Bron: Raad
Type document: Notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 21-04-93
Datum Raad:21-04-1993
 
Tekst:
 
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 21 APRIL 1993.
 
Aanwezig: de leden mevr. Agtsteribbe (PvdA), Balai (PvdA), Beaux
(Centrumpartij '86), Bouma (VVD), Bruins Slot (CDA), Bruyn (Onafh.), mevr.
Clerx (PvdA), Cornelissen (D66), J. van Duijn (CDA), R.H.G. van Duijn
(GrAs), Genet (PvdA), mevr. Van der Giessen (D66), De Grave (VVD), mevr.
Grewel (PvdA), Ten Have (D66), Van Hoeve (PvdA), Hofman (CD), Holvast
(Groen Links), Hooijmaijers (VVD), Houterman (VVD), Hulsman (Groen Links),
mevr. De Jong (D66), Jonker (PvdA), Van der Laan (PvdA), Molleman (CDA),
mevr. Oedayraj Singh Varma (Groen Links), Oranje (D66), Platvoet (Groen
Links), Robbers (D66), Saris (Groen Links), mevr. Van der Sluis (D66), Spit
(CDA), Stadig (PvdA), mevr. Van der Stoel (VVD), mevr. Tanja (Groen Links),
Veldman (PvdA), mevr. De Waart-Bakker (PvdA), mevr. Witte-Buijserd (ECO-
2000) en Van Wijk (VVD).
 
Afwezig: de leden Bakker (D66), Esajas (D66), mevr. Karaman-Ince (Groen
Links), mevr. Spier-van der Woude (VVD), mevr. Weltevreden-van den Bos
(CDA) en mevr. Wildekamp (PvdA).
 
Middagzitting op woensdag 21 april 1993.
 
Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.
 
Secretaris: mr. K. Kooiker.
 
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
 
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de wethouders Bakker en mevr.
Wildekamp de vergadering van heden niet zullen bijwonen.
Voorts deel ik u mede, dat de vergadering twee dagdelen zal beslaan.
Ten slotte deel ik u mede, dat de punten 29 en 30 (Vietnamweide) gevoegd
zullen worden behandeld en wel aan het begin van de avondzitting.
 
1
Notulen van de raadsvergadering op 7 april 1993.
 
De goedkeuring van deze notulen wordt aangehouden.
 
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
 
1ø Adres van 31 maart 1993 van drs. E. van der Veen, namens ZAO
Zorgverzekeringen, inzake de ontwerp-raadsvoordracht met betrekking tot de
reorganisatie van de indicatie-advisering.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
 
2ø Adres van 2 april 1993 van J.C. Hageman en mevr. H. van der Linden-
Schadd, namens de Vereniging Stadsvervoerbelang, inzake de verlegging van
tramlijn 16 naar Nieuw Sloten.
 
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 17 van de agenda.
 
3ø Adres van 2 april 1993 van G. Munnik, B. de Wit en H. Wagenaar, namens
de Stichting Wijkopbouworgaan Bijlmermeer, werkgroep Het Bijlmer Museum en
werkgroep Wonen en Woonomgeving, Rayon-D Leefbaarheidsoverleg en Rayon-E
Overleg, inzake de financiering van de vernieuwing van de Bijlmermeer.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Stadsvernieuwing,
Volkshuisvesting, Grondzaken, Herhuisvesting, Monumentenzorg en Sport.
 
4ø Adres van 30 maart 1993 van H. Eisma inzake het afsluiten voor het
verkeer van de Lange Leidsedwarsstraat.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
5ø Adres van 1 april 1993 van B.J. de Vries en M.W. van der Mast, namens
de Vereniging Zorgintegratie Zuidoost, inzake de ontwerp-raadsvoordracht
met betrekking tot de reorganisatie van de indicatie-advisering.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
 
6ø Brief van 14 april 1993 van mevr. M. Karaman-Ince waarin zij
mededeelt, ontslag te nemen als lid van de Gemeenteraad.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze brief voor kennisgeving
aan te nemen.
 
De VOORZITTER: Helaas zal het niet mogelijk zijn Ä zij heeft een bericht
van verhindering gestuurd Ä vandaag in de Raad van mevr. Karaman afscheid
te nemen. Zij heeft drie jaar deel uitgemaakt van deze Raad. In de krant
heeft men kunnen lezen, maar ook uit haar brief heeft men kunnen afleiden,
onder welke
omstandigheden zij heeft gemeend, voor het raadslidmaatschap te moeten
bedanken. Hoe daar ook tegenaan kan worden gekeken, het is buitengewoon
spijtig als iemand al zo snel om die redenen de Raad moet verlaten. Wij
kunnen weinig anders doen dan haar besluit respecteren.
Ondanks haar afwezigheid zou ik haar toch namens de Raad willen bedanken
voor haar bijdrage aan het werk van deze Raad, in het bijzonder op de
terreinen Minderhedenbeleid en Jeugdzaken.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Moet de fractie van Groen Links
nu aansluiten bij de veelgeprezen "drie heren" (Beaux, Bruyn, Hofman)?
 
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
7ø Notitie van 8 april 1993 van de raadsleden mevr. Van der Giessen en
mevr. Grewel, getiteld: De jeugd heeft de toekomst! (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 234, blz. 1073).
 
Besloten wordt, deze notitie in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen om preadvies.
 
8ø Adres van 5 april 1993 van S. Micheels en F.J. Hoekstra inzake de
afgifte van parkeervergunningen in de binnenstad.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Beheer Openbare Ruimte
en Milieu.
 
9ø Adres van 3 april 1993 van C.J. Vonk, namens de Vereniging Reizigers
Openbaar Vervoer (ROVER), afdeling Amsterdam, inzake het doortrekken van
tramlijn 16 naar Middelveldsche AkerpolderÄNieuw Sloten.
 
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 17 van de agenda.
 
10ø Adres van 30 maart 1993 van S.G. Fonk inzake klachten over
pasgebouwde woningen.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
11ø Adres van 5 april 1993 van de Stichting Federatie Buurt
Ontwikkelings-maatschappijen inzake de continuering van de
banenpoolplaatsen in de binnenstad 1993/1994.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
 
12ø Adres van 1 april 1993 van F. van der Woerd, namens het Platform
Binnenstad Autovrij, inzake de plannen voor nieuwe parkeergarages in de
binnenstad.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
 
13ø Brief van 5 april 1993 van mevr. Y. Alkema, namens de Beklagcommissie
Inspraak, inzake het adres van 17 februari 1993 van K.C.M. Logger, namens
de Winkeliersvereniging Euro Route, inzake de vertramming van buslijn 15
en de verlegging van de tramlijnen 24 en 25.
 
Besloten wordt, deze brief in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
14ø Nota van de raadsleden Holvast en Platvoet van 8 april 1993,
getiteld: Ringslang; voorstellen voor een ecologische verbindingszone en
een recreatiemeer in landelijk West (Gemeenteblad afd. 1, nr. 251, blz.
1175)
 
Besloten wordt, deze nota in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen om preadvies.
 
15ø Adres van 13 april 1993 van het bestuur van de PSP'92, afdeling
Amsterdam, inzake de invoering van de identiteitskaart in Amsterdam.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
 
16ø Adres van 12 april 1993 van A.P. de Jong, namens de Stichting
Kritisch Faunabeheer, inzake de waarde van de Vietnamweide.
 
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 30 van de agenda.
 
17ø Adres van 5 april 1993 van Th.J. Houweling en dr. ir. L.M.M. Meijers,
namens de Samenwerkende Intramurale Gezondheidsvoorzieningen Regio
Amsterdam, inzake de tarieven van drinkwater voor grootgebruikers.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
 
18ø Adres van 13 april 1993 van G. Schnack inzake de wijziging van het
bestemmingsplan Vietnamweide.
 
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 30 van de agenda.
 
19ø Adres van 6 april 1993 van D. Rijke, namens de Stichting
Informatiepunt voor Surinamers, inzake een beslissing van de Gemeentelijke
Kredietbank Amsterdam.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer HOFMAN: Ik stel prijs op een afschrift van het antwoord.
De VOORZITTER: Daartegen bestaat geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de heer Hofman.
 
20ø Brief van 6 april 1993 van de Gemeentesecretaris inzake
verschuivingen binnen de termijnagenda voor de raadsvergaderingen, en wel
met betrekking tot de vergadering van 21 april 1993.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, deze brief voor kennisgeving
aan te nemen.
 
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat deze actie Ä op verzoek van de
fractievoorzitters Ä voor het eerst plaatsvindt. Op deze manier
functioneert de termijnagenda controleerbaar voor de Raad als
sturingsinstrument.
Men ziet in de brief van de Gemeentesecretaris, dat vier voorziene
agendapunten voor de vergadering van heden niet zijn geagendeerd. De
redenen waarom dat niet is gebeurd staan in de brief. Als iemand behoefte
heeft, op een van die redenen in te gaan, kan dat voortaan bij de regeling
van werkzaamheden.
 
De brief wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
21ø Adressen van 12 en 15 april 1993 van respectievelijk R. Braches,
mevr. M. Braches-Kronenberg en K. Wagenaar inzake de inrichting van de
Vietnamweide.
 
Besloten wordt, deze adressen te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 30 van de agenda.
 
22ø Adres van 19 april 1993 van G. Eichholtz en andere bewoners van de
Osdorperweg inzake het doortrekken van tramlijn 16 naar de Middelveldsche
Akerpolder en de bebouwing van het weilandje in het dorp Sloten.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres te behandelen bij de
desbetreffende voordracht, punt 17 van de agenda.
 
De heer HOFMAN: Kan punt 17 niet met enige voorrang worden behandeld?
De VOORZITTER: De laatste twee punten van de agenda zijn op veler
verzoek al naar het begin van de avondvergadering verplaatst. Ik meen, dat
er niets op tegen is om ten aanzien van punt 17 de gewone volgorde aan te
houden.
Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de desbetreffende
voordracht, punt 17 van de agenda.
 
De VOORZITTER stelt voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de
agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
 
Conform besloten
 
De punten 3, 4 en 5 worden even aangehouden.
 
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 inzake de
vergoeding van de kosten van juridische bijstand in ambtenaarrechtelijke
procedures (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199, blz. 720).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 722 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 7 wordt even aangehouden.
 
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot verhoging
van het krediet ten behoeve van de nieuwbouw van de openbare 14e
Montessorischool Jordaan, Elandsstraat 55 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201,
blz. 726).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 727 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 9 wordt even aangehouden.
 
10
Advies van de Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van
8 april 1993 inzake de subsidi‰ring van de Stichting Dans Studio Pauline
de Groot. De conclusie luidt, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 205, blz. 737).
 
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
738 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
11
Advies van de Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van
8 april 1993 inzake de subsidi‰ring van de Stichting Het Nationale Ballet.
De conclusie luidt, het beroep ongegrond te verklaren (Gemeenteblad afd.
1, nr. 206, blz. 739).
 
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
745 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 12 wordt even aangehouden.
 
13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot
aanwijzing van hotel The Grand als gemeentehuis ex art. 63 van het
Burgerlijk Wetboek (Gemeenteblad afd. 1, nr. 217, blz. 769).
 
Mevr. VAN DER STOEL (stemmotivering): Nadat de Voorzitter gisteren in
de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken enz. de
toezegging heeft gedaan, op een later tijdstip onderzoek te doen naar
mogelijkheden om ook op zondag te kunnen trouwen, respectievelijk een
register te kunnen tekenen, kunnen wij thans instemmen met de voordracht.
De heer BEAUX: Het voorstel inzake het weer in gebruik nemen van de
sfeervolle trouwzaal in het voormalige Stadhuis naast de thans voor dit
doel in gebruik zijnde koude trouwbunkers in dit wansmakelijke bouwwerk,
de Stopera, is een voorstel, waarmee ik ten volle kan instemmen.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 770 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot ruiling
van percelen grond, gelegen in en nabij het gebied Teleport (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 200, blz. 725).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 725 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
14A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 16 april 1993 tot
onteigening van percelen ter uitvoering van Uitwerking 1 van het
bestemmingsplan Uilenburg/Rapenburg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 235, blz.
1075).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1076 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot
vaststelling van de Bouwverordening Amsterdam 1993 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 224, blz. 829).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 848 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot het
verlenen van eervol ontslag aan de directeur van de Gemeentelijke Dienst
Herhuisvesting (Gemeenteblad afd. 1, nr. 211, blz. 752).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 753 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 17 wordt even aangehouden.
 
18
Advies van de Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van
8 april 1993 op een beroep tegen de beschikking van Burgemeester en
Wethouders van 1 juni 1992, waarbij een garagevergunning werd verleend voor
een gedeelte van de beganegrondverdieping van het gebouw Prinsengracht 199
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 222, blz. 819).
 
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
822 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot wijziging
van de naam van een deel van het Kattenburgerplein (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 203, blz. 729).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 730 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 20 wordt even aangehouden.
 
21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot het
verrichten van werkzaamheden in verband met groot bouwkundig onderhoud aan
en in de Zuiderkerkstoren, alsmede in verband met de restauratie van het
carillon, het klavier, de speelwerken en de luidklokken van deze toren
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 208, blz. 748).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 749 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
22
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 6 april 1993 inzake de
financi‰le afwikkeling van de rioleringsprojecten Osdorper
Ban/Reimerswaalstraat en Zeedijk (Gemeenteblad afd. 1, nr. 209, blz. 749).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 750 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
23
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot het
uitvoeren van rioleringswerkzaamheden in de Meeuwenlaan (Gemeenteblad afd.
1, nr. 210, blz. 751).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 752 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
24
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot wijziging
van de Tabel 1993, behorende bij de Legesverordening 1993 (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 218, blz. 770).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 771 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
25
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot wijziging
van de Verordening Parkeerbelastingen 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 221,
blz. 818).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 819 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
Punt 26 wordt even aangehouden.
 
27
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot
vaststelling van de Verordening op de Amsterdamse Programmaraad
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 212, blz. 753).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 754 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
28
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot
vaststelling van de Leefmilieuverordening Fannius Scholtenbuurt van het
stadsdeel Westerpark (Gemeenteblad afd. 1, nr. 204, blz. 731).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 733 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De punten 29 en 30 worden even aangehouden.
 
De VOORZITTER vraagt, of er leden zijn die het woord verlangen over de
voor geheime zitting bestemde voordracht. Daar dit niet het geval blijkt
te zijn, is thans aan de orde:
 
30A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot het
toekennen van een vergoeding van kosten van juridische bijstand
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 214, blz. 761).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het bij de voordracht behorende
besluit.
 
Aan de orde zijn de benoemingen.
 
De VOORZITTER nodigt de leden Van der Laan, Molleman en Platvoet uit,
met hem het bureau van stemopneming te vormen.
 
Benoemd worden tot:
 
Lid van de Amsterdamse Programmaraad (nr. 213): mevr. mr. M. Koedooder,
mevr. drs. I.J.M.J. Baaten, mevr. drs. N.C.E. de Groot en mevr. drs. N.H.
Lie-de Koning.
 
Ingeleverd werden 31 biljetten, waarvan 1 biljet geheel blanco was.
Allen werden benoemd met 30 (algemene) stemmen.
 
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem
verleende hulp.
 
Aan de orde is thans:
 
3
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 6 april 1993
inzake de evaluatie van het ondernemingsplan van de Amsterdam
Waterfront Financieringsmaatschappij (AWF) (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 195, blz. 707).
 
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Als mijn fractie
na het afhaken van de ING (Internationale Nederlanden Groep) met
de vraag "wat nu?" de voordracht leest en vaststelt, dat het
College het ruimtelijk scenario nog steeds analyseert, daaraan
inmiddels het ondernemingsplan als analyseobject heeft toegevoegd
en dat het Gemeentelijk Grondbedrijf ook al aan het analyseren
is geslagen, dat bovendien de IJ-oevers regionaal-economisch
worden gepositioneerd door actualisering van eerdere studies, is
zij diep onder de indruk. Wel rijst even de vraag waarom, maar
die diepe indruk is oprecht.
Verderop in de voordracht lezen wij, dat over de meest
geschikte vormen van samenwerking tussen de gemeente en diverse
marktpartijen thans nader intern beraad plaatsvindt. Dat lijkt
de CDA-fractie nogal prematuur. De vraag "wat nu?" kan, denken
wij, pas worden beantwoord als de gemeente op een rijtje heeft
gezet welk huiswerk nog dient te worden gedaan. Dat hadden
Burgemeester en Wethouders ook kunnen weten als zij þ ik verwijs
naar mijn interpellatie van 9 juli 1992 þ tijdens de rit goed
hadden gecommuniceerd met hun private partners. De interpellatie
van toen werd echter als prematuur beoordeeld.
In de voordracht las ik het inhoudelijk antwoord op deze meer
en meer vertwijfeld gestelde vraag niet, maar ik las het wel de
volgende ochtend. Op zaterdag valt Het Parool vroeg in de bus.
Veertien dagen geleden spraken wij daarover. "Burgemeester en
Wethouders van Amsterdam komen er niet uit. Zij zijn het oneens.
Ruzie en rotte vis". Veertien dagen geleden leidde ik met deze
woorden mijn interpellatievragen in. Ik herhaal het nog eens,
want het gemep in dit College veroorzaakt wel pseudo-crises, maar
leidt niet tot bestuurlijke visies op wat wel beschouwd ‚‚n van
de belangrijkste fysieke uitdagingen van het stadsbestuur rond
de eeuwwisseling mag worden genoemd. Zo ziet de CDA-fractie het
althans.
Onder de verantwoordelijkheid van het vorige College is een
start gemaakt met het IJ-oeverproject in de vorm van het Wagons
Lits-Hotel. Dit College heeft tot nu toe, als ik het over het IJ-
oeverproject mag hebben in termen van produktie, slechts
luchtkastelen gebouwd of daarvan tekeningen gemaakt.
Toen wethouder Saris, nadat hij het afhaken van de ING eerst
geheim had gehouden, maar het nieuws zich door lekken toch
verspreidde, gedwongen werd tot een gedachtenwisseling in de
Commissie voor Binnenstad enz., heb ik gezegd, dat dit lot
vermoedelijk ook de beste wethouder in het politiek meest hecht
denkbare programcollege zou zijn overkomen. Dat vermoeden houd
ik ook. Laat het dus andermaal duidelijk zijn, dat ik geen
beschuldigingen uit en dat ik niet denk, dat wethouder Saris het
afhaken van de ING dient te worden verweten.
Vandaag wil ik wel, als Janus terugziende, over
verantwoordelijkheid spreken en, vooruitziende, over visie. Twee
clusters van samenhangende vragen dringen zich in dit verband op.
Wat heeft de wethouder, de commissaris van de Amsterdam
Waterfront Financieringsmaatschappij (AWF), gedaan om deze
ontwikkeling te voorkomen? Vanaf welk moment heeft hij verwacht,
dat het deze kant op zou gaan? Op basis waarvan verwachtte hij
dat? Wat deed de wethouder met deze voorsignalen? Toegespitst op
het huidige vervoerstelsel herleidde het College in de voordracht
het afhaken van de financier naast twee andere factoren. Is door
de commissarissen die onduidelijkheid op enig moment eerder
onderkend als een potenti‰le spaak in het commanditaire
vennootschapswiel? Wat hebben zij toen politiek-bestuurlijk
ondernomen om het bedreigde succes van de AWF veilig te stellen?
Ik wil de wethouder echt indringend herinneren aan de vragen die
ik hem stelde in het interpellatiedebat op 9 juli van het vorig
jaar. Die gingen juist over dit thema en werden toen door hem als
overbodig aangeduid. U kunt dat terugvinden op blz. 982 van het
Gemeenteblad afd. 2 van 9 juli 1992. Sindsdien was de wethouder
een gewaarschuwd man.
De tweede cluster betreft de toekomst. Die vraag luidt
kortweg, ik duidde er al op: wat nu? De CDA-fractie wil het
College voorhouden, dat het zoeken naar een breed politiek
draagvlak voor de verdere ontwikkeling van het IJ-oeverproject
van levensbelang is. Natuurlijk is het blad Binnenlands Bestuur
niet bepalend voor het investeringsbeleid van het rijk, maar
gezien de vergelijking die in het jongste nummer van dat blad
werd gemaakt, kan toch een beperkte mate van dodelijkheid voor
de bestuurlijke effectiviteit van dit College niet worden
ontzegd. De titel þ en die leest iedereen þ luidt: "Solide
planning in Rotterdam maakt Kop van Zuid succes. Zwalkend beleid
van Amsterdam is funest voor de IJ-oevers." In de ogen van de
CDA-fractie draagt het niet bij tot een breed politiek draagvlak
wanneer de wethouder þ het was rondom blijde gebeurtenissen in
zijn gezin þ de leden van de Commissie voor Binnenstad enz. via
een gesprek met de Stedebouwkundige Begeleidingscommissie op zijn
kamer trakteert op een nieuw plan voor de IJ-oevers, dat in zijn
detaillering op zijn minst de indruk wekt, dat er al een begin
mee was gemaakt voordat de ING liet weten af te haken. Aan een
breed politiek draagvlak draagt wat de CDA-fractie betreft in
ieder geval niet bij wanneer de wethouder in de vergadering van
de Commissie voor Binnenstad enz. een maand geleden een verdere
uitwerking van dat plan op tafel legt met de mededeling, dat het
geen bestuurlijk geaccordeerd stuk is noch slechts een ambtelijk
verhaal, maar een halffabrikaat. In een dergelijke situatie voelt
een raadslid zoals ik zich niet gepasseerd, maar wordt het
gepasseerd. Dat verbreedt het draagvlak niet.
Wat ik ten diepste niet kan begrijpen is, dat de wethouder met
zijn ambtelijke makkers ergens aan bezig is en zegt, dat het een
reactie is op het afhaken van de ING, terwijl het produkt de
indruk wekt van oudere datum te zijn. Dat leidt tot de kernvraag
þ althans naar mijn smaak þ op welk moment en waarom Burgemeester
en Wethouders hun inzet om samen met de AWF de publiek-private
samenwerking (PPS)-constructie ter uitvoering van de Nota van
Uitgangspunten tot een succes te maken zonder het akkoord van de
Raad inruilden voor het nieuwe verhaal dat in de Commissie voor
Binnenstad enz. later werd aangeduid als halffabrikaat. Als dat
parallel verliep aan het werk van de AWF kan dat toch alleen maar
als een afzetten tegen de AWF worden ge‹nterpreteerd? Wanneer en
waarom is de inzet verruild voor afzet?
Wanneer mijn fractie vandaag, tien weken na het afhaken van
de ING, nog steeds niet anders kan dan vaststellen, dat het
College het ruimtelijk scenario en het ondernemingsplan
analyseert, dat het Gemeentelijk Grondbedrijf analyseert en dat
bovendien de IJ-oevers nog steeds regionaal-economisch worden
gepositioneerd door actualisering van eerdere studies, raakt zij
steeds dieper onder de indruk, hoewel zij nog steeds niet weet
waardoor. Het zij zo. Als dan verderop in de voordracht ook nog
staat, dat over de meest geschikte vormen van samenwerking tussen
de gemeente en diverse marktpartijen thans nader intern beraad
plaatsvindt, gebeurt dat al tien weken prematuur. Immers, de Raad
heeft nog niet laten zien wat hij wil.
Ik begon mijn verhaal zojuist met de stelling, dat de vraag
"wat nu?" pas kan worden beantwoord als de gemeente op een rij
heeft gezet welk huiswerk nog dient te worden gemaakt. Mijn
fractie heeft met gebruikmaking van een leuke bepaling uit het
Reglement van Orde voor de vergaderingen van de Gemeenteraad deze
discussie uitgelokt, aannemende dat het College inmiddels van een
inhoudelijke reactie op de ontwikkelingen in het IJ-oeverproject
zou zijn bevallen. Dat staat ook in het verzoek. Aan deze
voordracht hebben wij niets. Wij hebben niets aan een voordracht
die slechts het perspectief op analyse opent. Waarom onthouden
Burgemeester en Wethouders hun ervaringsinformatie aan de Raad
en belemmeren zij aldus, dat de Raad de gedachtenontwikkeling
over het IJ-oeverproject op een hoger plan brengt?
Wat vinden de collegepartijen hier nu van? Wij, de leden van
de CDA-fractie, betreuren het, want wij kunnen op deze manier
niet aan een inhoudelijke discussie toekomen en dat versterkt,
te zamen met de zwijgzaamheid van de Gemeenteraad, het beeld van
een zwalkend Amsterdam, terwijl het nu juist zo dringend nodig
is die inhoudelijke discussie te voeren en een inhoudelijke
verantwoording te krijgen. Dat houdt in, dat het resultaat van
de analyse wordt ontvouwd, maar ook een actuele visie.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie
wil eerst enkele opmerkingen maken over de geschiedenis en de
bedoeling van de samenwerking met de ING en de oprichting van de
AWF. Vervolgens willen wij het resultaat van die werkzaamheden
beoordelen en dan iets nader ingaan op de houding van het College
en de wethouder in de voordracht. Ten slotte zullen wij enkele
opmerkingen maken over wat nu naar onze mening dient te gebeuren.
Over de geschiedenis en de bedoeling kan men een proefschrift
schrijven en een maand lang discussi‰ren. Ik probeer het in
enkele minuten te doen, dus ik zal allesbehalve volledig zijn.
Ik zie in de geschiedenis de volgende belangrijke punten.
Tegelijk met de vaststelling van de Nota van Uitgangspunten Plus
þ een en ander werd hier zo'n beetje neergelegd als het
visitekaartje van het nieuwe College en de nieuwe wethouder IJ-
oevers þ en al het gejuich en gejubel, met name van Groen Links,
over die Nota van Uitgangspunten Plus, werd ook een besluit
genomen over het voorstel om de haalbaarheid daarvan met de AWF
te onderzoeken. Dat is de achtergrond. Het was een onderzoek om
na te gaan in hoeverre die Nota van Uitgangspunten Plus re‰el
was.
De AWF was þ dit is een tweede belangrijk punt uit de
geschiedenis þ een gezamenlijk voertuig. Met name vanuit de
andere partijen is er zeer op aangedrongen om voor 50% de baas
te blijven over dat voertuig. Het woord "gezamenlijk" was daarbij
dus het uitgangspunt.
Er zou het volgende gebeuren. Er zou binnen een jaar een plan
worden voorgelegd dat wij aan die Nota van Uitgangspunten Plus
zouden toetsen, een inhoudelijk verhaal dus. Ter voorkoming van
een impasse, die zou kunnen ontstaan als die studie iets zou
opleveren wat ons onwelgevallig zou zijn of als niet het
verlangde geld op tafel zou komen, of als iets anders mis zou
gaan, heeft de Raad unaniem uitgesproken, dat een slecht-
weerscenario moest worden ontwikkeld, parallel aan en in verband
met het opstellen van het ondernemingsplan. Dat was ook bedoeld
om druk op de algemene middelen te voorkomen als het niet zou
lukken een mooi integraal plan voor de toekomst op tafel te
krijgen dat uitvoerbaar was. Op die manier zouden wij in elk
geval kunnen beginnen. Er moest dus iets liggen, dat het mooie
op termijn niet onmogelijk zou maken en waarmee zou kunnen worden
gestart.
Kijken wij naar het resultaat þ dat is het tweede deel þ dan
zien wij dat met het ondernemingsplan þ ik ga niet te veel op de
inhoud in, want het College wil blijkens de voordracht de
discussie wat procedureel houden en dat vind ik op dit moment wel
verstandig þ veel nuttig werk is gedaan. Met name in het
ruimtelijk scenario van de AWF zitten een paar zeer interessante
vondsten. Dit geldt vooral voor het Oosterdokseiland, ten aanzien
waarvan op overtuigende wijze is aangetoond, dat wij daar
eigenlijk veel meer volume zouden kunnen maken. Wij hebben vanuit
de partij þ dat behoeft hier niet te worden herhaald þ ook
allerlei kritiekpunten genoemd, dingen die wij helemaal niet goed
vonden, zelfs zeer slecht, maar er zitten enkele duidelijke
vondsten in. Die studie is, hoewel deze wat is vertraagd,
absoluut nuttig.
Wat valt verder over het resultaat te zeggen? De AWF heeft in
het proces op weg naar die studie hier en daar gebeurtenissen þ
ik wil niet spreken over veroorzaken þ mede opgeroepen, die dat
beeld van die gezamenlijkheid geen recht hebben gedaan. Er
bestond op een gegeven moment ook expliciet het idee, dat de AWF
helemaal geen gezamenlijk voertuig was, maar een kindje þ dat
woord is toen hier in de discussie gevallen þ van de gemeente en
de ING. Men was onafhankelijk, als het ware volwassen en pas als
men helemaal klaar zou zijn, zou weer met de AWF kunnen worden
gesproken. Dat was natuurlijk nooit de bedoeling. Hier en daar
heeft dat geleid tot enigermate autistische neigingen van dat
kindje. Ik herinner mij het interview van de directeur, dat weer
leidde tot een bepaald slecht beeld van de samenwerking tussen
de gemeente en de beleggers, hetgeen op dat moment onterecht was,
in elk geval in de ogen van de PvdA-fractie. Het heeft ook aan
het eind van de rit, toen de ING had afgehaakt, geleid tot rare
teksten als zouden wij als gemeente niet over het plan kunnen
beschikken. U herinnert zich misschien dat toen zelfs is gezegd,
dat de AWF de eigenaar was en dergelijke. Los van het feit dat
dit niet veel blijk gaf van politieke en maatschappelijke
realiteitsgevoelens, was het ook juridisch op niets gestoeld. Dat
was dus minder goed.
Wat echt niet goed is, zelfs heel slecht, is dat het slecht-
weerscenario niet op tafel is gekomen. Het faseringsmodel in het
ondernemingsplan is een uitermate gebrekkige verwoording ervan.
Het is eigenlijk geen verwoording ervan. Het geeft alleen aan hoe
met dit ondernemingsplan kan worden begonnen, maar het voorziet
niet in de situatie die wij nu kennen, waarin geen geld
voorhanden is, geen uitzicht bestaat op infrastructurele
zekerheid, maar waarbij toch op een intelligente manier kleine
partjes kunnen worden aangepakt.
Over het afhaken van de ING en de beoordeling daarvan kan de
PvdA-fractie kort zijn. Wij hebben het in ‚‚n zin gezegd: het is
heel jammer, maar er is geen man overboord.
Ik kom toe aan de houding die de wethouder heeft aangenomen.
Hij heeft wat ons betreft wel rare bezweringsformules gebruikt
over het afhaken van de ING. Door zijn woordvoerder is gezegd,
dat het niets uitmaakt voor de voortgang van het project. Dat is
natuurlijk onzin, maar dat behoef ik niet verder uit te leggen.
Er is ook gezegd, dat het accent nu wordt verlegd van snelheid
naar kwaliteit. Dat is een heel vreemde uitspraak, want het PPS-
model was mede bedoeld om de kwaliteit te verhogen. Het is in elk
geval vaak zo aan ons verkocht en terecht, want ik geloof er ook
wel in. Dat was dus een beetje propaganda, om het zo maar eens
te noemen.
Toch hebben wij als Raad voorzichtig gereageerd. Wij hebben
het College rust gegund en gezegd: cre‰er geen voldongen feiten,
kom met een goed procedurevoorstel, maar doe dat wel heel snel,
zodat wij weten wat op ons afkomt en wikkel het convenant
behoorlijk af.
Toen kwam dus - dat moet toch even worden gememoreerd - enkele
weken geleden dat halffabrikaat op tafel. Ik wil uitleggen,
zonder al te veel in herhaling te vervallen, waarom dat echt in
het verkeerde keelgat schoot. Een stuk heeft een bestuurlijke of
ambtelijke status, maar het kan niet þ daar heeft de heer Bruins
Slot volkomen terecht op gewezen þ beide zijn. Dan weet men niet
waarover men spreekt. Het was helemaal niet erg geweest als een
puur ambtelijk stuk op tafel had gelegen; daarover hadden wij
best kunnen praten, maar dat had dan niet met zoveel tamtam mogen
worden gepresenteerd. Dat is wel gebeurd. De voltallige pers was
weer opgetrommeld om kennis te nemen van een halffabrikaat en dat
is niet goed.
Over de voorliggende voordracht oordelen wij als volgt. Dit
is een goede procedure, dit lijkt ook een haalbare procedure qua
timing, maar er zitten twee toch ernstige feilen in. Dit plan
wordt ongeveer aan alles getoetst waaraan het maar kan worden
getoetst. Het wordt zelfs weer indringend geanalyseerd, terwijl
wij het idee hadden, dat in de afgelopen drie jaar al indringend
was geanalyseerd. Dat is allemaal best, maar waaraan wordt
getoetst en op basis waarvan wordt geanalyseerd? Tot mijn
verbijstering þ dat woord wil ik hier gebruiken en ik kan er voor
staan, want het is authentiek zoals ik het voelde þ komt in de
drie pagina's omvattende voordracht de naam Nota van
Uitgangspunten Plus niet eens voor. Dus het afgesproken
toetsingskader wordt bij alle stukken en plannen die op die drie
pagina's worden genoemd, niet eens aangehaald. Dat is onze
kritiek, dat wijst op dat zigzag-gedrag dat af en toe merkbaar
is.
Het tweede punt, waarvan ik echt ben geschrokken, is het
ontbreken van het slecht-weerscenario. De Raad heeft unaniem
gezegd, dat een slecht-weerscenario moet worden opgesteld voor
het geval zich een impasse mocht voordoen. Men kan zeggen wat men
wil over het afhaken van de ING, maar het is niet te kenschetsen
als mooi weer, dus er had nu een slecht-weerscenario moeten
liggen dat bruikbaar was. Ik vind dat een zigzag-benadering en
een weinig serieuze aanpak van wat de Raad heeft besloten. Over
deze twee kernbegrippen, Nota van Uitgangspunten Plus en slecht-
weerscenario bestaan formele afspraken tussen het College en de
Raad.
Ik kom vervolgens aan de vraag wat wij nu moeten doen. Ik hoop
hierop wel heel concrete reacties van de wethouder te krijgen,
zodat een en ander verder zakelijk en effectief kan worden
afgewikkeld. Wat moeten wij doen? Wij moeten stagnatie van
lopende projecten voorkomen, bijvoorbeeld het graansiloproject.
Iedereen zit te wachten op wat gaat gebeuren. Dat kan niet. Jan
Schaefer had de projectleider hiervan kunnen worden, maar heeft
afgehaakt, mede omdat al maanden wordt gewacht op een antwoord
op de voorstellen. De wethouder schudt nee, maar kan straks
uitleggen waarom dat een verkeerde inschatting is. Ik denk, dat
het ermee te maken heeft en deze impasse mag er niet toe leiden,
dat onderdelen die wel van start kunnen gaan niet van start gaan.
Omgekeerd hieraan þ straks zal degene die een beetje kwaad wil,
zeggen dat ik mijzelf tegenspreek, maar de goede luisteraar weet
dat het niet waar is þ zullen wij ons moeten afvragen of de
uitvoering van de besluiten die wij hebben genomen, uitgaande van
een snelle uitvoering van het gehele plan, nog wel noodzakelijk
is. Ik noem dan bijvoorbeeld de plannen voor de De Ruyterkade,
waar wij gaan verwerven en slopen voor de Oostrail. Zijn die
plannen nog even urgent na het afhaken van de ING als toen wij
een maand geleden dat besluit namen? U ziet het verschil. Het ene
kan zonder meer worden gedaan, zonder iets dwars te zitten op
termijn; het andere behoeft misschien niet te worden gedaan omdat
niet bekend is of op termijn hetzelfde zal worden gedaan.
Ik herinner in dit verband even aan het Barentszplein. Als
niet vanuit de Raad het verzet was gekomen tegen de plannen van
het College om de huizen aan het Barentszplein te slopen in
verband met de westtak, waren die huizen inmiddels gesloopt. Ik
wijs erop, dat zelfs in de nota Amsterdam naar 2005 de westtak
in de fasering naar achteren is geschoven. Dus ook al hadden wij
de plannen tussentijds niet gewijzigd, dan waren die huizen tot
het jaar 2005 in elk geval voor niets gesloopt geweest.
Het tweede wat ons te doen staat is gewoon doorgaan bij het
rijk met pleiten voor infrastructurele zekerheid, zoals wij dus
doen in de nota Amsterdam naar 2005. Als wij zeker weten dat
Nieuw-Oost wordt gebouwd, weten wij zeker, dat de IJ-rail langs
de Oostelijke IJ-oevers zal worden gerealiseerd. Dan weten wij
zeker, dat de beleggers erin zullen durven stappen. Dus dat is
een goede weg die het College volgt met de nota Amsterdam naar
2005. Ook moeten wij doorgaan met de stedebouwkundige
planontwikkeling, het liefst met instandhouding van de
Stedebouwkundige Begeleidingscommissie. In dit verband ere aan
de heer Hooijmaijers. Die commissie heeft voortreffelijke
prestaties geleverd. Wel vragen wij ons hierbij af, hoe wij de
ambtelijke contra-expertise weer optuigen, want die hebben wij
in de loop van de tijd zo ongeveer afgebouwd.
Mijn op ‚‚n na laatste vraag is of u met onze fractie van
mening bent, dat ten aanzien van wat nu moet worden gedaan
eigenlijk een marktgerichte en kortdurende second opinion zou
moeten worden gevraagd aan mensen die kunnen oordelen over de
volgende vraag die wij heel gericht zouden moeten uitwerken;
anders zetten wij iets uit waarover wij een dik rapport krijgen
dat veel kost en ons niet voldoende biedt. De vraag zou ongeveer
als volgt moeten luiden. Hoe kan de gehele IJ-as op een
intelligente manier, op een markttechnisch-intelligente manier
worden opgeknipt zonder dat hierdoor ons eindbeeld op termijn
wordt verstoord? Hoe kunnen private partijen daarbij op een goede
manier worden betrokken? Bent u bereid een dergelijke
vraagstelling in een van de eerstvolgende vergaderingen van de
Commissie voor Binnenstad enz. voor te leggen?
Ten slotte - ik zal het niet op domineestoon zeggen - maar ik
vind wel, dat wij zeer goede afspraken moeten maken - moeten wij
de zaak low-profile aanpakken. Het moet veel rustiger worden
gedaan. Er moeten geen halve stukken met tamtam worden
gepresenteerd, met onvoldragen en halve produkten. De tijd voor
presentaties en zeggen dat het te gek en te fantastisch is, is
voorbij. Wij moeten ook weg uit de solo's, wij moeten zoeken naar
de gezamenlijkheid en rustig verder gaan: low profile, dan gaat
het lukken.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. De IJ-oevers, de
plannen en de procedure daarvoor, vormen een discontinuing story,
maar de IJ-oevers blijven gewoon op hun plaats liggen. Direct na
het formele afhaken van de ING en het bezoek van het College aan
het Kabinet, gaf het College een verklaring uit. Dat gebeurde op
19 februari. Die verklaring is in de commissie van advies en
bijstand besproken op 22 februari. Alle fracties hebben toen hun
standpunt gegeven over de positie van de gemeente op dat moment.
Er was sprake van eerste reacties op het afhaken van de ING en
ook werd aangegeven, hoe tegen de verdere ontwikkelingen werd
aangekeken. Er zijn toen al veel inhoudelijke suggesties gedaan,
ook door ons. Wij hebben onder andere gezegd, dat het te
betreuren is, dat door de stap van de ING het plan niet meer als
‚‚n geheel kan worden gerealiseerd en dat de verwachte meerwaarde
en overwinst van een PPS ten gunste van extra kwaliteit en
kwaliteitsvoorzieningen uitblijven. De discussie zit echter nog
steeds niet in de realisatiefase, maar in de studiefase. De
conclusies uit die studiefase moeten nog worden getrokken voordat
wij weten wat wij nu precies gaan doen.
Er is door de vorige twee sprekers al een en ander gezegd over
de procedurele gang van zaken in de afgelopen maanden. Ik ga dat
niet herhalen, maar men kan wel vaststellen, dat de verhouding
tussen de wethouder en de commissie van advies en bijstand in het
verleden werd gekenmerkt door een wat onfortuinlijke combinatie
van ongeduld en idee‰ndrang bij de commissie en procedurele
missers van de wethouder.
Het eerste ordelijke stuk over de situatie van dit moment en
over de vraag hoe die aan te pakken, blijkt uiteindelijk nog het
enige traditionele stuk te zijn, namelijk een raadsvoordracht.
De raadsvoordracht die hier op tafel ligt is helder, geeft de
goede volgorde aan en biedt de beste kans dat de route wordt
afgemaakt. De kritiek die men erop kan hebben is, dat een
dergelijk stuk bijna twee maanden geleden al aan de Raad had
kunnen worden voorgelegd. Ik heb begrepen dat onder de druk van
de omstandigheden ook deze voordracht in drie dagen tot stand is
gekomen. Jammer, dat het niet de laatste drie dagen van februari
waren.
(De heer BRUINS SLOT: Welke druk van welke
omstandigheden bedoelt u?)
De omstandigheden die de heer Bruins Slot zelf heeft
gecre‰erd. U vindt dat ik overal de auteurs moet vermelden?
(De heer BRUINS SLOT: Dat zou juridisch wel aardig
zijn.)
Het is wel merkwaardig dat het CDA een soort profetische gave
heeft gehad en een debat heeft aangevraagd over een stuk dat nog
moest worden bedacht. Een zeer snelle geboorte!
(De heer BRUINS SLOT: Dat is toch niet zo
merkwaardig?)
Merkwaardig is wel, dat het stuk kennelijk snel tot stand kon
komen, maar pas twee maanden later dan het moment waarop dat goed
was geweest.
Men kan zich ook afvragen of de voordracht inhoudelijk wel
volledig is. Evenals de heer Van der Laan heb ik vastgesteld, dat
‚‚n naam volstrekt ontbreekt, namelijk Nota van Uitgangspunten
Plus, toevallig de enige grote gemarkeerde beleidsbeslissing die
wij hebben genomen. De Nota van Uitgangspunten Plus is door de
Gemeenteraad aanvaard; daaraan hebben wij tot nu toe nog niets
afgedaan.
Ik heb er geen behoefte aan weer nieuwe idee‰n te opperen of
te horen hoe het nog weer anders kan. Er liggen veel plannen op
tafel, ruimtelijk, stedebouwkundig en procedureel. Wij hebben
plannen die onderling van elkaar afwijken. Wat wij nodig hebben
is een discussie die tot besluitvorming leidt. De voordracht
van het College geeft daarvoor de enig juiste route aan. D66 is
van mening, dat het door elkaar roepen afgelopen moet zijn. Dat
geldt zowel voor de projectgroep IJ-oevers, al dan niet via
tussenstukken van wethouders, als voor de fracties. Een
raadsvergadering of een vergadering van de commissie van advies
en bijstand is nu eenmaal geen politiek caf‚. Voor alle overige
inhoudelijke aspecten kan ik verwijzen naar mijn bijdrage van 22
februari.
Nu ligt voor ons de klassieke methode die wij altijd hebben
opengehouden: uitgaan van de Nota van Uitgangspunten Plus,
bestemmingsplannen...
(De heer VAN DER LAAN: Kunt u iets duidelijker zijn?
U hebt nu op twee punten verwezen naar de commissie
van advies en bijstand en de Raad. U hebt ongeduld
gezien bij de Raad en u zegt dat de Raad en de
commissie van advies en bijstand geen politiek caf‚
zijn. Kunt u adstrueren waarom u het nodig vindt dat
te zeggen?)
Ik heb hier een papier liggen met een overzicht van de
gebeurtenissen die met name in de laatste commissievergaderingen
met dat tussenstuk aan de hand zijn geweest. Die werden juist
gekenmerkt door het feit dat iedereen ergens over wil praten,
maar dat er geen stuk is met een zodanige status, dat erover kan
worden gesproken. Dan ontstaat een discussie zoals in een
politiek caf‚.
(De heer VAN DER LAAN: Dat heeft niets met ongeduld te
maken. U weet dat de Raad þ het is even heel goed dat
vast te stellen þ in juni 1991 heeft gesteld, dat een
jaar zou worden gestudeerd. Wat u nu bespreekt is dat
anderhalf, bijna twee jaar later, wordt geconstateerd,
dat er een probleem is.)
Wij hebben op 22 februari een notitie van de wethouder
aangenomen waarin hij schrijft, dat hij ons zeer binnenkort een
officieel memorandum van het College zal voorleggen waarin de
procedure en de afstemming van de gang van zaken zullen worden
uiteengezet. Nog voordat hij dat heeft gedaan þ over die periode
spreek ik nu þ wil men nu ineens met onmiddellijke ingang
discussi‰ren, want er is een maatschappelijk overleg geweest.
(De heer VAN DER LAAN: U maakt een vergissing. U haalt
de chronologie door elkaar en dat vind ik heel
belangrijk om vast te stellen. Op diezelfde 22ste
februari hebben PvdA, VVD, CDA en ik meen ook D66 aan
de wethouder gevraagd, ons niet voor voldongen feiten
te plaatsen en te komen met een procedureel stuk. De
keer daarna lag er geen procedureel stuk, maar een
inhoudelijk halffabrikaat. Dat was de kritiek.)
Dus wij zijn het met elkaar eens.
(De heer VAN DER LAAN: Dit zijn wij met elkaar eens.
Daarom moet u de verwijten niet bij de commissie van
advies en bijstand leggen.)
Toen dat halffabrikaat in de commissie van advies en bijstand
lag, hebt u nadrukkelijk gevraagd þ ik had er geen behoefte aan
þ over dat onvolwaardige stuk toch inhoudelijk te praten, voordat
het memorandum dat de wethouder had toegezegd op tafel lag.
(De heer VAN DER LAAN: Dat had met ongeduld niets te
maken. Dat was omdat het stuk er lag. Ik heb nog
gevraagd aan de wethouder of het een bestuurlijk stuk
of een ambtelijk stuk was en duidelijk te maken of het
echt bespreking behoefde. Toen dat grijs bleef voor
het front van de voltallige pers heb ik gezegd, dat
het stuk moest worden besproken; anders zou in de ogen
van de buitenstaander zonder bespreking het nieuwe IJ-
oeverplan zijn voorgelegd.)
Wij zijn het dus gewoon met elkaar eens.
(De heer VAN DER LAAN: Het heeft natuurlijk ook een
politieke achtergrond. U speelt de zaak hier een
beetje toe naar de commissie van advies en bijstand,
die zeer correct en bepaald niet ongeduldig heeft
geopereerd.)
Ik heb het niet gezegd zoals u het nu interpreteert. Ik heb
de sfeer getekend van de commissievergaderingen waarin de stukken
elkaar om en om inhaalden. Elke keer als er een inhoudelijk stuk
lag, was dat een verkeerd stuk en toen een procedureel stuk nodig
was, vroegen wij om een inhoudelijke discussie.
Hiermee heb ik aangegeven hoe wij er tegenaan kijken. De
situatie is sinds 22 februari inhoudelijk feitelijk niet
gewijzigd. Er is nu een commentaar bijgekomen van de
Stedebouwkundige Begeleidingscommissie dat zal moeten worden
verwerkt. Het ondernemingsplan van de AWF zal door ons worden
getoetst aan de Nota van Uitgangspunten Plus en aan een notitie
van verschillen en voorstellen van het College, gelet op het
advies van de Stedebouwkundige Begeleidingscommissie. Juist in
deze ingewikkelde zaak zijn een helder bestuur en een duidelijke
presentatie van de dilemma's geboden. Wij gaan ervan uit, dat de
wethouder die weg nu inslaat.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. In het NRC Handelsblad
van 6 april 1993 werd gemeld, dat het rijk een transactie van 700
miljoen gulden met ING doet. Drs. Maas van de ING roemde het rijk
en meldde tevens dat de ING is ge‹nteresseerd in investeringen
in de Betuwelijn en de Nederlandse Train … Grande Vitesse (TGV).
Bij mij komt de vraag op of ik op 27 juni 1991 gelijk had, toen
ik voorstelde wethouder Jonker te belasten met het IJ-
oeverproject. Wethouder Saris was naar mijn mening minder
geschikt, mede gezien zijn communistische verleden. In dit
verband wil ik er nog bij zeggen dat ik wethouder Saris altijd
erg op de heer Jeltsin vind lijken. Beiden hebben continu geld
nodig. De heer Jeltsin vraagt het aan de G-7 en wethouder Saris
probeert het bij het rijk te halen.
Verder komt het mij voor, dat het IJ-oeverproject beter kan
worden opgesplitst in kleinere projecten. Het aantrekken van
financiers wordt dan eenvoudiger.
Ik ben met het CDA van mening, dat door de betrokken wethouder
wel erg nonchalant met de commissie van advies en bijstand is
omgegaan. In dit verband vind ik het opmerkelijk, dat de
burgemeester kritiek heeft op het handelen van wethouder Jonker
en anderzijds wethouder Saris in bescherming neemt. Overigens
heeft de burgemeester zichzelf al geruime tijd geleden benoemd
tot co”rdinator van het IJ-oeverproject en ik zie daarom ook
graag een reactie zijnerzijds tegemoet.
 
Verder wil ik nog verwijzen naar een artikel in Het Parool van
de heer Brandts, die een toespraak heeft gehouden in De Rode
Hoed. Hij vermeldde onder meer, dat onlangs een Amsterdamse
wethouder de opvallende uitspraak deed, dat de IJ-Boulevard een
te grootschalig project voor de financiers is. De wethouder sloeg
wijselijk de vraag over, of dit project wellicht ook wat fors was
uitgevallen voor hemzelf als bestuurlijke nieuweling. Deze
wethouder is misschien niet eens de slechtste, maar bestuurlijke
ervaring had en heeft hij niet en daarom moet die portefeuille
in handen van wethouder Jonker komen.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Ik noem vier redenen
waarom mijn fractie dit een goede voordracht vindt. Het afhaken
van de ING was een moeilijk moment. In een soort "media-
woordscrabble" moesten wij zoeken naar de echte boodschap van de
ING. Tot op dit moment heeft de ING weinig inzicht geboden in
haar motivatie en argumentatie voor het afhaken. Wij vinden, dat
de samenwerkingspartner, de gemeente Amsterdam, iets meer
openheid had mogen bieden.
Toen de ING afhaakte, was de wens om niet onnodig dramatisch
te doen en zo mogelijk het probleem enigszins te bagatelliseren
wel begrijpelijk, gezien de wens, in het overleg met het rijk,
dat in dezelfde tijd werd gevoerd, niet onnodig beschadigd aan
tafel te zitten. De wethouders Ä of commissarissen Ä Genet en
Saris moesten op een aantal borden tegelijk schaken. Dan is enige
bluf, overmoed en schijnbare onkwetsbaarheid wel een acceptabele
improvisatietechniek.
De voordracht die er nu ligt is in dit opzicht een verbetering
vergeleken met eerdere notities daarover. Men erkent nu meer
expliciet, dat het afhaken van de ING een factor van grote
betekenis is; "een signaal, dat om meerdere redenen om een
indringende analyse vraagt", zo staat in het stuk.
De fractie van Groen Links kan zich geheel vinden in de
passages in de voordracht over het openbaar vervoer. De inhoud
daarvan is inmiddels ook terug te vinden in de nota Amsterdam
naar 2005. Een compleet openbaar-vervoersysteem is inderdaad een
onmisbare voorwaarde voor de ontwikkeling van de IJ-oevers.
Daarover moeten eerst beslissingen worden genomen. De openbaar-
vervoersknoop bij het Centraal Station moet worden opgelost.
Daarom is het ook wel erg verleidelijk, het laatste nieuws van
vandaag uit Het Parool te bespreken. Als het bericht juist is,
dat de noord-zuidlijn met een fikse hap centen van het rijk kan
worden aangelegd, zowaar beginnend vanuit Noord, is dat een
bijzonder goed bericht, al was het maar, omdat daarbij sprake is
van een kettingreactie die ook het noordelijk deel van de stad
de kans geeft, aan te haken bij dit soort projecten. Dat is ons
zeer welkom. De vraag waarom dit, wellicht voorbarige, bericht
via De Rode Hoed tot ons moest komen zal elders worden
beantwoord. Hopelijk heeft dit niets te maken met een verstoring
van de relatie tussen Amsterdam en het rijk.
(De heer HOFMAN: Via De Rode Hoed komt ook het bericht
tot ons, dat wij 200 miljoen gulden te kort komen!)
Het vorengaande geeft ons weer het perspectief, dat zeer zeker
geen "autofiele" locatie zal worden ontwikkeld langs het IJ.
Daarop zit niemand te wachten. De lijn van het College in de
afgelopen jaren is die van een steeds beter openbaar vervoer en
een steeds soberder autoverkeer. De trits van autoboulevard via
stadsstraat naar oprijlaan voor het IJ is voor mijn fractie een
lijn die zijn eindpunt nog niet heeft bereikt.
De fractie van Groen Links pleit ervoor, dat er nu voortvarend
wordt gewerkt aan het bestemmingsplan voor de IJ-oevers. Daarin
wordt immers goed vastgelegd wat wel en wat niet kan aan het IJ
en hoe een gefaseerde aanpak niet verwordt tot een hink-stap-
sprong-beleid en tot een stedebouwkundige vuilnisbelt. Een
gefaseerde aanpak is gelukkig iets anders dan een slecht-
weerscenario. Naast afhakers aan het IJ zijn er immers nog steeds
gegadigden voor een plaatsje aan het IJ. Ik noem de openbare
bibliotheek, MOJO, de muzikale vloot van de IJsbreker en
initiatieven vanuit het gilde van bestaande pakhuizen. De fractie
van Groen Links wil hun in een bestemmingsplan een plaatsje
bieden.
Het meest bruikbare van de bondige en ietwat late notitie is
misschien het perspectief, een periode achter ons te laten waarin
zeer veel aandacht en energie moesten worden besteed aan
procedures, geruzie daarover en scoren op zaken die vooral de
procedurele kant van de zaak betreffen. De Raad kan zich in het
tijdspad waarin deze voordracht staat goed voorbereiden op
belangrijke keuzen over de inhoud van het IJ-oeverproject, en kan
verder de opzet van de plannen nog meer toespitsen op de belangen
en verlangens van de bestaande stad, op wonen, werken, geld
verdienen en geld uitgeven. Wie weet maken wij het nog mee, dat
het IJ-oeverproject iets van de flair gaat krijgen van een
stadsvernieuwingsproject.
Ook voor mijn fractie is in de afgelopen maanden de discussie
over halffabrikaten verwarrend geweest. Het evenwicht was vaak
moeilijk te vinden tussen datgene wat wel en wat niet openbaar
moest worden gemaakt; tussen het als commissie afwachten en het
onderweg willen meekijken in de keuken van de diensten. Critici
in deze Raad die de oorzaak hiervan exclusief op het bordje van
de co”rdinerend wethouder willen leggen, wijs ik erop, dat de
Commissie voor de Binnenstad enz. in laatste instantie zelf over
de orde van haar vergaderingen beslist. Er is geen enkele
aanleiding voor de commissie van advies en bijstand, een zelf
opgelegd lamme-handjessyndroom te hebben.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Willen wij
doorgaan met de IJ-oevers? De VVD-fractie wil in ieder geval nog
steeds doorgaan met de IJ-oevers, en wel om vier redenen. Wij
zijn ten eerste nog steeds van mening, dat de verloedering en het
doodbloeden van de binnenstad moeten worden voorkomen, en wel nu.
Wij zijn ten tweede nog steeds van mening, dat een betere
infrastructuur nodig is in deze stad, zowel om het comfort te
verbeteren als omdat het milieu dat vraagt. Wij zijn ten derde
van mening, dat er meer koopwoningen in deze stad nodig zijn. Wij
zijn ten vierde van mening, dat dit ervoor kan zorgen, dat er ook
meer werkgelegenheid in deze stad komt, zoals onlangs nog weer
werd bevestigd bij het bezoek van het gemeentelijk bedrijfsleven
aan de leden van Amsterdam Financieel Centrum. Eigenlijk hebben
wij dan dit gehele pakket nodig om maar ‚‚n ding te doen,
namelijk ervoor te zorgen dat niet alleen de binnenstad, maar in
feite de echte, bestaande stad wordt behoed voor een economische
en sociale leegloop.
Niets doen of stilzitten betekent achteruitgang. Onder dat
motto heeft de VVD-fractie aan het College een aantal vragen
gesteld, laatstelijk op 22 februari jl. Als het dan zo is dat de
ING heeft afgehaakt, wil de VVD-fractie wel eens weten waarom.
Wij hebben tot op de dag van vandaag nog geen stuk van de ING
gezien. Als de commissarissen daarvoor niet kunnen zorgdragen,
moet er blijkbaar meer aan de hand zijn. Ik wil nu eens op papier
zien wat er aan de hand is. Dat heb ik ook nodig om daarmee weer
herstel van vertrouwen te bewerkstelligen. Als ik kan hardmaken,
dat er wellicht andere redenen zijn dan alleen maar de grootheid
van het IJ-oeverproject waarom men niet kan doorgaan met de ING,
kan ik daarmee het vertrouwen van andere beleggers winnen. Dat
is wel iets wat voortdurend wat op de achtergrond wordt gezegd
en gesuggereerd Ä ook door de wethouder Ä maar wat in
werkelijkheid niet naar buiten komt. Ik vind het verder ook van
belang om te weten wat wij nu gaan doen met de AWF als zodanig.
Formeel gesproken meen ik, dat de ING de werkgever is van het
personeel, maar het blijft toch een onderdeel waarvan wij voor
50% eigenaar zijn. Ik vind dan ook, dat wij daarvoor een vorm van
verantwoordelijkheid dragen. Ik meen voorts, dat het ook
tegenover deze mensen zinvol is, aan te geven hoe het nu verder
gaat. Zo zijn er meer redenen.
Mijn derde punt is het doorbreken van de impasse. In dit
verband ga ik in op de opmerkingen van de heren Robbers en
Holvast. De heer Robbers heeft gezegd, dat de wethouder
procedurele missers heeft begaan en dat de commissie van advies
en bijstand ongeduldig was. De heer Holvast zei, dat het
eigenlijk aan de commissie van advies en bijstand zelf ligt als
men ontevreden is; het is geen lamme commissie en men zou er zelf
iets aan kunnen doen. Zo mag ik het toch in grote lijnen
samenvatten?
(De heer HOLVAST: Uw laatste zin klopt. Ook de
commissie van advies en bijstand behoeft geen lamme-
handjessyndroom te hebben.)
U behoeft het niet te herhalen. Door het meer te herhalen
wordt het niet meer waar. Ik wil hiermee alleen maar aangeven,
dat ik het met beide standpunten niet eens ben.
Wat kan men nu verder doen? Als men in deze Gemeenteraad te
zamen met het College tracht een plan te trekken dat goed is voor
de stad; als men keer op keer aan de wethouder om verantwoording
vraagt; als men keer op keer vraagt wat wij verder kunnen doen,
waar wij kunnen bijdragen, hoe wij hierover verder kunnen praten;
als men dit voortdurend doet, ook op het moment waarop de kranten
zeggen dat een partij die van groot belang is voor het IJ-
oeverproject afhaakt, dan nog brengt men het fatsoen op, als
partij te zeggen: neen, wij gaan niet direct in alle kranten
schreeuwen, maar wij trachten eerst met de wethouder tot een
vergelijk te komen om te zien wat er nu echt aan de hand is en
wat wij kunnen doen om verder te gaan. Als wij dan van de
wethouder het antwoord krijgen, dat hij nog eens even met een
procedurevoorstel, een evaluatie, gaat beginnen en dat wij daarna
wel weer eens verder zullen zien, zou ik niet echt weten wat wij
verder hadden kunnen doen.
Ik wil best voor een wethouder gaan springen en zeker voor dit
College als geheel, maar ik wil alleen maar die schoen aantrekken
die mij ook past. In dit geval zou ik niet weten wat wij verder
hadden kunnen doen om ervoor te zorgen, dat dit plan wel op de
rails zou zijn gebleven of verder zou zijn gegaan. Als u mij dat
duidelijk kunt maken, hoor ik dat graag. Dan wil ik dat "mea
culpa-gevoel" graag meenemen.
Als het wel zo is, verwijt ik de wethouder, dat hij daarvan
zijn collega's niet eerder op de hoogte heeft gesteld. Ik zit er
niet op te wachten, met een lam handje in een commissie van
advies en bijstand te zitten. Ik wil wel degelijk de wethouder
waar dat nodig is ondersteunen, zodat dit plan nu eens wordt
gerealiseerd en het niet alleen maar bij praten blijft.
Ik kom bij de voordracht zelf. Daarin staat het woord
"evaluatie", maar het gaat niet om een evaluatie doch alleen maar
om een procedurevoorstel. Dat vind ik jammer. De VVD-fractie had
meer verwacht na het afhaken van de ING. Inmiddels is dat alweer
drie tot vier maanden geleden. Wij vinden het gewoon te lang
duren. De wethouder moet dan gewoon zeggen, dat hij niet in staat
is, eerder een nieuw plan te presenteren, in moten gehakt, zodat
hij opnieuw vertrouwen kan krijgen, zowel van het rijk als van
beleggers. Als hij dat zegt, accepteer ik dat; ik kan ook
nauwelijks anders. Dit is echter te weinig. Men kan niet na vier
maanden drie velletjes A4 neerleggen en zeggen, dat wij over vier
of vijf maanden eens een keer gaan evalueren.
Wat wil de VVD-fractie dan wel en hoe denkt zij dat het
vertrouwen kan worden hersteld? Wij willen een eenduidig
ontwikkelingsplan, in parten gepresenteerd. Ondertussen moeten
wij dan zelf, als stad, snel beginnen met de infrastructuur. Het
College heeft daarop al een voorschot genomen in de nota
Amsterdam naar 2005, door aan te geven dat Amsterdam Ä dat is
echt uniek Ä bereid is, zelf risico te lopen met een investering
van bijna 1 miljard gulden die men bereid is hier zelf op te
hoesten, terwijl het hier eigenlijk gaat om verantwoordelijkheden
die voornamelijk behoren te worden gefinancierd door het rijk.
Dit is dus een overheid die zelf iets aandurft en die zelf
gelooft in haar plannen. Voor de VVD-fractie houdt dat in, dat
wij in eerste instantie zouden moeten starten met de combinatie
van de hoge-snelheidslijn en Ä zeker Ä de noord-zuidlijn en dat
wij vervolgens de knoop bij het Centraal Station zouden moeten
aanpakken, met alles erop en eraan, zodat niet alleen de
overheid, maar ook de beleggers vertrouwen kunnen krijgen in dat
nieuwe IJ-oeverplan. Wij willen dus geen stagnatie, geen
oponthoud, maar eerst zelf de bal aan het rollen brengen. Dat
leidt ons tot twee concrete vragen aan de wethouder. Wanneer
krijgen wij nu als raadsleden eens van de wethouder een
verklaring op papier van de ING waarom men is afgehaakt? Als die
verklaring er niet is, moet de wethouder er zeer snel voor
zorgen, dat deze er nu eens een keer komt. Wanneer gaat het
overleg plaatsvinden tussen het College Ä de twee voormalige
commissarissen Ä de Commissie voor de Binnenstad enz. en
potenti‰le beleggers Ä die hebben zich inmiddels gelukkig gemeld
Ä om mede aan de hand van het gevraagde papier van de ING te
laten zien, dat het niet aan het project zelf ligt, maar aan een
andere inschatting, dat de aard en wijze waarop de wethouder nu
inschat dat het IJ-oeverproject gestalte kan krijgen een juiste
is en dat wij dus eindelijk eens aan de slag kunnen?
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben niet
verdrietig, dat het alles overschaduwende en asfaltrijke plan
voor de IJ-oevers ernstig is vertraagd. Het geeft misschien een
nieuwe kans op herbezinning op het plan als geheel. Ik vind het
niet alleen nodig, dat er een nadere marktanalyse komt, maar ook
dat er een inhoudelijke herziening van het plan komt op
ecologische gronden; een herziening bijvoorbeeld van het plan
voor een vierstrooks autoweg. Is het College bereid tot een
dergelijke, ecologische heroverweging?
Tot slot stel ik vast, dat het onderhandelingsresultaat over
de noord-zuidlijn, dat nu is bereikt tussen het College en de
heren Kok en Lubbers, niet is geschaad of verhinderd door de
lekkage vanuit het College en door de hele showcrisis die wij
twee weken geleden in deze Raad hebben besproken.
Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met deze
gelegenheid om in de Raad de stand van zaken in het IJ-
oeverproject te bespreken. Als men terugkijkt, is het eigenlijk
wonderlijk, dat een bespreking van dit onderwerp in de Raad niet
vrij snel na de berichten heeft plaatsgevonden. Wij hebben
daarvoor gezamenlijk gekozen in de Commissie voor Binnenstad enz.
Wij hebben gezegd: laten wij, omdat wij allemaal goed weten wat
de situatie is, deze bespreken als zij iets helderder is en als
wij ook weten hoe wij verdergaan. Niettemin is er in de
tussentijd blijkbaar zoveel procedurele onduidelijkheid ontstaan,
dat het noodzakelijk was, het onderwerp in de Raad te brengen en
procedurele helderheid te scheppen over de voortgang.
Voor zover procedurele onduidelijkheid is ontstaan door
activiteiten van mijn kant, zeg ik meteen bij voorbaat, dat ik
dat betreur en dat ik de gelegenheid vooral wil aangrijpen om de
helderheid te scheppen waarom de Raad op dit moment vraagt.
Ik proef natuurlijk het cynisme in de toon van de heer Bruins
Slot als hij het heeft over de diepe indruk die deze voordracht
op hem en op zijn fractie heeft gemaakt, maar ik hoop, dat het
vervolg op deze voordracht Ä dat wel degelijk een inhoudelijke
plaatsbepaling is van het IJ-oeverproject door het College en
door de Raad Ä op hem, op zijn fractie en op de Raad als geheel
wel een diepe indruk zal maken, opdat wij daarmee een stevige
basis scheppen om op door te gaan.
Ik ben niet van mening, dat er op dit moment bij het College
sprake is van het ontbreken van een visie op de voortgang van het
project. Men ziet in de nota Amsterdam naar 2005, dat het College
nog altijd een aantal belangrijke argumenten heeft om door te
gaan met het IJ-oeverproject en het een heel centrale plaats te
geven in de ruimtelijke ontwikkeling van deze stad.
Tegelijkertijd moeten wij met elkaar constateren, dat wij
gedurende een aantal jaren een moedige poging hebben gedaan om
een groot voertuig als de AWF op te zetten voor een project dat
alom wordt aangeduid als "een megalomaan project van de gemeente
Amsterdam". Als de ING afhaakt, schrijft men ook meteen een
snijdend commentaar in termen als "IJ-snoevers".
(De heer BRUINS SLOT: U spreekt nu toch alleen over uw
eigen achterban?)
Neen, ik spreek over beeldvorming die plaatsvindt en over een
feitelijkheid.
(De heer BRUINS SLOT: De beeldvorming waarover u
spreekt herken ik als de beeldvorming, aan het
ontstaan waarvan uw eigen achterban met overgave heeft
bijgedragen.)
Mijn achterban is daar misschien gevoeliger voor dan de uwe.
Het gaat nu echter om een ander punt. Een miljarden-project, dat
van heel centrale betekenis is voor de gemeente Amsterdam, dat
meerdere decennia gaat beslaan in zijn uitvoering en waarvoor een
belangrijke bijdrage van het rijk nodig is, uitvoeren in de vorm
van een integrale publiek-private samenwerking is iets wat in
Nederland tot nu ongekend is. Wij hebben daarvan gedacht: laten
wij die poging wagen om in een zodanig vroeg stadium bij een
project van een dergelijke omvang en betekenis private partijen
te betrekken. Wij hebben moeten constateren, dat dit niet is
gelukt; dat het idee dat wij hebben gekoesterd om in publiek-
private samenwerking een stuk stad te ontwikkelen volgens de
idee‰n die wij daarover zelf hadden, niet kon slagen. Dat is een
pijnlijke conclusie, die ertoe moet leiden, dat wij op een aantal
punten onze eigen overwegingen opnieuw analyseren. Ik vind het
wat dat betreft niet terecht hier cynisch te doen in de trant van
"analyse, analyse". Als wij zouden zeggen: het was een
kleinigheid, maar wij gaan onverstoorbaar door, zou men terecht
kunnen vragen: "College, hoe kan dit nu? Hier is toch iets van
fundamenteel belang gebeurd? Wij hadden toch samen een voertuig
op te tuigen; wij hadden toch een publiek-private samenwerking?
Wij kunnen, nu dat afbreekt, toch niet zomaar doorgaan?" Neen,
wij kunnen niet zomaar doorgaan. Wij kunnen wel zeggen, dat het
nog steeds een project is van grote betekenis, maar dat het op
een aantal punten vraagt om een heroverweging en om het
ondervangen van de problemen, ontstaan door het afhaken van deING en door het
niet meer kunnen realiseren van een publiek-
private samenwerking op die basis. Daarvoor moeten wij andere
oplossingen aandragen.
Een van de oplossingen daarvoor is fasering; dat woord valt
regelmatig. De heer Van der Laan heeft gesproken van een slecht-
weerscenario, dat al in de voorfase is genoemd.
(De heer BRUINS SLOT: Ik meende, dat niet alleen de
heer Van der Laan, maar dat ook de Gemeenteraad zoiets
heeft uitgesproken.)
Inderdaad. Wij hebben ook aan de AWF de opdracht meegegeven,
niet te komen met een plan dat alleen maar op de golven van
hoogconjunctuur zou kunnen worden gerealiseerd, maar dat de tand
destijds en de dalen in de conjunctuur zou kunnen doorstaan. Ik
heb met u kunnen constateren, dat de AWF een dergelijk plan niet
heeft gemaakt. Ik meen, dat dit een belangrijke vaststelling is.
Dit is dan al ‚‚n heel belangrijke evaluatie van het
ondernemingsplan. Er is een ondernemingsplan gemaakt waarvan de
onderneming zelf constateert, dat het onder de huidige
voorwaarden niet te realiseren is, maar daarvoor biedt men in dat
ondernemingsplan niet tegelijkertijd een alternatief. Men biedt
in dat ondernemingsplan ook niet een eerste fase aan waarvan wij
kunnen zeggen, dat wij daarmee in elk geval de eerste stap kunnen
doen om dan te beoordelen hoe wij verder gaan. Ook dat ontbreekt
eraan. Daarmee ontbreekt dus iets heel essentieels aan, wat deze
Raad als voorwaarde heeft gesteld.
(De heer HOFMAN: Maar u bent toch commissaris en u
kunt toch de AWF tot de orde roepen?)
(De heer BRUINS SLOT: U somt hier enkele
verschijnselen op alsof het natuurverschijnselen zijn.
Ik meende, dat hier sprake was van een
samenwerkingsorgaan tussen de gemeente en de ING, AWF
genaamd, waarin u samen met collega's uit het College
op een commissarissenstoel zat? Is dat zomaar gebeurd
en keek u uit het raam toen het allemaal niet
gebeurde?)
Zoals u een aantal malen hebt kunnen merken in het proces van
totstandkoming van het ondernemingsplan hebben de gemeentelijke
commissarissen niet uit het raam gekeken, maar af en toe wel een
stevige discussie op gang gebracht, ook in de AWF. Dat was ook
nodig, omdat Ä zoals de heer Van der Laan constateerde Ä de AWF
soms iets te veel haar eigen gang ging en iets te weinig de oren
en ogen open had voor de wensen van de gemeente en voor de
reacties van de omgeving. Dat heeft de AWF gedaan onder het motto
"wij vinden dat wij even de ruimte moeten hebben om het
kwaliteitsniveau te realiseren dat in onze ogen moet worden
bereikt, willen wij de ambities die de gemeente Amsterdam heeft,
kunnen realiseren." Die ruimte heeft men gekregen. Wij hebben
enkele malen geprobeerd, de aandacht van de AWF te vragen voor
dit probleem. Wij hebben bovendien uitdrukkelijk meegegeven, dat
er een ondernemingsplan moest komen dat ook zou voorzien in een
slecht-weerscenario. Ik kan niet anders dan constateren, dat men
daarin niet is geslaagd.
(De heer VAN DER LAAN: Het is een voorstel van deze
Raad geweest waarin staat: "draagt het College op, in
het ondernemingsplan een scenario op te (laten) nemen
dat zo nodig kan voorzien..." Dit was dus geformuleerd
als een opdracht aan het College. Natuurlijk is er
sprake van een ingewikkelde verhouding tussen de
wethouderspet en de commissarissenpet, maar het
College had deze opdracht en dat scenario ligt er
niet. Het is onzin, te spreken van fasering en net te
doen alsof dat niets met het slecht-weerscenario te
maken heeft, zoals de heer Holvast al maanden probeert
duidelijk te maken. Het slecht-weerscenario is de
meest minimale fasering; dat is duidelijk. Ik krijg
graag een antwoord op deze vraag.)
(De heer BRUINS SLOT: Mag ik daaraan nog iets
toevoegen? Als die uitspraak van de Raad inhoudt, dat
het College van de Gemeenteraad een opdracht krijgt en
als de wethouder deze hier weergeeft als een vraag
vanuit zijn commissarissenstoel om aandacht voor iets,
hoe brengt hij dit dan met elkaar in verhouding? Dat
is toch iets anders? Hij heeft van de Raad de opdracht
gekregen om iets te doen. Hij heeft bij de AWF
gevraagd om aandacht. Ik begrijp absoluut niet hoe hij
dan met opdrachten van de Raad omgaat.)
Als u dat niet snapt, zou u eens een keer moeten deelnemen aan
een vergadering van de raad van commissarissen en eens moeten
nagaan wat de verhouding is tussen een raad van commissarissen,
de directeur en het personeel van het bedrijf. Als u dat niet
weet Ä dat blijkt namelijk Ä kunt u deze vraag stellen. Als u dat
wel weet, had u deze vraag niet gesteld. Als wethouder vind ik
nog steeds, dat ik het voorstel, dat hier is aangenomen, moet
uitvoeren. Ook bij de presentatie van een plan hoe de gemeente
denkt voort te gaan met het IJ-oeverproject moet men op dat
voorstel ingaan. Zover zijn wij nog niet. Dat bent u met mij
eens, al had u nu misschien graag al een plan gehad.
Wat hebben wij gedaan in de tussentijd, dat de AWF werkte? Als
projectgroep van de gemeente Amsterdam hebben wij de zaak
nauwkeurig gevolgd, zodat wij in staat zouden zijn, datgene te
doen wat wij hier hadden afgesproken: het ondernemingsplan
toetsen als het klaar is; een bestemmingsplan opstellen en
aangeven wat onze gemeentelijke rol in de voortgang van het
project is. Wij hebben dus al die tijd op een aantal punten
parallel gewerkt; niet om daartegenover een ander plan te leggen,
want het initiatief voor het maken van een plan hebben wij
uitdrukkelijk neergelegd bij de AWF.
(De heer VAN DER LAAN: Ik ben het niet met u eens als
u zegt: zover zijn wij nog niet. Het was namelijk de
bedoeling Ä het staat er ook met zoveel woorden Ä in
het ondernemingsplan een scenario te laten opnemen.
Waarom moest dat juist in het plan? Omdat wij anders
weer een discussie zouden kunnen krijgen over de vraag
of het slecht-weerscenario wel compatibel was, of het
wel zou passen op de gegevens uit het
ondernemingsplan. Het was de bedoeling, dat er iets
lag waarover wij dat soort discussies niet meer zouden
behoeven te voeren.)
Dat ben ik met u eens. Ik constateer met u, dat de AWF aan
deze, door de gemeente gestelde voorwaarde niet heeft voldaan. (De
heer VAN DER LAAN: Dus het College niet!)
Neen, de AWF niet.
(De heer VAN DER LAAN: Dan bent u niet geslaagd in het
uitvoeren van uw opdracht.)
Ik ben er niet in geslaagd, de AWF zover te krijgen dat men
een re‰el slecht- weerscenario op tafel heeft gelegd. Dat is
juist.
(De heer VAN DER LAAN: Dus u bent - het College is -
niet geslaagd in het uitvoeren van die raadsopdracht.)
Dat is juist.
(De heer VAN DER LAAN: Laten wij er niet omheen
draaien, dit vaststellen en kijken hoe wij nu verder
gaan.)
Wij moeten bij de evaluatie van het ondernemingsplan ook dit
punt betrekken en dan bezien of wij zelf in een slecht-
weerscenario kunnen voorzien, welke andere alternatieven er zijn
en hoe wij de voortgang van het IJ-oeverproject denken te kunnen
waarborgen. Dan kan ik u pas zeggen wat het antwoord is. Ik kan
u dat nu niet zeggen. Ik kan alleen zeggen: het ondernemingsplan
voldoet niet aan deze, door ons allen gestelde voorwaarde.
Wat is er intussen wel gebeurd? Er is een plan op tafel gelegd
dat goed is omdat het op een aantal punten nieuwe inzichten heeft
geopend, met name wat het Oosterdok betreft.
De fractie van het CDA heeft gevraagd, wanneer ik heb gemerkt,
dat de twijfel begon op te komen bij de ING; wanneer ik mij heb
afgevraagd of de ING zou gaan afhaken. Ik kan hier maar ‚‚n
antwoord op geven. Wij hebben tot en met 5 februari jl.
geprobeerd, met de ING overeenstemming te bereiken. Wij hebben
niet voor niets op die datum een laatste voorstel aan de ING
gedaan. Het was ook belangrijk, dit voorstel te doen omdat de ING
in de weken daarvoor had laten weten, dat men niet bereid zou
zijn tot een vervolgcontract dat in het verlengde lag van het
contract dat was afgesloten. Begin januari, tijdens een
vergadering van de raad van commissarissen, is voor het eerst
uitgesproken, dat zij niet bereid zouden zijn tot een
vervolgcontract in het verlengde van het oorspronkelijke.
(De heer HOOIJMAIJERS: Toen is dus ook direct verteld
waarom dat niet zou worden gedaan? Ik neem aan, dat
dat uw eerste vraag was.)
Wij hebben een permanente discussie gehad met de
vertegenwoordigers van de ING over de beoordeling van dit
project, hoe hun opstelling zou worden enz.
Tot op heden heb ik geen schriftelijk stuk van de ING ontvangen
waarin het ondernemingsplan wordt beoordeeld. Ik heb wel tijdens
de vergaderingen over dit onderwerp van hen een standpunt
gehoord.
(De heer HOOIJMAIJERS: Een vergadering wordt
genotuleerd, dus in principe...)
Hun standpunt is, dat het risico bij het project te groot is
ten opzichte van het rendement dat het zou opbrengen. Men vond
dat er onvoldoende reserve in zat.
(De heer HOOIJMAIJERS: Zij hebben ook veel gezegd over
de infrastructuur enz. Waar het mij om gaat is þ ik
behoef nu niet van u te horen wat zij allemaal hebben
gezegd þ dat u mij de notulen van die vergaderingen
geeft waarin dat is gezegd: het standpunt van de ING.
Dat mag men toch verlangen als men met iemand in een
club heeft gezeten? Dat mag men verlangen als
commissaris en dat kunt u zeker verlangen als
wethouder.)
Wij hebben daarom ook gevraagd, maar ik heb het stuk nog
steeds niet ontvangen. Ik beschik niet over een uitvoerige
evaluatie van de ING.
(De heer HOOIJMAIJERS: U laat zich normaal ook niet
met een kluitje in het riet sturen, dus ik neem aan
dat u dat ook nu niet laat gebeuren.)
Dat ben ik ook niet van plan. Ik zal ervoor zorgen, dat u dat
stuk krijgt. Ik kan het echter alleen aan u doen toekomen als ik
het zelf heb gekregen van de ING. Ik heb tot nu toe van die kant
nog niets gezien, maar ik zal er opnieuw op aandringen.
De heer Bruins Slot heeft met name nog naar de infrastructuur
gevraagd. Dat was een belangrijk discussiepunt omdat met name van
de kant van de AWF op een gegeven moment is gezegd, dat alles wat
onder de grond moest boven de grond diende te worden gehaald. Wij
hebben daarover een zeer principi‰le en uitvoerige discussie
gehad die tot overeenstemming heeft geleid. Dat heeft ook geleid
tot een gesprek tussen de raad van commissarissen en het
voltallige College over de vraag, met welk verhaal wij naar het
Kabinet zouden gaan met de mededeling, dat wij het daarover eens
zijn en dat het dus de basis is waarop het project verder kan
worden uitgevoerd. Het lijkt mij belangrijk met elkaar vast te
stellen, dat het op dat punt zeker niet aan ons heeft gelegen.
Wij hebben al in een vroeg stadium geprobeerd overeenstemming te
bereiken met de andere partijen over die infrastructuur. De nota
prioriteiten infrastructuur was onder andere bedoeld om die
duidelijkheid te scheppen. De Raad krijgt in mei het definitieve
verhaal over de infrastructuur voorgelegd. De Raad kan dat dan
beoordelen, zodat een en ander in een bestemmingsplan kan worden
vastgelegd.
Er is wat dat betreft na het afhaken van de ING þ voor de
duidelijkheid wil ik dat nog opmerken þ geen verschil ontstaan
in de fasering van de commissiebehandeling van deze plannen. Ik
heb in november een tijdschema voorgelegd en aangegeven hoe de
zaak gaat verlopen. In dat schema was aangegeven dat het
ondernemingsplan in februari zou uitkomen en hoe vervolgens te
werk zou worden gegaan. Ik heb in dat verband een reeks data
genoemd en dat tijdschema nog eens bevestigd in een brief die ik
u heb doen toekomen nadat de ING had afgehaakt. Ik heb dat niet
gedaan om te zeggen, dat wij onverstoorbaar verdergaan alsof
niets is gebeurd, maar om de Commissie voor Binnenstad enz.
duidelijk te maken, dat wij het tijdschema voor de beoordeling
van het ondernemingsplan handhaven, want voor de voortgang van
het project, dat wij mogelijk zelfstandig moeten uitvoeren,
hebben wij toch een grondige evaluatie van het ondernemingsplan
nodig. Ook op dat punt heb ik procedurele helderheid verschaft
en een tijdschema aangeboden dat nog steeds van kracht is.
(De heer VAN DER LAAN: U begeeft zich nu wel op glad
ijs, want als u over tijdschema's spreekt, kan ik
direct vijf tijdschema's van voor november 1992 in het
geding brengen die totaal andere tijdstippen aangeven.
Overigens, ik heb het tijdschema van november 1992
niet voor mij liggen, maar ik meen dat toen nog het
voornemen bestond, nog voor de zomervakantie het
bestemmingsplan in de Raad te behandelen. Laten wij
hierover echter niet te veel steggelen. Wij zitten nu
voor een probleem van timing, maar laten wij niet te
veel onduidelijkheid scheppen.)
Dat is juist. U weet ook, dat ik een keer afzonderlijk heb
gemeld, dat het gelijktijdig behandelen van bestemmingsplan en
ondernemingsplan niet zal lukken. Dat kan geen verrassing zijn.
Dat heb ik officieel aan de Commissie voor Binnenstad enz.
gemeld.
Op 8 februari heb ik bijvoorbeeld een periodieke
voortgangsrapportage gegeven. Daarin is dat tijdschema opgenomen.
Er is in vermeld, dat in maart het ondernemingsplan openbaar zal
worden gemaakt en dat de ambtelijke reactie op het
ondernemingsplan dan gereed zal zijn, zodat de discussie kan
starten. Wat ik mijzelf verwijt en wat men mij ook terecht kan
verwijten is, dat ik die presentatie een onduidelijke status heb
gegeven. Ik heb gesproken over een halffabrikaat, een
tussenprodukt. Ik heb ook gesproken in termen van "tussen
bestuurlijk en ambtelijk in". Dat had ik beter niet kunnen doen.
Het was gewoon een ambtelijk stuk waarnaar de bestuurlijke
werkgroep met een schuin oog had gekeken en waarvan was gezegd,
dat het moest worden gereduceerd tot "puur commentaar". Dat is
ook gebeurd. Het is tot puur commentaar gereduceerd. Er is nog
niet aangegeven hoe verder zal worden gegaan. Het ging dus gewoon
om een ambtelijke presentatie zoals u beloofd was, maar blijkbaar
had u op dat moment geen behoefte meer aan die ambtelijke
presentatie, maar aan iets anders. Daardoor ontstonden dus grote
misverstanden.
(De heer BRUINS SLOT: Dat hebt u vervolgens
toegezegd!)
Ik denk dat het nu verstandiger is, met de voordracht verder
te gaan. Wij hebben in de voordracht aangegeven, dat wij dit
voorjaar de belangrijkste discussies over de voortgang van het
IJ-oeverproject denken te kunnen voeren in deze Raad en in de
Commissie voor Binnenstad enz. Het infrastructuurplan is klaar
voor behandeling.
 
 
Dat gaat nu naar het College. Daarbij kunt u
de discussie voeren over de gewenste ondergrondse
railinfrastructuur, het busstation en het al of niet realiseren
van de IJ-Boulevard. Wat dat betreft liggen wij op schema.
(De heer HOOIJMAIJERS: U geeft daarin dus ook
prioriteiten aan?)
Ja. Er komt een infrastructuurplan, zoals u hebt gevraagd, en
u kunt beoordelen of het voldoet aan uw criteria.
(De heer HOOIJMAIJERS: Inclusief prioriteitsstelling?)
Dan moet u zeggen wat u met prioriteitsstelling bedoelt. (De heer
HOOIJMAIJERS: Heel simpel. Omdat wij niet al
het benodigde geld hebben, zullen wij prioriteiten
moeten stellen en moeten faseren. Het ene onderdeel
wordt dan eerder uitgevoerd dan het andere. Dat is
prioriteiten stellen.)
De opvatting over de fasering waarin het plan kan worden
uitgevoerd is erin meegenomen. Het tempo is mede afhankelijk van
het resultaat van de onderhandelingen met het rijk in het kader
van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (Vinex). Die
onderhandelingen zijn nog niet afgerond, dus ik kan niet zeggen
of wij het geld voor de IJ-Boulevard in een bepaald tempo
beschikbaar kunnen stellen. Ik kan ook niet zeggen of wij het
geld voor de combi-variant het volgend jaar of het jaar daarna
beschikbaar zullen hebben. In die zin kan ik nog niets over de
fasering zeggen. Ik kan u wel een beeld geven van de
prioriteitsstelling. Ik ben het namelijk met u eens, dat de knoop
rond het Centraal Station het allerbelangrijkst is en dat wij
daaraan prioriteit moeten geven. Het zou ook het beste zijn in
‚‚n ruk het hele Centraal Station te verbouwen, zodat wij daarna
weer vele tientallen jaren op die knoop kunnen aansluiten met de
verdere nieuwe lijnen die wij in Amsterdam willen aanleggen en
het net kunnen vervolmaken.
Ik denk ook, dat wij grote behoefte hebben aan een
bestemmingsplan. De heer Van der Laan heeft over de graansilo
gesproken. Als ik op dit moment een voorstel aan u voorleg voor
de graansilo, zult u mij zeker vragen of het in het plan en in
het gewenste eindbeeld past, omdat wij niet van incident naar
incident kunnen gaan. In de tweede plaats zullen vragen worden
gesteld over de grondexploitatie die hieraan ten grondslag ligt.
Hoe wordt deze beoordeeld? Is een grondexploitatie voor het
gehele gebied opgesteld? Ik zou nu niet zo maar met een
graansilo-plan bij de wethouder voor het Grondbedrijf of de
wethouder voor Financi‰n durven aankomen. Ik moet dan op zijn
minst een globaal verhaal hebben over de IJ-oevers en de
exploitatie daarvan en kunnen aangeven dat wij op een bepaalde
manier over dat kleine deel denken, anders krijg ik terecht het
rode licht te zien. Dus ik moet over een bestemmingsplan
beschikken.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is wel een probleem, want
dat fixeert de situatie - die al een paar jaar
gefixeerd is - weer tot januari/februari 1994, terwijl
die mensen startklaar staan.)
Voor dat probleem moeten wij een oplossing vinden, want ik ben
het met u eens, dat alle projecten nu wel heel lang hebben
gewacht. Veel gegadigden voor de IJ-oevers hebben gewacht op de
totstandkoming van het ondernemingsplan van de AWF. Hen nu nog
eens tot februari 1994 laten wachten lijkt mij onwenselijk, dus
ik zal proberen op basis van een concept-bestemmingsplan en een
bijgeleverde globale analyse van de grondexploitatie voorstellen
over concrete projecten te doen. Die zal ik zo mogelijk nog dit
voorjaar, voor het reces, aan u presenteren. De graansilo ligt
de volgende week al op mijn bord en ik ben niet van plan die te
laten liggen. Ik wil er ook niet mee wachten. Ik vind dat de twee
plannen voor de graansilo een beoordeling verdienen. Wij moeten
een keuze maken en aangeven hoe wij verder gaan.
Er is gevraagd waarop is gewacht en of om die reden de heer
Schaefer heeft afgehaakt. Ik heb met stijgende verbazing die
brief gelezen.
(De heer VAN DER LAAN: Welke brief?)
De brief van de Buurtontwikkelingsmaatschappij (BOM) waarin
dat wordt uitgesproken. Het lijkt mij goed eens met de heer
Schaefer en de BOM hierover te gaan praten, want er is nog meer
aan de hand. Het plan is intussen ook veranderd en dat maakt de
beoordeling niet eenvoudiger. Als wij een plan beoordelen en
intussen de opzet verandert, moeten wij ook weer dingen opnieuw
doen.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind het heel terecht, dat
u zegt dat u hierover wilt gaan praten. Dat is ook uw
taak, maar ik wil mede gezien hetgeen door de heer
Holvast is gezegd, die even tussen twee regels door
het andere plan noemde en omdat u nu zelf ook over
twee plannen spreekt, duidelijk van u weten of u
bestuurlijk bent gecommitteerd aan het plan van de
realiteit. In mijn ogen bent u dat. Ik heb de
vergaderingen bijgewoond met de mensen van de BOM en
ik meen dat u bestuurlijk wel bent gecommitteerd aan
het plan van de realiteit. Of zie ik dat fout?)
Ik vind, dat de Raad de vrijheid heeft beide plannen te
beoordelen.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is ook heel netjes.)
Mijn persoonlijke voorkeur doet er verder niets toe en
bestuurlijk hebben wij ons nog niet op enig plan vastgelegd. Ik
heb mijn medewerking gegeven aan het tot stand komen van een plan
van de heer Schaefer. Ik heb gezegd het graag tegemoet te zien
als een financiering kan worden aangegeven en dergelijke en ik
heb toegezegd, dat wij het dan zo snel mogelijk zullen
beoordelen.
(De heer VAN DER LAAN: Dat cre‰ert toch bestuurlijk
commitment van u?)
Als u dat zo wilt noemen, beaam ik dat.
(De heer VAN DER LAAN: Ik wil voorkomen, dat erop
wordt teruggekomen. U hebt een positie gekozen. Uw
fractie is straks vrij, een ander plan te kiezen.)
Zo is het niet. Ik heb geen rekening bij het plan gezien. Ik
heb ook geen stedebouwkundige beoordeling van het plan gezien en
dat heb ik allemaal nodig voor mijn oordeelsvorming.
(De heer BRUINS SLOT: Wilt u dan eens precies aangeven
waaruit uw commitment bestaat? Ik denk dat daarover
helderheid moet bestaan.)
Ik stel mij voor, het plan op 10 mei in de Commissie voor
Binnenstad enz. te beoordelen. Ik voeg mijn bestuurlijke
beoordeling daaraan toe, zodat u die kunt meewegen. Ik ga er niet
op vooruitlopen. Ik wil u gewoon goed ge‹nformeerd in staat
stellen, tot standpunten en besluitvorming daarover te komen. U
krijgt die gegevens heel binnenkort en ik ben het met u eens, dat
wij de projecten niet meer kunnen laten wachten tot wij eruit
zijn. Wij moeten niettemin voorkomen, dat wij in een
incidentenbeleid vervallen en straks moeilijkheden krijgen bij
de grondexploitaties omdat wij nu stukjes uit het geheel plukken.
Ik vind dat heel re‰le, normale bestuurlijke voorwaarden waaraan
ik moet kunnen voldoen, wil ik met een serieus gezicht de Raad
concrete projecten voorleggen.
Daarom vind ik een bestemmingsplan vrij urgent en zal ik
proberen u heel binnenkort een bestemmingsplan voor te leggen.
U hebt mijns inziens terecht ook de behoefte uitgesproken, op
korte termijn van het College te horen hoe wij bestuurlijk met
het IJ-oeverproject denken verder te gaan. Daarbij gaat het niet
alleen om een bestemmingsplan en de infrastructuur, maar ook om
de grondexploitatie en de organisatie. Ik zal u ook op die punten
zo gauw mogelijk voorzien van de benodigde stukken ter
besluitvorming. Ik denk, dat dit omstreeks juni van dit jaar
mogelijk is, zodat u in de Commissie voor Binnenstad enz. tot
behandeling kunt overgaan.
(De heer BRUINS SLOT: Hoe verhoudt zich deze
toezegging op dit moment met de tekst van de Nota van
Uitgangspunten Plus op dit punt?)
Ik denk, dat wij met het IJ-oeverproject het probleem hebben,
dat iedereen graag wordt betrokken bij elke stap die in het
project wordt gezet en tegelijkertijd wil weten welk eindbeeld
wordt nagestreefd om daarover zoveel mogelijk zekerheid te
hebben. Dat kan heel moeilijk tegelijkertijd worden gedaan. Daar
zit een deel van het probleem. Het was bijvoorbeeld moeilijk u
geen ambtelijke presentatie te geven van de stand van zaken bij
het IJ oeverproject. In dat geval had ik heel moeilijk kunnen
voldoen aan de voorwaarde, dat de Raad niet voor voldongen feiten
mag worden geplaatst. De Raad moet op een bepaald moment worden
ge‹nformeerd over hetgeen wordt gedaan en waarmee wij bezig zijn.
U kunt dan zeggen hoe u erover denkt en daarmee het bestuur een
paar aanwijzingen geven in welke richting u het wilt zien
bijgesteld. Ik had graag gezien, dat de presentaties destijds in
die zin waren gebruikt. Dan had het beter kunnen functioneren dan
nu het geval is geweest. Wat de komende tijd betreft denk ik, dat
de betrokkenheid van de Raad gestalte krijgt door bestuurlijk
voldragen stukken voor te leggen die reeds zijn behandeld in de
bestuurlijke werkgroep en het College.
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. De filosofie die
de wethouder in het laatste deel van zijn betoog uiteenzette, is
wat mijn fractie betreft te algemeen. Dat geldt voor elk groot
project waarmee dagelijkse bestuurders bezig zijn. Het probleem
waarmee de wethouder worstelt is in dit debat helder aan het
daglicht getreden. De heer Van der Laan is verbijsterd, dat de
Nota van Uitgangspunten Plus in de voordracht niet functioneert
als toetsingskader en de heer Holvast neemt in zijn bewoordingen
þ ik koppel die maar even aan die van de wethouder zelf þ steeds
meer afstand van het megalomane denken in de Nota van
Uitgangspunten Plus. Dat zijn Scylla en Charybdis waar deze
wethouder tussendoor moet varen. Tegelijkertijd þ dan beoordelen
wij hem op zijn optreden in de achterliggende periode þ moeten
wij vaststellen, dat hij met een opdracht van de Gemeenteraad op
pad gaat in de richting van de raad van commissarissen van de AWF
en aandacht vraagt voor de wensen van de Raad, er kennelijk aan
voorbijgaand welke verantwoordelijkheid commissarissen hebben ten
aanzien van directeuren van vennootschappen die niet luisteren.
Welk vertrouwen geeft dat nu, dat deze wethouder in de Raad
terugkomt en dan heeft uitgevoerd wat de Raad bij het behandelen
van de toetsingskaders in dit verband heeft vastgesteld? Mijn
fractie kan daarover niet anders dan uiterst sceptisch zijn.
Moeten wij nu met de woorden die Wim Kan ooit heeft gebezigd,
zeggen dat het management van dit project heel bekwaam is
uitgevoerd?
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Vooraf wil ik
een korte opmerking aan het adres van de heer Robbers maken. Als
de heer Robbers goed heeft geluisterd naar de wethouder þ ik neem
aan dat hij dat heeft gedaan þ heeft hij in diens woorden ook de
reactie op zijn eigen ongeduldverhaal, zo zal ik het maar
vriendelijk noemen, kunnen vernemen. Wij hebben inderdaad sinds
juni 1991 de zaak niet in de Gemeenteraad besproken. De zaak is
niet "doorgepiept" naar de Raad, juist omdat de commissie van
advies en bijstand geduldig was. De wethouder kan veel vinden van
de commissie van advies en bijstand, maar niet dat hij de
afgelopen twee jaar is opgejaagd en niet de kans heeft gekregen
zijn zaken met de AWF te doen; absoluut niet.
Ik vind het jammer dat verwarring wordt gezaaid over twee
commissievergaderingen waarin wij inderdaad vroegen om een snel
procedurevoorstel. In plaats van dat procedurevoorstel kregen wij
een semi-inhoudelijk stuk dat wij niet hadden moeten hebben.
Daarover kan inderdaad veel verwarring worden gezaaid. De
commissie van advies en bijstand echter het algemene etiket
ongeduldig opplakken, is in strijd met de feiten.
De zaak zelf is iets helderder geworden, want ik vind, dat de
wethouder, hoewel het enige interrupties kostte, duidelijk heeft
gezegd, dat de opdracht van het College niet is geslaagd. Er ligt
geen slecht-weer scenario voor. Die erkenning waardeer ik. Ik had
het alleen prettig gevonden als diezelfde ruiterlijkheid aan de
dag was gelegd ten aanzien van het onvermeld laten van het enige
formeel vastgestelde toetsingskader, namelijk de Nota van
Uitgangspunten Plus. Het is ook goed voor de politieke
duidelijkheid, dat de wethouder zegt, dat dat natuurlijk het
formeel vastgestelde kader is.
Waarom is een beetje duidelijkheid nodig? Omdat de wethouder
in mijn ogen gehandicapt wordt door een fractie, zijn eigen
fractie, die inmiddels een beetje een karikatuur is van zichzelf
in die discussie. Die fractie heeft staan juichen over de Nota
van Uitgangspunten Plus, is vervolgens, daarmee niet geheel
verenigbaar, even hard gaan juichen over het scenario van de heer
Koolhaas. Nu onduidelijkheid is ontstaan over waar wij heen gaan,
hetgeen op zichzelf begrijpelijk is, staat die fractie weer te
juichen, maar nu over de onduidelijkheid. De wethouder wordt
daarmee voor de voeten gelopen, maar moet voor ons duidelijkheid
scheppen en heeft maar ‚‚n gesprekspartner in dezen, te weten de
Gemeenteraad en die heeft de voordracht ter zake van de Nota van
Uitgangspunten Plus aanvaard.
Ik heb in eerste termijn geen kritiek geuit op de timing zoals
u hebt kunnen horen. Dat woord heb ik zelfs niet gebruikt, maar
ik stel wel vast, dat de wethouder niet binnen de timing bent
gebleven, terwijl hij zegt dat dit wel het geval is. Wij hebben
in juni 1991 afgesproken, dat voordat een besluit kan worden
genomen over het ondernemingsplan, een bestemmingsplan dient te
worden vastgesteld. Dat was namelijk ‚‚n van de juridische
methoden om te voorkomen, dat wij een ons onwelgevallig
ondernemingsplan zouden moeten accepteren. Wat is nu het geval?
Er ligt een ondernemingsplan dat wij over een maand hadden kunnen
bespreken of nu hadden kunnen bespreken, maar er ligt op geen
stukken na een bestemmingsplan. Nogmaals, ik wil hier niet het
beeld van "wat een gedoe met die timing, wij lopen achter enz."
oproepen. Dat wil ik nog steeds niet doen, want de materie is
ingewikkeld. De wethouder moet ons echter niet tarten door te
zeggen, dat alles zo mooi op schema ligt, want dat is absoluut
niet waar.
Over de silo en de twee plannen daarvoor had ik mij beter
moeten uitdrukken. Het is niet zo, dat de wethouder volkomen
vastligt op het plan van de BOM en de realiteit. Dat is echter
wel het geval als zich geen enkel nieuw feit voordoet, als de
heer Schaefer en de zijnen en de BOM hun werk goed hebben gedaan,
tot tevredenheid van het stadsdeel, en met financiers
overeenstemming hebben bereikt, zoals het ernaar uitziet over een
plan dat past in het ondernemingsplan dat wij vaststellen.
Nogmaals, dan heeft de fractie van Groen Links het recht te
zeggen, dat alsnog moet worden gekozen voor de alternatieven,
waarvoor ook een aardig plan is ontwikkeld, maar de wethouder
heeft dan een commitment.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik denk, dat de heer Schaefer
op dezelfde manier wordt behandeld als elke andere
projectontwikkelaar als hij zich als
projectontwikkelaar opstelt. Ik ga ervan uit, dat elke
wethouder hier dan ook zo handelt en zeker de heer
Saris.)
De heer Hooijmaijers heeft het grootste gelijk van de
Noordermarkt. Het gaat mij er alleen om, dat wij meer moeten doen
dan zeggen, dat eerst het bestemmingsplan moet worden vastgesteld
als vanuit de gemeente met projectontwikkelaars, of zij nu
sociaal of asociaal zijn, afspraken worden gemaakt over het
ontwikkelen van een project, de gehele
Buurtontwikkelingsmaatschappij eraan meedoet en het stadsdeel de
zaak steunt.
Mijn laatste punt is, dat ik geen antwoord heb gehad op de
vraag of de wethouder bereid is mee te werken aan het vragen van
een heel gerichte en beperkte second opinion over een
markttechnisch intelligente manier van faseren van het IJ-
oeverplan en hoe wij daarbij dan de private partijen kunnen
inschakelen. Wij hebben ongeveer van elkaar door aan wie wij
denken om ons op een termijn van een of twee maanden op een
gerichte vraag antwoord te geven. Is de wethouder bereid in de
commissie van advies en bijstand een zodanige concept-
vraagstelling te bespreken?
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben sedert
juni 1991 een traject afgesproken, waarin achtereenvolgens een
aantal dingen moest gebeuren. Dat traject werd bewandeld. Dat
ging door allerlei oorzaken weliswaar langzamer dan verwacht,
maar het traject werd afgelegd. Het eerste grote, volstrekt
doorbrekende nieuwe feit werd ons begin februari bekend. Dat is
de aanleiding geweest voor mijn opmerking inzake over elkaar
vallende procedurele missers van de wethouder en het ongeduld van
de Commissie voor Binnenstad enz. De wethouder heeft op zijn
manier ook gezegd, dat men geen twee dingen tegelijk kan vragen.
Het is niet mogelijk volstrekt afgewogen en degelijke stukken
waarop niets valt aan te merken, op te stellen en daarbij grote
haast te betrachten. Dat is nu eenmaal zo en dat merken wij hier
ook. Het is dank zij dat over elkaar heen vallen, dat wij hier
dit debat voeren, uiteraard op initiatief van het CDA. Dat moet
ik erbij zeggen, anders voelt die fractie zich te kort gedaan.
Ik stel vast, dat de wethouder met zoveel woorden heeft
gezegd, dat hij het voorstel inzake het slecht weer-scenario moet
uitvoeren omdat hij die opdracht heeft gekregen. Ik zie dus ook
een notitie over wat hij daaronder verstaat tegemoet bij de
stukken die hij gaat presenteren.
(De heer VAN DER LAAN: Deelt u de vaststelling, dat
die opdracht tot nu toe niet is uitgevoerd?)
U hebt volkomen gelijk. De wethouder heeft dat ook gezegd,
maar ik onderstreep een andere zin die hij ook heeft gezegd,
namelijk dat hij als wethouder het voorstel heeft uit te voeren.
Dat heeft hij nu gezegd en daar houd ik hem aan.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is geen nieuw feit.)
Probeert u toch niet achter alles een tegenstelling te zoeken.
Wat hebt u daar nu aan? Wij zeggen allebei hetzelfde en zijn het
met elkaar eens.
(De heer VAN DER LAAN: Ik zoek niet achter alles een
tegenstelling. Ik vind dat u het laat voorkomen alsof
de enige reden waarom wij hier praten is, dat de
commissie van advies en bijstand en de wethouder
onvoldoende communiceren. Er is namelijk wel iets aan
de hand met het afhaken van de ING. Dat is de reden
waarom wij hier praten.)
Dat hebben wij ook gezegd, maar daarna gaan wij over onzin
ruzie zitten maken.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Er wordt hier
geredeneerd alsof de ING de enige investeerder in dit land is.
Ik had van de wethouder wel eens willen horen wat deze nu voor
pogingen in het werk heeft gesteld om andere financiers bij de
zaak te betrekken.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Het geeft wat ongemak
dat wij als Raad op de dag dat er voorboden zijn, dat het rijk
definitief aanhaakt aan het project, nog evalueren waarom een
ander twee maanden geleden heeft afgehaakt.
(De heer HOOIJMAIJERS: Het spijt mij, maar dit gaat te
ver. Het klinkt allemaal leuk en aardig, maar ook al
doet het rijk mee, als de rest niet meedoet, hebben
wij er gewoon niets aan, want dan gebeurt er helemaal
niets.)
Daarom herhaal ik namens mijn fractie de wens, dat er onder
meer door dit debat en de raadsvoordracht, nu een tijd komt, dat
wij elkaar over de procedures niet onnodig in de haren behoeven
te vliegen. Ik heb u niets gevraagd over een "mea culpa" en over
het volgen van het project. Dat is een zaak van het College. Ik
vind dat de commissie van advies en bijstand in het verkeer met
het College op dat punt ook voor een deel haar eigen
verkeersagent moet durven zijn. Daarop doelde ik met mijn
opmerking over dat lamme handjes-syndroom.
Ik wil ook enorm graag af van de onnodige loopgravengevechten
over de procedures. Ik wil de PvdA een keer in alle rust
uitnodigen de karikaturen van andermans standpunt eens in te
vullen. Er is steeds een wonderlijke behoefte bij de PvdA om het
debat te voeren op de rand van de inhoud van een karikatuur die
de fractie zelf maakt van andermans standpunt.
Mijn laatste opmerking is ook bedoeld als voorbeeld naar de
heer Van der Laan en de wethouder. Ik kan mij geen
bestemmingsplan voorstellen of geen grondexploitatie voor het IJ,
waarbinnen de graansilo niet als een levend gebouw een plek zou
hebben. Ik kan mij ook niet voorstellen, dat van gemeentewege
wordt gezegd, dat het plan van de realiteit niet kan worden
uitgevoerd. Dat is dan geen oordeel van de realiteit, maar dan
mankeert er iets aan de plannen. Als de heer Van der Laan hier
suggereert, dat mijn fractie zou hebben gekozen voor een ander
plan dan zijn fractie, is dat opnieuw een voorbeeld van een debat
voeren aan de hand van een karikatuur.
(De heer VAN DER LAAN: Ik constateer alleen, dat u
zich de vrijheid voorbehoudt dat te doen en dat is uw
volste recht.)
De heer Hooijmaijers, al eerder onze consulent in
marktconforme zaken, heeft uitstekend verwoord, dat elke
projectontwikkelaar een gelijkwaardige behandeling krijgt. Maar
geen karikatuur meer! Wij hebben er ook dringend behoefte aan met
de PvdA-fractie eindelijk eens over de inhoud van de zaak te
discussi‰ren. De heer Van der Laan is namelijk iemand die als het
kan, klaagt over het verleid zijn in besloten vergaderingen,
terwijl hijzelf en de commissie van advies en bijstand zelf
beslissen onder leiding van het enige lid van het koninklijk huis
in dit gezelschap, de heer Oranje, of wij dat al of niet doen.
(De heer VAN DER LAAN: U zegt, dat de PvdA ten
onrechte een karikatuur maakt van uw standpunt. Ik
moet u eraan herinneren, dat de PvdA, de VVD en D66
zich een maand geleden gedwongen voelden een
verklaring uit te geven tegen een artikel dat u samen
met uw fractievoorzitter, de heer Platvoet, in Het
Parool had laten plaatsen. Die verklaring was een zeer
extraordinaire gebeurtenis. Dat doet men niet zo maar.
Dat deden wij met ons drie‰n, want u zoekt natuurlijk
de PvdA weer uit, maar dat hebben wij met ons drie‰n
gedaan omdat wij er genoeg van hadden, dat u de
standpunten verdraaide. U gaat nu in dezelfde lijn
gewoon voort.)
Ik wil graag in De Rode Hoed eens over de inhoud discussi‰ren;
wij moeten stoppen met dat proceduregezeur.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Mij resten nog
twee zaken, ten eerste de verklaring van de ING. In ieder geval
ben ik blij, dat de wethouder nu heeft toegezegd, dat hij er Ä
als wethouder Ä alles aan zal doen om die verklaring van de ING
op papier te krijgen. Bovendien is hij als commissaris
verantwoording verschuldigd, niet alleen aan de ING maar zeker
ook aan ons. Hij is onze commissaris. Ik eis van hem, dat hij er
zorg voor draagt, dat er een uitgebreid verslag komt.
Vandaag is heel duidelijk gebleken, dat wij wel kunnen
voortgaan met het schrijven van bergen mooi papier, maar het gaat
maar om ‚‚n zaak, namelijk dat het project nu eindelijk eens kan
starten. Ik hoop dan ook, dat het College iedere weg zal
bewandelen en zich alle inspanningen zal getroosten om er in de
komende tijd voor te zorgen, dat het vertrouwen in dit project
wordt hersteld, met name in het nieuwe IJ-oeverproject, opgeknipt
in delen, met daarbij een prioriteitenlijstje.
Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik constateer, dat
wij met de voordracht die wij vandaag aan de Raad hebben
voorgelegd, in elk geval voldoende duidelijkheid hebben verschaft
over de wijze waarop wij met de besluitvorming over het IJ-
oeverproject verder gaan. Ik deel de emotie die hier bij een
aantal raadsleden achter zit en de grote behoefte, dat er nu eens
een keer iets gebeurt, dat er eens iets wordt gemaakt, dat er
eens een paal wordt geslagen of een gat gegraven. Ik meen ook,
dat wij zo langzamerhand in dat stadium moeten terechtkomen.
Allereerst is daarvoor nodig, dat wij in de komende maanden een
onderhandeling met het rijk over de infrastructuur succesvol
afronden. Dan kunnen wij gaan beginnen. Daarop moeten de zaken
worden gebouwd.
 
De heer Holvast antwoord ik, dat het bericht over de noord-
zuidlijn op dit moment nog niet met zekerheid is te geven. Het
gaat om een tussenstand. Er is een gesprek geweest. Wij zijn
optimistisch over de uitkomst daarvan. Ik ben het met de heer
Holvast eens, dat wij een enorme sprong vooruit hebben gemaakt
als het rijk op die manier aanhaakt bij het Amsterdamse beleid.
Daarmee kunnen wij doen wat wij allen dolgraag willen, namelijk
de Amsterdamse openbaar vervoer-infrastructuur eindelijk op een
peil brengen waarmee wij een volgende eeuw durven in te gaan en
op grond waarvan wij kunnen zeggen, dat wij serieus bezig zijn
met de uitvoering van ons beleid voor de binnenstad, ons
mobiliteitsbeleid en ons milieubeleid.
(De heer HOLVAST: En dat Noord er eindelijk bij kan
horen.)
Jazeker.
De status van de Nota van Uitgangspunten is hier vastgesteld
als het beoordelingskader. Wij weten allen, dat enkele elementen
uit het ruimtelijk scenario sterk tot de verbeelding hebben
gesproken. Daarvan heeft de Raad in een eerder stadium kennis
genomen en hierover de Commissie-Greenburg laten adviseren.
Daarin staat het een en ander wat zeer de moeite waard is, met
name met betrekking tot het Oosterdok. Op een aantal punten staat
het ruimtelijk scenario op gespannen voet met de Nota van
Uitgangspunten. Het is aan de Raad, straks te beslissen op welke
punten men wil gaan afwijken van die Nota van Uitgangspunten. Ik
zal dat helder aan de Raad voorleggen in het stuk dat handelt
over het bestemmingsplan. Daarin kiezen wij voor een wel heel
globaal bestemmingsplan, maar daarin moeten wij wel aangeven of
wij al dan niet uitgaan van een landhoofdenmodel en of wij al dan
niet bij het Oosterdok een kantorenlocatie gaan bouwen. De Raad
krijgt daarbij de gelegenheid dat te beoordelen. Het
beoordelingskader is de Nota van Uitgangspunten. Mijn voorstel
zal zijn, daarvan op een aantal punten in belangrijke mate af te
wijken. Als de Raad daarover anders denkt, zal dat in de
raadsbehandeling blijken.
Ik hoop eigenlijk op die inhoudelijke discussie, want ik deel
wat dit betreft ook de emotie van de heer Holvast, die zegt:
laten wij eens van de procedure tot de inhoud komen, want dan
alleen komen wij in het stadium dat wij ook echt zaken kunnen
gaan doen.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vond dat nu juist een heel
verwarrende uitspraak. Wij hebben namelijk in maart
van het vorig jaar het programmatisch scenario inzake
de woningbouw aan de orde gehad. In juni 1992 hebben
wij vervolgens gesproken over de infrastructuur. In
november van het vorig jaar hebben wij gesproken over
het stedebouwkundig scenario. Het was ‚‚n van de vele
schijnbewegingen. Wij hebben juist meestal gesproken
over de inhoud. Pas sinds het afhaken van de ING zijn
wij in dit moeras terechtgekomen.)
Daarmee ben ik het eens. Daar komen wij zo snel mogelijk uit.
Daarvoor kunt u nu weer de procedure vaststellen door voor deze
voordracht te stemmen. Dan hebben wij de inhoud in de komende
maanden voor ons liggen.
Over de graansilo heb ik al gezegd, dat wij de plannen zo snel
mogelijk aan de Raad ter beoordeling zullen voorleggen. Ik voel
mij niet op voorhand gebonden om het plan van de een of van de
ander te steunen. Ik heb wel de een gestimuleerd, terwijl de
ander spontaan is gekomen. Dat maakt verschil, maar geen verschil
dat beslissend kan zijn in de beoordeling.
Het idee om een second opinion te vragen aan marktpartijen of
aan deskundigen op dit terrein lijkt mij heel goed. Er is op dit
punt al het een en ander in voorbereiding. Ik zeg toe, hierop
zeer binnenkort in de Commissie voor Binnenstad enz. terug te
komen.
Ik voel mij niet zozeer heen en weer geslingerd tussen de Nota
van Uitgangspunten en mijn fractie als de heer Bruins Slot
misschien mocht denken. Ik meen, dat wij ons gezamenlijk iets
hebben voorgenomen van publiek-private samenwerking, waarvan wij
nu ook weer allen moeten constateren, dat dit een onhanteerbare
constructie was.
(De heer BRUINS SLOT: Moeten wij dit nu constateren op
basis van het procedurevoorstel dat u de Raad
voorlegt?)
Neen, ik constateer dat op basis van het feit, dat u zegt:
welke wethouder hier ook had gezeten, het was niet anders
afgelopen.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat heeft niets met publiek-
private samenwerking te maken!)
Dat heeft er alles mee te maken!
(De heer HOOIJMAIJERS: Kom nou! Wij doen niet anders!)
Daarmee bent u ook tot de conclusie gekomen, dat die vorm van
publiek-private samenwerking, onder welk wethouderschap of onder
welk College ook, niet tot succes had kunnen leiden.
(De heer BRUINS SLOT: Nu probeert u mij echt woorden
in de mond te leggen die ik niet heb uitgesproken. Ik
wil dus ook niet, dat u ze op die manier
interpreteert. Ik heb geen enkele aanleiding voor
deze, te gemakkelijke vooronderstelling gegeven. Het
bevestigt mij in de negatieve opvattingen die ik
zojuist in het debat heb weergegeven.)
Ik geef u de gelegenheid, uw opvattingen over de publiek-
private samenwerking en de evaluatie van het proces met de ING
te geven door middel van de analyse die in de voordracht is
voorgesteld. Wij hebben allen de gelegenheid, daarover te spreken
en er conclusies uit te trekken over de wijze waarop wij in de
toekomst met de publiek-private samenwerking verdergaan.
Waarschijnlijk zal dat op een andere manier gebeuren dan wij tot
nu toe hebben gedaan. Ik neem aan, dat u het met mij eens zult
zijn, dat daarin belangrijke verschillen zullen optreden.
Aan het adres van de heer Hooijmaijers heb ik al gezegd, dat
ik de verklaring aan de ING heb gevraagd en dat ik deze nog eens
zal vragen. Wij zullen met elkaar elke weg moeten bewandelen om
het vertrouwen te herstellen. Het is niet alleen aan het College,
vertrouwen in het project tot stand te brengen, maar ook aan de
Raad als geheel, ervoor te zorgen, dat het beeld ontstaat, dat
Amsterdam het IJ-oeverproject wil voortzetten en daarvoor heel
goede redenen heeft.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 709 van afd.
1 van het Gemeenteblad.
 
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april tot wijziging van
de Verordening Winkelsluiting 1990 in verband met de zondagopening van de
Uitheemse markt (Gemeenteblad afd. 1, nr. 223, blz. 825).
 
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Bij het besluit van deze Raad,
d.d. 15 april 1992 is besloten tot instelling van een Oosterse markt, thans
genaamd "Uitheemse markt". In principe is daarbij sprake van verboden
toegang voor Nederlandse marktkooplieden, al is dit later veranderd in "in
beginsel voor allochtone kooplieden", hetgeen in de praktijk neerkomt op
"wanneer er nog een plek over is, wanneer een allochtoon geen trek heeft,
ook toegankelijk voor Nederlandse marktkooplieden, maar liever niet." Dit
besluit is met meerderheid van stemmen, met mij als tegenstemmer,
aangenomen. Het is een vanzelfsprekend uitvloeisel van het door de
meerderheid van deze Raad, met uitzondering van mij, gevoerde
voorkeursbeleid, waarbij hier-niet-thuishorenden voorrang genieten boven
de eigen mensen.
In deze voordracht wordt voorgesteld om, "in strijd met de
Winkelsluitingswet aangaande zondagsopening" Ä aldus de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam Ä voor deze markt een
uitzonderingssituatie te cre‰ren door toestemming te verlenen, geheel
passend in het verwerpelijke gemeentelijke voorkeursbeleid, tot het drijven
van deze, zogenoemde Uitheemse markt op zondag. Vergelijkingen met
succesvolle zondagsmarkten in Parijs, Londen, Madrid en Antwerpen gaan niet
op. Alleen in dit land is het kennelijk mogelijk, dat gemeenten markten
openen, toegankelijk voor praktisch uitsluitend hier-niet-thuishorende
marktkooplieden, waarop de eigen marktkoopman van gemeentewege als
ongewenst wordt beschouwd. Mijns inziens is dit uniek in de wereld en
vanuit dit standpunt bezien misschien inderdaad een toeristische attractie,
maar dan wel van de negatieve soort. Ik stem dan ook tegen de voor mij
liggende voordracht, daar de belangen van de Nederlandse Amsterdamse
marktkooplieden voor mij vanzelfsprekend prevaleren.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Mede op grond van het feit, dat
geen gehoor is gegeven aan de bezwaren van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Amsterdam, van de buurt en van de marktkooplieden van
Nederlandse afkomst zal ik tegen de voordracht stemmen.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Als men voor ‚‚n markt een
zondagsopening toestaat, vind ik dat dit voor alle markten moet gelden. Ik
zal dan ook tegen deze voordracht stemmen, tenzij het gemeentebestuur dit
doet als de marktkooplui dat willen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dit een goede
voordracht. Ik heb er al eerder de aandacht op gevestigd, dat het College
kan bevorderen, dat islamitische winkels op zondag geopend zijn, zoals dat
ook met joodse winkels het geval is. Ik weet, dat die mogelijkheid bestaat.
Bevordert het College dit nu ook?
Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. De heer Beaux krijgt de
gelegenheid zijn standpunt nog eens te herhalen op het moment waarop deze
Raad de Verordening op de Uitheemse markt zal vaststellen, waarin inderdaad
de toewijzingsregeling zal worden opgenomen. Wij hebben inmiddels overleg
gepleegd met de minister van Binnenlandse Zaken, die ons heeft laten weten,
dat het standpunt, dat deze Raad heeft ingenomen, op haar instemming kan
rekenen.
Wat de bezwaren van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam
betreft die de heer Bruyn heeft aangehaald, meen ik dat deze in de
voordracht goed zijn verwoord. De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor
Amsterdam heeft geen bezwaren tegen openstelling op zondag, maar meent, dat
een en ander op grond van de bepalingen van het islamitisch geloof moet
geschieden en niet op grond van de bepalingen ten aanzien van het toerisme.
Over die zaak is uitvoerige correspondentie met de minister van Economische
Zaken gevoerd, die in dezen bevoegd is. De minister geeft uitdrukkelijk de
voorkeur aan het tot toeristisch belang verklaren van deze markt. Wij
volgen in dezen zijn opstelling.
De heer Hofman heeft gezegd, dat de zondagsopenstelling voor alle
markten zou moeten gelden. Ik wijs hem erop, dat reeds enkele markten op
zondag zijn geopend, zoals de antiekmarkt en de kunstmarkt. Als er nieuwe
verzoeken komen op grond van de nieuwe Winkelsluitingswet voor openstelling
op zondag vanwege het toeristisch belang, zullen wij deze vanuit een
positieve houding bekijken, hetgeen overigens niet hetzelfde is als dat zij
automatisch worden gehonoreerd. Dat hebben wij ook al een- en andermaal met
de Commissie voor Economische Zaken enz. besproken. De Raad weet, dat er
al een dergelijk verzoek ligt van de winkeliersvereniging rond het Max
Euweplein, al zijn de adviezen op dit punt overigens nogal negatief.
De heer R.H.G. van Duijn antwoord ik, dat er sprake is van een
uitdrukkelijk commerci‰le afweging van de winkelier of hij zich een
afwijkend openstellingsritme wil veroorloven. Hij mag het doen. Het is
genoegzaam bekend bij de desbetreffende organisaties, maar men kiest toch
heel vaak voor openstelling op de uren waarop andere winkels ook open zijn.
Het is toch een algemene tendens, dat winkels pas goed kunnen floreren als
zij in een concentratie bij elkaar zijn gesitueerd. Datzelfde mechanisme
geldt ook voor de winkels van islamitische winkeliers. Men kiest heel vaak
voor gezamenlijke openstelling van alle winkels in een straat of een
centrum. Hetzelfde patroon ziet men ook bij de joodse winkeliers, die zich
in een winkelcentrum toch in het algemeen conformeren aan het regime
daarvan. Het betreft hier uitdrukkelijk een afweging van de winkeliers
zelf. Ik vind niet, dat wij hierin moeten treden.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Het is vanzelfsprekend, dat het
ministerie hiermee instemt. Het merendeel is daar van hetzelfde sop
overgoten als het merendeel van deze Raad.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen, dat de heer R.H.G. van
Duijn twee ongelijke grootheden door elkaar haalt. Als een joodse winkelier
op zondag open wil zijn, zal hij door de week toch een dag moeten sluiten.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat kan dan ook bij islamitische winkels.)
Ja, maar dat moet u dan wel goed stellen. Dat is geen vergelijk met de
Uitheemse markt.
Ik haal het antwoord van de wethouder aan. Waarom geeft men de mensen
die op de Albert Cuypmarkt of de Dappermarkt staan niet ook de
mogelijkheid, op zondag op de markt te staan, eventueel met de clausule,
dat zij dan een andere dag in de week geen markt houden? Dat geeft
bovendien nog eens de mogelijkheid, dat er meer mensen van de markten
gebruik maken. Buiten de "vaste-kramers" Ä bijvoorbeeld degenen die een
kaaskraam hebben en altijd op dezelfde plek staan Ä zijn er toch veel
mensen die van markt naar markt moeten verkassen omdat zij op bepaalde
dagen een standplaats hebben. Als men de markt uitbreidt met ‚‚n dag komt
er meer ruimte.
Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. Als het gaat om een eventuele
aanvraag van de Albert Cuypmarkt, kan een beoordeling daarvan plaatsvinden.
Ik wijs de heer Hofman erop, dat de Winkelsluitingswet een landelijke wet
is, die uitgaat van het compromis dat de minister met alle betrokkenen
heeft gesloten. Dat compromis komt neer op het beginsel "in principe geen
openstelling op zondag, behoudens een aantal uitzonderingen." Voor zover
mij bekend, leeft ook onder marktkooplieden uitdrukkelijk de wens, de
zondag zoveel mogelijk als een vrije dag te bestempelen. Het zij zo. Als
er een aanvraag komt, zullen wij deze serieus in overweging nemen. Ik heb
geen enkele reden om daartegen principi‰le bezwaren te hebben. Wel gaat het
erom, of men binnen de eisen van de wet een dergelijke uitzonderingspositie
kan cre‰ren. In dit geval is die naar mijn mening aanwezig. Ik begrijp, dat
de meerderheid van de Raad dat met het College eens is.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 826 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Beaux en Bruyn
gevraagde aantekening.
 
5
Notitie van wethouder Jonker voor Personeelszaken van 8 april 1993
inzake de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het
Programakkoord 1990Ä1994 (onderdeel Personeelszaken) (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 198, blz. 715).
 
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie heeft om twee
redenen om raadsbehandeling van dit punt gevraagd. De eerste reden is de
status van deze notitie. Wij willen de bevestiging, dat het hier een
notitie betreft van wethouder Jonker en geen collegebesluit. De tweede
reden is, dat het voor ons gaat om een notitie die voor een groot gedeelte
niet handelt over datgene wat in de kop ervan staat, te weten de uitvoering
van het Programakkoord 1990-1994, maar die veeleer is geschreven naar
aanleiding van dat akkoord of voor een toekomstig akkoord, met name daar
waar het gaat om de gemeentelijke werkgelegenheid.
Wij zijn het ten principale niet eens met de invalshoek die de wethouder
voor Personeelszaken kiest om te pleiten voor het behoud van gemeentelijke
werkgelegenheid, omdat onze invalshoek primair die is van het behoud van
werkgelegenheid in Amsterdam, of dat nu in of bij de gemeente is. Dat is
voor ons geen ideologische, maar een zuiver praktische vraag. Het gaat ons
om de werkgelegenheid. Als de wethouder, om zijn betoog te ondersteunen,
twee extra argumenten introduceert, te weten democratische controle en
positieve actie, maakt hij het ons niet gemakkelijker, omdat het voor
democratische controle niet essentieel is, dat een dienst of een bedrijf
een gemeentelijk bedrijf is en evenmin of werknemers de ambtelijke status
hebben. Wat dit betreft, beveel ik graag ons paradepaardje, de NV
Schoonmaakbedrijf Gemeente Amsterdam (SGA) in de aandacht van de wethouder
aan, waarop wij meer dan voldoende controle hebben. De werknemers van dit
bedrijf zijn geen ambtenaren, terwijl dit bedrijf toch een goed voorbeeld
is van de wijze waarop gemeentelijke diensten en bedrijven kunnen opereren.
In mijn ogen is het een gotspe, te zeggen dat het voor het succes van het
positieve-actiebeleid moet gaan om een gemeentelijke dienst, c.q. om
ambtenaren. Dat zou men pas kunnen zeggen als de resultaten van dit beleid
ook een paradepaardje voor ons waren. Er zijn meer particuliere
ondernemingen in Amsterdam die aantoonbaar allochtonen en vrouwen te werk
stellen. De gemeente Amsterdam neemt daarin een redelijke positie in, maar
niet altijd een toppositie. Ook om die reden is het geen conditio sine qua
non, ambtelijke werkgelegenheid primair te stellen.
Ik kom bij het resultaat van het positieve-actiebeleid in het verslag
dat de wethouder doet. De problematiek van het Positieve Actie Aanpakplan
(PAAP)-project Ä dat vanochtend ook is behandeld in de Commissie voor
Economische Zaken enz. en dat binnenkort een follow-up krijgt Ä baart ons
zorgen. Daarnaast komt de positieve actie in het gemeentelijk beleid, met
name kwantitatief maar ook kwalitatief, onvoldoende uit de verf. De
wethouder zegt, dat wij hierom kwantitatief veel ambtenaren moeten hebben.
Wij vragen hem dan toch met name om aandacht voor het onderdeel in het
programakkoord over contract compliance, ook ten aanzien van het
particuliere bedrijfsleven, om onze positieve actie-doelstellingen te
realiseren.
De Voorzitter stel ik als portefeuillehouder een vraag over dit
onderwerp, gezien zijn verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid. De
VVD-fractie maakt zich Ä evenals enkele andere fracties Ä zorgen over de
benoemingen in de hoger gekwalificeerde functies in het kader van het
positieve-actiebeleid. In de afgelopen drie jaar heeft dit College geen
kans gezien, op directeursposities, die enkele malen vacant zijn geweest,
vrouwen of allochtonen te benoemen. Ik vraag de portefeuillehouder in
hoeverre dit College ook bij die benoemingen een maximale
inspanningsverplichting wil aangaan om bij die vacatures op topniveau een
vrouw en/of een allochtoon benoemd te krijgen.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Om wille van de tijd sluit ik mij
op hoofdlijnen aan bij het betoog van de heer Houterman. Ik ben met hem van
mening, dat deze notitie veeleer betrekking heeft op economische zaken Ä
namelijk op de vraag hoe men werkgelegenheid in de gemeente Amsterdam
behoudt Ä dan op de vraag hoe men werkgelegenheid van de gemeente Amsterdam
behoudt. De redenering van de wethouder, namelijk werkgelegenheid binnen
het gemeentelijk apparaat van Amsterdam behouden met als argument de
positieve actie, lijkt mij zwak, gezien de huidige ontwikkeling. Hij heeft
namelijk niet kunnen bewijzen, dat de gemeente Amsterdam het beter doet dan
enige andere werkgever. Er zijn wellicht enkele werkgevers die het nog
slechter doen, maar dat is uiteraard geen argument.
De wethouder betoogt in dit verband, dat het Ambtenarenreglement
Amsterdam (ARA) moet worden herzien. Een kaderstellend ARA komt spoedig
naar voren, want Ä aldus de wethouder Ä de hoofden van dienst moeten meer
ruimte krijgen om flexibel op de arbeidsmarkt te kunnen opereren. In
principe ben ik dat met hem eens, maar het gaat daarbij niet alleen om het
verkrijgen van arbeidskrachten Ä waarop de wethouder voornamelijk doelt Ä
maar ook om het selecteren en het eventueel kwijtraken van arbeidskrachten.
Het laatste vind ik in het ARA absoluut onvoldoende verdedigd. In de
volksmond zegt men, dat de gemeenteambtenaar Burgemeester en Wethouders
moet hebben vermoord Ä en dan ook nog op een gruwelijke manier Ä voordat
men hem kan ontslaan. Ik meen, dat in het ARA met de wijziging van de
arbeidsverhoudingen wel voldoende nadruk wordt gelegd op de mogelijkheden,
functioneringsgesprekken en dergelijke meer in te voeren, maar dat het
absoluut in gebreke blijft Ä en dat er ook onvoldoende druk is Ä om eens
te bezien hoe men de ambtelijke situatie, ook waar het disciplinaire
maatregelen betreft, gelijk kan trekken met de situatie die men normaal in
het bedrijfsleven kent. Onder invloed van vakbonden, ondernemingsraden en
wetgeving kent men daar echt een ruime en goede bescherming van de
werknemer. De bescherming die ambtenaren kennen is overdreven, hetgeen
zeker geldt voor de manier waarop de ambtenarenrechter daarmee omgaat. Ik
zou graag zien, dat er in het herziene ARA sprake is van een duidelijk
onderzoek naar de mogelijkheden om hierin een redelijke gelijkschakeling
met de arbeidsmarkt tot stand te brengen. Uit dien hoofde heb ik de eer,
de Raad een voorstel voor te leggen.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
23ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Spit en Houterman inzake
het wijzigen van het Ambtenarenreglement Amsterdam in dien zin dat
disciplinaire maatregelen tegen niet of wederrechtelijk functionerende
ambtenaren een ruimere toepassingsmogelijkheid krijgen (Gemeenteblad afd.
1, nr. 261, blz. 1217).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Het hoofdpunt van deze notitie
heeft betrekking op de wijze waarop deze Gemeenteraad het apparaat van de
gemeente Amsterdam aanstuurt. Ik meen, dat het nodig is ons daarop te
bezinnen om ervoor te zorgen, dat wij datgene voor elkaar krijgen wat wij
belangrijk vinden. Dat geldt niet alleen voor ambtenaren; het zou in de
toekomst ook een rol kunnen spelen als een verzelfstandiging aan de orde
is of bij een overdracht van bevoegdheden naar het regionale niveau. In
beide gevallen moeten wij ons het stuur verschaffen om ervoor te zorgen,
dat ook op personeelsgebied gebeurt wat wij wensen. De wethouder verschuilt
zich af en toe wel iets te gemakkelijk achter de zelfstandigheid die hij
diensthoofden heeft verschaft als iets niet blijkt te slagen. Als wij
spreken over de wijze waarop wij met de gemeentelijke diensten omgaan, moet
het ook van het begin af aan duidelijk zijn wat wij van hen vragen.
Positieve actie is ‚‚n van de zaken die wij heel nadrukkelijk vragen,
omdat wij vinden, dat het personeelsbestand een afspiegeling moet zijn van
de Amsterdamse bevolking. Ik ben blij, dat er gisteren cijfers op tafel
zijn gekomen waaruit blijkt, dat het langzamerhand iets beter gaat, hoewel
wij nog moeten uitvissen hoeveel hiervan nu echt verbetering is en hoeveel
verbeterde registratie. Ik daag deze wethouder uit, verder te gaan met het
ontwikkelen van een sturingsmechanisme om dit soort zaken voor elkaar te
krijgen. Daarbij gaat het mij niet in de eerste plaats om de vraag of het
ambtelijke werkgelegenheid betreft of niet. Wij kunnen ook het middel van
contract compliance ontwikkelen waarmee wij ook met andere werkgevers, die
geen ambtelijke status hebben, afspraken kunnen maken om hetzelfde doel te
bereiken. Ik spoor de wethouder aan, zijn activiteiten daarop te richten.
De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt alsof wij vanmiddag een
discussie voeren over het positieve-actiebeleid. Dat wil ik echter niet
doen, omdat wij vanochtend ook hebben afgesproken, dat wij binnenkort
uitgebreid over dit beleid zullen spreken. De heer Houterman heeft dit stuk
naar de Raad getild vanwege de vraag of het een collegestuk is, dan wel een
stuk van wethouder Jonker. Het laatste blijkt nu het geval te zijn. Wat dat
betreft, hadden wij deze discussie niet behoeven te voeren. Wij zijn het
nog steeds eens met het uitgangspunt van het College Ä het pijnpunt van de
heer Houterman in de Commissie voor Economische Zaken enz. Ä voor wat
betreft hoe men met de gemeentelijke werkgelegenheid moet omgaan. De heer
Houterman maakt onderscheid tussen werkgelegenheid bij en in de gemeente
Amsterdam. Als bestuur hebben wij toch de taak, te zorgen voor voldoende
werkgelegenheid, ook binnen het ambtelijk apparaat. De heer Spit is
gelukkig vandaag niet zover gegaan als tijdens de begrotingsbehandeling in
de Commissie voor Economische Zaken enz., toen hij zei dat men het
gemeentelijk apparaat eigenlijk zou moeten terugbrengen tot het Zwitserse
niveau, hetgeen zou neerkomen op een inkrimping met 90%. Ik beschouw die
opmerking als nu niet meer van belang.
(De heer SPIT: Ik heb die opmerking nog steeds niet ingetrokken. Die
opmerking staat!)
Ja, maar u komt er vandaag niet op terug. U adstrueert ook niet waarom
u vindt, dat het apparaat dan beter zou functioneren. Ik heb uw voorstel
nog niet kunnen lezen. Ik vraag mij af waarom u nu een voorstel indient,
terwijl wij nog moeten spreken over het Kaderstellend ARA. Daarbij kunnen
wij uw opvattingen afwegen.
Mevr. VAN DER SLUIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil mij aansluiten bij
de eerste woorden van de heer Balai over de reden waarom deze notitie in
de Raad wordt besproken. De VVD-fractie heeft de notitie naar de Raad
getild. Zij heeft dat vooral gedaan vanwege de passage, dat de ambtelijke
werkgelegenheid op ten minste het huidige niveau moet blijven. Evenmin als
de VVD-fractie kan de fractie van D66 die passage onderschrijven. Wij zijn
uiteraard voor handhaving van de werkgelegenheid, maar dat behoeft niet per
se ambtelijke werkgelegenheid te zijn.
Wij zijn het ermee eens, dat de discussie over de Amsterdamse kerntaken
niet alleen gericht moet worden op de personele kosten en de lasten van de
arbeidsvoorwaarden. Daarnaast moet onzes inziens ook gekeken worden, in
hoeverre de gemeentelijke diensten en bedrijven een toegevoegde waarde
hebben.
In de notitie worden twee zwaarwegende argumenten genoemd om de
ambtelijke werkgelegenheid op het huidige niveau te houden, namelijk de
voorbeeldfunctie van Amsterdam op het gebied van het positieve-actiebeleid
en het feit, dat bij een kleiner concern þ dat is heel belangrijk þ de
mobiliteit van het personeel afneemt.
Het eerste argument, die voorbeeldfunctie, vinden wij ook belangrijk,
maar wij zien geen verband tussen een kleiner concern en het niet langer
kunnen vervullen van een voorbeeldfunctie. Dat heeft niets te maken met de
aantallen, maar wel alles met de verhouding allochtonen-vrouwen-autochtone
mannen en een verbetering van het werkklimaat voor allochtonen en vrouwen.
Wat de afname van de mobiliteit betreft merken wij op, dat deze onzes
inziens, juist in het licht van de ROA-ontwikkelingen kan worden vergroot.
Afspraken in die richting moeten weliswaar nog worden gemaakt þ het is dus
nog toekomstmuziek þ maar het behoort wel zeker tot de mogelijkheden.
Tot slot wijs ik erop, dat de fractie van D66 er niets voor voelt,
personeel in dienst te houden om personeel in dienst te hebben. Wij
verzoeken daarom de notitie op dit punt aan te passen.
Hetgeen de heer Houterman aankaartte in het kader van het vervullen van
vacatures, komt naar onze mening neer op een andere interpretatie van het
reeds bestaande beleid en daarom wil ik dit eerst nader bespreken in onze
fractie.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal het nog maar eens
herhalen: "Nederland voor de Nederlanders, ongeacht ras of huidskleur" ;. Ik
vind dus, dat buitenlanders, van welke huidskleur dan ook, niet in
gemeentelijke dienst moeten worden genomen. Aan de andere kant worden alle
kleurlingen en ook buitenlanders door het gebruik van de term " allochtonen"
þ overigens een raar woord þ op ‚‚n hoop geveegd, terwijl ik meen, dat
iemand van Surinaamse afkomst een Nederlander is en als Nederlander moet
worden beschouwd. Het woord "allochtoon" komt in mijn taalgebruik dus niet
zo erg veel voor.
Ik wijs er voorts op, dat de allochtonen die bij afdelingen en bedrijven
in dienst zijn, meestal in het laagste echelon worden aangetroffen. Mijns
inziens gaat van aanstelling van kleurlingen in de top van bedrijven een
zeer mooie voorbeeldwerking uit. In de top zouden naar verhouding evenveel
kleurlingen moeten worden aangesteld als aan de basis van het bedrijf
werken. Men kan dan zien hoe het personeel reageert. Als een kleurling
directeur is en het goed doet, worden aan de basis ook veel eerder
kleurlingen geaccepteerd. Uiteraard is het omgekeerde ook het geval.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. In de voorliggende notitie lees
ik, dat het aantal niet-Nederlandse personeelsleden ook nu weer is
toegenomen. Weliswaar niet in een zo grote mate als de gemeente graag had
gezien, maar toch... In de door de wethouder voor Personeelszaken, de heer
P. Jonker, ondertekende notitie bemerk ik een ondertoon van spijt daarover.
Ik lees tevens, dat de negatieve actie þ hier als positieve actie
omschreven þ om ondanks de hoge graad van werkloosheid bij voorkeur niet-
Nederlanders aan een gemeentelijke baan te helpen, voortgang zal vinden.
Een goed personeelschef, aangenomen om de taak waarvoor hij is ingehuurd,
naar behoren te vervullen, zal personeel recruteren naar geschiktheid voor
de desbetreffende vacature. Handelt betrokkene anders dan schaadt hij of
zij het bedrijf, in dit geval de gemeente. Beter gezegd: deze functionaris
gaat onverantwoord om met het gemeenschapsgeld. Dat hij of zij daarbij, bij
gelijke geschiktheid, wat weinig zal voorkomen, aan een Nederlander de
voorkeur zou geven, is vanzelfsprekend en terecht. Dat wethouder Jonker
hiermee het beleid volgt van zijn mede-dagelijkse bestuurders is tekenend
voor dit stadsbestuur, maar maakt hem uiteraard niet minder schuldig.
Ik prijs mij gelukkig, mij niet te kunnen vinden in dit door wethouder
Jonker bejubelde negatieve personeelsbeleid.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil drie vragen stellen.
Enkele weken geleden verscheen in Het Parool een verontwaardigde reactie
van Richter Roegholt op het voorkeursbeleid. Er zijn nog meer van
dergelijke verontwaardigde reacties gekomen. Schenkt de wethouder aandacht
aan dit soort reacties?
Gisteravond las ik voorts in Het Parool het bericht, dat de directeuren
van een aantal gemeentelijke diensten de medewerking aan een banenproject
voor allochtonen hadden opgezegd. Wat is daarvan de betekenis?
Verder wil ik de VVD-fractie vragen of zij meent, dat de gemeente bij
de vervulling van vacatures in de hogere functies discriminerend te werk
gaat.
Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. In november van het afgelopen
jaar heb ik de Commissie voor Economische Zaken enz. een notitie voorgelegd
over de uitvoering van het Programakkoord 1990-1994, onderdeel
Personeelszaken. Daarmee heb ik gehoor gegeven aan enerzijds de oproep om
het programakkoord geen dode letter te laten zijn, maar actief te werken
aan de uitvoering ervan en anderzijds vorm gegeven aan de uitspraak aan het
begin van deze raadsperiode, waarbij de wethouders heel persoonlijk
aangaven wat zij gingen doen en waarvoor zij de komende tijd stonden.
Het nut van het uitbrengen van de notitie is minder groot geworden, want
aangezien de periode vordert, moet alles zo ongeveer reeds in de planning
en het beleid zijn opgenomen. U kunt in de jaarlijkse begrotingsmissive ook
nalezen hoe de zaken inmiddels zijn ingevoerd. De notitie handelt dan ook
slechts over een zeer beperkt aantal onderwerpen, omdat de rest al staand
beleid is geworden.
De status van de notitie heb ik in de Commissie voor Economische Zaken
enz. ook zo aangeduid. Ik zeg dit aan het adres van de heer Houterman. De
status is ook niet meer of minder dan ik zojuist zei. Aan de andere kant
is het natuurlijk een goede zaak, dat de collega's weten waarmee men bezig
is en daarom is de notitie ook ter kennisneming in het College gebracht.
Vandaag wordt in het raadsdebat vooral aandacht besteed aan mijn
standpunt ten aanzien van de gemeentelijke werkgelegenheid. Ik ben van
mening þ uitdrukkelijk vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het
personeelsbeleid in de gehele gemeente þ dat er wel degelijk iets positiefs
over te melden is. Het werken bij een groot concern is voor werknemers in
een aantal opzichten aantrekkelijk. Sommige mensen willen het liefst bij
heel kleine bedrijven werken. Andere mensen hechten er waarde aan tot een
groot concern te behoren, omdat dat mogelijkheden biedt. Bij de gemeente
Amsterdam komt ongeveer elk beroep voor dat in Nederland denkbaar is. De
voorbeeldbundel bij de functiewaarderingssystemen van de gemeente is een
enorm dik pak papier omdat wij zeer veel verschillende functies hebben in
een apparaat dat een groot aantal zeer essenti‰le maatschappelijke taken
vervult. Dat heeft de medewerkers, die ook in termen van collegialiteit
samen met andere mensen voor de stad werken, heel veel te bieden. Ik vind
dat die waarde niet al te zeer uit de aandacht mag verdwijnen. Te zeer en
te vaak praten wij over het afstoten van allerlei taken omdat het niet meer
kan, omdat zij uit de tijd zijn of te duur zijn. Daar staat tegenover, dat
het niet zo kan zijn, dat wij uiteindelijk zeggen, dat het werken bij de
gemeente als zodanig van voorbijgaande aard is. Er is toekomst voor deze
gemeentelijke organisatie en het concernbelang verdient uitdrukkelijk ook
enige ondersteuning.
Mevr. Van der Sluis zegt, dat voor ieder organisatieonderdeel natuurlijk
wel de meerwaarde moet worden aangegeven. Dat ben ik volstrekt met haar
eens. Het kan niet zo zijn, dat ter wille van de aantallen allerlei
activiteiten in stand worden gehouden, maar ik plaats daar tegenover, dat
een heel groot deel van de taken die deze organisatie uitoefent, altijd in
enigerlei vorm voor deze stad zal moeten worden uitgeoefend. Ook als nieuwe
bestuurlijke structuren ontstaan, zal iemand met die taken moeten zijn
belast. De waarde is mijns inziens gelegen in het trachten, toch een
concern te blijven behouden dat de mensen carriŠreperspectieven biedt en
mogelijkheden om van de ene kant naar de andere kant van de organisatie te
gaan en uitdrukkelijk met andere diensttakken samen te werken omdat men
uiteindelijk allemaal onder ‚‚n werkgever valt.
Wij hebben het hier vaak over langs elkaar heen werkende diensten en
diensten die stammenoorlogen met andere voeren. Die situatie wordt
natuurlijk absoluut niet beter als men de diensten in organisatorische zin
helemaal uit elkaar trekt. Sterker nog, er dient te worden gewerkt aan het
ontstaan van meer "wij-gevoel" in de organisatie.
Nogmaals, waar het om de afwegingen gaat ben ik het helemaal eens met
wat hierover is gezegd. Op blz. 716 zijn die afwegingen ook nadrukkelijk
genoemd. Natuurlijk kan er af en toe wel eens wat uit, maar nogmaals, hier
is gepoogd het concernbelang te benadrukken.
Daar hoort ook het vorm kunnen geven aan het positieve-actiebeleid van
de gemeente bij. Ik ben het met de heer Balai eens, dat het wat slordig is
om zo maar weer aan de hand van een dergelijke notitie een positieve-
actiebeleid te voeren, want daarvoor is de notitie helemaal niet
geschreven. Bovendien heeft de Raad dan ook onvoldoende materiaal ter
voorbereiding daarvan gekregen. Ik wil hierover twee opmerkingen maken. De
eerste is dat het wel degelijk een argument is dat pleit voor het in een
organisatorisch verband houden van de gemeentelijke werkgelegenheid en niet
over te gaan tot het zo snel mogelijk verzelfstandigen en privatiseren van
taken, want het door de heer Houterman en in zijn voetsporen ook door de
heer Hulsman gepropageerde alternatief, te weten contract compliance, is
natuurlijk altijd een veel minder goede vorm. Als ik door een bepaalde
dienst op dit ogenblik via de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor die
diensttak iets zou willen laten bewerkstelligen, ligt dat moeilijker
wanneer dat alleen maar via contract compliance kan worden gedaan. Met
andere woorden, contract compliance is zeker geen evenwaardig alternatief
voor het in eigen beheer hebben van die diensttak.
Mijn tweede opmerking over het al of niet lukken of mislukken van het
positieve-actiebeleid is de volgende. Ik denk, dat wij in de Commissie voor
Economische Zaken enz. maar eens even stil moeten staan bij de meest
recente cijfers daarover. Daaruit blijkt namelijk, dat het positieve-
actiebeleid niet alleen voortgang heeft in termen van grotere aantallen
allochtonen in gemeentedienst, maar dat ook het bereiken van het
uiteindelijke doel, dat de gemeentelijke organisatie een afspiegeling dient
te zijn van de Amsterdamse bevolking þ dit betekent dus dat alle delen van
de bevolking in principe in gelijke mate in de
gemeentelijke organisatie voorkomen þ dichterbij is gekomen. Met andere
woorden, de instroom en het bestand aan allochtone personeelsleden beginnen
de gewenste afspiegeling te benaderen, terwijl bekend is dat de
samenstelling van de bevolking ook in andere zin verschuift. Er wordt dus
echt uitdrukkelijk ingehaald.
De heer Balai heeft nog gewezen op de registratie. In het stuk is een
en ander wel voorgerekend, maar in een heel klein lettertype en wat
onopvallend. De diensttakken die alle jaren hebben gerapporteerd, laten wel
degelijk diezelfde vooruitgang zien, al is deze iets minder spectaculair
dan het totaalcijfer aangeeft. Kortom, ik ben van mening, dat het
positieve-actiebeleid ook in principe voortgang vindt.
De meest opmerkelijke inbreng vanmiddag vond ik die van de heer Hofman.
Deze sprak een krachtige steun uit voor het beleid waar hij stelde, dat het
positieve-actiebeleid natuurlijk niet alleen de lager betaalde functies
betreft, maar ook voor de hoger betaalde functies geldt. Ook hier is het
weer deels een kwestie van tijd. De meeste mensen die bij de gemeente
beginnen, beginnen laag en klimmen later op naar hogere functies. Als de
tijd ons wordt gegund en de organisatie meewerkt, moeten wij binnen korte
tijd ook die doelstelling kunnen bereiken.
De VOORZITTER: Aan het adres van de heer Houterman wil ik ten overvloede
nog opmerken, dat het gemeentelijk voorkeursbeleid uiteraard ook wordt
toegepast op de Secretarie als het gaat om topfunctionarissen. Ook in dat
kader is de wethouder voor Personeelszaken "leading" in het
personeelsbeleid; hij is voorzitter van bestuurlijke selectieteams en
dergelijke. De co”rdinatie is dus perfect geregeld.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie is verheugd,
dat de wethouder bij de beantwoording in de "ik-vorm" heeft gesproken.
Daarmee is duidelijk aangegeven, dat de notitie van hem afkomstig is, zodat
de VVD-fractie de notitie niet voor kennisgeving behoeft aan te nemen. In
het openbaar willen wij echter wel verklaren, dat wij de notitie hebben
gelezen. Niet meer en niet minder.
(De heer VELDMAN: Waarom moet u die verklaring afleggen? Wij lezen onze
stukken toch allemaal.)
U leest uw stukken wel altijd, maar ik doe dat niet steeds.
Ten aanzien van de positieve actie is de VVD-fractie redelijk tevreden
waar het om onze kwantitatieve doelstellingen gaat, maar teleurgesteld in
de kwaliteit van onze doelstellingen, met name daar waar het de hogere
functies betreft. Met de opmerking van de wethouder voor Personeelszaken
in de sfeer van "komt tijd, komt raad" þ als wij maar lang genoeg wachten
dan stromen de mensen intern vanzelf wel door naar hogere functies þ dus
een afwachtende houding, gaat de VVD-fractie niet akkoord. Omdat een aantal
benoemingen, met name in de hogere functieklassen, behoort tot de
bevoegdheid van het College, zodat de Raad daaraan vooraf geen sturing kan
geven, vernemen wij, waar de wethouder voor Personeelszaken ons heeft
doorverwezen, graag van de portefeuillehouder voor Algemeen Bestuurlijke
en Juridische Zaken of deze op basis van vrijwilligheid bereid is, voordat
het College personen benoemt in de hoge directeursfuncties, eventueel in
beslotenheid bijvoorbeeld met de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad te overleggen, zodat wij het komend jaar bij topbenoemingen
uitzicht hebben op de benoeming van vrouwen en/of allochtonen.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. In tweede termijn heb ik niets
meer toe te voegen. Ik zou het echter wel op prijs hebben gesteld als de
wethouder zou zijn ingegaan op mijn redenering in eerste termijn. Bij de
stemming merk ik het echter wel.
De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de stukken van de vorige
vergadering niet meer bij me, maar ik meen, dat de in het voorstel van de
heer Spit verwoorde vragen in die discussie zijn meegenomen. Als dat niet
zo is, hoor ik dat graag van de wethouder en kunnen wij ons standpunt ten
aanzien van het voorstel van de heer Spit bepalen.
Mevr. VAN DER SLUIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb niet veel meer aan
mijn betoog in eerste termijn toe te voegen, maar ik wil er wel op wijzen,
dat het van belang is in de toekomst over de kerntaken te discussi‰ren.
Ik zou die discussie graag willen voeren aan de hand van een voorstel van
de wethouder.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind het erg prettig, dat wij
hier met ons allen als raadsleden over deze zaak spreken. Toen een
wethouderszetel vrijkwam bij D66, werd echter niet de heer Esajas
gekandideerd. Ik vond dat nogal vreemd en heb er toen ook iets over gezegd,
maar ik vind het wel prachtig, dat de Raad vertelt wat de afdelingen moeten
doen en wat de directeuren moeten doen. Wij zullen als Raad zelf echter het
voorbeeld moeten geven. Dat zie ik nog niet zo gauw gebeuren.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik zie niet in waarom het
personeelsbestand een afspiegeling zou moeten zijn van de
bevolkingssamenstelling in Amsterdam, want dan lopen hier vandaag of morgen
ook spuiters en snuivers rond. Ik meen, dat een goede personeelschef van
een concern alleen moet kijken naar de geschiktheid voor een vacature.
Daarnaast dient dan þ het is hier Nederland þ bij gelijke geschiktheid een
Nederlander te worden gekozen.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb de wethouder een vraag
gesteld over dat bericht over de directeuren van diensten dat gisteravond
in Het Parool stond en waarin zij verklaarden dat zij aan een bepaald
allochtonenproject niet meer wilden meewerken. Kan de wethouder daarover
wat meer vertellen?
Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb inderdaad verzuimd de
heer Spit in eerste termijn antwoord te geven. Ik weet niet of de heer Spit
aan de goede kant begint. In de eerste plaats is het zo, dat de ambtenaren
vallen onder de werking van de Ambtenarenwet 1929. Dit betekent dat
tegenover de eenzijdige bevoegdheid van een overheidsorgaan om iemand een
aanstelling te geven, hetgeen iets anders is dan de wederkerige verhouding
die een arbeidsovereenkomst impliceert, staat dat al die handelingen die
het overheidsorgaan pleegt tegenover een ambtenaar in veel situaties zijn
te toetsen door een heel bijzondere rechter, te weten de ambtenarenrechter.
Dat maakt het niet onmogelijk mensen te ontslaan. Alleen betekent dit, dat
aan zeer zware procedurele voorwaarden moet worden voldaan. In het verleden
þ de heer Spit kan er uit eigen ervaring ook over meepraten þ heeft de
ambtenarenrechter daaraan zeer strikte procedurele voorwaarden verbonden.
De kleinste procedurefout was al voldoende om een zaak te verliezen bij de
ambtenarenrechter. Ik constateer, dat in de feitelijke praktijk, zeker bij
het Ambtenarengerecht Amsterdam, enige verruiming is ontstaan. In de loop
der jaren hebben wij ook een heleboel ontslagzaken via de ambtenarenrechter
gewonnen. Het is overigens zo dat wanneer in het particuliere bedrijfsleven
iemand wordt ontslagen, wel degelijk ook een gerechtelijke toetsing nodig
is. Bij disciplinaire zaken dient de kantonrechter te worden ingeschakeld.
Dat zijn niet direct zaken die via de directeur van het arbeidsbureau
kunnen worden geregeld. Heel vaak moet men dus via de kantonrechter de
arbeidsovereenkomst laten ontbinden. Het bijzondere bij ambtenaren is, dat
de ambtenarenrechter vaak besluit, dat het ontslag ten onrechte is verleend
en dat de ambtenaar dus weer moet terugkeren. De kantonrechter daarentegen
concludeert vaak, dat het ontslag niet op de juiste wijze is verleend,
zodat een schadevergoeding dient te worden betaald. Hiervan gaat uiteraard
ook een psychologische werking uit. Men krijgt de ambtenaar namelijk weer
terug en dus waagt men die route vaak niet te bewandelen. Op lokaal niveau,
op dit punt geen wetgever zijnde, kunnen wij dit uiteraard niet veranderen.
Wel kunnen wij erop toezien, dat de feitelijke uitvoeringspraktijk steeds
beter en zorgvuldiger wordt. Dat heeft niet zoveel te maken met de
bepalingen in het ARA, die ruim genoeg zijn, maar wel met de
professionaliteit van de uitvoering ervan.
Nogmaals, als de heer Spit er behoefte aan heeft te bezien of iets is
te doen aan de bepalingen in het ARA, wil ik er best over rapporteren, maar
naar mijn idee zit het knelpunt veel meer in de feitelijke toepassing van
de regelgeving en het professioneel omgaan met het gegeven, dat men op
bepaalde punten struikelt bij de ambtenarenrechter en in andere situaties,
als de zaak anders wordt aangepakt, geen problemen ontmoet. Dat is toch een
stukje professionaliteit.
De vraag van mevr. Van der Sluis over het voeren van een
kerntakendiscussie vind ik van een dusdanige importantie, dat wij daarover
eerst collegeberaad moeten hebben.
(De heer HOUTERMAN: Eerst maar eens de verkiezingen afwachten!)
Ik weet niet of mevr. Van der Sluis weet welke enorme gevolgen het
starten van een kerntakendiscussie met zich brengt voor de organisatie en
of zij weet hoeveel tijd daaraan bestuurlijk dient te worden besteed,
gezien de ervaringen bij andere overheidsinstanties. Daarover dienen wij
ons echt eerst te beraden. Tot dusverre heeft het College op dit punt
nimmer het idee gehad, dat de kosten-baten-overwegingen tegen elkaar
opwogen, maar dat is ingegeven door ervaringen die een jaar of tien geleden
zijn opgedaan. Daarover zouden wij opnieuw moeten gaan nadenken. Op dit
ogenblik kan ik daarop geen antwoord geven.
Richting de heer Beaux wil ik nog herhalen, dat bij het positieve-
actiebeleid uitdrukkelijk ervan wordt uitgegaan, dat uitsluitend tot
benoeming van geschikte kandidaten moet worden overgegaan. Dat staat altijd
voorop. Het kan nooit zo zijn, dat met ongeschikte kandidaten verder wordt
gegaan.
De heer Hofman heeft nog opmerkingen gemaakt over het beleid van
politieke partijen ten aanzien van het opstellen van de kieslijst. Ik ben
benieuwd of de heer Hofman een en ander ook uitstrekt tot de lijst van de
Centrumdemocraten voor de volgende verkiezingen.
De VOORZITTER: Ik ben de heer Houterman nog een antwoord schuldig. Het
College is bereid om ten aanzien van topfunctionarissen op de Afdeling
Algemene Secretarie uiteraard ook het gemeentelijk voorkeursbeleid toe te
passen. Het College is echter niet bereid, in incidentele gevallen van
collegebevoegdheden af te wijken en de invulling van de vacatures tevoren
in welke commissie van advies en bijstand dan ook te bespreken.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Spit c.s. (nr. 261).
 
De heer BALAI (stemmotivering): Gezien het antwoord van de wethouder
achten wij het een goede zaak het gevraagde onderzoek te verrichten en
daarover aan de Raad te rapporteren. Wij steunen derhalve het voorstel.
De heer HOFMAN: Ik zal voor het voorstel stemmen, maar ik wijs wel op
de mogelijkheid, dat een ambtenaar wegens dringende redenen kan worden
ontslagen. Deze moet dan wel meteen worden verwijderd.
De heer PLATVOET: Voor de veiligheid zullen wij dit voorstel steunen,
mede gezien de ervaringen die wij in de "kwestie-V" hebben opgedaan met het
Ambtenarenreglement Amsterdam.
 
Het voorstel-Spit c.s. (nr. 261) wordt bij zitten een opstaan
aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige
raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
 
De notitie wordt voor kennisneming aangenomen, met inachtneming van de
door de leden Beaux en Bruyn gevraagde aantekening.
 
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 inzake het
beleid inzake minderheden naar aanleiding van het verslag, getiteld:
Amsterdam heeft iedereen nodig (Gemeenteblad afd. 1, nr. 216, blz. 763).
 
Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. Bij de
begrotingsbehandeling is al naar aanleiding van de missivetekst een
discussie gevoerd tussen leden van de commissie van advies en bijstand en
het College. Ik geef ogenblikkelijk toe, dat het niet gebruikelijk is een
werkplan in de Raad ter discussie te stellen, maar dat geeft wel aan hoe
wij tegen de uitvoering van dat beleid aankijken.
Kijken wij naar de prioriteiten die werden gesteld bij de
begrotingsbehandeling þ maar interessanter was eigenlijk nog de reactie van
het College op de opmerkingen van de zijde van de Raad þ en vervolgens naar
hetgeen waarop de aandacht wordt gericht bij de activiteiten ter uitvoering
van het beleid, dan moeten wij constateren, dat daarin een gat zit. Bij de
hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid gaat het wat de VVD-fractie betreft
dan vooral om het stimuleren van mensen in hun proces naar zelfstandigheid,
dus niet om hen afhankelijk te houden. In de voorstellen die ons hebben
bereikt, proeven wij dat nog te veel. Voor de VVD-fractie is de
ontwikkeling naar een multi-culturele stad een uitdaging. Wij zien het als
een uitdaging te komen tot ontplooiing van de verscheidene culturen die de
stad sterker maakt. Dat vergt investering in mensen en dat betekent þ
nogmaals wat de VVD betreft þ met name scholing en werkgelegenheid. Daarin
zit tegelijkertijd ook een link naar het emancipatiebeleid, zoals wij bij
eerdere gelegenheden al hebben vastgesteld.
Dienstverlening en hulpverlening zijn wat ons betreft niet de eerste
prioriteiten. Als men die punten als eerste prioriteit houdt, wordt te zeer
de indruk gewekt, dat migranten worden gezien als zwakke groepen. Het
collectief als zwakke groep! Dat is wat ons betreft absoluut niet het
geval. Net als bij witte Amsterdammers zijn er mensen die al
zelfstandigheid hebben verworven en op hen behoeven wij onze aandacht niet
te richten. Het gaat net als bij witte Amsterdammers om de mensen die het
nog niet zelfstandig kunnen, die de weg nog niet weten. Daarin moeten wij
hen als Gemeenteraad ondersteunen.
Ten aanzien van de toekomst van het minderhedenbeleid þ zo heet de
notitie die het College heeft aangeboden aan de Raad þ pleiten wij ervoor,
zoals wij ook eerder hebben gedaan, bij het nieuwkomersbeleid te werken aan
een coalitie tussen zwarte en witte mensen in Amsterdam. Er is namelijk
geen klap aan om een multi-culturele stad af te kondigen. Met die
afkondiging is die multi-culturele stad, met emancipatie en zelfstandigheid
voor iedereen, immers nog geen feit. Wij vragen het College op die
gedachtenlijn, waarover de portefeuillehouder ook iets zegt in het boekje
dat wij hebben gekregen en dat is getiteld: Amsterdam heeft iedereen nodig,
waarvan de strekking heel goed is, concrete voorstellen te ontwikkelen.
Wij hebben wel eens vaker gediscussieerd over de vraag op welke wijze
dat beleid vanuit de gemeente het best zou kunnen worden georganiseerd. Nu
gaat het ons niet zozeer om het organisatiemodel als wel om de werking van
het beleid waar wij het hier in overgrote meerderheid over eens zijn, zodat
het daadwerkelijk tot resultaten zal leiden. Wat ons betreft betekent dat
ook þ dat is een punt van discussie voor vanmiddag þ een samenvoeging van
de Bureaus Vrouwenemancipatie en Strategisch Minderhedenbeleid, juist omte
bereiken dat de deskundigheden die over en weer zijn opgebouwd een veel
bredere strekking krijgen en juist omdat die zaken veel raakvlakken met
elkaar hebben. Het is zonde, dat sectoraal en te veel gescheiden wordt
geopereerd, want daarvan zijn de mensen in de stad de dupe. Ik wacht de
discussie op dit punt verder af.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Vandaag bespreken wij het
minderhedenvraagstuk, niet het minderhedenprobleem, hoewel die twee woorden
vaak dicht bij elkaar liggen. Ik wil het onderscheid liever nog duidelijker
maken. Wij spreken over ons vraagstuk ten aanzien van de opvang van
minderheden. Dat is niet hun probleem, dat is ons probleem, dat is ons
vraagstuk. Het is ons vraagstuk hoe wij minderheden integreren in onze
maatschappij en hen daarbij tegemoetkomen. Dat moeten wij benaderen vanuit
de situatie, dat de Nederlandse wet ons opdraagt om burgers gelijk te
behandelen. Wij moeten hen gelijk behandelen als zij in gelijke
omstandigheden verkeren. Burgers die niet in gelijke omstandigheden
verkeren wel gelijk behandelen, is wederrechtelijk aan het
gelijkheidsprincipe. Dus moet worden bepaald þ ik ben het in dezen helemaal
eens met mevr. Van der Stoel þ welke burgers in een achterstandspositie
verkeren. Voor die burgers moeten wij een beleid formuleren dat hen
tegemoetkomt, ondersteunt en mogelijkheden biedt om de achterstandspositie
te verlaten en in een gelijke positie terecht te komen.
Het synoniem verklaren van allochtoon of minderheid aan "de burger in
een achterstandspositie" is een tweede onjuistheid die al te vaak voorkomt,
want er zijn ook voldoende Nederlanders die van oudsher in een
achterstandspositie verkeren en evengoed een stimulerend beleid behoeven.
Hoe doen wij dat? Wij doen dat door een speerpuntenbeleid, waarin
participatie in eerste instantie de boventoon dient te voeren. Participatie
in scholing en in werk. Dit geldt, nogmaals, niet alleen voor mensen uit
de zogenaamde minderheidsgroeperingen, maar ook voor zeer veel Nederlanders
in een achterstandssituatie.
Na die participatie komt de sociale integratie. Het is niet zo, dat men
met participatie de integratie heeft bewerkstelligd. Men moet die
integratie mogelijk maken, en wel door ruimte te scheppen. Bij integratie
gaat het er niet om, dat de mensen die moeten worden ge‹ntegreerd, zich
moeten aanpassen aan onze maatschappij, onze cultuur of onze
omstandigheden. Bij integratie moeten wij ruimte scheppen voor die mensen
om binnen te komen. Zij moeten die ruimte dan ook op hun eigen wijze goed
opvullen. Pas bij die synthese, bij dat bij elkaar brengen van
mogelijkheden, is er sprake van echte sociale integratie. Ik meen, dat men
in de nota die wij hier bespreken een serieuze poging doet, een beleid te
formuleren dat aan deze twee speerpunten, namelijk participatie en sociale
integratie, voldoet. Ik ben daar blij mee. Wel plaats ik hierbij twee
kanttekeningen.
Ten eerste vind ik, dat bij die sociale integratie de zelforganisatie
van deze groepen een zeer belangrijke rol moet spelen en dat het
gemeentebestuur daarbij ondersteunend te werk moet gaan Ä zowel op het
niveau van de stadsdelen als op dat van de centrale stad Ä en daarin een
specifieke verantwoordelijkheid heeft, die men niet kan afschuiven door een
adviesraad te benoemen die hierover adviseert. Men moet hierin een gericht
beleid voeren en hierover rapporteren. Als gemeentebestuur moet men ervoor
zorgen, dat men hierop democratisch kan worden gecontroleerd. Hierover
staat wel iets in de nota, maar de CDA-fractie vraagt om iets meer nadruk
op dit punt.
Ten tweede merk ik op, dat in de notitie wordt gesproken van een
facetbeleid. Nu ben ik nooit zo goed in het onderscheiden van categoriaal
beleid, facetbeleid en regionaal beleid. Als facetbeleid betekent, dat men
bij alle onderwerpen van het gemeentebestuur het facet minderheden bewust
in aanmerking zal nemen, ben ik bereid, dit "facetbeleid" te noemen. Als
het beleid moet zijn dat zeer specifiek moet zijn gericht op mensen in een
achterstandssituatie Ä dat is hier in eerste instantie nog altijd aan de
orde Ä meen ik, dat het veeleer categoriaal beleid moet zijn. Wij gaan hier
niet over woorden kibbelen, maar ik meen, dat men als gemeente een
categoriaal beleid moet voeren, gericht op mensen in een
achterstandssituatie en dat men, zodra men dat goed heeft vormgegeven, bij
de overige bestuurlijke taken het facet minderheden goed voor ogen moet
houden.
Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben in deze
Raad gekozen voor het facetbeleid. Dat is een keuze waar mijn fractie nog
steeds achter staat. Wij moeten dit ook goed uitvoeren. In de missive voor
1992 stond, dat het tempo, de kwaliteit en de kwantiteit van het
facetbeleid haperen. Dat is waar. Ik meen, dat wij er in de komende tijd
aandacht aan zullen moeten besteden, hoe wij dat zullen verbeteren. Verder
stond in de missive, dat het klimaat voor het minderhedenbeleid is
verslechterd.
Als ik het minderhedenbeleid van de afgelopen drie jaar overzie, kan ik
niet zeggen, dat wij reden hebben om "boe" of "bah" te roepen, maar ook
niet om tevreden achterover te leunen. Sommige zaken lopen goed, andere
zaken lopen niet goed. Ik noem enkele zaken die goed lopen, omdat ik ervan
uitga dat er vele positieve elementen zijn in het minderhedenbeleid. Ik
noem verder enkele zaken die op de rails staan en die mijns inziens heel
goed lopen. Zo komt er straks een Oosterse markt. Daarop kunnen wij trots
zijn in deze stad. Zo is de uitbreiding van de taalcursussen ook enorm
belangrijk voor de emancipatie van de migranten in deze stad. Zo werken de
adviesraden op een heel goede manier en vormen zij een brug tussen de
Gemeenteraad en de migrantenbevolking in deze stad. Dit zijn zaken waarop
wij als Gemeenteraad best trots kunnen zijn.
Er zijn ook zaken waarover mijn fractie zich grote zorgen maakt. Ik noem
het PAAP-project, dat in de pers uitgebreid aan de orde is geweest. Ik heb
begrepen, dat de wethouder hierop op een later tijdstip zal terugkomen. Ik
noem verder het vrouwenemancipatiebeleid ten aanzien van migrantenvrouwen,
zwarte vrouwen en meisjes. Wij hebben er in deze Gemeenteraad en in de
Commissie voor Sociale Zaken enz. meerdere malen op gewezen, dat specifiek
voor de migrantenvrouwen een beleid moet worden ontwikkeld, dat het nu
belangrijk is, dat migrantenvrouwen zichtbaar worden in deze stad en dat
zij er ook hun plek krijgen, op een andere manier dan tot nu toe. Ik meen,
dat zij ook als een soort voorbeeldfunctie kunnen gaan functioneren. Ik heb
twee jaar geleden van de wethouder voor Vrouwenemancipatie de toezegging
gekregen, dat wij samen met de organisaties van migrantenvrouwen en van
migrantenmeiden om de tafel zouden gaan zitten om samen met hen een beleid
te voeren. Dat is nog steeds niet gebeurd. Ik zou graag willen, dat het dit
jaar nog gebeurt. Ik vind het jammer, dat de wethouder voor
Vrouwenemancipatie er nu niet is; ik moet hierop nu de co”rdinerend
wethouder voor Minderhedenbeleid aanspreken. Dat is niet de bedoeling. Bij
facetbeleid is namelijk elk collegelid verantwoordelijk voor zijn of haar
beleid. Ik geef de co”rdinerend wethouder voor Minderhedenbeleid mee, te
vragen, dat dit beleid ten aanzien van migrantenvrouwen en migrantenmeiden
dit jaar nog gestalte krijgt.
(Mevr. VAN DER STOEL: Betekent dit, dat u het omgekeerde niet wilt? Als
u er zo de nadruk op legt, dat de emancipatie van vrouwen vooral bij
het Bureau Co”rdinatie Vrouwenemancipatie berust, meent u dan dat het
Bureau Strategisch Minderhedenbeleid zich daarvan verre kan houden?)
Neen, absoluut niet; daarmee moet men samenwerken, maar wij hebben
gekozen voor facetbeleid. Dan kan men dus niet met de vinger wijzen naar
‚‚n wethouder, in casu de co”rdinerend wethouder voor Minderhedenbeleid.
Hij co”rdineert slechts. Het gaat erom, dat de andere wethouders ook hun
werk moeten doen en dat men ook met de zweep naar hen toe moet gaan. Het
mankeert in de andere portefeuilles vaak aan minderhedenbeleid. Dit is een
voorbeeld van een onderwerp waaraan meer moet worden gedaan.
Een ander voorbeeld is de werkloosheidsbestrijding. Er zijn wel
bedrijven die zich bereid hebben verklaard, iets meer te doen aan de
werkgelegenheid van migranten, maar ik meen, dat wij als Gemeenteraad veel
meer inspanning kunnen plegen dan wij nu doen. Wij hebben bij het Bureau
Strategisch Minderhedenbeleid een werkplan behandeld, waarbij is gekozen
voor een speerpuntenbeleid, waarin ik mij kan vinden.
Enkele punten uit dat beleid hebben extra aandacht nodig. In dit verband
is het jeugdbeleid genoemd. Ik meen, dat wij daaraan heel veel aandacht
moeten besteden. Wij zeggen terecht, dat 50% van de kinderen tussen 0 en
12 jaar migrantenkinderen zijn. Als wij dat weten, vind ik, dat wij nu een
toekomstgericht beleid moeten ontwikkelen, omdat het heel belangrijk is,
dat deze kinderen als zij straks van school komen niet de nadelen hebben
van de jongeren die nu in Amsterdam leven. Ik wijs maar op de problematiek
van de Antilliaanse jongeren. Wij kunnen nu een goed jeugdbeleid maken,
opdat de jongeren die straks van school komen een gelijkwaardige en goede
plek in deze maatschappij zullen krijgen.
Een ander punt waarover mijn fractie zich grote zorgen maakt, is het
nieuwkomersbeleid. Daarbij doel ik niet in de eerste plaats op de
onderwijspoot daarvan; dat loopt wel, behalve dat de gebouwen waarin men
les krijgt in erbarmelijke staat verkeren. Als het regent, zitten de
leerlingen in de regen, de verwarming deugt niet, de toiletten zijn stuk
enz. Als ik op werkbezoek ga in dat soort gebouwen, schaam ik mij als
Gemeenteraadslid werkelijk, dat wij kinderen daarin durven op te vangen.
Dit moet worden verbeterd.
Een ander punt dat eveneens grote aandacht behoeft is de opvang in het
nieuwkomersbeleid. Ik vind, dat deze nog steeds zoek is. Dat is iets wat
absoluut veel beter kan. Ik wijs in dit verband op de problematiek van de
Antilliaanse jongeren. Wij hebben hierover een nota geschreven. Ik meen,
dat deze opvang veel beter kan. Als wij in Amsterdam Zuidoost zien in welke
omstandigheden Antilliaanse jongeren leven, meen ik, dat wij dit niet lang
zo moeten laten voortduren.
Een ander punt dat heel belangrijk is en dat het Bureau Strategisch
Minderhedenbeleid zou kunnen aanpakken, is het vormen van een brug tussen
de autochtone bevolking en de allochtone bevolking, in samenwerking met het
Bureau Bestuurscontacten. Het zou goed zijn als wij in de komende periode
samen met deze bureaus een aantal gesprekken zouden kunnen voeren met
belangrijke Amsterdamse mensen om te bezien, hoe wij deze stad tot een echt
multi-culturele stad kunnen maken. Het Bureau Strategisch Minderhedenbeleid
heeft de belangrijke functie via een aanjaagfunctie portefeuille-
overstijgend, om samen met de adviesraden voor minderheden en met de
Commissie voor Sociale Zaken enz. te komen tot een werkelijk multi-
culturele stad. Dit kunnen wij echter niet zonder de migranten en hun
organisaties.
Ik vraag eigenlijk, met de migrantenorganisaties samen te werken en de
positie van de migranten te verbeteren. Het vertrouwen van de
migrantenorganisaties is heel belangrijk. Ik wijs nogmaals op de
problematiek van de Antillianen, die wij alleen maar kunnen oplossen als
wij dat samen doen met de Antilliaanse gemeenschap. Ik weet, dat er een
stuurgroep is gevormd. Ik hoop, dat daarin Antillianen zitten, want zonder
de kennis van de migranten zelf komen wij niet ver. Amsterdam is er voor
iedereen. Amsterdam heeft iedereen nodig, van welke kleur dan ook.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ik begin met de zin waarmee
mevr. Oedayraj Singh Varma eindigde: Amsterdam heeft iedereen nodig, van
welke kleur dan ook. Het gaat om de toekomst van de stad. Dat moet een
leefbare stad zijn, waar verschillende bevolkingsgroepen met elkaar in
harmonie kunnen samenleven en samenwerken, in het kader van een sterk
veranderende bevolkingssamenstelling.
In een stad met ruim 700.000 inwoners zijn 200.000 burgers van niet-
Nederlandse afkomst; 50% van de schoolkinderen zijn migrantenkinderen. De
toekomst hangt er dan ook in hoge mate van af hoe wij deze tweede generatie
kinderen een volwaardige plaats in onze samenleving bieden. De
veranderingen gaan snel. In sommige wijken gaan zij sneller dan in andere.
Nieuwbouwwijken vergrijzen en verkleuren. Ouderen hebben vaak moeite met
de snelle veranderingen. Men ziet, dat generatieconflicten soms worden
vertaald in zwart/wit-tegenstellingen. Daarop moeten wij alert zijn.
Natuurlijk redden vele van onze migranten het prima, maar er zijn ook
problemen. Daarvoor sluiten wij onze ogen niet. Ik noem de problemen van
jongeren die zich niet thuisvoelen en die tussen wal en schip vallen. Op
hen moeten wij het beleid richten. Zij spijbelen, zij veroorzaken overlast,
zij plegen delicten. Dat moeten wij zien te voorkomen door een goed beleid.
Mensen, jong en oud, uit welke groep dan ook, moeten zich thuisvoelen in
deze stad en moeten niet worden gediscrimineerd.
Het is toch buitengewoon belangrijk, dat meer dan een kwart van de
Amsterdamse bevolking ook kan deelnemen aan het sociale, economische en
culturele leven in deze stad? Daartoe moeten mogelijkheden worden
gecre‰erd. De overheid moet meewerken aan het wegnemen van belemmeringen.
De dienstverlening moet worden aangepast en er moet een dialoog ontstaan
tussen de verschillende groepen. Daarvoor is het nodig Ä dit probleem komt
iedere keer weer om de hoek kijken Ä dat men de taal spreekt en dat men kan
communiceren, omdat er anders belangrijke zaken misgaan in dit hele proces.
Dit is het kader.
De vraag die wij onszelf in deze ingewikkelde situatie kunnen stellen
is: deugt het beleid? Het antwoord van de PvdA-fractie daarop is: ja.
Bovendien kunnen wij stellen, dat de beleidsuitgangspunten breed worden
gedragen. De prioriteiten die wij binnen dat beleid hebben gesteld worden
gedeeld op het terrein van onderwijs, werk, huisvesting en
racismebestrijding.
De volgende vraag is: voeren wij dat beleid voldoende en correct uit?
Neen, meent mijn fractie. De uitvoering van het beleid ontmoet de nodige
kritiek. Trekken wij ons die kritiek aan? Ja, natuurlijk. De kritiek is
vooral gericht op het tempo waarin wij het beleid uitvoeren en op het
effect dat dat beleid heeft.
Naast die constatering moeten wij ons ook de vraag stellen wat wij dan
wel goed doen in de uitvoering en wat er op de rails staat. Ik noem in
telegramstijl een aantal zaken waarvan ik vind, dat zij nuttig zijn, dat
zij kunnen worden uitgebreid en dat wij daarmee goed bezig zijn.
Ik noem Neon-West. Ik noem het Pleinenplan. Ik noem heel nuttige zaken
als projecten voor moeders en kinderen als Opstap, Capabel, Klimrekje. Ik
noem zaken die in samenwerking met het bedrijfsleven tot stand komen zoals
de Vrijhaven. Ik noem de Uitheemse markt. Ik noem de samenwerking met delen
van het bedrijfsleven, zoals de KLM. Wij hebben stappen voorwaarts gezet
op het gebied van het onderwijs en van het nieuwkomersbeleid. Bij de
begroting hebben wij 1,5 miljoen gulden als prioriteit aangegeven. Ook
daarvan kunnen wij zeggen, dat het meer en beter kan.
Hoe zou het meer en beter kunnen? Ik meen, dat het van het grootste
belang is, dat wij blijven samenwerken met adviesraden en zelforganisaties,
dat wij alle gemeentelijke afdelingen, bedrijven en diensten toetsen op hun
werkwijze en op het effect daarvan. Dat geldt niet alleen voor onszelf als
gemeente, maar ook voor de mensen met wie wij samenwerken, die wij subsidie
geven. Ik vind, dat wij aan de hand van werkplannen en jaarverslagen
gesubsidieerde instellingen moeten controleren en dat wij moeten afrekenen
op datgene wat in de subsidievoorwaarden staat en wat men heeft gedaan.
Hetzelfde geldt voor categoriale instellingen. Het geldt eigenlijk voor
iedereen, dus ook voor de adviesraden. Ook wij rekenen af. Dat doen wij
over een jaar bij de verkiezingen. Dan worden wij ook gecontroleerd en
ge‰valueerd.
Als de Raad een beleid van positieve actie vaststelt en als het College
de diensthoofden vraagt te rapporteren, hoe is het dan mogelijk, dat
sommigen geen antwoord geven? Heeft het College inmiddels van al die
diensthoofden antwoord gekregen op de vraag hoe het beleid loopt? Als dat
niet het geval is, kan de Raad niet controleren of zijn beleid wordt
uitgevoerd. Dat is toch waarvoor wij hier zitten?
Welk instrument gebruiken wij om ons beleid uit te voeren? Dat is het
Bureau Strategisch Minderhedenbeleid. Wij hebben voor deze weg gekozen. Wij
staan daar nog steeds achter, evenals achter het facetbeleid. Ik heb wel
vragen over de personeelssterkte van het bureau. Het gaat om een ambitieus
programma dat door weinigen moet worden uitgevoerd. De klus is groot en wij
hebben er haast mee.
Mevr. VAN DER GIESSEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van D66 heeft
zich in de commissie van advies en bijstand bij monde van de heer Esajas
niet onbetuigd gelaten over de nota. Hij heeft duidelijk gesteld hoe hij
erover dacht. De VVD-fractie heeft het punt naar de Raad getild en
voorgesteld om een ander instrument in te stellen en de bureaus voor
vrouwenemancipatie en voor minderhedenbeleid samen te voegen. Mijn fractie
ziet daartoe op dit moment geen noodzaak, juist omdat in de lijnsectoren
en bij de stadsdelen een reductie is opgetreden van de capaciteit voor
minderhedenbeleid. Daarom vinden wij het van het grootste belang, dat er
op dit moment bij de centrale stad nog een herkenbaar bureau is, dat het
minderhedenbeleid effectief ondersteunt.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb het verslag
Amsterdam heeft iedereen nodig met plezier gelezen. Het is informatief. Het
sympathieke is, dat het is gericht op integratie. Ik sta daar volkomen
achter.
Toch kunnen wij wel constateren, dat het minderhedenbeleid de laatste
jaren niet erg veel heeft opgeleverd, in elk geval niet zoveel als wij
hadden gehoopt. Wij moeten zelfs constateren, dat de werkloosheid onder
Surinamers is toegenomen. Deze bedraagt nu ongeveer 40%, terwijl deze een
aantal jaren geleden 20% lager lag. Dit is een pijnlijk feit om te
constateren.
Ik kwam in het verslag een uitspraak tegen van oud-minister Albeda, die
stelde: wij doen eigenlijk niets met de instroom van de mensen; wij
activeren hen niet genoeg. Waarschijnlijk is dat waar. Ik las in de nota,
dat het College van mening is, dat de werking van het Jeugdwerkgarantieplan
moet worden uitgebreid en vergroot. Ook dat vind ik een prima streven. Ik
zou alleen wel van het College willen weten hoe het meent, dat dit kan.
Ik heb ook gelezen, dat slechts 3% van de bedrijven in Amsterdam zich
daadwerkelijk inspant om minderheden in dienst te nemen. Dat is wel bitter.
(De heer HOFMAN: Het zijn juist wel de grote bedrijven.)
Het zet toch veel te weinig zoden aan de dijk. Ik meen, dat wij wat dit
betreft toch niet zonder sancties kunnen. Ik wacht nog steeds op de Wet
bevordering arbeidskansen.
Ik vind ook, dat wij in het algemeen een politiek zouden moeten voeren
die ertoe leidt, dat de werkloosheid wordt tegengegaan. Ik heb met veel
enthousiasme het manifest over de ecotax-plus gelezen. Dat is het idee,
arbeid te ontlasten en grondstoffen en energie te belasten. Dit betekent
geen belasting meer op inkomsten uit arbeid, maar vooral wel op
grondstoffen en energie.
(De heer BEAUX: Bedoelt de heer R.H.G. Van Duijn werkelijk, dat hij
bedrijven zou willen verplichten, hier-niet-thuishorenden in dienst te
nemen?)
Die mensen horen hier best thuis.
(De heer BEAUX: U zou die bedrijven willen verplichten, die mensen aan
te nemen?)
Ja.
(De heer BEAUX: Dat is een slecht nummer.)
Mensen die hier zijn, moeten niet worden gediscrimineerd. Zij moeten
worden opgenomen in het bedrijfsleven.
(De heer BEAUX: Neen, u wilt die bedrijven daartoe verplichten.)
Ik was nu met iets heel anders bezig, namelijk het idee van de ecotax-
plus. Als men dit idee zou uitvoeren en dus arbeid zou ontlasten, zou men
werkgevers aanmoedigen mensen in dienst te nemen die dan niet door allerlei
premies, heffingen en belastingen een zware last vormen voor het bedrijf.
Anderzijds vindt er door belasting op energie en grondstoffen
waarschijnlijk een veel milieuvriendelijker en zorgvuldiger produktie
plaats.
(De heer VELDMAN: Ik ben toch bijzonder benieuwd, hoe u de relatie
tussen het een en het ander kunt waarmaken. Ik ben benieuwd, hoe bij
milieuvriendelijke produktie specifiek plaats is voor
vertegenwoordigers van groepen die nu niet aan de bak komen. Wilt u mij
dat duidelijk maken?)
Ik bedoel, dat deze zaken naast elkaar zouden moeten worden gedaan. De
Wet bevordering arbeidskansen moet worden ingevoerd Ä ik meen, dat uw
fractie in de Tweede Kamer daar ook achter staat Ä en daarnaast vind ik,
dat het goed zou zijn de ecotax-plus in te voeren. Dat is niet de
bevoegdheid van gemeenten, maar niettemin zou hieraan ook vanuit gemeenten
en vanuit partijen kunnen worden gewerkt. Ik meen trouwens, dat men zou
kunnen overwegen een veel algemener en minder categoriaal gericht beleid
te gaan voeren. Men zou kunnen overwegen, het minderhedenbeleid als zodanig
af te schaffen en in het algemeen een politiek te voeren die er energieker
op is gericht, mensen met weinig kansen aan het werk te krijgen en
werkloosheid tegen te gaan.
(Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Het facetbeleid hebben wij speciaal zo
opgezet, dat het in alle facetten van het gemeentelijk beleid werkt.
Wij merken echter, dat het niet uit de verf komt. Als u nu het
minderhedenbeleid gaat opheffen, wat gebeurt er dan met die groep?
 
Er
moet toch een minderhedenbeleid zijn om een en ander te kunnen
controleren en aanjagen? Als u het minderhedenbeleid opheft, betekent
dat, dat u 27% van de Amsterdamse bevolking ontkent.)
Neen, er moet een aanjaagbeleid zijn om iedereen die werkloos is aan
werk te helpen, speciaal jongeren. Dat is iets wat voor mensen van alle
huidskleuren in gelijke mate geldt. Men kan zich ook afvragen in hoeverre
minderheden nog minderheden zijn. Het gaat nu om ongeveer een kwart van de
bevolking, terwijl het bij kinderen van 0 tot 12 jaar gaat om de helft. Het
begrip "minderheden" begint een relatief begrip te worden.
Ik ben wel met de andere sprekers in de Raad van mening, dat de opvang
van nieuwkomers zeer dringend noodzakelijk is. Ik ben het op dit punt ook
met de wethouder eens, voor zover ik zijn mening in dit verslag heb kunnen
terugvinden.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Als ik zo de toespraken
beluister, hoor ik spreken over Antillianen en Surinamers. Ik zeg als
Centrumdemocraat: deze mensen zijn geen Antillianen en bijna nooit
Surinamers. Wij spreken hier toch ook niet over Friezen, Groningers,
Drenten of Limburgers? Wij spreken hier over Nederlanders. Surinamers zijn
bij mijn weten al vele jaren Nederlanders. Wij moeten hen dus niet in een
apart hokje zetten. Wij moeten hen ook niet tot de minderheden rekenen.
Wat de Antillianen betreft beklemtoon ik, dat de gemeente Amsterdam er
bij de minister op aandringt, dat het scholensysteem op de Nederlandse
Antillen wordt veranderd. De Antillen horen bij Nederland. Er zou op de
scholen op de Antillen toch fatsoenlijk Nederlands aan de kinderen moeten
worden geleerd, en niet een kruising tussen weet ik wat en Spaans. Dat vind
ik belangrijke zaken.
Verder vind ik, dat wij niet al te veel moeite moeten doen om Turken,
Marokkanen en aanverwante artikelen hier al te veel faciliteiten te geven,
want een Nederlander heeft in Marokko of in Turkije ook geen enkele
faciliteit. Daar zegt men ook niet: als je een cursus Turks wilt volgen,
zullen wij die wel voor je betalen. Dat is allemaal nonsens. Mensen die
iets willen leren, moeten dat in eerste instantie zelf betalen. Als zij de
cursus hebben voltooid en als het een cursus was die door de gemeente wordt
gegeven, kan men hen als premie een douceurtje geven. Dan stimuleert men
de mensen, maar nu worden zij op cursussen gezet waarvan ik mij afvraag of
die mensen daarop nu zo happig zijn. Zij gaan alleen maar op die cursus
omdat zij willen tonen, dat zij toch wel een beetje Nederlands willen leren
om hun uitkering niet in gevaar te brengen.
Ik herhaal, dat ik er een hekel aan heb dat Surinamers hier Surinamers
worden genoemd. Zij zijn geen Surinamers, maar uit Suriname afkomstige
personen. Daarmee wordt de groep minderheden een stuk kleiner. Dan spreken
wij over echte minderheden, over buitenlanders, die wat mij betreft hier
geen faciliteiten moeten hebben.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht wordt gezegd,
dat de veronderstelling van eindigheid van de migratie achterhaald bleek
te zijn. Dat is een huichelachtige opmerking, want de Burgemeester als
drijvende kracht achter het migratiebeleid heeft de gedachte aan de
be‰indiging van de migratie altijd verworpen en daarnaar gehandeld. Hij
heeft altijd een beleid voorgestaan dat in feite op een politiek ten nadele
van de Nederlandse bevolking van Amsterdam neerkomt. Terwijl dat beleid met
oproepen tot tolerantie werd gecamoufleerd, werden Nederlanders van alle
leeftijden en beroepsgroepen uit hun onleefbaar geworden buurten verdreven.
Daarbij speelde de criminaliteit van allochtonen een sinistere rol. Kortom,
het gehele sociale weefsel van de in de voorheen Nederlandse buurten werd
vernietigd. Klachten daarover werden verdoezeld of met de opmerking
racistisch afgedaan. In de voordracht staat in dit verband slechts, dat met
name de oudere generatie soms moeite heeft met de snelle veranderingen in
portieken en straatbeeld. Dat ook jongeren zich in sterke mate van het
gevoerde beleid afkeren, wordt verzwegen. De Raad blijft onder leiding van
de burgemeester zijn oorlog tegen de Nederlanders voeren.
Door het voorrangsbeleid op alle fronten zullen de vooruitzichten van
alle Nederlanders in Amsterdam verder verslechteren. Van hen wordt een
ongehoorde inspanning gevraagd die slechts hun eigen verdere verdrijving
tot gevolg zal hebben. Van buitenlanders wordt slechts een minimale
inspanning ge‰ist. Want, aldus de voordracht, de mate waarin men tot
culturele integratie wil overgaan, is een keuze die door de migranten zelf
moet worden gemaakt. Het gevoerde wanbeleid blijkt ook uit het feit, dat
over de thans voorgestelde koers alleen overleg is gepleegd met de
adviesraden van minderheden. Overleg met de organisaties van de eigen
Nederlandse bevolking vond men blijkbaar overbodig. Dan zou men kunnen
worden geconfronteerd met de groeiende ontevredenheid onder de
Nederlanders. Uit het overleg met de minderheden kwam het verslag
"Amsterdam heeft iedereen nodig" voort. Die titel is natuurlijk onzin.
Amsterdam kan om te beginnen ‚‚n man missen als kiespijn.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Eigen volk eerst is voor mij niet
slechts een leuze. Neen, voor de belangenbehartiging van de eigen
bevolking, voor het behouden van de eigen identiteit zet ik mij ten volle
in. Deze inzet staat in schril contrast met de eigen-volk-laatst-visie van
het merendeel van de Raad. Het bewust gevoerde anti-ons-voorkeursbeleid,
brengt ons thans bij een minderhedenbeleidsaankondiging: Amsterdam heeft
iedereen nodig. Amsterdammer, Jan Salie, bal gehakt, men bakt er zonder de
hier-niet-thuishorenden niets van. Zij zijn zo nodig die Surinamers,
Antillianen, Ghanezen, Koerden, Turken, Marokkanen en hoe al die anderen
ook mogen heten. Zonder hen, Amsterdammer, red jij het niet! Je hoort de
Amsterdammer tegenstribbelen: ja maar wij hebben het toch altijd zelf
gedaan? Niets mee te maken zak, zo staat in dit verslag, je hebt ze nodig,
zonder hen red je het niet. Vanmorgen kwam ik nog in gesprek met een jong
echtpaar. Dat was niet zo erg blij met die Antillianen in de Bijlmermeer
met wie mevr. Oedayraj Singh Varma zo blij is. In de Bijlmermeer scholen
hele groepen criminele Antillianen samen, aldus deze mensen. De kinderen
kunnen bijvoorbeeld alleen nog maar onder begeleiding naar de
Nellesteinschool gaan.
(Mevr. GREWEL: Is de Voorzitter met mij van mening dat ons
rechtssysteem faalt als iemand veroordeeld wordt wegens racisme en toch
gewoon doorgaat met het uitslaan van een bepaald soort smerige taal?)
Ten eerste is de veroordeling nog niet uitgesproken en....
(De VOORZITTER: Mevr. Grewel overvalt mij met deze vraag. Als zij in
discussie treedt met mensen die zich van onprettige taal bedienen,
lijkt het mij niet de bedoeling de Voorzitter dit soort vragen te
stellen.)
(Mevr. GREWEL: Het was meer een filosofische vraag over het resultaat
van veroordelingen.)
(De VOORZITTER: Wij zullen daarover nadenken. Uiteraard zijn de
kranteberichten over deze veroordeling ons niet ontgaan.)
Wat ik verder zeg zal niet prettig klinken, maar het is mij verteld door
mensen die het hebben ervaren en voor wie die ervaring niet zo prettig was.
Kort geleden is in de Bijlmermeer een Nederlander onder zeer ernstige
bedreiging van met messen en pistolen bewapende Antillianen van zijn
sieraden beroofd. Een vrouw op de fiets, met kind voorop, is aangevallen.
Het kinderzitje met het kind erin werd op zijn kop gezet en leeggeschud.
De vrouw werd op zeer hardhandige wijze van haar ringen beroofd. Haar
oorringen werden uit haar oren gescheurd. De Politie zou ter completering
van het boek der verdachten eens kunnen beginnen met deze lieden te
fotograferen.
Ik zou met vermelding van dergelijke feiten nog wel een uur kunnen
doorgaan. Wij hebben dit tuig absoluut niet nodig, maar blij klinkt in deze
beleidsnota door, dat de bevolking van Amsterdam thans voor meer dan
200.000 mensen bestaat uit hier-niet-thuishorenden en dat in de
leeftijdscategorie 0 tot 12 jaar het percentage al 50 is.
Vertegenwoordigers van politieke partijen die hiermee blij zijn, de meesten
in deze Raad, die dit doelbewust bewerkstelligen, gaan in zogenaamde
portiekgesprekken de Amsterdammer vertellen hoe hij zich aan de gewijzigde
situatie moet aanpassen, aanpassen en aanpassen, want vluchten kan niet
meer.
Ik maak mij zorgen om het heden en de toekomst van dit land en deze
stad. Ik zal dan ook niet alleen niet instemmen met de voorliggende
voordracht, maar ik zal mij ten volle inzetten voor het verkrijgen van een
menswaardige veilige stad. Ik zal mij verzetten tegen de door de
Amsterdammer als ongewenst ervaren multi-culturele verpaupering van onze
stad. Ik zal de Amsterdammer steunen in zijn verzet tegen deze multi-
raciale hutspot en mij inzetten voor het herstel van een gezonde
Amsterdamse leefgemeenschap waarin voor de criminele, parasiterende en
illegale vreemdelingen zeker geen plaats is.
(Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Wij zullen ons ervoor inzetten, dat u hier
niet meer terugkomt de volgende keer om in deze Raad uw onzin uit te
kramen.)
Dat maakt de Amsterdammer wel uit.
(De heer HOUTERMAN: En u maakt het licht uit.)
(De heer HOFMAN: Ik wil mevr. Oedayraj Singh Varma aanraden eens in de
eigen fractie te kijken.)
 
De discussie wordt geschorst.
 
De vergadering wordt om 16.37 uur geschorst tot 19.30 uur
 
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde:
 
29
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1992 tot
vaststelling van het bestemmingsplan Vietnamweide (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 225, blz. 969).
 
en
 
30
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot
het bouwrijp maken en inrichten van de Vietnamweide, deel
uitmakende van het ABN/AMRO-project (Gemeenteblad afd. 1, nr.
226, blz. 1055).
 
Hierbij komen tevens aan de orde:
 
Adres van 12 april 1993 van A.P. de Jong, namens de Stichting
Kritisch Faunabeheer, inzake de waarde van de Vietnamweide.
 
Adres van 13 april 1993 van G. Schnack inzake de wijziging van
het bestemmingsplan Vietnamweide.
 
Adressen van 12 en 15 april 1993 van respectievelijk R.
Braches, mevr. M. Braches-Kronenberg en K. Wagenaar inzake de
inrichting van de Vietnamweide.
 
De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. Bij het onderwerp
Vietnamweide staan voor het Amsterdamse stadsbestuur twee
reputaties op het spel. De ene betreft de bestuurskracht die wij
opbrengen rond grote projecten en belangrijke afspraken over
economie en werkgelegenheid. De tweede reputatie heeft betrekking
op de manier waarop het Amsterdamse stadsbestuur naar de
bevolking luistert. Eigenlijk zijn dat ook de reputaties die bij
een ander, in deze vergadering te behandelen onderwerp, te weten
lijn 16, aan de orde zijn.
Bij het onderwerp Vietnamweide hebben wij te maken met een
convenant met de ABN/AMRO, de tweede werkgever in Amsterdam, een
niet gering belang dus en wat de PvdA-fractie betreft ook geen
anoniem belang. Daar staat tegenover dat in de voordracht van het
College heel redelijk wordt beargumenteerd waarom op de
Vietnamweide moet worden gebouwd. De PvdA-fractie kan die
argumenten in grote lijnen overnemen, maar heel veel mensen
hebben hun bezwaren tegen het gebruik van de Vietnamweide
behouden en dat is dus voor deze Gemeenteraad een probleem. Wij
hadden liever gezien, dat iedereen door het College was
overtuigd. Er bestaat dan ook de neiging, niet alleen in de Raad,
maar ook bij de actiegroep in Buitenveldert, om nog op het
laatste moment alternatieven aan te dragen. Wij vinden dat
dermate serieus, dat wij daaraan tot het laatste moment meedoen.
Ook deze week hebben wij nog in tal van telefoongesprekken þ dank
aan ieder die heeft opgebeld þ een aantal dingen doorgenomen en
uiteengezet. Voor de PvdA-fractie gelden voor die "alternatieven
op de valreep" twee normen. Zo mag het geen spel worden voor de
publieke tribune in de trant van "kan het tennispark naar
Zuidoost worden verplaatst?" en dergelijke. Dat idee lag zo ver
buiten het onderwerp, dat wij er in elk geval om moesten lachen,
maar het is ook niet eerlijk tegenover mensen, die gefundeerde
bezwaren hebben tegen wat gebeurt, met schijnoplossingen te
komen.
Onze tweede norm is, dat oplossingen en alternatieven geen
gevaar mogen opleveren voor het convenant met de bank.
Naar onze mening zijn nog enkele andere zaken aan de orde,
zoals het Loopveld. Wij hebben daarover van de wethouder een
brief gekregen en een kopie van een brief van de wethouder van
Amstelveen. Amstelveen wil niet meewerken aan het beschikbaar
stellen van sportvelden bij het Loopveld. Er is ook geen antwoord
gegeven op de vraag over het gebied naast het Loopveld, terwijl
de Commissie voor Binnenstad enz. daarom uitdrukkelijk heeft
gevraagd. Intussen is het iedereen wel duidelijk, dat bedoeld
stuk grond in Amstelveen de bestemming kantorenlocatie heeft en
dus een flinke vraagprijs kent, zo hoog zelfs, dat over 10
miljoen gulden per hectare wordt gesproken. Daarmee is de
oplossing die daar wordt gesuggereerd, naast andere bezwaren,
zoals de vraag of het tennispark zich wil schikken en een andere
oplossing zal kiezen, voor de PvdA-fractie buiten de orde. Wij
hebben er goed over gesproken, alle informatie ligt op tafel,
maar het is helaas niet anders.
Het overkoepelen van de Van Leijenberghlaan ten behoeve van
de bank was een originele gedachte waarmee de actievoerders ons
deze week confronteerden. Inderdaad is het een aardige gedachte
om de bank even verderop te situeren en gebruik te maken van de
ruimte boven de weg. Het tennispark heeft men dan voorlopig niet
nodig. Dat kan dan, als er nog kantooruitbreidingen nodig zijn,
op een rustige manier worden onteigend. Daarmee zeggen wij echter
wel van onze kant, dat het convenant open is en de
planvoorbereiding van ABN/AMRO voor de aangewezen locatie pass‚.
Dat kan dus alleen met 100% committment van de bank. De heer
Hooijmaijers heeft hiernaar in de Commissie voor Binnenstad enz.
gevraagd en ik neem aan, dat de wethouder er aanstonds zijn kijk
op zal geven. Het is overigens een goede gedachte, maar het is
de vraag of die op dit moment nog soelaas biedt.
Er zijn ook alternatieven aan de orde gekomen van een voor de
PvdA-fractie geringere importantie; alternatieven die ervan
uitgaan, dat de Vietnamweide voor het tennispark wordt gebruikt.
In onze beeldvorming en de belangenafweging die wij moeten maken,
is het wat vreemd, dat het tennispark heel goed uit de
onderhandelingen met de gemeente is gekomen þ het heeft
behoorlijk veel ruimte toegewezen gekregen þ terwijl wij geen
soelaas kunnen bieden voor al die bezwaren over de omvang van het
groen in en om de Vietnamweide. Het zou ons dus ook een lief ding
waard zijn als ook de exploitant zou kunnen leven met de mening,
dat de grasvelden, gelegen tussen de Hoornsloot en de Koenenkade,
eigenlijk niet aan het tennispark zouden moeten worden
toegevoegd. Ik vraag de wethouder dan ook aan te geven, op welke
wijze de Raad die mening het best kan doorzetten en alsnog tot
een nieuwe situatie voor de exploitant van het tennispark zou
kunnen komen. Ik hoor graag het antwoord hierop.
Over het onderwerp compensatie in ruimere zin wil ik het
volgende opmerken. Hier wordt groen aangetast, dus laten wij
elders in groen investeren. De PvdA-fractie vindt het een prima
gedachte of suggestie van de wethouder of van het College þ ik
weet niet precies welke de status is þ om de Schinkelpolder van
meer bomen te voorzien. Dat is een zeer goed idee, maar wij
vragen ons af of het financieel gezien tot de
verantwoordelijkheden van Amsterdam hoort om die investering te
doen. Wij nodigen het College uit, over de compensatie een
afgewogen voorstel te doen en aan te geven waar wij het aan de
orde zijnde bedrag het best in nieuw groen kunnen investeren.
Mijn conclusie in eerste termijn is, dat wij elkaar recht in
de ogen moeten kijken en moeten concluderen, dat de Vietnamweide
voor een deel gebruikt zal worden voor een tennispark. Wij vinden
het jammer, dat zoveel mensen hun bezwaren blijven behouden. Wij
hopen dat hetgeen ik over de reputatie heb gezegd ook in het
debat over lijn 16 zal worden meegenomen. Bij deze beide kwesties
- ik heb dat al gesteld - moeten de twee zaken die ik heb
genoemd, te weten de bestuurskracht rond grote investeringen en
het luisteren naar de bevolking, tegen elkaar worden afgewogen.
Ten aanzien van de kwestie-Vietnamweide heeft de PvdA-fractie dat
ook gedaan.
Mevr. DE JONG: Mijnheer de Voorzitter. Wij zitten hier om zeer
moeilijke keuzen te maken, maar dat is ook onze taak. Wij hebben
de taak argumenten voor en tegen af te wegen. Wij moeten aan de
hand daarvan een besluit durven nemen waar wij ten volle achter
staan en dat geheel Amsterdam ten goede komt, dus niet een deel.
Bovendien vind ik het ook heel belangrijk, dat een eenmaal
genomen goed besluit alleen nog maar kan worden gewijzigd als wij
werkelijk nieuwe argumenten op onze weg tegenkomen. Oude locatie-
onderzoeken opnieuw aanvragen en uitvoeren kan in mijn ogen niet
als een nieuw argument worden aangemerkt. Wel vind ik het
gegeven, dat 5000 mensen emotionele en andere bezwaren hebben een
zeer zwaarwegende factor, die goed bij de besluitvorming moet
worden betrokken.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U benadrukt het emotionele,
maar is het in deze tijd niet zeer rationeel de natuur
te willen beschermen?)
Laat u mij nu gewoon mijn verhaal doen. Als u niet aan uw
trekken komt, hoor ik dat aan het eind wel.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Vindt u interrumperen
onbehoorlijk?)
Nee, maar ik ben net begonnen, dus laat mij nu even
uitspreken.
Wij zijn op 9 juli 1992 akkoord gegaan met een convenant dat
de aantasting van de Vietnamweide impliceerde. De belangrijkste
argumenten die wij toen tegen dat tennispark aanvoerden waren de
volgende. Er was sprake van een ecologisch argument, aangezien
het Amsterdamse Bos op die plek zou worden aangetast. Wij hadden
ook een historisch en emotioneel argument, want het Amsterdamse
Bos is indertijd door Amsterdammers aangelegd. Verder werd
aangevoerd, dat het heel belangrijk is voor Amsterdam om groen
en recreatiemogelijkheden in de buurt te hebben om zodoende de
mobiliteit tegen te gaan. Anders gaan de mensen immers weer naar
de duinen en dergelijke.
Het vorig jaar zijn ook argumenten voor deze ontwikkeling
aangevoerd. Er is gewezen op het feit dat de ABN/AMRO voor ons
heel belangrijk was. Voor Amsterdam als financieel-economisch
centrum is het heel belangrijk een dergelijk hoofdkantoor binnen
zijn grenzen te houden. Bovendien wordt de bank gesitueerd aan
een knooppunt van infrastructuur, hetgeen het terugdringen van
het woon-werkverkeer gunstig zal be‹nvloeden. Ook zou de bouw het
behoud betekenen van 2500 tot 3000 arbeidsplaatsen met daaraan
gekoppeld nog weer aanvullende werkgelegenheid.
Op dat moment hadden wij nog niet al die mensen gehoord en
kozen wij voor de verplaatsing. In dat verband heb ik nog gezegd,
dat de aantasting van het Amsterdamse Bos op die plek mij niet
zozeer verontrustte vanwege de omvang van de aantasting, want het
gaat niet om een heel groot stuk op die plek, als wel vanwege het
feit dat dit een begin zou kunnen zijn van een sluipend
verdergaande aantasting. Ik heb destijds gezegd dat het heel
moeilijk is te stoppen als men eenmaal aan iets gaat knabbelen.
Wij hebben daarom tegen het College gezegd: zoek iets, verzin
iets om dat knabbelen af te grendelen. Zoek iets in de sfeer van
compensatie. Daarmee hebben wij het College het bos ingestuurd.
Op de hoorzitting hebben vervolgens veel mensen ingesproken
en hun mening gegeven over de mogelijkheden die de wethouder
heeft aangegeven, zoals het cre‰ren van een z.g. wetland met een
toch wel, in mijn ogen, buitengewoon creatief bedacht Schinkelbos
dat hij op het juiste moment naar voren bracht. Ik vind het
jammer, dat over dat idee zo denigrerend werd gedaan, want dat
Schinkelbos is heel belangrijk op de plaats waar men het wil
inrichten. Ik begrijp wel, dat het voor de inwoners van
Buitenveldert niet zozeer een compensatie is, maar als men denkt
aan het Amsterdamse Bos in het geheel is het natuurlijk wel heel
belangrijk. Ik meen, dat Groen Links een nota heeft geschreven
over een Ringslang die juist op die plek stopte. Evenals bij
kantoren is ook bij bossen sprake van een zogenaamde kritische
massa. Men moet veel groen hebben, anders versnippert het en
heeft het weinig importantie. Dus juist het doortrekken, ook al
gebeurt dat ver van Amsterdam, aan de Schinkelkant, heeft wel
degelijk ook een positief effect op het gehele Amsterdamse Bos.
Ik vind dus, dat wel sprake is van een compensatie.
Ook ik ben van mening, dat de exploitant van het tennispark
wel heel goed uit de onderhandelingen is gekomen. Voordat ik met
deze voordracht akkoord ga, wil ik daarom van de wethouder weten
of hij mogelijkheden ziet om op het laatste moment in
onderhandelingen nog het onderste uit de kan te halen, waarbij
die grasvelden ten zuiden van de Hoornsloot worden ontzien en uit
het plan worden gehaald, terwijl verder wordt nagegaan of elders
op het terrein nog compensatie zou kunnen worden gevonden. Ik
hoop, dat de wethouder daarop nog iets kan verzinnen. In tweede
termijn zullen wij er dan verder op ingaan.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Ik zeg niets nieuws
als ik zeg, dat deze zaak de fractie van Groen Links een tikje
zwaar valt, maar dat geldt niet alleen voor mijn fractie. De
afweging die wij moeten maken is niet te pakken in het clich‚ van
de tegenstelling economie-ecologie. Was het maar zo gemakkelijk!
De fractie van Groen Links wil het bankgebouw gerealiseerd
zien voor Amsterdam, gezien de betekenis ervan voor de stad, maar
ook gezien het intensieve gebruik van stations en de bijdrage aan
de vermindering van de mobiliteit enz. Daar staan wij nog steeds
volledig achter.
De fractie van Groen Links heeft de tervisielegging van het
bestemmingsplan, met daarin de Vietnamweide als enig mogelijke
locatie, gesteund nadat ook de conclusies van het vergelijkend
locatie-onderzoek niet door ons konden worden weerlegd. Wij deden
dat met de erkenning, dat uitvoering van het plan zou leiden tot
schade aan het bos. De fractie van Groen Links acht die schade
verdedigbaar, maar - dat erkennen wij nu uitdrukkelijk - heeft
de heftigheid van de reacties op elke aantasting van het bos
stevig onderschat. Het plan wordt gezien als een schending van
een weliswaar bijna onzichtbare, maar zeer voelbare lijn in het
Amsterdamse Bos. Als ik dan ook nog zeg, dat van onze fractie
niet mag worden verwacht, dat wij als het moeilijk wordt met een
machteloos gebaar de handen van iets aftrekken, aan de zijlijn
gaan staan en afwachten hoe het proces zijn voortgang vindt, hebik de
contouren van ons dilemma wel geschetst. Binnen die
contouren willen wij proberen de bezwaren van de vele appellanten
een faire beoordeling te geven bij de afweging van de vraag of
wij tevreden kunnen zijn over het uiteindelijke resultaat van de
onderhandelingen tussen het College en de exploitant van het
tennispark.
Ik wil hier drie punten uitlichten. In de eerste plaats noem
ik het vinden van alternatieve locaties. De Raad heeft bij de
tervisielegging gesteld þ door de heer Van Hoeve werd dit het
mooist verwoord þ dat zo lang de procedure loopt, wij het een
uitdaging vinden naar alternatieve locaties te zoeken. Ook wij
hebben dat tot het laatste moment geprobeerd. Het heeft mij wat
verbaasd, dat het voor sommige anderen vooral aanleiding is
geweest voor aprilmoppen en een vraag- en antwoordspel met het
College. Wij moeten wel ook nu constateren, dat zich op dit
moment geen alternatieve locatie aandient die een toets aan het
convenant doorstaat en voldoet aan het uitgangspunt, dat met de
exploitant van het tennispark in der minne tot een oplossing moet
worden gekomen.
De compensatie van de schade is voor iedereen en ook voor ons
een belangrijk punt. Aanvankelijk stonden wij zeer sceptisch
tegenover het idee van het Schinkelbos. Een dergelijk bos kan ook
zonder aantasting van de Vietnamweide worden aangelegd. Wij geven
dat toe, maar ik vind dat een ieder moet erkennen, dat het gaat
om een uitbreiding van het bos die ronduit welkom is.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U weet dat dit bos bij de
Schinkelpolder ook in het vooruitzicht was gesteld in
het kader van de compensatie van de schade die de
uitbreiding van de Schipholplannen met zich brengt.)
Dat is feitelijk niet juist, maar ik zou het misschien wel
willen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Neen, dat is zeer juist.)
In mijn ogen biedt deze plek de laatste re‰le kans om het
Amsterdamse Bos uit te breiden. U hebt gelijk dat deze locatie
als mogelijke plek voor een bos op meerdere plekken in discussie
is, maar het is ook aangetoond, dat het probleem van de
Vietnamweide als hefboom is te gebruiken om het bos realiseerbaar
te maken. Financiering van de aanleg van het bos uit kantorenbouw
is onhaalbaar en een onwenselijk uitgangspunt. De heer R.H.G. van
Duijn en anderen hebben gelijk, dat de aanleg van het bos þ en
het komt er wat ons betreft þ niet wegneemt, dat op de
Vietnamweide een aantal dingen wordt aangetast. Voor mijn fractie
betekent het, ook na het laatste advies waarin wordt gezegd, dat
het ecologisch van betekenis is, een waardevolle aanvulling van
het Amsterdamse Bos.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: In het kader van het Plan
van Aanpak Schiphol is ook gedacht aan een budget voor
groen in de omgeving van de Schinkelpolder als troost
voor de milieuschade die de uitbreiding van Schiphol
teweegbrengt.)
Als het de heer R.H.G. van Duijn en mij lukt om bij Schiphol
zowel de schade te beperken als schadeloosstelling te verkrijgen,
zullen wij er samen geen probleem mee hebben om dat geld te
besteden aan allerlei groenvoorzieningen in Amsterdam.
Aan het adres van het College merk ik op, dat ik meen, dat het
voorstel inzake het Schinkelbos van elke twijfel aan zijn
geloofwaardigheid moet worden ontdaan door te proberen de
uitvoering van dat besluit volstrekt parallel te koppelen aan de
besluitvorming over de Vietnamweide en de plaats voor de bank.
(De heer VAN HOEVE: Zo strikt hebt u zich ook in de
commissie van advies en bijstand uitgelaten. U hebt
gezegd, dat heel veel is te investeren in het groen in
Amsterdam en gevraagd een goede afweging te maken.
Waarom sluit u zich nu niet aan bij mijn verzoek aan
het College een nota op te stellen voor de
verschillende mogelijkheden die men heeft met het
bedrag dat men blijkbaar voor compensatie beschikbaar
heeft, zodat de Raad daarover een gedegen discussie
kan voeren? Ik vind het jammer dat u zonder argumenten
uw eerste redelijke twijfel inslikt.)
(De heer HOUTERMAN: Heeft de heer Van Hoeve al iets in
de Westelijke Tuinsteden op het oog?)
(De heer VAN HOEVE: Ja, bijvoorbeeld de weide voor
Sloten of de investeringen die nodig zijn voor de
recreatieschappen in Amsterdam. Wij hebben veel meer
groenwensen dan wij kunnen betalen. Ik vind het dan
nogal veel, op voorhand een bedrag van 10 miljoen
gulden beschikbaar te stellen voor het Schinkelbos,
zonder nadere discussie. Ik vind, dat de Raad de
plicht heeft een dergelijke investering heel goed te
bediscussi‰ren.)
Vandaar mijn voorstel aan het College, desnoods nog vastgelegd
in een schriftelijk voorstel, om bij voorbeeld binnen twee
maanden aan te geven wat de ecologische waarde van het
Schinkelbos is en hoe het kan worden uitgevoerd. Iedereen weet
dat, als de Raad een uitspraak doet over de wenselijkheid, het
nog lang kan duren voordat de vogels in de boom zitten. De heer
Van Hoeve en ik liggen volgens mij niet zover uit elkaar, maar
wij willen er geen twijfel over zaaien, dat het Amsterdamse Bos
een compensatie moet krijgen aan den lijve zelf en niet op een
andere plek.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik was eerst blij met uw betoog
over het Schinkelbos, maar nu blijkt, dat u toch een
stukje ruimte openlaat. Het Schinkelbos wordt betaald
uit de grondexploitatie van ABN/AMRO omdat het ‚‚n
project is. Men kan er nog aan koppelen, dat het bij
het Amsterdamse Bos hoort. Dat is ook de reden,
althans zo heb ik dat tijdens de persconferentie van
de wethouder begrepen, waarom het toevallig
gemakkelijk is deze compensatie zo snel te laten
plaatsvinden. Als u een andere mogelijkheid wilt
openhouden en, zoals de heer Van Hoeve wenst, te
zoeken naar een herbestemming op een andere locatie,
ontstaat een groot probleem. Dat zou betekenen, dat in
wezen gebruik wordt gemaakt van geld dat daarvoor niet
kan worden benut en dan zou een normale afweging
moeten plaatsvinden. Dat is hetzelfde als wanneer ik
morgen een greep doe in het Vereveningsfonds.)
Als u de toelichting op het bestemmingsplan en het dossier
voor vandaag leest, ziet u dat bijvoorbeeld ook de extra kosten
van de zogenaamde wetlands worden betaald door een voorschot op
de nog door te rekenen en af te sluiten grondexploitatie. Het
ligt volledig in uw en mijn lijn om als het enigszins kan het bos
zelf een fikse compensatie te geven en wij weten dat die moet
worden betaald van de gelden die via de bank worden verkregen.
Daar gaat het toch om? Laten wij nu eerlijk zijn!
(De heer HOOIJMAIJERS: Daarmee ben ik het eens, maar
dus geen andere locatie.)
Dus zijn wij het eens.
Ik dien op dit moment nog geen voorstel hierover in vanwege
het volgende. Er is natuurlijk een relatie met de
grondexploitatie en daar ligt ook een relatie met een ander
inhoudelijk punt, de vraag die de gehele Raad vanaf het begin
heeft gesteld, namelijk of de exploitant van het tennispark aan
het eind van de onderhandelingen een behoorlijk alternatief heeft
gekregen, niet te weinig, maar vooral ook niet te veel. Daaraan
is gekoppeld de vraag of het tenniscomplex maximaal is ingepast
in de locatie. Daarover wil ik nog een paar dingen zeggen, omdat
het antwoord op die vraag voor mijn fractie een van de bepalende
factoren is bij de beoordeling of wij uiteindelijk de afweging
en de schade verdedigbaar vinden. Wij constateren twee zaken. Ik
vind dat door het College ervoor is gezorgd, dat de inpassing op
de plek zelf zo weinig mogelijk schade aanricht. Zonder in
details te treden, wil ik zeggen, dat heel veel is gedaan om het
tennispark, als het er toch moet komen, met zo weinig mogelijk
schade op die plaats te realiseren.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Bedoelt u nu die drie
dienstvilla's, die 26 banen, die lichtmasten of die
grote hal? Wat bedoelt u hiermee nu precies?)
Ik bedoel het volgende. Dat is mijn tweede constatering. Ik
was dus op uw vraag voorbereid. De exploitant van het tennispark
wordt een toplocatie geboden vanuit zijn belang gezien, maar
tegelijkertijd zit er een niet geringe uitbreiding in. Er is een
aanzienlijk grotere hal gepland. Er zijn zes banen extra
ingetekend, er zijn twee dienstwoningen die meer op
dienstencentra lijken, aan toegevoegd en er is parkeren op eigen
terrein mogelijk. Het gehele complex neemt met ongeveer 15% toe.
Die uitbreiding is ‚‚n van de redenen waarom het plangebied de
sloot overschrijdt. Die sloot geeft niet alleen het verschil aan
tussen de Vietnamweide en een aantal graslanden, maar vormt
toevallig ook de formele fysieke grens van het Amsterdamse Bos.
Ik vind dat te veel van het goede (of van het slechte) en ik
meen, dat deze Raad simpelweg moet uitspreken, dat het College
heeft onderhandeld binnen de kaders die de Raad heeft aangegeven,
maar dat het plangebied kleiner zou moeten zijn om een aantal
door mij genoemde redenen. Ik weet dat wij er eigenlijk allemaal
zo over denken. Er wordt echter verschillend geoordeeld over de
gevolgen van deze uitspraak voor alle processen, juridische
procedures en dergelijke. Daarover is wat gesteggeld en daarover
is het laatste woord nog niet gezegd. De fractie van Groen Links
vindt wel, dat, wanneer deze Raad na de hele voorbereiding, de
tervisielegging en het indienen van 6000 bezwaarschriften, niet
eens de vrijheid meer zou hebben onder condities de tennisbanen
op de Vietnamweide in te richten, maar tegelijkertijd het
maximale te doen om alles goed in te passen en niet eens de
vrijheid zou hebben om dat stukje over die sloot eraf te knippen,
dit College de Raad in een positie heeft gebracht waarin deze
niet vrij is te handelen en dat laat ik van dit College niet
zeggen.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dan hebt u zitten slapen bij
het afsluiten van het convenant.)
Dus als de Raad hier zegt, dat dat stuk eraf moet, moet dat
niet aan het College worden gevraagd. De Raad moet zelf
uitspreken, dat de grenzen van het plangebied moeten worden
aangepast. Op dat punt wil ik graag dat wij in tweede termijn,
zo mogelijk gezamenlijk, een uitspraak doen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik vind wel dat u erg hard
gaat. Aan het begin van uw betoog zegt u, dat wij
staan voor een zeer ernstig dilemma en nu vecht u
ineens 4 van de 26 banen aan. Hebt u die andere 22
banen dan al gewonnen gegeven?)
Ik moet u zeggen, dat wij er inderdaad niet vies van zijn waar
mogelijk, een aantal banen eraf te halen. Het is echter geen
kwestie van banen optellen en aftrekken. Als wij zeggen, dat met
het oog op de gevolgen voor het bos het stuk over de sloot, het
eerste stuk van het bos zelf, niet mag worden aangetast, doen wij
geen uitspraak over de banen. Het College moet dan met
belanghebbende maar bekijken of dat betekent, dat de
parkeerfunctie vervalt, de dienstencentra niet worden
gerealiseerd of een kleinere hal wordt gebouwd omdat de Raad
ergens een grens trekt. De heer R.H.G. van Duijn en ik zullen een
verschillende beoordeling maken, maar daarom behoren wij ook tot
verschillende partijen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik vind dat u uw eigen
betoog omver blaast. Eerst komt u met ernstige
bezwaren en nu hebt u het alleen nog over een staartje
van al die banen.)
In tweede termijn zal ik zo nodig nog nader toelichten, dat
ik ook vind, dat in de termijnen die zijn gesteld - in het
convenant, maar ook in de stukken - alle ruimte zit om een aantal
dingen nog te heroverwegen. Het eindoordeel van mijn fractie
hangt af van de vraag of de Raad bereid is aan de ene kant dingen
uit de onderhandelingen te accepteren en voor zijn rekening te
nemen en tegelijkertijd de volle vrijheid te nemen om daar waar
het kan nog aanpassingen aan te brengen.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik sta heel kort
stil bij de geschiedenis om vervolgens de alternatieve locaties
en de onderhandelingen over het Amstelpark en tot slot de
compensatie van het groen te bespreken.
Ten eerste sta ik stil bij de geschiedenis. In de bestaande
stad staat een bank, de ABN/AMRO. Dit is overigens de enige bank
die in Amsterdam zijn hoofdzetel heeft. De werkgelegenheid en de
economische uitstraling van deze bank willen wij hier behouden.
Dat is ook de reden waarom de Raad uiteindelijk akkoord is gegaan
met het sluiten van een convenant met deze bank, om te trachten,
deze bank alsnog in Amsterdam gehuisvest te houden. De bank had
daarvoor een locatie naast station Amsterdam Zuid-WTC op het oog.
Dat komt mooi uit, omdat wij de kantoren in deze stad bij de
stations willen hebben, hetgeen zowel rijksbeleid als Amsterdams
beleid is. Er was ‚‚n groot probleem, namelijk dat op die plek
een tennispark ligt dat zou moeten worden verplaatst. Ondernemers
zijn niet gek, zoals ook nu weer is gebleken. Zij zorgen ervoor,
dat de overheid er zwaar voor moet betalen als zij iets anders
wil.
Dit brengt mij bij de alternatieve locaties. Bij het zoeken
daarnaar had dit College een grote handicap, namelijk dat het
twee goedkeuringen behoefde, te weten van het tennispark dat
moest worden verplaatst omdat deze ondernemer daar uiteraard niet
weg zou gaan en van de ABN/AMRO zelf, waarmee al een convenant
was gesloten. Of wij dit nu leuk vinden of niet, dit zijn twee
goedkeuringen die wij nodig hebben. Het College heeft zich suf
gezocht naar alternatieve locaties en kwam er uiteindelijk gewoon
niet uit. Er bleven twee locaties over, te weten het Loopveld en
de Vietnamweide. Het Loopveld viel af, omdat de gemeente
Amstelveen herhaaldelijk per brief, per fax en mondeling aangaf,
op die locatie geen tennispark te willen. Het doet zelfs niet
meer ter zake of dit park daar misschien wel naast zou hebben
gekund, aangezien de exploitant van het tennispark zei, die
locatie niet te willen. Daardoor bleef alleen nog de locatie
Vietnamweide over. Dat vond iedere partij hier heel zuur.
Vervolgens kregen wij te maken met actieve burgers die niet
rustten en die eveneens trachtten, een locatie te vinden die de
wethouder wellicht niet had gevonden. Dat was dan ook de reden,
dat wij Ä de fracties van de PvdA, D66 en de VVD Ä de vorige keer
de wethouder hebben gevraagd of hij alsnog een locatie wilde
zoeken die alleen nog de goedkeuring van de bank en niet die van
het tennispark nodig had, te weten het verplaatsen van de bank
naar de locatie naast het tennispark. Daarmee zou de bank over
de Van Leijenberghlaan worden gebouwd. Dat is meer gebeurd, zoals
bij het kantoor van de PTT in Den Haag. Op die laatste suggestie
moeten wij u nog een antwoord krijgen. Wij hebben de wethouder
ook gezegd, dat wij begrijpen, dat dit niet in het convenant
past. Ik heb erbij gezeten, dat het convenant hier werd
geaccordeerd. Het gaat erom, dat de bank uitspreekt of men dit
wel of niet wil.
(De heer HOLVAST: Wij waren het er toch over eens, dat
het convenant een aantal beperkingen stelt aan de
fantasie van het laatste uur?)
Inderdaad. Dat is ook de reden, dat ik heb gezegd, dat men aan
de bank kan vragen om iets wat niet in het convenant staat. Met
die club is de zaak afgesloten. Als wij tot 82 keer met een
tennispark-exploitant kunnen onderhandelen en dat wellicht nog
een keer gaan doen, kan dat natuurlijk ook met de ABN/AMRO.
(De heer HOLVAST: Dan ga ik graag met u mee.)
Kom nou! Wij hebben hier een College gekozen. Dit moet de
wethouder dan ook doen. Hem hebben wij dan ook verleden week
maandag gevraagd, dit te doen.
De ondernemer van het tennispark heeft rechten, die hij in
dezen mijns inziens goed heeft uitgebuit. Het is aan de
wethouder, te verklaren of hij ook goed heeft onderhandeld.
Andere sprekers hebben zaken genoemd als de vier extra banen en
de luxueuze uitvoering van de dienstwoningen. Had de wethouder
dit nu niet kunnen voorkomen? Ik vind, dat de wethouder ons een
verklaring schuldig is. Hij zal moeten aangeven, dat hij het
onderste uit de onderhandelingen heeft gehaald. Daarvoor is hij
per slot van rekening op pad gestuurd.
Mijn laatste punt betreft de compensatie van het groen. Wij
vinden het noodzakelijk, dat er nu zeer snel een voordracht komt
met daarin de compensatie van het Schinkelbos. De wethouder zal
dus een termijn moeten aangeven waarop hij dit denkt te
realiseren. Anders is het een non-compensatie.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. Bij de principe-
keuze voor de locatie Vietnamweide voor het tenniscentrum
Amstelpark stemde de CDA-fractie tegen. Wij vonden die keuze te
pijnlijk en de kwaliteit van de politieke voorbereiding
onvoldoende. Al met al vonden wij dit bestuurlijk dan ook niet
verantwoord. Het College levert ons nu een plan met als bijlage
5500 bezwaarschriften. Het leverde de laatste weken wel heel mooi
theater op. De journalisten moeten hebben genoten van deze
prachtige escapade. De akkoordpartners begonnen te roepen:
Loopveld alsnog; alternatieven alsnog enz. Zo bleek alweer de
kwaliteit van de bestuurlijke voorbereiding niet bijster hoog.
Het plan dat nu ter vaststelling voorligt, voldoet in alle
opzichten aan het wensenlijstje dat het tenniscentrum Amstelpark,
Ä niet op zijn achterhoofd gevallen Ä heeft neergelegd. Eigenlijk
is van een gemeenschappelijke verplaatsing van het bestaande
tennispark, met een verantwoorde invulling en inpassing op de
toch al moeilijke locatie, geen sprake meer. De gemeente heeft
voor zichzelf geen ruimte om concessies af te dwingen gecre‰erd.
Dat was, gelet op de locatie, noodzakelijk. Het was ook de
bestuurlijke verantwoordelijkheid van de wethouder. Er kon nog
iets worden geschoven in de marge, maar daarmee hield het verder
op. Dat vind de CDA-fractie wederom niet besturen op het niveau
dat deze stad nodig heeft.
De fractie van Groen Links roept nu "van au", alsof van
creativiteit sprake is geweest. Zal zij nu van harte "ja" zeggen
als alsnog zal blijken, dat men er, net als bij andere grote
projecten, onderuit kruipt? Ik hoorde daarnet al spreken over een
koppeling van het bos met de bank en andere moeilijke procedurele
aangelegenheden. Is dit om de eenzaamheid van de positie van haar
wethouder te onderstrepen? En wat betekent het eigenlijk, als
akkoordpartner beleid te realiseren? Tekenend vindt mijn fractie
het briefje van de afgelopen week, in de trant van: "Beste
Jeroen, jij, als wethouder, wist natuurlijk niet, dat de fractie
van Groen Links..."
Mijn fractie vindt dat geen stijl.
 
Wat was er verder zopas aan
de hand? Was dat niet ook een retorische schuldbekentenis? Op een
aantal vragen waarop de fractie van Groen Links wel antwoord
kreeg, hebben wij nog geen antwoord gekregen. Ik noem de vraag
naar de gemeentelijke kosten en baten bij het project, ook in
relatie tot de kennelijke wens, als compensatie een Schinkelbos
te realiseren. Hoe verhoudt zich dat tot alternatieven die in
verband met de kosten afvielen of Ä wanneer wij hadden geweten,
dat daaraan kosten van deze omvang waren verbonden Ä die mogelijk
anders hadden kunnen worden ingevuld? Nu zit de Raad klem.
Wij willen niet debet zijn aan het openbreken van een
convenant met de ABN/AMRO en moeten vandaag dus tot vaststelling
overgaan, maar een dergelijk manoeuvreren voor een zo kostbaar
project maakt het politiek-bestuurlijk opereren goedkoop. De CDA-
fractie wil met dit plan dus ook niet de impliciete Groen-Linkse
keuzen bevestigen, die bij de bevolking de pijn hadden moeten
verzachten. Een moratorium voor de eeuwigheid op alles wat
aantasting van het bos zou kunnen heten gaat er bij ons niet in.
Bij datgene wat nu overzienbaar is, wenst de CDA-fractie, zonder
de belasting van dit plan, in ieder geval over twee zaken te
kunnen spreken, te weten de uitvoering van het beheersplan voor
het bos, inclusief de verplaatsing c.q. nieuwbouw van het
Bosmuseum, een mogelijk tamelijk drastische, aanpassing van de
entree en het op internationaal niveau brengen van de Bosbaan.
De CDA-fractie stelt voor de aanvaardbaarheid van dit plan
tenminste twee aanpassingen als voorwaarde. Ten eerste noem ik
de twee "paleisjes". Voor wie zijn deze eigenlijk? Voor de
directeuren van de ABN/AMRO? Zij misstaan op deze plek. Zij zijn
daar, gelet op de toelichting van het plan en op alle stukken,
als dienstwoningen ook helemaal niet nodig. Er bestaan andere
mogelijkheden voor. Ten tweede noem ik de tennisbanen ten zuiden
van de Hoornsloot. Zij hebben naar de mening van mijn fractie een
extreem negatieve uitstraling op het bos en maken de
beheersbaarheid van alles wat op en rond het complex kan gebeuren
er niet gemakkelijker op. De Vietnamweide ligt ten noorden van
die sloot, het complex dus ook. Daarom dien ik twee voorstellen
in, mede namens mevr. Witte-Buijserd. Deze voorstellen betreffen
de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van deze Raad. De
akkoordpartners kunnen wel vragen of er nog ruimte is voor nader
overleg, maar dan herinner ik aan de woorden van de wethouder van
hedenmiddag, dat hij heeft geprobeerd, dit onder de aandacht te
brengen. De fractie van het CDA heeft van een dergelijke
manoeuvre geen verwachtingen.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
24ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Molleman,
Bruins Slot en mevr. Witte-Buijserd inzake het aanbrengen van
enkele wijzigingen in het bestemmingsplan Vietnamweide met
betrekking tot dienstwoningen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 262, blz.
1218).
 
25ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Molleman,
Bruins Slot en mevr. Witte-Buijserd inzake het schrappen in het
bestemmingsplan Vietnamweide van het bestemmingsvlak
"Tennisvelden" en bestemming van dat vlak voor
"Groenvoorzieningen" (Gemeenteblad afd. 1, nr. 263, blz. 1219).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het is geen
retoriek als ik zeg, dat duizenden Amsterdammers de afgelopen
weken hebben uitgesproken: handen af van het Amsterdamse Bos. Het
blijkt, dat zeer veel mensen daaraan waarde hechten. Mij is in
elk geval ook duidelijk, dat de voordracht die wij nu bespreken
een grove aantasting is van het Amsterdamse Bos als natuurgebied,
als groot groengebied, als buffer tussen Schiphol en de stad. Om
daarin nu op deze manier de bijl te gaan zetten is een verkeerd
voorbeeld voor al diegenen die van de overheid te horen krijgen,
bijvoorbeeld via Postbus 51, dat het milieu moet worden gespaard.
"Een goed milieu begint bij jezelf", maar blijkbaar niet bij de
gemeente. Ik vind dit voorstel een soort anti-educatie, een soort
opvoeding tot milieuverpesting, van gemeentewege. Ik vind, dat
men tot het uiterste verplicht is, te blijven zoeken naar andere
oplossingen.
Tijdens de hoorzitting is het idee naar voren gebracht, boven
de Van Leijenberghlaan te gaan bouwen. De heer Hooijmaijers heeft
daaraan de laatste dagen ook herinnerd. Dat lijkt mij principieel
de goede weg, waarbij men overgaat tot dubbel grondgebruik, een
principe dat ook in deze Raad niet meer onbekend is. Ik ben
benieuwd Ä maar niet helemaal echt Ä naar het gesprek van de
wethouder met de ABN/AMRO daarover. Ik vrees, dat de bank dit
zonder meer heeft afgewimpeld en dat de wethouder niet voldoende
daadkracht heeft opgebracht om toch op de een of andere manier
het convenant open te breken.
Ik zou ook willen weten hoe het nu gaat met het tenniscentrum,
hoeveel dit gaat betalen voor het pachten van dit stuk
Amsterdamse Bos. Dat is mij nog niet duidelijk.
Ook is het mij nog niet duidelijk uit het antwoord van
wethouder Cornelissen van Amstelveen, of het braakliggende stuk
grond achter het Loopveld niet kan worden gebruikt voor dit
tenniscentrum. Hij verzekert nu wel, dat het Loopveld zelf niet
kan worden gebruikt, maar het ging de Stichting Tuinstad
Buitenveldert vooral om dit stuk.
(De heer HOOIJMAIJERS: Bijna iedere fractie heeft
keihard gevraagd naar die mogelijkheid. Wij dachten
eerst, dat wij toch nog het ei van Columbus hadden
gevonden, maar wij weten ook allemaal, dat er daarna
een brief kwam van het tennispark, dat men dit toch
niet wilde, ongeacht of het nu wel of niet kon.)
Die brief heb ik gelezen.
(De heer HOOIJMAIJERS: Wat voor zin heeft het nu dan,
opnieuw bij die locatie stil te staan?)
In het geval dat dit stuk wel degelijk beschikbaar zou zijn
en het tenniscentrum tegenspartelt, moet het overtuigd worden met
argumenten en met andere middelen om tot die andere bestemming
over te gaan.
(De heer HOOIJMAIJERS: Hoe wilt u het tennispark
overtuigen? U hebt niets anders dan geld in handen.)
Met milieu-argumenten.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat gelooft u toch zelf niet?
Dan behoef ik verder niets meer te zeggen.)
Er zijn verder machtsmiddelen. De gemeente behoeft zich niet
zonder meer neer te leggen bij datgene wat het tenniscentrum wil.
 
Vervolgens lijkt het mij duidelijk, dat het zetten van de stap
die het College nu voorstelt, een gevaarlijke precedentwerking
kan hebben. Deze kan ertoe leiden, dat een groter deel van het
Amsterdamse Bos wordt aangetast. Het College zegt ongetwijfeld,
dat wij daarvoor in de toekomst passen, maar dat is
ongeloofwaardig als men deze weg op gaat. Ik vind dit een
verachting van de waarden waarvoor het College zegt te staan,
zoals de compacte stad en een milieuvriendelijk beleid, te meer
waar het gaat om een wethouder van Groen Links. Ik vind dit een
soort politiek nihilisme dat hier baanbreekt. Ik heb daarom iets
op te merken in de trant van: "Beste Jeroen, ik begrijp, dat je
als wethouder concessies moet doen, maar er is een grens. Je moet
je niet in het absurde begeven, niet tot daden overgaan die je
als Raadslid ongetwijfeld ook zelf fel had bestreden. Je moet
ernstig bij jezelf te rade gaan of je in dit geval niet beter de
poten onder je eigen stoel kunt wegzagen dan botweg door 1400
boomstammen heen te zagen." Tot slot dien ik twee voorstellen in.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
26ø Voorstel van 21 april 1993 van het raadslid R.H.G. van
Duijn inzake het zoeken naar een oplossing voor de problemen die
samenhangen met de komst van het ABN/AMRO-hoofdkantoor naar
Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 264, blz. 1220).
 
27ø Voorstel van 21 april 1993 van het raadslid R.H.G. van
Duijn inzake het bestuderen van voorstellen van een aannemer om
het ABN/AMRO-gebouw te bouwen boven de Van Leijenberghlaan
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 265, blz. 1221).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Ik blijf van
mening, dat nooit een stuk van het Amsterdamse Bos had mogen
worden ingezet als te bespreken locatie voor de verplaatsing van
het tenniscentrum Amstelpark.
Ik ga nu in op enige argumenten die mij tijdens de hoorzitting
duidelijk zijn geworden. Ik ben daarbij van de ene verbazing in
de andere gevallen. Het gaat niet aan, een onder de noemer
"groen" vallend sportpark Ä in dit geval een gebouwde tennishal
met buitenbanen Ä gelijk te stellen met een ruig natuurgebied,
dat eveneens onder de noemer "groen" valt. Voor de tekentafel van
de Dienst Ruimtelijke Ordening is het nodig, de waarde van de
groene voorzieningen vast te leggen in een gradatie om te
voorkomen, dat weer park, bos of een stadspark van onschatbare
waarde verloren gaat uit onbekendheid met de waarde en de
gebruikswaarde voor en door de omwonenden. Men gaat eenvoudig van
een verschuiving uit, alsof het om een verschuiving van groen
naar groen gaat, alsof het een stuk groen zonder waarde is, of
alsof het gaat om het toevoegen van dit waardeloze stuk grond aan
de grondexploitatie, nodig om een begroting met een positief
saldo te verkrijgen.
Eigenlijk gaat het net zo met het plan, de overblijvende vijf
hectaren van de Vietnamweide in te richten tot een gebied met
natuurwaarde, als compensatie voor het verloren gaan van een deel
van het Amsterdamse Bos, binnen de criteria voor de wetlands.
Amsterdam heeft een eigen beleid voor rietlanden. Deze door
dijkjes doorsneden moerasgebieden worden heringericht als bos.
Het kan natuurlijk niet zo zijn, dat 17 hectaren rietland,
grenzend aan het Vliegenbos, wordt omgeschoffeld om er een bos
van te maken, terwijl men in het Amsterdamse Bos een stuk van 5
hectaren bos gaat uitgraven om er rietland van te maken, omdat
dat nu ineens een grote natuurwaarde heeft. Dat is een
onbegrijpelijk beleid. Ik ga ervan uit, dat duidelijke
beleidslijnen zijn uitgezet.
Ik vraag het College dan ook, het overblijvende deel van de
Vietnamweide te laten in de staat zoals het is. Zand dat nodig
is om de grond voor het tenniscentrum bouwrijp te maken, is
overal te koop. Dit behoeft men echt niet van dit stuk af te
graven.
Het bouwplan heb ik ter agendering in de Commissie voor
Binnenstad enz. aangemeld. Het is eigenlijk tegen de gemaakte
afspraak in, dat dit niet is geagendeerd. Om die reden ga ik er
nu op in. Een heel opvallend punt is de toelichting, waarin de
verdediging staat van de bouw van de tennishal. Er moet een
gebogen voorgevel komen, alsof dit gebouw, deze hal, wordt
gebouwd in een architectonisch waardevolle omgeving. Niets is
minder waar. Deze hal komt in een bos. Dan beperkt men de visuele
hinder door een schutkleur en door het plaatsen van bomen en
struiken.
De tennishal wordt maximaal 12 meter hoog, de lichtmasten 15
meter; populieren groeien snel naar 30 tot 35 meter hoogte. Een
opblaashal stoort dan ook niet. Daarbij dempt een groenstrook het
geluid. Vergelijk ik dit met de smalle groenstrook die nodig is
om de visuele hinder van een bedrijf weg te nemen en bedenk ik
daarbij, dat een tenniscentrum een bedrijf is, dan begrijp ik
niet hoe de gemeente heeft onderhandeld met de eigenaren van het
tenniscentrum. Voor mij had moeten worden onderhandeld over een
eenvoudig bedrijfsgebouw, dat wordt verstopt achter een visuele,
groene buffer. Een zorgvuldig uitgewerkte "landscaping" als
compensatie voor het terreinverlies van het Amsterdamse Bos, met
zichtlijnen, is overdreven en niet ter zake. Hier wordt een
prestigeproject gerealiseerd, compleet met grote villa's en met
vier banen extra over de Hoornsloot.
Mijn conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat geen goed
plan is ontwikkeld. Ik vraag mij af waarom het College zo
nadrukkelijk niet voor een zakelijk en functioneel plan heeft
gekozen. Ik dien tenslotte een voorstel in.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
28ø Voorstel van 21 april 1993 van het raadslid mevr. Witte-
Buijserd inzake het bewaren van de gebruikswaarde van de
Vietnamweide (Gemeenteblad afd. 1, nr. 266, blz. 1221).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken hier niet
over een tennisparkje, maar ook over een contract met de
ABN/AMRO. Dat is niet de kleinste in Nederland. Gezien al het
gezeur dat ik hier nu hoor om toch weer iets van het convenant
af te knabbelen ben ik bang, dat toekomstige investeerders zich
wel honderd keer zullen bedenken voordat zij een convenant
sluiten met de gemeente Amsterdam. Bovendien, er zijn 6000
handtekeningen verzameld, maar ik zie op de publieke tribune 30
mensen zitten, de actievelingen, die ieder voor een groot aantal
handtekeningen hebben gezorgd. Hele gezinnen staan trouwens op
de ingediende lijsten.
Ik heb geen hoge pet op van de onderhandelingscapaciteiten van
wethouder Saris, maar deze zaak heeft hij goed afgewikkeld. Ik
ben bij de Vietnamweide gaan kijken omdat er zoveel over werd
gekermd, maar ik heb er nog niet ‚‚n vogeltje zien vliegen, laat
staan dat ik een wilde kat heb gezien. Het is een verwaarloosde
vlakte. Ik vind het juist prachtig als daar een tennispark komt.
Tennis is op het ogenblik de tweede sport in Nederland. Ik neem
aan, dat er meer mensen naar het tennispark komen kijken en er
de sport komen bedrijven dan nu komen kijken naar de haveloze
vlakte die Vietnamweide heet.
Bovendien vind ik, dat men alle betrouwbaarheid tegenover
toekomstige investeerders verliest als men hiervan nu weer iets
gaan afknabbelen. Een convenant is een convenant. Wij stemmen
ervoor of ertegen. Bovendien zorgt de ABN/AMRO Bank voor enorm
veel werkgelegenheid. Het tennispark zal ook werkgelegenheid
meebrengen. Ik heb vanmiddag niets anders gehoord dan dat er
zoveel werkgelegenheid in Amsterdam bij moet komen en dan zie ik
tot mijn opperste verbazing, dat men suggereert, dit tennispark
te verplaatsen naar Almere of naar Amstelveen. Houd het
alstublieft in Amsterdam! Wij zijn Amsterdamse gemeenteraadsleden
en wij hebben op te komen voor de Amsterdamse belangen. Het
Amsterdamse belang is ten eerste het commerci‰le belang, waarmee
de werkgelegenheid nauw is verbonden. Ik zou willen voorstellen,
hiervan vanavond een hamerstuk te maken en met de voordracht van
het College mee te gaan.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Bij eerdere behandeling
in deze Raad heb ik duidelijk, met redenen omkleed, uiteengezet
waarom ik tegen het voorstel tot vestiging van deze
tennisaccommodatie op deze plaats, de Vietnamweide, ben. Ik heb
daarbij ook een suggestie gedaan welke plaats mij daarvoor beter
geschikt lijkt. De in dit voorstel aangebrachte veranderingen ten
opzichte van het eerdere voorstel zijn niet van dien aard, dat
zij mij van inzicht hebben doen veranderen. Ik stem dan ook tegen
de voordracht.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Bij een voorgaande
gelegenheid heb ik reeds gezegd, dat ik tegen de aantasting van
het leefklimaat in Buitenveldert en tegen de aantasting van het
Amsterdamse Bos ben. Ik heb ook naar voren gebracht, dat ik
aantasting van de bevoegdheden van het stadsdeel Buitenveldert
door het aanwijzen van een grootstedelijk project van deze omvang
niet juist vond. Ik heb voorts begrepen, dat de gemeente zich,
door het tekenen van een convenant met de bank, in een
dwangpositie heeft gemanoeuvreerd waaruit een terugweg moeilijk
is. Dat is jammer voor de gemeente, maar dat moet zij dan niet
op de ruggen van anderen afschuiven.
In dit verband vestig ik nog slechts de aandacht op het feit
dat op blz. 983 van de voordracht tot vaststelling van het
bestemmingsplan Vietnamweide staat, dat de vestiging van een
dergelijk groot kantoor met circa 2500 medewerkers uitstekend
past in het door alle bestuursniveaus voorgestane compacte-
stadbeleid. Daarmee wekt men de suggestie: hoe compacter de stad
is, hoe beter. Overschrijdt men een bepaalde grens dan gaat
compactheid over in onleefbaarheid. Die grens komt, mede door de
dreigende aantasting van het Amsterdamse Bos, in zicht, zo zij
elders al niet is overschreden. Mevr. De Jong heeft naar ik meen
gezegd, dat wij de moed moeten opbrengen, te kiezen voor heel
Amsterdam en niet slechts voor een deel, met name Buitenveldert.
Kiezen voor het bos is echter juist ook kiezen voor heel
Amsterdam, namelijk voor de massarecreatie van de bewoners van
de gehele stad en voor de leefsfeer in Buitenveldert.
Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Het zal de Raad
duidelijk zijn, dat het voor mij als wethouder in dit College en
daarin als vertegenwoordiger van de fractie van Groen Links, niet
de eerste gedachte was om de ABN/AMRO op de zuidas bij het
station Zuid-WTC te vestigen en het tennispark te verplaatsen
naar het Amsterdamse Bos. Hoe is het dan gekomen, dat deze zaken
zo zijn gelopen?
In de eerste plaats is zeer uitvoerig met de ABN/AMRO overlegd
over de vraag wat de beste locatie was die op enige termijn
beschikbaar zou zijn voor de bank. Het is duidelijk dat onze
voorkeur uitgaat naar een zeer centraal gelegen plek die ook goed
per openbaar vervoer is ontsloten. Er is uiteindelijk
overeenstemming bereikt over de locatie bij het station Zuid-WTC,
vanwege de beheersing van de mobiliteit en ook omdat de bank die
plek ziet als een plek van prestige, met een mogelijkheid om zich
op langere termijn in deze stad wel te bevinden. Het was niet
zozeer dat wij vonden, dat wij ons in het belang van de ABN/AMRO
moesten inspannen; het gemeentebestuur moest zich wel inspannen
in het belang van de stad. Daarbij was het van belang, de bank
op een goede plek te vestigen. Op grond van verschillende
overwegingen deugt de locatie bij het station.
De volgende stap is de verplaatsing van het tennispark. Enige
tijd geleden heb ik daarvoor de Raad een besluit voorgelegd. Dit
besluit kwam voort uit een uitvoerig onderzoek. Over dit
onderwerp Ä hierover is destijds ook met andere stadsdelen
gesproken Ä heeft een discussie plaatsgevonden met het stadsdeel
Buitenveldert. Uit het locatie-onderzoek werd geconcludeerd, dat
de beste oplossing zou zijn, het tennispark naar een niet zo
intensief gebruikt gedeelte van het Amsterdamse Bos te
verplaatsen. Het uitgekozen gebied heeft telkens planologisch
andere bestemmingen gekregen en het maakt ook geen deel uit van
de intensieve recreatieve functies die het Amsterdamse Bos verder
heeft. Het gebied heeft wel steeds meer waarde gekregen voor de
bewoners, maar op een andere manier dan de overige intensief
gebruikte delen van het Amsterdamse Bos.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U bent nog steeds bezig,
het stukje grond los te koppelen van het Amsterdamse
Bos, maar ik wil u dan wel wijzen op een boekje uit
1947, gebaseerd op het Algemeen Uitbreidingsplan van
1937, waarin de plek ingetekend staat als een
ge‹ntegreerd onderdeel van het Amsterdamse Bos. U moet
niet terug naar uw opgespoten-landjestheorie.)
Ik wil daar ook niet naar terug. Die opmerking heeft veel
mensen tegen de borst gestuit; ik vind, dat zij daarvoor ook
goede redenen hebben. Ik kan mij voorstellen, dat de mensen in
zekere mate aan die plek zijn gehecht. De vraag daarbij is, of,
als men het Amsterdamse Bos aantast, men niet een principe
aantast. Is er dan niets heilig voor de politiek? Is uiteindelijk
alles onderhevig aan de expansie-neigingen van bouwende
bestuurders? Dat is vooral de vrees die bij de burgers leeft. De
Raad moet een goede afspraak maken over hoe met deze kritiek op
het gemeentebestuur van Amsterdam moet worden omgegaan en welke
garanties kunnen worden gegeven aan de mensen die deze kritiek
uiten. Voor mij is heel belangrijk, dat in deze procedure veel
bezwaren zijn geuit. Dit betekent, dat wij ons ook tijdens de
raadsbehandeling maximaal moeten inspannen om te bezien wat met
de bezwaren van circa 5500 burgers moet worden gedaan. Het is
onze democratische plicht, daaraan zoveel mogelijk te doen.
De heer Hooijmaijers heeft gevraagd, wat nog kan worden gedaan
om de bank op een andere plaats te krijgen; op de hoorzitting is
de suggestie gedaan, de Van Leijenberghlaan te "overbouwen",
waardoor men het gehele probleem zou kunnen omzeilen. Ik vind dit
geen re‰le optie; twee jaar geleden is dat station al gepasseerd.
Er is met de bank zeer uitvoerig overlegd over de vraag, welke
plaatsen wel of niet in aanmerking kwamen. Er is een plaats
gekozen en daarover is verder gesproken. Dat is uiteindelijk
vastgelegd in een convenant en ik ben niet meer bereid, op dat
punt, nadat er al zoveel is gesproken en nadat de ontwerpen zijn
gemaakt, nadat de architectenkeuze heeft plaatsgevonden enz., nog
eens overleg te gaan voeren.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U hebt afgelopen maandag
toegezegd, dat u zou kijken wat u nog op dit gebied
zou kunnen doen.)
De heer Hooijmaijers heeft mij daarom uitdrukkelijk gevraagd.
Ik heb toen niets toegezegd, behalve dat ik op die vraag in deze
raadsvergadering zou antwoorden. Ik doe dat nu; het antwoord is,
dat het geen re‰le optie meer is. De heer Hooijmaijers weet dat
net zo goed als ik.
(De heer HOOIJMAIJERS: Spreekt u dan het politiek
onaanvaardbaar uit om dit voorstel te behandelen?)
Ik heb geen voorstel gezien. Hebt u een voorstel gedaan?
(De heer HOOIJMAIJERS: Wij spreken hier toch
Nederlands! Vragen kost niks en woorden kunnen duur
zijn. Ik vraag gewoon, of het voor u onaanvaardbaar
is, naar de bank te gaan en dat te vragen.)
Het is irre‰el. Ik kan mij onmogelijk...
(De heer HOOIJMAIJERS: U kunt dus wel praten met de
tennisparkondernemer en niet met de bank?)
U verleidt mij, zeer kwaad op u te worden. U weet, dat wat u
nu voorstelt...
(De heer HOOIJMAIJERS: Drie partijen hebben u die
vraag gesteld, namelijk de PvdA, D66 en de VVD. Ik
neem aan, dat als de wethouder zegt, dat hij met die
vraag op pad gaat, hij die vraag ook heeft gesteld.)
Ik heb niet gezegd, dat ik met die vraag naar de bank zou
gaan. Ik heb gezegd, dat ik in deze vergadering een antwoord zal
geven en dat antwoord heb ik zojuist gegeven.
(De heer HOOIJMAIJERS: Wat is uw antwoord dan?)
Hebt u niet geluisterd?
(De heer HOOIJMAIJERS: Blijkbaar was dat antwoord dan
niet duidelijk.)
Ik houd erover op.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ten onrechte. U hebt eerst
gezegd, dat u het een raar voorstel vond om mee naar
de bank te gaan. Daarna, op aandringen van de heer
Hooijmaijers en anderen, hebt u gezegd, dat u zou
kijken wat u kon doen. Als raadslid verwacht men dan,
dat u toch nog contact met de bank opneemt. U bent ons
daarom een antwoord schuldig.)
Ik ben het met de heer Hooijmaijers eens, dat de IJ-oevers een
betere locatie zouden zijn geweest en ik ben het ermee eens, dat
in Amsterdam nog meer plekken kunnen worden bedacht waar de bank
zich zou kunnen hebben gevestigd, maar ik herhaal, dat dit
station ongeveer twee jaar geleden al is gepasseerd.
(Mevr. DE JONG: Laten wij ons gewoon houden bij wat nu
speelt en niet bij wat eventueel had kunnen zijn. Dat
kan dus niet. De heer Hooijmaijers heeft antwoord
gekregen en nu moeten wij luisteren naar de verdere
beantwoording van de wethouder.)
Ik stel voor, dat wij nu verder gaan met de verplaatsing van
het tennispark.
(De heer HOOIJMAIJERS: Begrijp ik nu goed, dat de
fractie van D66 niet meer achter de vraagstelling
staat? Ik ga ervan uit, dat als een commissie van
advies en bijstand in meerderheid de wethouder een
opdracht geeft Ä de commissie van advies en bijstand
is na de Raad het hoogste orgaan Ä deze daarmee op pad
gaat. Ik begrijp het probleem niet.)
(De heer MOLLEMAN: Ik vind, dat de VVD zich nu laat
verleiden tot de strategie van Groen Links en dan
hebben wij weer theater.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat zouden wij beslist niet
willen en dat weet u als geen ander.)
(De VOORZITTER: Kunnen wij weer ter zake komen?)
Ik stel voor, dat wij gewoon de bestuurlijke weg bewandelen
die de Raad is ingeslagen. De desbetreffende vraag is in de Raad
aan de orde geweest en beantwoord.
Dit geldt ook voor de vraag, of de Vietnamweide een geschikte
locatie is; die vraag is hier eerder aan de orde geweest. Alle
fracties hebben zich destijds daarover kunnen beraden en ten
principale heeft de Raad de vraag met "ja" beantwoord. Als ik een
opdracht van de Raad krijg, voer ik die uit; dat heb ik in dit
geval ook gedaan. Ik kom hier nu terug met de consequenties van
de besluiten die eerder in de Raad zijn genomen. De Raad moet nu
beslissen of hij die consequenties wil nemen. Tot die
consequenties behoort het vestigen van het tennispark op de
Vietnamweide. Daarover is de afspraak gemaakt, dat het beslag op
het Amsterdamse Bos zal worden geminimaliseerd, dat een
kwalitatief zo goed mogelijke inpassing zal plaatsvinden en dat
waar mogelijk compensatie zal plaatsvinden.
Ik zal die punten nalopen. De eerste vraag is, of er sprake
is van een minimaal beslag op het bos. Verschillende sprekers
hebben gezegd, dat de tennisparkeigenaren er "goed zijn
uitgesprongen." De reden, waarom het tennispark meer netto-ruimte
is toegewezen, is gelegen in het volgende. In de eerste plaats
wil het gemeentebestuur het tennispark ergens anders hebben; er
moet dus iets worden geboden, wil het tennispark zich laten
verplaatsen. Het bieden zit vooral in de hal. Wij willen liever
een gebouwde hal dan een opblaashal, omdat een gebouwde hal er
beter uitziet, terwijl de opblaashal voor de eigenaar het
voordeel heeft dat hij die beter kan gebruiken en er meer in kan
organiseren. Een gebouwde hal is niet, zoals een opblaashal,
dubbel te gebruiken. Het bouwen van een hal betekent, dat men zes
banen maar voor de helft van de tijd kan gebruiken. Wij hebben
toen gezegd, dat daarvoor een compensatie moet komen; dat is de
netto extra ruimte die het tennispark heeft gekregen. Dat punt
is ook aan de Raad voorgelegd. Men wist dat dit aan de orde zou
komen en destijds heeft de Raad mij geen opdracht gegeven, iets
anders te doen.
Vervolgens is gekeken naar de vraag, hoe een en ander het
beste kan worden ingepast. Oorspronkelijk is gekeken naar een
meer westelijke locatie, maar uiteindelijk is gekozen voor een
zo oostelijk mogelijke inpassing van het tennispark. Dat heeft
het voordeel, dat het zicht op het Nieuwe Meer openblijft, een
goede fietsroute naar het Nieuwe Meer mogelijk is en een
herinrichting van de rest van de Vietnamweide naar kwalitatief
goede maatstaven mogelijk is, beter dan wanneer het tennispark
meer in westelijke richting zou worden verplaatst. De westelijke
inpassing heeft wel het voordeel, dat de Hoornsloot een goede
grens had kunnen zijn. Daarover is zeer goed nagedacht en de
keuze is toch gevallen op het in oostelijke richting vestigen van
het tennispark. Ter wille van onder andere de compensatie voor
de hal is besloten, over de Hoornsloot heen te gaan teneinde zo
westelijk mogelijk uit te komen. Dat maakt op het terrein zelf
een compensatie in de vorm van een veel betere inrichting van het
terrein, een betere toegankelijkheid van het terrein en een
betere fietsverbinding met het Nieuwe Meer mogelijk. Deze niet
mis te verstane voordelen zijn in de voordracht opgenomen.
(Mevr. WITTE-BUIJSERD: Het terrein is dan toch niet
meer toegankelijk? Een moerasgebied is toch niet te
betreden? Het terrein kan nu worden gebruikt, maar als
het een rietland is, is er alleen maar een dijkje
waarop men kan fietsen.)
In de huidige situatie kan men de Vietnamweide op en af, maar
meer ook niet. Ingevolge de voorliggende voordracht kan men via
de Vietnamweide bij het Nieuwe Meer komen. De "routing" naar het
Amsterdamse Bos is veel beter, zo ook het zicht "naar buiten
toe". Dat zijn niet geringe voordelen.
In de tweede plaats biedt de voorgestelde inrichting de natuur
betere mogelijkheden dan nu het geval is.
(Mevr. WITTE-BUIJSERD: Ik ben dat absoluut niet met u
eens.)
Er bestaat in de omgeving van het Nieuwe Meer behoefte aan een
goede ecologische inrichting van de oevers.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U bedoelt waarschijnlijk de
parkeerterreinen?)
Er is nu een parkeerterrein en daaraan willen wij een betere
functie geven. Het grootste deel van het tennispark ligt op het
huidige parkeerterrein.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Er komt een parkeerterrein
voor 150 auto's.)
Ik was bezig met de kwaliteitseisen en constateer dan, dat wij
met de oostelijke ligging en de herinrichting van het gebied tot
een behoorlijke, kwalitatief goede inrichting van de omgeving
kunnen komen.
Het extra ruimtegebruik dat sinds de vorige raadsvergadering
is ontstaan bestaat uit een aantal extra parkeerplaatsen. In
plaats van 100 zijn het er nu 150. De reden daarvoor is, dat met
name door Bosbeheer en de gemeente Amstelveen werd gevreesd voor
parkeeroverlast in het bos. Zij hebben gevraagd, meer
parkeerplaatsen op het eigen terrein toe te staan.
De fracties van het CDA, Groen Links en de PvdA hebben
gevraagd welke de mogelijkheden in dat gebied zijn om het
tennispark toch binnen de Hoornsloot te vestigen. Dat is wellicht
mogelijk, maar dan zou men moeten kijken of de parkeerplaatsen
helemaal moeten vervallen en of op die plaats dan tennisbanen
kunnen worden aangelegd. Dat is niet zo eenvoudig, want voor vier
tennisbanen is nog altijd 1000 mý meer nodig dan wat er nu aan
parkeerplaatsen is. Het is niet gemakkelijk, omdat de bruto
ruimte die in het tennispark aanwezig is, zo verspreid ligt dat
die moeilijk is te gebruiken.
(De heer MOLLEMAN: Het is een misvatting van u te
veronderstellen, dat mijn fractie suggereert, de
tennisbanen die ten zuiden van de Hoornsloot liggen,
naar de parkeerplaats over te brengen.)
Begrijp ik dan goed, dat uw fractie gewoon vier tennisbanen
minder wil aanleggen?
(De heer MOLLEMAN: Inderdaad.)
Dat is een andere optie. Dat betekent, dat de indeling van de
rest van het tennispark weinig behoeft te veranderen, maar wij
zullen dan wel de eigenaren moeten vragen, of zij vier
tennisbanen willen afstaan.
(De heer MOLLEMAN: Nu draait u de zaak toch wel een
beetje om. Bij de IJ-oevers zeggen wij: eerst de
publieke bevoegdheid en dan het ondernemingsplan,
convenanten enz. Nu zouden wij in het kader van een
bestemmingsplan geen gebruik mogen maken van onze
eigen publiekrechtelijke bevoegdheden?)
Ik heb niet gezegd dat dit niet mag! Men heeft daartoe de
volle vrijheid.
(De heer MOLLEMAN: Neen, het is onze
verantwoordelijkheid!)
U hebt de volle vrijheid om te zeggen, dat het bestemmingsplan
zo wordt ingericht als wij het op grond van onze
publiekrechtelijke bevoegdheden noodzakelijk achten. Dat heeft
echter wel consequenties, die te maken hebben met eerder gevoerde
onderhandelingen; die moet men dan ook nemen. Datzelfde geldt ook
voor de bank. Een en ander heeft bestuurlijk en financieel grote
consequenties.
(De heer MOLLEMAN: Waarom gaat u niet in op mijn
vraag, eindelijk eens inzicht te geven in de kosten-
batenanalyse die het College zelf bij dit project
maakt, want de ‚‚n zegt 10 miljoen gulden en de ander
20 miljoen gulden, annex een bos ter compensatie. Ik
wil gewoon weten welke risico's de gemeente loopt, als
die bedragen zo gigantisch zijn. Anders kan het wel
eens zijn, dat wij, om een aanvaardbaar
bestemmingsplan vast te stellen, moeten afzien van het
Schinkelbos. Ik wil de consequenties op voorhand
weten.)
De Raad zou kunnen besluiten, dat een overschrijding van de
Hoornsloot te ver gaat. De ingang van het Amsterdamse Bos op die
plek blijft dan ongewijzigd. Daarvoor heeft men dan ook allerlei
argumenten. Het College kan dan de opdracht krijgen, op dat punt
met een andere oplossing terug te komen.
(De heer MOLLEMAN: En dan komt u weer bij ons terug
met de mededeling, dat u het aan betrokkenen hebt
voorgelegd, dus hetzelfde als bij het voorstel inzake
het slecht-weerscenario.)
Dat is niet juist. Waarmee ik terugkom hangt sterk af van de
opdracht die het College op dat punt van de Raad krijgt.
(De heer MOLLEMAN: En de verantwoordelijkheid die het
College op dat punt zelf kan dragen.)
Neen. In het voorstel-Molleman c.s. (nr. 263) wordt een
duidelijke uitspraak gedaan; er wordt aangegeven, welke
wijzigingen nu in het bestemmingsplan kunnen worden aangebracht,
zodat de gewenste situatie kan worden bereikt. Vandaag zou dat
zo kunnen worden besloten.
(De heer MOLLEMAN: Het helpt u misschien bij uw
onderhandelingen.)
Dat kan zijn en daarom heb ik ook gezegd, dat het resultaat
van de onderhandelingen zeer afhangt van de opdracht die het
College krijgt. Ik ben echter niet bereid, op pad te gaan met een
opdracht die nergens anders op uit kan lopen dan dat ik hier over
een maand weer zit en moet mededelen, dat de situatie na
onderhandelingen hetzelfde is gebleven.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: De Raad en het College
hebben dus geen millimeter onderhandelingsvrijheid
meer?)
Dat heb ik niet gezegd; ik moet een goede opdracht hebben. Ik
wil een opdracht hebben die mij in staat stelt om ook met een
bepaald resultaat terug te komen. Aan een opdracht die dat niet
voldoende hard maakt heb ik niets, want dan kan ik met niets
anders terugkomen dan wat er nu al ligt.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Bij elke opdracht die de
Raad bedenkt geeft u dit antwoord, of het nu over het
tenniscentrum gaat of over het ABN/AMRO-gebouw.)
Ik richt mij dan op het concrete geval van de Hoornsloot. Wat
dat betreft kan ik slechts zeggen, dat wij hebben onderhandeld
over een totaalpakket, waarin een groot aantal banen is
opgenomen, zo ook een gebouwde hal, parkeerplaatsen enz. Dat
heeft een bepaald resultaat opgeleverd. Nu wordt gevraagd, welke
de mogelijkheden zijn het een en ander verder terug te dringen.
Ik kan daarover natuurlijk met de eigenaren van het park gaan
praten, maar met welk doel en met welke rekening? Er wordt
nergens gesproken over de financi‰le gevolgen die dat met zich
brengt; die zijn er zeker. Ik neem aan, dat de eigenaren niet zo
maar zullen afzien van een deel van het contract dat met hen is
gesloten.
Vervolgens is de vraag aan de orde, hoe dat zich dan weer
verhoudt ten opzichte van de mogelijkheden om voor forse
compensatie te zorgen zoals wij die hebben voorgesteld.
(De heer MOLLEMAN: Het resultaat van deze inpassing
behoort tot de verantwoordelijkheid van het College.
Dan zijn de financi‰le gevolgen toch ook voor de
verantwoordelijkheid van het College?)
Ik zeg ook niet, dat die niet voor de verantwoordelijkheid van
het College zijn, maar zij zijn er wel.
Het College is van mening, dat door deze aanpak van het
Amsterdamse Bos daar ter plekke een evenwichtig beeld ontstaat.
Het bos wordt wel enigszins aangetast, maar er komt op die plek
ook iets voor terug. Wij menen, dat wij daar een goed gebruik en
goede inrichting van het Amsterdamse Bos kunnen bereiken. Wij
weten, dat daartegen veel verzet bestaat en wij willen dan ook
zoeken naar verdere compensatie. Dat is de reden geweest waarom
het College de Raad heeft voorgesteld, voor een forse compensatie
te zorgen in de Schinkelpolder. Deze polder vormt een verbinding
tussen de Westeinder Plassen en het Amsterdamse Bos en verbindt
verder het Nieuwe Meer met het Amsterdamse Bos. Er loopt een
brede strook van Spaarnwoude tot de Westeinder Plassen. Dit kan
een zeer ecologische strook zijn als die goed wordt ingericht;
de schakels die daarin zitten, moeten wel stuk voor stuk worden
heringericht. De Schinkelpolder is daarin een belangrijk
onderdeel.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik ben het met u eens, dat de
Schinkelpolder zeer belangrijk is, maar ik zou graag
willen weten Ä dat moeten wij vandaag ook hard maken
Ä hoe re‰el de compensatie is. Wanneer krijgen wij de
raadsvoordracht?)
(De heer MOLLEMAN: Ik wil gebruik maken van het
budgetrecht.)
De Schinkelpolder is in het beleid van de provincie, in het
rijksbeleid en in ons eigen beleid erkend als een belangrijke aan
te leggen ecologische zone. Daarin was een kantoor als
kostendrager gepland. Dat kantoor hoort daar niet thuis; het is
volstrekt in strijd met ons mobiliteitsbeleid, met ons
rotatiebeleid enz. Dat bos komt er niet als niemand ervoor zorgt,
dat de kosten op een andere manier worden gedragen. De gemeente
Amsterdam is bereid, die zone aan te leggen en ik kan toezeggen,
dat het College binnen twee maanden de Raad een voordracht
terzake zal voorleggen. Dat moet dan geen voordracht zijn voor
allerlei mogelijkheden voor compensatie; zij moet zich beperken
tot de Schinkelpolder. Ik vind 70 hectaren bos een zeer royale
compensatie voor een verlies van 3 hectaren bos.
 
De heer VAN HOEVE: Ik verzoek om schorsing van de vergadering
voordat wij aan de tweede termijn beginnen.
 
De vergadering wordt geschorst van 20.53 uur tot 21.02 uur.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering.
 
De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. De richting die dit
debat opgaat is heel duidelijk. De meerderheid van deze Raad
volgt de voordracht van het College om de Evenementenweide voor
een deel in te richten als tennispark. Over die
bestemmingsverandering bestaat geen onduidelijkheid. Het is ook
een taak van de Raad om aan een discussie op een gegeven moment
een eind te maken, na een goede belangenafweging.
Twee punten wil ik nog naar voren brengen. In de eerste plaats
is er de discussie over de compensatie en de Schinkelpolder. Ik
wil er geen misverstand over laten bestaan naar Groen Links toe,
dat wij voor een compensatie zijn. Ik ben ge‹nteresseerd in de
raadsvoordracht van het College over die compensatie, ook
uitgewerkt naar de Schinkelpolder. Ik wil mij niet op voorhand
verplichten, dat wij die bestemming zullen volgen. Ik wil wel
hier uitspreken, dat wij de compensatiegedachte zullen volgen.
Als die stukken er liggen, moeten wij maar kijken of dat een
goede bestemming is. Ik herinner de heer Holvast er fijntjes aan,
dat hij een prachtige nota over het groen aan de Westrand heeft
ingediend, waaraan een financi‰le paragraaf ontbreekt, dus het
zou best eens kunnen zijn, dat wij, als wij de stukken en ook de
nota over het groen aan de Westrand op tafel hebben, zeggen dat
wij zo te werk gaan. Die optie moet openblijven.
(De heer HOLVAST: Het zou toch wat wonderlijk zijn als
het ene stukje door het andere stukje ecologische zone
zou moeten worden gefinancierd? Ik denk, dat wij er
wel uitkomen, want de ring moet rond.)
Ja, het moet allemaal, maar dat is een discussie die wij
natuurlijk in juni echt op hoog niveau gaan voeren. Dan is de
vraag aan de orde, welke de prioriteiten zijn voor Amsterdam en
hoe onze meerjarenbegroting eruit ziet. Als het dan om bedragen
gaat van 10 miljoen gulden begint het wel erg relevant te worden
om even voorzichtig te zijn.
Ik kom toe aan de suggestie om aan een aantal bezwaren
tegemoet te komen, waarin wordt gesteld, dat het tennispark
gaandeweg wel erg groot is geworden op de Vietnamweide en waarbij
wordt gevraagd of het mogelijk is þ dat is natuurlijk zeer
essentieel þ terug te gaan tot de grenzen van het Bosplan, zodat
dat intact blijft. Wij hebben daarover ook met de akkoordpartijen
gesproken. Bij alle akkoordpartijen leeft eigenlijk deze wens.
De vraag of het nog mogelijk is op dit moment die
onderhandelingen tot een resultaat te brengen, werd verschillend
ingeschat. Kunnen wij de wethouder nu nog met goed fatsoen
opnieuw op pad sturen? De wethouder heeft gezegd, dat de Raad dan
in ieder geval duidelijk moet uitspreken wat deze wil, zodat hij
met die uitspraak op pad kan gaan. Als instrument van het
akkoordpartijenoverleg wil ik aanstonds een voorstel aan u
voorleggen met de uitdrukkelijke vraag aan wethouder Saris of
deze op basis van een dergelijke uitspraak kans ziet wat te
bereiken met de kanttekening dat dat bereiken heel duidelijk
ingekaderd is. Het mag niet leiden tot een openbreken van het
akkoord met de ABN/AMRO. Het moet ook allemaal heel snel
gebeuren. Dat betekent dan dat wij op dit moment het
bestemmingsplan niet kunnen vaststellen en over enkele weken
daarop zullen terugkomen. Als deze uiterste poging niets
oplevert, zijn wij bereid terug te keren tot de voorstellen die
thans voorliggen.
(De heer MOLLEMAN: Ik begrijp dat de PvdA-fractie behoefte
heeft aan een ordedebat.)
(De VOORZITTER: Ik begrijp nog helemaal niets. Er heeft mij
nog geen voorstel bereikt.)
Ik heb gezegd dat ik hier als instrument van het
akkoordpartijenoverleg een voorstel neerleg dat door de
Voorzitter tot onderdeel van de beraadslagingen kan worden
verklaard.
(De heer MOLLEMAN: Maar het weerhoudt de Raad ervan
tot vaststelling van het bestemmingsplan over te gaan,
terwijl de vaststelling is geagendeerd.)
(De VOORZITTER: Mag ik even dat voorstel in ontvangst
nemen en laten inkomen?)
Inderdaad houdt dit de vraag in of wij vandaag het
bestemmingsplan vaststellen of een reden zien om die vaststelling
te verdagen.
(De heer MOLLEMAN: Dan vraag ik onmiddellijke
verspreiding en stemming, want dan is het een
ordevoorstel.)
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
29ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Van Hoeve,
mevr. De Jong, Holvast en Hooijmaijers inzake de bestemming van
de grasvelden tussen Hoornsloot en Koenenkade (Gemeenteblad afd.
1, nr. 267, blz. 1222).
 
Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in
behandeling genomen.
 
De VOORZITTER: Ik constateer, dat voorgesteld wordt, het
College van Burgemeester en Wethouders op te dragen: "in overleg
met de exploitant van het complex vast te stellen welke gevolgen
dat heeft voor de indeling van de overige delen van het
plangebied en wat de financi‰le gevolgen zullen zijn; in
paragraaf 4 van het bestemmingsplan de beschrijving van het plan
en in paragraaf 3.3 de verkeersaspecten aan te passen, en het op
deze punten aangepaste bestemmingsplan in mei 1993 aan de
Gemeenteraad voor te leggen."
(De heer HOLVAST: Het belangrijkste dictum is vervat
in de alinea na "spreekt uit dat". Kunt u die
misschien ook even voorlezen?)
Die alinea luidt: "dat de grasvelden gelegen tussen Hoornsloot
en Koenenkade geen onderdeel uitmaken van het plangebied". Voor
de orde van de vergadering is het tweede dictum even
belangrijker. Als het voorstel door de Raad wordt overgenomen,
betekent dat inderdaad, dat wij de verdere behandeling van het
punt zullen moeten opschorten. Het gaat dus om een ordevoorstel.
(De heer MOLLEMAN: Dat betekent dus ook, dat dit
voorstel eerst dient te worden besproken.)
Dat klopt. Ik stel voor, als daaraan behoefte bestaat, kort
te debatteren over dit ordevoorstel.
 
De heer MOLLEMAN (orde): In eerste termijn heb ik al
aangegeven, dat de CDA-fractie het gevoel heeft, dat het Collegeen met name
de wethouder, de Raad hebben klemgezet. Als ik het
goed begrijp, heeft het punt van orde betrekking op een van de
aspecten die ik bij voorstel heb gevraagd. De akkoordpartners
wensen op dat punt vandaag nog geen beslissing te nemen. Wij
hebben de wethouder vanmiddag horen zeggen, dat hij op basis van
dit soort moties þ vanmiddag had hij het over de AWF en zijn
handelen als commissaris þ geprobeerd heeft het een en ander
onder de aandacht te brengen. Dat wil zeggen, dat mijn fractie
geen vertrouwen heeft in de uitkomst van het overleg en tegen het
ordevoorstel zal stemmen.
Mevr. DE JONG: Ik wil in de eerste plaats van de wethouder
weten of hij het voorstel op zichzelf uitvoerbaar acht en dan wel
uitdrukkelijk met inachtneming van de volgende punten: dat de
relatie met de ABN/AMRO en het convenant niet in gevaar zullen
komen, dat de locatie Vietnamweide niet meer aan de orde zal
komen en dat de zaak verder in mei zal worden behandeld.
De heer HOFMAN: Wij hebben vandaag een brief gekregen van mr.
Bruinsma-van Heusden, waaruit blijkt dat het sportpark niet bij
machte en niet van zins is nog over een en ander te debatteren.
Dat geldt ook voor ABN/AMRO, dus ik vraag mij af waarom wij een
ordedebat zouden houden en waarom uitstel zou moeten worden
verleend.
De heer HOLVAST: Het mede door ons ingediende voorstel heeft
alleen zin als het College het volmondig overneemt en er
perspectief in ziet om binnen de verkleinde grenzen van het
plangebied de onderhandelingen af te maken en de zaak nader in
te vullen. Als dat namelijk niet het geval is, is het niet meer
dan een rituele omweg en daaraan heeft mijn fractie geen
behoefte.
De VOORZITTER: Ik wijs de Raad er wel op, dat wij nu over de
orde praten. Aan de orde is de vraag of wij de behandeling tot
mei opschorten. Als de Raad het voorstel inhoudelijk wil
behandelen, ontstaat een heel ander soort debat.
De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie is het volledig met u
eens. Ik ben van mening, dat het zonder een inhoudelijk debat,
met een mening over deze zaak van de zijde van de wethouder en
het College, moeilijk is nu al invulling te geven aan de inhoud
van het ordedebat. Ik denk dat dat noodzakelijk is.
(De VOORZITTER: Een ordedebat heeft geen inhoud.)
Bij dit belangrijke onderwerp kan het dat dan eens krijgen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wij winnen
al veel als wij een beetje tijd winnen en daarom ondersteun ik
het idee van het opschorten, maar wel onder de voorwaarde, dat
de reeds ingediende voorstellen tevens worden aangehouden.
De heer BRUINS SLOT: De CDA-fractie heeft even de gelegenheid
gekregen intern beraad te houden en heeft besloten haar standpunt
te herzien. Als dit voorstel wordt aanvaard, wordt de wethouder
daarmee het bos ingestuurd. Daaraan willen wij graag meewerken
en daarom zullen wij voor het voorstel stemmen.
Wethouder SARIS: Er is gevraagd wat het College van het
ordevoorstel vindt en of het er iets mee kan bereiken. Het
College is op het punt van de verplaatsing van het tennispark tot
nu toe een rechte weg gegaan, in overeenstemming met alle
besluiten die eerder door de Raad zijn genomen. De Raad heeft ook
een heldere rapportage over de consequenties daarvan ontvangen.
Ik begrijp uit dit voorstel, dat de meerderheid van de Raad
eigenlijk wil terugkomen op een bepaald onderdeel omdat men van
mening is, dat een en ander binnen de Hoornsloot dient te worden
gerealiseerd. Als de meerderheid van de Raad dat meent, moet ik
een duidelijke uitspraak in de rug hebben om op dit punt ook maar
iets te kunnen bereiken in de onderhandelingen. Dit voorstel
spreekt uit, dat de grasvelden gelegen tussen de Hoornsloot en
de Koenenkade geen deel uitmaken van het plangebied. Met die
uitspraak in de rug valt te onderhandelen. Het College wil dus
die poging wagen en verwacht er ook enig resultaat uit te halen.
De VOORZITTER: Ik wil duidelijkheid hebben over het volgende.
Het voorstel heeft maar ‚‚n echt dictum. Daarin wordt gezegd, dat
er een aangepast bestemmingsplan dient te komen, als uitkomst van
de onderhandelingen, dat in mei 1993 aan de Gemeenteraad moet
worden voorgelegd. Dat betekent dat het gestelde na de woorden
"spreekt uit dat" geen echt dictum kan zijn in de zin dat
vanavond wordt voorgesteld om het bestemmingsplan dat thans
voorligt in deze geest te veranderen, anders zou het voorstel
niet consistent zijn. Bedoeld wordt dus dat de Raad uitspreekt,
dat het wenselijk is, dat de grasvelden gelegen enz. en het
College van Burgemeester en Wethouders opdraagt daarover de
onderhandelingen te heropenen en thans de besluitvorming over het
bestemmingsplan op te schorten. Dat is de betekenis van het
voorstel, anders klopt het niet. Het College komt dan dus in mei
terug met een gewijzigd bestemmingsplan of niet en dan hebben wij
een probleem.
(De heer VAN HOEVE: Dat is perfect weergegeven.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Nog niet zo lang geleden hebt
u mij te verstaan gegeven, toen ik zei dat een
voorstel op een bepaalde manier moest worden gelezen,
dat dat niet kon omdat er staat wat er staat. U kunt
dus formuleren wat u wilt, maar er staat wat er
staat.)
Daarom zeg ik ook, dat het voorstel niet kan worden
geaccepteerd als niet wordt gelezen wat er behoort te staan. Ik
vraag de indieners dus aan het voorstel de woorden "de wens" toe
te voegen, zodat er komt te staan: "Spreekt de wens uit dat."
(De heer VAN HOEVE: Die bereidheid hebben de
indieners.)
Die twee woorden kunnen gewoon met de pen worden toegevoegd
als iedereen het erover eens is. Is de wethouder het er ook mee
eens?
Wethouder SARIS: Ons politieke gezelschapsspel heet
optimaliseren en daartoe draagt dit voorstel enorm bij.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Van Hoeve c.s.
(nr. 267).
 
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Ik heb eigenlijk
bezwaar tegen de inhoud van het voorstel omdat het toch beoogt
voorbereidingen te treffen voor een tenniscomplex op een plek,
de Vietnamweide, waar ik het niet wil. Intussen denk ik echter
stiekem bij mezelf: zo lang er wordt gepraat wordt er niet gekapt
en daarom steun ik het voorstel.
De heer HOFMAN: Ik zal tegen dit voorstel stemmen omdat voor
ons alle uitstel waardeloos is tegenover de contractpartijen.
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Het motto van ECO-2000 is "bezint eer
gij begint en doende zijnde denk dan nog" dus ik zal voor dit
voorstel stemmen.
 
Het voorstel-Van Hoeve (nr. 267) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de heer Hofman zich tegen het voorstel heeft
verklaard.
 
De discussie wordt geschorst.
 
De voordracht en de bij dit punt ingediende voorstellen worden
aangehouden tot de vergadering over vijf weken op 26 mei 1993.
 
Aan de orde is de v o o r t z e t t i n g van de behandeling van:
 
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 inzake het
beleid inzake minderheden naar aanleiding van het verslag, getiteld:
Amsterdam heeft iedereen nodig (Gemeenteblad afd. 1, nr. 216, blz. 763).
 
Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Van der Stoel heeft
aangegeven, dat het op zichzelf ongewoon is een werkplan van een bureau in
de Raad te behandelen. Wij hebben in de voordracht aangehaakt bij de wens
van de VVD-fractie om met name ook de relatie met het gevoerde
minderhedendebat, zowel in Nederland als geheel, maar met name ook in
Amsterdam, te leggen. Uit de inbreng van de zijde van de Raad begrijp ik,
dat die aanpak op waardering stuit en dat ook in het algemeen de daarin
genoemde beleidslijn, inclusief de speerpunten, wel op de steun van de Raad
kunnen rekenen.
Mevr. Van der Stoel wees erop, dat wij bij de ontwikkeling van een
multi-culturele samenleving, zaken als dienstverlening en hulpverlening
niet voorop moeten stellen omdat het niet aangaat de zwakte van de
betrokken groepen te benadrukken. Ik meen inderdaad, dat in het Amsterdamse
minderhedendebat onder meer duidelijk is geworden, dat het van groot belang
is uit te gaan van de sterkte die de leden van de doelgroep met name zelf
bezitten. In het kader van het restrictieve toelatingsbeleid in Nederland
heeft men uitdrukkelijk ervoor gekozen om in Nederland een toekomst te
vinden voor henzelf en voor hun kinderen en dit betekent, dat men in staat
moet zijn ook aan die toekomst te gaan werken. Het benadrukken van de
zwakte is daarbij dus niet aan de orde.
Toch vond ik in de opsomming van mevr. Van der Stoel het begrip
"dienstverlening" wat minder gelukkig gekozen, want in onze samenleving kan
een aantal taken nu eenmaal niet door individuen of kleine groepen worden
geregeld. Voor die taken worden uitdrukkelijk langs de lijnen van de
overheid voorzieningen getroffen. De term "dienstverlening" valt
uitdrukkelijk toch wel onder de vraag of en hoe een minderhedenbeleid moet
worden gevoerd.
Zo weten wij dat het onderwijs een activiteit is die door de overheid
wordt georganiseerd. Wij betalen belasting opdat het onderwijs van onze
leerplichtige kinderen wordt verzorgd. Daar hoort dan uitdrukkelijk een
bezinning op de vraag bij of die dienstverlening op correcte wijze door de
overheid wordt geboden. Daaraan kunnen kinderen en ouders natuurlijk zelf
een flinke bijdrage leveren. Dat dient uiteraard ook het geval te zijn,
maar een en ander zal toch ook voor een deel gepaard moeten gaan met van
de zijde van de dienstverleners, in dit geval de overheid, betaalde
dienstverlening.
De heer Spit stelt, dat de CDA-fractie zaken als facetbeleid liever in
vormen van categoriaal beleid zou zien overgaan. Ik wijs erop, dat, wanneer
men in het onderwijsbeleid vanuit de facetbenadering rekening houdt met het
feit, dat het onderwijs ook goed moet functioneren voor kinderen van
allochtone groepen, dit ertoe kan leiden, dat op een gegeven moment
specifiek onderwijs voor die doelgroep wordt opgezet. Dan komt men in een
categoriale aanpak terecht, maar dat doet men pas op een moment waarop een
integraal kader, rekening houdend met specifieke aspecten, geen effect meer
sorteert.
Ik zal mij wat begrijpelijker uitdrukken. Als wij bij voorbeeld rekening
houden met het feit dat kinderen de Nederlandse taal nog niet zo goed
beheersen, zijn wij nog bezig met behandeling van de problemen voor de
gehele groep. Als men de brug overgaat en op een gegeven moment gebruik
maakt van de mogelijkheden om de eerste jaren de eigen taal als
instructietaal te gebruiken, zoals bijvoorbeeld ook op Friese scholen
gebeurt, is men in feite met een categoriale aanpak bezig.
Elke keer opnieuw moet worden afgewogen wanneer kan worden volstaan met
algemene voorzieningen goed te laten functioneren, ook voor deze groep, en
wanneer een en ander zo specifiek moet worden aangepakt, dat wij tot een
categoriale aanpak moeten overgaan.
Het moge duidelijk zijn, dat bij een dergelijke redenering het accent,
hoe dan ook, altijd zal liggen op de lijnportefeuilles waaronder de
desbetreffende dienstverlening valt. Ik heb nu het voorbeeld van de scholen
gebruikt, maar dat geldt natuurlijk ook voor de jeugdhulpverlening, het
welzijnswerk en het
arbeidsmarktbeleid. Bij al die zaken geldt steeds weer de vraag: zijn de
dingen die wij als overheid organiseren voor alle inwoners van deze stad
ook goed voor deze doelgroepen? Als het antwoord op die vraagstelling
negatief is, moet er iets extra's gebeuren. Als het antwoord is, dat de
zaak specifiek georganiseerd moet worden, moet voor een categoriale aanpak
worden gekozen, niet met de bedoeling om groepen enorm te bevoordelen op
dat soort argumentaties, maar wel om te bereiken, dat hetgeen moet gebeuren
voor die groep, adequaat wordt gedaan. Ik vat de zaak waarover ik een zeer
lang betoog kan houden heel kort samen, maar dat is toch de redeneertrant
die wij in de voordracht hebben willen neerleggen.
De heer Spit heeft erop gewezen, dat zaken als participatie uiteraard
ook voor Nederlanders gelden. Mijns inziens is dit aan de hand van het
voorbeeld van het onderwijs ook goed weer te geven. Het gaat om de
betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen. Alle ouders
dienen in principe naar de ouderavonden te komen om te kijken hoe het gaat
met hun kinderen op school. Als er op een gegeven moment problemen zijn,
kan een adviesraad op zichzelf nuttig werk doen door zich tot tolk te maken
van hetgeen hier en daar gebeurt. Ik weet bijvoorbeeld dat de Adviesraad
Turken een project in ontwikkeling heeft om samen met allerlei groepen
ouders vast te stellen, welke scholen in de stad wel goed en welke slecht
functioneren voor Turkse kinderen. Op die manier wordt goed vertolkt hoe
de Turkse ouders over het onderwijs dat op bepaalde scholen wordt gegeven
denken. Het is zeer prijzenswaardig dat op deze manier naar het beleid toe
wordt aangegeven hoe een doelgroep een en ander beleeft. Als dat geen
representatief gegeven is, hebben wij er niets aan. Het gaat uiteindelijk
om de mening van de individuele ouders, maar een bundeling, in de vorm van
een adviesraad, kan daarbij heel nuttig zijn. Nogmaals, wij hebben daarvoor
vormen ontwikkeld in het onderwijs zoals medezeggenschapsraden, die echter
niet altijd overal even goed functioneren, zeker niet als het gaat om de
vertegenwoordiging van allochtone ouders.
Mevr. Oedayraj Singh Varma heeft terecht opgemerkt, dat het facetbeleidin
het algemeen langzaam wordt gerealiseerd. Aan de andere kant houd ik
staande, dat op een breed front, en dan gaat het echt over de hoofdpunten
van het beleid, wel degelijk voortgang wordt geboekt. Mevr. Agtsteribbe
noemde nog een aantal succesverhalen. Er zijn natuurlijk ook wel dingen die
minder snel gaan, maar in het algemeen vind ik toch, dat op een breed front
goed wordt gewerkt.
Mevr. Oedayraj Singh Varma heeft daarbij specifiek de kwestie van de
huisvesting van onderwijs genoemd. Ik vind, dat het onze taak moet zijn,
ervoor te zorgen dat het te organiseren onderwijs aan leerplichtige
nieuwkomers van 12 tot 17 jaar met goede onderwijskrachten en in goede
onderwijsgebouwen zal plaatsvinden. Wij slagen daarin niet altijd en
overal, maar het moet ons wel een eretaak zijn, dit tot een goed einde te
brengen. De wethouder voor Onderwijs tracht deze zaak met vallen en opstaan
zoveel mogelijk tot een goed einde te brengen. Wij kunnen gelukkig deze
groeperingen, ondanks de groeiende aantallen, wel op de een of andere
manier onderbrengen. Het gebouw waarop mevr. Oedayraj Singh Varma doelde
is een heel specifiek geval. Het is door staatssecretaris Ginjaar-Maas vlak
voordat het zou worden gesloopt, waardoor het dus al redelijk ontmanteld
was, toch nog ter beschikking gesteld voor een korte periode. Dan is het
heel moeilijk, in de bestaande bekostigingsregelingen van een dergelijk
slooppand toch nog een adequaat onderwijsgebouw te maken.
Mevr. Oedayraj Singh Varma heeft verder gesproken over samenwerking met
het Bureau Bestuurscontacten bij een aantal zaken. Bij twee projecten Ä
inzake het leefklimaat en de multi-culturele stad Ä bestaat wel degelijk
samenwerking met het Bureau Bestuurscontacten als het gaat om het
organiseren van ontmoetingen en participaties, hetgeen men bij dit bureau
meer en meer als het normale werk beschouwt. Het Bureau Strategisch
Minderhedenbeleid doet een poging, hieraan een goede bijdrage te leveren.
Mevr. Agtsteribbe heeft gevraagd naar de budgetten voor het
nieuwkomersbeleid. Om een heel lang verhaal kort te maken, merk ik op, dat
een van de allerbelangrijkste punten bij het nieuwkomersbeleid toch is, te
voorzien in cursussen Nederlands voor die groepen volwassenen voor wie dit
nodig is om op de arbeidsmarkt te participeren. Het Regionaal Bestuur voor
de Arbeidsvoorziening schat, dat van de ruim 11.000 volwassen nieuwkomers
die per jaar hier binnen komen ongeveer 3500 een dergelijke cursus zouden
moeten volgen. Wij zijn tot nu toe nog niet verder gekomen dan
gereserveerde capaciteit, enerzijds in de basiseducatie met de reguliere
budgetten waarvan wij eenderde reserveren voor nieuwkomers en met een
belangrijk deel van de normale VAVO (Voortgezet Algemeen
Volwassenenonderwijs) -cursussen, anderzijds uit de extra-gelden die
minister Ritzen beschikbaar heeft gesteld in het kader van het plan "Weg
met de wachtlijsten". Het gaat hier om ongeveer 2000 plaatsen. Wij hebben
op dit ogenblik een capaciteitsprobleem van ongeveer 1500 plaatsen. Als men
weet, dat die plaatsen Ÿ 6500 per stuk kosten, hebben wij dus een probleem
van ongeveer 8,5 miljoen gulden.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Bent u ook bereid, effectiviteitsmetingen te doen bij
degenen die die cursussen geven om te beoordelen of zij werkelijk het
gewenste effect hebben en zo nodig experimenten op dit gebied te
ontwikkelen om te bezien of het beter en sneller kan? Daarbij denk ik aan
de suggestie van de heer Balai van een zomerschool.)
Ik wijs erop, dat ik met Ÿ 6500 al een lager bedrag heb genoemd dan
 
voorheen het geval was, omdat de cursussen behoorlijk effici‰nter zijn
gemaakt. Aan de effectiviteit, waarop mede door uw fractie sterk is
aangedrongen, wordt zeker gewerkt. Wij hebben op jaarbasis een
capaciteitsprobleem. Daarvoor zal extra geld beschikbaar moeten komen in
de miljoenensfeer die ik daarnet noemde. Bij de begroting voor dit jaar
hebben wij 1,5 miljoen gulden incidenteel gekregen. Dat zal met name worden
gebruikt om in de zomerperiode die extra cursussen te geven in de richting
die u zojuist hebt aangegeven. Er is op dit punt nog sprake van een
structureel probleem voor vele jaren. Wij komen hierop bij de begroting
zeker terug.
Mevr. Agtsteribbe heeft ook gevraagd naar het niet-rapporteren door
diensthoofden. Ik wijs erop, dat de respons bij het invullen van de
formulieren in het kader van de positieve actie is opgelopen van 62% naar
84%. Als men in dit tempo doorgaat, zou dit het volgend jaar helemaal goed
moeten zijn. Ik wijs er ook op, dat de resultaten van het positieve-
actiebeleid die in de notitie staan en die wij de volgende keer in de
Commissie voor Economische Zaken enz. gaan bespreken, overigens aantonen...
(Mevr. AGTSTERIBBE: Er zit progressie in, dat geef ik de wethouder toe.
Ik vind, dat als u namens de Raad de ambtenaren in deze gemeente om een
antwoord vraagt, dat antwoord gewoon moet worden gegeven. Dat behoort
100% te zijn; punt, uit. Ik zal u hierop bij de begrotingsbehandeling
opnieuw aanspreken en u vragen of het 100% is.)
Ter lichte excusering wijs ik erop, dat wij nog een registratiediscussie
tegemoetgaan. Pas als die discussie ge‰indigd zou zijn in de mening, dat
er moet worden geregistreerd, kan men automatisch uit het personeelsbestand
100% halen. Doordat wij hebben gekozen voor de route van het niet-verplicht
opstellen, moeten er toch additionele werkzaamheden worden verricht. Dus
zouden er goede redenen kunnen zijn om eens een keer niet mee te doen. Of
daarvan dit jaar in al die gevallen sprake is, zullen wij in de Commissie
voor Economische Zaken enz. nog wel eens bekijken. De vraag was nu, of er
sprake is van progressie. Het antwoord daarop is bevestigend.
De heer R.H.G. van Duijn zeg ik zeer veel dank voor zijn steun aan mijn
mening, dat het zorgen voor meer werkgelegenheid in deze stad heel
belangrijk is, zeker voor de oplossing van de problematiek van de
allochtonen. Hij weet, dat ik om die redenen keer op keer heb gewezen op
het feit, dat in de komende jaren toch een scheefgroei dreigt te ontstaan
tussen de groei van de beroepsbevolking en die van het aantal banen in
Amsterdam en dat dit een van de redenen is waarom ik ervoor pleit, zaken
als Schiphol, de haven en het toerisme verder te ontwikkelen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daarop hebben wij een verschillende kijk,
maar met het doel stem ik in.)
Wij zijn het in ieder geval eens over de noodzaak, alles op alles te
zetten om meer banen in deze stad te cre‰ren. Ik ben het ook met de heer
R.H.G. Van Duijn eens, dat vormen van het belasten van milieuvervuilend
gedrag Ä energie daarbij uitdrukkelijk inbegrepen Ä en het gebruiken van
de opbrengsten daarvan voor vermindering van de belasting van de factor
arbeid een heel goede zaak zou zijn. De heer R.H.G. Van Duijn weet echter
ook, dat vanwege de internationale concurrentiepositie dit soort zaken
alleen maar op Europees niveau zouden moeten gebeuren. Als wij die
conclusie delen, kunnen wij op dit punt nog heel ver komen.
Mevr. Van der Stoel antwoord ik op de kwestie van de bundeling van het
Bureau Strategisch Minderhedenbeleid en het Bureau Vrouwenemancipatie, dat
naar mijn mening daarvoor in termen van organisatorische versterking weinig
voor te zeggen is. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om bureaus die beide
speerpunten moeten uitzoeken op beleidsterreinen van de gemeente. Wij
hebben daar een heel kleine capaciteit neergezet, juist om het werk echt
te beperken tot een aantal speerpunten. Daarin zit bijzonder weinig
overlapping. De medewerkers van beide bureaus zijn dit ook van mening. Ik
meen dan ook, dat het bundelen van zaken en het overdragen van elkaars
vaardigheden nauwelijks echt aan de orde zijn en dat het nadeel van
gezichtsverlies, waarop mevr. Van der Giessen wees, veel zwaarder weegt dan
de denkbare voordelen die hiervan te verwachten zouden zijn. Mevr. Van der
Stoel weet overigens, dat de feitelijke beleidscapaciteit bij het Bureau
Vrouwenemancipatie inmiddels tot 0,6 formatieplaats is gereduceerd. Het
gaat dus niet om een groot onderdeel in dit geheel.
Mevr. Oedayraj Singh Varma moet ik antwoorden namens de wethouder voor
Vrouwenemancipatie, die ik hier vanavond moet vervangen. Zij had naar het
oordeel van mevr. Oedayraj Singh Varma iets toegezegd op het punt van
migrantenvrouwen. Ik ben niet verder gekomen dan het feit dat het vroegere
Stedelijk Overleg Orgaan Vrouwenwerk Amsterdam (SOOVA) heeft toegezegd,
hiernaar onderzoek te verrichten en dat dit onderzoek is uitbesteed aan
Bureau Berenschot. Dat bureau is tot de conclusie gekomen, dat hiervoor
nauwelijks een draagvlak is en dat de zaak is gestokt. Wat er sindsdien bij
de wethouder voor Vrouwenemancipatie met het rapport van Bureau Berenschot
is gebeurd kon niemand mij vertellen. Dit moet mevr. Oedayraj Singh Varma
dus van de echte wethouder voor Vrouwenemancipatie horen. Mochten er langs
die lijn activiteiten worden ontwikkeld, dan zal het Bureau Strategisch
Minderhedenbeleid daaraan uiteraard zijn medewerking verlenen. Daarvoor
moeten wij echter eerst aangeven hoe en wat, om vervolgens te bezien of dit
kan worden ingepast.
De heer Hofman heeft gesproken over het onderwijs op de Nederlandse
Antillen. Ik ben het met hem eens, dat het onderwijs in de Nederlandse taal
aldaar dringend verbetering behoeft. Uit het kennisniveau van de
binnenkomende Antillianen in Amsterdam blijkt, dat daaraan heel veel
ontbreekt en dat aanvullend onderwijs nodig is.
Wat het verhaal van de heer Hofman betreft, onderscheid te maken tussen
Surinamers en Antillianen met een Nederlands paspoort enerzijds en de
overige allochtonen anderzijds, kan ik mij niet voorstellen, dat veel
Surinamers en Antillianen hierin zullen trappen.
(De heer HOFMAN: Er bestaan geen Antillianen die geen Nederlander
zijn.)
Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind, dat de wethouder
zich tot op zekere hoogte ietwat gemakkelijk afmaakt van de pogingen die
van verschillende kanten zijn gedaan om inhoudelijke opmerkingen te maken.
Wat mij betreft geldt dit voor de discussie met betrekking tot de multi-
culturele samenleving. Het heeft geen zin, die af te kondigen, maar
daarvoor moet men iets doen, wil men tot ontplooiing komen van de mensen
in deze stad en wil men hen steunen om verder te komen. Daarbij is het niet
zo relevant of het nu gaat om witte of om migrantenmensen. Men wil
proberen, meer mensen zelfstandig te laten opereren. Wij hebben
nadrukkelijk gezegd, dat de hoofdlijn daarbij uitsluitend en alleen
scholing en werkgelegenheid is. Ik heb de wethouder ook gevraagd, op dit
punt met voorstellen in de Commissie voor Economische Zaken enz. te komen,
ook om te proberen tot een alliantie te komen tussen witte en
migrantenmensen in deze stad. Als wij zelf geen voorstellen doen, worden
wij naar het oordeel van de VVD-fractie straks dubbel hard geconfronteerd
met een scheiding in de samenleving waarvan democratische partijen in de
Raad steeds hebben gezegd, dat zij deze juist zouden willen opheffen en dat
zij de zelfstandigheid van deze mensen zouden willen bevorderen. Op dit
punt had ik een meer inhoudelijke reactie van de wethouder verwacht.
Vervolgens heeft het College geantwoord, dat men kijkt naar
dienstverlening en hulpverlening waar de gemeente het zelf doet. Misschien
is dit verrassend, maar ik vind, dat het College dan toch probeert, de rol
van de overheid iets te zeer te beperken. Wij hebben hier al vaker
discussies gevoerd over zaken als de rol van algemene voorzieningen in de
stad en de wijze waarop zij ook bijdragen aan de multi-culturele
samenleving. De wethouder weet best, dat men daarover in deze Raad heel
verschillend denkt, in die zin, dat wij van een aantal organisaties vinden,
dat zij nog steeds proberen, hun bijdrage aan die multi-culturele
samenleving te ontlopen. Mevr. Agtsteribbe sprak in haar eerste termijn ook
terecht van "afrekenen". Wat ons betreft is dat nog steeds volop in beeld.
Waar algemene voorzieningen algemeen behoren te opereren, moet dat ook
zichtbaar zijn in de klussen die zij uitvoeren. Doen zij dat niet, dan
moeten wij ook het lef hebben om te zeggen: en nu is het genoeg na al die
tijd. Dat heeft consequenties. Evengoed als men van allochtonenorganisaties
vraagt, met een programma te komen om iets te bereiken, moeten zij erop
worden aangesproken dat zij die resultaten bereiken. Lukt dat niet, dan
moet men daaruit de consequenties trekken. Op dit punt zou ik toch graag
nog een reactie van het College horen.
Tot de drie heren in de Raad (Beaux, Bruyn, Hofman) zeg ik, dat zij
ronduit chaos en volkswoede bepleiten in deze stad en dat zij ook vanmiddag
weer op onbehoorlijke wijze een poging hebben gedaan tot aanzet tot haat.
In rond Nederlands heet dit, dat zij apartheid willen bevorderen. Wij
weten, dat dat geen oplossing biedt in een multi-culturele samenleving. De
consequentie daarvan is wat de VVD-fractie betreft, dat men de kiezers voor
wie men zegt op te komen, in de kou zet. Sterker nog, men misbruikt hen.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij, dat uit de discussie
blijkt, dat de wethouder zijn taak als co”rdinerend wethouder goed opvat.
De Raad vindt echter, dat dit onderwerp zoveel aandacht verdient, dat de
wethouder iets meer moet doen dan dat en dat hij die kar steviger moet
trekken. De indruk blijft hangen Ä dat blijkt ook uit de reactie van mevr.
Van der Stoel Ä dat er niet hard genoeg aan wordt getrokken en dat de
verantwoordelijkheid te veel naar de lijnwethouders wordt geschoven,
terwijl de co”rdinerend wethouder niet veel meer doet dan co” rdineren. Ik
vraag hem, dit steviger aan te pakken en zijn eigen verantwoordelijkheid
duidelijker op de schouders te nemen.
Het spijt mij, dat het plaatsen van dit punt op de agenda van deze Raad
de heren Beaux en Bruyn in de gelegenheid stelt, publiekelijk nog eens te
suggereren, dat Antillianen criminelen zijn en dat wij ons zouden moeten
verlustigen in de Servische politiek in Bosni‰-Hercegovina.
(De heer BEAUX: Ik gaf slechts een weergave van hetgeen naar voren werd
gebracht door een Amsterdammer die dit aan den lijve heeft ondervonden van
die Antillianen die het zo goed doen in Amsterdam Zuidoost.)
Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind, dat het
gedrag van de drie heren in deze Raad steeds stuitender wordt. Ik meen, dat
het belangrijk is, dat wij als democratische partijen ons buigen over de
vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen, dat deze drie heren en hun partijen bij
de volgende verkiezingen hier niet terugkomen. Als iemand hier niet
thuishoort, zijn het deze drie heren.
(De heer BEAUX: Het meest stuitende is de grote bek van mevr. Oedayraj
Singh Varma!)
(De VOORZITTER: Gaan wij schelden? Dat kunnen wij ook!)
(De heer BEAUX: Neen, constateren.)
(De VOORZITTER: Als u nog ‚‚n keer scheldt, verwijder ik u uit de
vergadering.)
(De heer HOUTERMAN: De heer Beaux heeft gescholden, dus u kunt hem
verwijderen.)
(Mevr. GREWEL: Graag zelfs!)
(De VOORZITTER: Ik begin met een waarschuwing.)
Wij spreken hier over het facetbeleid. De co”rdinerend wethouder voor
het Minderhedenbeleid heeft een belangrijke functie. Ik ben het op dit punt
met de heer Spit eens. Bij facetbeleid hebben de andere leden van het
College ook een functie. Het verbaast mij, te zien, dat de rest van het
College bij dit punt afwezig is. Ik zou graag twee leden van het College
een vraag stellen. Aangezien zij er niet zijn, zal ik mijn vragen maar in
de commissie van advies en bijstand stellen.
Bij het nieuwkomersbeleid gaat het met name om de opvang. Ik vind dit
een heel belangrijk punt. De wethouder is er niet op ingegaan. Ik verzoek,
dit punt zo snel mogelijk op de agenda te plaatsen van de Commissie voor
Sociale Zaken enz, eventueel gecombineerd met de Commissie voor Cultuur
enz. Mijn waarneming is, dat het hiermee niet goed gaat en dat wij daarover
zo snel mogelijk met elkaar moeten spreken, niet ergens in september, maar
als het kan nog voor de zomer.
Wat de vrouwenemancipatie betreft, heeft de wethouder mij niet goed
begrepen. In de Commissie voor Sociale Zaken enz. zal ik hierop terugkomen,
aangezien de vakwethouder nu niet aanwezig is.
Ik heb inderdaad gesproken over een specifiek pand waarin nieuwkomers
les moeten krijgen. Er zijn natuurlijk ook andere panden waarin migranten
en migrantenkinderen les krijgen. Ook die panden voldoen niet aan de eisen.
Ik vind, dat wij niet op deze manier nieuwkomers moeten opvangen en dat wij
dat op een betere manier moeten doen.
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Ook ik heb mij aan de inbreng
van de vertegenwoordigers van de Centrumpartij en van de Centrumdemocraten
Ä al dan niet met een jaartal erachter Ä zodanig gestoord, dat ik deze
inbreng niet onweersproken zal laten.
(De heer HOFMAN: Waaraan hebt u zich dan zo ge‰rgerd? Aan het feit, dat
ik zeg: Nederland voor de Nederlanders, ongeacht ras of huidskleur?)
Zij menen zich, keer op keer, kwalificaties ten opzichte van medeburgers
te kunnen veroorloven die beledigend zijn. Zij maken negatief onderscheid
tussen burgers. Zij leggen verkeerde verbanden en stellen bewust mensen in
een kwaad daglicht. Daardoor werken zij mee aan het vergroten van
tegenstellingen in de stad. Een- en andermaal verklaren zij groepen mensen
tot een probleem. Zij spelen in op angsten en onzekerheden van burgers en
zij wijzen een zondebok aan. Keer op keer suggereren zij, dat migranten de
oorzaak zijn van problemen. Anderen hebben altijd de schuld.
(De heer HOFMAN: Ik heb het woord "probleem" niet in de mond genomen.
Ik heb alleen maar gesuggereerd...)
(De VOORZITTER: Laat u mevr. Agtsteribbe toch even uitspreken!)
(De heer HOFMAN: Ik mag toch...)
(De VOORZITTER: Neen, u mag niets! Wij houden ons nu even aan de orde!)
Anderen hebben altijd de schuld. Deze drie raadsleden hebben daarvoor
naar eigen zeggen de oplossing, die erop neerkomt, dat vele Ä zo niet alle
Ä problemen zijn opgelost als er geen of minder allochtonen in deze stad
zouden zijn. Die schijn wekken zij. Dat kwalificeer ik als onjuist en
huichelachtig.
De kwalificaties van de heer Bruyn van onze Burgemeester, die
Burgemeester van alle Amsterdammers is, vind ik ver beneden het niveau dat
een volksvertegenwoordiger betaamt. Ik kenschets deze woorden als
schandelijk, beledigend Ä ook voor de andere hier aanwezige personen Ä ; en
smadelijk.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrepen, dat mevr.
Agtsteribbe en mevr. Van der Stoel niet goed kunnen luisteren. Ik meen, dat
ik een objectief standpunt heb ingenomen. Ik wens mij niet in de hoek te
laten drukken van racist.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan moeilijk ingaan op de
woorden van mevr. Agtsteribbe en van de heer Spit. Ik vind, dat ik heb
gepoogd, de situatie van de Nederlanders in Amsterdam naar waarheid te
schetsen. Daarvan kan ik niet afstappen. Dat ik daarbij soms enigermate
forse diskwalificaties heb gebruikt, wordt ingegeven door het medegevoel
dat ik heb met de Nederlandse bewoners van Amsterdam. Als men
eergisteravond de uitzending had gezien van Tros Aktua over de
Transvaalbuurt, zou men precies weten wat ik bedoel. Zo zijn er talloze
uitlatingen die mijn betoog ondersteunen. Ik voel mij dus helemaal niet
aangesproken, noch door mevr. Agtsteribbe, noch door mevr. Van der Stoel,
noch door de heer Spit.
Ik heb een vraag gesteld over de directeuren van diensten die in een
bericht van gisteravond werden genoemd. Zij zouden hun diensten niet meer
willen inschakelen bij het uitvoeren van een allochtonen-banenproject.
Daarop heb ik nog geen antwoord van de wethouder gekregen.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb begrip voor de oprispingen
die ik zo‰ven heb gehoord. Ik heb al eerder gezegd, dat het principe " ;eigen
volk laatst" in schril contrast staat tot ons principe "eigen volk eerst".
Het is geen vinding van mij, dat de criminaliteit voor een groot deel wordt
bedreven door de allochtonen, maar een vaststaand feit. Ik geef ook niet
de schuld aan de allochtonen, maar aan hen die doelbewust bewerkstelligen,
dat deze mensen hier worden toegelaten.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Waar haalt u die cijfers vandaan? Pas op uw
woorden, want u legt weer verkeerde verbanden!)
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Kortheidshalve sluit
ik mij aan bij de inbreng van mevr. Van der Stoel, mevr. Oedayraj Singh
Varma en mevr. Agtsteribbe aan het adres van "de drie daar". Ook ik vind
het moeilijk te verdragen, vandaag weer uiterst lasterlijke, insinuerende
en fascisto‹de woorden in deze Raad te moeten aanhoren.
(De heer BRUYN: U kletst!)
Wethouder JONKER: Mijnheer de Voorzitter.
 
Als mevr. Van der Stoel
stelt, dat ik in mijn eerste termijn de taak van de overheid te beperkt heb
ingevuld door alleen maar te kijken naar door de overheid zelf gereguleerde
en in stand gehouden voorzieningen, heeft zij daarin ongetwijfeld gelijk.
Wat ik bedoelde te zeggen, is dat het gaat om een aantal zaken waarvan de
overheid vindt, dat zij voor iedereen beschikbaar zouden moeten zijn via
hetgeen die de overheid ter beschikking stelt. Dan gaat het dus uiteraard
ook om gesubsidieerde instellingen, die vaak voor een belangrijk deel op
enigerlei wijze door de overheid worden betaald, ongeacht of dat via
subsidies, verzekeringspremies of arbeidsvoorzieningsgelden gebeurt. Al die
instellingen moeten zich ook afvragen of zij voor alle inwoners van
Amsterdam, de taken die aan hen zijn toebedeeld, daadwerkelijk verrichten.
Ik gebruik op dit punt graag het voorbeeld van de Raad voor de
Kinderbescherming in Amsterdam, die eerder heeft geschreven, voor
allochtone kinderen heel weinig te kunnen betekenen. Als wij vinden, dat
kinderbescherming een faciliteit moet zijn die voor bepaalde categorie‰n
kinderen die in opvoedingsproblemen zijn terechtgekomen beschikbaar zou
moeten zijn, behoort deze ook voor die doelgroep aanwezig te zijn. Als
mevr. Van der Stoel zegt, dat ook met die instanties zou moeten worden
afgerekend, ben ik dat hartgrondig met haar eens. Ook die instellingen
moeten wij op de feiten wijzen.
In dit verband wijs ik er ter nuancering op, dat wij in die gevallen
soms zullen kiezen voor een categoriale aanpak, omdat algemene instellingen
dat niet blijken te doen. Het kan natuurlijk niet zo zijn, dat algemene
instellingen dan wel het budget blijven houden dat is berekend op de totale
bevolking. Men moet dan uitdrukkelijk van een deel van het budget af worden
geholpen, omdat dit nodig is voor categoriale voorzieningen.
(Mevr. VAN DER STOEL: Betekent dit dan ook, dat het College zegt: wij
gaan bij de begrotingsbehandeling voor 1994 instellingen daarop nu
eindelijk eens toetsen? Dan komen subsidies weer gereguleerd aan de
orde.)
Ik meen, dat het algemene antwoord zonder meer "ja" is. Dat geldt niet
specifiek voor deze begroting. Dit had altijd al moeten gebeuren en het zal
altijd moeten gebeuren.
(Mevr. VAN DER STOEL: Die discussie hebben wij al een aantal malen in
verschillende commissies van advies en bijstand gevoerd. Iedere keer
krijgen wij het antwoord, dat dit eigenlijk zou moeten gebeuren. Wij
vragen: probeer op dit punt de door ons gesubsidieerde instellingen te
houden aan hun taak.)
Ik heb "ja" gezegd op uw vraag. Ik herinner mij, dat u bij de
begrotingsbehandeling een voorstel hebt ingediend waarin u uitsprak, dat
wij vooral de categoriale instellingen zouden moeten toetsen. Het ligt
echter meer voor de hand, de algemene instellingen te toetsen.
(Mevr. VAN DER STOEL: De algemene instellingen toetsen of zij hun
algemene taak waarmaken en bij categoriale voorzieningen na een
bepaalde periode zeggen: breng jullie deskundigheid over naar de
algemene voorzieningen. Dat biedt deze dan ook geen excuus om
voortdurend te zeggen, dat zij iets niet weten en dat zij daarvoor
extra deskundigheid moeten inhuren, met alle smoezen die daaraan steeds
worden toegevoegd en met als netto-resultaat, dat de algemene
voorzieningen niet aan hun doel beantwoorden.)
Wij zijn het op dit punt met elkaar eens. Het is niet meer zo, dat een
algemene instelling die in problemen komt bij deze doelgroep iedere keer
extra geld moet hebben voor deskundigheidsbevordering. Men zal, gerelateerd
aan de noodzaak van de output die men moet leveren, de prestatie moeten
verrichten, om het maar zo te zeggen. Als men dat niet kan, zal een ander
het moeten gaan doen, maar dan krijgt men dus een kleiner budget.
Mevr. Oedayraj Singh Varma heeft gevraagd, het nieuwkomersbeleid voor
de zomer in de desbetreffende commissie van advies en bijstand te
bespreken. Ik meen, dat wij dit al hadden toegezegd. Op dit punt had
inderdaad meer kunnen en moeten gebeuren, maar ook hierin zit uitdrukkelijk
voortgang. Dat geldt ook voor de maatschappelijke ori‰ntatie waarop zij
specifiek heeft gewezen. De wethouder voor Onderwijs neemt zich
uitdrukkelijk voor, de problematiek van de 12- tot 17-jarigen echt op te
lossen. Met veel kunst- en vliegwerk gebeurt er in de praktijk ook van
alles, ondanks het feit dat de aantallen duidelijk groter zijn.
De heer Spit heeft gezegd, dat de wethouder de kar harder moet trekken
en meer moet doen. Ik antwoord hem, dat het gaat om een klein bureau en dat
wij in de voordracht precies hebben aangegeven welke de speerpunten zijn.
In een paar zinnen staat hier soms een heleboel werk. Men kan probleemloos
meer zaken bedenken om te doen, maar als men op dit punt beloften doet,
moet men deze ook kunnen uitvoeren. Daarvoor heeft men dan ook de middelen
nodig. Daarvoor hebben wij ‚‚n keer per jaar de begrotingsbehandeling. Ik
zeg nu al, dat mijn voorstellen vooral in de richting zullen gaan van
versterking en verbetering van het nieuwkomersbeleid, omdat dit de meest
urgente zaak is die op dit ogenblik op de schop zit. In dit debat is dat
opnieuw gebleken. Ik herinner de CDA-fractie eraan, dat juist deze fractie
mij verleden jaar heeft gezegd: ga vooral zelf het nieuwkomersbeleid
trekken, niet alleen samen met de wethouder voor Onderwijs. Op dat punt
spoort onze prioriteitsstelling in hoge mate.
In antwoord op de feitelijke vraag van de heer Bruyn merk ik op, dat de
kwestie van het PAAP-project eind mei in de Commissie voor Economische
Zaken enz. aan de orde zal komen. Ook op dit punt staan de zaken er minder
somber voor dan de kranten ons doen geloven.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 769 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot het
verstrekken van een bijdrage aan de Internationale School Amsterdam ten
behoeve van de verplaatsing en de nieuwbouw van deze school (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 202, blz. 727).
 
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Bij dit punt gaat het om de
buitenlandse kinderen die ik graag in Amsterdam zie, want zij hebben
kapitaalkrachtige ouders en betalen het onderwijs zelf. Waarom moet deze
voorziening nu naar Amstelveen worden overgeheveld? Ik zie de noodzaak
daarvan niet in. Het is jammer dat deze kinderen verdwijnen, ongeacht ras
of huidskleur zeg ik er nog bij voordat mevr. Agtsteribbe weer een
opmerking hierover maakt.
Wethouder TEN HAVE, waarnemend wethouder voor Onderwijs: Ik kan slechts
zeggen, dat het een regionale voorziening is die in de regio blijft.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 728 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 april 1993
tot aanleg van de railverbinding Middelveldsche Akerpolder
(MAP)ÄNieuw Sloten, tweede fase, inclusief de samenvoegingen van
de halten in de De Lairessestraat en de Johannes Vermeerstraat;
tevens preadvies op de nota van de raadsleden Stadig en Van
Hoeve, getiteld: Tramverbinding Nieuw Sloten/Middelveldsche
Akerpolder, alsmede de nota van het raadslid R.H.G. van Duijn,
getiteld: Niet in 16 Sloten tegelijk, ‚‚n is genoeg (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 227, blz. 1057).
 
Hierbij zijn tevens aan de orde:
 
Adres van 2 april 1993 van J.C. Hageman en H. van der Linden-
Schadd, namens de Vereniging Stadsvervoerbelang, inzake de
verlegging van tramlijn 16 naar Nieuw Sloten.
 
Adres van 3 april 1993 van C.J. Vonk, namens de Vereniging
Reizigers Openbaar Vervoer (ROVER), afdeling Amsterdam, inzake
het doortrekken van tramlijn 16 naar Middelveldsche
AkerpolderÄNieuw Sloten.
 
Adres van 19 april 1993 van G. Eichholtz en andere bewoners
van de Osdorperweg inzake het doortrekken van tramlijn 16 naar
MAP en de bebouwing van het weilandje in het dorp Sloten.
 
De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie wil
in de eerste plaats allen bedanken die zich hebben ingespannen
om de Raad voor deze vergadering van de juiste informatie te
voorzien. Om te beginnen noem ik de mensen van het
Gemeentevervoerbedrijf (GVB), die op verzoek nog allerlei zaken
hebben aangeleverd. Ik noem ook de vele actievoerders en
insprekers die ons van een lawine van argumenten hebben voorzien.
 
Iets minder tevreden zijn wij over het preadvies op de door
de heer Van Hoeve en mij ingediende nota. Als men de voordracht
leest, moet toch worden geconstateerd, dat nauwelijks serieus is
ingegaan op wat wij naar voren hebben gebracht en dat vind ik
jammer. Wat de nota betreft wil ik even releveren, dat wij
uiteindelijk drie conclusies hebben getrokken. Ik loop die even
in omgekeerde volgorde langs.
De derde conclusie die wij trokken was, dat de varianten voor
de tramontsluiting van de Middelveldsche Akerpolder (MAP) zouden
moeten worden onderzocht op vervoerswaarde en kosten. Daarover
zegt het College in de voordracht, dat dit niet nodig is omdat
dit al bekend is en hierover al een beslissing is genomen. In de
Commissie voor Verkeer enz. hebben mevr. Tanja en ik er nogmaals
naar gevraagd en ik kan met tevredenheid constateren, dat het
GVB, de wethouder en het College daaraan inmiddels hebben
voldaan. Mijn hartelijke dank hiervoor. Aan het derde punt uit
onze nota heeft het College voldaan, zodat wij nu redelijk kunnen
beoordelen hoe die varianten zich tot elkaar verhouden.
De tweede conclusie was, dat de mogelijkheden van het opvoeren
van de snelheid van lijn 2, met name rondom het Hoofddorpplein,
zouden moeten worden onderzocht. Het preadvies zegt daarover geen
woord. Dat is jammer en wat ons betreft is dit punt nog
levensgroot aan de orde.
Het derde punt, het eerste punt van onze nota, was uiteraard
het belangrijkste. Dat was de conclusie, dat de bouw van de
tunnel, om het maar even kortweg zo aan te duiden, zou moeten
worden doorgezet. Het College zegt die mening ook te zijn
toegedaan, dat dit in 1988 is besloten en dat geen nieuwe feiten
naar voren zijn gekomen.
Voor de PvdA-fractie zijn in de afgelopen periode wel nieuwe
feiten boven water gekomen en die zijn voor ons aanleiding om met
betrekking tot die tunnel tot een ander standpunt te komen dan
wij aanvankelijk in de nota hebben ingenomen. Daarom wil ik die
feiten wel even noemen, want een wijziging van het standpunt is
natuurlijk niet zonder betekenis. Het belangrijkste nieuwe feit
is, dat wat ons betreft het afwegingskader, waarbinnen deze
tunnel en de beslissing om deze al of niet aan te leggen moet
worden beoordeeld, wezenlijk is veranderd. Toen wij de nota
schreven - dat staat er ook in - was het beeld wat ons betreft,
dat is ook niet tegengesproken, dat het geld van het rijk klaar
lag en "weg zou lopen" als wij het project niet zouden uitvoeren.
Ik zeg het maar even platvloers. Inmiddels ligt de zaak wezenlijk
anders, naar ons is gebleken. Er ligt overigens nog steeds geen
geld klaar, maar dat beschouw ik maar even als een detail.
Belangrijker is dat het geld niet "wegloopt". Het maakt onderdeel
uit van het Vinex-bod van 1,4 miljard gulden. Het was wat
moeilijk dat boven water te krijgen, maar dat staat nu toch wel
vast, tenzij de wethouder het nog wil tegenspreken. Dit betekent
dat het afwegingskader wordt gevormd door die 1,4 miljard gulden.
Ik geef toe, dat op dit moment het bedrag voor de tunnel in de
romp van de Vinex-gelden zit, hetgeen inhoudt dat met name het
ROA er niet aan mag komen. Tegelijkertijd is het zo, dat de vrije
bestedingsruimte waar wij als Amsterdam met de ROA-partners over
kunnen beschikken in het kader van het Vinex-bod wel degelijk met
hetzelfde bedrag wordt vergroot als wij besluiten de tunnel niet
aan te leggen en in die zin is het afwegingskader wat ons betreft
dus wezenlijk anders dan een tijd geleden, toen wij dat allemaal
niet wisten.
Het tweede nieuwe feit is dat wat ons betreft de strategische
betekenis van de tunnel is veranderd. In onze nota schreven wij,
dat wij op lange termijn allerlei mooie dingen met die tunnel
mogelijk zagen worden; doortrekken naar Schiphol en dergelijke.
Inmiddels is dat wezenlijk anders komen te liggen, want het
denken over de noord-zuidlijn is in een nieuw stadium gekomen.
In 1991, in de eerste ronde van het denken over de noord-
zuidlijn, was er alleen sprake van een zijtak onder de Overtoom.
Ik wijs op de studie van februari 1991. In februari 1993 kregen
wij een tussenrapportage in de Commissie voor Verkeer enz. waarin
voor het eerst werd gesproken over een andere optie, namelijk een
verlenging via de De Lairessestraat. Ik heb inmiddels begrepen
dat daarmee wordt bedoeld: onder de De Lairessestraat en
bovenkomend op de Henk Sneevlietweg. Dat betekent, dat die
tunneltak van de noord-zuidlijn, zo deze er ooit komt, en deze
tunnel elkaar gaan bijten, want deze tunnel is ongeschikt - dat
is mijn stelling - om straks in het kader van die noord-zuidlijn
eventueel te worden gebruikt. De wethouder is het in die zin met
mij eens, dat hij in de Commissie voor Verkeer enz. heeft
bevestigd, dat het geen voorinvestering in de noord-zuidlijn is.
Het is, vrees ik persoonlijk, zelfs wel iets erger. Ik denk dat
deze tunnel straks in de weg ligt. In ieder geval is de
strategische betekenis wat ons betreft teruggebracht tot een
periode van de komende tien jaar. Wat op langere termijn nodig
is, hoort in het noord-zuiddenken thuis en dat kan op dit moment
geen aanleiding zijn om tot de aanleg van de tunnel te besluiten.
Een beetje in het verlengde daarvan wil ik wijzen op de nota
die de heer Molleman met de heer Niamut heeft ingediend. Ook
daarin wordt op structurele wijze over het vervoersnet op lange
termijn gesproken en de heer Molleman zal bevestigen, dat ook in
zijn concept de tunnel niet past.
Het laatste nieuwe feit wordt gevormd door de stortvloed van
argumenten en geluiden die ons vanuit de burgerij hebben bereikt.
Dat zijn er heel veel geweest en ik wil er enkele dingen
uitlichten.
Ten eerste blijkt, dat de argumentatie, het punt van de
vervoerswaarde, uiteindelijk handelt om gegevens die worden
berekend op basis van overigens heel degelijke en solide
rekenmodellen enerzijds en datgene wat ik in de Commissie voor
Verkeer enz. heb aangeduid als het gezond verstand anderzijds.
Het gezond verstand en de rekenmodellen botsen een beetje met
elkaar in hun uitkomsten. Dat is wat in essentie uit de inspraak
naar voren is gekomen.
Een ander belangrijk punt is, dat ROVER ons vraagt hoe wij,
terwijl wij op dit moment bezuinigen op het GVB-lijnennet, op
hetzelfde moment kunnen besluiten tot een dergelijk
prestigeobject waarvan men het nut niet inziet; ROVER is een club
die altijd erg voor railvervoer is.
Dat alles leidt bij ons, na afweging van de verschillende
alternatieven, tot de conclusie, dat wij de tunnel nu niet moeten
aanleggen. Wel moeten wij het trac‚ van de tunnel reserveren,
alsmede het aansluitende trac‚ door Sloten en de MAP, in het
licht van het denken over de noord-zuidlijn, dus op een termijn
van ongeveer vijftien jaar. Verder vinden wij - dat is het derde
element in de conclusie - dat de wethouder met de minister en het
ROA zal moeten onderhandelen over de vraag of het mogelijk is dit
project in te leveren en in te ruilen voor het alternatief dat
is neergelegd, te weten de ontsluiting van de MAP via lijn 1, in
combinatie met het treffen van maatregelen rondom het
Hoofddorpplein.
Deze gedachten hebben mevr. Tanja en ik neergelegd in een
voorstel dat ook door de heer Bouma is ondertekend. Dat betekent
dat wij het niet meer zullen hebben over het
Haarlemmermeercircuit en de tramhalten in de De Lairessestraat,
want wat ons betreft verandert daar niets. Voor het weilandje
Vrije Geer zoeken wij naar een oplossing. Dat doen wij wederom
samen met de fractie van Groen Links; mevr. Tanja zal vertellen
hoe het zoeken is gevorderd.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
30ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Stadig, mevr.
Tanja en Bouma inzake de verlenging van tramlijn 1 naar de MAP
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 268, blz. 1223).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Uit het
betoog van de heer Stadig blijkt, dat de visie die is neergelegd
in de nota van Groen Amsterdam: Niet in 16 sloten tegelijk, ‚‚n
is genoeg, flink veld heeft gewonnen. Ik sluit mij dus in veel
opzichten bij dat betoog aan. De stad is niet een stad met ‚‚n
centrum, maar heeft vele centra. Een ervan is Osdorp en veel
mensen in Sloten en de MAP zijn op dat centrum aangewezen, dus
ook dat pleit ervoor om die ontsluiting per openbaar vervoer te
regelen via doortrekking van lijn 1. Dan kunnen de mensen fijn
winkelen in Osdorp. Tevens wordt daarmee bereikt dat de kansen
groter worden om het weilandje bij Sloten te sparen, want de
doortrekking van lijn 16 is dan niet meer urgent. Ik ben het
volkomen eens met de gedachte, dat lijn 2, die nu doorgetrokken
is naar de woningen in het voormalige tuinbouwgebied Sloten, moet
 
worden gehandhaafd en dat bij het Hoofddorpplein een
overzichtelijke situatie moet worden geschapen. Daarom zal ik in
dit verband een voorstel indienen.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
31ø Voorstel van 21 april 1993 van het raadslid R.H.G. van
Duijn inzake het doortrekken van lijn 1 naar de MAP enz.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 269, blz. 1225).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
Mevr. TANJA: Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen niet instemmen
met de tunnel en het verlengen van lijn 16, en wel om de volgende
redenen. Wij vinden verlenging van lijn 1 een goed alternatief.
Die lijn doet het intercitystation Lelylaan aan en dat is voor
de bewoners van de MAP belangrijk, maar ook het Osdorpplein en
het Leidseplein zijn belangrijke haltes.
Lijn 2 is wat ons betreft verbeterd door de doorsteek bij de
Paulus Potterstraat. De twee lijnen zijn in onze ogen een even
goede openbaar- vervoersvoorziening, waar de bewoners van de
betreffende wijken behoefte aan hebben.
Vanmorgen ontvingen de leden van de Commissie voor Verkeer
enz. de resultaten van de enquˆte die is gehouden door de
Beheerscommissie van de MAP. Daaruit blijkt, dat het merendeel
van de bewoners het ook een goed alternatief vindt. Wij hebben
een brief gekregen van de ROVER waaruit blijkt, dat ook die
vereniging de voorkeur geeft aan het verlengen van de lijnen 1
en 2 en grote investeringen voor lijn 16 ontraadt. Wat ons
betreft is dat dus een heel goed alternatief. Ik wil u er wel op
wijzen, dat het een besluit is dat men niet zo maar kan nemen.
Op voorstel van deze Raad is jarenlang door mensen aan deze zaak
gewerkt. Het project is opgezet in het begin van de jaren
tachtig, dat was een andere tijd dan nu het geval is. Het was een
soort opmaat voor de Olympische Spelen. In die tijd paste ook het
bouwplan voor Nieuw Sloten en ik wil erop wijzen, dat in de
afgelopen jaren natuurlijk wel het een en ander is veranderd. De
ring is voor wat de openbaar-vervoersverbindingen betreft veel
belangrijker geworden met het station Zuid-WTC als NS-station en
met het intercitystation Lelylaan. Ik denk, dat de bewoners die
van lijn 1 en lijn 2 gebruik maken even snel bij de ring zijn,
zodat dit een heel goede openbaar-vervoersvoorziening is, voor
die wijken.
Het tweede punt waarop ik wil ingaan is het weiland Vrije
Geer. Door lijn 16 niet door te trekken kan een tramtrac‚ door
dat weiland achterwege blijven en kunnen wij afzien van het
bebouwen van dat weiland. Mijn fractie is daarvan een
voorstandster. Het weiland is onafscheidelijk met Sloten
verbonden en deze groene buffer is zeer noodzakelijk om het 1000
jaar oude dorp tot zijn recht te laten komen. In de Nota van
Uitgangspunten van 1984 staat als randvoorwaarde voor Sloten, dat
een groene buffer om dat plaatsje enorm belangrijk is, omdat
daarmee de historische waarde van Sloten behouden blijft. In een
brief van de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
wijst deze ook op het belang van het behoud van een groene buffer
voor het historische dorp. Ik wil op dat punt dan ook een
voorstel indienen. Ik doe dat samen met de heer Van Hoeve die
zich hiermee ook heeft beziggehouden. Wij vragen het College,
uitgaande van het niet bebouwen van de locaties 1 en 2, de
milieuvriendelijke woningen die daar waren gepland elders te
bouwen en een ander plan uit te werken voor locatie 3, zodat toch
nog zoveel mogelijk woningen kunnen worden gebouwd. Mijn verzoek
komt er dus op neer, dat ik vraag aan de Commissie voor
Stadsvernieuwing enz. een rapportage voor te leggen, uitgaande
van het niet bebouwen van het weiland.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
32ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden mevr. Tanja
en Van Hoeve inzake het niet bebouwen van het weiland Vrije Geer
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 270, blz. 1225).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik ook eerst
stilstaan bij de vraag of er wel nieuwe feiten zijn, zoals de
PvdA-fractie betoogt, of dat de situatie nog steeds zo is als in
1987-1988, toen de VVD-fractie ook al tegen het doortrekken van
lijn 16 was en de keuze had bepaald op lijn 1. Welke waren toen
de overwegingen van de VVD-fractie die op dit moment nog steeds
een rol spelen? De PvdA-fractie spreekt over een nieuw
afwegingskader en zegt, dat wezenlijk iets is veranderd. Volgens
die fractie ligt het geld van het rijk klaar, maar moet nog een
afweging binnen die 1,4 miljard gulden worden gemaakt. Vergelijk
ik dat met wat vijf jaar geleden aan de orde was, dan blijkt dat
toen het geld ook niet klaar lag, ook een aantal alternatieven
voorhanden was en bekend was dat het doortrekken van lijn 1 een
goedkoper alternatief was, dus wat dat betreft is eigenlijk niets
veranderd.
Over de strategische betekenis wil ik het volgende zeggen. Mij
staat niet bij, dat vijf jaar geleden al echt concreet sprake was
van een noord-zuidlijn, zeker niet in die richting, dus dat is
ook geen nieuw argument.
Het derde nieuwe feit dat er kennelijk zou liggen is de
stortvloed van argumenten op het terrein van de vervoerswaarden
en het gezond verstand. Ik denk dat daaraan ook niets is
veranderd. Vijf jaar geleden was er ook al gezond verstand bij
de burgers aanwezig. Toen lagen er al voorstellen om lijn 1 met
name door te trekken om het Osdorpplein te versterken, goed voor
de winkeliers in die omgeving en goed voor de burgers vanwege het
voorzieningenniveau en de aansluiting op een NS-station. Dat zou
toendertijd naar de mening van de VVD-fractie ook een positief
effect hebben op de vervoerswaarde en daaraan gerelateerd de
exploitatie van de lijn.
Over de investering heb ik al gesproken. Met andere woorden,
er zijn weinig nieuwe feiten. Mijns inziens is het enige nieuwe
feit, dat op dit moment het gezond verstand zegeviert in de
Gemeenteraad.
Een ander punt heeft te maken met de woningbouw. De VVD-
fractie kiest ook voor een compacte stad. Wij hebben uit de
discussies begrepen, dat veel alternatieven zijn onderzocht. Er
is onderhandeld met Osdorp over het eventueel bebouwen van het
Jan van Zutphenplantsoen. Alle resultaten van die studies leiden
tot minder woningbouw en een verlies op de grondexploitatie
tussen 1 miljoen gulden en 7 miljoen gulden. Uitgaande van het
feit dat het bestemmingsplan, het plan van eisen, al jarenlang
klaar ligt, is de VVD van mening, dat toch gebouwd zal moeten
worden op dat weilandje, tenzij de wethouder mogelijkheden ziet
om eventueel een deel van het weilandje te sparen en in overleg
met Osdorp nog eens te bezien of het tegenoverliggende plantsoen
kan worden bebouwd. Op die manier kan het verlies van die 1,4
miljoen gulden, dat is het alternatief, op de grondexploitatie,
weer goed worden gemaakt door wat duurdere woningbouw in dat
plantsoen.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Het beleid van de
gemeente Amsterdam en deze Raad is dat de radialen naar de
Ringlijn en het centrum van de stad moeten lopen, met name naar
het Centraal Station. Dat heeft alleszins te maken met de
discussie over het milieu þ hoe meer mensen het openbaar vervoer
in, hoe meer mensen de auto uit þ en het bereikbaar houden van
de binnenstad, hetgeen ook heel belangrijk is. Ik behoef alleen
maar te wijzen op het mogelijk afhaken van Vroom & Dreesmann op
het Vendexcomplex. Straks is Vroom & Dreesmann op het vernieuwde
Rokin prachtig bereikbaar met de nieuwe lijn 16.
De cijfers over het aantal passagiers die de buurt heeft
geleverd en die van het GVB verschillen nogal, maar ik moet
zeggen dat ik de cijfers van de buurt niet echt betrouwbaar
vindt. De vraagstelling is redelijk objectief. Er is wel wat over
te zeggen, want het is helemaal niet zeker of lijn 1 kan worden
doorgetrokken, maar goed, ik neem aan dat het redelijk objectief
is. In de context van de acties die natuurlijk vanuit die buurt
zijn gevoerd, betekent dat evenwel dat de resultaten redelijk
gekleurd zijn te noemen. Ik beschouw de resultaten niet echt als
objectief. Als ik die moet afzetten tegen de cijfers van het GVB
dat bepaalde systematieken hanteert die ook op andere lijnen van
toepassing zijn en die ten opzichte van eerdere prognoses weer
een iets groter verschil te zien geven ten opzichte van lijn 1,
moet ik zeggen dat ik de cijfers van het GVB betrouwbaarder acht.
Ik wil er ook op wijzen dat de cijfers van het GVB over de
vervoerswaarde van bijvoorbeeld de Oostlijn, de Amstelveenlijn
of de Ringlijn stelselmatig te laag waren ingeschat en steeds
naar boven zijn bijgesteld. Dus ik heb geen enkele reden om te
twijfelen aan de juistheid van de cijfers van het GVB. Overigens
is die discussie over de vervoerswaarde - de heer Stadig
rangschikte deze ook onder de categorie nieuwe feiten - absoluut
geen nieuw feit. Diezelfde discussie is gevoerd in 1987-1988,
dezelfde raadsadressen zijn ingediend en dezelfde argumenten zijn
weer van toepassing, dus wat ons betreft is er geen enkele
aanleiding opnieuw een afweging te maken.
Lijn 16 gaat echt sneller en rijdt regelmatiger. Het is juist
dat lijn 16 qua investering 56 miljoen gulden duurder is dan lijn
1, maar afgezien daarvan en van het weggooien van een bedrag van
ruim 1 miljoen gulden aan voorbereidingskosten is het met de
exploitatiekosten precies andersom gesteld. Aanstonds kom ik
daarop nog terug. Het is inderdaad juist, dat het geld voor de
investering niet verloren gaat. Dat geld gaat terug naar het ROA,
maar dan beslissen wij niet meer over het geld. Dat doet het ROA
dan. Wie garandeert mij, dat het ROA besluit tot de aanleg van
lijn 1?
(De heer STADIG: Dat moet de voorwaarde zijn, dat
hebben wij ook gezegd; dus daarover moet worden
onderhandeld.)
U hebt ook het ontwerp-Regionaal Verkeers- en Vervoersplan
(RVVP) gezien. U hebt ook de nota Amsterdam naar 2005 gezien. U
kent het ambitieniveau van alle plannen van het ROA en u kent ook
de gigantische tekorten. Ik wil niet de kans lopen, dat wij
straks een woonwijk aanleggen, waarvoor het openbaar vervoer nog
niet is geregeld; u weet net zo goed als ik hoe moeilijk het is
(De heer STADIG: Wij zijn het dus eens: het is een
voorwaarde.)
Er zijn nog veel meer argumenten om voor lijn 16 te kiezen,
maar u bent het toch echt met mij eens, dat wij geen woonwijk
moeten maken zonder dat het openbaar vervoer is geregeld? Het is
vreselijk moeilijk. Zelfs al zouden de financi‰n voor lijn 1 zijn
geregeld, dan zullen wij toch opnieuw het trac‚ moeten
voorbereiden en de technische voorbereidingen moeten treffen. De
aanleg zal dan zonder meer een aantal jaren worden vertraagd.
(De heer STADIG: Wij zitten met de voordracht van het
College ook nog lang niet in de MAP. Wij zitten pas
bij Sloten. De derde fase moet nog helemaal worden
uitgetekend, er moet nog geld voor worden
georganiseerd en. Dus wij hebben absoluut morgen hoe
dan ook geen tram in de MAP.)
Ik heb steeds begrepen, maar de wethouder moet dat maar
bevestigen, dat de derde fase van deze lijn sneller kan worden
aangelegd dan wanneer lijn 1 wordt doorgetrokken.
(Mevr. TANJA: Bovendien rijdt daar nu bus 23. Dat kan
dus aanvullend.)
Dat is inderdaad juist en het is goed dat u dat zegt. Een van
de argumenten betreft namelijk de vervoerswaarde. De
bereikbaarheid van het winkelcentrum Osdorp dient goed te zijn.
Dat is bij uitstek intern wijkgericht en iets daarbuiten. Daar
is bus 23 uitermate geschikt voor.
De exploitatie is voor mij het meest cruciale punt. De
investering zal groter zijn, zoals ik al heb gezegd, maar de
exploitatie is echt duidelijk gunstiger. Het GVB heeft het
bijzonder lastig; dat weten wij allemaal. Het rijk gaat een
andere systematiek hanteren voor de vergoeding. Dat systeem wordt
sterk vraagafhankelijk. Wij verdienen meer als wij meer
passagiers vervoeren. Uit berekeningen van het GVB blijkt de
exploitatie van lijn 16 jaarlijks 6,5 miljoen gunstiger uit te
komen dan de exploitatie van lijn 1. Dat is niet zo
verwonderlijk, want lijn 16 rijdt sneller en regelmatiger en
vervoert meer passagiers.
(De heer STADIG: Dat is gebaseerd op die theoretische
cijfers die volgens mensen die er verstand van hebben
niet kloppen. Als de co‰ffici‰nten iets worden
veranderd is het hele verschil weg.)
Natuurlijk is het verschil weg als de co‰ffici‰nten worden
veranderd. Kunt u mij echter aantonen, dat die cijfers onjuist
zijn en kunt u mij aantonen, dat de afweging die wij in 1987-1988
over exact hetzelfde probleem hebben gemaakt niet juist bleek te
zijn? Kunt u mij aantonen, dat de cijfers die het GVB bij andere
lijnen heeft gehanteerd op grond van dezelfde parameters onjuist
zijn?
(De heer STADIG: Ik kan bijvoorbeeld aantonen, dat de
voor de MAP gehanteerde co‰ffici‰nt uitwijst, dat 40%
van de bewoners de tram zouden nemen. Dat percentage
schijnt elders in Nederland maximaal op 30 te worden
gezet.)
Zelfs al had u gelijk, dan is dat exact dezelfde afweging als
in 1988. Het gaat erom dat de exploitatie op basis van de
cijfers, waaraan ik niet twijfel, 6,5 miljoen gulden per jaar
gunstiger uitkomt. Legt u dat straks bij het produktieplan maar
eens uit aan al die andere mensen die te horen krijgen dat ergeen geld is om
de lijn te exploiteren.
Wij kregen vanmorgen in de Commissie voor Verkeer enz. een
stuk van het GVB onder ogen waaruit blijkt, dat voor bijvoorbeeld
1 miljoen gulden per jaar het hele GVB-buspark op
milieuvriendelijke diesel kan rijden. Als dus maar 15% van wat
het GVB zegt waar is, kunt u het hele buspark al
milieuvriendelijk laten rijden. Over rendementsvergelijkingen
gesproken!
Ik wil ook nog iets zeggen over de manier waarop de Raad
omgaat met het besturen van de stad als dit voorstel wordt
aangenomen; ik vrees dat het zal worden aanvaard. Natuurlijk
heeft iedereen bij de behandeling van een kredietaanvraag de
vrijheid ja of nee te zeggen, maar het is ook wel zo, dat men op
dat moment echt zwaarwegende argumenten moet hebben. Wij zijn een
traject ingegaan. Het is neergelegd in vele nota's die wij hebben
vastgesteld. Het staat zelfs in de verkiezingsprogramma van PvdA
en Groen Links. Het staat in het Programakkoord 1990-1994 en het
Structuurplan Amsterdam 1991. Wij hebben voorbereidingskredieten
verleend. Wij hebben allerlei debatten gevoerd in 1987, 1988,
1989, 1990 twee keer en in 1991. Om dan in 1993 nee te zeggen,
moet men zeer zwaarwegende nieuwe feiten kunnen aandragen. Ik
vind de manier waarop Amsterdam op het ogenblik met dit soort
projecten omgaat niet juist. Daarmee wordt de
onderhandelingspositie ten opzichte van het rijk buitengewoon
zwak. U moet zich maar eens verplaatsen in de positie van het
rijk. Wie garandeert mij dat Amsterdam de afspraken nakomt? Deze
afspraak stond al in het Bereikbaarheidsplan Randstad.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U wekt de indruk, dat u de
nota van Groen Amsterdam van juni 1992 over dit
onderdeel in het geheel niet hebt gelezen!)
Die nota heet "Niet in zestien Sloten tegelijk, ‚‚n is
genoeg". Ik weet zelfs nog, hoe de nota heet!
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Daarin worden alle
argumenten genoemd.)
Ik ben het ook niet met u eens.
De heer Stadig heeft de motivering gegeven, dat wij zouden
moeten wachten op een preadvies op de nota-Molleman, die
eigenlijk een regionale nota is. Moeten wij nu echt alles op
alles laten wachten?
(De heer STADIG: Neen, ik heb niet gezegd, dat dit zou
moeten wachten op die nota. Ik heb alleen maar gezegd,
dat die nota er ook is en dat men tot dezelfde
conclusie zou komen als men die leest.)
U noemt dit als een overweging waardoor men op dit moment niet
tot een besluit moet komen over lijn 16. U zei, dat die nota een
interessant stuk is.
(De heer STADIG: Dat is het ook.)
Ik heb die nota gelezen. Die nota gaat van een geheel ander
vervoersconcept uit, waarvan het naar de mening van de heer
Molleman denkbaar is dat dit voor het jaar 2000 zal zijn
gerealiseerd. Wij realiseren niet eens onze noord-zuidlijn voor
het jaar 2000, ondanks de positieve berichten die ik via Het
Parool mag vernemen. Het gaat er ook om, dat wij hiermee niet op
deze manier moeten omgaan als wij zover zijn. Dat vind ik heel
slecht voor het bestuur.
Het verbaast mij helemaal niet, dat de fractie van de VVD
tegen is. Hierin is men zeer consequent. Ik kan mij namelijk geen
enkele belangrijke investering in het openbaar vervoer herinneren
waar deze fractie voor is geweest. Die fractie was niet voor de
doortrekking bij de Paulus Potterstraat, noch voor de Ringlijn,
noch voor de Amstelveenlijn en nu ook niet voor lijn 16. Altijd
geldt daarbij het schimmige argument, dat de exploitatie niet
deugt. Als men dat argument hanteert, kan men dus nooit iets
realiseren. Ik mag erop wijzen, dat het GVB bij uitstek bij deze
lijn een heel gunstig exploitatieresultaat behaalt. Wij verdienen
op deze lijn. Met deze lijn kunnen wij straks andere lijnen laten
rijden.
(De heer STADIG: Dat geldt ook voor het alternatief.
Het is alleen een kwestie van meer of minder
verdienen.)
Ja, maar dat scheelt het GVB wel 6,5 miljoen gulden op
jaarbasis. Dat vind ik niet niets!
(Mevr. TANJA: Wat vindt u als nu uit meerdere
onderzoeken blijkt, dat de bestemming van de lijnen 1
en 2 voor de bewoners van die beide wijken veel
gunstiger is?)
Inhoudelijk ben ik het daarmee niet eens. Bovendien is dit een
discussie die wij in 1987/1988, met dezelfde argumenten van de
heer Hageman Ä die hier nu ook op de tribune zit Ä en op exact
dezelfde manier hebben gevoerd. Daarbij is op inhoudelijke
gronden gezegd, ook door uw fractie...
(Mevr. TANJA: U hebt vandaag bij de stukken van het
GVB ook de notulen gekregen van de bewuste
commissievergadering. Als u daarin het verhaal van de
heer Tammens naleest, zult u zien, dat hij ook wijst
op de mogelijkheid van lijn 1 en van lijn 2. Intussen
is er de doortrekking bij de Paulus Potterstraat
bijgekomen.)
Dat was in 1987. Daarna heeft dit een vervolg gekregen,
waarmee uw fractie wel akkoord is gegaan.
Ik kom bij het weiland Vrije Geer. Ik had voorgesteld, te
bezien of men het zuidelijk gedeelte niet zou moeten bebouwen.
Ik ben ervan overtuigd, dat dat geen goed idee is. Aangezien ik
voor het doortrekken van lijn 16 ben, is het ook consequent, te
zeggen, dat men dan voor bebouwing is. De buurt heeft eigenlijk
ook niets aan een Vrije Geer met een trambaan erdoorheen, waarvan
het duidelijk is dat deze op vrij grote hoogte ligt. Voor het
weiland Vrije Geer gelden overigens eigenlijk dezelfde argumenten
inzake helder bestuur als voor het GVB. Ook daarvoor zijn wij een
heel traject aangegaan. Ook daarvoor moeten wij met heel zware
argumenten komen om op het laatst om te gaan.
Wat het weiland Vrije Geer betreft, noem ik nog de nota
Amsterdam naar 2005. Daarin staat onder meer, dat wij onze
projecten straks moeten betalen uit een scherper toezicht op een
gunstige grondexploitatie. Wij krijgen nu de eerste
grondexploitatie na het uitbrengen van deze nota en wat gebeurt
er? In plaats van dat wij besluiten, er nog meer geld uit te
halen door de nog duurdere woningen te bouwen, gaan wij
onmiddellijk weer kosten maken en een grote opbrengst derven. Ik
vind dat niet sterk.
Ten slotte vraag ik wat het weiland Vrije Geer betreft, waar
het advies is van de supervisor over de stedebouwkundige waarde
van het gebied. Ik heb de supervisor gebeld. Hij meldde mij, dat
hij absoluut staat achter het advies van de Dienst Ruimtelijke
Ordening en van het GVB. Dit mocht ik van hem hier zo zeggen. Als
men om het advies van de supervisor heen wil, moet men ook nog
wel enige stedebouwkundige argumenten noemen. Die heb ik in dit
debat niet gehoord.
(De heer STADIG: Waarom is hij daar dan precies voor?)
Op grond van een hele reeks stedebouwkundige argumenten. Als
uw voorstel wordt aangenomen Ä waar ik niet voor ben Ä ben ik er
in ieder geval wel voor, dat de mening van de supervisor helder
op papier komt.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. De discussie die nu
plaatsvindt, gaat gepaard met drie complicaties. Ik noem ten
eerste de ruimtelijke ordening op verschillende schaalniveaus
versus een verkeers- en vervoersbelang en een
volkshuisvestingsbelang; dit is een niet gemakkelijke
complicatie. Ik noem ten tweede de vraag wat nu zou moeten
gebeuren en wat morgen zou kunnen, c.q. moeten. Deze complicatie
is eigenlijk pas met de verschijning van de nota Amsterdam naar
2005 echt aan de orde gekomen, maar mogelijk kunnen wij hierop
bij de reactie op het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP)
al een redelijke vervolgstap zetten. Ik noem ten derde de
complicatie die zal blijken wanneer andere fracties inderdaad
belang zullen gaan hechten aan de voorstellen die de CDA-fractie
in juni van het vorig jaar aan deze Vergadering heeft voorgelegd,
namelijk of wij nu blijven doordenken in de trant die sinds de
jaren twintig is ontwikkeld over het openbaar vervoer, dan wel
of wij in het kader van het Tweede Structuurschema Verkeer en
Vervoer (SVV2) en van het milieubeleid een grote stap voorwaarts
willen maken. De problemen die nu op tafel liggen benadert mijn fractie in
fysieke zinvan twee kanten. Ik noem het weiland Vrije Geer en de
optimaliseringsmaatregelen voor lijn 16. Om positief te beginnen,
merk ik op, dat wij met die optimaliseringsmaatregelen van de
bestaande lijn 16 akkoord gaan. Het gaat hier om maatregelen die
ook in het kader van het optimaliseringsplan hadden kunnen worden
genomen.
Voor het weiland Vrije Geer ligt dit echter principieel
anders. Daarmee gaan wij niet akkoord. Ook zijn ons geen
oplossingen geboden die werkelijk soelaas bieden. Daarom zal ik
aan het eind van mijn bijdrage twee voorstellen indienen waarin
wij vragen om het niet-bebouwen van het weiland Vrije Geer en om
het ontwikkelen van een bestemmingsplan daarvoor, dat
tegemoetkomt aan de ecologische, cultuur-historische en
landschappelijke waarden die hieraan verbonden zijn. Voorts
stellen wij erin voor, de locatie 3 te bebouwen en locatie 4 in
overleg met het stadsdeel Osdorp te bebouwen. Uit overleg met
mijn partijgenoten daar is ons gebleken, dat in ieder geval een
deel van het plantsoen, nabij de Baden Powellflat, voor bebouwing
in aanmerking zou kunnen komen wat de stedebouwkundige kant van
de zaak betreft. Op stedelijk niveau zie ik uit ruimtelijk
oogpunt geen ernstige belemmeringen op dit punt.
Een van de redenen waarom mijn fractie het voorstel van de
fracties van de PvdA, de VVD en Groen Links niet heeft
meegetekend is een tweede voorstel dat ik nu indien, waarin het
gaat om een railreservering door het weiland Vrije Geer zelf.
Wanneer wij nu verkondigen, dat daar vanwege landschappelijke,
ecologische en cultuur-historische waarden geen woningbouw zou
kunnen plaatsvinden, kunnen wij ook niet in gemoede volhouden,
dat daar op termijn wel een tramlijn doorheen zou kunnen.
Mevr. Tanja en de CDA-fractie hebben bij de
commissiebehandeling op dit punt een aantal vragen gesteld. In
de eerste plaats is mij gebleken, dat bij verschillende delen van
het plan voor Nieuw Sloten nog niet een zodanig committment ligt,
dat aanpassing van het trac‚ in Nieuw Sloten zelf niet mogelijk
zou zijn. Betrekt men bovendien de ruimtelijke aspecten bij de
overweging, dan moet de variant van mevr. Tanja en mij als ideale
railreservering worden gezien.
Ik kom bij het belang van de lijnkeuze en de bouw van de
tunnel die daarbij hoort. De cijfers en standpunten blijven
elkaar op dit punt tegenspreken. Wij moeten dus met ons eigen
boerenverstand, geholpen door de inbreng van onder andere
consumentenorganisaties, tot een oordeel komen. Mijn fractie komt
tot de conclusie, dat lijn 1 voor de MAP een verantwoorde
beslissing is. Dat wil niet zeggen, dat wij geen vervoerswaarde
toekennen aan lijn 16. Uit onze notitie blijkt dit ook. Zeker
wanneer die lijn zou worden doorgetrokken naar Badhoevedorp en
Schiphol, zou deze een sterke noord-zuidrelatie hebben. In die
zin zou een ondertunneling van de Schinkel zeker nodig zijn. Ook
wij komen echter tot de conclusie, dat de ondertunneling die men
nu in dit plaatje voorstaat niet past.
Wanneer wij vervolgens het RVVP bezien en de aanzienlijke
kloof tussen de doelstellingenvariant en de milieuvariant, die
niet eens is aan te geven door het ROA, weten wij, dat wij nog
heel wat inspanningen hebben te leveren en heeft de CDA-fractie
er geen moeite mee, te concluderen dat de besluitvorming over de
Schinkeltunnel in ieder geval kan worden uitgesteld.
 
De VOORZITER deelt mede, dat zijn ingekomen:
 
33ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Molleman en
Spit inzake het laten vervallen van een reservering voor een
railverbinding (Gemeenteblad afd. 1, nr. 271, blz. 1226).
 
34ø Voorstel van 21 april 1993 van de raadsleden Molleman en
Spit inzake het tot stand komen van een bestemmingsplan voor het
weiland Vrije Geer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 272, blz. 1227).
 
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. De opmerkingen
van de heer Oranje brengen mij tot de uitspraak, dat het model
dat het GVB gebruikt om vervoerswaarden te berekenen zich
inderdaad enige malen heeft bewezen, maar dat dit geen garantie
is, dat dit model altijd klopt. Daarvoor zitten hierin te veel
aannamen.
Ik kan niet instemmen met een tunnel onder de Schinkel en met
het verlengen van lijn 16. Uit de vele reacties van bewoners
blijkt, dat er een breed maatschappelijk draagvlak bestaat voor
het doortrekken van lijn 1 en dat zij graag het zichtveld op hun
dorp willen bewaren. Dat is eigenlijk tot nog toe het beleid
geweest van Amsterdam voor de geannexeerde dorpen. Hoe zou het
anders komen, dat de meeste zo verrassend gaaf bewaard zijn
gebleven? Ik ga er daarom van uit, dat Amsterdam doorgaat met het
besteden van extra zorg om deze plekjes met unieke zichtvelden
te bewaren. Ik wil graag van de wethouder weten of dit beleid
soms is veranderd. Hieruit blijkt dat toch immers, gezien de
plannen om een zo belangrijk weiland te gaan bebouwen en om het
zichtveld op een oud dorp weg te nemen?
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Er wordt gesproken
over ondertunneling van de Schinkel, maar de Overtoomse Sluis en
de Overtoom zelf zullen ook binnen enkele jaren moeten worden
ondertunneld. Het kostenverschil valt dan ook sterk ten nadele
van lijn 1 uit. Daarom zal ik de voordracht van het College
steunen. Bovendien is lijn 16 veel sneller.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Een goed openbaar
vervoer is voor Amsterdam een vereiste. Als dat alleen maar kan
worden bereikt door diep in de beurs te tasten, dan moet dit
maar. Nu wordt bij de uitdrukking "diep in de beurs tasten" de
aanwezigheid van een goed gevulde geldbuidel verondersteld,
waaruit ruimschoots kan worden geput. Die geldbuidel ontbreekt
echter. Het geld moet worden gehaald door steeds hogere
belastingheffingen op de werkenden. Bij toename van het aantal
niet-werkenden, deels door oorzaken waarop wij geen invloed
hebben, deels door een weloverwogen gevoerd wanbeleid, is dit
door die werkenden niet meer op te brengen. Onder deze
omstandigheden is het voorstel tot doortrekking van lijn 16 via
een dure tunnel onder de Schinkel naar Nieuw Sloten aardig om te
lezen, maar moet het daarna worden opgeborgen onder de letter D
van "dwaze plannen", naast de stukken over het
stadion/transferium. Ik ben voorstander van een fijnmazig
openbaar vervoer in Amsterdam, hetgeen op betaalbare wijze mede
kan worden verkregen door het doortrekken van lijn 1 vanaf het
huidige eindpunt aan het Dijkgraafplein, de westelijk en
zuidelijk daarvan gelegen woonwijk in. Tevens ben ik voorstander
van het te zijner tijd doortrekken van lijn 2. De hier aan de
orde zijnde voorstellen zijn niet alleen buitensporig duur, maar
ook volkomen overbodig en kunnen mijn instemming dan ook niet
wegdragen.
Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal de
verleiding weerstaan, uitvoerig op diverse punten in te gaan en
ik zal derhalve het ingediende voorstel nr. 268 en de
overwegingen daarin maar als leidraad nemen. Gezien het voorstel
zal het duidelijk zijn, dat ik het met bepaalde opmerkingen van
bepaalde sprekers hartgrondig eens ben. Ik loop de overwegingen
na om de puntjes op de i te zetten.
De eerste overweging is, dat "het vervangen van lijn 2 door
lijn 16 voor Sloten geen rijtijdwinst oplevert in de richting van
de Ring". Uit mijn stukken blijkt, dat het alternatief van de
heer Stadig van de MAP naar de Ringlijn 16 minuten en 43 seconden
duurt.
(De heer STADIG: U moet goed lezen wat er staat. Vanaf
Sloten naar de Ring is er geen verschil.)
Ik heb hier staan: van de Middelveldsche Akerpolder naar de
Ringlijn.
(De heer STADIG: Dat punt komt enkele
gedachtenstreepjes verderop. Hier gaat het om Sloten,
vanwaar men met lijn 2 of met lijn 16 naar de Ring
gaat.)
Het is wel de bedoeling, het gehele traject aan te leggen. Het
gaat toch om de ontsluiting van de MAP-Nieuw Sloten? Er komen
daar mensen te wonen die ergens heen willen.
(De heer STADIG: Zij nemen lijn 2. Dan zijn zij in
dezelfde tijd bij de Ring als wanneer lijn 16 daar zou
zijn geweest.)
Ik heb het natuurlijk helemaal verkeerd begrepen, maar de
mensen van de MAP dan?
(Mevr. TANJA: Daarover handelen de punten achter de
volgende gedachtenstreepjes. De eerste twee punten
handelen over Sloten en de volgende over de MAP.)
(De heer STADIG: Wij hebben het juist voor u in
stukken uiteen gelegd.)
(Mevr. TANJA: Wij dachten: u hebt in het onderwijs
gezeten.)
Het is toch leuk, te illustreren dat de mensen van de MAP die
naar de Ringlijn willen, daar met lijn 1 16 minuten over doen en
met lijn 16 11 minuten en 76 seconden.
(De heer STADIG: Neen, 3 minuten zit ertussen.)
(Mevr. TANJA: Dan moet u naar het punt achter het
vijfde gedachtenstreepje kijken. Daarin staat, dat er
inderdaad 3 minuten winst zit in lijn 16 in de
richting van de Ring.)
Naar mijn indruk heb ik een ander stuk voor mij dan u.
(Mevr. TANJA: Nee hoor.)
Ik vervolg met mijn reactie op de overwegingen van het
voorstel. De tweede overweging is, dat "de bedoelde vervanging
van lijn 16 door lijn 2 ten opzichte van de binnenstad een
theoretische rijtijdwinst oplevert". Dan zijn wij het er
tenminste over eens, dat deze winst oplevert.
(De heer STADIG: Een theoretische winst!)
Het is allemaal papier! De derde overweging is, dat "het
verlengen van lijn 16 naar de MAP...
(De heer STADIG: Neen, dan moet u de gehele tweede
overweging lezen, die vervolgt met "die echter door
consumentenorganisaties op grond van
praktijkervaringen wordt betwijfeld.")
Dat is duidelijk. Ik vervolg mijn lezing van de derde
overweging: "...nauwelijks rijtijdwinst richting binnenstad
oplevert ten opzichte van de verlenging van lijn 1 naar de MAP".
Dit levert wel winst op.
(De heer STADIG: Nauwelijks.)
Dat zult u toch met mij eens zijn. Zo kan ik deze overwegingen
nalopen. E‚n punt kunt u mij daarbij niet afstrijden, namelijk
dat lijn 1 niet beter scoort dan lijn 16.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wel wat het aandoen van het
winkelcentrum in Osdorp betreft.)
Ten opzichte van de vervoerswaarde scoort lijn 1 niet beter
dan lijn 16.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ja, maar die lijn komt bij
het winkelcentrum.)
Wat de rijsnelheid betreft, verliest lijn 1 het van lijn 16.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Slechts 3 minuten.)
Daarover zijn wij het eens. In alle opzichten is lijn 1
langzamer dan lijn 16.
(Mevr. TANJA: 3 minuten.)
Dat is toch langzamer!
(De heer STADIG: Neen, in Osdorp rijdt deze lijn om.
Hij rijdt dus wel even snel, maar hij rijdt een eindje
om. Daarom doet hij er langer over.)
Hij doet er langer over.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ja, maar het is juist zo
leuk, dat hij bij het winkelcentrum Osdorp komt.)
Dat hij anders rijdt is mij duidelijk, maar dat hij er langer
over doet is mij ook duidelijk. Meer beweer ik niet. Ik beweer,
dat in alle opzichten Ä wat de vervoerswaarde, de exploitatie en
de rijtijd betreft Ä lijn 1 het huidige voorstel van het College
niet overtreft.
(De heer STADIG: Wat vindt u dan van de aansluiting
van de MAP op het Osdorpplein?)
Het is duidelijk, dat sommige mensen liever naar Osdorp gaan
dan naar de binnenstad. Dat hebben wij ook uitgerekend. Dat
klopt. Uit de berekeningen blijkt, dat 44% van de mensen de tram
neemt naar Osdorp, terwijl toch nog altijd 56% van de mensen de
tram neemt naar de binnenstad.
(Mevr. TANJA: Neen, richting binnenstad.)
Daarover zijn wij het ook eens. Dat is een marginaal verschil,
maar het is een verschil. Het is overigens niet zo, dat in ons
alternatief de mensen niet per openbaar vervoer naar Osdorp
kunnen. Daar is een uitstekende busverbinding.
(De heer STADIG: Waarover veel wordt geklaagd.)
Wat dit betreft meen ik, dat het voorstel dat hier ligt in
ieder geval evenwichtig is. Ik kan niet afstrijden, dat het
duurder is. Dat is inderdaad het cruciale element dat de heer
Stadig, terecht, in deze discussie naar voren brengt. Deze
discussie gaat namelijk over geld. Let wel, de discussie gaat
niet over trac‚s. Daarover hebben wij al gesproken. Daarover zijn
besluiten genomen. Er zijn bestemmingsplannen vastgelegd. In alle
plannen die wij tot nu toe hebben Ä ik noem het structuurplan en
het RVVP Ä staat dit project. Maar toch, het gaat om geld, veel
geld. Ik vind, dat wij dit dan ook serieus moeten bekijken.
Inderdaad is het zo, dat als wij nu "neen" Ä of nog niet "ja"
Ä zeggen tegen het krediet, dan in ieder geval een verandering
van bevoegdheid plaatsvindt. De Gemeenteraad van Amsterdam is dan
niet meer de bevoegde instantie om over dat geld te beschikken.
Dat gaat dan naar het ROA. Dat willen wij ook. Het gaat niet
verloren voor de regio, maar het moet concurreren met busbanen
elders, met zuid-tangenten en dergelijke. Om te beginnen moet het
RVVP worden aangepast, waarin lijn 1 niet voorkomt. Als een
verbinding niet in het RVVP staat, kan men niet bij het Vinex-
geld komen. Dit is toch wel belangrijk, omdat Ä dit heb ik de
heer Stadig niet horen zeggen Ä als het alternatief onmogelijk
is, weer een nieuwe situatie ontstaat. Ik vind dan ook, dat wij
toch eens serieus moeten onderzoeken of het alternatief wel
mogelijk is en, zo ja, hoe lang dat dan duurt. Daaraan gaan wij
dan gezamenlijk werken.
Over gezond verstand gesproken, ik geef toe, dat het voor het
openbaar vervoer niets uitmaakt, maar dan hebben wij dus wel in
de afgelopen jaren gezamenlijk een bedrag van 2,2 miljoen gulden
aan voorbereidingskosten in dit project gestoken. Het kan, en het
mag, maar wij moeten wel even ons gezonde verstand gebruiken. Dit
bedrag kunnen wij dus niet verhalen op het GVB. Dit is een
prioriteit die men achteraf in de komende begroting zal moeten
honoreren uit de algemene middelen. Dit betekent, dat wij
bijvoorbeeld tweemaal de rijrichting van de Singel niet kunnen
omdraaien, om de orde van grootte van het bedrag aan te geven.
De Raad heeft echter het budgetrecht, is het hoogste orgaan en
heeft het laatste woord. Ik zou bijna zeggen: het College is
facilitair. De Raad heeft nadere informatie nodig. Ik ben bereid,
die nadere informatie te verschaffen. Ik meen niet, dat de Raad
nu kan besluiten, lijn 1 te verlengen van Osdorp naar de MAP. De
Raad uit de wens, te bezien of dit misschien mogelijk is. Zo heb
ik het tenminste van de indieners begrepen. Wij moeten immers
samen met het stadsdeel Zuid maatregelen nemen Ä overigens waren
alle transformatorhuisjes op de route van lijn 16 inderdaad in
goed overleg met het stadsdeel Zuid geregeld Ä om de doorstroming
van lijn 2 te bekijken. Ik ben bereid, dat te doen en naar het
ministerie te gaan om te vragen wat er mogelijk is.
Dat vergt werk. Ik heb mij geori‰nteerd op de vraag hoe lang
dit ongeveer zou duren. Dit duurt ongeveer acht weken. Ik meen,
dat wij binnen acht weken in ieder geval een rapportage moeten
geven van de stand van zaken, opdat de Raad over de feiten kan
beschikken om een definitief en evenwichtig oordeel te geven,
geleid door het gezond verstand.
Ik ben bereid, de in het voorstel gevraagde notitie te maken.
Deze zullen wij eerst moeten afwachten.
(De heer MOLLEMAN: Het klinkt humoristisch, maar het
lijkt op een ordevoorstel.)
(De VOORZITTER: Stelt de wethouder voor, de
behandeling van dit agendapunt op te schorten?)
Het lijkt mij wel zo verstandig dat te doen totdat wij alle
feiten op een rijtje hebben. Men vraagt om een rapportage. Ik ben
bereid, die te geven. Als die rapportage er is, kunnen wij weer
verder.
(Mevr. TANJA: Ik ben het daarmee niet eens. Ik stel
voor, de voordracht in stemming te brengen. Besluit VI
luidt, te rapporteren over de uitwerking van de
besluiten. Die rapportage kan in de Commissie voor
Verkeer enz. plaatsvinden. Het lijkt mij wel
belangrijk, de besluiten I tot en met V te nemen.)
(De heer BOUMA: De VVD-fractie vindt ook, dat
besluiten moeten worden genomen.)
(De VOORZITTER: Dan stel ik voor, dat wij nu een
tweede termijn houden.)
(De heer HOFMAN: Het lijkt wel een fr”belschool, maar
het is kinderbedtijd.)
Ik meen, dat ik de hoofdzaken wel naar voren heb gebracht, in
ieder geval wat de tram betreft.
Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. De kerndiscussie
betreft natuurlijk de vormgeving van het openbaar vervoer.
Tegelijk speelt de discussie een rol over de bebouwing van het
weilandje en de bescherming van het dorpsgezicht Sloten.
Allereerst is het buitengewoon belangrijk, ons te realiseren, dat
wij bij de ontwikkeling van het tuinbouwgebied Sloten indertijd
al een majeur gebaar hebben gemaakt waar het gaat om de
groenontwikkeling, te weten het niet doen bebouwen van de
Oeverlanden Nieuwe Meer. Wij hebben daarbij nog een kleine
compensatie gezocht in sportpark Haagseweg, maar in den brede
hebben wij wel degelijk de milieuvriendelijke afweging gemaakt,
dat wij daar niet zouden gaan bouwen. Dat scheelde toen iets in
de orde van grootte van 1000 woningen.
Wat het niet doen bebouwen van het weilandje betreft, hebben
wij indertijd in de Commissie voor Stadsvernieuwing enz.
uitdrukkelijk aan de orde gesteld, dat dit consequenties heeft
voor de bouwproduktie en voor de grondexploitatie. Op het laatste
punt gaat het hoe dan ook om een bedrag van 5 miljoen gulden tot
7 miljoen gulden. Alternatieven zijn inmiddels uitgezocht. Ik heb
vanavond een nieuw alternatief gehoord van de CDA-fractie, te
weten een deel van het Jan van Zutphenplantsoen. Misschien kan
dit vroeg of laat worden bebouwd, maar ongetwijfeld Ä als het
tegenzit Ä met een extra negatieve grondexploitatie. Men moet
zich realiseren, dat wij bij het minder bouwen van 150 woningen
al mogen beginnen met 150 maal Ÿ 10.000 aan locatiesubsidies
terug te storten aan de rijksoverheid. Dat zijn de harde
consequenties. Het alternatiefje van het bebouwen van een puntje
aan de noordwestkant van Sloten is ook zeer onaantrekkelijk,
omdat de onteigeningsprocedure nog vier jaar in beslag zal nemen
en omdat het ook qua kosten een dure variant is. Ik kan mij
hiermee dan ook niet buitengewoon gelukkig voelen.
Aan de andere kant is er de afweging, wat wij doen met het
openbaar vervoer en met de reservering van de trac‚s. De
wethouder voor Verkeer heeft al gezegd, dat er dan misschien maar
een nadere rapportage moet komen over het openbaar vervoer. In
het ingediende voorstel wordt mij gevraagd om een van de
 
deelalternatieven die hier liggen verder te ontwikkelen. Ik zie
daarin weinig brood. Ik wil best diezelfde tijdspanne benutten,
maar het is allemaal niet erg besluitvaardig.
Waar het gaat om begrotingsbeheersing, grondexploitatie en
planvorming moeten de Raad en het College zich goed realiseren,
dat debatten als dit heel duur zijn. Wij zetten hier onmiddellijk
bedragen in in de orde van grootte van 10 miljoen gulden. Ik zit
met een aantal kosten, evenals wethouder Ten Have. Wij kunnen
voor een aantal, in onze ogen belangrijke doelen, deze middelen
ter beschikking stellen. Echter, in het kader van een ordentelijk
begrotingsbeheer kunnen geen voorstellen worden ingediend die
niet zijn voorzien van een financi‰le dekking. Wellicht is het
beter, dat dit debat over vijf weken wordt voortgezet. Het is
niet niets wat van de zijde van de Raad wordt gevraagd. Men kan
nu wel stellen dat bepaalde zaken moeten worden uitgezocht en dat
men niet wil bouwen, maar ik vind het zeer onbevredigend als dit
niet gebeurt op grond van een goede financi‰le onderbouwing.
(De heer VAN HOEVE: Het voorstel vraagt ook om een
rapportage over de kosten; wij kunnen dan ons oordeel
geven. De kosten die in de vorige rapportage waren
vermeld, gingen uit van een andere bebouwing op het
aanpalende landje. Laten wij nu deze ronde afhandelen
aan de hand van uw huiswerk. Het gaat niet om de 2
miljoen gulden die voor het terrein nodig zijn; het
gaat nu om een ander bebouwingspakket.)
De heer Van Hoeve zal mij niet afstrijden dat het in elk geval
een extra negatief gevolg voor de grondexploitatie zal hebben.
(De heer VAN HOEVE: Tussen 3 miljoen gulden en 10
miljoen gulden zit wel een groot verschil.)
Minimaal 5 miljoen gulden … 7 miljoen gulden! Als daarbij het
bedrag van 3 miljoen gulden wordt geteld komt men snel op 10
miljoen gulden. Om die orde van grootte gaat het. Wij vragen ons
af en toe ook met een beklemd gemoed af, welke financi‰le
afweging wij wel of niet voor onze rekening kunnen nemen. Ik kan
met enig uitstel leven, maar de druk op de ketel blijft helaas
zeer groot.
De VOORZITTER: Ik hoor van alle kanten pleiten voor uitstel
van de beslissing en achter deze tafel wordt om schorsing
gevraagd. Ik kan er geen worst van maken. Ik vraag mij af, of het
verantwoord is, nu tot besluitvorming over te gaan.
De heer BOUMA: Mijn fractie vindt het wel verantwoord.
De heer HOFMAN: Ik ook.
De heer MOLLEMAN: Het is mogelijk, dat de voordracht wordt
ingetrokken, maar dan ontstaat er wel een andere situatie.
De VOORZITTER: Ik stel dan voor, een korte tweede termijn tehouden, maar
ik wil er wel op wijzen, dat iedereen door zijn
spreektijd heen is.
De heer MOLLEMAN: Ik wil van de wethouder eerst weten, of het
College de voordracht handhaaft of niet.
Wethouder TEN HAVE: Ik zou een korte schorsing toch wel op
prijs stellen.
 
De vergadering wordt geschorst van 23.04 uur tot 23.06 uur.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering.
 
De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Gezien de spreektijd
zal ik het zeer kort houden.
 
De heer MOLLEMAN (orde): De vraag was, of het College de
voordracht handhaaft. Ik had nu dan ook een antwoord van de
wethouder verwacht.
De VOORZITTER: De voordracht wordt blijkbaar gehandhaafd, want
anders zou ik geen tweede termijn hebben voorgesteld. Het
antwoord krijgt u nog.
 
De heer STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Natuurlijk is niemand
tot het onmogelijke gehouden, dus ook niet tot het uitvoeren van
een onmogelijk voorstel. Wij vragen, of na overleg met het ROA
en de desbetreffende minister, het alternatief acceptabel is en
kan worden ondergebracht in het budget van 1,4 miljard gulden.
Dat is alles wat wij van de wethouder vragen. Wij sturen hem
graag met een duidelijke boodschap op pad.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wijs
erop, dat er in Osdorp een enquˆte is gehouden waaruit blijkt,
dat meer dan 80% van de bewoners de voorkeur geeft aan het
doortrekken van lijn 1 en niet van lijn 16.
Aan het adres van wethouder Genet wil ik opmerken, dat het
belangrijk is, dat snel een nieuwe plek wordt gevonden voor de
milieuwoningen van de Bewonersvereniging MWII.
Mevr. TANJA: Mijnheer de Voorzitter. De Raad heeft de
afgelopen jaren verschillende keren bevestigd, dat verder moest
worden gedacht over de tunnel en het verlengen van lijn 16. Het
ontslaat ons echter niet van de plicht, op dit moment te kijken
of dat die 56 miljoen gulden extra waard is. Mijn fractie is tot
de conclusie gekomen, dat een verlenging van de lijnen 1 en 2
voor de bewoners van beide woongebieden een kwalitatief veel
beter openbaar vervoer betekent.
Ten aanzien van de bebouwing van het weilandje Vrije Geer wil
ik de wethouder erop wijzen, dat ook in de Nota van
Uitgangspunten van 1984 voor Sloten als randvoorwaarde is
gesteld, dat het van belang is, dat het weiland daar blijft. In
een brief schrijft de directeur van de Rijksdient voor de
Monumentenzorg, dat het geen zin heeft, karakteristieke dorpen
in de omgeving van de stad in stand te houden zonder dat daarom
een buffer zit. Het beeld waarin de oprukkende stad zo'n dorp
inklemt gaat te ver. Het zou daarom goed zijn, het weiland groen
te houden.
De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik beginnen met
het weiland. Ik zou van het College graag een duidelijk
stemadvies willen hebben ten aanzien van het voorstel terzake.
Als ik de wethouder hoor zeggen, dat dit ons zeker 7 miljoen
gulden … 10 miljoen gulden kost, verwacht ik een duidelijk
advies: het College is voor of tegen. De laatste maanden zijn
verschillende alternatieven onderzocht en ik vraag mij dan af,
wat het College nog in de komende maanden gaat doen om aan het
voorstel tegemoet te komen. Ik meen, dat het College nu heel
duidelijk kan zijn en dat een besluit kan worden genomen.
Ik vind, dat de wethouder met een aardige
onderhandelingspositie op pad gaat. Richting ROA-partners kan hij
zeggen, dat hij voor de regio een besparing heeft gevonden van
circa 60 miljoen gulden. Men moet dan verder maar zien hoe dat
bedrag op een goede manier kan worden besteed.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. Uit het betoog van
de heer Oranje in eerste termijn begrijp ik, dat de fractie van
D66 geen vertrouwen heeft in het onderhandelingsvermogen van de
wethouder. Ik moet zeggen, dat de wethouder dat vertrouwen in
zijn bijdrage ook niet erg heeft versterkt.
Wanneer wij spreken over vervoerswaardengegevens,
co‰ffici‰nten enz. wil ik erop wijzen, dat wij met het GVB een
wisselende praktijk hebben, juist waar het gaat om de praktijk
zoals die door de consument wordt ervaren. Ik wijs dan op het
produktieplan en automatiseringsplannen. Het gaat om 150 woningen
op het weiland Vrije Geer en er is ook een bedrag van 7 miljoen
gulden … 10 miljoen gulden genoemd. In termen van ruimtelijke
inpassing kan de kwestie van die 150 woningen naar de mening van
mijn fractie worden opgelost. In haar ogen zal de capaciteit wel
kunnen worden gehaald.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik waarschuw de Raad
ervoor, dat hij een zeer slecht besluit dreigt te nemen. Ik heb
daarvoor enkele argumenten. In de eerste plaats een opmerking
over het voorstel-Stadig c.s. (nr. 268). Het is ontzettend stom,
nu al een voorstel in de prullenmand te gooien voordat het
alternatief zeker is. Ik ben het niet eens met het voorstel.
(De heer STADIG: Wie gooit er iets in de prullenmand?)
U wijst de verlenging van lijn 16 van de hand en u wilt een
onzekere toekomst van een alternatief tegemoet gaan. Ik vind dat
hoogst onverstandig; die volgorde moet worden omgedraaid. Ik vind
het stom dat men niet op het voorstel van de wethouder ingaat.
Ik vind het vervolgens ongelooflijk, dat, gebaseerd op geen
enkel nieuw feit, een totaal nieuwe beslissing wordt genomen en
wel in strijd met alle eerdere besluiten, het structuurplan, het
programakkoord en zelfs met eigen verkiezingsprogramma's.
(Mevr. TANJA: Niet met het programakkoord en ook niet
met het verkiezingsprogramma van mijn partij. Het
staat zeker niet in het akkoord.)
Ik kan u verwijzen naar blz. 14.
(Mevr. TANJA: Neen, daar wordt gesproken over een
snelle tramverbinding.)
Ja, naar MAP-Sloten, dat is ‚‚n lijn en niet lijn 1.
Het voorstel suggereert, dat het doortrekken van lijn 1 een
goedkopere oplossing zou zijn. Als investering is het inderdaad
goedkoper, maar wie het verschil niet ziet tussen investering en
exploitatie is wel heel erg blind. Men mag dan aan anderen
uitleggen, waar men de bezuiniging op andere lijnen wil halen.
Wat betreft de bebouwing vind ik het ook niet te geloven, dat
men zo maar een aantal miljoenen guldens aan grondexploitatie
weggooit, terwijl wij allen toch bij de behandeling van een
begroting vechten voor een subsidie van Ÿ 10.000 of minder.
Gezien de nota Amsterdam naar 2005 zullen wij overigens nog de
nodige problemen op onze nek krijgen. De miljoenen guldens
vliegen de deur uit. Mijn conclusie is, dat deze Raad
buitengewoon slappe knietjes heeft en een bijzonder wankel
bestuur is.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind de hele
geschiedenis nu niet erg motiverend voor het betrokken personeel
van het GVB. Ik vind het toch echt noodzakelijk dat vanavond een
beslissing wordt genomen en dat de voorstellen allemaal worden
weggestemd.
Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Het College heeft
de boodschap begrepen en heeft geen behoefte aan het voorstel.
Als het voorstel wordt aangenomen, zal het College het, zoals het
hoort, loyaal uitvoeren.
Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Voorstel nr. 270
stelt feitelijk de definitieve beslissing over de bebouwing van
het weilandje uit. Dat betekent dus dat een nadere rapportage
volgt. Voorstel nr. 272, zo dat straks nog in stemming mocht
komen, en voorstel nr. 269 gaan duidelijk stappen verder. Beide
voorstellen leiden tot een heroverweging die twee kanten op kan
en dus onmogelijk wordt. Daarom wil ik de Raad negatief adviseren
over de voorstellen nrs. 269 en 272.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Voor de VVD-fractie
is niet duidelijk þ ik weet niet of ik nu een opmerking over de
orde moet maken of een derde termijn moet vragen þ of het
stemadvies van wethouder Genet namens het voltallige College is
gegeven. Wordt over voorstel nr. 270 positief geadviseerd of
negatief? Het College kan maar ‚‚n stemadvies geven namens het
totale College. Dat zou ik graag voor de stemming willen horen.
De VOORZITTER: Ik zou zeggen dat het bij de stemming zal
blijken.
Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Wij kunnen met elkaar
discussi‰ren over het besluit en wat dies meer zij, Voorstel nr.
270 doet niets onherroepelijks en stelt de besluitvorming uit.
Er is dus ook nog geen financieel probleem. Dat geld is dan dus
nog niet weg en wij zullen de zaak over zes weken met elkaar
moeten afkaarten.
De heer HOUTERMAN: Het College heeft dus geen schorsing voor
dit stemadvies nodig?
De VOORZITTER: Mij is gebleken dat dit stemadvies niet namens
het voltallige College is gegeven. Hebt u daaraan voldoende?
De heer HOUTERMAN: Ik had het liever van de wethouder zelf
gehoord.
De heer MOLLEMAN: Niettemin ligt er een preadvies van een
woordvoerder van het College dat mij aanleiding geeft, voorstel
nr. 272 in dit stadium in te
trekken.
 
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 272), ingetrokken zijnde,
maakt geen onderwerp van behandeling meer uit.
 
De discussie wordt gesloten.
 
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Stadig c.s. (nr.
268).
 
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Wat dictum I aangaat wil
de fractie van het CDA een voorbehoud maken omdat daarin het
begrip "vooralsnog" niet voorkomt. Bij dictum II maakt de CDA-
fractie een voorbehoud omdat die reservering tevens betrekking
heeft op het weiland Vrije Geer. Voor het overige zal mijn
fractie voor het voorstel stemmen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Alle besluiten uit dit voorstel zijn
 
overgenomen uit de nota van Groen Amsterdam: Niet in 16 sloten
tegelijk, ‚‚n is genoeg; dus ik kan het voorstel met veel plezier
bijvallen.
 
Het voorstel-Stadig c.s. (nr. 268) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Cornelissen, Genet, mevr. Van der
Giessen, De Grave, Ten Have, Hofman, mevr. De Jong, Oranje,
Robbers, Saris en mevr. Van der Sluis zich tegen het voorstel
hebben verklaard.
 
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Voorstel nr. 269 kan worden
ingetrokken omdat de tekst overeenkomt met die van voorstel nr.
268.
 
Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 269), ingetrokken zijnde,
maakt geen onderwerp van behandeling meer uit.
 
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mevr. Tanja c.s.
(nr. 270).
 
De heer HOFMAN (stemmotivering): Ik ben tegen dit voorstel
omdat, zodra er een grasveld in het geding komt, bepaalde
gemeenteraadsleden altijd bezwaren hebben.
 
Het voorstel-mevr. Tanja c.s. (nr. 270) wordt bij zitten en
opstaan aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Bouma, Cornelissen, mevr. Van der
Giessen, De Grave, Ten Have, Hofman, Hooijmaijers, Houterman,
mevr. De Jong, Oranje, Robbers, mevr. Van der Sluis, mevr. Van
der Stoel en Van Wijk zich tegen het voorstel hebben verklaard.
 
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 272) wordt bij zitten en
opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn,
Molleman, Spit en mevr. Witte-Buijserd zich voor het voorstel
hebben verklaard.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1064 van afd.
1 van het Gemeenteblad, met dien verstande, dat door aanneming
van de voorstellen nrs. 268 en 270 het besluit overeenkomstig het
daarin gestelde moet worden gewijzigd.
 
De bij dit agendapunt mede aan de orde gestelde adressen
worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.
 
De VOORZITTER: Ik stel voor, de agendapunten 12 (wijziging van
de Algemene Plaatselijke Verordening) en 20 (preadvies op de nota
van R.H.G. van Duijn, getiteld: De Bomenroute Oost enz.) tot de
eerstvolgende vergadering aan te houden.
 
Conform besloten.
 
26
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 april 1993 tot wijziging
van de Precario- en reclamebelastingverordening Amsterdam 1990
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 220, blz. 817).
 
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil van de wethouder weten
of voor de brievenbussen, waarvan er in Amsterdam nogal veel zijn, ook
precario wordt geheven.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Ik herinner mij dat over
hondehokken ook een dergelijke vraag is gesteld. Ik moet de heer Hofman
eerlijk bekennen, dat mijn kennis op dit punt even te kort schiet en daarom
stel ik hem voor dat ik deze vraag schriftelijk zal beantwoorden.
De heer HOFMAN: Dat is goed.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 817 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
De vergadering wordt gesloten om 23.25 uur.