Bron: Raad
Type document: Bijlage
Nummer Gemeenteblad: A (2-10)
Onderwerp: STRUCTUURPLAN AMSTERDAM 1991
Datum publicatie:--1992
 
Tekst:
 
HOOFDLIJNEN VAN HET BELEID EN MAATREGELEN OP II
STEDELIJK NIVEAU
 
II.1. Inleiding
 
In dit hoofdstuk worden het stedelijke beleid en de maatregelen beschreven
voor zover deze betrekking hebben op het functioneren van Amsterdam en zijn
regio. Bij het oplossen van dat deel van de Amsterdamse problematiek waarin
het Structuurplan als sturend element dienst kan doen, wordt actief
ingespeeld op de aanwezige kansen en mogelijkheden.
Eerst worden de hoofdlijnen voor het beleid (en bijbehorende maatregelen)
op stedelijk niveau geformuleerd voor een aantal (ruimtelijke)
aandachtsvelden die meer dan een sector omvatten.
Daarna worden voor de in de gemeentelijke organisatie onderscheiden
beleidssectoren de beleidslijnen en maatregelen vastgelegd.
Knelpunten, doelstellingen en randvoorwaarden vormen de achtergrond van de
beleidslijnen en maatregelen; daarom gaat de beschrijving van deze stappen
in de beleidsvorming vooraf aan het beleid en de maatregelen.
 
II.2. Probleemvelden
 
In het kader van het Structuurplan vragen met name de volgende
probleemvelden om antwoorden binnen het beleidsveld ruimtelijke ordening:
Ä ruimtelijke processen op Europese schaal kunnen de positie van de
randstad mogelijk aantasten. Handhaven van de economische en culturele
positie vereist aanzienlijke verbetering van de vestigingsvoorwaarden en
met name verbreding van het aanbod aan de top;
Ä de relatieve betekenis van de Binnenstad als hart van het economisch,
cultureel en maatschappelijk functioneren wordt bedreigd;
Ä in Amsterdam bestaat nog steeds een groot tekort aan woningen.
De opvang van de Amsterdamse woningzoekenden in kernen in de regio heeft
ertoe bijgedragen dat gezinshuishoudens, vooral in de groepen met een
bovenmodaal inkomen, de stad hebben verlaten. Groepen die minder mobiel
zijn, en dat betreft veelal mensen met lagere inkomens, bleven op de
woningmarkt in de stad aangewezen;
Ä naast voldoende aanbod vanuit de voorraad goedkope huurwoningen
ontbreekt het in Amsterdam duidelijk aan een voldoende aanbod van
(grotere) woningen in de duurdere huur- en koopcategorie;
Ä de te sterke segregatie in het stadsgewest van de verschillende
bevolkingsgroepen vormt een bedreiging voor het functioneren van de
centrale stad;
Ä ondanks de toename van de woningvoorraad in Amsterdam is het aandeel in
de totale woningvoorraad van het gewest gedaald;
Ä mede gezien de geconstateerde selectieve migratie en de zich wijzigende
zwaartepunten van de bevolking over de regio staat het draagvlak voor
allerlei centraal stedelijke voorzieningen onder druk;
Ä het onvoldoende beschikbaar hebben van huisvestingsmogelijkheden voor
(her)vestiging van bedrijven in stadsvernieuwingsgebieden;
Ä de werkloosheid onder de Amsterdamse beroepsbevolking is hoog, vooral in
vergelijking met het omliggende gebied. Het huidige economische herstel,
met onder meer als effect een groei van het aantal arbeidsplaatsen,
leidt (nog) niet tot een daling van werkloosheid in Amsterdam.
Meer dan de helft van de werkzoekenden staat al langer dan een jaar bij
het Arbeidsbureau ingeschreven.
Uiteraard betekent dit een zware sociale, psychologische en financi‰le
belasting voor de betrokkenen. Met name het sombere perspectief voor
werkloze jongeren en minderheden vraagt om een gerichte aanpak;
Ä er is sprake van een toenemende discrepantie tussen vraag en aanbod op
de Amsterdamse arbeidsmarkt.
Het relatief lage opleidingsniveau van (vaak langdurig) werklozen sluit
niet aan op het aanbod aan (nieuwe) banen in Amsterdam. Meer dan 50
procent van de werknemers op de Amsterdamse werkgebieden is woonachtig
buiten Amsterdam;
Ä de toename van het autoverkeer leidt tot een grote druk op het milieu en
leidt op sommige plaatsen in de stad tot een onaanvaardbaar hoge
concentratie van luchtverontreiniging en ernstige geluidshinder;
Ä de sterk toegenomen automobiliteit, onder meer als gevolg van het
groeiende forensisme, leidt tot bereikbaarheidsproblemen van de
economische centra en tot een groter beslag op de openbare ruimte. Het
personenautoverkeer veroorzaakt congestieproblemen voor het essenti‰le
goederenvervoer en bepaalt daarmee de concurrentiepositie van Amsterdam
als distributiecentrum;
Ä er is sprake van een ongunstige concurrentie-positie van het openbaar
vervoer ten opzichte van de auto;
Ä het landelijke gebied wordt steeds verder aangetast en versnipperd als
gevolg van de genoemde spreiding van het wonen en de hierbij behorende
infrastructuur;
Ä de sanering van verontreinigde bodem kan leiden tot vertraging bij de
uitvoering van woningbouwplannen en de bouw van voorzieningen;
Ä er is gebrek aan voldoende geschikte locaties voor inrichting als
stortplaatsen voor de berging van grof vuil, verontreinigde grond en
slib;
Ä het gebruik van het huidige banenstelsel van Schiphol en de toename van
het vliegverkeer bedreigen het leefmilieu aan de westflank van de
agglomeratie en belemmeren een verdere stadsuitbreiding met woningen aan
de westkant van Amsterdam en elders in de regio;
Ä de door de provincie voorgestelde zonering van de Westpoort zorgt voor
een te geringe ruimte waar bedrijven met een grote geluidsruimte (zoals
overslagbedrijven) zich kunnen vestigen;
Ä de concentratie milieubelastende bedrijven in Amsterdam-Noord en de
Westpoort belemmert de stedebouwkundige ontwikkeling van de noordelijke
IJ-oever. Daarnaast belemmert een aantal van deze bedrijven de volledige
realisering van de zuidelijke IJ-oeverplannen.
 
II.3. Doelstellingen en randvoorwaarden
 
II.3.1. Hoofddoelstellingen
 
De hoofddoelstellingen van dit Structuurplan zijn de volgende.
 
A. De functie van Amsterdam als stad waar emancipatieprocessen
plaatsvinden en waar mensen met diverse achtergronden en leefstijlen
zich kunnen en moeten kunnen ontplooien, dient in elk opzicht te
worden versterkt.
Ter voorkoming van maatschappelijk isolement is het van groot belang
dat ruimtelijke segregatie van minderheden en maatschappelijk zwakke
groepen wordt tegengegaan.
 
B. Duurzame oplossingen worden nagestreefd om de kwaliteit van het woon-
en leefmilieu in de stad in al haar facetten te verbeteren door
bescherming van natuur en landschap, bescherming van onvervangbaar
cultureel erfgoed, beperking en intensivering van het ruimtebeslag
voor stedelijke doeleinden, het zuinig omgaan met energie en
grondstoffen, het verbeteren van de kwaliteit van water, bodem en
lucht en het beperken van gevaar en hinder tot niveaus die voor een
stad als goed kunnen worden gekenschetst.
 
C. Het kwantitatieve en kwalitatieve aanbod van woningen en de
differentiatie van woonmilieus in het stedelijk gebied moeten voldoen
aan de vraag van de Amsterdammers en van mensen die om economische
en/of andere redenen op de stad betrokken zijn.
 
D. De economische en culturele positie van Amsterdam in (inter)nationaal
en regionaal opzicht moet worden versterkt. Centraal daarbij staat
het behoud van het veelzijdige karakter van de Binnenstad. Zowel de
woon- en werk-, als de culturele functies zullen door het ruimtelijk
beleid ondersteund en versterkt worden.
 
E. De bereikbaarheid en de toegankelijkheid van stad en regio moeten op
het peil zijn dat nodig is voor het behoud of vestigen van functies
en het mogelijk maken van stedelijke processen (waaronder
emancipatie). Hierbij moet het totale maatregelenpakket, met name op
de terreinen verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening, voorkomen
dat toename van het autoverkeer het leefmilieu in de stad aantast.
 
II.3.2. Overige doelstellingen
 
Voorts zal de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk een bijdrage moeten
leveren aan de volgende doelstellingen:
 
Ä het voorkomen en bestrijden van een ongewenste cumulatie van
achterstands-situaties in het bijzonder in stadsvernieuwingsgebieden en
de gordel 20-40;
Ä het verminderen van de werkloosheid onder de Amsterdamse
beroepsbevolking;
Ä het realiseren van een hogere groei van de werkgelegenheid dan de groei
van de beroepsbevolking, waardoor de kans van Amsterdammers op het
verrichten van betaalde beroepsarbeid wordt vergroot;
Ä het realiseren van een substanti‰le verschuiving van auto- naar
openbaar-vervoer- en fietsgebruik, met name in het woon-werkverkeer,
waarbij in kwantitatieve zin minimaal de volgende uitgangspunten worden
gesteld:
* in het jaar 2010 dient de automobiliteit in de spitsperiode tot het
niveau van 1986 te zijn teruggebracht;
* ten opzichte van 1986 dienen de in- en uitgaande autoforensenstromen
in 2010 niet te zijn toegenomen;
* het aantal openbaar-vervoerreizigers in de spitsperiode in de
Amsterdamse agglomeratie moet in de periode 1986Ä2010 meer dan
verdubbeld zijn;
Ä met de kwantitatieve richtpunten ten aanzien van de ontwikkeling van het
autoverkeer dient te worden bereikt dat geluidshinder en uitstoot van
CO, CO2 en NO, los van de invloed van verbeteringen aan de autotechniek,
eveneens op het niveau van 1986 zullen liggen;
Ä de verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers dient te worden
verbeterd. Aangesloten wordt bij de rijkstaakstelling uit het Tweede
Structuurschema Verkeer en Vervoer;
Ä het aantal verkeersdoden dient in 1995 15 procent lager te zijn dan in
1986 en in 2010 50 procent; het aantal gewonden dient in 1995 10 procent
lager te zijn dan in 1986 en in 2010 40 procent;
Ä het ombuigen van de tendensen tot groei van ruimtegebruik,
energieverbruik en grondstoffen;
Ä het verminderen van de milieubelasting op lokaal en bovenlokaalniveau
door een beleid gericht op duurzame ontwikkeling;
Ä het bevorderen van de wederzijdse aanpassing van autochtone en
allochtone Amsterdammers. Bij aanbod en situering van werkgelegenheid,
woningen en voorzieningen moet bijzondere aandacht worden besteed aan
jongeren en bevolkingsgroepen met een andere etnisch-culturele
achtergrond dan de Nederlandse;
Ä het nu en in de toekomst op Amsterdams grondgebied beschikbaar hebben
van voldoende gedifferentieerde (her)vestigingsmogelijkheden voor
bedrijven. Hierbij wordt uitgegaan van een zo evenwichtig mogelijke
spreiding van de werkgelegenheid over de stad;
Ä het behouden, het versterken en het aanpassen van de voorzieningen op
stedelijk, stadsdeel-, wijk- en buurtniveau ten behoeve van de sterk
veranderende bevolkingssamenstelling van de stad naar onder andere
etnisch-culturele achtergrond;
Ä het bevorderen van een grotere spreiding van kleinere woonvormen en
bijbehorende voorzieningen voor bijzondere groepen als ouderen,
gehandicapten, thuislozen en anderen, met speciale aandacht voor sociale
samenhang en buurtgebondenheid;
Ä het handhaven en het bevorderen van de recreatiemogelijkheden op
stedelijk, stadsdeel-, wijk- en buurtniveau;
Ä het bevorderen van de kwaliteit van de stad als geschikt milieu voor
opgroeiende kinderen(en het verbeteren van het imago van de stad in dit
opzicht);
Ä het verkorten van de reistijden tussen de voorzieningen en de
gebruik(st)ers, door ervoor te zorgen dat zowel de bereikbaarheid als de
spreiding van de voorzieningen zodanig zijn dat deze voor een ieder
toegankelijk zijn. Met name voor mensen met een beperkte actieradius
door sociaal-culturele factoren (zoals vrouwen uit de etnisch-culturele
minderheden) en voor mensen met een beperkte actieradius door
lichamelijke factoren (zoals gehandicapten, minder-validen of partieel
hulpbehoevenden) is dit van groot belang.
 
(figuur 2.1.: zie papieren versie)
 
II.3.3. Randvoorwaarden
 
Bij de uitwerking van het ruimtelijke beleid zijn de volgende
randvoorwaarden gehanteerd:
Ä het behoud van ecologische waardevolle gebieden met een internationale
status, waarbij vooral het brakke veenweidegebied van Waterland van
belang is;
Ä behoud van alle in het Streekplan Amsterdam-Noordzeekanaalgebied
genoemde natuur- c.q. ecologisch zeer waardevolle gebieden;
Ä wettelijke voorschriften met betrekking tot het milieu die nieuwbouw van
woningen en voorzieningen uitsluiten. Deze voorschriften staan niet ter
discussie, de situering van de bron van gevaar of hinder in sommige
gevallen wel, zoals de ligging van de zogeheten vierde baan van
Schiphol. Met betrekking tot de randvoorwaarden die de Wet geluidhinder
oplevert, kan worden opgemerkt dat:
* ten aanzien van het geluidsniveau binnen verblijfsruimten als gevolg
van verkeers- en industrielawaai het Besluit Geluidswering Gebouwen
wordt gehanteerd. Dit betekent voor woonvertrekken (bij gesloten
ramen) in bestaande situaties maximaal 40 dB(A), in nieuwe situaties
maximaal 35 dB(A);
* als randvoorwaarde ten aanzien van de belasting aan de gevel als
gevolg van verkeers- en industrielawaai de wettelijke normen worden
gehanteerd, inclusief de ontheffingsmogelijkheden en de marges in
verband met de interpretatie van de voorschriften;
* voor omvangrijke woningbouwplannen aan de stadsrand als
randvoorwaarde de 30 KE-contour wordt aangehouden.
 
Opgemerkt dient te worden dat de huidige ontwikkeling ten aanzien van
wettelijke voorschriften en normen voor het microniveau een duidelijke
spanning oplevert met het compacte-stadbeleid en de daarvan te verwachten
voordelen voor het leefmilieu op macro (regionaal en hoger) niveau. Sommige
normen grijpen diep in op de stedebouwkundige plannen op kleine schaal en
beperken de mogelijkheden tot optimalisatie van de verschillende belangen,
inclusief de milieuhygi‰nische.
 
II.4. Hoofdlijnen van het beleid en maatregelen per sector
 
II.4.0. Inleiding
 
In dit hoofdstuk worden de verschillende sectoren afzonderlijk behandeld.
Per sector worden het beleid en de maatregelen geformuleerd.
Daaraan voorafgaand wordt ingegaan op de afstemming tussen de sectoren.
Concretisering van het beleid en van de maatregelen naar de stadsdelen
vindt plaats in hoofdstuk III (de stadsdelen).
 
II.4.1. De afstemming tussen de sectoren
 
Beleid
 
Algemeen
 
01 1
De woningvoorraad in Amsterdam wordt gedifferentieerd en vergroot teneinde
te voldoen aan de woningbehoefte en daarmee de bevolkingstoename te
continueren. Een groter en meer divers samengesteld bevolkingsaantal biedt
meer kansen op behoud van tal van voorzieningen en activiteiten en op een
betere afstemming tussen wonen en werken.
 
02 1
Grote waarde wordt toegekend aan de stedelijke milieus met hun dichtheid,
diversiteit en gebruiksmogelijkheden. De nadruk zal daarbij worden gelegd
op het behouden en versterken van het stedelijk karakter.
 
03 1
In de huidige en toekomstige behoefte aan ruimte voor grootstedelijke
functies moet zoveel mogelijk worden voorzien binnen Amsterdam.
 
04 1
De versterking van de Binnenstad en de ontwikkeling van de IJ-oever en
andere IJ-as projecten hebben prioriteit.
 
05 2
Het ontwikkelen van locaties voor stedelijke functies die kunnen steunen op
bestaande voorzieningen, verdient de voorkeur boven locaties waarvoor (het
grootste deel van) de voorzieningen nog gerealiseerd moeten worden. Zo
wordt het voorzieningenniveau in de bestaande stadsdelen zoveel mogelijk
ondersteund.
 
06 2
De ontwikkeling van de verkeers- en vervoersinfrastructuur moet worden
afgestemd op de plannen tot het vergroten en verdichten van het stedelijk
gebied en omgekeerd. Daarbij is zowel de bereikbaarheid van buitenaf van
belang als het stelsel van onderlinge verbindingen in de regio, waarbij
primaire betekenis moet worden toegekend aan het openbaar vervoer.
 
07 1
Ten aanzien van de ontwikkeling van nevencentra en bedrijfsterreinen en het
bijbehorende vestigingsbeleid voor kantoren en bedrijven zal, vanuit een
regionale visie, voor Amsterdam uitwerking worden gegeven aan het door de
rijksoverheid aangekondigde beleid inzake bereikbaarheidsprofielen van
locaties in samenhang met de mobiliteitsprofielen van de toe te laten
bedrijven en instellingen.
Deze uitwerking is gericht op een betere afstemming tussen de planologische
regelingen en infrastructuurplannen ten behoeve van het terugdringen van de
automobiliteit in verband met het milieu.
Het locatiebeleid is gericht op het situeren van activiteiten met een hoge
arbeids- en bezoekersintensiteit op goed per openbaar vervoer ontsloten of
te ontsluiten locaties. Op per openbaar vervoer matig of slecht en per auto
goed bereikbare locaties dient bedrijvigheid gevestigd te zijn met een laag
aantal werknemers per hectare terrein. De afweging van potenti‰le
bedrijfslocaties die matig bereikbaar zijn per openbaar vervoer, kan er in
regionaal verband toe leiden dat de voorkeur wordt gegeven aan locaties in
of nabij het stedelijk gebied boven locaties op grotere afstand van de stad
en van het arbeidspotentieel.
De uitwerking dient te voorzien in een gefaseerde aanpak waarbij rekening
wordt gehouden met:
Ä bestaande situaties en reeds gesloten overeenkomsten;
Ä de planning van de (stapsgewijze) verbetering van de openbaar-vervoer-
en fietsbereikbaarheid;
Ä de concurrentiepositie ten opzichte van kantoor- en bedrijfslocaties
elders, waarbij een afweging plaats dient te vinden tussen verandering
van deze positie en het effect van een ander vestigingsgedrag op de
automobiliteit;
Ä de ontwikkeling en de (uniformiteit bij) toepassing van instrumenten
door het rijk, de provincie en andere gemeenten ter uitvoering van het
beleid ten aanzien van bereikbaarheidsprofielen en bijbehorende
vestigingscondities.
 
08 1
Verhoging van de kwaliteit van het stedelijke leefmilieu door het nemen van
structurele bron-gerichte maatregelen en door zodanige inpassing van
toekomstige functies dat milieuhygi‰nisch ongewenste situaties worden
vermeden.
 
09 2
Het toenemende ruimtegebruik van wonen, werken, verkeer en recre‰ren wordt
tegengegaan door zowel te bouwen in hoge dichtheden als door de ruimte voor
verschillende doeleinden te benutten. Hierbij wordt gestreefd naar een
optimale menging van elkaar versterkende functies. Monofunctionaliteit moet
zoveel mogelijk worden voorkomen. Dubbel grondgebruik bij
vervoersknooppunten wordt bevorderd, mits passend binnen het beleid met
betrekking tot de vestiging van kantoren en bedrijven, milieu en
bereikbaarheidsprofielen.
 
10 2
Woningen, werkgelegenheid, recreatiemogelijkheden en voorzieningen worden
dichter bijeengebracht en kwalitatief op elkaar afgestemd.
 
11 2
De gewenste situering van het wonen, werken en voorzieningen en de daarbij
te realiseren dichtheden moeten nauw worden afgestemd op de ontwikkeling
van de infrastructuur. Daarbij moeten met name de posities van het openbaar
vervoer, de fiets en het essentieel autoverkeer worden verbeterd. In
verband hiermee dient het woon-werkverkeer per auto te worden
teruggedrongen. Dit alles mede ten behoeve van een beter verblijfsklimaat.
 
12 2
Bij de opzet van nieuwe wijken wordt, ter wille van ori‰ntatie op bestaande
voorzieningen op stedelijk en stadsdeelniveau, gestreefd naar zo kort en
direct mogelijke verbindingen met de bestaande stad.
 
13 2
Het aspect sociale veiligheid dient als zwaarwegende factor te worden
betrokken bij de afwegingen met betrekking tot de keuze en de inrichting
van nieuwe bouwlocaties.
 
14 2
Door beperking van het niet-essenti‰le autoverkeer vooral in de perifere
stadsdelen en de nevencentra (onder andere door doeltreffend parkeerbeheer
gekoppeld aan verbeteringen van de bereikbaarheid per fiets en openbaar
vervoer) moet worden voorkomen dat het autogebruik nog verder toeneemt ten
koste van het milieu. Door beperking van het niet-essenti‰le autoverkeer
moet in zowel de centrale stadsdelen als in de nevencentra de
bereikbaarheid voor essentieel autoverkeer worden verbeterd.
 
15 3
Voor (private) initiatieven die aansluiten bij de beleidsdoelstellingen,
worden condities gecre‰erd.
 
16 2
Het draagvlak van de bestaande voorzieningen dient op alle niveaus te
worden vergroot door:
a dezelfde maatregelen als genoemd onder de sector wonen, namelijk een
vergroting van de woningvoorraad en een accent op behoud en herstel van
het bestaande;
b dezelfde maatregelen als te noemen onder de sector verkeer en vervoer,
namelijk een verbetering van de bereikbaarheid in en tussen de
verschillende stadsdelen;
c maatregelen met betrekking tot de openbare ruimte die gericht zijn op
het bevorderen van de veiligheid en het wegnemen van fysieke barriŠres.
 
17 2
De spreiding van de voorzieningen wordt afgestemd op de behoeften van de
diverse doelgroepen (bij voorbeeld jeugd, bejaarden, minderheden en
anderen) en de te verwachten spreiding van deze groepen over de
verschillende delen van de stad. Daarnaast is er sprake van een bepaalde
wijze van spreiding van voorzieningen voor bepaalde doelgroepen
(aidspati‰nten, drugverslaafden en dak- en thuislozen) met als doel het
voorkomen van een probleemsituatie bij een te grote concentratie.
 
18 3
Waar dit op grond van de aard van de voorzieningen mogelijk en wenselijk
is, wordt, uit het oogpunt van optimale bereikbaarheid en versterking van
het draagvlak, gestreefd naar bundeling van voorzieningen.
 
Stadsvernieuwing
 
19 1
Het ligt in de bedoeling dat alle vooroorlogse woningen v¢¢r het jaar 2000
eenmaal zijn aangepakt.
Om het stadsvernieuwingsproces voort te zetten, is het beleid gericht op:
Ä minimaal continuering van het aankoopprogramma en te streven naar
opvoeren van het programma;
Ä minimaal continuering van het gesubsidieerde verbeteringsprogramma van
particuliere woningen en te streven naar opvoeren van het programma;
Ä continuering van het nieuwbouwprogramma in de stadsvernieuwingsbuurten.
 
20 2
De aanpak van de stadsvernieuwing zal in het komende decennium worden
verbreed en gericht zijn op een integrale benadering van de problemen in
alle vooroorlogse wijken.
Aanpak van achterstanden en ingrijpende kwaliteitsverbetering staan
centraal. Hierbij zal aandacht zijn voor woningbouw en woningverbetering,
maar tevens voor het bevorderen van werkgelegenheid en voor
kwaliteitsverbetering van voorzieningen en van de openbare ruimte. Het
actiegebied van de stadsvernieuwing zal zich uitbreiden tot de gehele
vooroorlogse stad.
Zowel overheid als particulieren zullen in dit proces een
verantwoordelijkheid hebben.
 
(figuur 2.2.: zie papieren versie)
 
21 2
De middelen zullen worden ingezet in die buurten waar de achterstanden het
grootst zijn. De mate van achterstand wordt bepaald door sociale factoren
(werkloosheid, opleidingsniveau en inkomen van de bevolking) en technische
factoren (woonomgevings- en bouwtechnische kwaliteit). Op grond van
genoemde beoordeling zal de inzet van middelen wat betreft de grote
gebieden uit de gordel 20-40 in de komende jaren vooral gericht worden op
De Baarsjes en delen van Bos en Lommer, Zuid en de Rivierenbuurt.
Daarnaast zullen middelen worden ingezet in gebieden waar sprake is van
leegstand van gebouwen en/of extensief gebruik van gronden.
 
22 2
Door middel van het toevoegen van woningen aan de voorraad in de
stadsvernieuwingsgebieden zal de differentiatie in het woningaanbod worden
vergroot. Gestreefd wordt naar het realiseren van in beginsel minimaal 20
procent duurdere woningen, waarbij als randvoorwaarde geldt dat dit niet
ten koste mag gaan van de doorschuivingsmogelijkheden.
 
23 2
De kwaliteiten van de stadsvernieuwingsgebieden als vestigingsplaats voor
bedrijven zullen worden benut en, waar nodig, worden versterkt. Er wordt
naar gestreefd de bestaande bedrijfsruimten te handhaven en zo mogelijk
nieuwe bedrijfsruimten op de begane grond te realiseren.
 
24 2
Ook in de stadsvernieuwingsgebieden blijft bouwen in hoge dichtheden een
uitgangspunt. Extra aandacht is vereist voor de kwaliteit van de
voorzieningen en voor ontwerp en inrichting van de gebouwen en openbare
ruimte. Ter verbetering van het verblijfsklimaat in de Binnenstad en
(andere) stadsvernieuwingsgebieden dient te worden gestreefd naar het
realiseren van inpandige parkeergelegenheid voor bewoners, welke in
beginsel openbaar dient te zijn en vervangend voor het parkeren op straat.
 
25 3
Het voorzieningenniveau (zowel commercieel als niet-commercieel) in de
stadsvernieuwingsgebieden dient beter te worden afgestemd op de vraag.
De kwaliteit van de gebouwde voorzieningen, vooral voor sociaal-culturele
en onderwijsfuncties, dient te worden verbeterd.
 
Ruimtelijke kwaliteit en openbare ruimte
 
26 1
Het zorgvuldig omgaan met het bestaande erfgoed aan stadsgezichten en
monumenten, onder meer door het bevorderen van passend gebruik van gebouwen
en omgeving.
 
27 1
Ten aanzien van bouwhoogten gelden de volgende beperkingen:
Ä beperkingen ten gevolge van PTT-straalpaden, aanvliegroutes van Schiphol
en dergelijke;
Ä hoogteaccenten in nieuwbouwplannen worden getoetst aan hun invloed op de
stedebouwkundige structuur van de Binnenstad en de andere gebieden met
bijzondere waarden volgens kaart 2 van het Structuurplan;
Ä in de nevencentra kan hoogbouw tot circa 90 meter worden toegestaan,
mits het een bouwplan betreft in de nabijheid van een knooppunt van
openbaar vervoer;
Ä bouwplannen in nevencentra hoger dan 90 meter en nieuwe bouwplannen
buiten nevencentra waarvan de bouwhoogte structureel afwijkt van de
omgeving, kunnen niet worden toegestaan, tenzij optimaal gesitueerd en
met beoordeling door de commissie van advies en bijstand inzake de
Ruimtelijke Ordening van de uitkomsten van een studie naar de specifieke
effecten van het desbetreffende plan (een zogenaamde
hoogbouweffectrapportage);
Ä hoogbouw dient te passen in de stedebouwkundige opzet van de
desbetreffende locatie, waarbij de invloed op de kwaliteit van de
openbare ruimte (met name de elementen sociale
veiligheid,beganegrondindeling, windhinder en bezonning) het
belangrijkste criterium is;
Ä de bouwhoogte aan de grens van bebouwde en onbebouwde ruimte (stadsrand)
mag geen onevenredige schade toebrengen aan de recreatieve en
landschappelijke waarde van de groene scheggen en het landelijk gebied
rond de stad.
 
28 2
Het beleid van de stedelijke vernieuwing wordt niet alleen gericht op de
verbetering van de positie van de afzonderlijke functies wonen, werken,
recreatie, verkeer en vervoer en voorzieningen, maar wordt tevens gericht
op verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimten die deze
verschillende functies met elkaar verbinden.
 
29 2
Hierbij wordt gestreefd naar aantrekkelijke, representatieve, goed
onderhouden en effici‰nt ingerichte ontmoetings- en verblijfsruimten als
pleinen, kades, promenades, parken en (winkel)straten.
 
30 2
Voor het tot stand brengen van een stedelijk recreatiemilieu wordt
uitgegaan van de bestaande stedebouwkundige kwaliteiten van de stad. Naast
aandacht voor specifieke recreatievoorzieningen wordt het recreatief
medegebruik bevorderd van open ruimten in buurten en wijken die zich
daartoe lenen.
 
31 2
In het proces van stedelijke vernieuwing krijgt de (her)inrichting en
vormgeving van de openbare ruimte prioriteit. In de diverse te ontwikkelen
plannen dienen uitgangspunten, doelstellingen en maatregelen te worden
geformuleerd die gericht zijn op verhoging van de kwaliteit van de openbare
ruimte.
 
32 2
Om de ruimtelijke samenhang tussen de stadsdelen te vergroten, is het
beleid erop gericht, met name de sociale veiligheid van de doorgaande
langzaam verkeersroutes door functietoevoeging en (her)inrichting te
verbeteren. Herkenbaarheid door een goede ruimtelijke vormgeving is hierbij
van groot belang.
 
33 3
Door een heldere inrichting en vormgeving van de openbare ruimte en door
objectversteviging wordt gestreefd naar preventie van vandalisme en veel
voorkomende criminaliteit. Met name de kansen op geweldpleging moeten
hierdoor worden verkleind.
 
34 2
Om de belevings- en gebruikswaarde van het openbaar vervoer te vergroten,
zal speciale aandacht worden besteed aan de sociale veiligheid op en rondom
de halteplaatsen (tram, bus) en stations (metro, NS) en op en rondom de
toegangsroutes naar de stations.
 
35 3
Bij het (her)inrichten van de openbare ruimte wordt aandacht gegeven aan de
jeugd. Er dient ruimte te zijn voor spel in de directe woonomgeving
(openbare speelplaatsen).
De routes naar jeugdvoorzieningen (kinderopvang, school, vrijetijdsruimten)
dienen veilig te zijn.
De openbare ruimte wordt zodanig vorm gegeven en ingericht dat obstakels
(slecht geplaatst straatmeubilair, verkeerd geparkeerde auto's enz.) het
gebruik door gehandicapten, ouderen en mensen met kinderwagens niet
verhinderen.
Hulpmiddel hierbij is de (integrale) checklist die voor wat betreft het
deel voor woongebieden bestuurlijk is vastgesteld.
 
36 3
Het mengen en situeren van (publieke) functies dienen zodanig te geschieden
dat hiermee het gebruik en de beleving van de openbare ruimte positief
worden be‹nvloed.
 
37 3
Bij herprofilering dient, waar mogelijk, de openbare ruimte te worden
herverdeeld ten gunste van voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
 
38 2
Van de langzaamverkeersroutes die de verschillende stadsdelen met elkaar
verbinden, zal de belevings- en gebruikskwaliteit van ten minste ‚‚n route
tussen de verschillende stadsdelen structureel worden verbeterd. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van de nota Sociale veiligheid en de
hoofdfietsverbindingen in Amsterdam (februari 1988), waarin de knelpunten
op het fietspadennet op het gebied van de sociale veiligheid in kaart zijn
gebracht.
 
Maatregelen
 
Grootstedelijke projecten
 
01
Ten behoeve van de realisering van de essenti‰le projecten van het
ruimtelijk model is besloten de volgende projecten, inclusief de daarbij
behorende infrastructuur, aan te wijzen tot grootstedelijk project zoals
bedoeld in art. 24B van de Verordening op de stadsdeelraden:
* de zuidelijke IJ-oever;
* het oostelijk havengebied;
* Zeeburg/Nieuw-Oost;
* het tuinbouwgebied Sloten;
* het stadion Strandvliet;
* het spoorwegtraject CS Ä Zaanstraat;
* het sneltramproject Zuidoost Ä Sloterdijk;
* de Riekerpolder;
* Amstel III.
a De aanwijzing heeft betrekking op alle bevoegdheden.
b Uiterlijk 1 juli 1991 zal, na overleg met betrokken stadsdeelbesturen,
worden bepaald, of en, zo ja, welke bevoegdheden alsnog aan de betrokken
stadsdeelbesturen kunnen worden overgedragen.
 
Ten aanzien van de stedelijke bevoegdheden over de E-locaties wordt in het
kader van de evaluatie van E-taken nog nader besloten. Dit betreft thans de
locaties "in ontwikkeling in de Watergraafsmeer", de zogeheten E-locaties.
 
Algemeen
 
02
De centrale stad zal bijdragen leveren aan de opbouw van een doelmatig
instrumentarium ten behoeve van stedebouwkundige aanpassingen.
Daartoe zijn van belang:
Ä de binnengemeentelijke decentralisatie en rayonering van een deel van
het gemeentelijk apparaat ten behoeve van de Binnenstad en de Westpoort;
Ä een actieve en slagvaardige opstelling, met name door ontwikkeling van
projectmanagement voor grote en grootstedelijke projecten;
Ä het onderzoeken van de processen (en de samenhang daarin) die voor de
stad als geheel van belang zijn;
Ä het zoveel mogelijk in stand houden en beschikbaar stellen van de
specialistische kennis die hierbij nodig is;
Ä informatie-uitwisseling, mede in relatie tot vergelijkbare projecten
elders.
 
03
Er zal een stedelijk overzicht worden opgesteld en bijgehouden van de vraag
naar ruimte voor de verschillende stedelijke activiteiten en van het aanbod
van terreinen en gebouwen die al beschikbaar zijn of vrij komen en geschikt
zijn voor activiteiten van stedelijk belang.
 
04
In het kader van het ontwikkelen van een gebiedsgericht verkeers- en
parkeerbeleid in de nevencentra is, als eerste gebied, voor Zuidoost (i.c.
Amstel III) een plan van aanpak voor de mobiliteit opgezet. Aan de hand van
de ervaringen met de uitvoering van dit plan zal voor meer werkgebieden een
gerichte aanpak worden ontwikkeld in overleg met de daar gevestigde
bedrijven.
 
Stadsvernieuwing
 
05
Om het stadsvernieuwingsproces voort te zetten, zullen er:
Ä jaarlijks minimaal 3000 woningen moeten worden aangekocht; het streven
is dit aantal op te voeren tot 4500;
Ä 2500   3000 particuliere woningen per jaar met subsidie worden
verbeterd;
Ä jaarlijks 2000   2500 nieuwbouwwoningen worden gebouwd.
 
06
Op basis van regelmatig onderzoek naar de vraag naar bedrijfsruimten wordt
periodiek het aanbod van geschikte bedrijfslocaties ge‹nventariseerd.
 
07
Er wordt een beleid ontwikkeld dat erop gericht is de werkgelegenheid in de
stadsvernieuwings-gebieden ten goede te laten komen aan de werkloze
inwoners van deze gebieden.
 
08
Teneinde de vestiging van bedrijven te stimuleren wordt de bereikbaarheid
per openbaar vervoer verbeterd, worden parkeervoorzieningen geschapen en
betaalbare geschikte ruimten aangeboden.
 
09
In beganegrondruimten zullen naast woonfuncties werkfuncties worden
nagestreefd. In bestemmingsplannen wordt de verdeling wonen-werken voor het
beganegrondniveau vastgelegd. De in het verleden gewenste verdeling wordt
ten gunste van de werkfunctie bijgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden
met:
Ä de behoefte aan beganegrondwoningen voor ouderen;
Ä de mate en aard van (bestaande en gewenste) functiemenging;
Ä de sociale veiligheid.
 
10
In het kader van het project IJ-oever wordt een plan opgesteld om betere
verbindingen te leggen, zowel in fysiek-ruimtelijke zin als in sociaal-
economische zin, tussen de ontwikkelingen langs de IJ-oever en de
stadsvernieuwingsgebieden.
 
11
Per stadsdeel wordt een meerjarenplan voor de stadsvernieuwing opgesteld.
Het plan geeft een integrale beschrijving van de plannen en projecten voor
de komende periode van vijf jaar. Het betreft nu de volgende stadsdelen:
Ä Binnenstad;
Ä Westerpark;
Ä Oud-West;
Ä De Pijp;
Ä Oost;
Ä Zeeburg
Ä Amsterdam-Noord.
Toegevoegd worden het stadsdeel:
Ä De Baarsjes,
en delen van de stadsdelen:
Ä Bos en Lommer;
Ä Zuid;
Ä Rivierenbuurt.
 
Ruimtelijke kwaliteit en openbare ruimte
 
12
Ten behoeve van een goede ontwikkeling van de stadsrand, waarmee wordt
bedoeld de overgang tussen de bebouwing van de lobben en de (in hoofdzaak)
open ruimte in de scheggen daartussen, worden in overleg met de
desbetreffende stadsdelen plannen en instrumenten ontwikkeld, onder andere
in het kader van de Amsterdamse bijdrage aan de randstadgroenstructuur en
een als bouwsteen voor het volgende Structuurplan uit te brengen nota
Stadsrand.
 
13
Aan de stedebouwkundige inrichting, architectuur en het straatmeubilair
worden hoge eisen gesteld, hetgeen bij grootstedelijke projecten en
Binnenstadsplannen wordt neergelegd in een programma van eisen. Een door de
gemeente benoemde supervisor houdt toezicht op de uitvoering.
 
14
Indien nodig, zal de centrale stad in opdracht van de stadsdelen technische
en specialistische bijstand verlenen bij de planvorming. Dit kan de
onderwerpen betreffen: sociale veiligheid, milieu-aspecten, inrichting van
de openbare ruimte, wegprofilering, verkeerslichten enz.
 
15
In de Binnenstad worden achterstanden in onderhoud ingelopen.
 
16
De stadsdelen dragen zorg voor het nemen van maatregelen ter verbetering
van de kwaliteit en de inrichting van de openbare ruimte, waarbij de in dit
Structuurplan aangegeven beeldbepalende elementen extra aandacht dienen te
krijgen.
 
17
Ten behoeve van de stedebouwkundige kwaliteit op stedelijk niveau dienen de
stadsdeelraden in een voldoende vroeg stadium overleg te plegen over de
bouwhoogte voor zover:
* deze niet in bestemmingsplannen is geregeld en fundamenteel wordt
afgeweken van de bestaande bouwhoogte of
* het voornemen bestaat het bestemmingsplan op dit punt zodanig te
wijzigen dat fundamenteel wordt afgeweken van de bestaande bouwhoogte.
 
II.4.2. Bevolking en wonen
 
Beleid
 
01 1
Het beleid is erop gericht, de bevolkingsgroei die zich de laatste jaren
heeft voorgedaan, te continueren. Met name wordt getracht het negatieve
migratiesaldo met de rest van Nederland in positieve richting bij te
stellen en de sociaal-economische discrepantie tussen stad en regio te
verkleinen.
 
02 1
Het woningbouwprogramma en het beheer van de voorraad worden afgestemd op
de behoeften van de Amsterdamse woningzoekenden en de mensen die om
economische of andere redenen op de stad betrokken zijn. Het
huisvestingsbeleid is gericht op de volgende doelgroepen:
Ä de huidige bewoners van Amsterdam (starters, urgenten, doorstromers),
inclusief de (potenti‰le) migranten naar de regio;
Ä de traditionele instroom (jongeren en buitenlanders);
Ä de economisch gebondenen die buiten de stad wonen.
 
03 1
Gezien de vraag naar woningen (die gebaseerd is op het huidige woningtekort
en op een raming van de toekomstige woningbehoefte), de noodzaak tot
vervanging en het realiseren van de stedelijke doelstellingen is het
noodzakelijk ten minste 7000 woningen per jaar te bouwen. Hiervoor is een
flexibele woningbouwprogrammering vereist. Het realiseren van deze
taakstelling leidt tot een bevolkingsomvang die in het jaar 2000 de 750.000
nadert.
 
04 2
Bij het vergroten en verbeteren van de woningvoorraad in de verschillende
delen van de stad staat handhaving van het stedelijk karakter voorop.
Hierbij gelden de volgende beleidslijnen:
Ä in de stadsvernieuwingsgebieden ligt het accent op behoud en herstel met
daarnaast (vervangende) nieuwbouw in hoge dichtheden;
Ä het woonmilieu in de bestaande woonwijken wordt beschermd en versterkt,
onder meer door het bouwen van woningen op plekken waar:
* de huidige bestemming haar functie heeft verloren;
* de huidige functie kan worden verplaatst naar een geschikte andere
plek;
* wordt afgezien van de geplande bestemming;
* toevoeging van woningen leidt tot versterking van de stedebouwkundige
structuur;
Ä aan of in Amsterdam worden nieuwe woongebieden gefaseerd tot
ontwikkeling gebracht, bedoeld voor op de stad geori‰nteerde
huishoudens. Het betreft hier terreinen die in gebruik zijn voor
agrarische doeleinden, voor voorzieningen, verouderde havengebieden en
open water;
Ä er wordt een grote verscheidenheid aan woningtypen nagestreefd, waarbij
de differentiatie in nieuwbouw- en verbeteringsprojecten moet worden
benut ter voorkoming van een (te) eenzijdige samenstelling van de
voorraad.
Voor de totale woningvoorraad in de vooroorlogse stadsdelen dient de
nadruk te blijven liggen op woningen voor kleine huishoudens.
In de stadsvernieuwingsgebieden zullen minimaal 20 procent duurdere
(huur- en koop)woningen worden gebouwd.
In de aanvullende woningbouwlocaties elders in de stad minimaal 20
procent woningen in de sociale huur-sector;
Ä de voorraad goedkope woningen wordt in stand gehouden, verbeterd en,
waar mogelijk, uitgebreid. Hierbij moet worden voldaan aan de behoefte
van de minst draagkrachtigen, waarbij speciaal te noemen zijn de
huishoudens behorend tot de etnisch-culturele minderheden, de
eenoudergezinnen en een deel van de ouderen. De toegankelijkheid van de
voor hen geschikte delen van de woningvoorraad dient te worden vergroot;
Ä de specifieke architectonische kwaliteit in de bestaande stad, waaronder
met name ook de gordel 20-40, dient zoveel mogelijk te worden
gehandhaafd en, waar nodig, te worden hersteld;
Ä het onttrekken van woningen aan de voorraad dient te worden tegengegaan,
behalve op plekken in de Binnenstad waar de niet-woonfuncties worden
bedreigd en op plekken elders in de stad waar het wonen als mono-functie
doorbroken zou moeten worden;
Ä het opnieuw in gebruik nemen van leegstaande gebouwen dient te worden
bevorderd;
Ä gestreefd zal worden naar energiezuinige en milieuvriendelijke
bouwwijzen.
 
05 2
Er dient een, naar prijs en kwaliteit, gevarieerd woningaanbod te worden
gerealiseerd. Hiermee wordt beoogd de doorstroming te bevorderen, de
woonwensen van verschillende categorie‰n woningzoekenden te bevredigen en
scheefheid in inkomen-huurverhouding zoveel mogelijk recht te trekken.
Er dienen voldoende goede woningen voor de minder draagkrachtige inwoners
beschikbaar te komen. Daarnaast dient het relatief beperkte aandeel
duurdere huur- en koopwoningen voor de midden- en hogere inkomensgroepen
vergroot te worden. Hiermee wordt tevens voldaan aan ‚‚n van de
vestigingseisen van internationaal opererende ondernemingen (onder andere
huisvesting van Schipholwerkers is van groot belang voor de regio).
 
06 2
Er wordt prioriteit gegeven aan uitwerking van locaties die in de komende
jaren het woningbouwprogramma veilig kunnen stellen. Hierbij zal met name
ook aandacht zijn voor locaties voor duurdere huur- en koopwoningen. Gezien
het toenemend belang van de marktsector zal deze sector in een zo
vroegtijdig stadium bij de planvorming worden betrokken.
 
07 2
Onaanvaardbare woonomstandigheden (overbezetting en dergelijke) van zwakke
groepen, onder wie huishoudens van migranten, worden bestreden, met name
door het bevorderen van het vrijkomen van goede, grotere goedkope woningen
bij doorstroming.
 
08 2
Ieder woonmilieu in de stad zal voor elke inkomenscategorie toegankelijk
moeten zijn. Dit betekent dat er in elk stadsdeel wordt gestreefd naar een
opbouw van het woningbestand waarin, op het schaalniveau van buurten, voor
zover zich hiervoor wat betreft woonomgeving en marktontwikkeling geschikte
mogelijkheden voordoen, zowel dure als goedkope woningen zijn
vertegenwoordigd.
 
09 2
Het opnemen van woningen in de nevencentra aan de rand van de vooroorlogse
stad wordt bevorderd, mede teneinde de levendigheid en de kwaliteit van
deze centra te vergroten.
 
10 2
Het beleid is gericht op het zolang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen
in de eigen woonomgeving. Het aanbod van voor ouderen geschikte woningen in
een gunstige woonomgeving dient te worden vergroot. Dit geldt met name voor
de nieuwere stadsdelen.
 
11 2
Bij het verruimen van geschikte woonruimte voor (hulpbehoevende) ouderen
wordt rekening gehouden met de nabijheid (binnen 500 meter loopafstand) van
belangrijke voorzieningen, zoals winkels voor de eerste levensbehoeften,
een halte van het openbaar vervoer, een postkantoor en zo mogelijk ook
groenvoorzieningen.
 
12 2
In de woningvoorraad moet ruimte zijn voor de huisvesting van bijzondere
groepen, zoals lichamelijk gehandicapten (aangepaste woningen), geestelijk
gehandicapten (gezinsvervangende tehuizen, sociowoningen), psychiatrische
pati‰nten (hostels, sociowoningen, beschermde woonvormen) en overige
groepen met een bijzondere problematiek. Hierbij wordt uitgegaan van
kleinschalige vormen van integratie.
 
13 3
Bij het verruimen van de woonmogelijkheden van bijzondere groepen wordt
rekening gehouden met de daarbij in acht te nemen specifieke
situeringsfactoren en de spreiding over de stad. Hierbij dienen het aanbod
van woningen en de herhuisvestingsregelingen, specifiek voor bijzondere
groepen, op elkaar te worden afgestemd.
 
14 3
Bij het vergroten van het aanbod aangepaste woningen voor lichamelijk
gehandicapten wordt rekening gehouden met de situering van de woning ten
opzichte van parkeergelegenheid (maximaal 25 meter) en ten opzichte van
noodzakelijke voorzieningen (winkels, openbaar vervoer, postkantoor,
gezondheidszorg) binnen een afstand van bij voorkeur 500 meter, doch
uiterlijk 800 meter.
 
15 2
De integratie van woonwagenbewoners in de samenleving wordt bevorderd door
uitvoering van het beleid van spreiding van kleinere terreinen over de
stad.
 
16 2
Voor rondtrekkende groepen woonwagenbewoners dienen pleisterplaatsen te
worden aangewezen en ingericht.
 
17 2
In bestemmingsplannen worden systematisch de voor woonschepen te gebruiken
locaties opgenomen.
 
18 2
Voor het binnenwater is het beleid dat op die plekken waar thans schepen
liggen, deze ligplaatsen gehandhaafd blijven. Een aantal door woonschepen
in gebruik genomen locaties is echter, op grond van de afweging van
stedelijke belangen, onaanvaardbaar, te weten:
de Riekerhaven;
de Westlandgracht;
de Lijnbaansgracht tussen de Westerstraat en de Rozengracht;
de Bloemgracht;
de Lauriergracht;
de Oudeschans hoek Houtkopersburgwal;
het Entrepot (in verband met uitbreiding van Artis);
de Westpoort.
 
Voor de te verplaatsen schepen dienen alternatieve ligplaatsen te worden
aangewezen. Bij verplaatsing van woonschepen en het inrichten van
alternatieve ligplaatsen zal aansluiting van de woonboten, op last van de
kwaliteitsbeheerders, op de riolering moeten worden gerealiseerd.
 
19 3
Aanvullend beleid is dat gezien de historische waarde van de Binnenstad het
woonschepenbestand in zijn uiterlijke verschijning meer wordt aangepast aan
de omgeving.
 
Maatregelen
 
01
Door middel van verbeterings- en aankoopprogramma's wordt het behoud van de
bestaande voorraad in kwantitatief en kwalitatief opzicht zeker gesteld.
 
02
Er zullen gemiddeld ten minste 7000 woningen per jaar worden gebouwd. Per
stadsdeel wordt, in de stadsdeelhoofdstukken, het aandeel in het stedelijk
woningbouwprogramma aangegeven. Er wordt gestreefd naar het realiseren van
de maximale produktie per stadsdeel. Daarbij worden de belangrijkste
locaties vermeld waarmee dit aandeel kan worden gerealiseerd.
Het woningbouwprogramma, vermeld per stadsdeel in hoofdstuk III, heeft
betrekking op de aantallen woningen die op basis van het planaanbod, in de
periode 1990 tot en met 1994 moeten kunnen worden opgeleverd.
 
03
De verdeling van de woningbouwprogramma's over de financieringscategorie‰n
wordt afgestemd op de verwachte toedeling van de financi‰le middelen en de
contingenten door de rijksoverheid, hetgeen thans leidt tot de volgende
richtlijn voor het totale stedelijke programma: 30 procent sociale huur, 40
procent gesubsidieerde markt en 30 procent vrije sector. Bij het rijk wordt
aangedrongen op toekenning van de middelen om het aandeel sociale
huursector te kunnen verhogen. De realisering van het aandeel vrije sector
en daarmee van het totale aantal woningen wordt mede bepaald door de
markttechnische mogelijkheden van de locaties.
 
04
Voor de volgende grote (meer dan 1000 woningen) woningbouwlocaties, die al
in het Structuurplan van 1985 waren opgenomen, zijn en worden de plannen
ontwikkeld en wordt in de periode 1990-1995 de uitvoering gestart, dan wel
afgerond:
Ä het oostelijk havengebied met in de eindfase 8500 woningen;
Ä Kadoelen-Oostzanerwerf: 2500 woningen;
Ä rioolwaterzuivering-West: 1200 woningen;
Ä tuinbouwgebied Sloten: 5300 woningen;
Ä Olympisch-Stadionterrein: 1400 woningen.
 
05
Het bebouwen van een groot aantal "kleinere" (minder dan 1000 woningen)
locaties in verschillende delen van de stad draagt in belangrijke mate bij
tot het realiseren van het woningbouwprogramma. De taakstelling wordt
gerealiseerd door uitvoering van locaties waarvoor de planvorming al is
gestart en van locaties die op basis van de Studie naar extra woningbouw-
locaties in Amsterdam 1990Ä2000 in principe voor woningbouw zijn
aangewezen. Voor een aantal gebieden heeft dit geleid tot herbestemming op
de Plankaart. Voor locaties in de huidige stadsdelen betekent dit dat
hiermee de mogelijkheid wordt geboden deze locaties voor woningbouw te
bestemmen.
 
06
Voor de volgende grote (meer dan 1000 woningen) woningbouwlocaties die na
1995 bepalend worden voor het handhaven van het produktieniveau op minimaal
7000 woningen per jaar, worden de komende jaren het financi‰le en
technische haalbaarheidsonderzoek, alsmede de planologische, juridische
procedurele en maatschappelijke voorbereidingen gecontinueerd dan wel ter
hand genomen:
Ä eiland Zeeburg;
Ä Nieuw-Oost;
Ä Middelveldsche Akerpolder-tweede fase (MAP II), in samenhang met
Sportpark De Aker en het zuidoostelijke deel van de Lutkemeerpolder;
Ä Osdorperbinnenpolder-Noord.
 
07
Herbestemming op de Plankaart, in aanvulling op het Structuurplan 1985,
geldt voor de volgende locaties:
 
Ä woonbestemming start v¢¢r 1995:
* Oosterdok;
* Sportpark De Aker;
* Koningin Wilhelminaplein;
* Sixhaven;
* Sportpark Buiksloterbanne;
* Pompstation Gemeentewaterleidingterrein (GWL-terrein);
 
Ä woonbestemming te realiseren na 1994 of te reserveren:
* Stavangerweg;
* eiland Zeeburg;
* de Houthavens en het Stenen Hoofd;
* Osdorperweg e.o.;
 
Ä voor de locatie Andreas Ziekenhuis geldt dat herbestemming afhankelijk
is van de besluitvorming over de huidige functie. Op de Plankaart wordt
deze locatie in afwachting van de resultaten gereserveerd voor
woningbouw;
 
Ä voor de hierna volgende locaties geldt dat zij in een aparte categorie
"bestemmingswijziging ten gunste van wonen toegestaan" op de Plankaart
worden aangegeven. Het betreft locaties waar, op initiatief van een
stadsdeel, deze bestemmingswijziging is toegestaan:
* Sportpark Elzenhage;
* uitbreiding begraafplaats Noord;
* Gaasperplaspark-zuid;
* Bijlmerweide;
* Bijlmerpark;
 
Ä voor locaties in de Watergraafsmeer geldt dat herbestemming ten gunste
van wonen op basis van een uitwerkingsplan van het Structuurplan zal
worden vastgesteld.
 
08
Er wordt periodiek onderzoek verricht naar de omvang en aard van vraag en
aanbod op de woningmarkt. Tevens zal periodiek een overzicht van
woningbouwmogelijkheden worden opgesteld teneinde de voortgang van de
produktie te verzekeren.
 
09
De toegankelijkheid van de stedelijke woningmarkt voor economisch
gebondenen van elders zal worden vergroot.
Bij wijze van experiment zullen forensen worden gestimuleerd zich in
Amsterdam te vestigen door in de loop van een jaar 300 (duurdere)
nieuwbouwwoningen actief aan forensen toe te delen.
 
10
Bij de diverse te ontwikkelen woningbouwlocaties zal de aanleg van
standplaatsen voor woonwagenbewoners aan de orde worden gesteld. De aan te
wijzen locaties zullen in een in 1991 vast te stellen stedelijk
woonwagenplan opgenomen worden.
 
11
Er zal een spreidingsplan worden opgesteld voor pleisterplaatsen voor
rondtrekkende groepen woonwagenbewoners.
 
12
Voor het vinden van alternatieve ligplaatsen voor te verplaatsen
woonschepen op onaanvaardbare locaties is een ambtelijke commissie
ingesteld.
 
13
Voor het buitenwater worden voorstellen voor ligplaatsen ontwikkeld in het
kader van de Havenatlas.
 
14
In het kader van de planontwikkeling voor het eiland Zeeburg wordt de
aanleg van een luxe woonschepenhaven in het Buiten-IJ overwogen.
 
15
Experimenten met energiezuinige en milieuvriendelijke woningen zullen
worden bevorderd.
 
II.4.3. Economie en werkgelegenheid
 
Beleid
 
01 1
De werkgelegenheid voor de huidige en toekomstige beroepsbevolking van
Amsterdam en de omliggende regio's moet veilig worden gesteld. Amsterdam
reserveert daarvoor voldoende en op de vraag toegesneden ruimte voor de
uitbreidings- en verplaatsingsbehoefte van bestaande bedrijven en de start
en expansie van nieuwe bedrijven.
 
02 1
Er dienen voldoende, gevarieerde en goed gesitueerde terreinen, met de
benodigde infrastructurele voorzieningen, en gebouwen binnen de Amsterdamse
agglomeratie te zijn voor hervestiging en voor het aantrekken van
bedrijven. Amsterdam versterkt hierdoor zijn (internationale)
concurrentiepositie.
 
03 2
De zorg voor de huidige werkgelegenheid in Amsterdam vereist enerzijds dat
bestaande bedrijven en instellingen worden gehandhaafd (en zo mogelijk
uitgebreid) en anderzijds dat nieuwe bedrijven worden aangetrokken, met
name bedrijven die bijdragen tot het scheppen van relatief veel nieuwe
arbeidsplaatsen voor laaggeschoolden en/of kansarme groepen, waaronder
allochtonen.
 
04 2
Een betere kwalitatieve en kwantitatieve afstemming van werkgelegenheid en
beroepsbevolking is nodig om de specifieke werkloosheid in de stad te
bestrijden en om de woon-werkafstanden en vooral de groei van de pendel
terug te dringen. Ter wille van een goede afstemming van vraag en aanbod op
de arbeidsmarkt worden voldoende geschikte huisvestingsmogelijkheden voor
de desbetreffende groepen beroepsbevolking in de stad aangeboden, wordt
getracht meer werkgelegenheid aan te trekken die past bij het aanbod van
personeel in Amsterdam en worden afspraken gemaakt met werkgevers over het
in dienst nemen van werkloze Amsterdammers.
 
05 2
Gestreefd wordt naar behoud, en zo mogelijk versterking, van de
werkgelegenheid in de Amsterdamse industrie.
 
06 2
Het behoud van werkgelegenheid (met name in de dienstensector) in de
Binnenstad heeft prioriteit. Hierbij wordt gestreefd naar het zoveel
mogelijk in stand houden in dit deel van de stad van bestaande
kantoorwerkgelegenheid, bedrijfsactiviteiten en onderwijsfuncties en het
bevorderen van kleinschalige werkgelegenheid. Op plekken die zich daartoe
lenen, worden ook grootschaliger (kantoor)ontwikkelingen toegestaan.
 
07 2
De Binnenstad dient het belangrijkste werkgelegenheidscentrum te blijven.
De verdere ontwikkeling van de nevencentra tot
werkgelegenheidsconcentraties van formaat dient te worden bevorderd, in
nauwe relatie tot de noodzakelijk geachte ontwikkelingen in en nabij de
Binnenstad en de centraal gelegen delen van de IJ-oever.
 
08 2
Het beleid is erop gericht, Amsterdam aantrekkelijker te maken als
vestigingsplaats voor internationale financi‰le instellingen. Van belang
hierbij is dat Amsterdam zich optimaal voorbereidt op de eenwording van de
Europese markt.
Dit kan onder andere door:
Ä aanpassing van de marktmechanismen en verbetering van de financi‰ le
dienstverlening tot een internationaal concurrerend niveau;
Ä verbetering van Amsterdam als (internationale) vestigingsplaats. Dit
vereist ook maatregelen op onderwijsgebied. De (inter)nationale
concurrentiepositie wordt versterkt door verbreding van het aanbod van
regulier internationaal lager, middelbaar en hoger onderwijs en van het
internationale cursusaanbod. De samenwerking tussen het bedrijfsleven en
de onderwijsinstellingen wordt bevorderd, met name ten behoeve van
internationale (top)opleidingen op het gebied van informatica, logistiek
(Schiphol) en banking (zoals Amsterdam Institute of Finance).
 
09 2
Er zal bij de stadsvernieuwing meer rekening worden gehouden met de
omvangrijke behoefte aan vervangende bedrijfsruimte. Het streven is daarbij
gericht op maximaal behoud van werkgelegenheid.
 
10 2
Bij de (her)inrichting van woon- en werkgebieden zal sterker dan tot nu toe
worden ingespeeld op de mogelijkheden voor functiemenging. In principe
dienen bedrijven uit de oude stad en de stadsvernieuwingsgebieden te kunnen
worden opgevangen in de oude stad (binnen de woonomgeving, in
bedrijfsverzamelgebouwen op bedrijfsverzamelstroken en op
bedrijfsverzamelterreinen).
 
11 1
Een ruimtelijk evenwichtige verdeling van de economische ontwikkelingen
binnen de stad/agglomeratie wordt nagestreefd. Hiertoe dient de
kantoorontwikkeling aan de noordkant (in de Binnenstad, de op de IJ-as
gelegen locaties en in Amsterdam-Noord) te worden gestimuleerd.
 
12 2
De huidige werkvoorraad kantoorterrein behoeft (uit kwantitatief oogpunt)
niet te worden vergroot. Slechts kwalitatieve argumenten kunnen aanleiding
vormen de werkvoorraad uit te breiden.
Door maatregelen ten aanzien van het parkeren, het aansluitende openbaar
vervoer en de fiets wordt de bereikbaarheid van deze gebieden verbeterd en
wordt het openbaar vervoer in een betere concurrentiepositie ten opzichte
van de auto gebracht.
 
13 2
Aan de rand van de vooroorlogse stad worden nevencentra tot (verdere)
ontwikkeling gebracht die door hun bereikbaarheidsprofiel, situering,
schaal en concentratie van gelijksoortige activiteiten een verscheidenheid
aan vestigingsmogelijkheden bieden. De specialisatie van activiteiten per
nevencentrum wordt met name bevorderd door het bieden van op die
activiteiten toegesneden vestigingsvoorwaarden, door gerichte acquisitie en
duidelijkheid in beleid, niet door restrictieve maatregelen.
De concentratie van gelijksoortige activiteiten op ‚‚n locatie draagt bij
tot extra aantrekkingskracht (door agglomeratievoordelen) en vestiging van
bedrijven in Amsterdam.
 
14 2
Op de nevencentra en bedrijfsterreinen moet worden voldaan aan de vraag van
gebruikers naar een combinatie van (hoogwaardige) bedrijfsruimte met
kantoorruimte.
 
15 3
Bij de ontwikkeling van hoogwaardige vestigingsmogelijkheden voor
kantoorachtige bedrijven met een lage bebouwingsdichtheid in een
parkachtige omgeving wordt in het bijzonder aandacht besteed aan
landschappelijke inrichtingseisen en beheer van het gebied.
 
16 2
Het proces van herstructurering van bedrijfsterreinen dient te worden
gecontinueerd; daarnaast dienen ook plannen te worden opgesteld voor de
ruimtelijke (her)inrichting van verouderde kantoorlocaties of -gebieden.
 
17 2
Binnen de bestaande woonomgeving dienen vestigingsmogelijkheden voor
kleinschalige niet-hinderlijke bedrijven behouden te blijven dan wel te
worden gecre‰erd. Vestigingen van onacceptabele hindergevende bedrijven
zullen niet worden toegelaten in woonwijken.
 
18 2
Bestaande bedrijven in woonwijken moeten worden gehandhaafd, tenzij:
a de huidige vestigingsplaats niet meer voldoet aan de eisen van het
bedrijf en
b het bedrijf overlast voor de omgeving veroorzaakt en het niet mogelijk
is door maatregelen ter plekke deze overlast in voldoende mate te
verminderen.
 
In het geval a dienen alternatieve vestigingsmogelijkheden te worden
aangeboden, of, in overleg, maatregelen te worden getroffen, waardoor het
bedrijf kan blijven functioneren op die plek.
In geval b dient het stadsdeel, desgewenst met steun van de centrale stad,
zeker als ook het functioneren van het bedrijf zou zijn gediend met een
andere plek, alternatieve vestigingsmogelijkheden aan te bieden.
Wanneer een onderneming op de huidige plaats van vestiging gunstige
perspectieven heeft, moet behoud en herstel van de bedrijfsruimte in onder
meer stadsvernieuwingsprogramma's en andere plannen worden opgenomen.
 
19 2
In de gordel tussen de Binnenstad en de ringspoorbaan neemt het wonen, bij
een zekere menging van functies, de belangrijkste plaats in. Om de
kenmerkende menging voldoende te kunnen handhaven, worden de volgende
beleidslijnen gehanteerd:
Ä binnen de stadsdelen in genoemde gordel zullen concentraties van
werkgelegenheid op aparte gebieden tot ontwikkeling worden gebracht om
problemen van milieu, bereikbaarheid en ruimtegebrek op te lossen;
Ä in het kader van de stadsvernieuwing zal meer ruimte worden geboden voor
bedrijvigheid;
Ä daarnaast worden de mogelijkheden voor bedrijven om zich te vestigen
langs de doorgaande routes van openbaar vervoer en auto over het
algemeen positief beoordeeld. De situering van bedrijven mag echter niet
in strijd zijn met de verkeersfunctie van de desbetreffende routes en
het gewenste milieu aan de achterzijde van het bouwblok.
 
20 3
Initiatieven van de etnisch-culturele minderheden om nieuwe
bedrijfsactiviteiten te ontplooien, worden, binnen de geldende regelingen
en op daarvoor geschikte plekken (vooral in de gebieden waar deze groepen
sterk vertegenwoordigd zijn), gestimuleerd.
 
21 3
In de Binnenstad en in de 19de-eeuwse wijken dient hergebruik door
economische functies van leegstaande kantoor-, winkel- of bedrijfsruimten
te worden bevorderd.
 
22 2
Ter verbetering van de nationale en internationale positie van Amsterdam op
het gebied van congressen en tentoonstellingen dient de (beschikbare)
accommodatie te worden uitgebreid en verbeterd.
 
23 2
Een restrictief beleid wordt gevoerd ten aanzien van detailhandelsbedrijven
die zich willen vestigen op bedrijfsterreinen.
 
24 2
Het kernwinkelapparaat dient te worden versterkt, teneinde de tendens tot
vervlakking om te buigen en met als doel een grotere aantrekkingskracht uit
te oefenen op vooral de regionale en nationale consument.
 
25 2
Het beleid voor het kernwinkelapparaat is gericht op:
Ä het verhogen van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het
kernwinkelapparaat door onder meer het toevoegen van nieuwe concepten en
de mogelijkheid van overdekt winkelen;
Ä handhaving en versterking van de multifunctionaliteit van het
kernwinkelapparaat, dat wil zeggen: een evenwichtige gespreide mix van
winkels en overige publiekgerichte activiteiten, zoals horeca, vermaak,
dienstverlening (baliefuncties) en cultuur;
Ä het aanboren van nieuwe doelgroepen, waaronder de internationale
reizigers (transferreizigers Schiphol);
Ä het realiseren van een goede ruimtelijke en fysieke relatie tussen de
IJ-oever en het bestaande kernwinkelapparaat.
 
26 2
Het beleid is erop gericht, de functie van de (vijf) stadsdeelwinkelcentra
te behouden. Dat wil zeggen, dat bestaande stadsdeelwinkelcentra in
principe niet worden uitgebreid met het oogmerk op een hoger niveau in de
winkelhi‰rarchie te komen.
 
27 2
Met betrekking tot de winkelbuurt- en wijkvoorzieningen is het beleid
gericht op onder andere concentratie, teneinde deze centra
bedrijfseconomisch gezond te houden en tevens een voldoende
verzorgingsniveau dichtbij de woonomgeving te bieden.
 
28 2
Het beleid ten aanzien van markten is gericht op het in stand houden dan
wel cre‰ren van een goed voorzieningenniveau voor de bewoners en het
realiseren van een evenwichtige spreiding van markten over de stad.
 
29 2
Het toerisme dient een essenti‰le rol te vervullen in het versterken van de
regionale, nationale en internationale centrumpositie van Amsterdam, als
toplocatie voor instellingen, bedrijven en publiektrekkende voorzieningen.
 
30 2
Het toerisme als belangrijke bestaansbron van Amsterdam dient te worden
bevorderd omwille van de werkgelegenheid, de kwaliteit van de
voorzieningen, het behoud van het monumentale karakter en internationale
sfeer en de positie van de stad.
 
31 2
Het beleid is erop gericht, Amsterdam mee te laten profiteren van de sterke
groei in het internationale toerisme en met name het verre-afstandtoerisme.
Dit vereist extra inspanningen, gezien de achterblijvende groei vergeleken
met andere Europese toeristensteden.
 
32 2
Het stagnerende binnenlands toerisme en dagbezoek heeft extra impulsen
nodig en dient zich te richten op een verbreding van het bezoekerspubliek.
Dit zal moeten geschieden door het cre‰ren van diverse aanleidingen tot
bezoek en door verbetering van het uitgaansklimaat en van de kwaliteit van
de openbare ruimte.
 
33 2
Bevordering van het toerisme vereist een gezamenlijke aanpak van de rijks-
en gemeentelijke overheid, het bedrijfsleven en van toeristische
instellingen en organisaties.
 
34 2
Het ruimtelijke beleid ter bevordering van het toerisme richt zich op het
cre‰ren van gunstige condities voor:
Ä het realiseren van een gevarieerd aanbod aan hotelkamers en andere
verblijfsmogelijkheden;
Ä investeringen in bestaande en nieuwe attracties;
Ä het initi‰ren van evenementen en het realiseren van de benodigde
accommodaties;
Ä actief en sportief toerisme;
Ä cultuurtoerisme en cultureel dagbezoek;
Ä congres- en tentoonstellingsbezoek.
 
35 2
Schiphol is essentieel voor de internationale positie van Amsterdam. Er
dient ‚‚n nationale luchthaven Schiphol (NVLS) te zijn en te blijven.
 
36 2
Amsterdam onderschrijft de doelstelling van de NVLS om een positie te
verwerven als spil voor het Europese luchtverkeer met directe
intercontinentale verbindingen.
 
37 1
De groei van de luchthaven dient binnen de mogelijkheden van de door de Wet
geluidhinder te stellen normen te worden bepaald. Binnen dat kader moeten
aan de NVLS voldoende mogelijkheden worden geboden, waarbij overige milieu-
effecten, zoals luchtverontreiniging, ruimtebeslag, versnippering en
risico's, in de afweging moeten worden meegenomen.
 
38 2
Amsterdam kan een belangrijke bijdrage leveren aan de opvang van de
ruimtelijke (economische) expansie van Schiphol. Bedrijfsterreinen nabij de
A4, in de Westpoort en langs de toekomstige Westrandweg zullen worden
ontwikkeld voor de opvang van luchthavengeori‰nteerde bedrijven.
 
39 2
Het is van belang, het centrumareaal zowel voor het openbaar vervoer als
voor de auto's (met name voor vrachtverkeer) goed te ontsluiten en om
congesties op de infrastructuur nabij Schiphol te voorkomen door beheersing
van de ontwikkeling van de Zuidas.
 
40 1
Het streven is om door draaiing van de vierde baan, veranderingen in
aanvliegroutes of door aanleg van een vijfde baan de 35 KE-contour zodanig
te be‹nvloeden, dat het woonmilieu in de bestaande en geplande
uitbreidingen in West binnen de perken blijft en bij voorkeur verdere
woningbouw in het westelijke deel van Amsterdam op termijn mogelijk wordt.
 
41 2
De positie van Amsterdam als multipurposehaven wordt behouden. Voldoende
terreinen dienen daartoe beschikbaar te zijn.
 
Maatregelen
 
01
Om de functie van de Binnenstad te behouden, zal onder meer het stedelijke
openbaar-vervoerstelsel worden verbeterd. Dit betreft snelle radiale
verbindingen en de stedelijke ringlijn, die zowel zijn geori‰nteerd op de
belangrijkste concentraties van werkgelegenheid als op de bestaande en
nieuw te ontwikkelen woongebieden. Tevens worden in het kader van het
Verkeers- en Vervoerplan 1990 de mogelijkheden voor het ondertunnelen van
(delen van) openbaar-vervoerslijnen onderzocht.
Daarnaast dient de bereikbaarheid van de Binnenstad voor essentieel
autoverkeer te worden verbeterd door een stringent parkeer- en
verkeersbeleid waarbij het langparkeren als gevolg van het woon-werkverkeer
wordt tegengegaan. Het aantal parkeerplaatsen op de openbare weg dient
daarbij te worden verminderd. Dit wordt gecompenseerd door vermeerdering
van het aantal inpandige ondergrondse parkeerplaatsen voor openbaar
gebruik.
 
02
Teneinde een ruimtelijk evenwichtige verdeling van de economische
ontwikkelingen binnen de stad/agglomeratie te bewerkstelligen, wordt de
kantoorontwikkeling in de IJ-as gestimuleerd. Dit houdt in dat hoogwaardige
ontwikkelingsmogelijkheden voor kantoren van voldoende omvang in het
centrale gedeelte van de IJ-oever, nabij het Centraal Station en de
Sixhaven, moeten worden geboden. Het beleid de centrale IJ-oever te
ontwikkelen tot nieuwe toplocatie dient te worden ondersteund door een
kwalitatief hoogwaardige aanvulling met potenti‰le
ontwikkelingsmogelijkheden voor kantoren, gemengd met andere functies,
langs de IJ-boulevard-oost en -west. Daarbij moet met name worden
ingespeeld op de vraag vanuit de gebruikersmarkt naar zelfstandige
vestigingsmogelijkheden met een eigen identiteit, ingepast in een
hoogwaardige (woon)omgeving, alswel op de vraag naar hoogwaardige
verzamelgebouwen. Het ontwikkelen van bebouwing in "kantorenschermen" moet
worden vermeden.
 
03
In Geuzenveld-noord en in de Osdorperbinnenpolder aan weerszijden van de
toekomstige Westrandweg worden terreinen gereserveerd voor de ontwikkeling
van hoogwaardige bedrijfsterreinen. In verband met de huidige matige
bereikbaarheid per openbaar vervoer dient bij de ontwikkeling op korte
termijn in het kader van de bereikbaarheidsprofielen te worden uitgegaan
van arbeidsextensieve bedrijven in lage dichtheden.
Door verbetering van de ontsluiting door openbaar vervoer zal het profiel
echter kunnen worden opgewaardeerd.
 
04
Aan de vraag naar locaties in de directe omgeving van instellingen van
wetenschappelijk onderwijs en onderzoek wordt tegemoet gekomen door het
ontwikkelen van science parks nabij het Wetenschappelijk Centrum
Watergraafsmeer en het Academisch Medisch Centrum.
 
05
In bestemmingsplannen wordt een milieuzonering vastgesteld die aangeeft
welke typen bedrijven (ingedeeld naar mate van belasting van het milieu) in
welke deelgebieden toelaatbaar zijn. Binnen de grenzen die de zonering
stelt, zal het mogelijk worden gemaakt per geval een nadere afweging te
maken. Indien de hinder van een bestaand bedrijf de in het bestemmingsplan
vastgelegde grenzen overschrijdt, zal sanering moeten geschieden door
aanpassing of in het uiterste geval door verplaatsing. Indien het
eerstgenoemde zich voordoet, dient een gefaseerd uitvoeringsplan te worden
opgesteld. Een en ander moet leiden tot een verantwoorde menging van werken
en wonen.
 
06
Ten behoeve van het omvangrijke en over langer termijn lopende
herstructureringsproces langs de noordelijke IJ-oever wordt een uitwerking
van het Structuurplan voor dit gebied voorbereid (zie ook de nieuwe
paragraaf Uitwerkingen van het Structuurplan).
 
07
Bedrijven met een meer stedelijke functie krijgen aan de buitenzijde van de
19de-eeuwse gordel mogelijkheden geboden:
Ä in Oost op het terrein aan de Panamaweg;
Ä in West bij de Van Hallstraat;
Ä in Noord bij de Cornelis Douwesweg (westelijke deel).
 
De aanwezige mogelijkheden op deze terreinen zullen in eerste instantie
worden benut ten behoeve van te verplaatsen bedrijven.
 
08
Voor te vestigen en te verplaatsen bedrijven en voor bedrijven die om
andere redenen moeten worden overgeplaatst (bij voorbeeld wegens de
herbestemming van het oostelijk havengebied), worden terreinen ter
beschikking gesteld op industriegebieden, in het bijzonder in de Westpoort
en langs de noordelijke IJ-oever.
 
09
In aansluiting op het Structuurplan zal tevens de Nota Bedrijfsterreinen,
die parallel aan het ontwerp-Structuurplan in de fase van inspraak en
overleg komt, worden vastgesteld.
In deze nota wordt het beleid met betrekking tot de bedrijfsterreinen
verder uitgewerkt.
 
10
In de Westpoort wordt ruimte geboden voor grotere industri‰le bedrijven,
voor zover passend binnen het milieubeleid.
Voor kleinere, waaronder ambachtelijke, bedrijven zullen meer mogelijkheden
worden geboden Ä voor zover dat past binnen het milieubeleid Ä voor
(her)vestiging op locaties in en bij de centraal gelegen stadsdelen.
Daarbij gaat het vooral om gebouwde bedrijvencentra en zogenoemde
bedrijfsverzamelterreinen. Daarnaast dienen er mogelijkheden te worden
geboden op de bestaande oudere bedrijfsterreinen.
 
11
Met betrekking tot de kantoorontwikkeling worden de voorwaarden geschapen
voor:
Ä het behoud van werkgelegenheid van voldoende omvang in de Binnenstad
door het bevorderen van het gebruik van vrijkomende ruimten, medewerking
aan kleinschalige ontwikkeling en het benutten van de nog aanwezige
mogelijkheden voor wat grotere kantoren, waarbij gebruik wordt gemaakt
van de groeikansen in de sterke sectoren: de financi‰le en
informaticasector, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening,
internationale vestigingen, overheid, cultuur en toerisme;
Ä de verdere ontwikkeling van de nevencentra waarbij in de fasering extra
aandacht uitgaat naar Sloterdijk, gezien de goede bereikbaarheid en de
voorraad bouwrijpe-terrein. De specifieke aspecten van iedere locatie
worden (bij de verdere ontwikkeling) benadrukt. In de "kleuring" van
nevencentra ligt de nadruk voor Sloterdijk op de telecommunicatie-
intensieve bedrijven, voor het Koningin Wilhelminaplein op de
groothandelsfunctie in textiel/kleding, voor Zuid op het wereldhandels-
en congrescentrum, internationale bedrijven en zakelijke dienstverlening
(accountancy, verzekeringen, marketing), voor Zuidoost op grootschalige
vestigingen in met name de administratieve dienstverlening en voor de
Riekerpolder/Oude Haagseweg op luchthavengeori‰nteerde bedrijvigheid;
Ä het in beginsel op langere termijn kunnen operationaliseren van de nog
beschikbare uitbreidingsmogelijkheden, op andere dan genoemde locaties.
 
12
In aansluiting op het Structuurplan zal de definitieve Kantorennota worden
vastgesteld, waarin het beleid met betrekking tot kantoren verder is
uitgewerkt.
 
13
Ten behoeve van de uitbreiding van de RAI loopt er een procedure voor de
bouw van een hal van 12.000 m2 tentoonstellingsvloer ter plekke van een deel
van het Beatrixpark, gekoppeld aan het huidige complex.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de uitbreidingsbehoefte van de RAI in
de jaren negentig. Bij een mogelijke uitbreiding zal veel aandacht worden
gegeven aan een goede infrastructurele inpassing en een integrale oplossing
voor het parkeren.
Voor deze uitbreiding wordt een zone gereserveerd tussen de huidige RAI,
het Beatrixpark, de Van Leijenberghlaan, de De Boelelaan en het werkgebied
Drentestraat.
Als alternatief zal worden onderzocht in hoeverre de ruimte kan worden
benut op of onder het trac‚) van rijksweg 10 en vervolgens of locaties in
Zuidoost en Teleport aan de eisen voldoen.
Over uitbreiding ten zuiden van de A10 kan pas worden beslist wanneer deze
uitbreiding tegen de alternatieven kan worden afgewogen. Een
effectrapportage zal daarbij inzicht moeten bieden in de overlast voor de
omgeving, terwijl de economische noodzaak moet worden onderbouwd. Ook dient
een integrale studie naar het gehele centrumgebied rond de A10-zuid,
derhalve de lange-termijnuitbreiding van de RAI en het World Trade Center
en omgeving, beschikbaar te zijn, voordat besluitvorming over nieuwe
ontwikkelingen mogelijk is.
 
14
De congresfaciliteiten worden uitgebreid aan de IJ-oever en in enkele
hotels in de Binnenstad.
 
15
Vestigingsmogelijkheden zullen worden geboden voor bedrijvigheid,
ge‹nitieerd door etnisch-culturele minderheden. Dit geldt met name voor
gebieden waar deze groepen relatief sterk vertegenwoordigd zijn.
 
16
In de Binnenstad worden maatregelen getroffen ter verbetering van
inrichting en beheer van de openbare ruimte. Netheid en veiligheid van
winkelgebieden vergroten de attractiviteit.
 
17
De aantrekkingskracht van het kernwinkelapparaat wordt vergroot door het
realiseren van gebouwde parkeervoorzieningen en een geautomatiseerd
parkeerverwijzingssysteem (onderdeel van het Amsterdamse
Verkeerscirculatieplan).
 
18
Er zijn plannen voor parkeergarages in de Binnenstad in het kader van het
parkeerbeleid, waarbij onder meer de volgende locaties in aanmerking komen:
Ä Prins Hendrikkade (550 plaatsen, in aanbouw);
Ä Vendex-driehoek (parkeerkelder 260 plaatsen);
Ä IJ-oever (minimaal 1000 plaatsen);
Ä Telecom-gebouw;
Ä Rokin;
Ä Geertruidenhof.
 
19
Uitbreiding van het stadsdeelwinkelcentrum Osdorpplein is toegestaan gelet
op de verzorgende functie van dit winkelcentrum voor de nieuwe woongebieden
Middelveldsche Akerpolder en Sloten.
 
20
In de stadsdeelraadgebieden zullen duidelijke keuzen moeten worden gemaakt
ten aanzien van winkelbuurt-en wijkvoorzieningen. Een gerichte herschikking
van het voorzieningenpakket zal moeten plaatsvinden.
 
21
Initiatieven waarin winkels zijn opgenomen met een totaal
bedrijfsvloeroppervlak van 2000 m2 of meer, dienen te worden getoetst aan
het centraal stedelijke beleid.
 
22
Nieuwe markten kunnen worden ingesteld, als daaraan een aantoonbare
behoefte bestaat vanuit het draagvlak.
 
23
Nieuwe markten zullen worden getoetst aan het feit, of zij een aanvulling
betekenen op de bestaande detailhandelsvoorzieningen.
 
24
Vanwege tekorten in bepaalde categorie‰n verblijfsaccommodaties worden de
mogelijkheden onderzocht voor:
Ä tijdelijke ligplaatsen voor hotelboten in piekperioden;
Ä een bungalow- of appartementencomplex;
Ä kampeervoorzieningen voor kortkampeerders.
 
25
Bestaande programma's ter verbetering van het klimaat op straat en de
kwaliteit van de openbare ruimte, onder andere het Stegenplan en het Plan
voor het Stadshart, worden met kracht voortgezet.
 
26
Het Nautisch Kwartier en de Groene Plantage worden als toeristisch en
recreatief verblijfsgebied verder ontwikkeld.
 
27
De gemeente participeert, waar mogelijk, in initiatieven voor accommodaties
voor grote evenementen, sportmanifestaties, tentoonstellingen en
congressen, mede ter verbetering van het imago van de stad. Tevens worden
deze stedelijke ontwikkelingsprojecten van nationaal belang in het kader
van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening voorgedragen voor medefinanciering.
 
28
Ter bevordering van het actief en sportief toerisme ondersteunt de gemeente
verdere uitbouw en promotie van recreatiegebieden om de stad en de
realisatie van verblijfs- annex sportief-recreatieve voorzieningen in de
stad.
De mogelijkheden voor nieuwe toeristische informatiepunten bij het
Rembrandtplein en de IJ-oever worden onderzocht.
 
30
Amsterdam vervult een belangrijke opvangfunctie voor de luchthaven. Voor de
verdere ontwikkeling van Schiphol worden de benodigde condities geschapen,
voor zover dit in Amsterdam mogelijk is. Dit houdt in dat er voldoende en
op de vraag toegesneden direct uitgeefbare terreinen beschikbaar dienen te
zijn. Dit betreft de locaties Riekerpolder, Oude Haagseweg en de Westpoort.
 
31
Op korte termijn dienen hoogwaardige werkgebieden nabij het trac‚ van de
toekomstige Westrandweg geschikt te worden gemaakt voor onder andere
luchthavengeori‰nteerde bedrijven.
 
32
Bij de expansie van Schiphol zullen maatregelen dienen te worden getroffen
om de milieubelasting tot een minimum te beperken.
 
33
In regionaal verband wordt druk op het rijk uitgeoefend om knelpunten in de
scheepvaartverbinding Noordzee Ä Noordzeekanaal Ä Amsterdam-Rijnkanaal weg
te nemen.
 
II.4.4. Cultuur, recreatie, sport en educatie
 
Beleid
 
Cultuur
 
01 1
Amsterdam als hoofdstad en belangrijkste cultuurcentrum in Nederland dient
versterkt te worden. Hierbij dient het culturele klimaat, de internationale
ori‰ntatie en de open en tolerante traditie van Amsterdam te worden
gestimuleerd. De onderlinge be‹nvloeding van leefstijlen en cultuuruitingen
wordt positief beoordeeld.
De cultuur is als essentieel bestanddeel van het stedelijk imago
medebepalend voor Amsterdam als internationale toplocatie voor instellingen
en bedrijven, de economische ontwikkeling van stad en land en bepaalt de
recreatieve, cultuurhistorische en toeristische aantrekkelijkheid in hoge
mate.
 
02 2
Het culturele aanbod dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de
attractiviteit van het stedelijk woon- en werkklimaat en de binding van
bewoners, bedrijven en instellingen aan Amsterdam.
Behoud van de positie vergt een voortdurende aanpassing van het culturele
aanbod met het oog op veranderende voorkeuren, nieuwe doelgroepen en
markten.
 
03 2
Ter ondersteuning van de culturele centrumpositie van Amsterdam wordt de
diversiteit, het niveau en de internationale ori‰ntatie van opleidings- en
onderzoeksinstellingen in cultuurwetenschappen, kunstvakken en
cultuurmanagement gestimuleerd en herkenbare concentraties daarvan in het
centrale deel van de stad nagestreefd.
 
04 3
Voor een maximaal cultureel rendement dient er speciale aandacht te worden
besteed aan:
Ä een diversificatie van het aanbod met betrekking tot doelgroepen en
cultuursectoren;
Ä een herkenbaar en bruikbaar aanbod door clustering van voorzieningen
naar doelgroepen, cultuursectoren of thema's;
Ä de kwaliteit van de architectonische vormgeving en stedebouwkundige
inbedding;
Ä de ligging in verband met de bereikbaarheid voor de beoogde doelgroepen.
 
05 2
Culturele accommodaties met een stedelijke en bovenstedelijke functie
dienen vooral gevestigd te worden in de Binnenstad (inclusief de IJ-oever)
en nabij het Museumplein.
 
06 3
De stadsdeelcentra in Osdorp, Noord en Zuidoost dienen voorzieningen te
bieden in de sfeer van cultuur en ontspanning, met een aantrekkelijk en
eigentijds karakter.
 
Stedelijke recreatie.
 
07 1
Er moet worden gezorgd voor een gevarieerd stedelijk recreatiemilieu, zowel
overdekt als in de open lucht. Dit milieu moet aansluiten bij de wensen en
voorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen en toegankelijk zijn voor
een breed publiek. Naast een aantrekkelijke inrichting en een goed beheer
van de openbare ruimte wordt hieraan bijgedragen door nieuwe ontwikkelingen
ten aanzien van publieksfuncties en kernwinkelapparaat.
 
08 2
De aantrekkingskracht van Amsterdam als recreatief-toeristisch centrum
wordt vergroot door verdere uitbreiding van het toeristisch recreatieve
aanbod. Hierbij zullen ook openbare ruimtes buiten de Binnenstad in
beschouwing worden genomen.
 
09 3
Gelet op de toenemende recreatieve druk op de directe woonomgeving zijn de
inrichting en benutting van specifieke en potenti‰le recreatieve binnen- en
buitenruimten in buurten en wijken noodzakelijk. Uitgaande van de
stedebouwkundige kwaliteit van de woongebieden kunnen (bij het scheppen van
een aantrekkelijker recreatie-milieu) "stenige ruimten" en water een aan
"groen" gelijkwaardige functie vervullen. Daarom dienen:
Ä daar waar zich daartoe mogelijkheden voordoen, het recreatieve
(mede)gebruik van grachten, kaden, pleinen en markten te worden
bevorderd;
Ä ter vergroting van de recreatiemogelijkheden in de directe woonomgeving
vooral in de oudere stadsdelen een herwaardering en voortvloeiend
daaruit een herinrichting van het "kijkgroen" en de binnenterreinen
plaats te vinden;
Ä verbetering en herinrichting van de openbare ruimte met prioriteit te
worden uitgevoerd. Het betreft hier verhoging van kwaliteit van parken,
pleinen, straten, kaden en dergelijke door middel van herinrichting,
sanering straatmeubilair en het terugdringen van de auto-overlast,
onveiligheid en vervuiling. Bij de inrichting van de openbare ruimte
moet rekening worden gehouden met het gebruik van deze ruimte door
gehandicapten. Hulpmiddel hierbij is de (integrale) checklist die voor
wat betreft het deel van woongebieden bestuurlijk is vastgesteld.
 
10 1
Het stelsel van groenvoorzieningen in de stad, in de stedelijke
uitloopgebieden (de stadsrandzone) en in het in de directe omgeving van de
stad gelegen buitengebied moet worden verbeterd en toegankelijk gemaakt.
Groene en veilige verbindingsroutes vanuit de stad naar de stadsrand moeten
de openlucht-recreatieve voorzieningen in de stad en in het buitengebied en
de daar gelegen recreatiegebieden beter bereikbaar maken vanuit de
woonwijken.
 
11 2
Van de parken die door hun ligging, bereikbaarheid en bijzondere inrichting
een stedelijke betekenis hebben of kunnen hebben, dient het karakter op
stedelijk niveau gehandhaafd en zo mogelijk uitgebreid en versterkt te
worden.
 
12 2
Het parkgroen in de stad heeft een zeer belangrijke functie voor de
stadsbewoner die voor zijn/haar recreatiebehoeften op de voorzieningen in
de naaste woonomgeving is aangewezen.
Mede gezien de benutting van parken voor de recreatiebehoefte van
allochtone groepen moeten de gebruiksmogelijkheden van de parken worden
verbeterd en moet prioriteit worden gegeven aan het intensief beheer en
onderhoud van de parken.
 
13 3
Medewerking dient te worden verleend aan de stichting van specifieke
ontmoetingsplaatsen voor de verschillende allochtone groepen, waarbij voor
de centrale voorzieningen vestiging in of nabij de Binnenstad wordt
bevorderd.
Overigens gelden voor deze voorzieningen de normale eisen ten aanzien van
bereikbaarheid, hinder, clustering, nabijheid van gebruiksgroepen en
dergelijke.
 
14 3
De recreatieve functie van stadsdeelcentra dient te worden bevorderd,
waarbij wordt aangesloten bij de voorkeuren van de bewoners. De
mogelijkheden die de diverse stedelijke milieus bieden in de vorm van
bijzondere attracties en typisch stedelijke voorzieningen, zullen worden
benut.
 
15 2
Bij de in- en herinrichting van delen van de stad en gebieden buiten de
stad zal rekening worden gehouden met de tekorten die er bestaan op het
gebied van de oeverrecreatie, de watersport en extensieve recreatie.
 
16 2
Bij de hoteluitbreidingen moet, mede met het oog op de aantrekkelijkheid
van Amsterdam voor jeugdige toeristen, het accent liggen op budget-hotels
(inclusief de gemeentelijke sleep-ins). Het bestaande aanbod van
jeugdcampings moet in stand blijven. Een geschikte locatie van een camping
voor kortkampeerders dient te worden aangewezen.
 
Sportvoorzieningen
 
17 2
De bespelingsintensiteit van sportvelden wordt geoptimaliseerd door
herschikking van de gebruikers over de aanwezige sportvelden. Het overschot
aan velden wordt teruggebracht door aan deze velden een andere bestemming
te geven.
 
18 2
Er dient ruimte te worden geboden aan de "groeisporten" hockey, tennis en
golf.
 
19 2
Er wordt gestreefd naar realisering van een nieuw sportstadion, gekoppeld
aan een evenementenhal voor sportieve en andere manifestaties.
 
20 2
Op grond van geconstateerde tekorten moet er een aanvulling komen op het
aantal sporthallen in Amsterdam.
 
21 2
Gezien de teruglopende belangstelling voor openluchtbaden wordt gestreefd
naar intensivering en concentratie van het gebruik in een beperkter aantal
voorzieningen.
 
Volkstuinen
 
22 2
Gezien de stagnerende groei van de behoefte aan volkstuinen is een
herwaardering van de ten behoeve van deze voorziening aanwezige
reserveringen en complexen nodig. Het beleid is erop gericht, de huidige
reserveringen vooralsnog te handhaven om op termijn te kunnen inspelen op
stedelijke ontwikkelingen die eventuele verplaatsing van volkstuinen
noodzakelijk maken. Onderzoek zal moeten uitwijzen, of tot herbestemming
kan worden overgegaan.
 
23 3
Op basis van een verwachte toename van de behoefte aan nutstuinen is het
wenselijk, het aanleggen van deze voorzieningen in de onmiddellijke
omgeving van de woningen te bevorderen.
 
Onderwijs
 
24 3
Bij herstructurering van diverse typen onderwijs, die gevolgen heeft voor
de spreiding, dient zo mogelijk te worden gekozen voor locaties die
centraal liggen voor het bedieningsgebied, goed bereikbaar zijn te voet,
per fiets en openbaar vervoer, voldoen aan de eisen ten aanzien van milieu
en (sociale) veiligheid en (ruimtelijk) de voorwaarden bieden voor relaties
met verwante activiteiten en functies in buurt of wijk.
 
25 2
Bij de herstructurering en locatiekeuze van het speciale onderwijs en de
(commerci‰le en niet-commerci‰le) volwasseneneducatie met een regionale
functie dienen locaties te worden gekozen die goed bereikbaar zijn met
(regionaal) openbaar vervoer.
 
26 2
Bij de (her)vestiging van onderwijsinstellingen dient in het algemeen te
worden gestreefd naar behoud en versterking van de hogere
onderwijsvoorzieningen (wetenschappelijk en hoger-beroepsonderwijsniveau,
bedrijfsgerichte opleidingen) in de Binnenstad en directe omgeving.
 
27 2
De gemeente ondersteunt het landelijke beleid dat in het kader van de STC-
operatie (Schaalvergroting, Taakverdeling en Concentratie) is gericht op
het blijvend ontwikkelen van een gevarieerd aanbod van studierichtingen
binnen het hoger beroepsonderwijs.
Vooral vanuit deze onderwijskundige invalshoek stimuleert de gemeente de
ruimtelijke concentratie van de huisvesting van de hogescholen.
Aangezien de aanwezigheid van het hoger beroepsonderwijs tevens een
essenti‰le factor voor het culturele klimaat van de Binnenstad vormt, is
het beleid ten aanzien van de huisvesting in sterke mate gericht op
situering van het hoger beroepsonderwijs in de Binnenstad en omgeving.
 
28 2
Het huisvestingsbeleid van de Universiteit van Amsterdam is gericht op
concentratie op bestaande locaties.
Voor de Vrije Universiteit is het beleid gericht op toenemende concentratie
van haar huisvesting aan de De Boelelaan.
 
Jeugdzaken en Volksontwikkeling
 
29 3
Daar waar de norm "een plaats in een kinderdagverblijf voor 10 procent van
alle 0- tot 4-jarigen" niet wordt gehaald, dienen nieuwe voorzieningen te
worden gerealiseerd.
 
30 3
Waar nodig, dienen nieuwe peuterspeelzalen te worden ingericht.
 
31 3
In de omgeving van de basisschool dienen ruimtelijke voorwaarden te worden
getroffen voor de opvang van schoolgaande jeugd buiten de schooluren. Te
denken valt hierbij aan buurthuizen, club- en verenigingsgebouwen.
 
Maatregelen
 
Cultuur
 
01
De gemeente laat een onderzoek verrichten naar de mogelijkheden om een
cultuur- annex accommodatieplan op te stellen voor de middellange termijn
(periode 1992-1996).
In relatie hiermee zal er een spreidings- en zoneringsplan worden opgesteld
om het gewenste toekomstige aanbod te realiseren en nieuwe vraag te sturen.
 
02
De mogelijke stedelijke kleuring en culturele invulling van de
stadsdeelcentra in Noord, Osdorp en Zuidoost wordt nader uitgewerkt door de
desbetreffende stadsdeelraden na overleg met het centrale stadsbestuur.
 
03
Culturele accommodaties van strategische waarde voor de culturele
centrumpositie en voor de stedelijke concurrentiepositie in economisch,
toeristisch en recreatief opzicht worden met voorrang ontwikkeld. Daarbij:
Ä krijgen gemengde projecten met zowel commerci‰le als niet-commerci‰le
(publieks)functies prioriteit;
Ä worden in het kader van de publiek-private samenwerking zowel rendabele
en onrendabele culturele voorzieningen opgenomen in het stedebouwkundig
programma voor de IJ-oever. Hiertoe zal onderzocht worden in hoeverre de
tekorten op de investerings- en exploitatiekosten van de culturele
voorzieningen in het kader van de totale financiering kunnen worden
gedekt. Bovendien worden de projecten in de culturele sector op de IJ-
oever als stedelijke ontwikkelingsprojecten van nationaal belang bij het
rijk voorgedragen in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening;
Ä worden aan de stedebouwkundige inrichting en architectuur hoge eisen
gesteld, hetgeen bij grootstedelijke projecten en Binnenstadsplannen
wordt neergelegd in het programma van eisen.
 
04
Amsterdam wil de realisatie bevorderen van:
Ä een nieuw museum voor wetenschap en techniek;
Ä een grote tentoonstellingsruimte voor beeldende-kunstexposities en
kunstmanifestaties van internationaal niveau en grote publieke
belangstelling;
Ä een nieuw kristallisatiepunt voor hedendaagse kunststromingen en
toegepaste kunst als design, industrieel ontwerp, fotografie,
ruimtelijke objecten enz;
Ä een nieuw centrum voor hedendaagse muziek met een middelgrote
concertzaal;
Ä centra van buitenlandse cultuur, handel en technologie;
Ä een commercieel theater voor musical, revue en operette;
Ä een grote evenementenhal voor popconcerten en produkties voor radio en
televisie;
Ä faciliteiten in de mediasector.
 
Stedelijke recreatie
 
05
Ter verbetering van de stedelijke groenstructuur wordt voorrang gegeven aan
het tot stand brengen van aanvullende elementen, voltooiing van de
uitbreiding van het W.H. Vliegenbos en het Westerpark en het verbeteren van
de gebruikswaarde van bestaande voorzieningen binnen het stadslichaam,
zoals Franckendael, het Flevopark en de Sloterplas.
Een aanvullend element in West is de vestiging van een stedelijke
recreatief-educatieve kindervoorziening (Klein Mokum), indien het
haalbaarheidsonderzoek daarvoor een positief resultaat oplevert.
 
06
De groene verbindingszones vanuit de stad via stedelijke groenvoorzieningen
naar de omliggende recreatiegebieden en het agrarisch buitengebied worden
uitgebreid en voltooid. Het betreft de Brettenzone, de routes naar
Waterland-oost en West, de Amstelzone, de Amsterdam- Rijnkanaal/
Diemerzeedijkzone, de zone Nieuwe Meer-Amsterdamse Bos en Centrum-
Rembrandtpark-Sloterplas-Spaarnwoude en/of Haarlemmermeer.
In studie worden genomen de route Groene Plantage-Oosterpark-Franckendael-
Amstelland/Gemeenschapspolder en een route Zeeburg/Nieuw-Oost.
De projecten die bijdragen aan de realisatie van deze zones en routes,
krijgen prioriteit bij planning en financiering van recreatieve objecten in
de sfeer van openbare werken.
 
07
Voorzieningen voor oeverrecreatie worden aangelegd in de stadsrandzone in
West, Zuidoost en Oost. Tevens worden hier waterrecreatievoorzieningen
(jachthavens, plankzeillocaties en kanoroutes) aangelegd.
 
08
Door de grote variatie aan mogelijkheden in de sfeer van uitgaan, cultuur,
winkelbezoek en toerisme vormt de Binnenstad in haar totaliteit een
vrijetijdscentrum van allure. Handhaving en versterking hiervan worden
onder andere bevorderd door:
Ä een zo groot mogelijke menging van publiektrekkende functies, als musea,
horeca, winkels enz.;
Ä een ruimtelijke samenhang tussen activiteiten in overdekte voorzieningen
en in de buitenruimte;
Ä het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor de gewenste ontwikkelingen
op het terrein van attracties en verblijfsaccommodaties. Zo wordt ruimte
gereserveerd ten behoeve van het Waterpark met Nautisch Kwartier,
gekoppeld aan het Scheepvaartmuseum in het Oosterdok en de vestiging van
het science museum en een IMAX-theater;
Ä de aanleg van een Groene Allee in de Plantagebuurt, die aansluit op de
winkelstraten in het city-gebied;
Ä het uitbreiden van de hotelcapaciteit, met name in de budgetklasse,
onder andere geschikt voor jeugdige toeristen uit binnen- en buitenland;
Ä een informatiepunt voor toeristen op een centraal punt in de stad.
 
09
Indien een Nationaal Natuur-en Milieupark haalbaar blijkt, wordt dit
gerealiseerd in het Amstelpark.
 
10
Bij de (her)inrichting van de grote recreatiegebieden rondom de stad
(Twiske, Waterland, Amstelland, Amsterdamse Bos, Spaarnwoude en Vinkeveense
plassen) wordt rekening gehouden met een toenemende recreatieve druk op
deze gebieden. Naast prioriteit aan de oeverrecreatie wordt aandacht
gegeven aan meer extensieve vormen van openluchtrecreatie, zoals de aanleg
van fiets- en wandelroutes, bossen, mogelijkheden tot het verblijven aan
oevers van waterlopen, vissen en dergelijke. In dit kader zijn belangrijk
de voorzieningen die worden getroffen in de landinrichtingsprojecten
Waterland en Amstelland. Voorts zullen recreatieve routes worden ontwikkeld
tussen de recreatiegebieden en rondom Amsterdam langs de oude
fortificaties, de zogeheten Stelling van Amsterdam.
 
11
Bij de ontwikkeling van de nieuwe grote woonlocaties zal optimaal gebruik
worden gemaakt van de recreatieve mogelijkheden van deze gebieden. Met name
Nieuw-Oost biedt kansen de mogelijkheden voor oeverrecreatie te vergroten.
 
12
In relatie tot de reservering van delen van landelijk West voor woningbouw
wordt het zuidelijke deel van de Osdorperbinnenpolder gereserveerd voor
recreatieve doeleinden.
 
13
Er worden recreatief-toeristische voorzieningen en attractiepunten
gerealiseerd, in het bijzonder in het centrale deel van de IJ-oever.
 
14
De stedelijke capaciteit aan kampeerplaatsen zal na de opheffing van de
camping IJsbaanpad op zijn minst worden gehandhaafd. Hiertoe wordt de
camping in het Amsterdamse Bos uitgebreid. Er zal worden onderzocht, of op
redelijke afstand van het stadscentrum een nieuw kampeerterrein voor
jongeren kan worden gerealiseerd.
 
15
De mogelijkheden worden onderzocht om topaccommodaties voor (sportieve)
recreatie te realiseren, zoals een tropisch zwemparadijs.
 
Sportvoorzieningen
 
16
In het kader van de optimalisering van het gebruik van sportvelden wordt,
verspreid over de stad, 42 ha vrijgemaakt. Deze velden worden herbestemd
voor diverse functies:
35 ha ten behoeve van wonen;
5 ha ten behoeve van verkeer;
 
1 ha ten behoeve van recreatie;
1 ha ten behoeve van kantoren/bedrijven.
 
17
De haalbaarheid van een nieuw sportstadion en een evenementenhal wordt
onderzocht. In principe is er voor deze voorzieningen ruimte gereserveerd
in Amstel III en het sportpark Strandvliet, waarbij het stadion ten noorden
van de Burgemeester Stramanweg wordt gesitueerd.
 
18
Er worden plannen voorbereid om, gespreid over de stad, acht sporthallen te
realiseren door de gemeente of door particulieren of verenigingen.
 
Volkstuinen
 
19
In aansluiting op de behoeften van bewoners en de mogelijkheden in buurten
en wijken dient de aanleg van schoffel- en nutstuinen in of nabij de
directe woonomgeving te worden bevorderd.
 
20
De reserveringen voor volkstuincomplexen worden vooralsnog gehandhaafd, in
afwachting van nader onderzoek naar de ontwikkeling van de behoefte aan
volkstuinen.
 
Onderwijs
 
21
Voor het onderwijs worden spreidingsplannen opgesteld, onder meer in het
kader van de samenwerking tussen het speciaal en het basisonderwijs en een
verdere concentratie van instellingen in het voortgezet, middelbaar en
hoger beroepsonderwijs.
De gemeente verleent de desbetreffende schoolbesturen medewerking bij de
opstelling en uitvoering van deze spreidingsplannen.
 
22
In en nabij de Binnenstad wordt bij de ontwikkeling van stedebouwkundige
plannen [(Mr. Visserplein, VARA-strook, Hoogte Kadijk (GEB-terrein) en
WG-terrein)] rekening gehouden met de huisvestingsbehoefte van de
hogescholen.
 
23
Met betrekking tot de beide Amsterdamse Universiteiten wordt uitvoering
gegeven aan de verdere concentratie van de huisvesting, in respectievelijk
de bestaande huisvestingsgebieden Roeterseiland (UVA) en de De Boelelaan
(VU).
 
Jeugdzaken en Volksontwikkeling
 
24
Er worden spreidingsplannen ontwikkeld met betrokkenen voor de hierna
volgende niet-commerci‰le voorzieningen:
Ä stedelijke voorzieningen voor kinderopvang, kinderwerk, professioneel
jongerenwerk en bibliotheekwerk;
Ä stedelijke steunfunctie sociaal-cultureel werk;
Ä trefcentra voor allochtone identiteitsgebonden (jongeren)organisaties.
 
II.4.5. Maatschappelijke en gezondheidszorg
 
Beleid
 
01 2
Plannen voor opheffing en vestiging van ziekenhuizen zullen worden getoetst
aan de gewenste spreiding over de stad en de bereikbaarheid, in het
bijzonder per openbaar vervoer.
 
02 2
Het beleid is gericht op een ge‹ntegreerd stelsel van voorzieningen voor
psychiatrische hulp, van opvang voor dak- en thuislozen, aidspati‰nten,
verslaafden en dergelijke, en van uitwijkplaatsen voor vrouwen en jongeren
uit problematische gezinssituaties, gericht op de Amsterdamse behoefte, die
op een kleinschalige wijze ruimtelijk worden ingepast in de woonomgeving.
 
03 3
Het beleid is gericht op het bevorderen van het zo zelfstandig mogelijk
functioneren van geestelijk gehandicapten en het ontwikkelen van zorg-op-
maat.
Er wordt ingespeeld op vernieuwingen in de zorg, waarbij een goed gespreid,
gedifferentieerd en flexibel aanbod van ondersteunende voorzieningen wordt
gerealiseerd.
 
04 2
Het tekort aan plaatsen ten behoeve van geestelijk gehandicapten, zowel in
de semimurale zorg (gezinsvervangende tehuizen en dagverblijven voor
ouderen) als in de intramurale zorg (internaten), wordt verminderd. Hoge
prioriteit heeft de realisering van internaatsplaatsen in Amsterdam, met
name voor nieuwe groepen geestelijk gehandicapten.
 
05 2
Het beleid is gericht op oud worden in de eigen woonomgeving. In samenhang
met een nog te verwachten forse daling van het aantal bedden zullen voor de
nieuwe behoefte in de periode na 1992 wat betreft spreiding, omvang en
kwaliteit passende oplossingen moeten worden geboden.
 
Overige (publieke) voorzieningen
 
06 2
Het beleid is gericht op een passend aanbod van ruimten voor diverse
religieuze stromingen op plekken die daarvoor geschikt zijn wat betreft de
stedebouwkundige inpassing, bereikbaarheid en ligging ten opzichte van
concentraties van gebruikersgroepen.
 
Maatregelen
 
01
Een mogelijke samenvoeging van het Andreas ziekenhuis en het
Slotervaartziekenhuis op de locatie van het Slotervaartziekenhuis stuit
ruimtelijk niet op bezwaren.
 
02
Het spreidingsplan Psychiatrische voorzieningen wordt bijgesteld. Een
locatieplan voor de voorzieningen voor psychiatrische hulp wordt
ontwikkeld. Ook voor andere voorzieningen voor de geestelijke
gezondheidshulp wordt op basis van een spreidingsplan gewerkt aan de
realisatie.
 
03
Er worden in de periode tot 1994, bij voorkeur in Zuidoost en West, 2 x 150
internaatsplaatsen voor geestelijk gehandicapten gerealiseerd.
 
04
De capaciteit van de gezinsvervangende tehuizen en de dagverblijven voor
ouderen wordt uitgebreid. In de planontwikkeling voor het tuinbouwgebied
Sloten en de Middelveldsche Akerpolder wordt hiermee rekening gehouden.
 
05
Voor de periode na 1992 zal een nieuw spreidingsplan van verzorgingshuizen
worden opgesteld, anticiperend op de toekomstige stedebouwkundige situatie.
Voor de daaruit voortkomende ruimtebehoefte worden, in overleg met de
stadsdelen, locaties aangewezen.
 
Overige (publieke) voorzieningen
 
06
Voor etnisch-culturele minderheden wordt ruimtelijk rekening gehouden met
de behoefte aan specifieke gebedsruimten.
 
07
Het ontwikkelen van spreidingsplannen met betrokkenen voor de volgende
voorzieningen:
Ä crematoria en begraafplaatsen;
Ä terreinen voor kermis en manifestaties;
Ä woonwagenterreinen.
 
II.4.6. Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen
 
Beleid
 
01 2
De kabel- en leidingproblematiek wordt als integrerend onderdeel bij de
stedebouwkundige planvorming betrokken om doelmatige reserveringen en
uitwerkingen te kunnen realiseren.
 
02 2
Bij de vernieuwing en uitbreiding van stedelijke bebouwing dienen de
mogelijkheden voor toepassing van stadsverwarming en/of warmte-
krachtkoppeling te worden onderzocht en, zo mogelijk, te worden benut.
 
03 2
In de stedebouwkundige planvorming dient rekening te worden gehouden met de
op kaart 3 aangegeven stedelijke stroken voor diverse nutsvoorzieningen.
 
Maatregelen
 
01
Ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe (woning)bouwlocaties wordt door
regulier overleg tussen de plannenmakers en de nutsbedrijven besproken
welke maatregelen dienen te worden genomen om de kabel- en
leidingontsluiting van die locaties mogelijk te maken.
De gezamenlijke aanpak is daarbij vooral gericht op het zorgvuldig
inrichten van de vaak beperkt aanwezige openbare ruimte.
 
02
Door de PTT wordt verder gewerkt aan de realisering van een glasvezelnet om
de ontwikkeling op het gebied van de telecommunicatie te bevorderen en aan
te passen aan de huidige technische mogelijkheden. De digitalisering en
capaciteitsuitbreiding van de districts- en wijkcentrales wordt voortgezet.
Nieuwe initiatieven van de PTT (bij voorbeeld een breedbandnet aan de IJ-
oever) worden bevorderd.
 
03
Door middel van spreidingsplannen kunnen lacunes in de behoefte aan
overheidsvoorzieningen (te weten: energie, waterleidingen, openbaar
vervoer, post en telecommunicatie) worden aangegeven. Bij de ontwikkeling
van stedebouwkundige plannen wordt (ruimtelijk) rekening gehouden met de
geactualiseerde ruimtebehoefte.
 
04
De kwaliteit van de telecommunicatie-voorzieningen wordt steeds
belangrijker bij de internationale concurrentie tussen grootstedelijke
gebieden. Het produkt van PTT-telecommunicatie in Amsterdam moet daarom,
naar capaciteit, dienstenaanbod en prijsstelling, internationale
vergelijking kunnen doorstaan.
 
II.4.7. Milieuhygi‰ne
 
Beleid
 
01 1
Normen die te koppelen zijn aan gezondheidsbedreigende situaties, worden
als randvoorwaarden beschouwd. Overschrijdingen van normen die getypeerd
kunnen worden als hinder, dienen te worden betrokken bij het
stedebouwkundige optimaliseringsproces. Hierbij dient de hinder en het
aantal gehinderden geminimaliseerd te worden. Tevens moet er worden gezorgd
voor compenserende kwaliteiten. Het hanteren van de normen is afhankelijk
van locatiefactoren.
 
02 1
Bij de planning van stedelijke functies wordt uitgegaan van de volgende
algemene milieubeleidspunten:
Ä prioriteit heeft het bestrijden bij de bron boven maatregelen bij de
ontvanger;
Ä de scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende bestemmingen met
behulp van zonering;
Ä ter beperking van de hinder worden de "best beschikbare middelen"
toegepast;
Ä handhaving van de bestaande kwaliteit van het leefmilieu en, waar
mogelijk, verbeteren;
Ä optimalisering van het openbaar- vervoergebruik;
 
03 3
Het ruimtelijk inrichtingsbeleid zal gericht zijn op:
Ä de beperking van het energieverbruik;
Ä de beheersing van afvalstromen door hergebruik;
Ä het zorgvuldig omgaan met grond- en oppervlaktewater;
Ä het toepassen van milieuvriendelijke bouwmaterialen.
 
Door middel van het opzetten van voorbeeldprojecten zal hieraan uitwerking
gegeven worden.
 
04 3
Ten behoeve van besluiten over beleidsvoornemens en activiteiten met
mogelijke belangrijke gevolgen voor het milieu, welke volgens de wet niet
"Mer-plichtig" zijn, zal het instrument van de Milieu-Effecten Studie (MES)
worden gebruikt.
 
05 2
Het stedebouwkundig beleid is erop gericht, milieu-overlast in het
stedelijk gebied te voorkomen of op te heffen, onder meer door de vanuit de
milieuhygi‰ne gestelde vestigingsvoorwaarden voor bedrijven te verwerken in
ruimtelijke plannen. Deze voorwaarden zijn ondergebracht in een
milieuwaarderingssysteem. Dit systeem maakt het mogelijk binnen het
stedelijk gebied verschillende zones te onderscheiden, waarbij Ä op grond
van milieuhygi‰nische criteria en planologische overwegingen Ä kan worden
bepaald welke bedrijven in de diverse zones kunnen worden gesitueerd.
Uitgangspunt hierbij is dat het mengen van wonen en werken wordt bevorderd.
 
06 2
Bij het aanvragen van ontheffing in verband met het overschrijden van de
normen voor geluidsbelasting op de buitengevel zal bij nieuwbouwprojecten
een afweging worden gemaakt, waarbij worden betrokken de stedebouwkundige
wensen, de bouwkundige oplossingsmogelijkheden, de eventuele compensatie
door een relatief lage geluidsbelasting aan de andere gevel, de beperking
van de hinder en de kosten die gemaakt moeten worden om in de
geluidsgevoelige ruimten aan de eisen te voldoen.
 
07 2
De milieu-overlast door het verkeer voor daarvoor gevoelige objecten moet
blijven binnen de wettelijk vastgestelde normen voor geluidshinder en
luchtverontreiniging.
Bij woningbouwplannen binnen het bestaande stedelijk gebied is het
onvermijdelijk gebruik te maken van de ontheffingsmogelijkheden die de Wet
geluidhinder biedt.
 
08 2
De doorgaande gevaarlijke-stoffenroutes op het lokale wegennet worden
geschrapt. Dit wordt mogelijk door het gereedkomen van de A10.
 
09 2
De risicocontouren rondom EVR-(Extern Veiligheids Rapport)plichtige
bedrijven en rondom LPG-stations maken deel uit van het milieuhygi‰nisch
toetsingskader voor ruimtelijke plannen.
 
10 1
Het beleid op stedelijke schaal is erop gericht door maatregelen op het
gebied van de ruimtelijke ordening een bijdrage te leveren aan het
verminderen van het energiegebruik. Dit kan op de volgende wijze worden
bereikt:
Ä het minimaliseren van de verplaatsingsafstanden;
Ä het stimuleren van het gebruik van energiezuinige vervoerswijzen;
Ä bij de ori‰ntatie van nieuwe bebouwing wordt uitgegaan van passieve
zonne-energie en het tegengaan van windhinder; bij bestaande bebouwing
wordt uitgegaan van het integreren van energiebesparende maatregelen in
een verbeterings- of onderhoudsplan;
Ä het scheppen van ruimtelijke voorwaarden die kunnen leiden tot
vergroting van het aandeel van duurzame bronnen in de energievoorziening
en een effici‰nter gebruik van de eindige bronnen.
 
11 2
Illegale (nu gedoogde) en planologisch niet inpasbare autosloopbedrijven op
verspreide locaties in de stad zullen moeten worden verplaatst naar nieuw
door de centrale stad in te richten bedrijfsverzamelterreinen, waar ook een
milieuhygi‰nisch beter beheersbare situatie ontstaat.
 
12 2
Functiegerichte bodemsanering is uitgangspunt van het gemeentelijk beleid.
Dit leidt soms tot andere oplossingen dan bij het
multifunctionaliteitsprincipe, dat de rijksoverheid hanteert. Het
multifunctionaliteitsprincipe wil zeggen dat de grond na sanering voor alle
doeleinden geschikt moet zijn. In de praktijk is gebleken, dat dit
uitgangspunt voor de grote steden niet haalbaar is. De hierdoor ontstane
praktijk van het afvoeren van licht tot matig verontreinigde grond naar
stortplaatsen in plaats van te streven naar functiegerichte bodemkwaliteit
of naar functiegericht hergebruik van die grond is milieuhygi‰nisch en
milieuplanologisch onnodig verkwistend.
Saneringen waarbij een deel van de verontreinigde grond in de bodem
achterblijft (leeflaag- en isolatiesanering), kunnen zodanig worden
uitgevoerd, dat geen bedreiging van het ecosysteem optreedt, verspreiding
van verontreinigingen wordt voorkomen en geen blootstelling van de mens aan
de verontreiniging plaatsvindt.
 
13 2
In de Nota Waterkwaliteit (1986) zijn de functies en daaraan gekoppeld de
kwaliteitsdoelstellingen van de Amsterdamse oppervlaktewateren vastgelegd.
Bestemmingen van deze wateren en de aangrenzende terreinen zullen hieraan
worden getoetst.
 
14 2
De verwerking van zuiveringsslib en baggerspecie dient op een
milieuhygi‰nisch verantwoorde en doelmatige wijze te geschieden.
Baggerspecie van de kwaliteitsklasse 1 (kwaliteit gelijk aan of beter dan
de kwaliteitsdoelstelling 2000) zal zoveel mogelijk als aanvul- en
ophooggrond worden benut.
Meer verontreinigde specie zal worden gestort op bergingslocaties, conform
de IBC-criteria (Isoleren, Beheren en Controleren).
 
15 2
Om ook de noordelijke IJ-oever stedebouwkundig te kunnen ontwikkelen en om
de volledige ontwikkeling van de zuidelijke IJ-oever in het kader van de
IJ-as mogelijk te maken, heeft het terugdringen van de bestaande
milieubelasting, zoals die tot uitdrukking komt in geluid- en gevarenzones,
prioriteit.
 
16 3
De plannen van particuliere natuur- en milieu-educatieve organisaties om te
komen tot een profilering van de Groene Plantage tussen het Tropenmuseum en
de Hortus Botanicus worden ondersteund.
 
17 2
Gestreefd wordt naar de instandhouding en ontwikkeling van ecologische en
belevingswaarden. Waar potenties daartoe aanwezig zijn, wordt bij
stedebouwkundige plannen gestreefd naar versterking van het groene karakter
van buurten en wijken.
 
Maatregelen
 
Algemeen: voorbeeldplannen met betrekking tot de dagelijkse woonomgeving.
 
01
De eerste fase van de woningbouwlocatie Nieuw-Oost zal als voorbeeldproject
(van een integrale milieubenadering) bij het rijk worden aangemeld wat
betreft de thema's optimalisatie openbaar vervoergebruik, energie, afval,
water en te gebruiken bouwmaterialen.
 
02
Het opzetten van voorbeeldprojecten voor vernieuwings- en
nieuwbouwprojecten, waarin de principes ten aanzien van het beleid inzake
milieu en ruimtelijke ordening op het inrichtingsniveau worden toegepast,
zal worden gestimuleerd.
 
Milieu-effectrapportage
 
03
Ten behoeve van de woningbouwplannen Nieuw-Oost zullen twee MER's worden
opgesteld: ‚‚n gericht op de uitvoering en ‚‚n gericht op de
consessieverlening.
 
04
De milieu-effecten van de IJboulevard worden onderzocht. In een Milieu-
Effecten Studie wordt van het onderzoek verslag gedaan.
 
05
Bij nieuwe woningbouwlocaties aan de rand van de stad zullen de milieu-
effecten worden onderzocht.
 
Bedrijven
 
06
In alle bestemmingsplannen wordt het milieuwaarderingssysteem voor
bedrijven toegepast. Dit geldt ook bij de herstructurering van
bedrijfsterreinen.
 
Geluidshinder
 
07
Er zal worden aangedrongen op het treffen van zodanige maatregelen, dat het
vliegtuiglawaai boven het bewoonde en te bewonen stedelijke gebied in
landelijk West tot een (wettelijk) acceptabel niveau wordt teruggebracht.
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen, of de potenti‰le bouwlocatie tussen
de Osdorperweg en de Lutkemeerweg na aanleg van de vijfde baan van Schiphol
voor woningbouw in aanmerking kan komen.
 
08
Verkeersmilieukaarten worden opgesteld als toetsingskader voor maatregelen
inzake het verkeerslawaai.
 
09
De geluidsoverlast ten gevolge van verkeerslawaai wordt, waar mogelijk,
naast maatregelen aan de bron (bij voorbeeld door het verkeer zoveel
mogelijk buiten de woongebieden om te leiden) tegengegaan door
geluidafschermende maatregelen dan wel gevelisolatie.
 
10
Het spoorweglawaai in de Dapperbuurt, de Indische buurt, de Oosterparkbuurt
en de Transvaalbuurt zal worden gesaneerd door het plaatsen van een scherm
langs de spoorbaan. De realiseringstijd van deze maatregelen is afhankelijk
van de hoogte van de subsidie die Amsterdam voor dit soort werkzaamheden
jaarlijks van het rijk ter beschikking gesteld krijgt. Ook worden in het
kader van de verbreding van de spoorbaan langs de Haarlemmer Houttuinen
schermen geplaatst langs de spoorbaan vanaf de Droogbak tot de Zaanstraat.
 
11
Incidenteel en in het kader van de sanering vindt onderzoek plaats naar de
mogelijkheden tot vermindering van de geluidshinder van industrieterreinen
waarop zogeheten A-inrichtingen zijn gelegen (bij voorbeeld de Westpoort,
het industriegebied Schiphol-oost en AKZO). Het maatregelenpakket dient uit
te gaan van behoud of compensatie van de bedrijfseconomische perspectieven.
 
Luchtverontreiniging
 
12
Om de spreiding van luchtverontreinigende activiteiten tegen te gaan, wordt
een gebied centraal in de Westpoort gereserveerd voor sterk
milieubelastende bedrijven.
 
13
Verkeersmilieukaarten worden opgesteld als toetsingskader voor maatregelen
inzake situaties waarin normen voor de luchtverontreiniging als gevolg van
wegverkeer dreigen te worden overschreden.
 
Gevaarlijke-stoffenroutes
 
14
De volgende doorgaande gevaarlijke-stoffenroutes kunnen na het gereedkomen
van de ringweg buiten gebruik worden gesteld:
Oost: ZuiderzeewegÄ FlevowegÄ InsulindewegÄ MolukkenstraatÄ
Galile‹plantsoenÄ Middenweg;
Noord: ZuiderzeewegÄ IJdoornlaan en de "driehoek" KamperfoeliewegÄ
RibesstraatÄ Papaverweg.
 
Energie-opwekking
 
15
Recent is een studie verschenen over de geschiktheid van een aantal
locaties voor het oprichten van grote windturbines. Nader onderzoek zal
moeten uitwijzen welke locatie(s) uit een oogpunt van ruimtelijke ordening
in aanmerking komen voor de oprichting van windturbines.
 
Afvalverwerking
 
16
In 1993 zal in de Westpoort (Azi‰-haven) een nieuwe
afvalverwerkingsinstallatie (AVI-West) in gebruik worden genomen. De
huidige AVI-Noord zal in dat jaar worden gesloten.
 
17
Er dient een locatie te worden aangewezen voor een regionale
composteringsinstallatie voor de verwerking van GFT-afval (groente-, fruit-
en tuinafval) in of in de omgeving van Amsterdam. Het gaat om het
composteren van het Amsterdamse GFT-afval, zo mogelijk in combinatie met
het GFT-afval uit Zuid-Kennemerland en de Haarlemmermeer. De locatie
waaraan wordt gedacht, ligt in de Westpoort aan de Azi‰haven-weg. Deze
locatie kan een uitwerking zijn van het Structuurplan. Er wordt een MER
opgesteld.
 
18
In de zuidelijke regio van de provincie Noord-Holland dienen twee nieuwe
locaties voor een grofvuilstort te worden gevonden:
Ä een locatie aan de westkant van Amsterdam ter vervanging van de oude
locatie in de Houtrakpolder, die nu wordt ingericht als golfterrein;
Ä een locatie ter vervanging van de stortplaats Hollandsche Brug in het
gebied Amstelland/ Gooi en Vechtstreek, waarvoor het onderzoek
binnenkort zal starten.
De locaties zullen in de structuur van het landschap worden ingepast, zodat
deze een functioneel onderdeel vormen met de omgeving. Aan het locatie
onderzoek is een m.e.r. gekoppeld.
 
19
Er worden bedrijfsverzamelterreinen voor autosloopbedrijven ingericht.
De locaties zijn:
Ä Cornelis Douwesweg (al ingericht);
Ä Azi‰havenweg (aanleg in voorbereiding);
Ä Burgemeester Stramanweg (reservering).
 
De planologisch niet inpasbare autosloperijen aan de Osdorperweg zullen
worden verplaatst naar het terrein aan de Azi‰havenweg.
 
Grachtenslib
 
20
Sterk vervuilde bagger zal tijdelijk worden opgeslagen op een zogeheten
droge baggerstortlocatie aan de Jan van Riebeeckhaven.
De licht vervuilde bagger wordt gestort in de Amerikahaven. Het Provinciaal
Bagger- en Slibplan, dat in 1991 door Gedeputeerde Staten wordt
vastgesteld, zal het beleidskader vormen voor de toekomstige
verwijderingsmogelijkheden van bagger, die belangrijke ruimtelijke
consequenties kunnen hebben.
 
21
Het eerder genoemde Provinciaal bagger- en slibplan moet duidelijkheid
bieden over de verwerking van zuiveringsslib, bij voorbeeld via
slibverbranding.
 
Bodemverontreiniging
 
22
Bij woningbouw moet, bij voorkeur vier jaar voor de geplande aanvang van de
bouw, een onderzoek naar mogelijke bodemverontreiniging worden ingesteld,
teneinde vertragingen bij de verdere planvorming te voorkomen.
 
23
Er zullen studies worden verricht naar de hergebruikmogelijkheden van
licht-verontreinigde grond. Bij de aanleg van nieuwe infrastructuur kan
licht vervuilde grond binnen milieuhygi‰nische randvoorwaarden worden
gebruikt.
 
24
Ten behoeve van de tijdelijke opslag van verontreinigde grond zullen
locatie(s) worden aangewezen.
 
25
Een Grondbank zal worden opgericht om het feitelijk hergebruik te regelen.
 
Waterkwaliteit
 
26
Het sluiten van de RI-Noord en het aanleggen van een persleiding van de RI-
Zuid naar de RI-Oost zullen leiden tot een verbetering van de kwaliteit van
het oppervlaktewater en tot vermindering van stankoverlast door
rioolwaterzuiverings-inrichtingen. In dat kader wordt onderzocht welke
aanvullende maatregelen voor RI-Oost kunnen worden genomen in relatie tot
de plannen voor Zeeburg/Nieuw-Oost.
 
27
Bij de RI-Oost en/of Groote IJpolder komt een proefinstallatie voor
defosfatering van afvalwater.
 
28
In principe wordt voorzien in een riolerings-infrastructuur, waar elke
daarvoor in aanmerking komende lozing op kan worden aangesloten.
 
29
Bij de verplaatsing van woonschepen en het inrichten van alternatieve
ligplaatsen zal aansluiting van de woonboten op last van de
waterkwaliteitsbeheerders op de riolering moeten worden gerealiseerd.
 
30
Onderzocht wordt, of het mogelijk is om gezamenlijk een installatie voor
thermisch drogen van zuiveringsslib te realiseren voor slibproducenten van
Noord-Holland (en wellicht tevens Flevoland) op het terrein van de RI-Oost.
 
31
Bij de bodemsanering kunnen lokale zuiveringseenheden ontstaan die het
verontreinigde grondwater gedurende een lange periode zuiveren voor lozing
op de riolering of het oppervlaktewater.
Inpassing in het stadsbeeld zonder hinder voor de omgeving is hierbij een
belangrijk aandachtspunt. Zuiveringsunits zijn nodig, wanneer de
verontreinigde grond niet volledig wordt verwijderd, maar de
verontreiniging wordt ge‹soleerd van het grondwatersysteem.
 
Milieu en ruimtelijke ordening
 
32
Er wordt een beleidsnota Ruimtelijke Ordening en Milieu opgesteld waarin
nader wordt aangegeven hoe vanuit de ruimtelijke ordening kan worden
bijgedragen aan een duurzaam milieu en een kwalitatief goede leefomgeving.
Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van
de compacte stad, mobiliteit en infrastructuur, de resultaten van de
verdere uitwerking van de bereikbaarheidsprofielen en de
verkeersmilieukaart en de in de stad aanwezige ecologische waarden en
potenties.
De nota vormt een belangrijke bouwsteen voor het volgende Structuurplan;
ten behoeve van de slagvaardigheid kunnen onderdelen van het in de nota
aangegeven beleid via de procedure van een structuurplanuitwerking eerder
als beleids- en toetsingskader op structuurplanniveau worden vastgesteld.
 
II.4.8. Verkeer en vervoer
 
Beleid
 
Algemeen
 
01 1
Een regionale benadering van het verkeersbeleid is noodzakelijk gezien de
groei van het forensisme, die mede verband houdt met de culturele, sociale
en de economische samenhang van de Amsterdamse regio en gezien de daarbij
optredende en voor het milieu schadelijke toename van het autoverkeer.
 
02 1
Aansluitend bij de voornemens uit het Tweede Structuurschema Verkeer en
Vervoer zal tot instelling van een vervoersregio worden gekomen.
Op vervoersregionale schaal kan aldus een betere onderlinge afstemming met
het mobiliteitsbeleid en het ruimtelijk beleid worden gerealiseerd.
 
03 1
Uit milieu- en mobiliteitsoverwegingen is een forse verschuiving
noodzakelijk van autogebruik naar fiets- en openbaar-vervoergebruik; de
groei van de automobiliteit moet worden omgebogen, teneinde de
luchtverontreiniging, de verkeersonveiligheid en de geluidsoverlast als
gevolg van autoverkeer in de stad ten minste naar het niveau van 1986 terug
te dringen.
Vooral het gebruik van de auto in het woon-werkverkeer zal worden
ontmoedigd, de kwaliteit van het openbaar vervoer zal sterk worden
verbeterd en de capaciteit zal aanzienlijk worden uitgebreid. Drempels voor
het gebruik van de fiets zullen worden verlaagd.
 
04 2
Bij de concrete uitwerking van de wens om, gelet op het milieu, de overlast
van het verkeer te minimaliseren, is het beleid gericht op drie aspecten:
 
techniek:
een "schonere" auto kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan een schoner
milieu. Brede toepassingvan de katalysator vermindert de uitstoot van de NOx
in de Amsterdamse agglomeratie met naar schatting 75 procent bij een
nulgroei van het autoverkeer. Het gebruik van energiezuinige en
milieuvriendelijke vervoermiddelen (schonere motoren en brandstoffen) moet
sterk worden gestimuleerd. Geluidsoverlast ten gevolge van verkeerslawaai
wordt, behalve door maatregelen aan het voertuig, ook tegengegaan door
geluidwerende maatregelen aan en langs de weg en, voor zover dit niet tot
een ongewenste afbreuk aan de gebruikswaarde en (ruimtelijke) kwaliteit van
bebouwing en openbare ruimte leidt, tot maatregelen tussen de weg en de
omgeving daarvan;
 
mobiliteitsvermindering:
door maatregelen in het ruimtelijk beleid (locatie van woon- en
werkgebieden) kan een verdere toename van de gemiddelde
verplaatsingsafstand met name in het woon-werkverkeer worden voorkomen;
 
vermindering van het auto-aandeel in de mobiliteit:
Naast een stringent parkeerbeleid en kwaliteitsverbeteringen aan openbaar-
vervoer- en fietsnet kunnen maatregelen van financi‰le en fiscale aard een
belangrijke bijdrage leveren aan het terugdringen van de automobiliteit.
Voor de rijksoverheid is hierin, in het kader van een integraal verkeers-
en vervoerbeleid in de gehele randstad, een specifieke rol weggelegd.
 
05 3
Waar knooppunten en wegvakken voor openbaar vervoer, fiets en auto
samenvallen of elkaar kruisen, dienen deze zodanig te worden ingericht dat
de wederzijdse hinder (in relatie tot de plaatselijk gestelde prioriteiten)
en de kansen op conflict zo klein mogelijk zijn; dit komt de doorstroming
en de verkeersveiligheid ten goede.
Daar waar de fysieke ruimte dit noodzakelijk maakt, kan de aanwezige
verkeersruimte worden herverdeeld ten gunste van voetgangers, fietsers,
rail- en busvervoer.
 
06 2
Ten behoeve van het terugdringen van het autogebruik bij goederenvervoer
dienen overslagfaciliteiten te worden ontwikkeld tussen weg-, rail-, water-
en luchtvervoer.
 
Openbaar vervoer
 
07 1
De kwaliteit van het openbaar vervoer zal sterk worden verbeterd en de
capaciteit zal aanzienlijk worden uitgebreid.
 
08 1
Amsterdam en Schiphol moeten worden opgenomen in het Europese Net van Hoge-
snelheidslijnen; via Rotterdam richting Brussel/Parijs en via Utrecht
richting Duitsland- Oostblok-Itali‰.
 
09 2
Het beleid is erop gericht om, in samenwerking met de hogere overheden, de
buurgemeenten, de NV Nederlandse Spoorwegen en de streek-vervoerbedrijven
een samenhangend openbaar-vervoersysteem te ontwikkelen, bestaande uit:
Ä nationale en internationale verbindingen;
Ä interregionale verbindingen: verbindingen tussen stedelijke regio's,
waaronder de voorstadstations;
Ä regionale verbindingen: verbindingen met nabij gelegen regiokernen en
snelle verbindingen tussen de verschillende delen van de agglomeratie;
Ä een fijnmazig net van lokale bus- en tramlijnen, gedeeltelijk als
aanvullende verbindingen op de andere onderdelen van het stelsel.
 
10 2
Bij de plannen voor de ontwikkeling van het openbaar vervoer worden de
volgende uitgangspunten gehanteerd:
Ä behoud van het bestaande (fijnmazige) openbaar-vervoernet;
Ä voortzetting en intensivering van het zogeheten verbeteringsbeleid, met
name waar het de verbetering van snelheid, doorstroming en regelmaat
betreft;
Ä verdere uitwerking van het uitbreidingsbeleid op de schaal van
agglomeratie en regio, daarmee inspelend op de in het Tweede
Structuurschema Verkeer en Vervoer ontwikkelde idee‰n voor
stadsgewestelijk openbaar vervoer;
Ä oplossingen van knelpunten door drastischere ingrepen in de
infrastructuur in het stadsgebied binnen de ringbaan; het betreft zowel
een heroverweging van infrastructurele projecten op het straatniveau als
het ontwikkelen van projecten waarbij (delen van) openbaar-
vervoerlijnen worden ondertunneld.
 
11 2
Om een optimale uitwisseling tussen de verschillende openbaar-
vervoersystemen mogelijk te maken en het gebruik van het openbaar vervoer
te bevorderen, zullen vervoersknooppunten worden ingericht. Op deze
locaties (Centraal Station, Sloterdijk, Cornelis Lelylaan, Zuid-World Trade
Center) zal worden gestreefd naar hoge dichtheden en menging van functies.
Vanaf de vervoersknooppunten zullen rechtstreekse verbindingen mogelijk
zijn met de belangrijkste Amsterdamse werkgebieden.
Bij de inrichting van deze punten zal een hoog verblijfskwaliteit worden
nagestreefd en zal een goede overstap (korte loopafstanden) tussen de
verschillende vervoersystemen worden gerealiseerd.
 
12 2
Het regionale busvervoer zal, voor verbindingen met de regio die niet per
rail kunnen worden afgewikkeld, binnen Amsterdam zoveel mogelijk op
vervoersknooppunten aan te sluiten.
 
13 2
Voor regionale buslijnen zullen binnen de agglomeratie, daar waar
verkeerstechnisch mogelijk, maatregelen worden getroffen om een zo
congestievrij mogelijke afwikkeling te kunnen garanderen. Basis voor het
overleg over busnetten blijft het in het kader van het
Verkeerscirculatieplan 1985 door uw Vergadering vastgestelde hoofdnet Bus.
Het regionaal Verkeers- en Vervoerplan zou kunnen leiden tot aanpassing van
de hoofdroutes voor (regionaal) busvervoer.
 
14 2
Waar woon- en werklocaties tot ontwikkeling worden gebracht, dient
gelijktijdig de ontsluiting per (zo mogelijk railgebonden) openbaar vervoer
te worden gerealiseerd.
 
15 2
De bereikbaarheid van de werkgebieden in de agglomeratie voor
goederenvervoer per spoor moet worden verbeterd. Gestreefd wordt naar het
verhogen van het aandeel van het railtransport in het goederenvervoer.
 
Auto
 
16 1
De bereikbaarheid voor zogeheten essentieel autoverkeer van de
belangrijkste economische centra als Schiphol, de Westpoort, de Binnenstad
en de Amsterdamse nevencentra zal worden verbeterd; de ruimte hiervoor
wordt verkregen door een samenhangend pakket van maatregelen, gericht op
vermindering van het woon-werkverkeer per auto.
 
17 2
Investeringen in nieuwe wegen blijven beperkt tot het oplossen van grote
knelpunten en het ontsluiten van nieuwe woon- en werkgebieden voor met name
essentieel verkeer; het structureel verbeteren van de openbaar-
vervoerinfrastructuur heeft prioriteit.
Voor het overige zal de capaciteit van het hoofdwegennet in de oude wijken
niet worden vergroot. Het doorgaande autoverkeer wordt geconcentreerd op
een beperkt aantal hoofdroutes en zal zoveel mogelijk langs de randen van
de woonwijken worden geleid.
Op de daarvoor geschikte locaties kunnen de doorgaande routes in de
centrale stadsdelen worden gecombineerd met bedrijfsbebouwing.
 
18 2
Als uitwerking van de doelstelling tot beperking van de automobiliteit
wordt voor de autohoofdwegenstructuur binnen Amsterdam gestreefd naar een
grofmazig netwerk.
Op de Verkeers- en Vervoerkaart is het net gepresenteerd dat voor het
essenti‰le autoverkeer voorziet in gegarandeerde bereikbaarheid vanuit de
gehele stad en het landelijke snelwegennet.
Een deel van de routes is vastgesteld in het kader van de Nota Stedelijke
Infrastructuur (wijziging van de Verordening op de stadsdeelraden,
Gemeenteblad 1990, afd. 3, volgn. 28) en is op de kaart als zodanig
aangeduid. Voor deze routes zijn met de stadsdelen financi‰le en
procedurele afspraken gemaakt.
De overige in het hoofdnet opgenomen routes zijn een toetsingskader van de
centrale stad voor plannen van stadsdelen voor profielwijzigingen en andere
verkeersmaatregelen.
 
19 2
Teneinde de eerstkomende jaren de autobereikbaarheid van met name de
stedelijk belangrijke concentraties van voorzieningen en economische
functies te garanderen, zijn met instemming van de betrokken stadsdelen
enige autohoofdroutes (categorie: overig) op de structuurplan- en
hoofdnetkaarten opgenomen die bruikbaar blijven voor (stedelijk) doorgaand
autoverkeer. Over vier jaar, in het kader van het volgende Structuurplan,
zal worden beslist, of deze routes kunnen vervallen dan wel welke van deze
routes alsnog aan de stedelijke hoofdinfrastructuur worden toegevoegd. Bij
gebruik van het Structuurplan als toetsingskader vormen kwaliteit en
beschikbaarheid van deze routes de criteria waaraan wordt getoetst.
 
20 2
Via het vervaardigen van verkeersmilieukaarten zullen de milieu-effecten
worden nagegaan van het huidige en toekomstige verkeer en het effect van
maatregelen worden getoetst.
 
21 2
De nieuwe bouwlocaties aan de rand van de stad zullen een zo kort mogelijke
aansluiting op het regionale hoofdwegen stelsel krijgen; zo worden
overbelasting van bestaande hoofdroutes en het ontstaan van sluiproutes
voorkomen.
 
22 2
De stadsdelen moeten toegankelijk zijn voor het autoverkeer dat
noodzakelijk is voor de produktie, distributie, consumptie van goederen en
diensten in dat gebied.
 
23 2
De bestaande en de nieuwe Coentunnel dienen zodanig te worden ingericht dat
de uitbreiding van de infrastructuur in hoofdzaak ten goede komt aan
doelgroepenverkeer (zakelijk verkeer, carpoolers, goederenvervoer en
openbaar vervoer). Nader onderzoek, onder meer naar de gevolgen voor de
auto-intensiteiten op de aansluitende routes in de westelijke tuinsteden,
is hiertoe noodzakelijk. Daarbij wordt de mogelijkheid betrokken om ruimte
te reserveren voor een regionale railverbinding, waarmee Zaanstad-Oost kan
worden aangesloten op de ringbaan om Amsterdam. Onlosmakelijk verbonden met
de capaciteitsuitbreiding van de Coentunnel is de aanleg van de Westrandweg
tussen de A9 en de A10, waarbij wordt uitgegaan van een gefaseerde aanleg.
 
Parkeren
 
24 1
Om de parkeerregulering zo effici‰nt mogelijk te laten plaatsvinden, is een
bedrijfsmatige aanpak en integrale benadering noodzakelijk.
Beheer en exploitatie van parkeergarages dienen aangepast te zijn aan het
gemeentelijk parkeerbeleid (waaronder de tariefstelling).
 
25 2
In het parkeerbeleid zal het prijsmechanisme als instrument tot
parkeerregulering stringenter worden toegepast.
 
26 2
De ontwikkeling van het parkeerareaal zal dienen te worden afgestemd op de
(beoogde) veranderingen van de voertuigkeuze, waarbij zoveel mogelijk
rekening dient te worden gehouden met de verwachte verdeling van de vraag
naar parkeerruimte, ten gevolge van de ontwikkeling van autobezit,
mobiliteit en bestemmingen en tevens met de ruimtelijke beperkingen aan
verkeer en parkeren in de verschillende zones in de stad.
 
27 2
In het bijzonder het parkeren in nevencentra zal moeten worden afgestemd op
de gewenste vervoermiddelkeuze en het daarvoor op te stellen
bereikbaarheidspakket.
Daarbij dient te worden uitgegaan van de in õII.4.1 aangekondigde
uitwerking van de bereikbaarheidsprofielen.
 
28 2
Ter verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte in de Binnenstad en
de oude stadswijken is het beleid erop gericht het parkeerareaal onder
beheer te brengen en daar waar mogelijk het parkeren op straat, ten behoeve
van de verbetering van het verblijfsklimaat, te vervangen door het bieden
van in beginsel (gebouwde) openbare parkeervoorzieningen.
De totale omvang van het parkeerareaal zal daarbij niet toenemen. Het
aantal parkeerplaatsen in de ontwikkelingsgebieden, met name het
IJ-oeverproject, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
29 2
De parkeerproblemen in de agglomeratie kunnen worden verminderd door in
overleg met andere overheden te komen tot realisering van
parkeergelegenheid buiten de agglomeratiegrens, zoveel mogelijk binnen de
forensengebieden zelf.
Onderzocht dient te worden welke plekken, zoveel mogelijk nabij een
autosnelweg en in de nabijheid van een station aan een regionale openbaar-
vervoerlijn, geschikt zijn voor aanleg van Transferia (zoals beschreven in
het SVV-II).
 
30 2
In het parkeer- en handhavingsbeleid zal speciale aandacht worden besteed
aan de positie van gehandicapte automobilisten.
 
Fiets
 
31 2
Het fietsbeleid is gericht op het verhogen van het gebruik van de fiets,
onder meer door de groep automobilisten die zich nu over korte afstanden
verplaatst en door groepen die momenteel weinig mobiel zijn en ook relatief
weinig van de fiets gebruik maken (bij voorbeeld ouderen en allochtonen).
 
32 2
Fietsroutes tussen stadsdelen onderling en tussen de stad en haar omgeving
en de eerder genoemde recreatieve fietsroutes dienen het fietsgebruik ook
op de langere afstand te bevorderen.
Het stedelijk fietsnet, opgenomen op de Verkeers- en Vervoerkaart, bevat de
daartoe (minimaal) benodigde routes.
Bij gebruik van dit net als toetsingskader vormen kwaliteit en
beschikbaarheid van deze routes de criteria waaraan wordt getoetst.
De routes moeten in de periferie geheel als vrijliggende fietspaden worden
uitgevoerd; in de vooroorlogse stadsdelen dient deze uitvoering te worden
afgewogen tegen de haalbaarheid op korte termijn en andere (ruimtelijke)
plannen.
 
33 2
Teneinde het gebruik van de fiets als voor- en natransportmiddel te
bevorderen, zullen de routes van het hoofdnet Fiets goed moeten aansluiten
op knooppunten van openbaar vervoer en NS-stations.
 
34 2
Fietsstallingsfaciliteiten, zowel bewaakt als onbewaakt, kunnen een
belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van het fietsverkeer. Dit
geldt vooral voor plekken met belangrijke fietsbestemmingen (winkels,
onderwijs, kantoren, ziekenhuizen enz.), maar ook rond de knooppunten van
openbaar vervoer zullen goede stallingsfaciliteiten in de plannen moeten
worden opgenomen.
In meer algemene zin is het beleid erop gericht om fietsdiefstal tegen te
gaan, teneinde ook hiermee een bijdrage te leveren aan het verhogen van het
fietsgebruik.
 
Vaarwegen
 
35 1
De bereikbaarheid van de werkgebieden in de agglomeratie voor
goederenvervoer over het water moet worden verbeterd.
Gestreefd wordt naar het verhogen van het aandeel van de binnenvaart in het
goederenvervoer.
 
36 1
Teneinde het functioneren van de Amsterdamse haven als overslag- en
binnenvaartcentrum te bevorderen, dienen op korte termijn enkele knelpunten
in het vaarwegennet te worden opgelost.
Het betreft de vergroting van de capaciteit van de Oranjesluizen en de
verdieping en verbreding van het Amsterdam-Rijnkanaal.
 
37 2
Als hoofdvaarwegen binnen Amsterdam worden aangewezen:
Ä het Noordzeekanaal, het afgesloten IJ en het buiten-IJ;
Ä het Noord-Hollandsch kanaal;
Ä het Amsterdam-Rijnkanaal;
Ä OosterdokÄSchippersgrachtÄ Nieuwe Herengracht en Amstel;
Ä Oude HouthavenÄWesterkanaalÄ SingelgrachtÄ KattenslootÄKostverlorenvaartÄ
SchinkelÄNieuwe Meer;
Ä de Gaasp en de Weespertrekvaart.
 
De vaarwegen, bestemd voor de kleine beroepsvaart en de recreatievaart (de
secundaire vaarwegen), zijn:
Ä OosterdokÄOudeschansÄZwanenburgwal;
Ä WesterdokÄKorte PrinsengrachtÄ PrinsengrachtÄ Singelgracht;
Ä WesterdokÄZoutkeetsgrachtÄWesterkanaal;
Ä AkersluisÄSloterplasÄSlotermeerschutsluisÄ Admiralengracht (tot aan de
Kostverlorenvaart);
Ä Nieuwe VaartÄLozingskanaalÄSingelgrachtÄ Amstel;
Ä AmstelkanaalÄZuider AmstelkanaalÄ StadiongrachtÄ Olympiakanaal;
Ä Jacob van LennepkanaalÄSingelgrachtÄ LeidsegrachtÄ Prinsengracht;
Ä AkersluisÄSlotervaartÄWestlandgrachtÄ Postjesgracht.
 
38 2
De hoofdvaarwegen behoren tot de stedelijke infrastructuur en vallen geheel
onder het beheer van de centrale stad.
De secundaire vaarwegen vallen, zoals aangegeven in de Nota Stedelijke
Infrastructuur (wijziging van de Verordening op de stadsdeelraden,
Gemeenteblad 1990, afd. 3, volgn. 28) onder het beheer van de
stadsdeelraden.
 
39 2
In beginsel worden de routes in het vaarwegennet geacht vaarwegen te zijn
met inbegrip van de walkant, met uitzondering van de plekken in
bestemmingsplannen waar de verhouding tussen vaargeul (verkeersareaal) en
wal anders is geregeld. Ons College is bevoegd na toetsing aan het nautisch
belang medewerking te verlenen aan bestemmingsplannen waar de verhouding
tussen verkeersareaal, ligplaatsen voor bij voorbeeld woonboten en/of
walgebruik specifiek wordt geregeld.
 
40 2
De vaargeul in het IJ dient geschikt te zijn voor de doorgaande zeevaart en
de binnenvaart, inclusief de vierbaksduwvaart. Daarbij dient de breedte van
de vaargeul 150 meter te bedragen, met daarnaast, in rakken met
aanlegplaatsen langs de vaarweg, stroken van 40 meter breed als
manoeuvreerruimte.
 
41 2
Door middel van herordening en herinrichting van de bestaande lig- en
wachtplaatsen, alsmede door de aanleg van nieuwe wachtplaatsen dient
gefaseerd ligplaatsen voor circa 300 binnenschepen voor de actieve
vrachtvaart in Amsterdam te worden gecre‰erd.
Naast de in de Havenatlas aangewezen plaatsen dienen in met name de
stadsdelen Amsterdam-Noord en Zeeburg hiertoe plekken te worden aangewezen.
 
42 2
Het inrichten van ligplaatsen voor de binnenvaart zal geschieden als
integraal onderdeel van de planvorming in gebieden waar in de vaarroutes
havenbekkens zijn gelegen.
 
43 2
De voor de binnenvaart bestemde arealen dienen vrij te worden gehouden van
woonschepen en schepen met een andersoortig gebruik dan de binnenvaart.
 
44 2
Met inachtneming van de resultaten van het afwegingsproces in het kader van
de herstructurering van verouderde bedrijfsterreinen inzake met name de
verandering van de verhouding land en water dienen in het belang van het
goederenvervoer te water de laad-, los- en overslagmogelijkheden in de als
industrie- en bedrijfsterreinen aangewezen gebieden te worden gehandhaafd,
alsmede de verbindingen hiervan met de hoofdvaarwegen. Het betreft onder
meer het Westelijk Marktkanaal, Zijkanaal I, Riekerhaven en het stamkanaal
in Amstel I en II.
 
Maatregelen
 
Algemeen
 
01
In het kader van het instellen van de vervoersregio Amsterdam zal Amsterdam
bevorderen dat, in ROA-verband (Regionaal Orgaan Amsterdam), een Regionaal
Verkeers- en Vervoerplan wordt opgesteld.
 
Openbaar vervoer
 
NS-rail
 
02
Het Centraal Station en het station Schiphol zullen worden opgenomen in het
Europese net van hoge- snelheidslijnen, alsmede in het zogenaamde EC/IC-
netwerk van de NV Nederlandse Spoorwegen.
Mede in verband hiermee wordt het Centraal Station uitgebreid met een 15de
en een 16de spoor.
 
03
Om een goede dienstuitvoering van regionale en (inter)nationale
treinverbindingen met Amsterdam te kunnen garanderen (hoge-snelheidslijnen,
IC/EC-net, interregionet en regionaal net) zal medewerking worden gegeven
aan de uitvoering van de Rail-21-plannen van de NV Nederlandse Spoorwegen.
Deze plannen houden onder meer in:
Ä voltooiing van de Zuidtak;
Ä de spooruitbreiding Centraal StationÄ Zaanstraat;
Ä aanleg van de Hemboog bij Amsterdam-Teleport.
Voor de langere termijn zal in gemeentelijke plannen in het kader van Rail-
21 en de Hemlijn rekening worden gehouden met reservering van de hierna
vermelde infrastructuur:
Ä spooruitbreidingen op de Gooilijn, de Westtak en de Zuidtak van de
Ringspoorbaan en de Utrechtlijn;
Ä voor het gedeelte op de Utrechtlijn tussen het Muiderpoortstation en de
aansluiting van de Zuidtak is nader technisch en vervoerskundig
onderzoek noodzakelijk ten behoeve van de afweging van een eventuele
spooruitbreiding;
Ä de spoorbogen op de Westtak en de Zuidtak van de ringspoorbaan
(Zuidwestboog tussen Westtak en Zuidtak en de Utrechtboog tussen Zuidtak
en Utrechtlijn).
Verder worden reserveringen opgenomen voor:
Ä de verbindingsboog Hemlijn Ä Haarlemlijn;
Ä een nieuwe spoorlijn vanaf het oostelijk haven gebied, door of langs
Nieuw-Oost naar de Flevopolders;
Ä een goederenspoor in het noordoostelijk kwadrant van Teleport Amsterdam,
waarmee een verbinding mogelijk wordt tussen het Westhavenwegemplacement
en de Westtak van de Ringspoorgbaan.
Wat betreft NS-stations:
Ä aanleg van een nieuw station Geuzenveld op de Haarlemlijn, ter
ontsluiting van het bedrijventerrein Geuzenveld-noord en nieuwe
woongebieden in Geuzenveld-west, met een aansluiting op een radiale
stedelijk raillijn;
Ä aanleg van het station Riekerpolder (ter ontsluiting van
bedrijfslocaties Riekerpolder en Oude Haagseweg, met een aansluiting op
een stedelijke raillijn), eventueel in plaats van het eerder in
Structuurplannen gereserveerde station Henk Sneevlietweg (aansluitend op
de sneltram naar MAP/Sloten). Plan- en besluitvorming, waaronder een
eventuele keuze, zijn afhankelijk van nadere studies naar de technische
mogelijkheden;
Ä er wordt rekening gehouden met het opheffen van het NS-station
Burgemeester De Vlugtlaan, in aansluiting op de realisering van het
ringsneltramproject.
 
04
Ten behoeve van een samenhangende planvorming voor een extra NS-baan "Om de
West", parallel aan de Westrandweg, zal, naast de uitwerkingsbevoegdheid
voor de Lutkemeer-Noord, ook voor de keuze van een railtrac‚ in West een
uitwerkingsbevoegdheid in dit Structuurplan worden opgenomen.
De uitkomsten van deze structuurplanuitwerking kunnen leiden tot het
opnemen van een reservering van een railverbinding op de Plankaart.
Aan de noordzijde leidt dit trac‚ naar een zogenaamde inland-terminal
(overslagcentrum rail/water/weg) in de Westpoort.
Tevens kan het goederenvervoer van en naar Schiphol, alsmede naar de andere
werkgebieden, in dit centrum worden gegroepeerd voor verder snel transport
over de Europese raillijnen.
 
Stedelijke rail
 
05
Ten behoeve van de noodzakelijk geachte substanti‰le kwalitatieve
verbetering van het openbaar vervoer, waaronder regionale verbindingen,
wordt met het vaststellen van het Structuurplan het principebesluit genomen
dat het stedelijke railnet wordt aangevuld met een nieuw trac‚ van
Amsterdam-Noord, ondergronds door de Binnenstad, met de mogelijkheid van
ondergrondse vertakkingen in westelijke en zuidelijke richting. De trac‚s,
de technische uitvoering en de lijnvoering (waaronder regionale lijnen)
zijn onderzocht in de Technische Studie Ondergronds Openbaar Vervoer. De
lijnvoering zal nader worden bestudeerd in het in ROA-verband op te stellen
Regionaal Verkeers- en Vervoerplan.
Op basis van de resultaten van de nadere studies naar de vervoerswaarde, de
financi‰le en technische consequenties, de hinder bij de bouw en vooral de
gevolgen voor de bebouwing wordt rekening gehouden met de aanleg van een
ondergrondse Noord-Zuidlijn met een regionale functie via het trac‚ (B3)
Damrak Ä Rokin Ä Vijzelstraat.
Gezien de planologische implicaties van trac‚s, halten, reikwijdte van
nieuwe lijnen en aanlegprioriteiten dient voor de daarvoor in aanmerking
komende keuzen de uitwerkings-bevoegdheid te worden toegepast, althans voor
zover deze keuzen niet kunnen worden meegenomen in het voorbereidings- en
afwegingsproces van het volgende Structuurplan.
 
06
De hierna volgende tramtrac‚s worden op de Plankaart aangegeven als te
ontwikkelen of te reserveren:
Ä een hoogwaardige stedelijke openbaar- vervoerlijn op de ringspoorbaan
(Sloterdijk Ä Zuid Ä Zuidoost) en in het verlengde daarvan langs de
zuidelijke IJ-oever een raillijn naar het oostelijk havengebied/Nieuw-
Oost;
Ä een railnet in Amsterdam-Noord, af te stemmen op de mogelijkheden voor
de ontwikkeling en aanleg van regionale verbindingen;
Ä de tramverbinding naar MAP/Sloten, eventueel te verlengen naar de
Lutkemeerpolder;
Ä de tramverbinding Amstelstation Ä Muiderpoortstation via de
Watergraafsmeer: alternatieve trac‚s zullen worden afgewogen in het
kader van de structuurplanuitwerking voor dit gebied;
Ä tramverbindingen naar het oostelijk havengebied: een verbinding in het
verlengde van de Veelaan en een verbinding die aansluit op de
binnenring;
Ä de tramverbinding via de Amstelveenseweg naar de Vrije Universiteit;
Ä een tweede tramverbinding naar Buitenveldert via de Van Leijenberghlaan,
eventueel door te trekken naar Amstelveen (Kronenburg);
Ä een verlenging van de tramlijn door Geuzenveld naar het nieuwe station
Geuzenveld;
Ä de reservering voor een raillijn van Zuidoost naar Nieuw-Oost, vanaf het
metrostation Diemen-Zuid;
Ä aansluitend op de Noord-Zuidlijn een raillijn naar Schiphol-Centrum, via
het gebied Riekerpolder/Oude Haagseweg, en de Zuidtak van de
Ringspoorbaan;
Ä het trac‚ Haarlemmer Houttuinen;
Ä een tramverbinding Spaarndammerbuurt Ä Houthavens;
Ä een tramverbinding via de Johan Huizingalaan naar het station
Riekerpolder;
Ä een tramverbinding Postjesweg Ä Robert Fruinlaan, eventueel te verlengen
via de Johan Huizingalaan;
Ä het trac‚ van de Noord-Zuidlijn in de Binnenstad;
Ä de mogelijke aansluiting van de metro-oostlijn op de raillijn langs de
IJ-as (Westerdoksdijk), nabij het Centraal Station.
Als studieprojecten worden opgevoerd:
Ä de aansluiting op de Noord-Zuidlijn, waaronder een eventuele boog voor
een aansluiting op de ringspoorbaan in de richting van Duivendrecht;
Ä trac‚-varianten voor de aansluiting van het oostelijk havengebied op het
tramnet in de richting van de binnenring;
Ä een railverbinding langs de Bijlmerdreef, die het hoofdcentrum
Bijlmermeer verbindt met Diemen en de Watergraafsmeer en/of deel kan
uitmaken van de zogeheten Zuidtangent (project in studie, op initiatief
van de Provincie);
Ä een mogelijke aftakking van de metro-Geinlijn naar Abcoude;
Ä een railverbinding via de Haarlemmerweg naar het station Sloterdijk;
Ä de reservering voor een regionale railverbinding via de Coentunnel naar
Zaanstad-Oost, vanaf de Westtak van de ringspoorbaan;
Ä een railverbinding Tussenmeer Ä MAP, eventueel Badhoevedorp-Schiphol.
 
07
In verband met het streven naar een hoger openbaar-vervoeraandeel in het
vervoer van en naar Schiphol wordt medewerking verleend aan studies voor
verlengingen van de railverbindingen met Amstelveen en Sloten/MAP naar
Schiphol en aan de studie voor de Zuidtangent.
 
Auto
 
08
Voor de verbetering van de bereikbaarheid van Schiphol en de Westpoort is
het wenselijk, zo snel mogelijk, bij voorkeur v¢¢r 1995, het gedeelte A9Ä
Noordzeeweg van de Westrandweg en tevens de daarop aansluitende
verbindingen te realiseren. Deze routes dienen te voorzien in de onderlinge
bereikbaarheid van Schiphol en de bijbehorende werkgebieden in de Westpoort
en de andere op Schiphol geori‰nteerde werkgebieden aan de westkant van
Amsterdam.
Overigens wordt het trac‚ van de Westrandweg gehandhaafd als reservering
voor een rijksweg die de A10, de A9 en de A4 onderling verbindt.
 
09
In verband met het schrappen van de A6 (verbinding A9ÄFlevoland) in het
Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (deel D, regeringsbeslissing) zal
nader onderzoek worden verricht naar de mogelijkheden voor het vergroten
van de capaciteit van de route A1 Ä Gaasperdammerweg Ä A9.
 
10
Ten behoeve van de ontwikkelingen aan de westkant van Amsterdam en rondom
Schiphol is de aanleg van de T-106 (tussen de Ookmeerweg en de A9)
noodzakelijk; tevens wordt, indien een haalbaarheidsonderzoek hiernaar
positieve resultaten oplevert, uitgegaan van het opnieuw in gebruik nemen
van de Oude Haagseweg als onderdeel van het secundaire wegennet rondom
Schiphol.
 
11
Voor een goede bereikbaarheid van de Binnenstad en de IJ-oever zullen, ter
vervanging van de huidige routes via de Spaarndammerdijk, de Tasmanstraat,
de Eilandenboulevard en de Zeeburgerdijk, het westelijke en oostelijke deel
van de IJ-boulevard worden aangelegd (2 x 2-rijstroken).
Ter wille van de verkeerscirculatie worden deze routes verbonden via een
centraal deel via de De Ruijterkade (2 x 1-rijstrook).
 
12
In het kader van de uitvoering van het Plan Stadshart wordt, ten behoeve
van de verbetering van het verblijfsklimaat, onder andere de route
Damrak/Rokin voor eenrichtingsverkeer (her)ingericht.
 
13
De woningbouwlocatie Nieuw-Oost zal rechtstreekse aansluitingen krijgen op
de A10 en de A1.
Onderzocht zal worden welke verbinding met de A1 de best haalbare oplossing
biedt.
 
14
Plannen worden voorbereid voor ontwaarding van de Haarlemmerweg vanaf het
knooppunt met de Westrandweg tot aan de A10, van regionale snelweg tot
stadsweg, zo mogelijk in combinatie met de omlegging van de N5/RW706 bij
Halfweg (de Wethouder Van Essenweg).
 
15
Het hoofdnet Stedelijke Infrastructuur (wijziging Verordening op de
stadsdeelraden, Gemeenteblad 1990, afd. 3, volgn. 28) zal op een aantal
punten worden geactualiseerd.
Het betreft de volgende routes:
Ä de aanleg van de IJ-boulevard-oost en -west;
Ä het schrappen van de route via de Schellingwouderoeververbinding, in
verband met het gereedkomen van de aansluiting A10/IJ-boulevard-Oost;
Ä het schrappen van de route Plantage Middenlaan, ten gunste van de
ontwikkeling tot Groene Allee;
Ä het schrappen van het noordelijke deel van de Johan Huizingalaan, als
gevolg van woningbouw op het terrein van de RI-West;
Ä de uitbreiding van het net met enige autoroutes van regionaal belang,
namelijk de T-106 tussen Osdorp en de A9 en de doortrekking van de Oude
Haagseweg in de richting van Schiphol.
 
16
Ter uitvoering van het streven naar een grofmaziger net van autohoofdroutes
binnen de stad worden de volgende maatregelen genomen:
Ä voor de gehele route Haarlemmerweg Ä Haarlemmer Houttuinen Ä Prins
Hendrikkade zal de noodzaak van handhaving van deze routes als
stedelijke infrastructuur worden onderzocht, in samenhang met de
realisering van de IJ-boulevard-oost en -west. De Zeeburgerdijk zal na
realisering hiervan de functie als stedelijke infrastructuur verliezen;
Ä een onderzoek naar de effecten van het instellen van eenrichtingsverkeer
op radiale hoofdroutes in de centrale stadswijken (Vijzelstraat,
Rozengracht, Haarlemmerweg/Haarlemmer Houttuinen);
Ä onderzoek naar de mogelijkheden en consequenties (met inbegrip van de
termijnen) van het vervallen of beperken van de gebruiksmogelijkheden
voor doorgaand stedelijk autoverkeer voor de volgende routes:
* Middenweg Ä Linnaeusstraat;
* Haarlemmerweg Ä Haarlemmer Houttuinen Ä Prins Hendrikkade Ä ;
Eilandenboulevard Ä Zeeburgerdijk Ä Zuiderzeeweg (in samenhang met de
IJ-boulevard-oost en -west);
Ä de route Ceintuurbaan (consequenties daarvan voor de capaciteits-
/intensiteitsverhouding op de Stadhouderskade en aanvoerende routes);

? geen html-einde in orgineel