet eens
geworden. Een belangrijk geschilpunt dat daaruit voortvloeit is de
plaatsbepaling van de marktmeesters. De zwart/wit-visie daarop heeft mijn
fractie sterk verwonderd. Waarom heeft het College niet overwogen, de
marktmeesters bestuurlijk onder de verantwoordelijkheid van de
stadsdeelraden te brengen, maar de beheersorganisatie, vanuit een
servicegedachte, centraal te houden? Die organisatie verleent dan diensten
aan de stadsdeelraden. Een dergelijke constructie Ä dat weten wij toch
allen Ä wordt al jaren met succes en zeer effectief bij de milieuhandhaving
toegepast. Een dergelijke constructie slaat een brug tussen de centrale
stad en de stadsdelen.
    (De heer VELDMAN: Mag ik u erop opmerkzaam maken, dat wij een convenant
    kennen voor het beheer van de sportaccommodaties? Er is onlangs een
    symposium gehouden over het functioneren van de sport in Amsterdam. De
    klachten die uit het werken met dit convenant voortkomen vormden het
    hoofdonderwerp van die vergadering. Als men dat weet, kan ik mij niet
    voorstellen, dat men zo enthousiast is over een convenant waarbij aan
    de ene kant de verantwoordelijkheid wordt gelegd en aan de andere kant
    de uitvoering.)
   Ik spreek niet over een convenant. Het ligt er maar aan, hoe men tegen
de zaken aankijkt. Ik kan dit aan de hand van een oud verhaal illustreren.
Het betreft twee schoenenverkopers die schoenen wilden verkopen in Afrika.
De een kwam terug met de mededeling, dat het een onhaalbare zaak was, omdat
daar iedereen op blote poten liep, terwijl de ander opmerkte, dat dit de
markt was, aangezien daar nog niemand schoenen had. Men kan het altijd
negatief bezien, maar men kan ook de positieve kanten bekijken.
    (De heer HOFMAN: U discrimineert wel door te zeggen, dat Afrikanen
    poten hebben!)
   Het zal duidelijk zijn, dat wij ons op dit punt kunnen spiegelen aan de
milieuhandhaving; daar kan het wel. Wij kunnen dan analyseren wat daar goed
gaat en dat in een bepaalde constructie gebruiken. Kan de wethouder dit
nader toelichten?
   Wanneer men naar de toekomst kijkt, zal men zien, dat de stadsdelen zich
na een waarschijnlijke reorganisatie zullen omvormen tot een kleiner aantal
grotere zelfstandige gemeenten-nieuwe-stijl. In die situatie komt het
regiobestuur ten aanzien van de gemeenten-nieuwe-stijl in een meer
vergelijkbare situatie te verkeren met die van de provincie ten opzichte
van de gemeenten. Dit betekent, dat ten aanzien van het marktwezen hoe dan
ook meer afstand zal ontstaan. Het zal echter duidelijk zijn, dat
beleidsaspecten als het anciënniteitssysteem dan bij het regiobestuur
thuishoren. Ook ten aanzien van het instellen van nieuwe markten zal vanuit
distributie-planologisch oogpunt een toetsing moeten blijven bestaan.
   De fractie van D66 is altijd voorstander geweest van binnengemeentelijke
decentralisatie. Leggen wij de voordracht van het College naast die van de
stadsdeelraden Ä bestuurlijk overigens een novum Ä dan moeten wij
constateren, dat die van de stadsdeelraden opvalt door eenvoud en
bondigheid. Van de voordracht van het College moet worden gezegd, dat het
een buitengewoon instructief en inzichtelijk stuk is waar het gaat om de
essenties van het marktbeleid, maar wat betreft de uiteindelijke keuze gaat
onze voorkeur uit naar het model van de stadsdelen. Dat is consistent, in
de lijn van onze eerdere opvattingen op dat punt en in de lijn van de
besluiten van deze Raad. Wat ons aanspreekt is, dat het voorstel van de
stadsdelen de duidelijke principiële uitspraak doet voor het centraal
houden van het essentiële beleid Ä dat is een groot winstpunt Ä en voor de
decentralisatie van de uitvoering op de markten zelf, onder de voorwaarde,
dat die uitvoering en de tarieven in belangrijke mate uniform zullen zijn.
De uitwerking daarvan geschiedt door middel van drie voorgestelde
verordeningen en dat lijkt ons een goede constructie. Dit kan wellicht nog
enige problemen opleveren, maar gezien de getoonde inschikkelijkheid van
zowel de centrale stad als de stadsdeelraden komen wij daar wel uit. Voor
de stadsdeelraden is het daarenboven van het grootste belang, tot een
volledig geïntegreerd beleid te komen waarin aan alle aspecten van het
marktwezen recht wordt gedaan, zowel het economisch belang van de markten
als de rendementspositie van de marktkooplieden. Er zijn nu geen financiële
of beheersmatige redenen meer om de markt extra kritisch tegemoet te
treden. Ook al gaan de reinigingstarieven omhoog, er zullen nieuwe
mogelijkheden worden gevonden om het marktwezen op peil te houden en zelfs
nieuwe impulsen te geven. Dat verwachten wij van de nieuwe constellatie.
   De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Er wordt nu al drie jaar
gesproken over de kwestie van al of niet decentraliseren van de markten,
terwijl dat besluit eigenlijk al is genomen. De vraag is, waarom dit toch
zo'n moeizaam proces is. Het moet wethouder Jonker als verantwoordelijke
voor Economische Zaken wel strelen als de marktkooplieden telkens luidkeels
hun aanhankelijkheid uiten en niet onder zijn gezag weg lijken te willen.
Ik zou mij kunnen voorstellen, dat daarom het woord "marktconform" voor
deze wethouder af en toe een gevleugeld woord is. Het kan echter ook zijn,
dat het voor de marktkooplieden is gebaseerd op angst dat hun belangen in
de toekomst wel eens zouden moeten worden afgewogen tegen de belangen van
het beheer van de openbare ruimte en het op een verantwoorde manier omgaan
met afval en milieu.
    (De heer VELDMAN: Is dat nu reëel? Jarenlang hebt u ons verweten, dat
    wij niet naar de mensen luisteren. Nu luisteren wij naar de mensen en
    nu praat u over angst.)
   U luistert wel naar de mensen, maar u moet ook goed luisteren. Soms moet
men meer verstaan dan direct overkomt. Ik meen, dat er nog meer mensen in
het geding zijn, zoals de klanten van de markt. Wat ons bindt is dat het
belang van een goed florerend stelsel van markten moet prevaleren in deze
besluitvorming. Dat is ook van belang voor de klanten met een grote of een
kleine beurs, die hun inkopen doen. Mijn fractie twijfelt er niet aan, dat
dit belang bij de stadsdelen in goede handen is, evenzeer als dat geldt
voor de verantwoordelijkheid voor de middenstand en voor het beheer van de
openbare ruimte.
   Waarom zouden die markten een centrale taak moeten blijven? Er hebben
zich daarbij twee vragen, over de tarieven en de anciënniteit, aangediend.
Wat betreft de tarieven blijkt bijvoorbeeld een markt als de Albert
Cuypmarkt, die bij kooplieden zeer gewild is en waar zij goed hun boterham
kunnen verdienen, voor de gemeente in financiële zin een schip van bijleg
te zijn. Pleit er iets sterker voor de differentiatie van de tarieven dan
dit? Dergelijke mogelijkheden moeten wij op termijn zeker niet uit de weg
gaan. Bovendien worden de tarieven in hoge mate bepaald door de reiniging
en de afvoer van afval. Het is voor mijn fractie een doorn in het oog hoe
na afloop van de markt met het afval wordt omgesprongen. Een pleidooi om
de marktkooplieden hiervoor individueel directer financieel
verantwoordelijk te stellen en hen zo via de bekende weg van de
portemonnaie tot een bewuster afvalbeleid te brengen, moet naar onze mening
daarin verandering brengen. De plannen voor de Albert Cuypmarkt die in
samenwerking met het stadsdeel zijn opgesteld, geven mij hoop, dat de
samenwerking van markten en stadsdelen ook op dit vlak een belangrijke stap
vooruit kan betekenen. Het is absoluut zeker, dat de tarieven zullen
stijgen, maar dat hangt niet af van de decentralisatie. Na de
decentralisatie zouden die mogelijk kunnen dalen.
   Wat de anciënniteit betreft, ofwel het recht van de eerst ingeschrevene
op de beste marktplaats, respecteren wij het voorstel van de stadsdelen om
de registratie centraal te houden. Ik ben blij, dat de gedrochtelijke
constructie van een art. 61-commissie daardoor van tafel is. Wij moeten
echter niet de kop in het zand steken. Als wij in de toekomst naar meer
zelfstandige gemeenten in een regionaal bestuur gaan, betekent dit, dat het
anciënniteitssysteem op termijn toch weer ter discussie zal komen. Wat ons
betreft zullen de mensen die rechten hebben opgebouwd, die ook moeten
behouden, maar op termijn zal een vergelijkbaar systeem moeten worden
opgebouwd naar anciënniteit per stadsdeel. Ik stel voor, dat die discussie
nu wordt geopend, zodat wij op het moment dat die kwestie echt aan de orde
is, voor die stap al gereed zijn.
   Het wekt verbazing, dat het College iets in een voordracht vastlegt
waarvan in de commissie van advies en bijstand al was gebleken dat daarvoor
in de Raad geen meerderheid zou zijn te vinden. Ik vraag mij af, of het
wantrouwen van deze wethouder in de functioneringsmogelijkheden van de
stadsdelen zo groot is,
dat hij, ondanks dat zij hun voorstel hebben verbeterd, toch niet voor dat
voorstel heeft willen kiezen. Het is voor mijn fractie duidelijk, dat het
huidige voorstel van de stadsdelen de beste keuze is; daarom heeft mijn
fractie het voorstel van de heer Van Wijk ondertekend.
   Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. De markten in
Amsterdam floreren als nergens anders; wij waarderen dit zeer. De grondslag
hiervoor is naar onze mening in de eerste plaats een goed koopmanschap van
de marktkooplieden en in de tweede plaats het anciënniteitssysteem. Dat
systeem wordt door ons als uitgangspunt gewaarborgd. Het is echter een
wonder dat dit systeem gedurende de afgelopen tien jaar in stand is
gebleven. In die periode nam het ziekteverzuim van de marktmeesters door
onduidelijkheid over de toekomst toe. Er werd gewerkt met een verouderde
en ondoorzichtige regelgeving; uitvoeringsregelingen ontbraken; de
directeur was gemachtigd tot het nemen van 27 verschillende beslissingen
en de toetsingscriteria en procedures van de commissie ter zake van de
aanwijzing van de standplaatsen waren niet op schrift kenbaar gemaakt.
Ondanks deze punten, waarover men kan lezen in het jaarverslag van de
gemeentelijke Ombudsman, floreerden de markten. Hoeveel te meer zullen de
markten en het anciënniteitssysteem floreren onder een heldere, moderne
verordening met een goed centraal geregistreerd anciënniteitssysteem en
daarnaast het toezicht, het beheer en de reiniging in ‚‚n hand onder ‚‚n
gezag op het plaatselijk stadsdeelniveau?
   Alle achterdocht richting stadsdelen wil ik van de tafel hebben.
Daarover is al te veel gezegd dat niet is teruggenomen. De onderhavige
beslissing legt een grote verantwoordelijkheid bij de stadsdelen en daarop
willen wij die natuurlijk wel aanspreken.
   De uitvoering van het raadsbesluit duldt geen vertraging. Gedacht wordt
aan het instellen van een stuurgroep, zoals is gebeurd bij de overdracht
van het Bevolkingsregister. Wellicht kan de wethouder daarop nader ingaan.
   De toetsing van de instelling van nieuwe markten zou via de nieuwe
winkelcommissie lopen; de stadsdelen hebben verklaard, dat zij daartoe
bereid zijn. Naar onze mening moeten de stadsdelen ook in die commissie
vertegenwoordigd zijn. Mijn fractie kan volledig instemmen met het voorstel
dat door het College als bijlage is aangeboden.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Tot voor kort was de slogan: "Op
de markt is je gulden een daalder waard." Als wij nu de stadsdeelraden ten
aanzien van de markten te veel zeggenschap geven, zal die gulden naar mijn
mening al snel fl 1,25 worden. Ik ben tegen de stadsdeelraden omdat daardoor
een versnippering van beleid wordt veroorzaakt. Ik heb grote waardering
voor het economisch inzicht van wethouder Jonker. Ik neem aan, dat deze
wethouder en de commercie het beter weten dan welk raadslid, en zeker welk
ander deelraadslid, dan ook.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht wordt in de
inleiding de loftrompet geblazen over 700 jaar Amsterdam en de functie van
de markten daarin. De inhoud van deze inleiding staat wel in schril
contrast tot de plannen die de huidige bestuurders van deze stad voor ogen
staan, namelijk de opheffing van Amsterdam, de stad laten uiteenvallen in
een groot aantal stadsdelen die, zoals is gebleken, niet naar behoren
functioneren en decentralisatie van de zo geprezen markt. De
marktkooplieden wordt voorgespiegeld, dat de decentralisatie beperkt zal
zijn, teneinde zodoende niet teveel deining te veroorzaken en om een zekere
gewenning naar verder te nemen stappen te bewerkstelligen. Als wij de
huidige wanbestuurders hun gang laten gaan en wij dit toelaten, zal er
immers later in het geheel geen centraal stadsbestuur meer zijn. De burgers
zijn er niet voor het stadsbestuur; het stadsbestuur is er niet voor de
meerdere eer en glorie van zichzelf. Het stadsbestuur is er om de belangen
en de reële wensen van de burgers te behartigen. Daarmee moet dat bestuur
rekening houden.
   De Amsterdamse marktkooplieden doen met argumenten omkleed een klemmend
beroep om niet tot decentralisatie over te gaan. Zij zijn de mensen uit de
praktijk. Zij zijn ook de mensen, zoals in de inleiding aangegeven, die de
markt bloeiend en groot hebben gemaakt, niet in het minst in het belang van
Amsterdam. Wij moeten dan ook met hun wensen rekening houden. Als
vertegenwoordiger van de Centrumpartij '86 kan ik niet met de onderhavige
decentralisatievoorstellen instemmen.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Het College lanceert een
zogenaamd optimaal model, waarbij grote waardering geldt voor het
anciënniteitssysteem. Deze waardering is niet gebleken bij het instellen
van de Oosterse Markt. Daarbij werd met het anciënniteitssysteem de hand
gelicht. Het feit dat dit alleen is gebeurd om bepaalde bevolkingsgroepen
te helpen neemt niet weg, dat het anciënniteitssysteem ook in dit opzicht
had moeten gelden.
   Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. Voor de aanvang van deze
vergadering mocht ik aanwezig zijn bij een bijeenkomst waarbij ook oud-
wethouder Heerma aanwezig was, die in de periode 1982-1986 de portefeuille
Marktwezen beheerde. Hij kon mij nog eens verhalen over zijn avonturen op
dit terrein, toen hij de Raad voorstelde, de ene of de andere kant op te
gaan. Hij vertelde, dat de Raad hem daarop wegstuurde met de opdracht, een
oplossing te vinden die zowel de marktkooplieden als de stadsdelen tevreden
zou stellen. Dat is de positie waarin ik mij in de afgelopen drie jaar,
waarin ik deze portefeuille heb mogen beheren, voortdurend heb bevonden.
Vanavond nemen de fracties van de VVD en van D66 op dit punt voor het eerst
een duidelijk standpunt in. In de afgelopen drie jaar heb ik getracht,
onverenigbaarheden te verenigen. Ik vind, dat op dit punt grote vooruitgang
is geboekt. Er is algemene overeenstemming over het grote belang van het
anciënniteitssysteem, dat op het niveau van Amsterdam als geheel moet
worden geregeld. Het meest eenvoudig zou het zijn geweest, vanaf 1981 het
Marktwezen te decentraliseren naar de stadsdelen en het
anciënniteitssysteem per stadsdeel te regelen. Dat hadden de stadsdelen
goed kunnen doen, zij het met de consequentie, dat het unieke kenmerk van
het Amsterdamse marktstelsel voor de stad als geheel daarmee ten onder was
gegaan. Amsterdam kent een ongekend hoge voorziening via markten en biedt
daarmee een vorm van detailhandel die een duidelijke uitzondering vormt
binnen de Nederlandse verhoudingen, waarin het grootwinkelbedrijf de
detailhandel domineert. De cijfers in de voordracht spreken op dit punt
boekdelen. Wij hebben hier de mogelijkheid, dat zeer velen via het
marktsysteem een boterham verdienen. Zeer velen in deze stad maken daarvan
ook gaarne gebruik om goede kwaliteit tegen meestal iets lagere prijzen via
de markt te betrekken. Dat systeem functioneert bij anciënniteit in de stad
als geheel.
   Enkele raadsleden hebben gepreludeerd op de instelling van het ROA. Als
wij hier vanavond uitspreken, dat wij het anciënniteitssysteem waarderen,
legt dit ons ook de taak op, als een van de oprichters van het ROA
dergelijke zaken in te brengen. Bij de vorming van het ROA gaat het er toch
niet om, de zaken slechter te maken, maar toch alleen om ze beter te maken?
    (De heer CORNELISSEN: Dat heb ik ook nadrukkelijk gezegd. Daaraan mag
    u mij ook houden.)
   De heer Van Wijk heeft gezegd, dat het ROA niet zoveel wil en dat wij
moeten terugtreden. Ik meen, dat dit juist een punt is waarop wij ons er
als gemeente Amsterdam sterk voor moeten maken, dat dit te zijner tijd op
ROA-niveau wordt gespeeld als de gemeente Amsterdam zou moeten worden
opgeheven. Het feit, dat in de rest van het ROA-gebied bijzonder weinig
markten worden gehouden, mag ons er niet van weerhouden, te eisen dat het
nieuwe regionaal bestuur die taak gewoon blijft uitoefenen. De grote winst
van de drie jaar durende discussie die ik heb mogen leiden is, dat iedereen
het hierover eens is.
    (De heer HOUTERMAN: En dat u dat argument vanavond zelf ook overneemt.)
   Ik heb niet anders beweerd, dan dat...
    (De heer HOUTERMAN: U draait nu wel de woorden van de heren Cornelissen
    en Van Wijk om.)
   Ik meen, dat zij uitstekend voor zichzelf kunnen spreken. Ik reageer op
datgene wat zij vanavond in dit debat inbrengen. Ik zeg, dat het
anciënniteitssysteem een grote waarde heeft en dat als de gemeente
Amsterdam moet worden opgeheven de uitkomst van deze discussie is, dat het
ROA die taak zal moeten overnemen.
    (De heer HOUTERMAN: Dat is letterlijk de inbreng van beide heren
    geweest vanavond.)
   Ik vind het ROA op zichzelf dus geen argument om een stap terug te doen.
Deze zaak is op zichzelf het verdedigen waard.
   In de tweede plaats hebben wij hier te maken met een grote groep mensen
die een boterham op de markt verdient, circa 2400 in getal. Zij hebben een-
en andermaal en al jarenlang volstrekt duidelijk gemaakt, dat zij hechten
aan het handhaven van de huidige situatie, zonder enige vorm van
decentralisatie. Een van de grote winstpunten van de discussie in de
afgelopen drie jaar, vind ik dat ook de marktkooplieden en hun
vertegenwoordigers instemmen met het voorstel, dat het College nu aan de
Raad voorlegt om toch delen van die taken te decentraliseren, opdat de
stadsdelen hun taken kunnen gaan uitoefenen, met name op het punt van de
reiniging. Dat zal een einde maken aan een heilloze discussie over dit
onderwerp. De heer Hulsman heeft het voorbeeld van de Albert Cuypmarkt
genoemd. Het is een heilloze discussie of nu 30% dan wel 40% van het
ingezamelde vuil op die markt afkomstig is van buurtbewoners. Dit kunnen
wij het beste overlaten aan de instantie die hierop het beste zicht en de
meeste greep heeft. De marktkooplieden weten, dat het voorstel dat het
College aan de Raad voorlegt enige differentiatie in tarieven betekent; die
accepteren zij ook. Dat biedt mogelijkheden voor goede samenwerking. De
winst van drie jaar discussie is dan ook, dat de verschillen heel klein
zijn geworden. Nu komt het erop aan, dat de Raad een keuze maakt.
   Ik constateer, dat vier fracties een voorstel hebben ingediend waarin
zij een keuze maken die niet de mijne is. Men moet niet verwachten, dat ik
daarvoor veel waarderende woorden heb of dat ik weer allerlei tussenvormen
zal bedenken. Uiteindelijk gaat het hier immers nog maar om een heel klein
punt van verschil, dat de betrokkenen echter als zeer essentieel ervaren.
    (De heer CORNELISSEN: Het gaat mij niet om een tussenvorm, maar om de
    vraag waarom u dat model destijds niet in uw beschouwingen hebt
    betrokken.)
   Het gaat om de vraag wie controleert of het systeem goed wordt
toegepast. Mijn stelling is, dat de marktmeesters voor Amsterdam als geheel
moeten werken op basis van de gemeentelijke regelgeving. Daarover zijn wij
het eens. Ik vind, dat moet worden gecontroleerd of zij zich aan de
regelgeving houden door diegenen die de regels op stedelijk niveau maken.
De stadsdelen denken daar anders over. Zij willen deze mensen in hun eigen
organisatie onderbrengen en onder hun gezag brengen. Daarin hebben de
marktkooplieden geen vertrouwen. Ik meen, dat iedere organisatiedeskundige
zal kunnen uitleggen, dat dit uiteindelijk ook betekent, dat men zich toch
meer zal laten leiden door de doelstellingen van de decentrale organisatie
dan door de handhaving van de regelgeving. Een aanpak als door de heer
Cornelissen voorgesteld zal er alleen maar toe leiden, dat het systeem
ingewikkelder wordt, maar zal aan de wezenlijke bevoegdheden van de
stadsdelen op dit punt geen afbreuk doen. Ik constateer, dat de
marktkooplieden in de discussie die brug absoluut niet over willen. Ik
meen, dat zij daarin gelijk hebben. Ik heb de Raad dus ook voorgesteld, die
route niet te volgen.
   De heer Hulsman heeft gesproken van aanhankelijkheidsbetuigingen aan
mijn adres. Ik constateer, dat ik in deze raadsperiode twee demonstraties
voor het gemeentebestuur heb meegemaakt en vele ertegen. Beide hadden
betrekking op het Marktwezen. Dat vind ik op zichzelf een verheugende
constatering. Ik heb dezer dagen een aantal boekjes gekregen van
werkgroepen over de bestuurlijke vernieuwing en over de wijze waarop wij
de burger moeten betrekken bij het bestuur, niet als burger, maar als
klant, medewerker, mede-producent enz. Waarom geven wij die mensen niet
gewoon hun zin?
    (De heer HULSMAN: Misschien omdat dergelijke zaken uw bestuurdersblik
    enigszins vertroebelen.)
   De heer VELDMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de heer Van Wijk
geïnterrumpeerd toen hij zei, dat hij respect had voor de PvdA, waarna er
niets meer kwam.
    (De heer VAN WIJK: Ik heb gesproken van "waardering".)
   Ik retourneer het compliment, dat ik respect kan opbrengen voor fracties
die een andere keuze maken. Dat respect moet men dan ook verdienen, in die
zin dat men echte argumenten geeft voor het maken van die keuze en voor het
loslaten van toezeggingen aan anderen. Als men de toetsingsnorm van het
anciënniteitssysteem loslaat terwille van het opheffen van de gemeente
Amsterdam en de verzelfstandiging van de stadsdelen...
    (Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Wij laten het anciënniteitssysteem niet
    los. Wij houden het in stand.)
   Het anciënniteitssysteem zal worden losgelaten door de organisatie die
men kiest. Het is zoals de wethouder zegt, namelijk dat iedere
organisatiedeskundige zal kunnen uitleggen, dat het belang van het
stadsdeel voorgaat boven het belang van de gemeente Amsterdam. Dat is
trouwens tijdens deze discussie al gebleken. In plaats van te spreken van
medebestuurders van de gemeente Amsterdam spreken wij van tegenstanders van
het centrale stadsbestuur, die uiteindelijk willen neerzetten wat een
centrale bevoegdheid en wat een bevoegdheid van het stadsdeel is.
    (Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Daaraan doet u stevig mee.)
   Ik heb er geen moeite mee, dat u die keuze maakt. Dat respect wil ik
best opbrengen. Ik spreek niet uw fractie, maar wel die van de VVD en van
D66 erop aan, dat zij stellen, dat de toetsing en de uitvoering van het
anciënniteitsbeginsel bepalend zijn.
    (De heer VAN WIJK: Dat is onzin. Zegt u nu eens waar wij hebben gezegd,
    dat wij de toetsing daarvan loslaten.)
    (De heer HOUTERMAN: Welke fractie stelt dat voor?)
    (De heer CORNELISSEN: Leest u eens IIb van het besluit van de
    stadsdelen, dat ook in ons voorstel staat. Daarin staat: "in overleg
    met de stadsdelen een Kaderverordening Marktbeheer op te stellen waarin
    per stadsdeel enige vrijheid bestaat om eigen uitvoerings- en
    beheersregels op te stellen." Dat laat dus heel duidelijk de centrale
    regie intact. Dat moet u niet wegpoetsen. Juist deze genuanceerdheid,
    die er op het laatste moment is ingekomen, heeft ons overtuigd.)
   U bent een heel goed debater en u vindt ook goede argumenten, maar dit
argument is niet overtuigend.
    (De heer CORNELISSEN: U vroeg toch om de goede argumenten? Die krijgt
    u dan ook.)
    (De heer VAN WIJK: Wij hebben de argumenten op papier staan. Die van
    u moet ik nog zoeken.)
   U geeft precies de zwakte aan in het bod van de stadsdelen, namelijk dat
in een overlegstructuur het gezag wordt uitgeoefend.
    (De heer CORNELISSEN: Wat doen wij in een democratie anders?)
   Hangt u het weer op aan de democratie? Dat is een standaardformule. Dit
is toch onzin? Wij beoordelen of iets organisatorisch kan worden uitgevoerd
of niet. Dat is de toetsing.
    (De heer VAN WIJK: Kunt u mij aangeven waar staat, dat wij in een
    overlegstructuur toezicht zullen uitoefenen? Er staat, dat wij in
    overleg regels zullen opstellen die door deze Raad worden vastgesteld.)
   Moet ik u als lid van deze Raad gaan vertellen hoe overlegstructuren
functioneren, binnen de centrale stad maar ook met de stadsdelen?
    (De heer VAN WIJK: Deze Raad kunt u ook een overlegstructuur noemen.
    Dat vind ik uitstekend. Deze Raad stelt inderdaad de regelgeving vast.
    Als u het zo bedoelt, hebt u gelijk.)
    (De heer HOFMAN: De marktkooplieden willen gewoon geld verdienen. Zij
    willen geen overlegstructuur.)
    (De heer HOUTERMAN: De heer Veldman uit hier een aantijging over de
    kwaliteit van de stadsdelen. Spreekt hij hierbij namens de PvdA-fractie
    in zijn waardering van de kwaliteit van onze stadsdelen, inclusief het
    feit dat twaalf van de zestien stadsdelen onder voorzitterschap van de
    PvdA staan? Wij spreken hier niet over het Marktwezen alleen.)
   Ik loop te lang mee om in dit soort valkuilen te trappen. Daarover gaat
de discussie niet.
    (De heer HOUTERMAN: Wij trappen er niet in, uw persoonlijke mening te
    horen. Wij zijn geïnteresseerd in de mening van de PvdA-fractie.)
   Het gaat erom dat men vaststelt of een bepaalde toetsingsnorm, die men
als randvoorwaarde heeft gesteld, kan worden uitgevoerd. Dat is onze
politiek- bestuurlijke verantwoordelijkheid. Dat heeft niets te maken met
een oordeel over de kwaliteit van stadsdelen.
    (De heer HOUTERMAN: Neen, maar dat is wel uw invalshoek van vanavond.)
   Ik heb op een punt kritiek uitgeoefend, namelijk op de vertroebelde
berichtgeving over de omarming van het voorstel van de stadsdelen, zelfs
door de heer Bakker. Hem de ene keer verketteren als een rechtse figuur en
hem de andere keer opvoeren als een figuur om te omarmen, vind ik een
aanpak in een troebele sfeer waaraan ik vanuit mijn democratische opvatting
niet meedoe. Daarmee heb ik echter geen waardeoordeel uitgesproken over het
functioneren en het besturen van de stadsdelen.
    (De heer HOUTERMAN: Dan zou ik de notulen nog maar eens nalezen.)
   Het verheugt mij, dat de PvdA-fractie de bereidheid heeft gehad te
luisteren naar een grote groep van de Amsterdamse bevolking. Jarenlang is
de kritiek geweest, dat wij niet luisterden en macht uitoefenden over
anderen. Het verheugt mij, dat de mensen op de tribune kunnen constateren,
dat wij hebben geluisterd naar anderen en dat anderen dat niet doen.
   De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. De heer Veldman heeft gezegd,
dat hij blij is met mijn woorden van waardering voor de PvdA-fractie en dat
hij ook andere standpunten respecteert. Daarbij heeft hij gezegd, dat wij
onze echte overwegingen moeten noemen. Het is mij nog steeds niet duidelijk
wat hij daarmee bedoelt. Ik voel mij door die opmerking danig in mijn wiek
geschoten, zeker als de heer Veldman suggereert, dat wij door mistige
constructies toetsing en regelgeving verre van ons proberen te houden en
willen laten verzanden. Ik heb de heer Veldman diverse malen gevraagd, aan
te geven waar dit staat. Dat heeft hij tot nu toe niet gedaan. Dat kan hij
ook niet, omdat het nergens staat. Er wordt volstrekt heldere regelgeving
voorgesteld, onder verantwoordelijkheid van deze Raad. Daarvan is ook de
heer Veldman lid, dus hij kan hierop toezien. Decentrale uitvoering vindt
op veel terreinen plaats. Veel diensten in deze stad werken decentraal.
    (De heer VELDMAN: Ik vind het verstandiger, de inhoudelijke discussie
    te voeren in plaats van mijn bijdrage in een bepaald daglicht te
    plaatsen.)
   Ik wil van u graag weten waar wij hebben gezegd wat u suggereert.
   Aan het adres van de wethouder merk ik op, dat wij vanavond niet voor
het eerst een duidelijk standpunt hebben ingenomen. Ook op 11 maart jl.
hebben wij een duidelijk signaal afgegeven, dat wij overhelden naar het
voorstel van de stadsdelen, dat echter bij lange na niet voldeed aan onze
wensen. Wij hebben gevraagd, de voorstellen nader te onderbouwen met
juridische adviezen.



Ik heb de wethouder de mogelijkheid geboden, alsnog
met een goed voorstel te komen. Hij heeft het blijkbaar niet nodig geacht,
hierop ook maar enigszins in te gaan. Dit betekent, dat wij nu kunnen
kiezen tussen het oorspronkelijke voorstel van het College en het
aangepaste, sterk verbeterde voorstel van de stadsdelen. Het laatste is
uitsluitend met het oog op de toekomst in het ROA opgezet. Willen wij de
markten en het anciënniteitssysteem behouden, dan zullen wij hiervoor
moeten kiezen. Anders kan men het over vier jaar vergeten en kennen wij
geen anciënniteitssysteem meer.
   De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Vanavond wordt mijn indruk
uit de eerdere discussie bevestigd, dat bij de discussie over dit onderwerp
veeleer het gevoel dan de rede een rol speelt en dat men heel slecht
luistert. Ik heb de wethouder horen zeggen, dat wij in de eerdere discussie
niet duidelijk zouden zijn geweest. Hij moet zich die discussie dan toch
nog maar eens voor de geest halen. Wij hebben weliswaar de nodige
informatieve vragen gesteld, maar wij hebben van oudsher al onze voorkeur
voor een decentralisatiemodel uitgesproken. Daarin hebben wij wel een
zekere ruimte gelaten, maar dat heeft er dan ook toe geleid, dat zowel de
wethouder als de stadsdelen hun voorstellen aanzienlijk hebben aangepast
en dat deze Ä zoals het College zelf heeft opgemerkt Ä nogal sterk naar
elkaar toe zijn gegroeid.
   Wij gaan nu een periode in totdat het ROA volledig in werking zal
treden, volgens de lijnen die waarschijnlijk in het ingediende voorstel
zijn neergelegd. De stadsdelen zullen zich heel goed realiseren, dat zij
in feite in de wachtkamer zitten en dat zij moeten bewijzen, dat zij goed
werken. Wanneer dat onverhoopt Ä wat ik niet verwacht Ä toch fout zou gaan,
zal dit onherroepelijk leiden tot een aanpassing van de voorstellen. Dit
betekent dus, dat er druk staat op iedereen om zijn uiterste best te doen
om het hele gebeuren te laten slagen. Wij hebben daarin alle vertrouwen.
   Mevr. WELTEVREDEN-VAN DEN BOS: Mijnheer de Voorzitter. De hele PvdA-
fractie, inclusief de wethouder, is een toonbeeld van bestuurlijke
vernieuwing door nu echt naar de mensen te luisteren. De heer Veldman heeft
daarmee gesuggereerd, dat wij dat niet zouden doen. Als men op een zodanige
manier naar de mensen moet luisteren als de betrokkenen gewoon niet willen,
zou de hele decentralisatie niet tot stand zijn gekomen. Alle adviesraden
wilden niet. Het gaat erom, dat men bij keuzen bestuurlijke afwegingen
maakt en dat men kiest voor een duidelijk niveau waarop men de
verantwoordelijkheden neerlegt.
    (De heer VELDMAN: U zegt dit als een soort dogma, maar waarom
    behandelen wij dan de grootstedelijke projecten, als deze Raad zou
    vinden dat wij alles moeten overdragen?)
   U suggereert, dat wij niet hebben geluisterd. Daartegen maak ik ernstig
bezwaar.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Tot mijn grote verbazing hoor
ik hier een liberale en een neo-liberale fractie opteren voor een systeem
dat niet werkt. Men moet dit niet decentraliseren naar de stadsdelen. Dan
gaat het net zo als in de Bijlmermeer en komt er een folder over de sociale
vernieuwing, terwijl men geen tien papierprikkers kan vinden in een
werklozenbestand van 10.000. Er moet niets naar de stadsdelen overgaan. Wij
moeten het Marktwezen gewoon centraal houden. Ik vraag mij wel af waarom
ik vele jaren op de VVD heb gestemd. Zo af en toe kan ik met mijn pet niet
bij de standpunten van die fractie.
   Op blz. 1329 van de voordracht staan twee storende taalfouten. Het moet
zijn "een van de belangrijke trekkers", terwijl "heeft bemoeid" met een d
wordt gespeld.
   Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. Met de heer Cornelissen ben
ik van mening, dat wij over deze zaken wel degelijk in een zeer zakelijke
sfeer kunnen spreken. Ik ben ook begonnen met de opmerking, dat ik vind,
dat wij in de afgelopen drie jaar heel ver gekomen zijn. Dat geldt voor het
creëren van een draagvlak voor een te nemen decentralisatiebesluit bij de
marktkooplieden en bij de verantwoordelijke stadsdeelbestuurders. Anders
dan mevr. Weltevreden heeft gesuggereerd, gaan wij niet uit van wantrouwen
in stadsdeelbestuurders. Dit punt staat niet voor niets op de E-lijst. Niet
voor niets hebben wij hierover twaalf jaar gedaan. Dit is een ingewikkelde
zaak, waarbij het niet alleen maar gaat om situaties op die ene markt, maar
juist om het systeem op het niveau van de stad als geheel. Het is dus
altijd een hybride situatie.
   Nu gaat het erom, dat een klein doch essentieel verschil van mening
overblijft. Daarin moet deze Raad een keuze maken. Dat moet vanavond
gebeuren, omdat alle betrokkenen smachten naar een duidelijk standpunt om
de zaak te kunnen afwikkelen. Aan het adres van de heer Cornelissen zeg ik,
dat dit dus niet betekent, dat er sprake is van een "wachtkamerbesluit".
Neen, het gaat hier om een besluit waarmee wij jaren toe moeten kunnen.
Mensen moeten zich daarop kunnen instellen. Er zijn de afgelopen tijd te
veel zaken blijven liggen, juist omdat wij niet wisten welke kant het op
zou gaan. Het grote verschil met de situatie die oud-wethouder Heerma
beschreef is, dat wij vanavond een besluit nemen.
    (De heer HULSMAN: U stelt, dat dit besluit jaren mee moet. Hoe kunt u
    dan uitleggen, dat het besluit dat u ons voorstelt Ä en waarbij een
    aantal taken bij de centrale stad blijven Ä bestand zal zijn tegen ROA-
    ontwikkelingen?)
   Ik heb dit nu juist in mijn eerste termijn proberen uit te leggen. De
totstandkoming van het ROA, als die gepaard zou gaan met de opheffing van
de gemeente Amsterdam Ä al is dat niet helemaal hetzelfde Ä betekent, dat
de verordenende bevoegdheid moet overgaan op het regionaal bestuur. Dat zal
deze verordeningen moeten maken, welke variant men vanavond ook kiest. Bij
de oprichting van die bestuurslaag zal de voltallige Raad ook moeten
bepleiten, dat die bevoegdheid wordt meegenomen, omdat wij weten wat anders
de consequenties zullen zijn.
    (De heer VAN WIJK: Daarover bestaat toch geen verschil van mening?)
   De heer Hulsman heeft er in zijn eerste termijn terecht op gewezen, dat
men ook een andere route kan volgen, namelijk nu al voorbereiden, dat het
ROA dit niet zou willen doen en dat men na 1998 of daaromtrent te maken zou
hebben met het feit, dat er geen verordening voor de anciënniteit voor de
stad als geheel zou zijn.
    (De heer HULSMAN: Ik heb een vernieuwd stelsel voorgesteld. Dat is iets
    anders.)
   Per stadsdeel. Stadsdeel Noord heeft drie markten, waarvoor men een
anciënniteitssysteem kan instellen. Het gaat erom, dat dit een ernstige
handicap betekent voor het verdere functioneren van het marktstelsel in
Amsterdam. Ik blijf er een groot voorstander van, dat wij optimale
voorwaarden creëren om dat Amsterdamse marktstelsel nog een lange toekomst
te geven. Ik ben er dus ook niet voor, de komende jaren allerlei exercities
te plegen voor het geval dat die verordenende bevoegdheden voor de stad als
geheel gaan verdwijnen.
    (De heer VAN WIJK: Hoe kunt u verklaren, als u vraagtekens plaatst bij
    het overdragen van de regelgevende bevoegdheid van de gemeente
    Amsterdam aan het ROA, dat het ROA wel bereid zou zijn, daarnaast een
    aantal uitvoerende diensten en dergelijke over te nemen? Dat is dan
    toch een veel groter struikelblok?)
   U verleidt mij nu tot een discussie over de vraag hoe het ROA eruit komt
te zien. Ik verwacht, dat het ROA ambtenaren in dienst zal krijgen, die
gewoon uitvoerende taken zullen moeten verrichten voor de stad als geheel.
Een aantal planologen zou nooit weg zijn. Ik pleit ervoor, dat het ROA ook
die 22 marktmeesters in dienst zou nemen. In dit verband heb ik tegenover
de stadsdelen heel vaak de parallel gebruikt van de wijkteams van de
Politie, die heel nauw samenwerken met het stadsdeelbestuur, terwijl het
heel duidelijk is dat zij niet vallen onder de directe bevoegdheid van dat
bestuur, maar onder de korpsleiding van de Politie. Dat verhindert absoluut
niet de goede samenwerking met de stadsdelen, maar maakt het goed mogelijk,
dat deze mensen hun taak kunnen blijven uitoefenen binnen op hoger niveau
vastgestelde regelgeving. Ik begrijp echt niet waarom datgene wat men voor
de Politie heel normaal vindt voor marktmeesters onbespreekbaar zou zijn.
    (De heer VAN WIJK: U vergelijkt nu appels en peren met elkaar.)
   Waarom? Officieel heet de marktmeester "marktpolitie". Het woord zit
zelfs in de naam. Ik zou echt niet weten waarom de taak van een
toezichthouder die bekijkt of individuele burgers zich houden aan door de
overheid vastgestelde regelgeving niet vanuit het regionale bestuursorgaan
zou kunnen worden uitgeoefend. Ik vind, dat men hiermee een spookbeeld
oproept dat de discussie verhindert.
   Datgene wat overblijft is de vraag of men de 22 marktmeesters onder het
centrale bestuur laat vallen, ter garantie van de uitvoering van de
regelgeving, dan wel of men hen onder zestien stadsdeelbesturen laat
vallen. Mijn stelling is altijd geweest, dat de wijze van organisatie van
verantwoordelijkheden consequenties heeft voor de uitvoering daarvan.
Daarvan zijn talloze voorbeelden uit onze organisatie te geven. Dit is geen
wantrouwen jegens de stadsdelen, maar het betekent wel, dat er
consequenties aan zijn verbonden dat het systeem zo zal werken. Dat ben ik
met de heer Veldman eens. Wij zullen hiervan in de komende jaren de
consequenties ondervinden.
   Ten slotte wijs ik op het feit, dat er 2400 marktkooplieden in het
geding zijn. De heer Zappeij, hun vertegenwoordiger, heeft vele malen
gewezen op het feit, dat het hier gaat om de Dienst voor het Marktwezen en
dat de kooplieden het gevoel hebben, de markt-wezen te worden. Dit belang
mag beslist een rol spelen, zeker in tijden waarin veel wordt gesproken
over bestuurlijke vernieuwing. Ik pleit dus voor de voordracht van het
College en tegen het ingediende voorstel.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over het voorstel-Van Wijk c.s. (nr. 341).

   De heer VELDMAN (stemmotivering): Uit onze bijdrage zal duidelijk zijn
geworden, dat wij niet voor het voorstel van de VVD, Groen Links, D66 en
het CDA zijn, maar voor de voordracht van het College.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: De manier waarop de stadsdelen hun model hebben
voorgelegd heeft mij er niet van overtuigd, dat het anciënniteitsstelsel
zal worden gehandhaafd. Vandaar, dat het optimaliseringsvoorstel van het
College mijn voorkeur heeft en dat ik tegen dit voorstel zal stemmen.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik zal voor de voordracht van het College
stemmen, omdat die naar mijn gevoelen relatief de beste garantie vormt voor
de instandhouding van het anciënniteitsstelsel.
   De heer HOFMAN: Ook ik zal voor de voordracht van het College stemmen,
omdat ik de overige voorstellen onzin vind.
   De heer BEAUX: Ik zal tegen dit voorstel stemmen, maar instemmen met de
voordracht van het College is voor mij capituleren voor de niet naar wens
functionerende stadsdelen. Ofschoon de voordracht van het College van de
slechte voorstellen het minst slechte is, kan ik hiermee toch ook niet
instemmen.
   Het voorstel-Van Wijk c.s. (nr. 341) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai, Beaux, Bruyn, mevr. Clerx,
R.H.G. van Duijn, Genet, mevr. Grewel, Ten Have, Van Hoeve, Hofman, Jonker,
Van der Laan, Stadig, Veldman, mevr. De Waart-Bakker en mevr. Witte-
Buijserd zich tegen het voorstel hebben verklaard.

   Als gevolg van het aangenomen voorstel-Van Wijk c.s. (nr. 341) wordt de
voordracht ingetrokken.

   De bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.

   Aan de orde is thans:

   13
   V o o r t z e t t i n g  van de behandeling van:

A   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot
    vaststelling van het bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd.
    1, nr. 225, blz. 969);

B   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot het
    bouwrijp maken en inrichten van de Vietnamweide, deel uitmakende van
    het ABN/AMRO-project (Gemeenteblad afd. 1, nr. 226, blz. 1055).

   Hierbij zijn tevens in behandeling:

   Voorstel van het raadslid Molleman c.s. van 21 april 1993 inzake het
bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 262, blz. 1218).
   Voorstel van het raadslid Molleman c.s. van 21 april 1993 inzake het
bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 263, blz. 1219).
   Voorstel van het raadslid R.H.G. van Duijn van 21 april 1993 inzake het
bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 264, blz. 1220).
   Voorstel van het raadslid R.H.G. van Duijn van 21 april 1993 inzake het
bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 265, blz. 1221).
   Voorstel van het raadslid mevr. Witte-Buijserd van 21 april 1993 inzake
het bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 266, blz. 1221).

   Adressen van 13, 15, 18 en 21 april 1993 van respectievelijk G. Schnack,
mevr. E.C. Nagtegaal-Verberg, R. Braches en mevr. M. Braches-Kronenberg,
en mevr. A.J. Bruinsma-van Heusden inzake het ontwerp-bestemmingsplan
Vietnamweide.
   Adres van 12 april 1993 van A.P. de Jong, namens de Stichting Kritisch
Faunabeheer, inzake de waarde van de Vietnamweide.
   Adressen van 12, 14 en 15 april 1993 van respectievelijk R. Braches en
M. Braches-Kronenberg, H.J. Klautz en K. Wagenaar inzake de inrichting van
de Vietnamweide.
   Adres van 21 mei 1993 van J.H. ter Horst, namens de fractie van D66 van
het stadsdeel Buitenveldert, inzake het ontwerp-bestemmingsplan
Vietnamweide.
   Adres van 25 mei 1993  van W.F. Evers namens de VVD-fractie
Buitenveldert inzake het ontwerp-bestemmingsplan Vietnamweide.
   Adres van 10 mei 1993 van P. Nicolaï, namens diverse instanties, inzake
het kappen van bomen op de zogenaamde Vietnamweide.

   13A
   Nota van wijziging van Burgemeester en Wethouders van 25 mei 1993 inzake
het ontwerp-bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 315,
blz. 1423).

   De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. Als een uitgesteld debat
wordt voortgezet is de verleiding altijd groot om de afwegingen die eerder
al aan de orde waren, te herhalen. Ik zal voor die verleiding niet
bezwijken; de vorige keer heb ik namens de PvdA-fractie duidelijk gemaakt,
waarom wij uiteindelijk met het bestemmingsplan instemden. Samen met de
andere akkoordpartijen hebben wij wel een voorstel ingediend met daarin de
vraag om via heropening van de onderhandelingen te proberen, de aanleg van
de vier banen ten zuiden van de Hoornsloot te voorkomen. Dat is gelukt,
weliswaar geholpen door een nog onbekende gasbuis. Wij hopen echter, dat
er verder geen onbekende zaken meer tevoorschijn komen.
   Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Nooit gedacht, toch gekregen, zo
luidt de uitdrukking. Zo weet wethouder Saris de dominee Gremdaat Ä een
gespeelde dominee in een televisieprogramma Ä in mij naar boven te brengen.
Wij hebben hem de vorige keer met een voorstel weer naar de
onderhandelingstafel gestuurd en er enkele schietgebedjes bij gedaan. Wij
hadden eigenlijk niet verwacht, dat hij toch nog met dit resultaat zou
terugkomen. Mijn fractie is blij, dat het de wethouder is gelukt, de schade
voor het Amsterdamse Bos te beperken door de banen die ten zuiden van de
Hoornsloot waren gepland te doen schrappen.
   In het vorige debat is gesproken over de afwegingen die wij hebben
moeten maken. Ik wil nu slechts nog even ingaan op de compensatie, het
Schinkelbos en op de onderhandelingen die de wethouder nog met
staatssecretaris Gabor zal moeten voeren. Ik wil graag weten, hoe de stand
van zaken is ten aanzien van het kapverbod. Het verhaal gaat, dat op het
moment dat het bestemmingsplan een feit zal zijn, het kapverbod zal worden
ingetrokken. Hoe hard is dat en hoe schat de wethouder dat in?
   De vorige keer heeft de wethouder in verband met een compensatie
gesproken over het Schinkelbos in de Schinkelpolder. Ik heb reeds eerder
gesproken over de kritische massa van een bos. Naar mijn mening is het zeer
belangrijk, dat het Amsterdamse Bos wordt versterkt door het te vergroten.
Het is weliswaar niet aan de kant van Buitenveldert, maar voor de
versterking van het Amsterdamse Bos in het geheel kan het vergroten aan de
kant van de Schinkelpolder wel belangrijk zijn. Er worden dan twee vliegen
in ‚‚n klap geslagen, want er zullen daar dan ook geen verkeersaantrekkende
kantoren worden gebouwd; dat zou zeer slecht voor het milieu zijn. Ik hoop,
dat in het gesprek met de staatssecretaris ook over het Schinkelbos zal
worden gesproken. Ik heb begrepen, dat de staatssecretaris het vorig jaar
geld dat voor bosbouw beschikbaar was, over had. Misschien zou daarvan een
bepaald deel naar Amsterdam kunnen worden overgeheveld, zodat ook
daadwerkelijk aan het Schinkelbos zou kunnen worden begonnen.
   De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. In de voorgaande discussie
is uitgebreid gesproken over het dilemma waarvoor deze voordracht ons
stelde. Enerzijds was er de versterking van de werkgelegenheid en
milieuverbetering door een kantoor naast het station te bouwen en
anderzijds zou een stuk groen moeten wijken voor een sportbestemming. De
akkoordpartijen hebben vorige maand het College verzocht, via heropening
van de onderhandelingen met het tenniscentrum te bewerkstelligen, dat de
bestemming van vier tennisbanen ten zuiden van de Hoornsloot zou worden
gewijzigd in groen. De wethouder is hierin geslaagd.
   Bovendien is in de eerdere vergadering door de VVD-fractie, samen met
de PvdA-fractie en in aanvang ook de fractie van D66, een initiatief
gelanceerd om de bank over de Van Leijenberghlaan te bouwen. Ondanks het
feit dat dit voorstel toch tijdig werd ingediend, werd het niet door de
Raad gehonoreerd. Wij vinden het ook vandaag nog steeds een gemiste kans.
   De VVD-fractie vindt het belangrijk, vandaag vast te stellen dat de
bomen niet eerder mogen worden gekapt dan nadat het bestemmingsplan is
vastgesteld.
   Het kan naar de mening van mijn fractie niet zo zijn, dat, omdat het
vandaag niet mogelijk is, ook de compensatievoordracht inzake het
Schinkelbos te behandelen waar het ABN/AMRO-project in verband met de tijd
niet langer kan wachten, het College later zou kunnen zeggen, dat het het
heeft geprobeerd, maar dat het niet is gelukt, het Schinkelbos bij het
Amsterdamse Bos te voegen. Hoe kan het College deze voorgestelde
compensatie van het groen garanderen?
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Het is mogelijk gebleken, het
tennispark achter de Hoornsloot te geven. Met enkele concessies aan de
smalle kanten, raakvlakken met de gasbuis en het fietspad, is een
indelingsvoorstel ontstaan dat beter voldoet aan de wens van de Raad,
namelijk om de landschappelijke schade aan het Amsterdamse Bos te
minimaliseren.
   Aan de bezwaren doet het reeds genoemde voorstel natuurlijk niets af.
De principiële keuze, het tennispark op de Vietnamweide te vestigen
verandert er immers niet door. Desalniettemin vindt mijn fractie het
wezenlijk, dat het voorstel tot dit resultaat heeft geleid, want in de
eerdere vergadering leek het erop, dat de meerderheid van de Raad zich het
recht zou ontzeggen, zelf een oordeel te vellen nadat het College de
onderhandelingen met de tennisparkexploitant had afgerond en nadat een
ontwerp-bestemmingsplan ter visie had gelegen. Juridische kansberekeningen
dreigden de politieke afweging te overschaduwen en ten onrechte werd er bij
voorbaat van uitgegaan, dat de eigenaren van het tenniscomplex ongevoelig
zouden zijn voor de publieke opinie en voor de wensen van het gekozen
stadsbestuur. Wat werd er in de Raad de vorige keer gelachen Ä door de heer
Hooijmaijers en anderen Ä over mijn uitspraak, dat het voorstel inzake de
Hoornsloot geen rituele omweg voor het College mocht worden! Inderdaad is
gebleken, dat dit niet het geval was. Het voorstel is door de wethouders
Saris en Ten Have adequaat uitgevoerd.
    (De heer HOOIJMAIJERS: U kunt natuurlijk een hoop tamboereren, maar
    niets meer en niets minder dan een gasbuis heeft ervoor gezorgd. U kunt
    zichzelf wel van alles wijs maken, maar dat houdt toch een keer op.)
   De Raad heeft evenwel gezegd, dat hij een eigen oordeel heeft over wat
wel en wat niet wenselijk is. Op grond van die uitspraak is deze
verandering mogelijk geweest.
    (De heer VAN HOEVE: De cruciale zin in de voordracht is, dat er op een
    bepaald moment gegevens over een gasbuis boven tafel kwamen en niet dat
    het gesprek zo goed vlotte. Wist u dat alles al tevoren?)
   Ik herhaal, dat het vier weken geleden er even op leek, dat een
meerderheid van de Raad zichzelf het recht ging ontzeggen, zelf een oordeel
te hebben over het resultaat. Mijn fractie gaat nu akkoord met een
bestemmingsplan dat het aanleggen van een tennispark op de Vietnamweide
mogelijk maakt. De fractie van Groen Links zal op dit moment in meerderheid
het voorstel van het College steunen, met daarbij de volgende kanttekening.
Na vaststelling door de Raad heeft het bestemmingsplan nog een lange weg
voor de boeg langs andere, hogere overheden en toetsende instanties. De
uitkomst van deze lange mars is niet te voorspellen.
    (De heer VAN HOEVE: Vier partijen steunen het College Ä over dat
    onderwerp is ook nog vanmiddag gesproken Ä en dan moet men ook ten
    aanzien van de bestuursbesluiten durven pijn lijden; voor een partij
    die fatsoenlijk bestuurlijk opereert en tegen duizenden mensen, die
    zeggen dat zij iets niet willen, toch zegt dat zij het wel doet, komen
    de argumenten die u er nu bijhaalt niet van pas.)
   Mijn fractie is gelukkig niet in staat om het hele probleem in ‚‚n zin
te behandelen.
   Een factor van betekenis in de mars langs de hogere instanties is het
recent uitgesproken kapverbod van staatssecretaris Gabor. Dit kapverbod is
enerzijds in lijn met de door dit College eerder gedane toezeggingen,
namelijk dat het kappen van bomen niet zal worden gebruikt om
bezwaarprocedures te dwarsbomen. Het is dus mogelijk, dat het kapverbod
vlekkeloos wordt ingepast in de planning die het College zich voorstelt en
die door de Raad wordt gesteund. Het kapverbod kan echter ook uitpakken als
een effectief wapen in handen van diegenen die opkomen voor het behoud van
de Vietnamweide in haar huidige vorm; het kapverbod krijgt dan een langere
geldingsduur als de Raad van State van mening is, dat wel een
bodemprocedure moet worden gevolgd.
    (De heer VAN HOEVE: Als de meerderheid van uw fractie dadelijk,
    overtuigd door de argumenten, voor het bestemmingsplan zal stemmen,
    wilt u toch dat alle legale stappen worden gedaan om het
    bestemmingsplan te realiseren!)
   Het kan Ä ik herhaal Ä vlekkeloos worden ingepast in de planning die het
College zich met steun van de Raad voorstelt. De tijdplanning kan
onuitvoerbaar worden; ik verwijs naar datgene wat ik hierover al heb
gezegd. De verwachtingen van het convenant worden dan door elkaar geschopt.
De situatie kan ontstaan, dat de ratio achter de tot nu toe gevoerde
procedure, dus geen onteigening of uitkoop, maar minnelijke schikking en
het verhuizen van het tenniscomplex, alsnog wegvalt en zowel de ABN/AMRO-
bank als de eigenaren van het tenniscomplex voor een hernieuwde afweging
komen te staan. Wie weet ontstaat er dan een voor Groen Links zeer welkom
perspectief voor een oplossing zonder gebruik van de Vietnamweide en wel
Ä waarom het eigenlijk allemaal is begonnen Ä het veiligstellen van de
vestiging van een groot bankkantoor op een Amsterdamse A-locatie.
   De meerderheid van mijn fractie zal voor de voordracht stemmen, omdat
zij van mening is, dat het nu terugkomen op eerdere standpunten veeleer zou
getuigen van opportunisme dan van politieke helderheid en geen gevolgen zal
hebben voor de Vietnamweide. De meerderheid van mijn fractie is van mening,
dat een sportvoorziening in het Amsterdamse Bos geen wezensvreemd element
behoeft te zijn. Zowel het oorspronkelijke plan voor het Amsterdamse Bos
als het huidige gebruik, alsook het ontwerp-beleidsplan voor het bos geven
dat aan. Mijn fractie onderschrijft, dat het probleem dat is ontstaan door
nieuwbouw van de ABN/AMRO-bank en door verhuizing van het tennispark naar
de Vietnamweide onderdeel uitmaakt van een onvermijdelijke...
    (De heer VAN HOEVE: Neen, doordat deze Gemeenteraad en de fracties die
    dit College steunen besluiten hebben genomen over de vestiging van de
    ABN/AMRO-bank en over de plaatsing van het tennispark en nu, ondanks
    het feit dat duizenden mensen tegen zijn, alles afwegende toch dit
    bestemmingsplan aanvaarden. Er is in mijn ogen voor een eerlijk
    bestuurder geen andere weg dan die keuze te maken en deze ook te
    verdedigen, in plaats van 140 woorden te gebruiken om de hoop uit te
    spreken, dat dit toch allemaal niet zal doorgaan. Dat is in mijn ogen
    niet eerlijk.)
   Mijn fractie onderschrijft dus de voordracht van het College, omdat deze
onderdeel uitmaakt van een onvermijdelijke speurtocht naar een verantwoord
ruimtegebruik in de stad; van een groen-linkse ruimtelijke-
ordeningsopvatting die bijdraagt tot het behoud van het groene hart en die
een stedelijk leefpatroon mogelijk wil maken met korte verbindingen tussen
wonen, werken en recreatie. Wij doen dit echter ook in het volle besef, dat
Nederland zo vol is, dat het altijd pijn doet om een kilometer weg of een
spoorbaan aan te leggen; kantoren en woningen te bouwen en rekening te
houden met de laatste meters stilte. De Vietnamweide ligt in die zin ook
in de Betuwe en zonder twijfel zal elke bouwlocatie in Amsterdam een eigen
pijnboom of pijnbank hebben voor bestuurders die de afweging moeten maken.
De vraag is of groene, ecologische waarden in dat afwegingsproces voldoende
gewicht in de schaal kunnen leggen, zolang men bijvoorbeeld de
Vietnamweide, met boekwaarde nul, kan inzetten in het
onderhandelingsproces. Daar zit onze twijfel. Daar ook ligt het verschil
van beoordeling binnen mijn fractie. Een minderheid is van mening, dat de
groene waarden te weinig gewicht in de schaal hebben gelegd. Het is dan ook
goed, dat onze afweging wordt onderworpen aan de toets van andere overheden
en van de maatschappelijke roerigheid, die na vandaag zeker niet zal
verdwijnen.
   Wij hebben ‚‚n toezegging van het College nodig. De komst van het
Schinkelbos moet boven elke twijfel verheven zijn, om het
compensatieverhaal geloofwaardig te laten blijven. Het College heeft reeds
toegezegd, over enkele weken een uitvoeringsnotitie aan de Raad te zullen
presenteren. Ik interpreteer de afspraken als volgt. Boswethouder Ten Have
zal niet gaan kappen voordat ruimtelijke-ordeningswethouder Saris namens
het College zekerheid heeft kunnen geven over het planten van een veelvoud
van bomen in de Schinkelpolder.
   De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. Bij de vorige bespreking van
dit onderwerp heb ik een aantal vragen aan het College gesteld waarop ik
nog steeds geen antwoord heb gekregen. Nog steeds heeft deze Raad geen
inzicht in kosten en baten en kunnen wij geen redelijke afweging maken. Het
belang van de ABN/AMRO-bank is duidelijk, maar vragen op het gebied van
ontpachting, onteigening en wat dies meer zij, kan deze Raad niet
beantwoorden.
   De vorige keer wierp ik de vraag op, of de fractie van Groen Links haar
standpunten naar voren brengt om de eenzaamheid van haar wethouder te
duiden. Ik concludeer, na de appendix van vanmiddag, dat er terstond een
ontsteking is opgetreden. Men maakt namelijk geen keuzen, maar werkt
slechts met woorden. Wanneer ik de heer Holvast hoor zeggen, dat Nederland
zo vol is, leid ik daaruit af, dat hij zelfs impliciet afstand neemt van
het compacte-stadbeleid. Hij mocht het willen. Ik meen, dat deze
samenwerking geen vruchten afwerpt.
   Ik kom bij de uitvoering van het voorstel dat de vorige keer is
aangenomen. Toen kwamen wij tot de conclusie, dat de bestuurlijke
voorbereiding onvoldoende was geweest en dat slechts was geschoven in de
marges. Ook nu constateren wij, dat niet meer is gedaan dan dat. Van reële
onderhandelingen is niet gebleken. Wel heeft dit opgeleverd, dat het
terrein ten zuiden van de Hoornsloot kan worden gespaard, reden waarom ik
ons voorstel nr. 263 kan intrekken. Het bestuurlijke produkt dat voor ons
ligt, is echter nog steeds deze stad niet waardig. Ik handhaaf voorstel nr.
262 om in de marge nog enige verbetering aan te brengen. Aanneming van dat
voorstel zou de geloofwaardigheid van deze Raad versterken. Ik wacht de
reactie van de wethouder in tweede termijn af op de vragen welke nu
eigenlijk de baten en kosten zijn en waarom geen andere wegen zijn
bewandeld in termen van onteigening en ontpachting.
    (Wethouder SARIS: Mag ik de heer Molleman erop wijzen, dat alle stukken
    ter inzage hebben gelegen en dat hij daarvan dus gewoon kennis had
    kunnen nemen als hij dat had gewild?)
    (De heer HOOIJMAIJERS: Als de heer Molleman er zelf had gezeten, hoe
    had hij het dan bestuurlijk beter willen doen, met dat geweer in zijn
    rug? Ik benijd hem, dat hij dit nu kan zeggen.)
   Ik concludeer uit het verloop van de zaken, dat op dit punt niet eens
reële concessies van Amsterdam zijn gevraagd. Dat betekent, dat de
wethouder voor zichzelf niet de ruimte heeft gecreëerd om op een moeilijke
locatie toch nog iets behoorlijks tot stand te brengen dat ook bestuurlijk
aanvaardbaar is.

   Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 263), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van beraadslaging meer uit.

   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Om de bittere pil bij de
besluitvorming over de Vietnamweide te vergulden, is overeenstemming
bereikt met de eigenaren van het tenniscentrum Amstelpark over het laten
vervallen van de tennisbanen aan de overzijde van de Hoornsloot. Dat neemt
niet weg, dat een positieve beslissing over het bestemmingsplan en het
bouwrijp maken van de Vietnamweide in mijn ogen een verkeerde beslissing
is, die nog lang zal nawerken. Men verwijt mij wel, dat ik altijd de
vergelijking maak met het Volewijkerspark. Ik doe dat om te waarschuwen.
Immers, pas als de mensen zijn overleden die op de lagere school in het
Volewijkerspark biologieles hebben gehad en die daar de verscheidenheid aan
bomen, struiken en planten ingeprent hebben gekregen, zal het omzagen van
dit stadspark zijn vergeten.
   Deze ervaring heeft mij geleerd, dat een gemeentebestuur niet
straffeloos een park kan veranderen in een weg of in een bedrijf, hoe
nuttig een dergelijke voorziening op zichzelf ook kan zijn. Een park is
namelijk een gezamenlijk bezit, dat de waarde van de leefomgeving bepaalt.
Zo is dat ook met dit stuk van het Amsterdamse Bos, de Vietnamweide,
getuige de reacties van vele verontruste burgers. Er blijken veel meer
gebruikers te zijn dan het College aannam. Niet alleen een hondenclub
oefent er, maar ook de scouting maakt gebruik van die ruimte, terwijl ook
soft- en handbalverenigingen op hun jaarlijkse feest dit gratis openbare
terrein met vreugde gebruiken, zonder de natuurwaarde ervan aan te tasten.
Ook de buurtbewoners hebben duidelijk gemaakt, dit terrein te gebruiken en
het niet te willen missen. Het valt mij op, dat nergens wordt aangegeven
waar in de directe omgeving aan de huidige gebruikers compensatie wordt
geboden. "Wie niet betaalt, heeft geen recht", lijkt de redenering te zijn.

   Uit de studie inzake de stadsrand blijkt, dat het Amsterdamse Bos
behoort tot de specifiek ontworpen elementen, dus groen, waaraan geen
andere bestemming kan worden gegeven. Vlak in de buurt liggen grote,
ongestructureerde zones, geschikt voor woningbouw en/of bedrijfslocaties.
Voor dit tennisbedrijf had dus in deze gebieden een nieuwe vestigingsplek
moeten worden gevonden. In het eerdere debat is gezegd, dat tennisbanen,
hockeyvelden en voetbalvelden vergelijkbare voorzieningen zijn, maar dat
is een groot misverstand. In tegenstelling tot grasvelden voor de hockey-
en voetbalsport zijn tennisbanen opgebouwd uit verschillende lagen, die wat
de constructie betreft te vergelijken zijn met een verkeersweg. Er is
hierbij dus sprake van een forse ingreep.
   Namens de eigenaren van het tennispark is gesteld, dat inmiddels veel
schade is ontstaan. Hadden zij echter niet tevoren kunnen bedenken, dat hun
keuze voor deze locatie weerstand zou opwekken? Had ook de ABN/AMRO-bank
niet kunnen meewegen, dat het hier gaat om een aantasting van het
Amsterdamse Bos? Deze bank maakt zich toch ook sterk voor een gezond
leefmilieu voor mens, dier en plant en heeft toch niet voor niets het
Environment Growth Fund opgericht? Waarom schrikt deze bank dan niet terug
als zijn bouwplan leidt tot beslissingen, in strijd met zijn eigen
milieubeleid? Dit geldt ook voor de milieubewuste studenten van de Vrije
Universiteit, die tot de belangrijkste bespelers van dit tenniscentrum
behoren en die vroeger de medestanders van de milieu-organisaties waren.
Gaat nu hun eigenbelang voor?
   Het verbaast mij zeer, dat het College geen rekening heeft gehouden met
de mogelijkheid van een kapverbod. De ambtelijke diensten weten toch, dat
het Amsterdamse Bos buiten de bebouwde kom is gebracht en dat het daardoor
onder het regime van de Boswet valt? Daaraan zijn bepalingen verbonden. Of
denkt het College alleen maar subsidie te trekken en de voorwaarden
daarvoor te kunnen ontduiken? Immers, een van die voorwaarden is, dat er
mag worden gedund en gekapt, maar dat men dan de verplichting moet nakomen,
dat op die plekken herplant plaatsvindt. Ik wil daarom van het College
weten, waarom niet tevoren overleg is gevoerd met het Ministerie van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en of het nu en in de toekomst mogelijk
blijft, dat een groengebied dat onder de noemer "specifiek ontworpen
elementen" valt als waardeloos en te herbestemmen groen wordt aangemerkt.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De verlegging van de
vier banen ten zuiden van de Hoornsloot is een onbetekenend detail. Het
betekent alleen maar, dat dan andere bomen moeten worden gekapt. De
hoofdzaak is, dat de gemeente het kapverbod van staatssecretaris Gabor moet
respecteren. Ik zal actie blijven voeren om de Vietnamweide te behouden.
Ik zal ook een beroep doen op het Internationale Groene Kruis om dit deel
van het Amsterdamse Bos te beschermen.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben nu eindelijk het
convenant met de ABN/AMRO-bank voor elkaar. De eigenaar van het tennispark
is ook tevreden. Alleen is nu nog een aantal mensen tegen. Ik vind, dat de
commerciële belangen in dit geval de doorslag moeten geven in plaats van
de dwaze ideeën van minister Alders en van staatssecretaris Gabor; zij zijn
de risee van het Kabinet.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Van de zogenaamde Vietnamweide,
de noordoostpunt van het Amsterdamse Bos, moet men afblijven. Dit moet men
laten zoals het nu is, omdat dit stukje ruige, niet aangelegde natuur
voldoet aan een behoefte van velen. De plaats voor het ABN/AMRO-complex,
waar nu tennisvelden zijn, is niet onlogisch, daar dit een uitstekende
locatie is voor dit doel, gelegen aan de zuidelijke Ringweg. Voor het
tennispark is ruimte genoeg in Amsterdam, in de omgeving van de Osdorperweg
en van de Tom Schreursweg.
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij, dat wij de vorige
keer, na het aannemen van een voorstel van de akkoordpartijen, de
beraadslaging voor dat moment hebben kunnen stopzetten om opnieuw enige
ruimte te creëren voor onderhandeling, omdat daardoor een duidelijke
verbetering in het bestemmingsplan voor de Vietnamweide kon worden
gerealiseerd. Voor iedereen in deze Raad blijft dit een lastige en
pijnlijke keuze. Dat hebben wij de vorige keer uitvoerig met elkaar
besproken. Er is bij de Vietnamweide een belangrijke natuurwaarde in het
geding en een belangrijke belevingswaarde voor omwonenden en anderen. De
principiële vraag doet zich voor of men het Amsterdamse Bos in mag met
sportvoorzieningen en, zo ja, van welke aard.
   Die vraag hebben wij in principe een jaar geleden beantwoord, toen aan
de Raad het locatieonderzoek werd voorgelegd. Destijds was het antwoord op
die vraag, bijna raadsbreed Ä op de heer R.H.G. van Duijn na Ä "ja". Op
grond daarvan heb ik de onderhandelingen met de eigenaren van het
tennispark om te komen tot een bestemmingsplan van deze aard, voortgezet.
Ik wist mij daarbij gesteund door een meerderheid van de Raad .
   Het voorstel dat de vorige keer is aangenomen heeft de gelegenheid
geboden om verder tegemoet te komen aan de vele bezwaren die zijn ingediend
tegen het bestemmingsplan, voornamelijk door mensen uit de directe omgeving
van het Amsterdamse Bos. Nu kan men zeggen, zoals mevr. Witte-Buijserd
heeft gedaan, dat de verandering niet enorm is, maar het is wel een
verandering die de Raad mede heeft gesteund en die ook is bepleit door de
fractie van het CDA. Het pleidooi was, het tennispark in elk geval terug
te brengen aan de andere kant van de Hoornsloot, zodat de ingang van het
Amsterdamse Bos onbeschadigd blijft. Ik ben er gelukkig mee, dat wij, ook
door de ingediende bezwaren serieus te nemen, erin zijn geslaagd, die
ingang van het Amsterdamse Bos onbeschadigd te laten en daarmee niet veel
verdere schade toe te brengen aan de Vietnamweide. Het gehele park schuift
circa 20 meter op, waardoor het nog steeds voor de helft op een
parkeerterrein ligt en niet meer eenderde van de Vietnamweide in beslag
neemt. Dat is ten opzichte van eerdere plannen een aanzienlijke
verbetering. Ik herinner mij nog heel goed de stemmotivering van de heer
Bruins Slot, dat hij het voorstel van de akkoordpartijen steunde en dat hij
graag zou zien, dat ik het bos in werd gestuurd. Hij had nooit verwacht,
dat wethouder Ten Have en ik zouden terugkomen met een resultaat. Dat lag
niet alleen aan het feit, dat de gasbuis net enkele meters verder lag dan
wij dachten, maar wel degelijk ook aan het feit, dat de Raad serieus
aandacht heeft willen besteden aan de vele bezwaren die zijn ingediend en
ons op stap heeft gestuurd met de opdracht, te komen tot een verbetering
van het bestemmingsplan zoals het er lag.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U blaast dit punt nu wel erg op. Ik begrijp
    dat van uw kant ook wel. Het is een soort propagandistische winst, maar
    het blijft een detail, aangezien het slechts gaat om vier van de 26
    tennisbanen.)
   Een groot voordeel van het scherp trekken van de grens van de Hoornsloot
is, dat ook aan een ander bezwaar is tegemoetgekomen, namelijk niet alleen
de kwestie van de beschadiging van het Amsterdamse Bos, maar ook de vraag
aan het gemeentebestuur wat men wil met het Amsterdamse Bos. Wij
hebbenduidelijk willen maken, dat wij een buitengewoon scherpe grens willen
trekken. Wij gaan niet verder het Amsterdamse Bos in. Dat doen wij door de
Hoornsloot als grens te hanteren en door aan de westkant van het tennispark
het gebied ook meteen opnieuw in te richten, zodanig dat daardoor een
verbetering ontstaat van de ecologische situatie; een verbetering die de
Dienst Stedelijk Beheer wenst en die men vanuit het Amsterdamse Bos al
jaren wenst. Hier zou een rietland, een vorm van natuurbouw, moeten komen.
Dat acht men van hoger belang dan de huidige situatie met de Vietnamweide,
die op zichzelf wel veel belevings- en natuurwaarde heeft, maar die beter
kan zijn dan zij nu is.
    (Mevr. WITTE-BUIJSERD: Niet voor de gebruikers. Zij willen die
    herinrichting niet.)
   Op die manier wordt een scherpe grens getrokken voor datgene wat het
College met het Amsterdamse Bos van plan is. Daarmee hebben wij ons een
beperking opgelegd voor de toekomst. Wij willen niet meer de Hoornsloot
over; wij willen niet meer verder de Vietnamweide op. Wij wijzen dus alle
ideeën af om andere sportvoorzieningen hiernaast te vestigen. Wij zullen
dan ook niet komen tot verdere aantasting van het Amsterdams Bos. Dat is
een wens die in Buitenveldert en in de stad breed leeft. Men wil zekerheid
over het Amsterdamse Bos en men krijgt die zekerheid, door juist nu de
grens scherp te trekken.
    (De heer CORNELISSEN: Geldt dat ook voor de roeibaan?)
   De Raad zal aan de hand van de nota Topsport in Amsterdam over de
roeibaan kunnen beslissen. Ik weet niet wat uw standpunt daarover is. Ik
weet ook niet wat het standpunt van het College daarover is. Ik heb in
commissiebehandeling gezegd, dat mijn standpunt daarover is, dat wij
hiermee ook rekening zouden moeten houden als het gaat om de roeibaan. U
kunt daarover een discussie uitlokken, maar niet op dit moment.
   Ten slotte is gevraagd naar de procedure met betrekking tot het
kapverbod dat staatssecretaris Gabor heeft uitgevaardigd. Ik constateer,
dat de fractie van Groen Links de keuze voor dit bestemmingsplan en de
verbetering die daarin is aangebracht steunt en dat zij daarvoor een reeks
argumenten heeft gegeven, waaronder het argument, dat sport wel degelijk
thuishoort in het Amsterdamse Bos, vanwege korte afstanden en het woekeren
met ruimte.
   Hoe zal het verdergaan als wij het kapverbod tegenkomen op het moment
dat het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedkeuring aan
het bestemmingsplan zal hebben verleend? Juristen zijn het daarover nog
niet eens. Ik verwijs naar de brief ter zake van de heer Nicolaï en naar
de adviezen die wij hebben ontvangen. Ik constateer, dat daartussen
spanning zit. In de Boswet is sprake van "goedgekeurde bestemmingsplannen
waarop een kapverbod niet van toepassing is". Dat betekent mijns inziens
Ä al ben ik geen jurist; ik ga af op de adviezen die ik krijg Ä dat het
bestemmingsplan als het is goedgekeurd onherroepelijk is geworden en dat
daarmee het kapverbod zou zijn vervallen, c.q. dat het zou moeten worden
ingetrokken. De staatssecretaris kan daar anders over denken. De jurist van
Tuinstad Buitenveldert kan daar ook anders over denken en kan daarover een
beroepsprocedure aanspannen. Ik ken de uitkomst daarvan niet. Ik weet wel,
dat wij op dit moment duidelijkheid moeten geven over de vraag wat wij als
Amsterdamse Gemeenteraad vinden en dat wij daarop onze vervolgacties moeten
afstemmen. Wij hebben een convenant met de ABN/AMRO-bank, waarin wij ons
hebben gebonden aan de realisering van bepaalde termijnen voor het
opleveren van grond enz. Wij moeten die verplichtingen nakomen en alles
doen wat in ons vermogen ligt om de realisering van die bank voor elkaar
te krijgen, binnen de termijnen die wij hebben afgesproken. Meer kunnen wij
niet doen. Ik weet dan ook niet of zich ooit de afweging zal voordoen die
de fractie van Groen Links zich voorstelt. Dat zou kunnen; het zou ook
kunnen, dat de Raad van State die bezwaren veel zwaarder laat wegen. Ik
vind, dat wij sterk staan. Anders was ik deze weg niet ingegaan. Het
bestemmingsplan, zoals het nu gewijzigd wordt vastgesteld, is nauwelijks
verschillend van het bestemmingsplan dat hier de vorige keer aan de orde
is geweest. Ik verwacht niet, dat daartegen veel nieuwe bezwaren zullen
komen die een andere procedure zullen opleveren. Ik verwacht ook niet, dat
er veel reden zal zijn om af te zien van een art. 19-procedure of dat
bezwaren daartegen een schorsende werking zullen krijgen van de Raad van
State. Het blijft niettemin mogelijk. Wij zullen zelf in elk geval alles
in het werk stellen om ervoor te zorgen, dat wij de termijnen die wij in
het convenant met de ABN/AMRO-bank hebben afgesproken, zullen halen.
   De heer Hooijmaijers heeft een vraag gesteld over het over de weg
bouwen. Mijns inziens is dat helemaal een gemiste kans. De vraag of over
de weg kon worden gebouwd is pas helemaal aan het eind van het proces
opgekomen, toen wij al afspraken met de ABN/AMRO-bank hadden gemaakt over
de locatie. Toen was te laat om hierover opnieuw te beginnen. Overigens heb
ik dit punt wel bij de ABN/AMRO-bank aan de orde gesteld. Men beschouwt dit
als een irreële mogelijkheid. Ik vind wel, dat wij het stadium bereiken dat
de ABN/AMRO-bank op de overeengekomen plek kan worden gerealiseerd en dat
ook het moment aanbreekt waarop de ABN/AMRO-bank van haar kant zekerheid
moet verschaffen over de realisering van zijn plannen, onafhankelijk van
wat de toekomst moge brengen aan eventuele verdere fusies en dergelijke.
    (Mevr. WITTE-BUIJSERD: Ik heb helemaal geen antwoord gekregen op mijn
    vragen.)
   In de eerste plaats zit er een belangrijke compensatie in de
herinrichting van tweederde van de Vietnamweide, waar een fietspad zal
komen en welk gebied als rietland zal worden ingericht, waardoor het heel
goed mogelijk zal zijn, het Amsterdamse Bos zowel vanuit stadsdeel Zuid in
te fietsen als vanuit de ingang in Buitenveldert langs het Nieuwe Meer. Dat
lijken mij buitengewoon zinvolle verbeteringen, die nu niet in de routing
zitten. Wanneer mensen graag van een ruig gebied gebruik maken voor
hondentraining, wijs ik erop dat de mogelijkheid daartoe ook in die
omgeving aanwezig is. Men weet, dat hier ook nog de oeverlanden liggen.
   De belangrijkste compensatie voor het verlies van natuurwaarde zit in
het aanleggen van 90 hectaren nieuw bos, als verbinding van de Westeinder
Plassen en het Amsterdamse Bos.
    (De heer HOLVAST: Ik heb nog een toezegging te goed.)
    (De VOORZITTER: Dan moet u een derde termijn aanvragen.)

   De heer VAN HOEVE (orde): Ik verzoek de Raad toestemming tot het houden
van een derde termijn.
   De VOORZITTER: Ik stel voor, hiertoe te besluiten.

   Conform besloten.

   De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. Er is nog een interessant
punt blijven liggen, te weten de opmerking van de heer Holvast, dat aan de
instemming van de meerderheid van zijn fractie met het bestemmingsplan
voorwaarden zijn verbonden met betrekking tot de compensatie in de
Schinkelpolder. Het moet toch wel duidelijk zijn, dat wij een
bestemmingsplan vaststellen zonder daaraan verdere voorwaarden te stellen.
Dit bestemmingsplan en de uitvoering daarvan wachten wat ons betreft niet
op andere zaken.
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Ik leg ook de koppeling tussen
het Schinkelpolderbos en de Vietnamweide. Ik herhaal de toezegging, dat er
binnen twee maanden Ä vanaf het vorige debat gerekend Ä een
uitvoeringsnotitie zal komen. Ik wil de bevestiging krijgen, dat dit
betekent, dat er nooit zal worden gekapt voordat duidelijk is, dat nieuwe
bomen zullen worden geplant.
   De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie concludeert
uit de woorden van de wethouder, dat hij op korte termijn met de ABN/AMRO-
bank zal overleggen over een afnameplicht, opdat niet kan gebeuren wat ons
ook is overkomen met het Elsevier-gebouw.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Over de rietlanden die
zullen worden aangelegd en die de wethouder zozeer bejubelt is een adres
binnengekomen, waarin heel duidelijk wordt uitgelegd, dat de ecologische
waarde omlaag gaat bij de aanleg hiervan. Daarmee moet men ook rekening
houden.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. De gemeente heeft zich op het
hellende vlak begeven met deze aantasting van het bos. Dat werd vooral
opnieuw duidelijk uit het betoog van mevr. Witte-Buijserd. Met name de
fractie van Groen Links heeft zich op de verkeerde, kapitalistische toer
begeven. Mij rest slechts de plicht tot tegen stemmen.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik hoor hier spreken van een
"kapitalistische toer". Het kapitalisme houdt ook werkgelegenheid in. Ik
meen, dat de werkgelegenheid een van de eerste voorwaarden is die de
fractie van Groen Links stelt.
    Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Van de zijde van de CDA-
fractie is gevraagd naar een financieel inzicht. Ik wil erop wijzen, dat
zij die kennis zelf al had kunnen verwerven als zij had gekeken naar de
stukken die ter inzage lagen; er zou dan aan alle wensen zijn voldaan.
   Wie meer wil weten over de natuurwaarde van het gebied raad ik aan, de
rapportage van de Dienst Stedelijk Beheer daarop na te slaan over de bomen,
de verplaatsbaarheid daarvan en de waarde.
   Wat betreft de compensatie is van verschillende kanten gevraagd, welke
garanties in dezen worden gegeven. Ik kan slechts de verzekering geven, dat
ik op zo kort mogelijke termijn met harde voorstellen ten aanzien van de
aanleg van het Schinkelpolderbos zal komen. Ik kan niet verzekeren, dat
bijvoorbeeld planologisch gezien alles in de gemeente Aalsmeer is geregeld
op het moment dat de bomen op de Vietnamweide zouden moeten worden gekapt.
Men heeft de zekerheid, dat het voornemen van het College om 80 ha bos aan
te leggen, hard is. In de komende tijd zal dat worden onderbouwd. Op het
ogenblik zijn wij met de provincie en de gemeente Aalsmeer in overleg over
een vast te stellen convenant; daarmee zijn wij al flink gevorderd. De Raad
krijgt op zo kort mogelijke termijn Ä wat mij betreft binnen de gestelde
twee maanden Ä dat convenant ter beslissing voorgelegd. Met dit alles is
natuurlijk geen absolute zekerheid verkregen, maar meer kan ik op dit
moment niet geven.

   De discussie wordt gesloten.

   De heer MOLLEMAN (orde): Ik verzoek u, de vergadering gedurende enige
minuten te schorsen voor overleg.

   De vergadering wordt geschorst van 21.16 uur tot 21.20 uur.

   De VOORZITTER heropent de vergadering.

   Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.

   De heer HOLVAST (stemmotivering): Ik heb uitvoerig toegelicht, dat mijn
fractie in meerderheid het bestemmingsplan kan steunen; mevr. Tanja kan
zich er echter niet in vinden en zal derhalve tegen stemmen.
   De fractie van Groen Links zal tegen alle voorstellen stemmen; de
voorstellen met nieuwe alternatieven zijn niet op het juiste moment en niet
op de juiste plek ingediend. Wij zien geen aanleiding, nu nog te proberen
uit het totaalpakket brokken te snijden.
   De heer HOFMAN: Ik zal ook tegen alle voorstellen stemmen.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik ben het niet eens met de indieners van het
voorstel-Molleman c.s. (nr. 262), dat de twee dienstwoningen nodig zijn,
maar ik zal desondanks voor het voorstel stemmen, omdat daarin een bepaalde
bestemming in natuurgebied wordt omgezet.

   Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 262) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, R.H.G. van Duijn,
Molleman, Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en mevr. Witte-Buijserd zich
voor het voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 264) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruyn, R.H.G. van Duijn en mevr. Witte-Buijserd zich
voor het voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 265) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruyn, R.H.G. van Duijn en mevr. Witte-Buijserd zich
voor het voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-mevr. Witte-Buijserd (nr. 266) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruyn, R.H.G. van Duijn en mevr. Witte-Buijserd
zich voor het voorstel hebben verklaard.

   Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 225).

   De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Als wij tegen het bestemmingsplan
stemmen zou, gelet op de bezwaarschriften enz., de CDA-fractie indirect het
verwijt kunnen worden gemaakt als zou zij de komst van de ABN/AMRO-bank
willen blokkeren. Aangezien dat beslist niet het geval is, laten wij het
belang van die bank prevaleren boven een waardeloos plan. Wij zullen
derhalve voor de voordracht stemmen.
   De heer BEAUX: Ik zal tegen deze voordracht stemmen.
   Mevr. WITTE-BUIJSERD: Ik blijf bij mijn mening en zal daarom tegen de
voordracht stemmen.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit is een zeer schadelijke voordracht. Handen
af van het Amsterdamse Bos! Ik stem tegen.
   De heer BRUYN: Ik sluit mij aan bij de tegenstemmers.

   De voordracht (nr. 225) wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 993 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van het in de nota van wijziging (nr. 315)
gestelde en met inachtneming van de door de leden Beaux, Bruyn, R.H.G. van
Duijn, mevr. Tanja en mevr. Witte-Buijserd gevraagde aantekening.

   De voordracht (nr. 226) wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1056 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Beaux, Bruyn, R.H.G.
van Duijn, mevr. Tanja en mevr. Witte-Buijserd gevraagde aantekening.

   De bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.

   21
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 april 1993 tot het
vereffenen van de huurschuld van de Stichting Felix Meritis Foundation en
voorstel tot overdracht van het gebouw Keizersgracht 324/Prinsengracht 437
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 275, blz. 1230).

   Hierbij is tevens aan de orde:

   Adres van 29 april 1993 van S. Austen, namens The Felix Meritis
Foundation, inzake de huurschuldafwikkeling van de Stichting Shaffy
Theater.
   Mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De overdracht van het
pand voor vijftien jaar afhankelijk gesteld van de vraag, of de Stichting
Felix Meritis Foundation wel of geen subsidie kreeg. Die subsidie werd
uiteindelijk van het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
(WVC) verkregen. Aan de voorwaarde werd voldaan en toen werd het opportuun,
over de overdracht na te denken.
   In de stad staan verschillende gebouwen die een belangrijke culturele
en economische waarde vertegenwoordigen. Zij worden intensief gebruikt en
zijn duidelijk publieksgebouwen; zij staan in het centrum van Amsterdam en
het gebouw Felix Meritis is er daar ‚‚n van. De Beurs van Berlage en De
Kleine Komedie behoren daar ook toe. Deze gebouwen hebben op dit moment een
vrij hoge boekwaarde. Ten gevolge van die boekwaarde en de daaruit
voortkomende kosten, kunnen deze gebouwen niet altijd rendabel worden
geëxploiteerd. Ik vind dat ongewenst. Die situatie vraagt dus om een
oplossing. Kan het College toezeggen, dat in het kader van de begroting
voor 1994 zal worden onderzocht hoe het precies is gesteld met de
boekwaarde van de monumentale, in het centrum gelegen gebouwen? Naar
aanleiding daarvan kan dan worden bekeken of die boekwaarde kan worden
verlaagd, zodat wel een rendabele exploitatie mogelijk is. Met de huurders
van die gebouwen zullen dan afspraken moeten worden gemaakt, dat voor 1993
de huidige bedragen worden betaald, maar dat naar aanleiding van het
onderzoek een andere situatie zou kunnen ontstaan.
    (Mevr. GREWEL: Bent u niet bij de verkeerde wethouder als het gaat om
    boekwaarde, huur en dergelijke?)
   Ik vraag het niet aan de wethouder, maar nadrukkelijk aan het College.
Ik wacht wel af of ik in tweede termijn een bevestiging van een andere
wethouder nodig heb. Ik vind het van groot belang, te weten hoe het College
hierover denkt. Ik hoop, dat het College bereid is tot een dergelijk
onderzoek, zodat de situatie in 1994 er anders uit kan zien.
    (Mevr. GREWEL: Zou u dan niet gewoon een voorstel moeten indienen dat
    in de Raad kan worden besproken?)
   Dat zou ik kunnen doen.
    (Mevr. GREWEL: Dan zou ik ertegen kunnen stemmen!)
   Misschien heb ik het daarom wel niet als een voorstel gebracht, want nu
kunt u niet tegen stemmen. Nu kan ik gewoon afwachten wat het College
antwoordt. Misschien had ik wel een vooruitziende blik en voorzag ik, dat
u tegen zou stemmen.
    (Mevr. GREWEL: Ik zeg niet, dat ik tegen zal stemmen. Ik zeg alleen,
    dat een vreemde situatie ontstaat wanneer u iets dergelijks als
    woordvoerster van een fractie voorstelt zonder er de andere fracties
    bij te betrekken. Het College moet dan antwoorden op de vragen van ‚‚n
    fractie.)
   Ik zie niet in wat daaraan vreemd is. Elke fractie en zelfs ieder
raadslid mag zonder last of ruggespraak aan het College een vraag stellen.
Ik stel een simpele vraag over gebouwen en de exploitatie daarvan, over een
zaak waarover mijn fractie zich zorgen maakt. Als u verstandig bent, sluit
u zich bij die vraag aan. U kunt echter niet mijn democratisch recht om die
vraag te stellen onderuithalen.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Het probleem Felix
Meritis wordt wat ons betreft beheerst door de vraag in hoeverre het doel
de middelen heiligt en of er een toekomst is voor ideeën.
   De voordracht die wij nu bespreken, is wat ons betreft tweeledig.
Enerzijds behelst deze de oplossing van de huurschuld van de Stichting
Felix Meritis Foundation, anderzijds het antwoord op de vraag hoe het
verder moet in de toekomst. De invulling daarvan willen wij niet
loskoppelen van de voorgeschiedenis. Deze schets ik nogmaals snel. De
subsidierelatie met het Shaffytheater was beëindigd. De IJsbreker c.s. zou
naar Felix Meritis trekken en zou daarvoor een verhuiskostenvergoeding
ontvangen. Dat besluit is wat ons betreft nooit formeel ingetrokken. Ons
heeft dit altijd een reëel plan geleken. Eerlijk gezegd lijkt het dat nu
nog.
   Het Shaffytheater werd op een bepaald moment Felix Meritis. De
gelijknamige stichting hield het gebouw bezet en heeft, in afwachting van
de honorering van internationale ideeën, die wat ons betreft ook op iedere
andere plek kunnen worden uitgevoerd...
    (De heer HOLVAST: U zegt, dat men het gebouw bezet heeft gehouden.
    Bedoelt u, dat dit met tegenzin van de gemeente is gebeurd?)
   Ik kom hierop terug. U wordt op uw wenken bediend. In afwachting van de
honorering van de internationale ideeën heeft Felix Meritis een huurschuld
van bijna 1 miljoen gulden opgebouwd. De VVD-fractie heeft vanaf het begin
het College en de collega's gewaarschuwd voor het gevaar, met name voor de
cultuurbegroting voor 1992. Daarin werden "internationale activiteiten"
genoemd, terwijl daarmee "huurschuld Felix Meritis" werd bedoeld. Dat
achtte de wethouder voor Cultuur op dat moment verantwoord. Wij hebben ons
daartegen hevig verzet. Onze waarschuwingen waren vergeefs. De familie
Alladin zat in de rode burcht en wreef over de gemeentelijke wonderlamp,
gesteund door een aantal overigens bijzonder creatieve neefjes en nichtjes.
Het College en de Raad keken toe, evenals overigens de andere
kunstinstellingen en kunstenaars, onder het motto "heden gij en morgen ik".
   Inmiddels heb ik begrepen, dat ook in die gelederen over de gang van
zaken en over de wijze van uitvoering van de ideeën enige beroering is
gerezen. Gezien de voorgeschiedenis kunnen wij alleen maar akkoord gaan met
de schuldsanering die is voorgesteld. Wij hebben er allen immers met onze
neus bovenop gezeten. Wat dat betreft zal men van ons geen tegenstand meer
ondervinden, zij het met de toevoeging "eens maar nooit weer". Gezien de
ontwikkelingen elders in de stad is dit een serieuze waarschuwing van de
VVD-fractie aan het adres van het College en van de afdeling Kunstzaken.
Als de wethouder voor Cultuur morgen niet in de problemen wil komen, moet
hij vandaag nog duidelijkheid verschaffen over de warboel aan plannen die
in de stad op dit ogenblik de ronde doen en over de haalbaarheid daarvan.
Dan moet hij roeien met de riemen die hij op dit moment heeft. Affaires als
deze bewijzen de stad alleen maar slechte diensten.
   Ik kom bij de toekomst. De fractie van D66 heeft alleen maar gesproken
over dit voorstel, niet over het saneren van de huurschuld. Wat ons
betreft, is de hier gekozen constructie gekunsteld, maar wel mogelijk. Er
is sprake van een in de tijd gelimiteerde overdracht, met een aantal
verplichtingen. De VVD-fractie heeft in de commissie van advies en bijstand
gezegd, dat wij ook daarmee eventueel akkoord zouden kunnen gaan, alhoewelwij
de realiteitswaarde van het geheel enigszins betwijfelen. Wij kunnen
daarmee akkoord gaan als een stevig contract aan de Raad wordt voorgelegd.
Dat heeft de wethouder ook in de voordracht opgenomen, waarvoor ik hem
dankbaar ben. De Raad immers is verantwoordelijk voor de uitkomsten van een
overeenkomst, waarbij het vertrouwen in de constante kredietwaardigheid van
de wederpartij mijns inziens niet geheel gerechtvaardigd is. Het
Gemeentelijk Grondbedrijf heeft een canon voorgesteld en acht die ook
reëel. Het Gemeentelijk Grondbedrijf heeft een eigen verantwoordelijkheid
en is geen liefdadige instelling. De VVD-fractie acht de koppeling van het
verleden aan de toekomst, die de Stichting Felix Meritis Foundation zelf
niet gelegd wil zien, wel reëel. Daarbij gaat het om een sanering van de
schuld, een toekomstplan zoals voorgesteld en daarbij een stevig contract.
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. De voordracht heeft voor een
deel betrekking op het verleden, op het Shaffytheater dus. Wij vinden dit
een goed voorstel. Het probleem wordt ruimhartig opgelost. Mijn fractie
steunt dit deel van de voordracht. Onder het verleden kan dus een streep
worden gezet. Voor de toekomst is nog geen oplossing geboden. Dat deel is
nog onaf. Het bevat geen oplossing voor de steeds lopende onderhandelingen
en gesprekken en evenmin Ä belangrijker Ä voor wetenschap de exploitatie
van het ook door deze Raad gewenste Europees Centrum voor Kunst en Cultuur
in het gebouw Felix Meritis. Ik verwijs in dit verband naar het
Programakkoord 1990Ä1994. In reactie op de opmerking van mevr. Spier over
affaires, waarbij de stad geen baat heeft, mag ik er ook wel eens op
wijzen, dat het een aardige zaak is, dat het met relatief weinig inspanning
van de gemeente is gelukt, als onderdeel van het rijkskunstenplan een
voorziening naar Amsterdam te halen.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Wat bedoelt u met "relatief weinig
    inspanning van de gemeente"? Op het pand zit een huurschuld van bijna
    1 miljoen gulden.)   U moet een verschil maken tussen de afronding van de
affaire-Shaffy Ä
daaronder zetten wij wat mij betreft een streep Ä en het meewerken aan iets
wat in het Programakkoord 1990Ä1994 is omschreven als een Europees Centrum
voor Kunst en Wetenschap, waarvoor het gebouw een geschikte locatie is.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Deze discussie hebben wij in 1992 ook al
    gevoerd. Toen heeft de wethouder voor Cultuur mij woordelijk bevestigd,
    dat "internationale activiteiten" hetzelfde was als de huurschuld van
    Felix Meritis.)
   Neen, dit is sympathieke onzin.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Leest u de notulen erop na!)
   Het verleden ja, de toekomst is onaf. Om concreter te zijn, de regeling
tussen het Europees Centrum voor Kunst en Wetenschap en het gebouw heeft
dit College nog niet uitonderhandeld.
   Er zijn twee oplossingen mogelijk. De ene is, dat de gemeente het gebouw
verhuurt en het dan ook in een zodanige staat brengt, dat het kan worden
verhuurd en gebruikt. In die situatie blijkt de huur ongeveer fl 400.000 te
zijn, hetgeen precies past binnen de exploitatie van de stichting. Alleen
heeft de gemeente problemen met het vinden van het bedrag van 1 miljoen
gulden tot 1,5 miljoen gulden voor het opknappen van het pand.
   De andere oplossing is de erfpachtconstructie.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Waarom zou u Felix Meritis eerder willen
    opknappen dan al die andere gebouwen die ook op onderhoud wachten?)
   Dat wil ik juist niet. Daarom is het andere voorstel voor de gemeente
zo verleidelijk. Geef het gebouw in erfpacht. Zorg, dat de stichting de
middelen kan vinden om het te restaureren en op te knappen, maar zorg er
dan ook voor, dat zij daarvoor iets terugziet in de afspraken die gelden
voor het gebruik van het
pand in de komende vijftien jaar. Ik wil van de wethouder weten of hij het
met mij eens is, dat die tweede oplossing voor de gemeente verre de
voorkeur verdient. Dan staan wij namelijk niet voor de keuze die hij
verwoordt. Waarom zouden wij het gebouw eerder opknappen? Deze oplossing
is alleen mogelijk als de wethouder inzichtelijk maakt wat de relatie is
tussen de investering van de stichting, de boekwaarde nu en na vijftien
jaar en de betekenis daarvan voor de erfpachtcanon op dit moment. Ik
verwijs naar een brief van Felix Rottenberg, die het voorstel dat dit
bestuur wordt gedaan "zeer lucratief" vindt. Vindt het College, dat hij
overdrijft?    Belangrijker vind ik echter, dat het College het voorstel,
een externe deskundige een oordeel te laten geven, terzijde heeft gelegd,
omdat dit pass‚ zou zijn. Sinds vandaag ligt er een beoordeling door een
externe deskundige. Ik wil van het College weten, of het bereid is, op
korte termijn daarop commentaar te geven, het met de betrokkenen te
bespreken en zo nodig aan de Commissie voor Cultuur enz. daarover te
rapporteren, als het College Ä zoals aangekondigd in deze voordracht Ä nog
met een uiteindelijke voordracht naar de Raad zal komen.
   Ten slotte sluit ik mij volledig aan bij de opmerkingen van mevr. Van
der Giessen. Niet alleen voor dit pand zijn boekwaarde en gebruiksafspraken
een probleem. Het geldt evenzeer voor De Waag, voor De Kleine Komedie, voor
De Beurs van Berlage. Dit punt, dat mevr. Grewel meerdere malen heeft
ingebracht in de Commissie voor Cultuur enz, moet eindelijk worden
opgelost. Ik zou het er volstrekt mee eens zijn als het College op zich
neemt, als onderdeel van de begroting voor 1994 keuzen te maken, opdat een
aantal gebouwen reëel wordt geëxploiteerd en wij niet de indruk hebben, dat
de Cultuurportefeuille het Gemeentelijk Grondbedrijf soms als
subsidieverlenende instelling moet zien.
   Mevr. GREWEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb wel eens gevraagd of het
niet mogelijk was, een regeling te maken via Grondzaken voor gebouwen die
uit de Kunstportefeuille worden gesubsidieerd en waarbij problemen ontstaan
op een gegeven moment met de hoogte van de prijzen. De heer Holvast vergeet
te vermelden, dat het antwoord indertijd bij de begrotingsbehandeling en
bij de behandeling van het kunstenplan is gegeven, namelijk "neen, dat kan
niet". De meerderheid van de Raad is ermee akkoord gegaan, dat de
kunstinstellingen vanuit de Kunstportefeuille worden gesubsidieerd en niet
vanuit de portefeuille Grondzaken.
    (De heer HOLVAST: In de commissiebehandeling van dit punt was u ‚‚n van
    degenen met een uitgesproken mening. U vond dit voorstel niet billijk.)
   U moet mij nu eens laten zeggen wat ik te zeggen heb...
    (De heer HOLVAST: Met genoegen.)
   ... en niet voor mij gaan zeggen wat ik heb gezegd.
    (De heer HOLVAST: Kunt u dan toelichten welke de motieven waren voor
    uw sterke afwijzing van het voorstel?)
   Ik ben al ingegaan op het laatste punt van de heer Holvast. Ik kom nu
bij de kwestie-Felix Meritis. Er zijn twee stichtingen die dat gebouw graag
willen overnemen. De ene stichting is een beheersstichting, de andere
stichting komt zogezegd van de programmeringskant. Waarom heb ik nu in de
Commissie voor Cultuur enz. gevraagd of wethouder Bakker nog eens wilde
kijken naar de financiën, de huur en de beheersvorm? Omdat men wel eens
achterstallig onderhoud zou kunnen inhalen als een beheersstichting een
gebouw gaat opknappen, door de verbeteringen in het gebouw op een bepaalde
manier te verrekenen. Het antwoord van wethouder Bakker daarop lezen wij
in de voordracht, namelijk "nee, daar heb ik geen geld voor." Het antwoord
van mijn fractie daarop is "dat is dan jammer, want wij zijn niet bereid
meer geld uit de kunstbegroting te halen. Jammer dat het voorstel
ongewijzigd blijft. Wij hadden het graag iets anders gezien, op grond van
de verbetering van het gebouw door de beheersstichting, maar dat kan dus
niet".
   Wij vinden het wel buitengewoon prettig, dat de huurschuld op deze
manier wordt geregeld. Wij zijn altijd van mening geweest, dat daaraan iets
moest worden gedaan. Op een gegeven moment moet men ook een streep onder
het verleden kunnen zetten. Dat geldt ook voor de plannen die er in het
verleden zijn geweest. Er zijn wel meer plannen voor het gebouw Felix
Meritis geweest Ä mevr. Spier zal daarover nog spreken Ä maar op een
gegeven moment zijn de feiten achterhaald en moet men daaronder ook een
streep zetten.
   Wat mij betreft, besluit men in de voordracht, de achterstallige huur
te saneren, te gaan onderhandelen en een contract aan de Raad voor te
leggen. Mijn fractie gaat met deze voordracht akkoord.
   Het onderzoek waarom mevr. Van der Giessen heeft gevraagd kunnen wij
misschien nog eens rustig in de Commissie voor Cultuur enz. behandelen aan
de hand van een voorstel. Dan kunnen wij bezien wat het allemaal precies
zou betekenen. Ik zie weinig in herhaling van de discussie over
Gemeentelijk Grondbedrijf en de portefeuille, die ik nu zeven jaar lang heb
meegemaakt en waaronder wij ook eens een streep moeten zetten, nu het
antwoord van de Raad bij de begrotingsbehandeling duidelijk was "neen, geen
geld van Gemeentelijk Grondbedrijf naar Kunstzaken".
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik zal de
voordracht van het College steunen. Dat houdt dus in, dat ik nog een zekere
nostalgie heb voor Felix Meritis, want daar kon je vroeger zo lekker
communisten in elkaar rammen. Dan praat ik over 40 jaar geleden.
   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Van der Giessen heeft
gevraagd naar de boekwaarde van gebouwen met een publieksfunctie en zelfs
een monumentale functie. Ik wijs erop, dat het gebouw Felix Meritis,
althans in het bestemmingsplan geen culturele functie is toegedicht. Ik zal
laten nagaan of ik dit namens het College kan toezeggen, in het kader van
de begroting voor 1994. Hoewel de gedachte van mevr. Van der Giessen mij
sympathiek is, kan ik nu niet geen toezegging doen. Het gaat om meerdere
gebouwen en om veel geld. Dat vereist dan ook een integrale afweging. Ik
kan nu al vertellen, dat 1994 voor ons allen geen gemakkelijk jaar zal
worden. Een en ander regelt men zeker niet in ‚‚n of twee maanden.
   De opmerking van mevr. Grewel, dat zij een voorstel aan de Commissie
voor Cultuur enz. zal doen, vind ik dan ook niet onterecht. Ik kan namens
het College toezeggen, dat wij genegen zijn, dit te bezien. Dat kan echter
niet binnen enkele weken en zelfs niet binnen twee maanden. Ik zie althans
niet in, dat wij in de gelegenheid zijn, dit al voor de zomer rond te
krijgen.
   Vervelend vind ik de woorden die hier zijn gebruikt, zoals "de affaire-
Felix Meritis" en "eens maar nooit weer". Die opmerkingen aan mijn adres
vind ik nogal overdreven. Ik weet waar de woorden "eens maar nooit weer"
vandaan komen.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Zo bedoel ik die woorden ook!)
   Toen de heer Lubbers dit in de richting van de heer De Korte zei, vond
ik deze woorden wel terecht, maar wat heb ik nu allemaal fout gedaan?
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik zeg niet, dat u iets fout hebt, gedaan.
    Wij hebben hier gezamenlijk bovenop gezeten.)
   Wij vragen hier duidelijkheid. Dat is het enige wat wij nu hebben
gedaan, om hier eens een keer een streep onder te zetten. Het lijkt wel een
soort Peyton Place. Onderhand zit ik meer in de bouw dan in de cultuur,
terwijl ik dat vak nu juist niet heb geleerd.
   Wij zullen moeten roeien met de riemen die wij hebben. Dat vond ik een
aardiger opmerking van mevr. Spier. Dat doen wij namelijk ook, met de
prachtige riemen die wij hebben om mee te roeien, uit het door de Raad
aangenomen Amsterdamse Kunstenplan 1993Ä1996. In het kader daarvan voeren
wij een kunstenbeleid voor de komende vier jaar. Dat is een felicitatie aan
de Raad waard.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Als u het op deze manier blijft aanpakken,
    gaat dat wel veel geld ten laste van de kunstbegroting kosten.)
   Op deze manier inderdaad. Hier lag namelijk nog een verplichting uit een
contract met de Stichting Shaffytheater, dat in 1992 afliep. Daarbij was
een schuld opgebouwd van fl 850.000. Een bedrag van fl 169.000 betaalt men
nu. De gemeente doet er de rest bij, mede om er een streep onder te zetten.
Ik verwijs naar het besluit. Daarmee is de huurschuld tot 1 augustus 1992
geregeld, evenals de periode van 1 augustus 1992 tot 1 januari 1993, als
een soort overbruggingsregeling vanaf 1999 naar de kunstenplanperiode van
het rijk. Let wel, het gaat hier om het rijksgesubsidieerde Felix Meritis.
Daarmee is de sanering van de huurschuld geregeld. Daar ben ik blij mee.
   Het voorstel is nu: overdracht van het pand in erfpacht, met een canon
van fl 178.000. Wij bespreken nu de vraag of dat bedrag redelijk is. De
Stichting Felix Meritis Beheer zegt "neen, want wij hebben fl 250.000 nodig
voor het opknappen, fl 178.000 als canon en dan nog eens een bedrag voor
rente en aflossing". De gemeente zegt "ja, want voor dit gebouw en op die
plek kunnen wij ook gerust dat bedrag vragen." Het Gemeentelijk
Grondbedrijf is ook verplicht, een rendabele prijs te vragen. Dit is voor
dit gebouw op die plek geen commerciële prijs. Het echte alternatief is,
fl 178.000 uit de cultuurbegroting te betalen, maar dat geld is er niet. Wij
hebben niet voor niets Het Amsterdamse Kunstenplan 1993Ä1996 vastgesteld.
Daarom vind ik het alleszins redelijk, dat bedrag van fl 178.000 voor de
canon te betalen. Zelfs wanneer men een huur zou vragen in de orde van
grootte van fl 250.000 of fl 400.000, dan nog zou er geld bij moeten. Dat
zijn wij echt wel nagegaan.
    (De heer HOLVAST: U zegt, dat er dan nog geld bij moet. Welk geld
    bedoelt u dan?)
   Ik hoop, dat ik het goed zeg, want voor dat vak heb ik niet zo goed
geleerd. Wij hebben dan ook de verplichting, het pand te onderhouden. Er
zijn aan dat pand kosten te maken, buiten en binnen.
    (De heer HOLVAST: Dan begrijp ik u. De gemeente moet het pand dus in
    een goede staat brengen. Daarom vroeg ik u ook wat de redelijkheid is
    van de stijging van de vaste lasten voor de gebruikers van fl 400.000
    tot fl 600.000 als dat niet gebeurt.)
   Het College is, gezien de staat, de boekwaarde en de stand van dit pand,
nagegaan wat een redelijke rendabele prijs is Ä hetgeen wij verplicht zijn
Ä maar niet commercieel. Wij hebben dit punt niet voor niets uitvoerig
besproken in de Commissie voor Cultuur enz. Wij zijn terechtgekomen op de
canon van fl 178.000. Dat is een alleszins redelijke prijs voor dit pand op
die prachtige
plek. Wij hebben ook waardering voor het werk dat daar gebeurt, maar het
is rijksgesubsidieerd. Hier gaat het om een voorstel van het College. De
huurschuld is geregeld. Het pand kan overgaan. Het knelpunt blijft de canon
van fl 178.000; dat weet ik wel, maar na ampele overweging zijn wij daartoe
gekomen. Laten wij de zaak nu niet ingewikkelder maken. Ik heb wel eens de
indruk, dat dat steeds wordt gedaan om maar niet te moeten betalen.
    (De heer HOLVAST: Het wordt maandelijks betaald!)
   Mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrepen, dat
zowel mevr. Grewel als de wethouder verwacht, dat ik een voorstel richting
de commissie van advies en bijstand zal doen. Ook als dat niet wordt
verwacht, zal ik dat doen.
    (Mevr. GREWEL: Ik heb gezegd, dat, als u een voorstel maakt, dit
    misschien in de commissie van advies en bijstand zou kunnen worden
    besproken, maar voor mij behoeft er geen voorstel te komen.)
   Als al mijn verwachtingen in mijn leven zo zouden worden
geïnterpreteerd, dus als anderen onmiddellijk dachten, dat die zouden
moeten worden gesteund, zou ik het heel prettig in mijn leven hebben.
    (Mevr. GREWEL: Als u al uw verwachtingen in een commissie van advies
    en bijstand zou brengen, zou ik dat nog niet in de Commissie voor
    Cultuur enz. doen.)
   Het gaat er nu om, dat ik een uitgewerkt voorstel terzake aan de
commissie van advies en bijstand zal voorleggen.
   Wat de huurschuld betreft wijs ik erop, dat wij al in 1990 hebben
uitgesproken, dat wij het met de sanering van die totale huurschuld
volkomen eens zouden zijn. Dat heb ik ook in de commissie van advies en
bijstand medegedeeld.
   Als de wethouder zegt, dat hij huurbedragen tussen de 250.000 en
fl 400.000 heeft horen noemen, wil ik er wel op wijzen, dat die bedragen te
maken hebben met een bepaalde boekwaarde, waaraan weer een canon is
gerelateerd. Als de wethouder beide bedragen noemt, wil ik wel graag weten
of het enige juiste bedrag fl 400.000 zou zijn, want het ‚‚n heeft duidelijk
gevolgen voor het ander.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is het
eens met het gestelde in de voordracht. Een andere optie zou het eventuele
huurvoorstel zijn.



Ik begrijp nu, dat wij dan een minimaal redelijke
huurprijs zouden moeten vaststellen die in huurprijzenterminologie aan een
pand met ernstige bouwkundige gebreken Ä een bouwval Ä wordt toegedacht,
terwijl bij Felix Meritis in 1982 nog een cascorenovatie heeft
plaatsgevonden. Over de huuroptie kan nog worden nagedacht, maar naar mijn
mening wordt het nu wel zo langzamerhand een zaak van "take it, or leave
it".
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. De onderhavige voordracht geeft
eigenlijk inzicht in de tussenstand van de onderhandelingen, omdat nog een
definitieve voordracht aan de Raad zal worden voorgelegd. Ik kan niet
beoordelen, of de canon billijk is, omdat geen relatie tussen boekwaarde,
eigen investering en canon in de stukken is te vinden. Ik verwacht, dat het
College, ter voorbereiding van de definitieve voordracht, daarvan nog
melding maakt zodat de commissie van advies en bijstand zich daarover nog
kan buigen. Het zou dan mogelijk kunnen zijn, dat de huurconstructie een
uitvoerbaar alternatief blijkt te zijn. Ik verwacht, dat het College
daarbij ook het rapport van Toornend & Partners zal betrekken, zodat de
discussie over de vraag, wat een reële huurprijs is...
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Begrijp ik nu, dat er een nieuw voorstel
    komt?)
   In de voordracht staat, dat het College zal komen met een definitief
voorstel inzake de uitgifte. Het stelt expliciet, dat het alternatief van
de huurconstructie dan nog aan de orde kan komen. Als de
erfpachtconstructie niet mogelijk is, zijn er maar twee oplossingen,
namelijk: het hele feest gaat niet door of er komt een huurrelatie, maar
de gemeente moet dan een gebouw in de juiste staat brengen.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Het is moeilijk discussiëren met
een wethouder die zijn huiswerk niet heeft gedaan. Ik zal daarom voor de
voordracht stemmen, want dan zijn wij van de ellende af; kunst kost toch
altijd geld. Uit de stukken heb ik begrepen, dat de directie en de
medewerkers zeer veel inzet tonen en daarom vind ik, dat er dit keer maar
eens geld bij moet.
   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik wijs erop, dat bij huur de
eigenaar een onderhoudsverplichting heeft; de huurder moet zorgen voor het
gebruikersonderhoud. Als men nu zou verhuren, betekent dit, dat de
Stichting Felix Meritis Foundation dat ook nog zou moeten betalen. Wij
hebben deze zaak van alle kanten goed bekeken en op grond daarvan zijn wij
tot een canon van fl 178.500 gekomen. In punt IV van het besluit staat
duidelijk: "dat het onder I tot en met III bepaalde eerst in werking treedt
nadat de Stichting Felix Meritis Foundation zich schriftelijk akkoord heeft
verklaard met afdracht van de jaarlijkse canon van fl 178.500 door middel
van een akte van cessie..." Dit is tevens de duidelijkheid waarom de heer
Steve Austen in Het Parool de wethouder heeft gevraagd.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 275).

   De heer HOLVAST (stemmotivering): Mijn fractie steunt het deel van de
voordracht dat over de schuldsanering gaat. Wij steunen het College om
verder te gaan met betrokkenen om te komen tot een erfpachtconstructie. Wij
kunnen echter niet het bedrag van de erfpacht op billijkheid beoordelen en
op dat punt nemen wij afstand van het besluit.
   De heer HOFMAN: Ik stem voor de voordracht om van het geheel af te zijn;
er wordt vandaag dan eindelijk weer eens een besluit genomen.
   Mevr. VAN DER GIESSEN: Mijn fractie zal voor de voordracht stemmen.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1234 van afd. 1 van
hetGemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Holvast namens de
fractie van Groen Links gemaakte opmerking.

   Het bij dit agendapunt mede aan de orde gestelde adres wordt in handen
van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening.

   Aan de orde is thans:

   7
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 april 1993 ten geleide
van de Nota Monumentenzorg in Amsterdam (richting en sturing met schaarse
middelen) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 246, blz. 1159 en bijlage G).

   De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. Aan de orde is een gedegen
nota die wel een aantal massale kaders schept. Het monument is bijvoorbeeld
een gebouwde omgeving; het moet natuurlijk geen museum zijn, maar normaal
bruikbaar. Er staat ook, dat grote monumenten in het vervolg in het kader
van de rijkssubsidieregeling  voor de restauratie van rijksmonumenten
(BRRM) worden gefinancierd, terwijl wij voor de woonhuismonumenten een
financiering uit het Stadsvernieuwingsfonds kiezen. Een concrete
beleidsinvulling ontbreekt echter nog. De komende maand zullen vier
aanvullende rapportages komen die hopelijk meer helderheid zullen
verschaffen. Die helderheid is wel noodzakelijk, want zo goed gaat het op
dit ogenblik in monumentenland niet.
   Er is tot nu toe veel waardevol werk verzet, maar de komende jaren
zullen wij worden geconfronteerd met een tekort van ruim 20 miljoen gulden
per jaar. Wij zien de tweede restauratiegolf op gang komen voor projecten
die een aantal jaren geleden zijn gerestaureerd, wordt nu opnieuw bij ons
aangeklopt. Een recent voorbeeld daarvan is de Oude Kerk. Het kan en mag
niet de bedoeling zijn, dat door gebrekkig onderhoud opnieuw een beroep op
gemeenschapsgeld moet worden gedaan.
   Er zullen keuzen moeten worden gedaan, in de eerste plaats op basis van
een zuivere afweging van monumentale waarde en pas daarna een
prioriteitsstelling in financiële zin. Ik dien drie voorstellen ter zake
in.

   De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

31ø   Voorstel van 26 mei 1993 van het raadslid Van Wijk inzake het
vooralsnog niet toevoegen van extra kerkgebouwen aan de gemeentelijke
monumentenlijst (Gemeenteblad afd. 1, nr. 342, blz. 1467).

32ø   Voorstel van 26 mei 1993 van het raadslid Van Wijk om bij het bepalen
van de monumentwaardigheid van objecten geen rekening te houden met de
beschikbare middelen van gemeentewege (Gemeenteblad afd. 1, nr. 343, blz.
1468).

33ø   Voorstel van 26 mei 1993 van het raadslid Van Wijk inzake het aan
eigenaren van panden voorschrijven van het plegen van zowel kwantitatief
als kwalitatief onderhoud (Gemeenteblad afd. 1, nr. 344, blz. 1468).

   De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Mij rest een zeer beperkte tijd
om te proberen, de essentie van het probleem, althans zoals mijn fractie
er tegenaan kijkt, duidelijk te maken. Wij vinden, dat in de onderhavige
nota de problematiek van de monumentenzorg helder wordt omschreven, maar
dat deze ons wel laat zitten met het probleem, hoe in Amsterdam
monumentenzorg moet worden gerealiseerd van een dusdanig niveau, dat de
gemeente daarmee in de toekomst verder kan. Monumentenzorg is voor
Amsterdam namelijk een van de belangrijkste onderwerpen. Blijkens het
aantal letters dat daaraan in de begroting enz. wordt gewijd zijn wij ons
dat nog niet voldoende bewust.
   De wethouder heeft een aantal vervolgnotities beloofd die het probleem
van de monumentenzorg hopelijk zullen verduidelijken. De heer Van Wijk
sprak daarover ook. Het betreft twee zaken. Wij hebben om dit
monumentenbeleid te kunnen voeren in de eerste plaats een dienst nodig, die
zo deskundig en onafhankelijk is, dat hij de Raad advies kan geven op grond
waarvan afwegingen kunnen worden gemaakt en besluiten kunnen worden
genomen; daarvoor is veel deskundigheid nodig. Uit de stukken haal ik niet,
dat de wethouder voornemens is, die dienst werkelijk in Amsterdam te
realiseren. Integendeel, ik heb geconstateerd dat er wordt bezuinigd en dat
vind ik de verkeerde richting.
   Wij komen ten aanzien van de monumentenzorg jaarlijks miljoenen guldens
tekort. De vraag is, waar wij het geld vandaan moeten halen; alles uit de
gemeentebegroting zal zeker niet lukken. Er is naar mijn mening nog maar
‚‚n mogelijkheid, namelijk het tot stand brengen van een intensieve
samenwerking tussen de gemeente en particulieren teneinde het financiële
probleem op te lossen. Ik zou daarom in de vervolgrapportage van de
wethouder willen zien opgenomen, hoe de samenwerking met het Amsterdams
Monumenten Fonds Ä waarom ook door dat fonds wordt gevraagd Ä nog
inhoudelijker kan worden dan het nu al is. In navolging van Amsterdam
Kunstenstad zou men dan kunnen spreken van Amsterdam Monumentenstad.
Daarover zou dan een uitgebreide discussie kunnen plaatsvinden.
   Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie vindt, dat
monumentenzorg moet, ook met schaarse middelen. Het is dan juist van belang
om de goede richting te kiezen en de juiste sturing te geven. Daarover gaat
de onderhavige nota.
   Wat is Amsterdam zonder zijn monumenten? Monumenten horen bij Amsterdam.
Monumentenzorg draagt bij aan een goed leefmilieu en dat is buitengewoon
belangrijk, het is stadsvernieuwing.
   Mijn fractie deelt de opvatting, dat het hier gaat om een
stedebouwkundige en architectonische activiteit. Het gaat om de structuur
van de stad, met pleinen en gebouwen, zowel monumenten als beeldbepalende
panden, oud zowel als nieuw. Het gaat om bomen, keurtuinen, grachten,
bruggen en het stratenpatroon. Dat alles te zamen bepaalt het klimaat en
de sfeer in Amsterdam. Amsterdam heeft de mooiste en meest historische kern
van de binnensteden in Europa. Er is echter veel meer. De negentiende-
eeuwse delen met fraaie panden; onze onvolprezen '20Ä'40 gordel en de
nieuwe wijken met voortreffelijke eigentijdse structuur en bouwwerken,
wellicht de monumenten van de toekomst.
   De stad werd bezongen door velen, van Vondel tot Johnny Jordaan. Vele
malen werd de aantrekkingskracht geprezen in pragmatische termen door
lieden die doelmatigheid en doeltreffendheid in het vaandel voeren. Waarom?
Wat maakt Amsterdam zo bijzonder? Wat maakt het tot ons Mokum? Dat komt
door de mengeling van huizen, bomen, water, bruggen en straten, die
variatie in vorm en stijl, die veelheid van functies, maar vooral en
bovenal haar bevolking. Het is een stad die door de eeuwen heen gastvrij
is geweest voor allerlei groepen en personen. Die generaties van
oorspronkelijke en niet-oorspronkelijke bewoners hebben samen de gebouwde
omgeving gemaakt vanuit de plaatselijke omstandigheden. Zij allen hebben
de stad voortdurend veranderd en gemaakt tot wat zij nu is. Dat maakt dat
wij ons hier thuisvoelen en de stad uit duizenden
herkennen. Deze nota gaat daarover en drukt ons met de neus op het feit dat
wij de erfgenamen zijn van iets bijzonders dat wij beheren en dat wij
moeten doorgeven. Wij zijn dus ook erflater. Als wij goed restaureren
kunnen wij het nog beter doorgeven dan wij het hebben aangetroffen.
   De nota geeft een helder beeld van de middelen, de aantallen, de
waarden, schetst de mogelijkheden en legt ons keuzen voor. Er moet echter
nog veel worden uitgewerkt. Vier werkgroepen zullen in juni 1993
rapporteren. Wij zijn benieuwd naar de uitwerking, met name wat betreft de
financiering. De centen en de huren vormen echter onze grootste zorg. Wij
hebben een grote achterstand en wij hebben veel geld nodig om die in te
halen. In de eerste vijf jaar hebben wij 37 miljoen gulden nodig; in de
volgende vijf jaar 32 miljoen gulden. Daarbij komt dan nog 3  miljoen
gulden voor panden die zullen worden geselecteerd uit het Monumenten
Inventarisatie Project (MIP). Op het ogenblik hebben wij via
rijksregelingen en het Stadsvernieuwingsfonds 19 miljoen gulden tot onze
beschikking. Hoe gaan wij dit nu regelen? Gaan wij prioriteiten stellen
binnen de eigen gemeentelijke begroting? Zijn er voorstellen terzake voor
de Baak-besprekingen? Gaan wij meer geld uit het Stadsvernieuwingsfonds
inzetten voor behoud? Hoeveel kan er worden gerestaureerd en
gerehabiliteerd door middel van de mogelijkheden die het Nationaal
Restauratie Fonds biedt voor financieren in plaats van subsidiëren en geeft
dat voldoende soelaas?
   Wij delen heel veel keuzen die het College maakt en de richting die het
aangeeft. Op de nadere beoordeling zullen wij in juni a.s. terugkomen. Ik
noem:
1.     Bedreigde monumenten eerst aanpakken.
2.     Woonhuismonumenten subsidiëren uit het Stadsvernieuwingsfonds en
       koppelen aan het bouwprogramma, zodat stapeling met andere subsidies
       mogelijk is; de grote monumenten uit de rijksregeling betalen.
3.     Waar al gesubsidieerd wordt via het belastingbiljet, en er dus
       aftrekmogelijkheden zijn, staat men achteraan in de rij.
4.     Verlaging van de percentages van 5 of 10 lijkt verantwoord.
5.     Er moet bij restauraties een onderhoudsplan worden ingediend als
       voorwaarde.
6.     Het instellen van een onderhoudsfonds voor grote monumenten is van
       groot belang.
7.     Het meer betrekken van de Monumentenwacht bij het onderhoud is een
       goed idee.
8.     Met het College zijn wij van mening, dat er extra inzet moet worden
       geleverd in het kader van de regeling Beter Verbeteren.
9.     Waar dat mogelijk is, dient men te financieren in plaats van te
       subsidiëren.
10. De verbetering van het anti-speculatiebeding.
11. De samenwerking met de stadsdelen bij voorbereiding en uitvoering van
    beleid moet worden verbeterd. Daardoor moet een helderder taakverdeling
    komen.
12. De welstand en de monumentenzorg moeten beter samenwerken.
13. Aanschrijvingsbeleid aanscherpen door gebruik te maken van
    aanschrijving tot verbetering en onderhoud.
    (Mevr. TANJA: Leest u nu de nota voor, of doet u nieuwe voorstellen?
    Wat is precies uw bedoeling?)
   Ik lees de punten voor waarmee wij het eens zijn bij de keuzen die u
worden voorgelegd. Ik zou graag horen of u die keuzen deelt.
   Ik vervolg mijn bijdrage en noem achtereenvolgens:
14. Stevig doorgaan met aankopen en opknappen.
15. Beeldkwaliteitsplannen, leefmilieuverordeningen,
    stadsvernieuwingsplannen en bestemmingsplannen optimaal inzetten.
16. Versterking van ons 40-jarig Gemeentelijk Bureau Monumentenzorg, zo,
    dat het de komende tien jaar zal aankunnen. In 1953 werd het bureau
    opgericht. Dit is een jubileum waarbij een felicitatie past.
   "Een van de voornaamste taken zal zijn, de stedelijke ruimte tot nut van
de mensheid te heroveren, beginnend met de restauratie en het herstel van
de oude wijken." "Een beleid van restauratie en herstel Ä van het behouden
van gebieden Ä mag niet leiden tot verplaatsing van bewoners en daardoor
"sociale segregatie" in de hand werken." "Monumenten zijn gemeenschappelijk
erfgoed. Wij moeten een toekomst scheppen voor ons verleden". Weet u het
nog? Dat hebben wij als gemeente Amsterdam ook onderschreven. Men vindt
deze teksten in  de Amsterdam-declaratie, een stuk dat de slotconclusies
bevat van een congres over architectonisch erfgoed van Europa, gehouden in
oktober 1975, het Europese Monumentenjaar.
   Ik ben ervan overtuigd, dat niet opnieuw een artikel nodig is, zoals het
destijds, meer dan 100 jaar geleden, door jhr.mr. Victor de Stuers in De
Nieuwe Gids werd geschreven onder de titel "Holland op zijn smalst". Nu is
er overheidsbemoeienis; die was er toen niet. Nu zijn wij veel zuiniger op
ons cultuurgoed.
   Wij hebben ook dit jaar veel gedaan. De Zeedijk kwam weer tot leven; de
St. Olofskapel kwam gereed; De Waag waarover wij gaan spreken, is bijna
klaar; talrijke kleinere monumenten zijn bewoond en gerestaureerd. Samen
met veel bewoners, stichtingen, eigenaren en stadsdelen is zeer veel werk
verzet. Daarvoor betuigen wij ons respect.
   Het wordt er niet eenvoudiger op, maar met de goede intenties uit deze
nota gaan wij aan het werk. Daarbij steunt de PvdA-fractie het College. Wij
volgen het kritisch, want de stad is van ons allemaal, ook morgen en
overmorgen.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik lees in het Gemeenteblad:
"Amsterdam is de grootste monumentenstad van Nederland". Laten wij dat zo
houden. Verder lees ik, dat onze stad een rijke traditie heeft op het
gebied van stedebouw en architectuur. Ik ben het daarmee eens. Het is ook
van buitengewoon groot belang, dat deze behouden blijft. Zij maakt
Amsterdam mede tot Amsterdam.
   Er is veel mis in de stad. De stad verloedert, de stad is onveilig, maar
deze stedebouwkundige erfenis uit een rijk verleden maakt Amsterdam tot wat
het is en doet duizenden toeristen naar onze stad stromen.
   Het doel dat monumentenzorg zich als prioriteit heeft gesteld, de zorg
voor het behoud van onvervangbare historische en architectonische waarden,
ondersteun ik. Vele voorbeelden hiervan zijn als zichtbare bewijzen van dit
goede werk te aanschouwen.
   Minder te spreken ben ik over het feit dat reconstructie Ä nieuwbouw in
traditionele vorm Ä tot de uitzonderingen behoort en volgens de plannen zal
blijven behoren. Ook op dit gebied zijn te vele wansmakelijke bouwkundige
composities te aanschouwen. Juweeltjes van panden, omklemd door aldaar niet
op hun plaats zijnde constructies van glas en beton. Opengevallen plekken
in de binnenstad dienen te worden opgevuld met nieuwbouw in traditionele
stijl. Het rijk dient hier in ruime mate financieel aan bij te dragen.
Ofschoon het geld niet aan de boom groeit, moet dit geen probleem zijn.
Financiering moet mogelijk zijn uit dezelfde middelen waaruit zo ruimhartig
is geput toen het ging om het behoud van de Borobudur en de Egyptische
kunstschatten. Ik zeg niet, dat deze niet van belang zijn, maar och, men
weet wel, dat het hemd nader dan de rok is. De reconstructiebouw moet en
kan dan ook zeker in de plannen worden opgenomen, wil men inderdaad
Amsterdam als grootste monumentenstad van Nederland behouden. Uit de thans
voor mij liggende plannen blijkt niet, dat dit zal worden verwezenlijkt.
Ik kan met deze voorstellen dan ook slechts instemmen onder het voorbehoud,
dat reconstructiebouw serieus wordt overwogen.
   Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Nu ligt er dan, heel uniek
eigenlijk, een nota inzake de monumentenzorg. Omdat ik pas drie jaar
verantwoordelijk ben voor deze portefeuille en er op dit onderdeel
eigenlijk geen beleidsmatige samenhang is gepresenteerd, zal het duidelijk
zijn, dat juist bij het onderwerp monumentenzorg, waar de heer Spit altijd
wat beducht is, dat het wat is onderbedeeld, de stelling opgeld doet, dat
er op dit moment geweldig hard wordt gewerkt aan de monumentenzorg en dat
wij nu een nota hebben op grond waarvan wij met de beperkte middelen die
ons ter beschikking staan kunnen sturen.
   Als gemakkelijk weerwoord op de opmerking van de heer Spit wijs ik erop,
dat ik mij vanavond niet meer behoef te verdedigen als men de nota en de
commentaren erop heeft gelezen. Ik geloof niet, dat het eerder is
voorgekomen, dat het College een nota heeft uitgebracht waarop alle
instellingen, die om reacties zijn gevraagd, unaniem zo lovend hebben
gereageerd. Dat geldt voor alle instellingen, van het Amsterdams Monumenten
Fonds tot de Stichting Stadsherstel en de Stichting Diogenes. Daaraan heb
ik vanavond niets meer toe te voegen.
   Wordt in deze nota een beleid uitgezet? Ja. Allereerst is het
belangrijk, dat de wethouder voor Stadsvernieuwing de reddende engel is
geweest voor de monumentenzorg in deze stad. Dat is circa vijf jaar geleden
gestart. Wat de rijksbudgetten en de bedragen die ons ter beschikking
stonden via het Stadsvernieuwingsfonds betreft, hebben wij in Amsterdam de
politieke keuze gemaakt, ten koste van de woningbouwproduktie in andere
zin, opknappen van de openbare ruimte en andere prioriteiten in het
Stadsvernieuwingsfonds, jaarlijks 8 tot 10 miljoen gulden meer uit te geven
aan monumentenzorg dan de rijksoverheid via sleutels aan ons toekent. Dat
is politiek van het grootste gewicht. Het betekent ook, dat de wethouder
voor Stadsvernieuwing in dezen heel uitdrukkelijk die ondersteunende
functie heeft willen vervullen, toen hij nota bene zelf niet eens
verantwoordelijk was voor de monumentenzorg. Dit is nogal beslissend
geweest omdat een groot aantal activiteiten die op dit moment nog steeds
plaatsvinden daardoor ook mogelijk zijn gemaakt.
   Cruciaal vind ik de opmerking van mevr. Agtsteribbe, dat wij in deze
nota een aantal harde maatregelen hebben voorgesteld. Zo worden de
subsidiebijdragen per monument omlaag gebracht. Verder vinden wij, dat in
het verleden een te ruimhartig restauratiebeleid is gevoerd. Er is, om het
maar eens populair te zeggen, ook zo nu en dan wel eens beton gesubsidieerd
met monumentensubsidies. Wij hebben gezegd, dat wij alle begrotingen veel
scherper gaan doorlichten en dat wij ons geld gaan besteden aan die
onderdelen in en aan monumentale gebouwen die wij ook echt belangrijk
vinden. Mevr. Agtsteribbe heeft erop gewezen, dat wij in deze Raad ook een
discussie zullen voeren over de meerjarige verdeling van
stadsvernieuwingsgelden. Staatssecretaris Heerma maakt het ons weliswaar
mogelijk, maar geeft ons niet het geld. Zullen wij als Amsterdam dan weer
bereid zijn, extra middelen voor de monumentenzorg in te zetten? Dat is de
strekking van deze nota. Daarvoor dragen wij nu de bedding aan. Aan de ene
kant willen wij veel scherper aansturen waar wij het geld aan uitgeven en
zijn wij bereid, in onze prioriteitsstelling extra middelen vrij te maken,
omdat wij weten, dat wij een geweldig stuwmeer aan monumenten hebben.
    (De heer VAN WIJK: Als u vraagt of wij daartoe bereid zijn, wijs ik
    erop, dat de Raad uiteindelijk de afweging maakt; in hoeverre bent ook
    u bereid, dit in de voorbereiding van de begroting mee te nemen en
    misschien zelfs iets verder te kijken dan alleen uw eigen
    portefeuille?)
   Dat is juist het aardige. Dit huiswerk is ook op een prachtig tijdstip
afgerond, omdat wij het nu ook kunnen betrekken bij de
verdelingsvoorstellen 1993-1997. Daar heeft deze wethouder, die de
monumentenzorg buitengewoon belangrijk vindt, natuurlijk ook heel bewust
naartoe gewerkt.
    (De heer VAN WIJK: Het bestedingsvoorstel gaat over de BRRM-gelden. U
    hebt daarnet aangehaald wat wij als gemeente zelf kunnen doen.)
   De nota is op dat punt klip en klaar. Wij krijgen minder BRRM-gelden.
Wij willen dat geld primair aan de grote monumenten uitgeven, waarvan u in
de nota een prachtige inventarisatie vindt. Daarmee zijn wij ook het andere
deel van het beleid bezig waarvoor ik mij sterk maak, namelijk de
functieverbreding om die gebouwen beter te gebruiken en op die manier onze
financiële inbreng in dit soort projecten zo goed mogelijk af te grenzen.
    (De heer VAN WIJK: Ik hoorde u zeggen, dat de gemeente zelf iets moet
    doen, dat deze nota op het goede moment is gekomen en dat u bij de
    komende Baak-onderhandelingen ook het tekort zult inbrengen, niet
    alleen vanuit het Stadsvernieuwingsfonds. Hoe ver gaat u daarin?)
   Voor de in mijn ogen belangrijkste nota die ik sinds tijden hier heb
gepresenteerd trekken wij precies tien minuten uit. Nu komen deze vragen,
die ik waardeer. Dan zouden wij echter eigenlijk een uur moeten doorgaan.
Het onderwerp is belangrijk genoeg. In dat opzicht is onze
prioriteitsstelling in deze Raad volstrekt verkeerd. Dit onderwerp mag
terecht veel meer tijd krijgen. Dan kan men zeer zakelijk en kort
discussieren, zoals de heer Spit heeft voorgesteld, maar dan is een uur nog
kort. Nu hebben wij echter tien minuten en kan ik aan dit soort aspecten
geen recht doen. Ik heb daarnet in enkele hoofdlijnen aangegeven hoe groot
het draagvlak is van de nota en hoe de keuzen in elkaar steken. Dat
beschouw ik als grote winst.
   Men ziet, dat er vier rapportages komen. In de voordracht kan men ook
lezen, dat ik bezig ben met de versterking van het Bureau Monumentenzorg.
Ik moet wel zeggen, dat ik nog altijd het aangenomen voorstel van de Raad
heb uit te voeren, op een aantal onderdelen efficiency- en
reorganisatiewinst bij het Bureau Monumentenzorg te behalen. Ik beloof, dat
ik op heel korte termijn voorstellen zal doen voor de wijze waarop wij dat
bureau zo goed mogelijk denken te kunnen laten functioneren. Ook in dit
verband wijs ik erop, dat wij heel veel werk in deze stad verzetten ten
behoeve van monumenten. Neem nu het Magna Plaza in het voormalige
postkantoor. Niemand staat erbij stil, maar ik schat, dat daar een manjaar
werk van het Bureau Monumentenzorg in zit. Daarom is het ook zo goed
geworden.
   Ik kom bij een reactie op de ingediende voorstellen. Het voorstel inzake
de kerken vind ik volstrekt overbodig, terwijl ik het ook beschouw als het
verkeerde signaal. De Raad heeft een nota over de kerken vastgesteld. De
schifting tussen kerken die wel en niet monumentaal zijn is aan de hand van
een heel gedetailleerde puntentelling tot stand gekomen. Het ligt nogal
eens gevoelig, een kerk af te breken. Dat hebben wij in onze stad een
aantal malen gedaan. Ik vind dit signaal echter te stellig. Ik ontraad dan
ook aanneming van dit voorstel. Wij moeten niet onnodig het risico lopen,
op verkeerde tenen te gaan staan.
   De andere twee voorstellen liggen wat mij betreft geheel in het
verlengde van de nota. Daarmee kan ik instemmen.
   Rest mij te zeggen, dat wij nu eens van de verkeerde beeldvorming af
moeten. Wij doen veel en fantastisch werk op dit punt. Wij zijn aan het
versterken. Misschien moeten de fractievoorzitters maar eens nagaan of wij
aan een nota als deze, die tamelijk uniek is en die ook zo lovend is
onthaald, niet veel meer aandacht zouden moeten besteden.
   De heer VAN WIJK: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie heeft gevraagd
om een vervolgevaluatie. Het is mij niet geheel duidelijk geworden wat men
daarmee precies bedoelt. Wat de deskundige Dienst Monumentenzorg betreft
die nodig zou zijn, kan ik die fractie een eind volgen. Ik heb van de
wethouder begrepen, dat hij bezig is, het Bureau Monumentenzorg op
voldoende kwalitatief niveau te krijgen. Hij heeft aangegeven, dat hij
kwantitatief iets zal moeten inleveren. Ik hoop toch, dat wij hier goed uit
zullen komen.
   Dat betekent ook, dat de komende vier rapportages de feitelijke
beleidsinvulling zullen moeten aangeven. Daarin zullen de echte keuzen
moeten worden gemaakt. Ik hoop dan ook, dat deze hier in de Raad ter sprake
zullen komen en dat wij daarbij iets uitgebreider zullen kunnen stilstaan.
Die keuzen zullen misschien nog verder strekken dan de nota die vandaag aan

de orde is.
   Hoe hard zal de wethouder zich maken om bij de Baak-besprekingen iets
te doen aan het tekort van 25 miljoen gulden en om voor monumentenstad
Amsterdam als prioriteit extra geld als prioriteit in te brengen? Op het
moment dat de Raad hierover moet beslissen, is het naar ik vrees een
kwestie is van schuiven met marginale bedragen, waarmee ook de wethouder
weinig uit de voeten zal kunnen. Ik meen, dat het in zijn eigen belang is,
dit in een vroeg stadium in te zetten.
    (Mevr. TANJA: Kunt u toelichten wat uw voorstel nr. 344 over het
    ontwikkelen van instrumenten om eigenaren voor te schrijven, onderhoud
    te plegen, toevoegt aan de nota? Ik zie het verschil niet tussen het
    voorstel uit de nota en uw voorstel.)
   Dit is een aanscherping. Ik vraag om het ontwikkelen van een specifiek
instrumentarium. Er wordt wel eens een parallel getrokken met het
aanschrijvingsinstrumentarium. Dat is misschien juist de verkeerde
parallel, omdat wij weten dat daaraan beperkingen zijn verbonden. Toch meen
ik, gezien de problemen waarvoor wij staan, dat wij heel goed moeten
nagaan, welke mogelijkheden er zijn voor toereikend onderhoud als een pand
gerestaureerd is. Als ik het antwoord daarop precies kende, zou ik het hier
als voorstel hebben ingediend. Die kennis heb ik echter niet.
    (Mevr. AGTSTERIBBE: Wellicht zitten er handvatten in de nieuwe
    Woningwet.)
   Misschien moeten wij daarbij aansluiten. Ik hoop, dat anderen
deskundiger zijn en er een uitgewerkt voorstel van kunnen maken.
   De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder en ik zijn het eens
over de waarde van deze nota. Daaraan heb ik niets af willen doen. Wij zijn
het echter ook eens over de problemen die wij nog moeten oplossen. Wij
moeten namelijk zorgen, dat wij de kennis in huis halen om de juiste keuzen
te kunnen doen en dat wij de centen in huis krijgen om die keuzen te kunnen
betalen. Daarmee komen wij een heel eind verder.
   Wat de voorstellen betreft, steun ik de wethouder. Voorstel nr. 342 is
voor mij absoluut onaanvaardbaar. Wij hebben hier een klasseringssysteem
aangenomen met een maximum van 60 punten en een zaaglijn van 32 punten. Elk
gebouw, kerk of niet, dat via dat klasseringssysteem boven 32 punten uit
komt, heeft op basis van consequent beleid recht op plaatsing op de lijst.
Ik vind niet, dat men dit via een dergelijk, overigens onvoldoende
gemotiveerd, voorstel zou moeten doorbreken.
   Met voorstel nr. 343 heb ik geen moeite als er alleen maar
monumentwaardigheid mee wordt bedoeld. Wanneer de heer Van Wijk daarmee
echter bedoelt, dat plaatsing op de monumentenlijst daaraan gelijk is,
krijgen wij moeilijkheden. Monumentwaardigheid bepaalt men op basis van de
monumentale waarde, niet op basis van een economisch probleem. De discussie
hier spitst zich er altijd op toe, dat men een pand niet op de
monumentenlijst zou moeten plaatsen omdat men het niet kan betalen.



Dat is
een ander verhaal. In de Monumentenwet is bij de definitieve plaatsing op
de monumentenlijst ook de rendabele exploitatie van een monument wel
degelijk een punt van overweging. Er is geen reden, dat punt in Amsterdam
niet mee te nemen.
   Met voorstel nr. 344 heb ik geen problemen.
   Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind het eigenlijk heel
gˆnant, dat wij zo weinig tijd hebben voor deze nota. Eens in de tien jaar
bespreken wij een dergelijke nota en nu zijn er fracties, die geen tijd
hebben om deel te nemen aan het debat.
   Ik krijg graag nog een antwoord op mijn financiële opmerkingen. Bij de
bespreking van de vier rapportages zullen wij terugkomen op de genoemde
zaken.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik zou nog graag willen weten of
men in de toekomst kan letten op de reconstructiebouw. Anders blijft er
voor Amsterdam als grote monumentenstad op den duur niets over.
   Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Van de vervolgrapportages
veronderstelt de heer Van Wijk, dat zij verstrekkender zullen zijn. Dat
zijn zij niet; wel zijn zij een stuk concreter, waar het gaat om de
uitwerking op diverse onderdelen. Ik vind het vreemd, dat hij dit in deze
nota niet vanuit deze optiek heeft gelezen, terwijl wij dit in de
collegediscussie zeer scherp hebben gesignaleerd en men ook uit de inspraak
her en der kan proeven, dat wij in deze nota een aantal heel duidelijke
keuzen hebben voorgelegd. Ik ben het met hem eens, dat het heel zinnig is,
dit verder te bespreken in de Commissie voor Stadsvernieuwing enz. aan de
hand van die vervolgrapportages, onder andere op het punt van onderhoud en
contractuele vormen daaromtrent.
   Wat de lobby voor meer geld betreft, wijs ik erop, dat wij net de nota
over de  stadsvernieuwing voor inspraak hebben vrijgegeven. Het zal de heer
Van Wijk toch ook niet zijn ontgaan, dat op landelijk niveau nogal hard is
gevochten om in het kader van de stadsvernieuwing extra gelden voor
monumenten bij elkaar te sprokkelen. Amsterdam heeft een leidende rol
gespeeld in die discussie.
    (Mevr. AGTSTERIBBE: Het gaat hier om de vraag, die de heer Van Wijk
    heeft gesteld, maar die ik ook heb gesteld, dat u ervoor zorgt, dat er
    op tijd bij de wethouder voor Financiën een voorstel zal liggen wanneer
    u de Baak-besprekingen ingaat. Vandaar dat wij hier nu zo op ingaan,
    omdat wij dit straks bij de begrotingsbehandeling onder onze neus
    krijgen. Als wij iets willen veranderen, is dat altijd iets moeilijker
    dan wanneer u het op tijd indient, zo leert de praktijk.)
   Ik wijs erop, dat wij als zodanig helemaal geen gek resultaat hebben
geboekt, vergeleken met andere steden.
    (Mevr. AGTSTERIBBE: Dat zegt niemand!)
   Ik zeg dit aan het adres van de heer Van Wijk, die mij concreet vroeg
of ik een nieuwe lobby wil opzetten, terwijl ik mij de afgelopen jaren suf
heb gelobbied, ook om extra gelden voor monumentenzorg vrij te krijgen. Ik
kan alleen nog zeggen, dat wij juist waar het gaat om de BRRM-gelden
natuurlijk plannen aan het beramen zijn om daarin extra openingen te
krijgen voor de toekomst. Wat onze inzet op dit onderdeel betreft, vind ik
echter dat wij al heel ver zijn gegaan.
   Gaat het om het aantrekken van andere instrumenten waarop mevr.
Agtsteribbe ook doelde, dan zeg ik daarop volmondig "ja". Recentelijk
hebben wij de Stichting Monumentenwacht Noord-Holland en een
emissieuitbreiding van de Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel NV
goedgekeurd. Daaraan hebben wij slechts een beperkt bedrag bijgedragen,
maar dit bracht wel 13,5 miljoen gulden extra in het laatje, omdat ook
anderen op die emissie hebben ingeschreven. Dat soort acties zullen wij
herhalen. Ook op het terrein van financieren in plaats van subsidiëren,
waarbij zaken belastingtechnisch mogelijk worden gemaakt, kan men van ons
iets verwachten. Wanneer het gaat om het activeren van het
aanschrijvingsbeleid gaan wij verder aan de gang en is juist de integratie
van een deel van het Bureau Monumentenzorg met de Bouw- en Woningdienst
Amsterdam van essentieel belang, omdat wij op dat punt dan ook gezamenlijk
kunnen opereren en meer zaken mogelijk kunnen maken.
   De heer Spit heeft gevraagd naar de organisatie en het geld. Als zodanig
zullen wij op dit punt de komende jaren heel hard moeten doorwerken. De
zorg blijft, of men het bureau voldoende sterk kan equiperen. Ik heb in
eerste termijn al gezegd, dat men ook op dit punt een voorstel van mij kan
verwachten. Anderzijds wijs ik erop, dat wij vanmiddag in de Raad de
discussie hebben gevoerd over een betere samenwerking van het College en
de Raad. E‚n van de punten die voor ons allen essentieel is, is dat wij in
het kader van de begrotingsbesprekingen keuzen zullen moeten maken. Wij
kunnen niet tegelijk geld vragen voor Felix Meritis, voor monumentenzorg,
voor het Museumplein, voor grote projecten en voor de Mercatorpleinbuurt.
Wij zullen die afweging moeten maken bij de begrotingsbesprekingen. Het zal
duidelijk zijn, dat daarin de belangen van de monumentenzorg heel zwaar
zullen moeten meewegen.
   Aan het adres van de heer Beaux merk ik op, dat wij tegen
reconstructiebouw zijn, omdat deze letterlijk sloop betekent. Hij zal
waarschijnlijk bedoelen het historiserend terugbouwen op een aantal
plekken. Dat doen wij wel eens in de stad. Wij zijn er overigens niet
altijd laaiend enthousiast over. Ik wijs op de uitbreiding van het oude
stadhuis, waarvan een stuk is gesloopt en vervolgens historiserend
teruggebouwd. Verder noem ik de Spiegelstraat. Het is mogelijk en in een
aantal gevallen moet men het ook doen, maar men kan veel beter echt
restaureren of goede nieuwe architectuur proberen te ontwikkelen. Juist
voor
historiserend bouwen zijn de ware monumentenliefhebbers niet altijd warm
te krijgen. Daarin hebben zij in mijn ogen gelijk.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.

   Mevr. TANJA (stemmotivering): Wij zullen niet voor voorstel nr. 342
stemmen. Wij vinden het niet goed, vooraf vast te leggen, geen extra
kerkgebouwen aan de nota toe te voegen. Wij zullen wel voor voorstel nr.
343 stemmen. Wij vinden het belangrijk, vooraf en zonder rekening te houden
met de begroting de monumentwaardigheid van een pand te bepalen. Wij zullen
eveneens voor voorstel nr. 344 stemmen. Wij willen daarmee voorkomen, dat
extra nota's worden geschreven. Daarom stellen wij voor, dit punt te
betrekken bij de nota's die nu worden uitgewerkt.
   De heer ORANJE: De fractie van D66 zal tegen voorstel nr. 343 stemmen.
De redenering van de heer Spit was inderdaad veel zuiverder. Overigens
waren wij het in deze Raad over dit aspect al met elkaar eens. Tegen
voorstel nr. 344 zullen wij stemmen omdat in de bijlage bij de voordracht
al staat, dat het College voorstellen zal doen voor maatregelen om
onderhoud te stimuleren en te ondersteunen en omdat dit voorstel derhalve
volstrekt overbodig is.
   De heer SPIT: Ik heb voldoende gemotiveerd, dat wij tegen voorstel nr.
342 zijn. Wat voorstel nr. 343 betreft, heeft de heer Oranje al gezegd dat
mystificatie overblijft over de precieze bedoelingen. Ik meen, dat wij
daarover in een eerdere discussie helderheid hebben verkregen. Dit voorstel
is dus overbodig.
   Voorstel nr. 344 is ook overbodig, gezien de genoemde bijlage. Wij
zullen derhalve tegen deze drie voorstellen stemmen.
   Mevr. AGTSTERIBBE: Wij zullen tegen voorstel nr. 342 stemmen. Voorstel
nr. 344 zien wij als een aanzet om heel hard te werken om dit te betrekken
bij de rapportages die in juni a.s. zullen komen. Voorstel nr. 343 vind ik
een ondersteuning van de nota. Wij zijn dus voor de voorstellen nrs. 343
en 344 en tegen voorstel nr. 342.
   De heer HOFMAN: Ik zal tegen alle drie de voorstellen stemmen. Met name
voorstel nr. 344 vind ik dirigistisch.

   Het voorstel-Van Wijk (nr. 342) wordt bij zitten en opstaan verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bouma, Hooijmaijers, Houterman, mevr. Spier-van der
Woude, mevr. Van der Stoel en Van Wijk zich voor het voorstel hebben
verklaard.

   Het voorstel-Van Wijk (nr. 343) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bakker, Bruins Slot, Cornelissen, J. van Duijn, Esajas,
mevr. Van der Giessen, Ten Have, Hofman, mevr. De Jong, Molleman, Oranje,
Robbers, Spit, mevr. Van der Sluis en mevr. Weltevreden-van den Bos zich
tegen het voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-Van Wijk (nr. 344) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bakker, Bruins Slot, Cornelissen, J. van Duijn, Esajas,
mevr. Van der Giessen, Ten Have, Hofman, mevr. De Jong, Molleman, Oranje,
Robbers, Spit, mevr. Van der Sluis en mevr. Weltevreden-van den Bos zich
tegen het voorstel hebben verklaard.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1168 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.

   9
   Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 op het plan van
het Regionaal orgaan Amsterdam (ROA) van 22 februari 1993, getiteld:
Ontwerp-Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 298,
blz. 1318).

   De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Wat betreft de varianten vindt
mijn fractie het jammer, dat de milieuvariant, de variant die voldoet aan
de Nationaal Beleidsplan-plus-variant (NBP+) en het Structuurschema Verkeer
en Vervoer (SVV), niet is uitgerekend. Wij realiseren ons, dat het rijk het
gat niet onmiddellijk zal dichten als er is gerekend, maar het lijkt ons
toch goed als zichtbaar wordt, dat wij het rijksbeleid willen uitvoeren en
welk gat overblijft.
   Wat betreft het flankerend beleid is het naar de mening van mijn fractie
volstrekt helder, dat dit een absolute voorwaarde is om het geheel te doen
slagen. Een investering in uitsluitend openbaar vervoer heeft slechts een
zeer marginaal effect als deze niet door een totaal-pakket wordt begeleid.
Het betreft dan prijs, locatiebeleid en parkeren.
   Bij de prijs hebben wij al gezien, dat middelen als tol, rekeningrijden,
reiskostenforfait en benzineaccijns eigenlijk niet hebben gewerkt. Het
lijkt erop, dat het spitsvignet ook in dat rijtje zal belanden, hoewel
iedereen er nu wel wat positiever tegenover staat. Het spitsvignet kan
alleen werken als de mobiliteit in totaliteit duurder wordt. Dat betekent
dan, dat de vaste en de variabele kosten hoger moeten worden. Men moet de
spitsvignetten dan niet meer zien als een aan een klein wegvak gebonden
heffing, maar daarbij denken aan congestiegebieden.
   Wij kunnen het locatiebeleid niet alleen uitvoeren; er moeten derhalve
afspraken worden gemaakt met de provincie en het rijk. Naar onze mening zit
de provincie duidelijk op het verkeerde spoor. Eerder is vanavond gesproken
over de Schinkelpolder; dat is een prachtig voorbeeld van hoe de provincie
haar eigen locatiebeleid om opportunistische redenen aan alle kanten
schendt. Over het locatiebeleid zullen wij toch echt afspraken moeten
maken, aangezien wij ons anders uit de markt prijzen.
   Voor het parkeerbeleid geldt hetzelfde als voor het locatiebeleid,
namelijk dat afstemming absoluut noodzakelijk is. Belangrijk in die
discussie is de vraag, waar de opbrengst van het parkeerbeheer naartoe
gaat. Daarover begint men nu al te knokken. Naar mijn mening moeten de
opbrengsten gaan naar die organen die de heffing opleggen, dus naar de
lokale overheden. Ik kan mij voorstellen, dat men dan vanuit de regio zegt,
dat de opbrengst moet worden besteed aan de uitvoering van het ontwerp-
Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP).
   Binnen het ROA wordt wat weinig aandacht besteed aan de organisatie.
Naar mijn mening hebben wij nu uitsluitend ‚‚n secretaris, een hoge
ambtenaar en een bankrekeningnummer. Als men echter weet, wat het RVVP
straks voor het ROA zal betekenen, zal er zeer snel een apparaat in het
leven moeten worden geroepen. Daaraan is nog onvoldoende aandacht besteed.
   Wij willen financieel gezien een duidelijk onderscheid maken tussen het
plan en de projecten. Wij moeten op voorhand niet gaan ruziën over de
vraag, wie welk project krijgt. Als wij dat doen, maken wij onze positie
tegenover het rijk uitermate zwak. Wij moeten het dus eerst eens zijn over
het plan. Als dat plan eenmaal is vastgesteld en richting rijk is gegaan,
moet na bespreking in ROA-verband en in de verschillende gemeenteraden, de
verdeling aan de orde komen. Wat ons betreft hebben het knooppunt Centraal
Station en de noord-zuidlijn de hoogste prioriteit.
   Wat betreft het busstation is onze mening ten aanzien van het aangenomen
voorstel niet veranderd; wij staan dus nog steeds positief ten opzichte van
het busstation.
   Aan de noord-zuidlijn behoef ik verder geen woorden vuil te maken, want
die heeft in mijn fractie de absolute prioriteit.
   De formulering in de reactie over de aanleg van de tweede Coentunnel is
naar de mening van mijn fractie te mager. Er kan duidelijker worden gezegd,
dat wij in principe willen dat Amsterdam meewerkt aan de bouw van de tweede
Coentunnel Ä dat is een afspraak uit het verleden die samenhangt met het
Bereikbaarheidsplan en de Westrandweg Ä onder voorwaarde dat het woon-
werkverkeer niet toeneemt. In die context moet worden gekeken of de aanleg
mogelijk is. Voor mijn fractie zijn daarbij van zeer groot belang de
uitkomsten van de Milieu-effectrapportage (MER) en de studie van
Rijkswaterstaat naar een doelgroepenstrook over de gehele Ringweg. Samen
met de fractie van de PvdA dien ik een voorstel terzake in.

   De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:

34ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden Oranje, Van der Laan en
Van Hoeve inzake een wijziging van een passage in het preadvies van
Burgemeester en Wethouders met betrekking tot de aanleg van de tweede
Coentunnel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 345, blz. 1469).

   Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan mij eigenlijk bij
alles wat de heer Oranje heeft gezegd aansluiten. Ik heb nog slechts enkele
korte aanvullingen.
   Wat het locatiebeleid betreft zou ik van de wethouder graag vernemen,
wat nu de voorrang heeft. In het preadvies staat, dat wij eventueel in
bestaande bestemmingsplannen zullen ingrijpen als de Raad dat nodig acht,
terwijl in de nota Locatiebeleid, die als bijlage is meegestuurd, staat dat
wij vooralsnog niet zullen ingrijpen in bestaande bestemmingsplannen en
terreinen. Dat moet helder worden.
   Met betrekking tot het busstation wil ik voor de notulen, herhalen wat
ik in de Commissie voor Verkeer enz. heb gezegd. In het desbetreffende
voorstel van de heer Hooijmaijers staat, dat het kan, als de in- en
uitritten geen problemen opleveren, als de overlast kan worden beperkt en
als het buiten de 1,4 miljard gulden van de Vinex gaat. Dat was zo te
stellen omdat de heer Testa in het bijzonder mededeelde, dat men zich over
het geld niet druk hoefde te maken: "...dat neem ik mee". Nu wij hier
jarenlang ons best hebben gedaan om het busstation daarop te toetsen, is
ineens het standpunt van de Noord-Zuid-Hollandse Vervoer Maatschappij NV
(NZH), dat het station er zonder meer moet komen, met daarbij de vraag
waarom het niet uit het bedrag van 1,4 miljard gulden kan. Wij willen dit
in principe "straight" benaderen: zeg nooit nooit, ook niet ten aanzien van
de financiering van het busstation voor fl 1 uit die 1,4 miljard gulden. Wij
willen de heer Testa wel aan zijn woord houden. Hij dient het geld dat hij
toentertijd in het vooruitzicht heeft gesteld, ook neer te leggen. Mijn
fractie realiseert zich, dat hiermee de positie van Amsterdam wordt
getoetst op zijn bereidheid om het busstation ook werkelijk dichterbij te
brengen.
   De heren Molleman en Niamut hebben met het preadvies op hun nota
gekregen waarop zij recht hebben. Het is een goede nota, maar wij vinden
dat in het preadvies goede argumenten worden gegeven om het systeem van
Lille niet zonder meer na te streven. Het is mondiaal gezien nog geen echt
aanvaard systeem, maar zou dat doorbreken, dan kan het in Amsterdam ooit
worden toegepast. Het is dan duidelijk, dat het CDA daarvoor goede
argumenten aandraagt.
   Het College onderschrijft de Doelstellingenvariant, maar betreurt het,
dat het de Milieuvariant niet kan uitvoeren; alle gemeentelijke diensten,
met uitzondering van de Milieudienst Amsterdam, adviseren eigenlijk
hetzelfde. Wij delen het betreuren en het onderschrijven. Het is natuurlijk
bijzonder spijtig als wij in het preadvies het argument moeten lezen, dat
het eigenlijk aan het rijk ligt. Ik wil hierbij dan maar eens de knuppel
in het hoenderhok gooien. Het wordt naar mijn mening teveel mode om in
slechte zin steeds maar naar het rijk te verwijzen. Dit Kabinet verdient
de titel: Kabinet voor de steden. Als dat uit ‚‚n punt wel blijkt dan is
dat wel het openbaar vervoer. Er is nog geen formeel besluit genomen, maar
de noord-zuidlijn voor 1,6 miljard gulden is natuurlijk een fenomenale
stap. In onze kritiek op het rijk moeten wij ons dat wel realiseren.
Niemand van ons zou drie jaar geleden hebben gedacht, dat wij in ‚‚n klap
1,6 miljard gulden voor dat doel zouden kunnen krijgen. Ik vind, dat
voordrachten als deze in het vervolg moeten worden geschreven met daarbij
de gedachte, dat zij ook in Den Haag moeten worden gelezen; daar moet ook
de Amsterdamse geloofwaardigheid worden bevorderd.
   De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal twee voorstellen
indienen. Voor het eerste is het van belang, dat het hanteren van de
Doelstellingenvariant betekent, dat de streefcijfers en de uitkomsten voor
het verminderen van de automobiliteit ver uitsteken boven datgene wat zou
moeten gebeuren volgens het NMP-plus of het SVV-II. Dat komt deels doordat,
in samenhang met andere sectoren, het milieubeleid binnen het ROA nog
onvoldoende is ontwikkeld. Wij kunnen ons voorstellen, dat het College Ä
min of meer noodgedwongen Ä zegt, dat wij hiermee maar even moeten leren
leven. Gezien de afspraken en de intenties uit het Programakkoord 1990Ä1994
op het punt van milieu en automobiliteit, lijkt het mijn fractie en die van
de PvdA en van D66 goed, toch ook het ROA uit te nodigen in de
uitwerkingsfase met varianten te komen die dichter liggen bij de
streefcijfers die ook het rijk hanteert. In ons voorstel spreken wij uit,
dat wij dit alternatief in studie willen hebben om het te kunnen gebruiken
op het moment dat ook de regionale verkeersmilieukaart beschikbaar zal
zijn, ongeveer over een jaar, opdat in het ROA bij concrete
uitwerkingsprojecten alsnog de afweging kan plaatsvinden of zij moeten
worden gerealiseerd of niet, vanuit de afweging "automobiliteit ja of
neen".
   Als dan ook nu nog steeds concrete projecten spelen, zoals de tweede
Coentunnel, doe ik opnieuw een poging, een uitspraak op dit punt van deze
Raad te verkrijgen die meer helderheid geeft over de vraag wat er naar het
oordeel van deze Raad moet gebeuren nadat het bestemmingsplan voor de
tweede Coentunnel door de Kroon is verworpen. Hier zijn, zowel in de
voordracht van het College als in de Raad, nadrukkelijke uitspraken gedaan
over het belang van voorrang voor het openbaar vervoer en minder voorrang
voor de auto. Wij vinden nog steeds, dat samenwerking binnen het ROA niet
moet betekenen, dat men als afzonderlijke gemeente het eigen standpunt niet
helder formuleert. Doet men dat, dan gaat men boksen met vermeende
tegenstanders in het ROA. Ik dien bij dezen een voorstel in om de bestaande
tekst over de tweede Coentunnel te schrappen en daarvoor in de plaats een
tekst op te nemen waarvan de essentie is, dat Amsterdam zal beoordelen wat
er moet gebeuren op het gebied van verbindingen tussen de stad en het
noorden van de provincie als bekend is welke gegevens uit de alsnog uit te
voeren milieu-effectrapportage naar voren zullen komen, met name bij
vergelijking met de nulvariant daarbinnen. Dan kan men ook op verantwoorde
wijze zeggen of men per se nog iets wil op het gebied van autoverbindingen,
dan wel of tunnelverbindingen voor het openbaar vervoer voorrang moeten
krijgen.

   De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

35ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden Holvast, Oranje en Van der
Laan inzake het in studie nemen van een variant van het ontwerp-Regionaal
Verkeers- en Vervoerplan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 346, blz. 1470).

36ø   Voorstel van 26 mei 1993 van de raadsleden Holvast en mevr. Tanja tot
wijziging van de tekst in het preadvies van Burgemeester en Wethouders met
betrekking tot de aanleg van de tweede Coentunnel (Gemeenteblad afd. 1, nr.
347, blz. 1471).

   De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.

   De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik sta stil bij de doelstellingen
die moesten worden gerealiseerd, bij een aantal voorgestelde maatregelen
en bij het busstation en de tweede Coentunnel. Wat de Doelstellingenvariant
betreft zoals deze in het RVVP staat, komt het preadvies erop neer, dat wij
eigenlijk een Milieuvariant hadden willen hebben, maar dat de
Doelstellingenvariant in onze ogen realistisch is, gezien de beschikbare
financiële ruimte, gezien de economische groei die wij willen en gezien de
groei van het inwonertal. De VVD-fractie kan zich hier volledig achter
scharen en is zeer benieuwd naar het advies van de wethouder op het
ingediende voorstel, waarin sprake is van
verdergaande varianten, terwijl hij zegt, dat dit een geheel andere
prioriteitsstelling zou vergen.
   Wat de in het preadvies genoemde rijksmaatregelen betreft, is de VVD-
fractie minder positief over de effectiviteit van het spitsvignet. Wij
verwachten, dat de opbrengsten daarvan veel lager zullen uitvallen.
Ambtenaren moeten dit allemaal begeleiden; wij verwachten, dat de kosten
daarvan zeer hoog zullen zijn, terwijl de opbrengsten zullen tegenvallen.
In dit opzicht zien wij meer in een Eurovignet, waarover momenteel in de
Transportraad wordt gesproken, hetgeen betekent, dat met name de variabele
kosten omhoog zullen gaan.
   Positief staan wij ook tegenover een uniform locatiebeleid en
investeringen in het openbaar vervoer, met prioriteit voor de noord-
zuidlijn, IJ-rail enz. Verder staan wij positief tegenover de verdere
verdichting in Amsterdam, met name op het gebied van woningbouw.
   Wat het busstation betreft, sluit ik mij gemakshalve aan bij de
opmerkingen van de PvdA-fractie. Het aangenomen voorstel staat voor de VVD-
fractie nog recht overeind. Het is belangrijk, dat de Gemeenteraad op dit
moment nog een duidelijke uitspraak doet in die zin, met name omdat wij de
positie van de NZH daardoor veel sterker maken, waar men bezig is met het
verkrijgen van EG-subsidies voor het busstation.
   Met betrekking tot de weginfrastructuur Ä daarbij gaat het om de tweede
Coentunnel Ä heeft de VVD-fractie altijd uitgesproken, te kiezen voor het
oplossen van knelpunten daarin. Naar onze mening is de tweede Coentunnel
nog steeds een belangrijk knelpunt. Een ander belangrijk voordeel van deze
tunnel heeft te maken met noodzakelijke economische groei en met extra
werkgelegenheid, met name voor de gemeenten ten noorden van Amsterdam. Dat
beleid ondersteunt mijn fractie nog steeds. Wij zijn dan ook niet bang voor
een discussie over de MER die met name ook wordt ingegeven door het belang
van de milieuaspecten. Wij zien deze ontwikkeling positief tegemoet,
waarbij wij ook denken aan de Zeeburgertunnel; daardoor is het doorgaande
verkeer in Amsterdam sterk verminderd, hetgeen een belangrijke positieve
invloed heeft gehad, met name op het milieu.
   De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog aandacht schenken
aan drie punten, te weten de helderheid, de varianten en het locatiebeleid.
Ik spreek mijn dank uit voor de helderheid die met deze reactie op het RVVP
zelf wordt geworpen, namelijk als basis voor onderhandelingen met het rijk.
Ik beschouw dat in dit stadium als een van de belangrijkste beleidsmatige
conclusies.
   De CDA-fractie vindt het ten aanzien van de varianten inderdaad zeer
spijtig, dat de Milieuvariant niet is onderzocht, althans dat de
beleidskloof die tussen de Milieuvariant en de Doelstellingenvariant
bestaat niet in beeld is gebracht. Die beleidskloof had waarschijnlijk ook
een ander preadvies op onze nota inzake het openbaar vervoer opgeleverd.
Anders dan de heer Van der Laan suggereert, gaat het immers niet om een
systeem zoals dat elders zou bestaan, maar om een combinatie van bewezen
technieken elders en een minder traditionele aanpak, maar vooral om de
wezenlijke consequenties die op andere terreinen in beeld moeten worden
gebracht wanneer milieudoelstellingen niet kunnen worden gehaald, c.q.
wanneer de bereikbaarheid van de regio te zeer onder druk komt te staan.
   Wat het locatiebeleid betreft, is in de Commissie voor Binnenstad enz.
nadrukkelijk aan de orde geweest, dat dit regionaal dient te worden
uitgevoerd en dat het handhaafbaar dient te zijn vooraleer de uitvoering
van het Amsterdamse locatiebeleid realistisch is. Ik vraag het College om
een bevestiging op dit punt. Ook op randstedelijk niveau dient hierover
helderheid te bestaan. Het kan niet zo zijn, dat het mobiliteitsbeleid als
instrument van milieubeleid tevens de concurrentiepositie binnen de
Randstad ernstig zou verschuiven en daarmee Amsterdam in een oneigenlijk
slechte concurrentiepositie ten opzichte van Den Haag of Rotterdam zou
brengen.
   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. In de aanvang van het preadvies
spreekt het College van de in de komende jaren te verwachten groei van het
aantal inwoners en arbeidsplaatsen. Dit is een foute veronderstelling. De
instroom en de geboortecijfers zijn bekend. Juister, waarheidsgetrouwer,
was het geweest wanneer men hier had geschreven: "gezien de groei van het
aantal inwoners en het hier niet gelijke tred mee houdende aantal
arbeidsplaatsen". Ik kan niet instemmen met het in dit preadvies naar voren
gebrachte voorstel, het autobezit van de burger onmogelijk te maken door
bij het rijk aan te dringen op een verhoging van de brandstofaccijns en van
de vaste autokosten. De  Centrumpartij '86 is juist een fervent
tegenstandster van deze en andere Haagse maffiapraktijken.
   Verder lees ik in dit preadvies, dat men om het aantal autokilometers
terug te dringen door verdere stadsverdichting en verdere "verstening" tot
de compacte stad wil komen. Aantasting van het IJsselmeer zal mede hiertoe
plaatsvinden, ter realisering van Nieuw-Oost. Dit alles gebeurt, zo lees
ik in het preadvies, om het aantal autokilometers te verminderen, om de
Amsterdammer binnen de gemeentegrens te houden. Wij hebben echter toch al
een Nieuw Oost, genaamd Zuidoost? Wij hebben toch onze naoorlogse
tuinsteden, waar het voor de Amsterdammers zo prettig toeven is? Vooral
geldt dit voor Zuidoost, met grote en mooie woningen, voordien ongekend
voor Amsterdam. Die woningen zijn er echter niet meer. Zij zijn opgeofferd
aan het positieve-actiebeleid.
   De Centrumpartij '86 is een milieupartij. Zij is voor behoud of, beter
gezegd, voor herstel van het Nederlandse leefmilieu, in de breedste zin van
het woord. Met dit preadvies, in deze vorm gepresenteerd, kan ik mij niet
verenigen.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Het College is met betrekking tot
het ontwerp-Regionaal Verkeers- en Vervoerplan van mening, dat het hier een
absoluut minimum betreft. Gezien de in de komende jaren te verwachten groei
van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen had men liever gezien, dat men
verder zou zijn gegaan. Het aanwijzen van extra woon- en werklocaties kan
volgens het College noodzakelijk zijn. In het preadvies van het College
ontbreekt te enen male het besef, dat een groeiend aantal inwoners als
gevolg van de immigratie op zichzelf genomen al strijdig is met een goed
milieubeleid. De fractie van de PvdA heeft, blijkens de berichten, het
milieu als hoofdthema voor de verkiezingscampagne genomen. In haar
opstelling tot op heden ten aanzien van de Amsterdamse problematiek geeft
zij daarvan echter bitter weinig blijk. Hetzelfde geldt voor de houding van
het College. Met de mond belijdt men het streven naar leefbaarheid, maar
de daden vertellen een ander verhaal.
   Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal allereerst enkele
woorden wijden aan de Milieuvariant, waarvan ook het College betreurt, dat
deze niet de voorkeur heeft. De Raad heeft kennis kunnen nemen van het
advies van de commissie-ex art. 62 terzake.
   Dit is een plan, of eigenlijk een reactie op een plan. De bedoeling van
het plan is, het uit te voeren. De heer Holvast heeft ons gevraagd, nu eens
iets verdergaands te bestuderen. Dat is een programmawens. Ik heb al enkele
voorstudietjes gedaan en kan dus iets meer vertellen over de consequenties,
die ik afzet tegen de Doelstellingenvariant, waarbij ik constateer, dat de
Raad daar in overgrote meerderheid achter staat. Het staat echt allemaal
in de stukken; ik mag dan ook van de Raad verlangen, dat deze bij de
uitvoering van dat plan consistent is en de maatregelen die nodig zijn om
alleen al de Doelstellingenvariant te halen van harte steunt. Alle sprekers
hebben elementen daarvan aan de orde gesteld.
   Dat geldt bijvoorbeeld voor het spitsvignet, dat in de
Doelstellingenvariant extra duur dient te worden, terwijl het in de
Milieuvariant niet fl 3,50 maar fl 5 kost. Als de heer Bouma dan al twijfels
heeft over de opbrengst van het spitsvignet in de Doelstellingenvariant,
neem ik aan, dat hij bedoelt, dat dan ‚‚n van de andere variabelen om de
autokosten te beïnvloeden  meer moet stijgen dan reeds in de genoemde
Doelstellingenvariant staat. Ik noem bijvoorbeeld de parkeertarieven, die
nu zijn berekend op fl 10 per uur voor de Doelstellingenvariant in de
bovenregionale centra, zoals de binnenstad van Amsterdam. Als de heer Bouma
nu al zegt, dat binnen de Doelstellingenvariant, die hij onderschrijft,
waarschijnlijk een financieel gat valt, neem ik aan, dat hij van harte een
grotere stijging van die parkeertarieven zal ondersteunen. De Milieuvariant
geeft overigens een gemiddelde van fl 15 per uur voor de binnenstad van
Amsterdam; het is maar dat men het weet.
   De grote hamvraag Ä ik kom bij de heer Van der Laan Ä is toch het
locatiebeleid. Wij pogen, de Doelstellingenvariant tot stand te brengen
zonder in te grijpen in de bestaande bestemmingsplannen en de bestaande
locaties. Als iemand sinds jaar en dag een aantal parkeerplaatsen heeft,
is het toch altijd moeilijk, te zeggen, dat zij maar moeten worden
weggehaald. Iets anders is het, dat wij die parkeerplaatsen voor nieuwe
vestigingen van harte zullen ondersteunen, zij het onder de voorwaarden die
de heer Molleman naar voren heeft gebracht. Natuurlijk moet men dit
regionaal goed vastleggen om geen valse concurrentie te laten ontstaan.
   Ik heb begrepen, dat wij zullen proberen die Doelstellingenvariant
zonder ingrijpen in de huidige locaties te realiseren. De inschatting is,
dat het Ä afhankelijk van het succes met parkeertarieven en spitsvignetten
voor het openbaar vervoer Ä niet uitgesloten is, dat de bestaande
parkeerfaciliteiten, zij het in geringe mate, toch nog dienen te worden
aangepast, ook voor de Doelstellingenvariant. Het is duidelijk, dat dit bij
de Milieuvariant in veel verdergaande mate het geval zal zijn. Men kan deze
niet realiseren zonder in de bestaande parkeercapaciteit van de diverse
locaties in te grijpen.
    (De heer VAN DER LAAN: Ik moet u er toch op wijzen, dat in de twee
    stukken, die ik voor alle duidelijkheid dan maar in beide handen houd,
    tegenstrijdige uitlatingen staan. In het preadvies staat woordelijk:
    "Met betrekking tot het locatiebeleid constateren wij, dat ingrijpen
    noodzakelijk is in bestaande bedrijfsterreinen en bestemmingsplannen."
    In het andere stuk staat: "Voorts moet erkend worden, dat het
    locatiebeleid voorshands alleen van toepassing is op nieuwe locaties".
    Die zin herhaalt men daarna met "Vooralsnog is er geen sprake van het
    aanpassen van bestaande parkeersituaties of vigerende plannen." U kunt
    met uw elastiek dit soort zaken wel aan elkaar praten en er ook nog mee
    wegkomen, maar wanneer ik in het bedrijfsleven zit en wil gaan
    investeren in Amsterdam, welk stuk
    moet ik dan richtinggevend laten zijn voordat ik mijn 20 miljoen gulden
    in de stad steek?)
   Als u gaat investeren, weet u ‚‚n ding zeker. Dan moet u zich houden aan
het nieuwe locatiebeleid. Het gaat om een nieuwe locatie en een nieuwe
investering met nieuwe normen.
    (De heer VAN DER LAAN: Neen, ik kijk dan naar de bestaande
    bestemmingsplannen; ik tref daarin iets aan wat mij wel aanstaat.
    Waarmee moet ik dan rekenen?)
   U kunt erop rekenen, dat bestaande bestemmingsplannen rechtsgeldig zijn
en  pas na een ampele procedure...
    (De heer VAN DER LAAN: Het gaat niet om rechtsgeldigheid. Die plannen
    zijn rechtsgeldig; daarover is iedereen het eens. Welk voornemen wil
    dit College in ROA-verband het vooralsnog handhaven of het aanpassen
    zoals noodzakelijk al dan niet tot stand te brengen?)
   Daarover ben ik klip en klaar geweest: het vooralsnog handhaven. Dat
staat in het plan. Ik citeer de samenvatting van het plan: "verdergaand
locatiebeleid..."
    (De heer VAN DER LAAN: Het staat niet in het preadvies.)
   Het is toch een preadvies op een plan dat ter inzage is gelegd en
waarvan u ook kennis hebt kunnen nemen? Ik vervolg: "Verdergaand
locatiebeleid, zo mogelijk ook voor bestaande bedrijfsterreinen." Dat staat
in de samenvatting; "zo mogelijk" betekent, dat wij proberen, dit zonder
dat te doen. Ik meen, dat ik heel duidelijk ben geweest.
   Over het busstation zijn wij het allen eens. Wat de tweede Coentunnel
betreft, wordt de redactie in het preadvies als "mager" gekenschetst. Ik
constateer, dat er nu een redactie komt die als "vet" te kenschetsen is.
Ik heb echter ook geconstateerd, dat er geen substantiële inhoudelijke
wijziging van het standpunt optreedt bij aanname van het desbetreffende
voorstel, in tegenstelling tot het voorstel van de heer Holvast. Daarin
spreekt hij gewoon uit "tweede Coen, nee, tenzij het misschien nog eens
nodig zou zijn", terwijl het standpunt in het preadvies neerkomt op "ja,
maar natuurlijk binnen de randvoorwaarden die indertijd zijn gesteld en
afhankelijk van de MER, die dat 'ja' zou kunnen wijzigen." Het College
ontraadt dit voorstel.
   Wat de andere voorstellen betreft, vinden wij dat het helemaal geen
kwaad kan daarop verder te studeren, omdat wij het ook betreuren, dat de
Milieuvariant niet haalbaar is. Dat is dan echter een programmatische wens,
hetgeen iets anders is dan een plan.

   De discussie wordt gesloten.

   Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen.

   De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Ten aanzien van de voorstellen nrs.
345 en 347 merk ik op, dat Amsterdam reeds geruime tijd geleden een helder
standpunt heeft geformuleerd ten aanzien van de tweede Coentunnel, dat ook
is verwoord in het preadvies dat nu aan de orde is. De aanneming van dit
voorstel zou voor de CDA-fractie betekenen, dat er bestuurlijke
onduidelijkheid wordt gecreëerd. Wij zullen er daarom tegen stemmen.
   Wat voorstel nr. 346 betreft, wijs ik erop, dat het dictum en de
uitnodiging naar ons oordeel bestuurlijke mist oproepen, hoewel wij
sympathie hebben voor de overwegingen ervan. Wij zullen derhalve tegen dit
voorstel stemmen.
   De heer BOUMA: De VVD-fractie zal tegen de voorstellen nrs. 345 en 347
stemmen, met als overweging, dat wij op dit punt een aantal uitspraken
hebben gedaan in deze Raad. Wat voorstel nr. 346 betreft, lijkt het ons
overdreven, wederom een variant uit te werken terwijl er al een verregaande
Milieuvariant is uitgewerkt. In het preadvies staat, dat de
Doelstellingenvariant in ieder geval nog realistisch is, zij het moeilijk
uitvoerbaar. Vandaar dat wij ook tegen voorstel nr. 346 zullen stemmen.
   De heer HOLVAST: Ik vrees, dat mijn voorstel over de tweede Coentunnel
het net niet zal halen. Ik kan namens mijn fractie zeggen, dat wij de tekst
van voorstel nr. 345 toch wel een verbetering vinden van de tekst in het
preadvies. Het valt mij ook op, dat in de nieuwe tekst de woorden "tweede
Coentunnel" niet meer voorkomen. Niet voor niets zag de Kamer van
Koophandel en Fabrieken hierin al een waarschuwing. Dit is een verbetering
die er alleen met onze steun nog in kan komen, gezien de stemverklaring van
andere fracties. Wij zullen daarom voor het voorstel stemmen.
    (De VOORZITTER: Is voorstel nr. 347 ingetrokken omdat het het net niet
    haalt?)
   Neen, ik heb nog een kleine kans, zo laat op de avond.
    (De VOORZITTER: Ik mag niet meestemmen, dat weet u.)
   De heer VAN DER LAAN: Wie ben ik om zo laat op de avond iemands hoop de
grond in te boren? De PvdA-fractie zal niet voor voorstel nr. 347 stemmen.
Mijn fractie wenst bij het preadvies aangetekend te zien, dat wij ons niet
kunnen vinden in de passage waarin men zich niet optimistisch betoont over
initiatieven van het rijk en waarin sprake zou moeten zijn van een geheel
ander rijksoverheidsbeleid tegenover de gemeenten. Hierop hebben wij geen
enkel antwoord gekregen van de wethouder. Een Gemeenteraad die een bedrag
van 1,6 miljard gulden bovenop het bod van 1,4 miljard gulden zal krijgen,
verkeert niet in de positie om dergelijke teksten te ventileren.
   De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik ben een poosje muisstil geweest, maar nu
moet ik toch zeggen, dat ik onder geen voorwaarde wil meewerken aan de
uitbreiding van de Coentunnel en dus ook niet voor voorstel nr. 345 kan
stemmen, omdat dit toch leidt tot toename van het autoverkeer. Wat het
preadvies betreft, kies ik voor de milieustrategie. Aangezien het College
daarvoor in dit preadvies niet onomwonden kiest en toegeeft aan een
uitbreiding van het autoverkeer met 20% zal ik daartegen stemmen.
   De heer HOFMAN: Ik ben tegen de voorstellen nrs. 346 en 347, maar ik
moet eerlijk bekennen, dat ik van plan was, voor voorstel 345 te stemmen,
totdat de heer Holvast zei, dat de woorden "tweede Coentunnel" waren
verdwenen. Daarom zal ik ook tegen voorstel nr. 345 stemmen.

   De heer HOUTERMAN (orde): Zou het niet elegant zijn, ook tegenover de
fractie van Groen Links, eerst voorstel nr. 347 in stemming te brengen,
aangezien dit het meest verstrekkende voorstel is? Dan kan die fractie op
elegante wijze haar draai maken.
   De VOORZITTER: Procedureel hebt u in ieder geval gelijk, en voor het
overige waarschijnlijk ook, al ga ik daar niet over.

   Het voorstel-Holvast c.s. (nr. 347) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Holvast, Hulsman, mevr. Oedayraj
Singh Varma, mevr. Onstenk, Platvoet, Saris en mevr. Tanja zich voor het
voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-Oranje c.s. (nr. 345) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bouma, Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, R.H.G.
van Duijn, Hofman, Hooijmaijers, Houterman, Molleman, mevr. Spier-van der
Woude, Spit, mevr. Van der Stoel, mevr. Weltevreden-van den Bos en Van Wijk
zich tegen het voorstel hebben verklaard.

   Het voorstel-Holvast c.s. (nr. 346) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.

   De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bouma, Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, Hofman,
Hooijmaijers, Houterman, Molleman, mevr. Spier-van der Woude, Spit, mevr.
Van der Stoel, mevr. Weltevreden-van den Bos en Van Wijk zich tegen het
voorstel hebben verklaard.

   Het preadvies wordt voor kennisgeving aangenomen, met inachtneming van
de tegenstem van de leden Beaux en R.H.G. van Duijn en de kanttekening van
de fractie van de PvdA

   12
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot inrichting
van een stortplaats aan de President Kennedylaan in de Rivierenbuurt
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 300, blz. 1326).

   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik lees in deze voordracht, dat
na overleg met het stadsdeel Rivierenbuurt een locatie is gevonden aan de
President Kennedylaan voor realisering van een veegvuiloverslagstation.
Tevens lees ik hierin, dat het niet goed mogelijk was reële ramingen op te
stellen, mede als gevolg van onzekerheden met betrekking tot acceptatie
door de buurt. De ervaring heeft geleerd, dat bereikte overeenstemming met
een stadsdeel niet altijd instemming van buurtbewoners betekent. In deze
voordracht wordt ook niet uitdrukkelijk vermeld, dat er nu wel sprake is
van acceptatie door de buurt, en evenmin van het tegenovergestelde.
Aangezien Ä ofschoon dat wel het geval zou behoren te zijn Ä
belangenbehartiging van de buurtbewoners niet immer des stadsdeels eigen
is, vraag ik het College of de buurt duidelijk op de hoogte is gebracht,
inspraak heeft gehad en nu wel heeft ingestemd.
   Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht staat het
antwoord. Als u verder leest, ziet u, dat al dat overleg inderdaad heeft
plaatsgevonden en dat men het nu met elkaar eens is, zodat wij nu de
gespecificeerde kredietaanvrage bij u kunnen indienen.
    (De heer BEAUX: Zijn ook de buurtbewoners op de hoogte en zijn zij het
    er ook mee eens?)
   De geëigende procedure is doorlopen. De geschillen hebben ons geen
aanleiding gegeven, verder af te zien van de stortplaats. Er zal altijd wel
iemand tegen zijn.
    (De heer BEAUX: Ongetwijfeld.)

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1327 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.

   14
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot
vaststelling van de Leefmilieuverordening Kinkerstraat-oost van het
stadsdeel Oud-West (Gemeenteblad afd. 1, nr. 302, blz. 1373).

   De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Het is bekend, dat het de
bedoeling is, Amsterdam op te heffen en op te delen in stadsdelen; als het
ware afzonderlijke gemeenten. Amsterdam bestaat dan slechts als naam;
Amsterdam als doos, als omhulsel; weg met Amsterdam. Of de Amsterdammer het
wenst is voor de huidige bestuurders van geen belang. Ik zal mij hiertegen
blijven verzetten.
   Op grond hiervan kan ik niet instemmen met voorstellen van stadsdelen.
Zolang zij er echter, als een bestaand kwaad, zijn, zal ik mijn mening over
die voorstellen geven. Onder nr. 4, horeca II, wordt in verband met de
leefmilieuverordening in alle ernst gesproken van coffeeshops, als
"inrichtingen ten behoeve van het bedrijfsmatig voor het gebruik ter
plaatse verstrekken van uitsluitend alcoholvrije drank en eventueel kleine
eetwaren. Zoals wij weten, wordt in de coffeeshops geen koffie geschonken.
Deze coffeeshops dienen te worden gesloten, en niet alleen omdat zij
inderdaad voor de buurtbewoners overlast veroorzaken.
   In het bijzonder richt ik me het woord tot de Voorzitter in zijn
hoedanigheid van hoofd van de Politie. In het belang van de volksgezondheid
in het algemeen en in het belang van de geestelijke en lichamelijke
gezondheid van onze jeugd in het bijzonder zou ik zeggen: ga over tot
sluiting van die coffeeshops. De weg naar de hard-drugs is gemakkelijk
ingeslagen via de op zichzelf reeds buitengewoon schadelijke soft-drugs.
Zeker voor onze jeugd geldt, dat voorkomen beter is dan begraven.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind, dat wij niet elke
coffeeshop een hasj-handel kunnen noemen. Dit moet van geval tot geval
worden bekeken.
   Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. De leefmilieuverordening dient
er onder andere voor om het verschijnsel coffeeshops aan banden te leggen.
De stadsdeelraden gaan daarover. Wij hebben afgesproken, dat niet
inhoudelijk te toetsen, zodat wij naar mijn mening de voordracht maar
gewoon moeten aannemen.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1374 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Beaux gevraagde
aantekening.

   19
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 mei 1993 tot
vaststelling van het Educatief Plan Amsterdam 1993 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 297, blz. 1313 en bijlage J).

   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Deze nota legt opnieuw getuigenis
af tot welk een krachtsinspanning de gemeente bereid is om sociale en
professionele redzaamheid van de immigranten te bevorderen. Er zal een
geweldige krachtsinspanning moeten worden geleverd, terwijl succes
allerminst is verzekerd. Dat blijkt onder meer uit de opmerking, dat
toeleiding naar de arbeidsmarkt voor een niet onbelangrijk deel door
externe omstandigheden in de vorm van structurele werkloosheid niet is
weggelegd. Terwijl men aan de reeds aanwezige immigranten al de handen vol
heeft, gaat men toch door met het toelaten van nieuwkomers. Met de belangen
van de autochtone bevolking wordt absoluut geen rekening gehouden.
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb weleens een
"aarzelmoment" gehad en dat heb ik nu weer bij het Educatief Plan Amsterdam
1993. Ik heb helaas de commissiebehandeling gemist, maar als wij, gezien
datgene wat inmiddels op blz. 10 is toegevoegd over de
verantwoordelijkheden op stedelijk en stadsdeelniveau, ons daarop
vastleggen, wil dat zeggen dat de preadvisering op de nota van de heer
Hulsman in de lucht komt te hangen. Ik stel dan ook voor, de verdere
behandeling van het onderhavige plan te koppelen aan andere stukken ter
zake, zodat een integrale behandeling kan plaatsvinden. Ik meen, dat nu een
voorschot wordt genomen op iets waarover men eigenlijk meer zou behoren te
vernemen. De voordracht zou derhalve nu van de agenda moeten worden
afgevoerd.
   De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank mevr. Spier voor de
steun die zij impliciet aan mijn nota geeft, maar er is volgens mij geen
aanleiding om het onderhavige plan nu niet vast te stellen. In mijn plan
gaat het om de toekomst en die gaat mogelijk op 1 januari 1994 in.
    (Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Naar mijn mening krijgen wij toch problemen
    met de interpretatie van het gestelde op blz. 10. Ik zou dan toch van
    de wethouder willen weten wat hij in dit kader precies onder
    verantwoordelijkheden verstaat.)
   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil mevr. Spier erop
wijzen, dat een voorbehoud is gemaakt. De nota van de heer Hulsman krijgt
een aparte behandeling en een apart preadvies.
   De heer Bruyn heeft gelijk, dat een enorme krachtsinspanning wordt
geleverd. Wij doen dat met open ogen en oren, precies zoals dat hoort.
   De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder merkte op, dat ik
gelijk had. Geldt dat voor alle aspecten?
    (Wethouder BAKKER: Ik zou bijna geen aspect kunnen verzinnen waarin u
    gelijk zou hebben.)
   Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Ik blijf problemen
zien. Wij kunnen de voordracht steunen met uitzondering van de door mij
aangehaalde passage.
    (Wethouder BAKKER: Er komt een aparte behandeling; u krijgt dus uw
    zin.)
   Desondanks maak ik toch bezwaar tegen de gewraakte passage.
   De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het geheel met mevr.
Spier eens en ik zie een nieuw voorstel gaarne tegemoet.
   Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb niets toe te voegen aan
datgene wat ik reeds eerder heb opgemerkt.

   De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1317 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van het door mevr. Spier en de heer Hofman
gemaakte voorbehoud.

   De vergadering wordt om 23.40 uur gesloten.