Bron: Raad Type document: Notulen Onderwerp: Raadsvergadering 11-12-91
Datum Raad:11-12-1991 Tekst:
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 11 DECEMBER 1991 EN
DONDERDAG 12 DECEMBER 1991.
Aanwezig: de leden mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr. Baak (D66), Bakker
(D66), Balai (PvdA), Beaux (Centrumpartij '86), Bouma (VVD), Bruins Slot
(CDA), Bruyn (Onafh.), mevr. Clerx (PvdA), Cornelissen (D66), J. van Duijn
(CDA), R.H.G. van Duijn (GrAs), Esajas (D66), Genet (PvdA), mevr. Van der
Giessen (D66), De Grave (VVD), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), Van
Hoeve (PvdA), Hofman (CD), Holvast (Groen Links), Hooijmaijers (VVD), mevr.
Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (Groen Links), mevr. De Jong
(D66), Jonker (PvdA), mevr. Karaman-Ince (Groen Links), Van der Laan
(PvdA), Molleman (CDA), mevr. Oedayraj Singh Varma (Groen Links), Oranje
(D66), Platvoet (Groen Links), Robbers (D66), Saris (Groen Links), mevr.
Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), mevr. Van der Stoel (VVD), mevr.
Tanja (Groen Links), Veldman (PvdA), mevr. Vonhoff (VVD), mevr. De Waart-
Bakker (PvdA), mevr. Weltevreden-van den Bos (CDA), mevr. Wildekamp (PvdA)
en mevr. Witte-Buijserd (GrAs). Afwezig: geen der leden.
Middagzitting op woensdag 11 december 1991.
Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.
Secretaris: mr. K. Kooiker.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de punten 7 (instelling
Projectmanagementbureau enz.), 8 (voorbereiding bestemmingsplannen IJ-
oevers en Oostelijk Havengebied), 25 (voorbereiding uitvoering tweede fase
stadshartproject) en 26 (begrotingswijzigingen) zijn aangemeld als
bespreekpunt; zij worden derhalve van deze agenda afgevoerd en zullen in de
volgende raadsvergadering worden behandeld.
Aan de orde is de agenda. 1
Notulen van de raadsvergaderingen op 13 en 27 november 1991.
De notulen van de raadsvergadering op 13 november 1991 worden
ongewijzigd goedgekeurd.
De goedkeuring van de notulen van de raadsvergadering op 27 november
1991 wordt aangehouden. 2
Mededeling van de ingekomen stukken.
1ø Adres van 14 november 1991 van de bewonersraad Nieuwmarkt inzake
zijn aanvraag voor een gemeentelijke bijdrage voor buurtzelfbeheer.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de hoofdfunctiegewijze
behandeling van de begroting voor 1992 (onderdeel Stadsvernieuwingsfonds).
2ø Adres van 18 november 1991 van mevr. G. Storms, namens de ouders
van de leerlingen van de 17e Montessorischool, inzake naschoolse opvang.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de hoofdfunctiegewijze
behandeling van de begroting voor 1992 (onderdeel Stadsvernieuwingsfonds).
3 Adres van 20 november 1991 van prof.dr. L.H. van der Tweel, namens het
Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, het Genootschap Amstelodamum, de Bond
Heemschut, de Vereniging "Hendrick de Keyser" en de Vereniging van
Vrienden
van de Binnenstad, waarin adhesie wordt betuigd met het adres van de
bewonersraad Nieuwmarkt van 19 november 1991 betreffende De Waag.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
4ø Adres van 20 november 1991 van de Dienst Onroerend Goed van de ABN-
AMRO Bank NV inzake het voornemen tot herstructurering van de Mozes en
Aronstraat.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres te behandelen bij hun
voordracht nr. 1001 van 1991, punt 25 van de agenda.
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat punt 25 van de agenda is afgevoerd en
zal worden behandeld op 18 december 1991.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen
ter zake.
5ø Adres van 21 november 1991 van mevr. A.J. Haan-Keller inzake de
handhaving van het gebod tot aanlijning van honden.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
6ø Adressen van 21, 22 en 25 november 1991 van Hemar BV en negen
andere ondernemingen, gevestigd in de Binnenstad, inzake het referendum.
Besloten wordt, deze adressen in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen teneinde deze te betrekken bij de door hen in te dienen
voorstellen ter zake.
7ø Adres van 24 november 1991 van mevr. K. Rebel-Ahlqvist inzake
vervuiling door stationair draaiende motoren van taxi's.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik stel voor, het adres te behandelen in de
Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder TEN HAVE: Kan de heer Van Duijn in eerste instantie genoegen
nemen met een afschrift van het antwoord?
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb daartegen geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Beheer Openbare Ruimte en Milieu.
8ø Adres van 25 november 1991 van T.N. de Boer, secretaris van het
Afrikaans Cultureel Ontmoetingscentrum, waarin wordt verzocht om een
gemeentelijke subsidie.
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de hoofdfunctiegewijze
behandeling van de begroting voor 1992 (hoofdfunctie 5).
9ø Adres van 30 oktober 1991, ingekomen 25 november 1991, van de
Stichting Tegen haar wil inzake het niet honoreren van een projectaanvraag
in het kader van sociale vernieuwing.
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord
te zenden aan de Commissie voor Sociale Zaken enz.
Wethouder mevr. WILDEKAMP: Daartegen bestaat geen bezwaar.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Sociale Zaken,
Maatschappelijke en Gezondheidszorg, Minderhedenbeleid en
Vrouwenemancipatie.
10ø Adres van 25 november 1991 van mr. P.Y. Hondius, namens de
stichting
Amsterdam Sportstad, inzake het voornemen om Eurosport in 1992 niet meer
via het kabelnet door te geven.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
11ø Adres van 28 november 1991 van J. ten Den inzake de gemeentelijke
belastingen en tarieven.
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
De VOORZITTER stelt voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de
agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan.
Conform besloten.
De punten 3, 4, 5 en 6 worden even aangehouden.
De punten 7 en 8 zijn reeds van de agenda afgevoerd. 9
Advies van Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van 28
november 1991 op een bezwaarschrift naar aanleiding van raadsbesluit nr. 44
van 1991 tot vaststelling van hogere waarden voor woningen en
geluidgevoelige objecten in de zone van het spoorwegtraject Centraal
Station Ä Zaanstraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 995, blz. 3027).
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
3029 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 inzake
het convenant van stadsdeelbesturen en het gemeentebestuur van Amsterdam
met betrekking tot de consensusvoorziening schooltuinwerk (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 973, blz. 2975).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2975 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 187 van het
Besluit buitengewoon onderwijs 1967, over 1986 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
983, blz. 3009).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3009 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 88 van de Wet op het
voortgezet onderwijs, over het jaar 1987 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 984,
blz. 3010).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3011 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 13
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
vaststelling van de bedragen, bedoeld in art. 88 van de Wet op het
voortgezet onderwijs, over het jaar 1988 en het vijfjarig tijdvak 1984 toten
met 1988 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 985, blz. 3012).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3013 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 inzake
uitbreiding van het gebouw Ringdijk 44 voor vier groepen, inclusief de
eerste inrichting, ten behoeve van de openbare scholen voor speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, genaamd Kingmaschool en Van Koetsveldschool
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 986, blz. 3014).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3015 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
verlenging van de Subsidieregeling woontussenvoorzieningen (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 981, blz. 3003).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3004 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot het
verlenen van subsidie aan de Stichting Ontwikkeling Subcentra Bijlmer over
de jaren 1988 en 1989 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 982, blz. 3007).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3008 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
verhuizing van de Verkeerslichtencentrale naar het gebouw De Eenhoorn
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 989, blz. 3018).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3019 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
verhoging van het krediet voor de bouw van een collectieve ruimte en drie
verhuurbare ruimten op een terrein aan de Groesbeekdreef door het
Gemeentelijk Woningbedrijf (Gemeenteblad afd. 1, nr. 994, blz. 3026).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3026 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 19
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
verlenging van het huurcontract voor de percelen Palmdwarsstraat 61 tot en
met 73 en Willemsstraat 152-154 ten behoeve van de Stichting
WelzijnBinnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 990, blz. 3019).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3020 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 20
Advies van de Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van
28 november 1991 op het beroep tegen de aanschrijving van Burgemeester en
Wethouders tot het treffen van voorzieningen aan het pand Leliegracht 24.
De conclusie luidt, het beroep ongegrond te verklaren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 978, blz. 2985).
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
2986 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot het
instellen van onderzoeken bij de SIA Kunstijsbaan Jaap Eden ten aanzien van
eisen van de Milieudienst, de Brandweer en de Arbeidsinspectie
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1002, blz. 3062).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 3062 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 22
Advies van de Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van
28 november 1991 tegen het besluit van Burgemeester en Wethouders tot
weigering van een garagevergunning voor het perceel Kerkstraat 141. De
conclusie luidt, het beroep ongegrond te verklaren (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 977, blz. 2983).
De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke
stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.
2984 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 23
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
voltooiing van de vernieuwing van het resterende deel van de
oevervoorziening van de Amstel tussen de Kalfjeslaan en de Zuidelijke
Wandelweg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 975, blz. 2980).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2981 van
afd. 1 van het Gemeenteblad. 24
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
naamgeving van een weg ten behoeve de ontsluiting van het woningbouwgebied
op het voormalige Abattoirterrein (Gemeenteblad afd. 1, afd. 976, blz.
2982).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2982 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De punten 25 en 26 zijn reeds van de agenda afgevoerd.
Aan de orde zijn thans te zamen: 3
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
aanbieding van de ontwerp-begroting voor 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr.
993, blz. 3023 en bijlagen T en T1).
4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
intrekking van de Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen
1989 en vaststelling van de Verordening op de heffing van onroerend-
goedbelastingen 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 997, blz. 3045).
5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
intrekking van de Verordening rioolrechten Amsterdam 1990 en vaststelling
van de Verordening rioolrechten 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 999, blz.
3059). 6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 14 november 1991 tot
wijziging van de Verordening toeristenbelasting 1991 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 934, blz. 2858).
Mevr. DE WAART-BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De behandeling van de
begroting vorig jaar is voor bijna alle fracties aanleiding geweest tot
voorstellen over verbetering daarvan. De nota van de fractie van de PvdA
heette toen Kort en goed. Ik zal het dus in ieder geval kort proberen te
houden. Dit betekent, dat ik mij zal beperken tot het uitwerken van enkele
onderwerpen. Het betekent ook, dat een aantal onderwerpen door mij niet zal
worden uitgewerkt, ondanks het feit dat zij heel belangrijk zijn. Zo zal ik
bij voorbeeld niets zeggen over stedelijke vernieuwing, over Amsterdam als
cultuurstad, over ons monumentale erfgoed en over het milieu. Bij de
hoofdfunctiegewijze behandeling zal op al deze onderwerpen uiteraard wel
uitvoerig worden ingegaan.
Mijn onderwerp betreft de relatie tussen burgers en politiek. Ik ga
ervan uit, dat, wanneer de politiek duidelijk kan maken, dat zij voor alle
burgers opkomt, die burgers ook het belang van politiek gaan inzien en dus
ook weer zullen opkomen bij volgende verkiezingen. De politiek moet haar
doelen duidelijker maken en inzicht geven in de keuzen die moeten worden
gemaakt voor te bereiken doelen. In concreto zal ik het hebben over de
verschillende groepen die in deze stad leven en over de spanningen die
daartussen kunnen optreden.
Het College begint de inleiding van de missive met n zin waarin
de
gebeurtenissen in de Golf, Zuid-Afrika, de Sowjet-Unie en Joegoslavi
worden aangestipt; gebeurtenissen die naar mijn mening niet veel
gemeenschappelijk hebben, behalve n opvallend feit: wij hebben die
niet voorzien en wij hebben nauwelijks invloed gehad op de ontwikkelingen,
vroeger niet en nu niet. Is dit een doorslaggevend argument dat vaak is
verkondigd en dat ook nog ergens in de missive wordt geponeerd, dat de
maatschappij niet maakbaar is en dat politiek al lang niet meer de
dominante factor is in de maatschappij? Vreemd genoeg tonen deze
gebeurtenissen naar mijn mening eerder het omgekeerde aan. De
ontwikkelingen in de Sowjet-Unie, Joegoslavi en Zuid-Afrika zijn typische
voorbeelden van politieke processen, waarin enkele personen een cruciale
rol hebben gespeeld. De ontwikkelingen in de Sowjet-Unie zijn niet denkbaar
zonder Gorbatsjov en die in Zuid-Afrika niet zonder De Klerk en Mandela.
Maakbaarheid en kwetsbaarheid liggen echter steeds dicht bij elkaar. De
veranderingen in de Sowjet-Unie, hoezeer die ook door ons werden
toegejuicht, tonen aan, dat processen die slechts door enkelen worden
gedragen gevaar lopen op onvoorspelbare wijze te escaleren en dat die
daardoor in chaos kunnen eindigen.
Wat betekent dit nu? Naar mijn mening betekent het, dat mensen in de
toekomst wel zaken kunnen bepalen en vorm kunnen geven aan maatschappelijke
ontwikkelingen. Het houdt ook in, dat over het algemeen geleidelijke
ontwikkelingen zoals die zich afspelen in een democratie de maatschappij
voor veel onheil behoeden. De maatschappij is maakbaar als men dat echt wil
en als men de doelen voldoende dichtbij kiest. Wij hebben als Raad en als
fracties, maar ook als persoon een eigen verantwoordelijkheid; een
verantwoordelijkheid die wij in een democratie gezamenlijk willen dragen,
maar die onze eigen verantwoordelijkheid niet doet verdwijnen.
In deze context vinden wij de inleiding van de missive onvoldoende
strijdbaar. Van concrete veranderingsvoorstellen zien wij in de missive te
weinig terug.
Sociale vernieuwing, die een samenbindend element in het aangekondigde
beleid had kunnen en moeten zijn, wordt slechts sporadisch genoemd. Graag
hadden wij een enthousiasmerende visie gezien om samen met de stad te
werken aan de leefbaarheid van de wijken en verbetering van de positie van
bewoners in achterstandssituaties.
Ik wil nu eerst iets zeggen over de uitgangspunten van het beleid voor
het komende jaar. In de missive wordt naar ons oordeel terecht opgemerkt,
dat wij kiezen voor een stad waar arm en rijk, jong en oud, autochtoon en
allochtoon, gezinnen en alleenstaanden met elkaar kunnen wonen. Er wordt
echter ook gesteld, dat deze visie is gebaseerd op het vertrouwen, dat
Amsterdammers de voorkeur geven aan diversiteit boven uniformiteit in de
wijk. Dit vertrouwen is volgens ons helaas te gemakkelijk. Wat nu nog de
multiculturele bevolking van Amsterdam is moet uiteindelijk een
multiculturele samenleving worden. De verhouding tussen de verschillende
groeperingen in de stad is gecompliceerd van aard en vereist inspanning en
een actief beleid van de overheid. Met het uitspreken van vertrouwen in de
toekomst zijn wij er niet. Amsterdam telt circa 370.000 huishoudens. En
op drie ervan heeft een inkomen op bijstandsniveau of dicht erboven. In
Nederland als geheel is die verhouding ongeveer 1 : 5. Wat de
inkomenssituatie in Amsterdam betreft is het verder van belang te
onderkennen dat voor mensen rond het bijstandsniveau circa 80% bestaat uit
alleenstaanden en eenoudergezinnen. De meeste alleenstaanden zijn vrouwen
en ouder dan 50 jaar. Het is dus volstrekt terecht, dat hiermee van de kant
van onze fractie bij de vaststelling van tarieven en belastingen rekening
wordt gehouden.
Waarom wordt, nu wij het toch over arm en rijk hebben, niet een
inspanning aangekondigd om zeer actief de daklozen van de straat te
krijgen? Wie in Amsterdam om zich heen kijkt, weet dat dit een steeds
belangrijker probleem wordt. In het desbetreffende onderdeel van de
begroting worden in dezen enige bedragen genoemd. Het College stelt voor,
de aangekondigde korting van 800.000 op de rijksuitkering voor dak- en
thuislozen uit de begroting op te vangen. Wij steunen deze inzet van het
College. Het College legt tevens verantwoording af over de herschikking van
3 miljoen gulden. Wat betekenen deze bedragen voor de daklozen in onze
stad? In hoeverre is er goed overleg met de verschillende gemeentelijke
diensten in de stad, zoals de Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting? Soms
bekruipt mij het gevoel Ä het blijkt ook uit concrete gevallen Ä dat
men deze groep niet als urgent ziet, maar alleen als lastig. Wij vinden dan
ook, dat er voor deze groep zwervers en daklozen een plan moet komen,
onderbouwd door cijfers, om samen te bepalen hoeveel inspanning en geld wij
willen besteden om het aantal volgend jaar aanzienlijk te beperken. De
huidige problemen met daklozen zijn onaanvaardbaar. Ik zal een voorstel ter
zake aan de Raad voorleggen.
De economie heeft het in het afgelopen jaar goed gedaan, mede door de
investeringen die in het voormalige Oost-Duitsland zijn gedaan. De
verwachtingen voor het komende jaar zijn echter minder voorspoedig. Wij
maken ons daarover zorgen, want wij zijn met het College van mening, dat
economische groei geen doel op zich is, maar een middel om meer welvaart en
welzijn te creren. Waar de tegenstelling tussen arm en rijk wordt
opgeroepen is uiteraard nog steeds een van de meest schrijnende problemen
dat van de werkloosheid. De inspanningen zijn er wel degelijk, maar het
resultaat om de cijfers naar beneden te krijgen is nog gering. Wij moeten
constateren, dat wij nog steeds rond de 70.000 werklozen zitten; om precies
te zijn zijn het er nu 66.000. Welke inspanningen worden in dezen door
Amsterdam verricht? Het College spreekt het bedrijfsleven aan en zegt, dat
dit oog moet hebben voor de brede maatschappelijke context van de
werkgelegenheid, in het bijzonder waar het de participatie van de
allochtonen in het arbeidsproces betreft. Het is juist, de werkgevers op
hun verantwoordelijkheid aan te spreken, maar het College moet niet voor
zijn eigen verantwoordelijkheid weglopen. Werkloosheidsbestrijding is
immers ook een belangrijk onderdeel van sociale vernieuwing. Wij rekenen er
dan ook op, dat het gemeentebestuur in het verband van het Regionaal Bureau
voor de Arbeidsvoorziening (RBA) een actieve rol vervult. Als men de
huidige beleidsplannen van het RBA ziet, kan men vaststellen, dat die er
goed uitzien. Volgend jaar zullen wij voor het eerst de inspanningen kunnen
evalueren.
Het initiatief Amsterdam Kompakt, waarbij relaties worden gelegd tussen
scholen in het lager beroepsonderwijs en bedrijven om leerlingen te
adopteren, beschouwen wij als positief. Het College zal zich ook in dezen
verantwoordelijk moeten blijven voelen.
De banenpools vormen een van de nieuwe instrumenten van de sociale
vernieuwing om mensen te laten participeren en weer aan het werk te helpen.
Wij verwachten ervan, dat mensen werkervaring opdoen en kunnen doorstromen.
In Amsterdam zijn 850 plaatsen bezet. Denkt het College zijn doelstellingen
nog te kunnen halen of overweegt het bij voorbeeld een aanvulling op de
inkomsten, om de banen aantrekkelijker te maken?
Voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid verwachten wij veel van
hetJeugdwerkgarantieplan. De wederzijdse verplichting in dat plan heeft onze
instemming. De gemeente dient een baan aan te bieden en de jonge werkloze
heeft de plicht de baan aan te nemen op straffe van korting. Wij verwachten
dat de werkgevers gaan meedoen. Wij zullen graag vernemen, om welke
aantallen het gaat.
Het lijkt ons slecht, op arbeidshulpverlening aan vrouwen te bezuinigen.
Juist deze organisatie geeft veel aandacht aan allochtone vrouwen en het
lijkt onverstandig om, waar het RBA nog zo in de kinderschoenen staat, dit
nu reeds te schrappen. Wij zijn het er overigens wel mee eens, dat het
daar, gezien de systematiek, in de toekomst thuishoort.
Veel van de directe aandacht voor jongeren gaat via het onderwijs en het
sociaal-cultureel werk. Dat valt nu onder de stadsdelen. Ook de ouderenzorg
is veelal gedecentraliseerd. Toch trekt het College voor de
woonzorggarantie voor ouderen een bedrag van 500.000 uit. Gezien de
grote
behoefte hieraan, met name onder 75-plussers Ä dat zijn er ongeveer 30.000
Ä steunen wij dit van harte.
Snelle veranderingen in de bevolkingssamenstelling van wijken kan leiden
tot onbegrip voor elkaar. Deze veranderingen vallen vaak, bij voorbeeld in
de westelijke tuinsteden, samen met leeftijdsverschillen. Jonge gezinnen
zijn in het algemeen van allochtone afkomst, hetgeen aanleiding geeft tot
spanningen in de dagelijkse omgang. Deze worden versterkt door het toenemen
van de maatschappelijke achterstanden in de wijken. Het lijkt mij
belangrijk, de Dienst Herhuisvesting te vragen, een model uit te werken
waarmee 60-plussers bewust kunnen kiezen om bij elkaar te wonen, bij
voorbeeld in n portiek, op n trap, of naast elkaar. Zo
kan men elkaar steunen, desgewenst met enige professionele hulp.
Naast arm-rijk en jong-oud noemt het College de tegenstelling
autochtoon-allochtoon. Zowel binnen de groep van de autochtonen als binnen
de verschillende groepen allochtonen zijn de individuele verschillen groot.
Uit onderzoek blijkt, dat het opleidingsniveau het meest bepalend is voor
ieders toekomst, kansen en
mogelijkheden. Jan Rath geeft in zijn promotie-onderzoek "Minoriseren van
minderheden" als neo-marxist aan, dat niets belangrijker is dan de
financile positie en de daarmee samenhangende status. Er zijn echter
tussen de groep allochtonen en de groep autochtonen opvallende verschillen
in kansen, als wij kijken naar schoolresultaten, schooluitval,
werkloosheid, gemiddeld inkomen ( 500 per maand minder), soort woning en
criminaliteit. Ook in Amsterdam maken allochtonen van alle belangrijke
voorzieningen in mindere mate gebruik, dit ondanks een aantal onmiskenbaar
goede aanzetten van de kant van stadsdelen. Het is gewenst een goed,
individueel gericht nieuwkomersbeleid te voeren; persoonlijke aandacht is
hierbij essentieel. Het leren van de Nederlandse taal, de orintatie op de
Nederlandse samenleving en orintatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn
absolute voorwaarden om de nieuwkomers onder de etnische minderheden een
kans te geven op volwaardige participatie.
Het College noemt de komst van nieuwe migranten uit Oost-Europa: op de
vlucht voor de uitzichtloze economie en het verpeste milieu in hun land.
Het wordt gesteld alsof het een natuurverschijnsel betreft. Daarmee ben ik
het niet eens. Wij zullen wel degelijk een standpunt over deze kwestie
moeten en kunnen innemen. Onze standpunten bepalen immers de toekomst. Zelf
heb ik het gevoel, dat wij nogal voorzichtig moeten zijn met nieuwe stromen
immigranten, zeker uit gebieden waar de politieke situatie daarvoor geen
aanleiding geeft. Oost-Europa heeft zich ontdaan van onvrijheid, dictatuur
en willekeur. Politieke vluchtelingen zijn onwaarschijnlijk en voor
economische vluchtelingen zijn regels opgesteld. De vertegenwoordiger van
het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties in
Brussel zei in NRC/Handelsblad van 30 november jl. nadrukkelijk:
"Belachelijk als Polen nog politiek asiel aanvragen." Wij zullen
echter wel
moeten investeren, zowel Amsterdam als Nederland, in de economische
ontwikkelingen in Oost-Europa.
In het begin van mijn betoog ben ik ingegaan op het uitgangspunt van het
College waarbij het vertrouwen uitspreekt, dat Amsterdammers als puntje bij
paaltje komt de voorkeur geven aan diversiteit boven uniformiteit in de
wijk. Ik zet daar vraagtekens bij. De oude bewoners van de 19de-eeuwse
wijken en de tuinsteden delen dat gevoel in het algemeen niet. Dat gevoel
hoeft overigens niet tegen een bepaalde groep te gaan; het gaat meer om het
niet meer herkennen van de eigen wijk, om veranderingen waarmee men het
niet eens is en de onbekende gewoonten en gebruiken. Wij vinden
initiatieven zoals die in het stadsdeel Slotervaart/Overtoomseveld, waar
portiekgesprekken worden gehouden, daarom ook zeer belangrijk.
In 1991 bestaat de Amsterdamse bevolking voor 23% uit etnische
minderheden. Naar verwachting zal dit percentage groeien naar 31% in het
jaar 2000. Dit betekent, dat in de jongere bevolkingsgroepen meer dan 50%
uit allochtonen bestaat en dat in diverse stadsdelen de allochtonen de
meerderheid zullen vormen. Het gaat hierbij dus om grote aantallen. Meer en
meer wordt van de kant van de autochtone bewoners in de 19de-eeuwse wijken
en de tuinsteden geklaagd, dat de politiek voor hen niets doet. Ik ben van
mening, dat wij fundamenteel stelling moeten nemen tegen dit misverstand.
Volgens waarnemers in Belgi zou dit ook een van de belangrijkste oorzaken
zijn van de grote verkiezingsnederlaag van de traditionele partijen en de
winst van het Vlaams Blok. Als er iets is wat juist ook voor deze groep
Amsterdammers opkomt is dat de politiek. Dat was in het verleden zo en dat
is nog steeds zo. Of denkt men dat het beter zou gaan zonder de politiek,
zonder overheidssteun, en dat men zich wel redt zonder subsidie voor sociale
woningbouw, openbaar onderwijs en beheer van de openbare ruimte? Wij
ontmoeten hier vaak oude en nieuwe Amsterdammers, vaak met uiteenlopende
belangen, die het beide van de politiek moeten hebben; beide hebben recht
op onze steun. Ik vind, dat wij in Amsterdam trots mogen zijn op de
resultaten van een jarenlang sociaal-democratisch stadsbestuur. Wanneer de
politieke partijen opkomen voor gewone mensen Ä dat doen wij in Nederland
heel behoorlijk Ä moeten wij dat ook uitdragen. Als wij voor deze mensen
opkomen, komen zij ook wel weer op; ik doel dan op de stembus.
De gemeentelijke overheid zal zowel naar de autochtone als naar de
allochtone haar keuzen duidelijk moeten maken. Dat houdt voor mij meer in
dan de rechten/plichtendiscussie. Het zou de gemeentelijke overheid moeten
zijn, die zo duidelijk is, dat niemand meer kan zeggen: wat doen ze nu voor
mij? Het betekent voor de Raad dat men ook moeilijke vragen moet durven
beantwoorden. Dat is bij voorbeeld de vraag: zijn wij nu voor spreiding en,
zo ja, op welke manier? Is er, zoals wel eens wordt gezegd, een omslagpunt
in de wijken? Het is juist, dat van de kant van de landelijke politiek
wordt gezegd, dat er een discussie rond het allochtonenbeleid moet komen.
Dat klemt te meer daar onlangs is aangetoond, dat het beleid zijn doel
nogal voorbijschiet.
De laatste jaren heeft de fractie van de PvdA, zowel in de algemene
beschouwingen als in het werkplan, aandacht geschonken aan het feit dat in
de beleving van de burger een leefbare stad sterk afhankelijk is van het
gevoel van veiligheid. Vanuit het uitgangspunt dat het normbesef van de
burger moet worden gestimuleerd staan wij achter de stadswacht, de
conducteur op lijn 4 en hebben wij verkeersdrempels in de stad aangebracht.
De Politie heeft in ieder geval begrepen, dat zij, als er echt iets aan de
hand is, een projectteam moet starten en daarvoor ook voldoende mensen moet
vrijmaken. De Politie heeft teams ingesteld om bankroven, zakkenrollerij
enz. te bestrijden. Deze aanpak blijkt te werken. Wat is daarbij
belangrijk? In de eerste plaats gebeurt er iets en in de tweede plaats
merken en horen Amsterdammers ook dat er iets gebeurt en dat er maatregelen
worden genomen om werkelijk iets te doen. Deze instelling hebben wij bij
het College gemist ten aanzien van het Gemeentevervoerbedrijf. Er zijn
regelmatig incidenten geweest op lijn 13. Waarom is geen project gestart
met permanente aandacht van controleurs, geholpen door het
ondersteuningsteam? Die hebben wij niet voor iets uitgerust met handboeien
en de lange wapenstok. Er moet actie worden ondernomen. Veel mensen knippen
kranteberichten over incidenten uit om die ons te laten lezen. Het gevoel
daarachter is dat het allemaal maar kan en dat moeten wij niet accepteren.
Het is ook geen onoplosbaar probleem. Ik dring dan ook aan op een meer
assertieve houding van het College in dezen. De verwijzing naar het feit
dat er over enkele maanden een conducteur op lijn 13 zal komen is
onvoldoende. Wij zouden het aantal tramlijnen met conducteurs graag zien
uitgebreid. Dit dient samen te gaan met de duidelijke keuze om de
onveiligheid op bepaalde lijnen te bestrijden. Bij onze financile
beschouwingen zal dit punt nader worden uitgewerkt.
Een ander probleem bij het Gemeentevervoerbedrijf is dat van het
zwartrijden. Het lijkt ons niet meer houdbaar, dat mensen niet met papieren
zouden moeten bewijzen wie zij zijn. Het lijkt ons essentieel voor het
rechtsgevoel dat degenen die niet betalen, verplicht worden hun echte naam
op te geven. Als nu wordt gezegd: de PvdA is voor legitimatieplicht, kan ik
zeggen: inderdaad, in die vorm dat als men geen kaartje heeft, men moet
kunnen bewijzen de juiste naam opgegeven te hebben. Dit lijkt ons overigens
prettiger dan naam en adres te moeten spellen ten
overstaan van de hele tram, terwijl die ook nog het gevoel heeft dat hier
theater wordt opgevoerd. Het is mijn indruk, dat de hele tram zich geneert
om hiervan getuige te zijn.
In het hoofdstuk Openbare Orde en Veiligheid wordt terecht het belang
aangegeven van criminaliteitspreventie. Er moeten maatregelen worden
genomen om te voorkomen, dat daders na het uitzitten van hun straf weer in
de oude leefomstandigheden terechtkomen, met een zeer grote kans op
recidive. De Politie heeft hierover meegedacht en is met het voorstel
gekomen, jeugdige delinquenten de keuze te geven tussen gevangenisstraf en
het volgen van een vakopleiding met een garantie van een arbeidsplaats. Wij
vinden, dat deze plannen een serieuze kans verdienen en verwachten spoedig
concrete stappen van het College. Die worden al aangekondigd, maar er wordt
niets gemeld over een termijn.
Er zijn langzamerhand veel gemeentelijke diensten met opsporingstaken,
zoals de parkeerwacht, de reinigingscontroleur en verder de eventuele
introductie van de politie-assistent. Dit lijkt te vragen om allerlei
afstemmingsproblemen. De burgemeester heeft hierover inmiddels al weer lang
geleden een notitie toegezegd. Wij wachten daar met smart op. De vraag is:
hoe zullen deze functionarissen in de toekomst samenwerken?
Ik kom nu aan het onderwerp van bestuurlijke vernieuwing en de
verhoudingen in de Raad. Bestuurlijke vernieuwing stond bij het aantreden
van de Gemeenteraad hoog in het vaandel. Wij wilden een nieuwe verhouding
tussen het College en de Raad en tussen het gemeentebestuur en de stad. Er
is in de werkwijze al veel veranderd. Zo zijn raadsleden voorzitters van de
commissies van advies en bijstand en wordt de begrotingsbehandeling
essentieel gewijzigd. Ik constateer echter, dat er meer is veranderd. Was
het College vroeger moeilijker van zijn koers af te brengen dan een tram,
nu is bijna het tegengestelde het geval. Het lijkt nu soms meer op "roept
u
maar". Raadsleden zijn ook veranderd en bijten zich meer dan vroeger vast
in hun eigen standpunt. Zowel de invloed van de fracties als die van het
College lijkt geringer. Raadsleden laten zich minder van de wijs brengen of
wijsmaken door het College. Dit loopt overigens volgens mij door alle
fracties heen. Soms kan ik mij zeer verbazen over wat er gebeurt;
ongelooflijk: lam of leeuw? Allemaal leeuwen. Al te veel leeuwen kunnen
echter op een gegeven ogenblik vreemd genoeg de indruk wekken van een
kruiwagen met kikkers. Sommige wethouders hebben zich overigens zo bij de
veranderde machtsverhoudingen tussen Raad en College neergelegd, dat zij de
eigen standpunten nauwelijks verdedigen, of met te weinig hartstocht, of
met te weinig woorden of met te weinig inhoud. Binnen de akkoordpartijen
of, beter gezegd, binnen ons overleg, zie ik weinig inzet om er gezamenlijk
uit te komen. Wij informeren elkaar en de stemming is goed, maar ik zou
geen voorbeelden kunnen noemen van onderhandelingsresultaten. Zijn wij het
niet eens over kinderopvang? Akkoord, stemmen in de Raad. En passant valt
tijdens de discussie nog even de term "onbehoorlijk bestuur" door een
collegepartij, maar een kniesoor die daarop let. De Voorzitter van de Raad
was toch al even uit zijn humeur, dus interrumperen mocht niet meer. Zijn
wij het over het Olympisch Stadion niet eens? Akkoord, stemmen in de Raad.
Zijn wij het over de tweede Coentunnel niet eens? Akkoord, stemmen in de
Raad. Zijn wij het over de Larmagtoren niet eens? Enz. enz. Ik zou zo nog
even kunnen doorgaan.
Een punt waarover wij het inhoudelijk wel eens waren, het streven naar
directe verkiezingen voor het Regionaal Overleg Amsterdam (ROA), liep ook
nog bijna
fout, maar na uitvoerig overleg en schorsingen is het toen uiteindelijk
toch gelukt om met een gezamenlijke uitspraak te komen.
(Mevr. TANJA: Wat vindt u nu van deze ontwikkeling?)
Ik geef nu een schildering. Ik ben vervolgens benieuwd naar de
schildering die u wilt geven en wij moeten dan samen kijken hoe het College
werkt, hoe het programakkoord werkt en hoe wij moeten doorgaan. In hoeverre
hebben wij banden met het College en met elkaar? Vinden wij het goed, het
hier in de Raad uit te vechten of niet?
(Mevr. TANJA: Vindt u het goed om het in de Raad uit te vechten?)
Voor sommige van de voorbeelden geldt, dat niet de optimale weg is
gekozen. Het gaat nogal eens slordig en ook is niet altijd duidelijk
waarover wij precies van mening verschillen. Kortom, het kan allemaal
duidelijker, zeker als wij graag willen dat er meer mensen luisteren.
(Mevr. TANJA: Vindt u dan, dat de zaak dichtgespijkerd moet worden in
het akkoordpartijenoverleg?)
Het is een goede truc Ä men leert die bij iedere cursus
discussietechniek Ä om eerst mijn standpunt om te vormen tot iets anders
en
dan te vragen of ik het daarmee eens ben. Hoewel ik niet terug wil naar de
oude verhoudingen meen ik niettemin dat de wijze waarop het nu gaat zou
kunnen worden verbeterd. Wij moeten daarover nog eens heel goed nadenken.
Overigens lijken de woordvoerders in hun onderling overleg soms eerder
tot overeenstemming te komen. Ook het CDA doet hierin, ondanks het feit dat
het oppositiepartij is, volwaardig mee.
Bij de installatie van de nieuwe Gemeenteraad is afgesproken, dat wij
aandacht zouden geven aan de relatie tussen burger en bestuur. Een van de
manieren om dit te doen is invoering van het referendum. Volgens recent
onderzoek is 64% van de bevolking daar voor. Wij moeten er dus zorgvuldig
mee omgaan en zijn aan onszelf verplicht, deze proef te laten slagen.
Ik kom nu tot een Ä voorzichtige Ä conclusie. De missive,
geschreven onder verantwoordelijkheid van het College, straalt een meer dan
genuanceerde voorzichtigheid uit. Is dit een direct gevolg van de
veranderde machtsverhoudingen in de Raad? Durft het College niet met echt
duidelijke standpunten te komen omdat men het toch in de Raad vreest te
verliezen? Of verkeert het College in een dermate hachelijk evenwicht dat
daarom voorzichtigheid is geboden? De maatschappij is maakbaar. Wij hebben
veel te doen en uit te leggen. Een afwachtende houding past daarbij niet.
Ik meen, dat veel gewonnen zal zijn wanneer het College zich meer bewust
is van de sturing die door het ambtelijk-politiek bedrijf en de stad worden
verwacht en dat de collegepartijen meer en vroeger duidelijkheid moeten
geven over de steun die in de Raad te krijgen is. De moeilijke politieke
beslissingen worden tegenwoordig immers in de Raad genomen. Wij moeten nog
eens samen praten over de zware procedure.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Kunt u zich voorstellen, dat mijn fractie
toch vaak het gevoel heeft, dat raadsvergaderingen in belangrijke
mate een onderonsje zijn van de collegepartijen? Ik noem als
voorbeeld de discussie over een deelraad in de binnenstad.)
Die is gevoerd in een openbare vergadering en daarbij was iedereen van
harte welkom.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik was niet uitgenodigd om aan dat gesprek
deel te nemen.)
Wij hebben in ieder geval een uitnodiging naar de pers gestuurd en ik
heb aan het begin van de openbare discussie mijn verontschuldigingen
aangeboden voor het feit dat de fracties van het CDA en GrAs niet
persoonlijk waren uitgenodigd. Gelukkig heeft het CDA kennelijk de kanalen
om zo'n uitnodiging op te pakken; die fractie was aanwezig, maar u
inderdaad niet.
Wat ons betreft begint op een aantal van de terreinen die ik heb
aangegeven de tijd te dringen. Wij hopen, dat op deze punten de
begrotingsbehandeling meer duidelijkheid zal verschaffen
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
12ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid mevr. De
Waart-Bakker
inzake een structurele uitbreiding van de zorg voor dak- en thuislozen
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1072, blz. 3268).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Op mijn tafel ligt al een
aantal weken het kort geleden in het Nederlands verschenen boek van Donald
Olsen "De stad als kunstwerk". Olsen beschrijft daarin, hoe drie
steden van deze eeuw, Londen, Parijs en Wenen, voortkwamen uit de paradoxale
combinaties in de vorige eeuw van groei en constructie, van expressie en
maakwerk, van inspiratie en planning. Hij vindt dat men zulke steden moet
benaderen als objecten die zorgvuldig gekoesterd en begrepen dienen te
worden, zoals men dat met een kunstwerk doet.
Is er veel verschil in de geschiedenis van deze drie steden Ä
inhoudelijk en in de gemaakte keuzen is er onderling verschil Ä in
deontwikkelingen en aanpak zit er overeenkomst met Amsterdam. Is er veel
verschil met wat in de 19de eeuw aan de orde was en nu? Hoe zou de Olsen
van de 21ste eeuw de stad Amsterdam als kunstwerk beoordelen, de stad
waarvan wij nu het bestuur vormen? Hoe zullen wij in dat verhaal voorkomen?
Als de kunstenaar of als de kunsthandelaar, de mecenas, de verzamelaar, de
conservator of de eigenaar van dat kunstwerk? Het hangt ervan af, welke rol
wij nu op ons willen nemen als bestuur, of men later zal kunnen zeggen:
Amsterdam, gegroeid, gemaakt, maar duidelijk liefgehad.
Ik wil in mijn beschouwingen Amsterdam bekijken in zijn verschillende
verschijningsvormen vanuit de gezichtshoek van Olsen. Daarbij wil ik
proberen te anticiperen op een over langere tijd, achteraf te verwachten
beoordeling van het resultaat van onze bemoeienis nu: ik spring vooruit om
terug te kunnen kijken. Zo wil ik de revue laten passeren:
- de stad Amsterdam als monument, - als huis, - als wijkplaats,
- als leefruimte, - als werkplaats, - als cultureel centrum,
- als oord van plezier, - als document.
Aansluitend wil ik de rol van ons, bestuurders, onder de loep nemen op
de kenmerken: - besturen op kwaliteit, - besturen op niveau,
- besturen in democratie.
Over "De stad als monument" merk ik op, dat D66 het als een
gunstige
ontwikkeling beschouwt, dat bij het begrip monumentaliteit het accent de
laatste tijd verschuift van afzonderlijke losse monumenten naar een
samenhang. Wij zien dit zowel op kleinere schaal als op grotere: de
inrichting van de Nieuwmarkt en het Damrak zijn er voorbeelden van, hoe het
karakter van zo'n plein of straat door een samenhangende aanpak aan
monumentale waarde wint, wat weer kan terugslaan op de afzonderlijke
gebouwen. Het Damrak kan alleen nog maar worden bedorven door afzonderlijke
particulieren, die hun eigen versieringen en aanhangsels willen toevoegen.
Eventuele (uit)bouwvergunningen moeten dan ook vooral worden bekeken vanuit
hun invloed op het geheel, niet vanuit het afzonderlijke gebouw. Voor het
daar mis gaat: is er overigens al een supervisor Max Euweplein?
Ook op grotere schaal verschuift echter de aandacht. De manier waarop
wij nu over de binnenstad praten als een monument als geheel is verheugend,
mits wij dat natuurlijk wel blijven doen en niet ineens op het ene
beleidsterrein gesoleerd kijken als naar een atlas waarop buiten de
scherp
getekende grenzen de wereld wit is, alsof wegen doodlopen op een getekende
grens en alsof er buiten de driehoek die aan de orde is de binnenstad zich
niet voortzet. D66 ziet wel wat in een beschermd stadsgezicht.
Ook de discussie over het verkeer in de binnenstad, de vraag naar de
flexibilisering van bestemmingsplannen in verband met de verhouding
wonen/werken, moet uitgaan van de samenhang. Het is het geheel dat de
waarde bepaalt en de afzonderlijke elementen moeten niet alleen in
zichzelf, maar ook aan het geheel worden getoetst. Dat grote kantoren en
bedrijven de binnenstad verlaten wil nog niet zeggen dat de binnenstad als
werkplaats verloren gaat. D66 is er voor nieuwe, ook kleinschalige functies
in de binnenstad te stimuleren. Dat hoeft niet ten koste te gaan van het
monumentale gezicht van de stad. De stad als monument zoals zij aan ons is
toevertrouwd is n ding, maar het monument dat wij na onze generatie
doorgeven aan de bestuurders in de volgende eeuw zal weer heel anders
moeten zijn. Onze eeuw is er dan aan toegevoegd. Zal het een verbetering
blijken, gedurfd maar zorgvuldig, waarin naast de eeuwen voor ons, ook de
onze prominent en monumentaal aanwezig is? Het is daarom van belang dat ook
bij de ontwikkeling van de nieuwe, grote locaties een samenhangend
stedebouwkundig concept ook vanuit de uiteindelijke gezamenlijke
"monumentaliteit" wordt beoordeeld. De plaats die het
welstandsregime, de
supervisor dan wel de stadsbouwmeester daarin krijgt is voor D66 daarom van
het grootste belang. De fractie van D66 is dan ook ver gevorderd in het
opstellen van een nota Stadsbouwmeester.
In dit verband is het volgens D66 noodzakelijk, nog eens opnieuw te
kijken naar de verhouding van de subsidies voor volkshuisvesting en
monumentenzorg. Een integrale aanpak van de "nieuwe Zeedijk",
namelijk de
Haarlemmerstraat, mag niet zolang wachten als de oude, de echte Zeedijk
heeft moeten doen. Op deze oude, echte Zeedijk, mogen wij overigens
inmiddels trots zijn. Al heeft het lang geduurd, hij is weer geheel in
beeld, zowel voor bedrijven als voor bewoners. Hij is een voorbeeld van
vernieuwend omgaan met oude structuren en beeldvormend voor onze "stad als
monument".
Ik kom nu toe aan "De stad als huis". Het inwoneraantal van
Amsterdam groeit, zoals wordt gememoreerd in de missive. Voor 2000 wordt een
inwoneraantal van 730.000 verwacht. Dat betekent een blijvende grote
behoefte aan woonruimte.
D66 is altijd een krachtig voorstander geweest van de "compacte
stad".
Alleen door een dergelijk beleid kan worden voorkomen dat het hele land
volgroeit met bebouwing en er steeds grotere stromen woon/werkverkeer
ontstaan. Daarom moet Nieuw Oost worden gebouwd en moet snel worden
beslist, voor welk plan gekozen wordt, IJ-stad of IJ-buiten. Ook wanneer
wij kiezen voor het concept IJ-stad, is het voor deze keuze van belang ons
te realiseren, dat er een grote behoefte is vanuit de marktsector. Daaraan
moet worden voldaan, maar tegelijkertijd heeft het bestuur de
verantwoordelijkheid te voorkomen, dat de stad wordt verdeeld. Wij willen
in Amsterdam n stedebouwkundige kwaliteit n menging van
bevolkingsgroepen
aan de ene kant, en wij willen dat de private sector investeert in
Amsterdam, de compacte stad, en niet de regio bederft door aan het principe
van de compact stad voorbij te gaan.
Wat gebeurt er overigens met de gelden die door de private investeerders
zijn gereserveerd om hun eigen leefomgeving en daarmee de stad te
verbeteren? Heeft de Nederlandse Bank nu eigenlijk al wat gedaan aan het
verfraaien van het Frederiksplein, zoals beloofd?
Dan moet echter in dit verband ook het rijk worden bekritiseerd, als het
de ontwikkeling van grote steden wil, maar er veel te weinig voor over
heeft via VINEX- en milieugelden of door decentralisatie. Wie kent nog het
rapport-Montijn? Waar is nu de grootste groei? Juist niet in de steden,
maar in de regio; dat is doodgewoon slecht voor het milieu.
Dat is ook de context waarin D66 zich bij de behandeling van het
structuurplan heeft sterk gemaakt voor Nieuw-Oost en is opgekomen voor de
groene restgebieden in de stad, de lobben. De inrichting van de stad als
huis: van onze beslissingen nu hangt het af of er ook de volgende eeuw in
Amsterdam te wonen is, voor allen die er een woon- of wijkplaats zoeken.
Vervolgens wil ik iets zeggen over "De stad als wijkplaats". De
stad als
huis is er, zoals wij zagen, voor alle bewoners. D66 is beducht voor de
ontwikkelingen van de laatste tijd, voor verkiezingsuitslagen als in
Oostenrijk waar de nieuw-rechtse, nationalistische bijna fascistische
groepering van Haider de grote winnaar in Wenen werd; in Belgi, met als
dieptepunt van de uitslag die van Antwerpen: het Vlaams Blok werd daar de
grootste. In Nederland geven de peilingen zulke cijfers niet aan; nog niet.
D66 beschouwt het als een directe uitdaging aan de politiek, aan de
partijen, dergelijke bewegingen in Amsterdam tegen te houden.
Aandacht voor de jeugd moet daarin een cruciale plaats krijgen, niet
alleen voor de allochtone jongeren, die in de Amsterdamse samenleving
kansen op gentegreerde ontplooiing moeten krijgen, maar voor alle
jongeren die zich op een bepaalde manier niet begrepen voelen in en door de
multiculturele samenleving van Amsterdam. Ik kom daarop later in mijn
beschouwing terug. De onvrede komt niet alleen van die kant. Er is een
grote kloof ontstaan tussen wat men van de overheid verwacht en wat die
overheid kan. De tijd, dat van overheidswege voor alles en iedereen, van de
wieg tot het graf, werd gezorgd, is voorbij. Natuurlijk blijft de overheid
verantwoordelijk voor wie het op eigen kracht in de samenleving niet redt,
maar de verhoudingen zijn wel veranderd: men moet weer voor zijn eigen
belangen opkomen en wil dat ook. Ook andere maatschappelijke groeperingen,
zoals het bedrijfsleven, moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Intussen
moet de overheid haar zaken op orde brengen door helder en efficint met
de bevolking om
te gaan en open en nuchter over de nieuwe situatie, de nieuwe
bevolkingssamenstelling, de nieuwe problemen die daarmee gepaard gaan te
spreken. In dit verband wil ik er vast op wijzen, dat volgens D66 alleen
maar sprake kan zijn van de stad als huis, als iedere bewoner, iedere
Amsterdammer, ongeacht herkomst, huidskleur, nationaliteit, taal of cultuur
er in vrede en onbedreigd kan wonen, dus als de stad ook voluit de
wijkplaats is.
"De stad als leefruimte". In vrede een eigen plek hebben is niet
genoeg. De stad moet niet alleen letterlijk onderdak bieden, zij moet ook
leefruimte, ontplooiingsruimte bieden. Zolang mensen nog in een sociale
achterstand gevangen blijven, schiet die ruimte te kort. Voor ouderen
schiet die ruimte te kort, als zij niet meer naar buiten durven omdat zij
zich niet veilig voelen op straat, in de tram; als speciale thuiszorg niet
wordt gegeven, terwijl zij voor verzorging of verpleging niet in aanmerking
komen. Voor veel jongeren schiet de ontplooiingsruimte te kort, als zij om
welke reden dan ook zijn uitgevallen uit het onderwijs en niets anders
weten te doen dan vercriminaliserend rondzwerven door de stad, zonder dat
er een kans is dat zij worden gecorrigeerd of opgevangen. Als wij het over
groepen allochtone jongeren hebben, wil ik uitdrukkelijk stellen, dat niet
hun herkomst, maar het uitblijven van oplossingen in onze samenleving de
oorzaak is van ervaren overlast.
Het kan niet zo zijn, dat wij zwichten voor het geweld op straat of in
de tram. Dat wij voor een primaire taak als de veiligheid en bescherming
van de burger bedragjes bijeen moeten sprokkelen. Dat wij voor primaire
taken geen mensen mogen of kunnen aanstellen, terwijl wij voor additionele
taken via de sociale vernieuwing wel honderden banen kunnen toewijzen in de
banenpools. Daarom is D66 van plan, het hele systeem van de sociale
vernieuwing opnieuw aan de orde te stellen. Het ging om het in de breedte
opheffen van achterstanden op het gebied van arbeid, scholing en
maatschappelijke deelname. Werk aan de winkel dus, of: de stad als
werkplaats (ik kom daarop in de volgende paragraaf), maar ook werk aan de
maatschappij en de samenleving. De overheid gaat daar niet alleen over. Bij
de afschaffing van bestaande belemmeringen is het helaas al te vaak niet de
overheid die moeilijk doet, maar zijn het de sociale partners die bang zijn
bestaande regels los te laten. Overigens speelt de organisatie van de
sociale vernieuwing ons ook behoorlijk parten. Zoals het nu gaat met onze
eigen bureaucratisering en regulering krijgen wij voor de binnenstad niet
eens het budget besteed. Misschien moeten wij wel gewoon activiteiten en
geld van de sociale vernieuwing toevoegen aan een of twee elementaire taken
van de stad, waarvan de normale budgetten niet toereikend zijn in plaats
van het te versnipperen over al die miniatuuractiviteiten. Ik noem bij
voorbeeld onderhoud van trottoirs, betaalde fietsenstallingen, de
conducteur op de tram of graffitibestrijding.
Misschien moeten wij n speerpunt kiezen; sociale veiligheid op
straat
bij voorbeeld, of jeugd en jongeren. In beide gevallen kan het geld, dat nu
naar de overheadkosten van het projectbureau gaat dan ook aan de sociale
vernieuwing zelf worden besteed.
Een huis, een woonplaats, ieder zijn eigen plek. Dat is de basis, maar
het is niet genoeg. Ook ruimte voor samen-leven, in elkaars cultuur delen
en sociale participatie en plezier ontlenen aan de leefomgeving, maakt iets
van de stad tot leefruimte.
Ik kom nu toe aan "De stad als werkplaats". Vele tienduizenden
mensen
werken in Amsterdam, maar wonen er niet. In de binnenstad overtreft het
aantal werkers het aantal inwoners zelfs. Tegelijkertijd hebben veel
inwoners van de stad geen betaald werk en is voor zeer velen Ä gemiddeld
een van de hoogste percentages van het land Ä de kans in de toekomst op
werk vr ijwel afwezig, omdat hun
achterstand bij de eisen die worden gesteld te groot is. D66 heeft daarom
zowel bij het minderhedenbeleid als bij de sociale vernieuwing een krachtig
accent gelegd bij de scholingsactiviteiten en de individuele
trajectbegeleiding daarin. Toch doen zich ook hier weerbarstige mechanismen
voor. Over CAO's worden landelijk brede afspraken gemaakt, maar bij het
nakomen ervan schiet het bedrijfsleven vaak schromelijk te kort. Hebben de
centrale werkgeversorganisaties wel enige invloed op hun leden? Wie houdt
hen eraan? D66 moet vaststellen, dat bij veel activiteiten als positieve
actie, scholing binnen bedrijven enz. het bedrijfsleven zijn
verantwoordelijkheid niet voluit neemt. Wanneer lezen wij daarop kritiek
van de zijde van de Kamer van Koophandel? Op drie punten heb ik in dit
kader kritiek gehad op de rol van het bedrijfsleven. Wij vinden, dat het
College de sociale partners op hun verantwoordelijkheden moet wijzen. Wij
verwachten mededelingen van het College over wat dat oplevert.
Ook in de nieuwe organisatie van de Regionale Bureaus voor de
Arbeidsvoorziening (RBA's) hebben de gemeenten stem gekregen, maar geen
overmacht. Wij blijven zo afhankelijk van het beleid zoals dat door het
tripartite bestuur wordt vastgesteld: invloed, geen overmacht. Het
jaarprogram van het RBA heeft niet alle, wel veel elementen opgenomen die
door het gemeentebestuur van Amsterdam tot speerpunt van beleid waren
gekozen. Voor een organisatie als BaanVak was daarin geen plaats meer. D66
zal in deze omstandigheid nauwlettend in het oog houden of voor onderdelen
als de Batjang voldoende inspanning wordt geleverd, blijvend voor instroom
en afname van scholingsplaatsen te zorgen.
Wat natuurlijk ten aanzien van de stad als werkplaats blijft verbazen is
het wonderlijke presenteren van tegengestelde visies op de ontwikkeling van
de verschillende locaties tussen de wethouder voor Economische Zaken en de
wethouder voor Ruimtelijke Ordening. Hopelijk levert het onderzoek naar de
zuid-as, gecombineerd met het ondernemingsplan van de IJ-mij, gegevens op
die heldere keuzen toestaan ten aanzien van de mogelijkheden en de fasering
van de verschillende locaties. Met het laatste is tevens aangegeven dat het
komende jaar niet alleen voor de IJ-mij een studiejaar is. Eigenlijk is het
een gotspe: het magische jaar 1992 waar heel Europa klaar voor moest zijn,
is in Amsterdam een studiejaar. Wij studeren echter tenminste samen:
gemeentebestuur en particuliere partners. Beide investeren in de toekomst
van de stad, in werk, in versterking van de economie, waarbij zowel de
bestaande als de te ontwikkelen bedrijvigheid zal winnen. Het bedrijfsleven
is genteresseerd. Men ziet winst, brood, in de stad Amsterdam als
werkplaats.
"De stad als cultureel centrum". Amsterdam is als internationale
kunstenstad interessant voor bewoners en bezoekers uit de hele wereld.
Interessant ook in economisch opzicht. Het is het totaal, de
bijeengebrachte kwaliteit van dat cultureel centrum, dat die aandacht
verdient en krijgt. Voor de rest van de wereld is er geen twijfel aan:
Amsterdam is een kunstwerk zoals het zich presenteert als n groot
cultureel centrum.
De adviesaanvraag over een Kunstenplan ligt bij de Amsterdamse
Kunstraad; een simpele mededeling, waarachter een ingewikkelde en
langdurige geschiedenis schuilgaat. D66 verwacht veel van het beleid, dat
erop gericht is vanuit een totaalvisie op de rol van de kunsten in de stad
om als cultureel centrum afzonderlijk beleid te ontwikkelen. Hoe belangrijk
wij dat vinden, blijkt uit het feit dat de paragraaf Kunst in deze
begroting niet voor het eerst duidelijk is ontzien; in verhouding tot
andere portefeuilles is dat al een aantal jaren gebeurd. Te lang is in
de kunstenwereld heen en weer geschoven op stoelen, waaronder anderen juist
bezig waren poten weg te zagen. Te lang is er, omdat er geen keuzen werden
gemaakt, met behoud van vrijwel alles van dat alles afgeschraapt, tot er
van een aantal activiteiten en voorzieningen zoveel af was, dat die net zo
goed konden worden opgeheven, omdat men zijn taak niet meer kon vervullen,
zijn doelstelling niet meer waar kon maken. Het wordt tijd nu maar eens wel
te kiezen, maar dan op basis van zo'n Kunstenplan, want de stad als
cultureel centrum, als kunstwerk in de meest letterlijke betekenis, moet
natuurlijk uitgaan van een totaal-concept.
"De stad als oord van plezier". Waar gaat men als Amsterdammer
uit?
Flaneren door de Kalverstraat en etalages kijken heeft geen zin: het is er
's avonds slecht verlicht en de etalages zitten achter stalen wanden; niet
alleen lelijk, maar men voelt zich niet op zijn gemak, onveilig. Een
wandelingetje langs het water? De De Ruijterkade is niet bepaald
aantrekkelijk, en bovendien, waar gaat hij naartoe? Een boottochtje over de
grachten? Misschien kan men de geveltoppen over de auto's heen hier en daar
nog zien. Een wandeling dan? Als men door de geparkeerde auto's, de
obstakels, omvergereden paaltjes enz. maar heen kan en tussen het "
voor-je-
voeten-uitkijken-voor-hondepoep" door nog tijd heeft naar boven en opzij
te kijken.
Naar het casino kan men tegenwoordig gaan. Of naar de Stadsschouwburg,
als die niet is vertrokken vanwege de mayonaise-cultuur, die weer aan dat
casino wordt verweten. Naar de kermis op de Dam? Moet die nu werkelijk
daar, en alleen maar vanwege de centen? Wij hebben geen bezwaar tegen
kermissen aan de voet van kerken; daar horen zij van oudsher, al sinds de
middeleeuwen. Welke stad ter wereld echter organiseert kermissen op de
stoep van haar Koninklijk Paleis?
Op het Damrak kan men nu flaneren, als de paaltjes niet worden vernield
om plaats voor auto's te maken, zoals op de Nieuwmarkt. Is het
incassobureau overigens al ingeschakeld voor de schadevergoeding voor die
hekken daar? Wat heeft de schadevergoeding voor de misdraging van die
snelle jongen van vorig jaar trouwens opgebracht? Als dat nog niet binnen
is, moeten wij voor dit nieuwe geval een andere incassobureau nemen.
Gelukkig hebben wij de Nieuwe Kerk, met die unieke programmering van
wisselende manifestaties voor soms een groter, soms een specialer publiek.
Het is bijna ongelooflijk, dat deze instelling zonder gemeentelijke
subsidie tot nu toe deze prestaties kon leveren. D66 is van mening, dat zij
ook niet in gevaar mag komen.
Wij hebben in 1992 wel geen Olympische Spelen en dus ook nog geen
multifunctioneel stadion, maar wij hebben een Rembrandt-tentoonstelling als
grote manifestatie van dit jaar. Het zijn dit soort manifestaties, die de
stad extra kleur geven, als oord van plezier.
Vervolgens enkele opmerkingen over "De stad als document". Aan de
stad leest men de geschiedenis; van binnen naar buiten, een geschiedenis van
opkomst, verval, herstel. Over de binnenstad heb ik het al gehad en ook
over de nog te ontwikkelen locaties. Direct om de binnenstad heen ligt de
19de-eeuwse gordel, bestuurd door de nieuwe stadsdeelraden. De
stadsvernieuwing is daar goed op gang gekomen. De rand daar weer omheen,
uit de jaren twintig, klopt echter al nadrukkelijk bij het fonds aan. Ook
kan men verwachten dat er in de (westelijke) tuinsteden en in Noord
rehabilitaties zullen moeten plaatsvinden. Het is de vraag of het optimisme
in het missive-hoofdstuk over het Stadsvernieuwingsfonds gerechtvaardigd
zal blijken.
Zoals gezegd: men leest de geschiedenis af aan de stad. Uit de gotiek en
de renaissance stammen de echte kathedralen als monumenten van hun tijd.
Uit de
gouden eeuw is er de grachtenstructuur met de vele stadspaleizen. Uit de
19de eeuw zijn er de kathedralen van die tijd: de grote stations en de
paleizen van cultuur, het Rijksmuseum. De kathedralen van de 20ste eeuw
zijn tot nu toe de grote verzamelgebouwen, de NMB en andere grote
bankgebouwen en de stopera's. Wat zullen de kathedralen worden van de 21ste
eeuw? De Larmagtorens en de landhoofden aan het IJ? Zullen het incidenten
worden of onderdelen van een doorlopend verhaal?
In ieder geval herkennen wij de stad als document weer in een aantal
oude namen, nu aan de stadsdelen gegeven: de Watergraafsmeer, Osdorp,
Zeeburg, Sloten; oude namen die, na een periode van overvleugeling door de
naam Amsterdam, weer een hoofdstuk van de geschiedenis schrijven.
"De stad als kunstwerk". In wiens handen ligt die? Al deze
elementen te
zamen vormen de stad als totaal-kunstwerk. In het begin van mijn bijdrage
citeerde ik Olsen. Men zou zijn beschrijving van het ontstaan van dat
resultaat zo kunnen typeren: een combinatie van groei en constructie, van
expressie en maakwerk, van inspiratie en planning. Daar zitten wij dan. In
veel rollen tegelijk: zowel kunstenaar als conservator, zowel ontwerper als
uitvoerder, zowel verzamelaar als kunsthandelaar. De Raad van Amsterdam, in
wiens handen dat kunstwerk, af en "nog-niet-af", voor een kleine tijd
is
toevertrouwd door de Amsterdammers. Zij zijn de "eigenaren", wij
niet. Wij
zijn er wel verantwoordelijk voor, hoe zorgvuldig wij ermee omgaan, met al
die aspecten van het kunstwerk Amsterdam.
Deze Raad staat aan het hoofd van dat alles; hij bestaat uit
volksvertegenwoordigers, die tegelijk bestuurders zijn. Hoe kijkt D66 aan
tegen onze wijze van vertegenwoordigen en van besturen?
Laten wij het bestuur eens toetsen op de drie punten die ik aankondigde:
besturen op kwaliteit, besturen op niveau en besturen in democratie.
De kwaliteit van het bestuur kan worden afgemeten aan de motivering van
besluiten, de helderheid van de dilemma's, de eenheid van besluit en
handhaving en de samenhang op hoofdlijnen. Op een groot aantal van deze
punten en in een groot aantal gevallen moeten wij constateren, dat de Raad
of sommige fracties in de Raad te kort schieten. D66 is verbijsterd wanneer
binnen enkele weken de fractie van de VVD een nota levert over
welstandsbeleid, waarin wordt aangedrongen op zorgvuldigheid in het omgaan
met adviezen en het aangeven van grote ingrijpende beleidswijzigingen, en
dwars door alle adviezen op dit gebied heen in noodtempo een incident met
verstrekkende gevolgen goedkeurt: de 215 meter hoge Larmagtoren.
(De heer BRUINS SLOT: Als dan diezelfde fractie zodra het advies van
prof. Derksen verschijnt uitroept "Zoveel onzin hebben wij nog nooit
bij elkaar gezien", hoe kan dan uw kritiek serieus worden genomen?)
Ik heb het over het schrijven van een nota en vervolgens binnen enkele
weken een bepaalde keuze maken. De fractie was in dezen niet de enige die
voor stemde, maar zij was wel de enige die vlak daarvoor de nota had
ingediend.
D66 heeft kritiek op fracties, die Ä misschien contre coeur, maar toch
Ä
met hun collegegenoten afspraken hebben gemaakt over het te voeren beleid
en vervolgens zo terughoudend zijn bij de uitvoering ervan, dat mislukking
zo niet veroorzaakt, dan toch bevorderd wordt. De wijze waarop de
presentatie van de deelraad binnenstad en de discussie daarover in de
commissie van advies en bijstand plaatsvond Ä het "eerst
bespreekbaar"
maken in de commissie door een aantal woordvoerders, zonder enige
onderbouwing (die kwam pas later) Ä was daar een voorbeeld van.
Hetzelfde kan, maar mag niet gebeuren bij het referendum. Ook wie er van
huis uit niet echt voor was, maar ermee heeft ingestemd, is
verantwoordelijk voor het doen slagen. Overigens geldt dat natuurlijk ook
niet alleen voor het bestuur, maar ook voor een verantwoordelijk
bedrijfsleven. Invloed uitoefenen op de uitslag door oorverdovende
stemadviezen, is vanzelfsprekend, maar het democratisch middel in
diskrediet brengen, of bij voorbaat weigeren uitspraken van de bevolking te
respecteren of zelfs proberen de bevolking door een proces dat middel af te
strijden, is dat niet. Hebben de Kamer van Koophandel, de Vereniging
Amsterdam City belang bij het falen van een democratisch middel?
Wie bij voorbaat per se zijn handen vrij wil houden ten aanzien van de
uitslag en daardoor de indruk wekt, dat het er wel weer niet toe zal doen
of men gaat stemmen of niet, neemt dat risico voor zijn rekening. D66 wil
zich graag verantwoordelijk voelen voor het referendum. Wij hebben dan ook
verklaard, dat wij de uitslag zonder meer zullen respecteren en er gevolg
aan geven. Wanneer andere partijen dat achteraf niet willen doen, hebben
zij het referendum laten mislukken, maar dan ook alleen door die houding.
Daarbij gaan wij er vooralsnog maar vanuit, dat door de serieuze aanpak en
behandeling door alle fracties de burgers worden gestimuleerd, van hun
stemrecht gebruik te maken. Daarom moet het voorgelegde dilemma ook zo
helder mogelijk zijn. Bij de kiezer moet niet het gevoel opkomen dat het
(zoals zij ons verwijten bij de gewone verkiezingen) toch allemaal
n pot nat is, maar twee potten nat.
(De heer BRUINS SLOT: Ik dring aan op antwoord op mijn interruptie.
Kunt u voorbeelden geven van collegeleden die het beleid traineren?
Dat zal ik in dit debat graag horen.)
Ik sprak van partijen en fracties en hun bijdragen aan de discussie over
het referendum. Ik herinner mij in dezen de discussie over het al dan niet
volgen van de vraagstelling van de onafhankelijke commissie en het al dan
niet volgen van de uitslag.
(De heer BRUINS SLOT: Volgens uw tekst wordt de uitvoering van het
programakkoord getraineerd)
Dat staat er niet. Ik begrijp niet wat u citeert.
(De heer BRUINS SLOT: Dan bent u kort van memorie.)
Ik neem aan, dat u reageert op iets wat ik in ieder geval zo niet heb
gezegd.
Toen wij besloten een proef te nemen met het middel van een referendum,
bedoelden wij een heel echt en volwassen referendum. De proef die wij nemen
kan alleen maar tot de juiste conclusies leiden, wanneer wij het te houden
referendum volstrekt serieus nemen.
Overigens hebben wij in deze beide voorbeelden, maar in nog veel meer,
kritiek op het CDA. Die fractie heeft zich zeer nadrukkelijk achter de
inhoud van het akkoord geschaard, om vervolgens (althans sommige leden van
die fractie doen dat) oppositie te voeren tegen vrijwel alles wat het
College voorstelt.
D66 heeft ook kritiek op de hele Raad, die keer op keer regels
vaststelt, aanscherpt, toevoegt zonder middelen en instrumenten te creren
om die besluiten te handhaven. Hier verbaast ons vooral de fractie van de
PvdA, die in haar algemene beschouwingen van eerdere jaren zeer sterk de
nadruk legde op handhaving, het zelfs tot speerpunt in haar jaarplan
maakte. In plaats daarvan werden echter telkens opnieuw meer regels en
regelingen, meer nieuwe beleidsformuleringen gesteund, zonder dat er aan de
handhaving van de bestaande iets verbeterde. Het sterkste voorbeeld daarvan
was de voorgestelde verordening op
de terrassen, die slechts omdat rechtsgeleerden ingrepen niet werd
aangenomen; de meerderheid van de Raad zou ervoor hebben gestemd.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Doelt u nu op de meerderheid van de Raad of
op de fractie van de PvdA?)
De Raad heeft geen jaarplan gemaakt met als speerpunt de handhaving. Dat
was de fractie van de PvdA. De hele Raad zou er echter wel voor gestemd
hebben. Mijn verwijt betrof dan ook de hele Raad,
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Wil u zeggen, dat wij onze voorstellen met
betrekking tot bij voorbeeld het verkeersbeleid niet hebben
waargemaakt?)
Ik gaf een voorbeeld van het vergroten van het aantal regels als
begrepen in de verordening inzake terrassen, zonder dat de bestaande konden
worden gehandhaafd. Er werden al weer nieuwe eisen toegevoegd, echter
zonder aanvulling van het instrumentarium om de handhaving te verbeteren.
Dit betekent, dat de achterstand alleen maar wordt vergroot.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: De burgemeester heeft weliswaar ooit deel
uitgemaakt van de fractie van de PvdA, maar wilt u zeggen, dat de
fractie van de PvdA nu meer voorschriften voor terrassen heeft
bedacht?)
Mijn laatste zin bij dit onderwerp luidde: hoeveel na het voorstel-
mevr.Grewel gebouwde terrassen zijn gesloopt, omdat zij geen vergunning
hadden? Ik ken genoeg terrassen die na dit voorstel nog zijn gebouwd.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind het allemaal onbegrijpelijk. Kunt u
misschien nog een ander voorbeeld geven?)
Ik heb niet voor niets mijn eigen verbazing uitgesproken over mijn
constatering.
Volgens ons moeten regels geen lucht zijn. Het is aan de burger niet uit
te leggen, dat wat hij wil en de Raad wil wel wordt besloten, maar niet
uitgevoerd. (De heer BRUINS SLOT: U spreekt die regels toch uit?)
Als wij spreken over de kwaliteit van besturen in Amsterdam, ben ik er
uiteraard voor om het goed te doen en niet om het slecht te doen.
(Mevr. TER HORST: Uw partijgenoot in het College is toch ook altijd
een groot voorstander geweest van maatregelen ter bestrijding van
hondepoep? Wij hebben daarover een besluit genomen, waarvan ook u
voorstander was. Hadden wij dat besluit dan niet moeten nemen omdat
het moeilijk is dat te handhaven?)
Men moet maatregelen nemen en die gaan handhaven, maar niet de ene
maatregel al op de andere stapelen als de eerste maatregel al niet wordt
gehandhaafd. Bij bestrijding van hondepoep moet men natuurlijk wel een
eerste maatregel nemen. Die gaat men dan uitvoeren en handhaven. Vervolgens
dienen dan verbeteringen te worden aangebracht op de punten waarop is
gebleken dat de eerdere maatregelen falen. Men moet niet alleen maar nieuwe
maatregelen toevoegen.
(De heer PLATVOET: U meent dus, dat de attributen die wethouder Ten
Have heeft ingezet goed werken?)
Ja. De wethouder zou wel nog meer controleurs kunnen gebruiken. Als wij
verbeteringen in het beleid willen aanbrengen, moeten wij ons daarop
richten; niet op verscherping van de regels.
Over het punt "Besturen op niveau" merk ik het volgende op. Het is
wel wennen voor een gemeenteraad, het bestaan van die andere niveaus: de
deelraden aan de ene kant en het beoogde ROA aan de andere. Misschien is
het wel de overgangssituatie; het ene is niet af en het andere nog niet
gerealiseerd. Dus kan men beide naar zijn hand zetten.
Volgens onze fractie is dat de oorzaak van
het ter discussie stellen van het programakkoord enkele weken geleden, het
in een adem spreken over twee feitelijk niet te combineren zaken. Men wil
koppeling aan een jaartal of aan rechtstreekse verkiezingen. Wanneer dat
twee verschillende zaken blijken, moet men ophouden met de suggestie dat
het om een dubbele koppeling gaat. Op dat moment begint men langs elkaar
heen te praten en geeft men voeding aan andere belangen dan die van de zaak
zelf.
Op dezelfde manier zagen wij het Wijkcentrum d'Oude Stadt wonderlijk
opereren: de tegenstelling tussen de binnenstad en de rest van Amsterdam
bracht volgens het wijkcentrum met zich, dat voor het bestuur van de
binnenstad de bewoners daarvan te weinig bestuurskracht en
verantwoordelijkheid zouden kunnen opbrengen, terwijl ten aanzien van het
onderwerp voor het referendum nu juist niet aan de bestuurskracht en
verantwoordelijkheid van de binnenstad mocht worden getwijfeld: daar had de
rest van Amsterdam zich niet mee te bemoeien. In welk van beide opvattingen
over de kwaliteit van de bewoners van de binnenstad zouden die zich zelf
eigenlijk herkennen? Een wonderlijk conservatisme in beide gevallen: was
het standpunt van het wijkcentrum andersom geweest, dan had het in elk
geval blijk gegeven van openheid voor veranderingen en durf.
De binnengemeentelijke decentralisatie bestaat al. Het stadsdeel
Zuidoost bestuurt zichzelf, dus wij mogen met name van Groen Links en de
PvdA als Raad geen beslissingen nemen bij het structuurplan Ä bij
voorbeeld
ten aanzien van de Bijlmerweide Ä die het broze evenwicht van het
bestuursakkoord daar zouden kunnen verstoren. Wij mogen echter wel van de
PvdA, onder aanvoering van de heer Genet eenvoudig als een wals over het
stadsdeelbestuur van Zuid gaan; contracten met derden, als
bouwmaatschappijen, zijn kennelijk minder waard dan interne afspraken. Wij
horen de PvdA graag zeggen, dat er moet worden afgestapt van dogma's; dat
vindt D66 ook, maar sinds wanneer is dat zoiets als het verscheuren van
contracten. Wat hoort bovendien de burger? De Gemeenteraad stelt sloop uit.
Wat had de burger eerder gehoord? "Het bestuur komt dichter naar je toe,
door de decentralisatie. Je eigen bestuur gaat over je eigen stadsdeel."
Tot het gemeentebestuur zijn probleem over je rug moet oplossen. Was dat
besturen op niveau?
Ten slotte over niveaus nog n opmerking. In het proces om te
komen tot
een democratisch en breed gesteund ROA hebben wij besloten, terughoudend
met de andere gemeenten in de regio om te gaan, door hen voor stappen te
winnen en door niet met overmacht over hen heen te gaan. Wij zouden
gezamenlijk optrekken naar het rijk, om zo veel mogelijk gemeenschappelijke
stappen te kunnen zetten, waar iedereen in mee kan komen. Waarom willen
Groen Links en de VVD dan toch altijd weer Amsterdamse schepjes boven op
ROA-standpunten doen? Verzacht men daarmee het beeld van Amsterdam als de
"grote-baasspeler"? Wint men daarmee het vertrouwen van de gemeenten
met wie men wil samenwerken?
Ten slotte "Besturen in democratie". Van diverse kanten komen de
verwijten op ons af. Het beeld, dat wij van onszelf hebben, als bestuur,
als partijen, als politici, wijkt sterk van het beeld dat de burgers van
ons hebben. Het lukt niet goed in de contacten tussen de kiezers en de
politiek, terwijl wij juist nu zo'n groot beroep hebben te doen op de
medewerking en de tolerantie van de burgers. In het interview met de
Voorzitter in de Volkskrant van 26 oktober 1991 noemt hij het begrip:
"democratisch leiderschap". Hij typeert dat als "de kiezers
wijzen op hun
rechten en plichten, op de gevaren van de intolerantie in de multiculturele
samenleving". Het thema is in de missive een beetje verdwenen. Inderdaad,
democratisch leiderschap (als D66er moet men altijd even slikken bij zo'n
woord: "leiderschap")...
(De VOORZITTER: Doet de heer Van Mierlo het dan niet goed?)
Die doet het uitstekend als voorganger van zijn partij. Het begrip
partijleiderschap is bij ons onbekend. Leiderschap is voor ons een woord om
bij te slikken.
Het gaat erom de kiezers serieus te nemen en democratisch leiden kan
nooit tegen hen in of aan hen voorbij gaan. Men kan het begrippenpaar ook
omdraaien: leidinggeven aan, verantwoordelijkheid nemen voor de democratie.
Het is een punt waarin D66 alle 25 jaar van zijn bestaan duidelijk is
geweest. Het is het bestuur zelf, dat voorop moet gaan in de democratische
processen; dat het voorbeeld moet geven van daadwerkelijke democratische
besluitvorming, waarbij de meerderheid van stemmen geldt, maar de
meerderheid rekening houdt met de minderheid en die niet buiten de
voortgang van de ontwikkelingen schuift. Dit terwijl de minderheid
democratisch de meerderheid volgt en, besluiten eenmaal genomen, geen
sabotagetaktieken toepast. Wie om tolerantie vraagt, moet op zijn eigen
plaats en in zijn eigen werkwijze tolerantie uitstralen.
Zo behoort het bestuur met de inspraak om te gaan, de regels voor de
bezwaren en beroepen, de adviesraden Ä of het nu om de welstand of de
sport
gaat Ä de Ombudsman, de wijkopbouworganen. Alleen zo kan men omgekeerd die
organen aanspreken op hun democratische gehalte.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: U hebt zojuist enige voorbeelden genoemd
waarbij een meerderheid in de Raad een uitspraak heeft gedaan. In uw
beschouwingen geeft u nu aan waarmee u het niet eens was. Tegen
anderen zegt u nu echter, dat, als zij het ergens niet mee eens zijn,
tolerant moeten zijn enz. Volgens u walsen wij over Zuid heen enz.,
en vervolgens gaat u anderen even toespreken.)
Ik heb in het vorengaande enige voorbeelden gegeven van zaken waarover
naar onze mening op een verbazingwekkende manier tot besluitvorming is
gekomen. In het onderhavige deel van mijn beschouwing stel ik, dat een
besluit, eenmaal democratisch genomen zijnde, loyaal moet worden uitgevoerd.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind dat u zich daaraan dan ook zelf moet
houden en niet zo'n tuttig toontje moet aanslaan.)
Het leek mij belangrijk, over elkaars en ons eigen functioneren in de
Raad iets te zeggen. Ik heb met enige voorbeelden aangegeven, hoe D66 die
ziet en op basis waarvan wij onze eigen houding hebben bepaald. Als wij dat
niet goed hebben gedaan, mag u aangeven, waar wij fouten hebben gemaakt.
Dat kan slechts verhelderend werken.
Alleen door de adviesraden enz. serieus te nemen, kan men die organen
ook zelf aanspreken op hun democratische gehalte. Dat zal ook de verhouding
tussen het bestuur en private partners moeten kleuren. Onze periode zet er
hoog op in, verwacht er veel van voor de stad. Gemeente en bedrijfsleven
vullen elkaar juist in deze periode sterk aan. De stad heeft beide nodig en
beide hebben de stad nodig, als huis, wijkplaats, monument, enz. Zij leven
erin en zij bouwen eraan. In de vorige eeuw, de eeuw die Olsen in zijn boek
beschrijft, zijn grootse steden gemaakt door een combinatie van particulier
initiatief en de overheid, door een combinatie van durf en gevoel voor de
stad.
Van onze wijze van besturen, samen met alle betrokkenen hangt het af of
de Olsen van 2090 naar Amsterdam kan kijken als naar een kunstwerk.
Democratisch leiderschap Ä een woord dat aanleiding geeft tot
hilariteit Ä of leiding en sturing geven aan de democratie. Het eerste is
misschien een hartstocht, het tweede is hard werken.
Mevr. TANJA: Mijnheer de Voorzitter. Wie is er bang rood en groen? Voor
een vernieuwende en duurzame stad.
Is het nou nog een kunstwerk of niet? Velen vragen zich dat dezer dagen
af. Hoe behandelt men iets waardevols wat zwaar beschadigd is? En als het
gerepareerd is, is men dan tevreden?
In de toelichting op de begroting schetst het College de problemen waar
onze kostbare stad de komende jaren voor staat. Er zijn heel wat scheuren
in deze stad die gerepareerd moeten worden, zoals de vervuiling van lucht
en bodem, de werkloosheid en het gebrek aan perspectief van veel burgers.
Als een milieuvriendelijke latex introduceert het College de "duurzame
stad", als overkoepelend begrip waarmee het de kwalen van Amsterdam te
lijf wil gaan. Is de methode van het College echter in staat de stad te
repareren?
Wie is er bang voor rood en groen? Met die woorden is het probleem samen
te vatten. Amsterdam staat voor een aantal opgaven op sociaal-economisch en
ecologisch gebied. De opgave is, rode en groene politiek met elkaar in
evenwicht te brengen. Het College schetst echter in de missive de dilemma's
die daarmee samenhangen niet. Het annexeert het begrip "duurzaamheid"
, maar
doet er verder niets mee. "Voor een duurzame stad" is niettemin een
boodschap die Groen Links aanspreekt. Nergens zijn de dilemma's van een
groene en linkse politiek zo zichtbaar als in een grote stad. De
ontwikkelingen in Europa maken die dilemma's nog moeilijker.
De Raad zal de komende jaren een aantal zeer ingrijpende beslissingen
moeten nemen. Waar gaan wij nieuwe huizen en werklocaties bouwen en hoe
zien die eruit? Hoe handhaven wij de stad als knooppunt van mobiliteit,
waar tegelijkertijd met plezier kan worden gewoond? Hoe voorkomen wij een
tweedeling in de stad waarbij een groep mensen kansloos aan de onderkant
van de samenleving belandt?
Groen Links vindt dat het Europa-lan niet te veel nadruk mag leggen op
de economische groei waardoor ecologische vraagstukken in de verdrukking
komen. Voor Groen Links is een "duurzame stad" een stad, waarin een
samenhang bestaat tussen economische ontwikkeling en de kwaliteit van het
milieu. Het rode en groene aspect moeten met elkaar in balans zijn.
Wil Amsterdam zichzelf blijven dan moet het niet schromen, zich
ingrijpend te vernieuwen. Duurzaamheid en vernieuwing gaan hand in hand.
Soms vereist reparatie het zetten van talloze stipjes met de penseel,
andere keren kan de verfroller uitkomst bieden. Wij hebben geen principi
le voorkeur voor de ene of de andere methode, maar wij willen wel waar voor
ons geld, want het gaat om het kunstwerk dat Amsterdam heet.
Volgens het programakkoord moet het Amsterdamse milieu- en
verkeersbeleid worden verscherpt en de milieubelasting aanzienlijk worden
teruggedrongen. Mijn fractie vindt dat het College onvoldoende maatregelen
in die richting neemt. Ik geef een voorbeeld. Wethouder Genet doet over
n
of meer parkeergarages niet moeilijk. Minder parkeerplaatsen? "Ach, hoe
bereken je zoiets", vroeg hij zich nog onlangs af bij de discussie over de
VaRa-strook. Collega-wethouders Saris en Ten Have, die denken wel een
berekening te kunnen maken van het aantal parkeerplaatsen, snappen het
allemaal niet, volgens wethouder Genet. Is de wethouder werkelijk zo na
ef?
Er moeten keuzen worden gemaakt. De Amsterdamse straten zijn nu eenmaal
niet breed genoeg voor een oneindige groei van alle soorten
verkeersdeelnemers. Bij het komende referendum kunnen wij gelukkig kiezen.
Groen Links zal zich bij het referendum inzetten voor een binnenstad met
veel minder auto's. Een dergelijke binnenstad komt de veiligheid en de
leefbaarheid ten goede en garandeert op lange termijn een betere
bereikbaarheid. Dat levert andere economische bedrijvigheid in de
binnenstad op, maar niet minder. Als aan de dolle dominantie van de
rijdende en stilstaande auto een einde is gemaakt, krijgt de binnenstad
andere kansen. Bewoners en bedrijven zullen bewust kiezen voor vestiging in
een leefbare en schone binnenstad. Er komen meer mogelijkheden voor een
fijnmazig openbaar vervoer. Er komt ruimte om te spelen, te lopen en te
genieten van de stad.
Kortom, mijn fractie ziet graag dat bestuurders en ambtenaren uit alle
windstreken zich naar Amsterdam spoeden om zich te verwonderen over onze
schitterende, autoluwe binnenstad, die schoner werd en tegelijkertijd
economisch tot bloei kwam.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik begrijp, dat u het nu al weet en geen
behoefte meer hebt aan een referendum.)
Ik heb gezegd, dat wij ons willen inzetten om de bevolking tot die
uitspraak te bewegen.
(De heer J. VAN DUIJN: Betekent dit ook, dat volgens u veel van de
huidige bedrijvigheid in de binnenstad maar moet vertrekken?)
Er zal inderdaad een verandering van bedrijvigheid plaatsvinden. Dat is
een ontwikkeling die de afgelopen jaren al heeft plaatsgevonden. Er zijn al
bedrijven naar Amstel III en elders vertrokken.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Kunt u zeggen wat u doet als een meerderheid
van de Amsterdammers nee zegt tegen de door u voorgestelde keuze?)
Ik meen, dat het van groot belang is, de uitslag van het referendum te
respecteren.
Hoe denkt de VVD over ons uitgangspunt? Kan zij met deze gedachtengang
meegaan? In de begrotingsmissive lezen wij dat dit politiek breed
samengestelde College "het mogelijk maakt netwerken op te bouwen in
uiteenlopende segmenten van de Amsterdamse samenleving". Hoe moeten wij
dat
begrijpen: luisterden de ondernemers die een kort geding tegen het houden
van een referendum aanspannen nu wel of niet naar de VVD?
(Wethouder DE GRAVE: Hoe zit het dan met het Wijkcentrum d'Oude
Stadt? Luistert dit naar Groen Links?)
(De heer BRUINS SLOT: En de werkgroep Wijze Oude Wijven?)
Die ken ik niet.
Groen Links vindt de herinrichting van het Damrak een goed voorbeeld van
de wijze waarop het evenwicht op straat kan worden hersteld: kleurrijk en
een beetje gek. Er is meer ruimte voor de voetganger, de fietser en het
openbaar vervoer; de auto is niet verbannen maar naar zijn plaats verwezen.
Dat smaakt naar mr. De fractie van Groen Links ziet graag zo snel
mogelijk de tweede fase van de Operatie Stadshart uitgevoerd: op naar het
Rokin.
Het Gemeentevervoerbedrijf (GVB) vervoert dagelijks zo'n 250.000
passagiers. Het is waarschijnlijk de gemeentedienst met de meeste klanten.
Ondanks deze grote klandizie wordt er heel wat afgemopperd op het GVB.
Terecht, de kwaliteit en de veiligheid van het openbaar vervoer kunnen
beter: kortere wachttijden,
kleinere loopafstanden naar de halte. Meer conducteurs op de tram juicht
mijn fractie toe. De conducteur is weliswaar geen wonderdokter tegen alle
misdaad, maar bevordert wel de veiligheid en de service voor de passagiers;
zijn of haar aanwezigheid kan ellende voorkomen. Men zou het een soort
preventieve geneeskunde in het openbaar vervoer kunnen noemen. Per jaar
n
tramlijn met conducteurs erbij, dat is het huidige beleid. Dit betekent,
dat wij aan het einde van deze eeuw nog niet eens op de helft zijn. Dat is
niet de snelheid die wij met het openbaar vervoer voor ogen hebben. Over de
terugkeer van de conducteur, evenals over het plaatsen van tourniquets bij
de metro-ingangen, wordt al jaren gepraat, nagedacht, gestudeerd enz. Ik
zou willen zeggen: niet langer praten, gewoon uitvoeren in 1992! Een
suggestie van wethouder mevr. Wildekamp van enige dagen geleden was: niet
langer wachten op het rijk, maar financieren uit de sociale-
vernieuwingspot. Is dat een collegestandpunt? Zo nodig zal ik in tweede
termijn een voorstel ter zake indienen.
Handhaving is van groot belang voor een veilige stad, maar door wie en
met welke middelen? Wij zien talloze uniformen in de stad. Naast de Politie
zien wij de stadswachten, de veiligheidscontroleurs in het openbaar
vervoer, het ondersteuningsteam, de parkeerwachten en de milieuhandhavers.
Dan zijn er ook nog de particuliere veiligheidsdiensten. Aan wie moet ik
een boete betalen? Wie mag mij alleen berispen? Wie mag mij aanhouden en
geboeid afvoeren? Al die uniformen zijn voor de burger een verwarrende
situatie.
Groen Links stelt voor, te komen tot meer handhaving van de handhaving.
Een aantal van deze uniformdragers kan onder verantwoordelijkheid van de
stadsdelen worden gebracht; de Politie natuurlijk niet. De stadsdelen
vervullen al een belangrijke rol bij het schoonhouden en beheren van de
openbare ruimte. Als wij daaraan de handhaving toevoegen, kunnen de
stadsdeelorganisaties de werkzaamheden beter op elkaar afstemmen. Voor de
burger schept dat meer duidelijkheid.
Een duurzame stad is voor Groen Links een compacte stad. Wij willen het
gebruik van de huidige stedelijke ruimte intensiveren, het woon-werkverkeer
terugdringen en de groene en blauwe gebieden rond de stad zo veel mogelijk
sparen. Dit bouwen aan een compacte stad brengt dilemma's met zich mee,
want, hoe compact is die compacte stad eigenlijk?
Het idee van de compacte stad is, net als het VINEX-beleid, gebaseerd op
mr van alles: meer woningen, meer wegen, meer werklocaties, meer
economische groei. De economie wint het van de ecologie. Men legt zich geen
beperking op waar het gaat om het annexeren van ruimte. Zo worden de aanleg
van de Afrikahaven en Schiphol verdedigd met het argument van de compacte
stad en het vergroten van de werkgelegenheid in de stad.
Dit brengt mij bij wethouder Jonker. Die heeft het niet zo op het
compacte. Hij zoekt het meer aan de grenzen stad: Ruigoord, Zaanstad, de
zuid-as. Hij vindt dat Amsterdam moet blijven groeien; hij is meer van het
expansieve. Is wethouder Jonker overigens nog steeds van mening dat zijn
collega Saris bedrijven uit Amsterdam wegjaagt, zoals wij enige tijd
geleden in de krant konden lezen?
Terug naar de compacte stad. De vraag is: is compact wel duurzaam? Het
is wellicht eerlijker om bij het Amsterdamse beleid te spreken van: het zo
beperkt mogelijk houden van de ecologische schade die dat alles met zich
brengt. De politieke strijd kan dan losbarsten over de mate waarin men die
schade wil beperken. De fractie van Groen Links heeft de afgelopen jaren
duidelijk gemaakt, waar voor haar de grenzen zouden moeten liggen: geen
tweede Coentunnel, geen
uitbreiding van Schiphol als dit leidt tot verdrievoudiging van de
luchtverontreiniging.
Waar liggen eigenlijk de grenzen van de partij van milieuwethouder Ten
Have? D66 stemde voor de huidige uitbreidingsplannen van Schiphol, dus in
de lucht moeten we blijkbaar zijn grens niet zoeken.
Groen Links meent, dat het voor een wel duurzame compacte stad nodig is,
nieuwe stedebouwkundige uitgangspunten te ontwikkelen die gebaseerd zijn op
een verantwoord gebruik van de ruimte.
De Bijlmer heeft een bijzonder lage woningdichtheid; daar kan
verdichting plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor de westelijke tuinsteden.
Voor de ontwikkeling van dergelijke plannen is samenwerking met de
stadsdeelraden van cruciaal belang. Met de bewoners en de deelraden moeten
we de discussie aangaan over de mogelijkheden van verdichting van hun
stadsdeel in het belang van het milieu. Daarbij is het natuurlijk niet de
bedoeling om met stofkam en vergrootglas de rozenperken en plantsoenen op
te sporen om daar huizen neer te zetten. Het bijbouwen van woningen moet
als gevolg hebben dat de structuur van een gebied wordt versterkt. In de
discussie wordt bebouwing altijd tegenover groen geplaatst, zelden
tegenover andere ruimtevreters zoals wegen. Groen Links pleit ervoor, de
wegeninfrastructuur in de discussie te betrekken. Nu de Ringweg af is, kan
om te beginnen de Wibautstraat worden versmald tot een gewone stadsstraat.
Dat komt de leefbaarheid ten goede en het verbindt de Oosterparkbuurt met
de Weesperzijdestrook. Ook de voorstellen voor de Groene Plantage en de
plannen voor de VaRa-strook met een autotunnel onder de grond zorgen voor
meer openbare ruimte en ruimte voor woningbouw.
Om met al die dilemma's ontspannen van het leven te kunnen blijven
genieten, is het wellicht een troost, eraan te herinneren dat de natuur in
de stad zeker niet ontbreekt.
Heden ten dage vindt een partij als Groen Links, maar ook Groen
Amsterdam, haar steun nog steeds vooral bij de stedelingen. De
milieubeweging moet het nu eenmaal niet speciaal hebben van de boer en
tuinder, de stroper en de jager, de natuurlijke bewoners van dat stuk
Nederland waar de natuur nadrukkelijker aanwezig is. Zonder groei van het
aantal stedelingen zal het met de natuur in Nederland niet goed gaan. Ook
voor de beestjes en de plantjes hoeft uitbreiding van het stedelijk gebied
niet slecht te zijn. De bespreking van de nota Dieren in de stad in de
vorige raadsvergadering heeft aangetoond dat de stad een heel bijzondere
biotoop is. Zo blijkt de natuur lang niet altijd in het groen gekleed te
gaan. Een goede kwaliteit van woningen en woonomgeving is een belangrijke
voorwaarde om de dreigende verpaupering tegen te gaan en de sociale
veiligheid te verbeteren. Het is de stadsvernieuwing tot nu toe gelukt, het
ontstaan van getto's in Amsterdam te voorkomen. Daarin moeten wij dus
blijven investeren. De rijksmaatregelen als de jaarlijkse huurverhoging, de
forse korting op het Stadsvernieuwingsfonds en de vermindering van het
aantal te bouwen huurwoningen gaan hier dwars tegen in.
Stadsvernieuwing is sociale vernieuwing avant la lettre en verdient
blijvende prioriteit. Als de PvdA nog iets in deze Regering wil betekenen,
zou zij er goed aan doen, deze bezuinigingen terug te draaien. Anders komt
er volgens de deelraadbesturen in de traditionele stadsvernieuwingsgebieden
in de 19de-eeuwse gordel "noodweer". Niet alleen daar zal dat volgens
ons
zo zijn, maar ook in de Gordel 20-40, waar de grote investeringsprogramma's
moeten starten.
Om de stadsvernieuwingsproduktie op peil te houden zijn bijzondere
maatregelen noodzakelijk. De gemeentelijke bijdrage aan het
Stadsvernieuwingsfonds moet omhoog als het rijk zijn plannen doorzet. Groen
Links stelt verder, dat de huurverhoging volgend jaar niet zo moet worden
doorgevoerd als dit jaar is gebeurd. In samenwerking met andere steden moet
worden nagegaan, hoe op het rijk een grotere druk kan worden uitgeoefend om
deze huurverhoging niet door te voeren.
De straten hebben een goed dagelijks onderhoud nodig, overal in de stad,
maar zeker in de oude stadsvernieuwingsbuurten en de Gordel 20-40. Het
achterstallig onderhoud van de openbare ruimte moet worden weggewerkt. De
stadsdelen hebben uitgerekend dat daarvoor een investeringsimpuls van acht
miljoen gulden noodzakelijk is. Zij zijn bereid, daar zelf nog een bedrag
bij te doen. Groen Links is van mening dat het verzoek van de stadsdelen om
een eenmalige impuls gehonoreerd moet worden. Bij de hoofdstuksgewijze
behandeling zal mijn fractie daarvoor een voorstel indienen.
Op de kunsten wordt in deze begroting niet bezuinigd en het ziet ernaar
uit, dat dit ook in de komende jaren niet zal gebeuren. Het wachten is op
het Amsterdamse Kunstenplan voor de jaren 1993-1996. De wijze waarop
"halfprodukten" voor dit Kunstenplan worden gemaakt en besproken
maakt
duidelijk, dat er nieuwe omgangsvormen mogelijk zijn tussen stadsbestuur en
het kunstenveld.
Geen bezuinigingen op de kunst in Amsterdam. Mijn fractie steunt die
keuze, want in een duurzame stad gaat het niet alleen om economische
welvaart, maar ook om geestelijke en culturele welvaart.
In haar adviesaanvraag aan de Kunstraad schrijft de wethouder dat "de
tijd is aangebroken voor nieuwe forse impulsen in de culturele
infrastructuur". Het Kunstenplan zal dan ook, zoals is afgesproken in het
programakkoord, vergezeld gaan van een meerjareninvesteringsprogramma. Mijn
fractie beseft, dat een rele gemeentelijke bijdrage aan dat
investeringsplan alleen mogelijk is als wij erin slagen, de kunsten toe te
voegen aan het lijstje van grote werken. Op dit lijstje staan in deze
begroting, alsof het vanzelfsprekend is, vooral infrastructurele projecten
voor de auto met stip vermeld.
Laat ik, als voorproefje van de debatten van medio 1992 over het
Kunstenplan, de vergelijking aanhalen die de heren Lang en Fuchs gebruiken:
alle grote, spraakmakende culturele projecten in Parijs kosten te zamen
evenveel als een stuk autosnelweg tussen Chartres en Parijs. U begrijpt,
dat wij het voorstel overwegen, de volgende ronde in het debat over de
tweede Coentunnel te laten plaats vinden in de Commissie voor Cultuur enz.
Het terugbrengen van de werkloosheid tot het landelijk gemiddelde is de
doelstelling die de collegepartijen hebben afgesproken in het
programakkoord. Denkt het College deze doelstelling te halen?
Mijn fractie vindt het collegebeleid op dit punt onvoldoende. Wij zijn
tevreden over de koersverandering die in het RBA is bereikt en over de
komst van werkwinkels in de buurten; wij zijn ook tevreden over de
individuele begeleiding en het verbeterde beleid, gericht op herintreding
van langdurig werklozen. De werkloze wordt wel klaargestoomd, maar nu de
banen nog!
In de missive wijst het College op de medeverantwoordelijkheid van het
bedrijfsleven om de knelpunten op de Amsterdamse arbeidsmarkt op te lossen.
Terecht; dat hebben wij altijd gewild en zo hoort het ook. Met verbazing en
onbegrip heeft mijn fractie dan ook kennis genomen van de reactie van
enkele collegeleden op het verzoek uit de bouwwereld, over te gaan tot
contract-
compliance. Wethouder Genet noemde het voorstel van de bouwwereld "slecht
en vooral bedoeld als marktbescherming van het Amsterdamse circuit".
Wethouder Ten Have liet weten, dat "het aanbestedingsbeleid zich in feite
niet goed leent voor het toepassen van positieve-actiebeleid". Hebben we
eindelijk een bedrijfstak die serieus meer allochtonen in dienst wil nemen
en dan zulke afwijzende reacties van collegeleden. Hoe moeten wij de
missivetekst nu zien? Alleen als een lippendienst aan het positieve-
actiebeleid? Waarom grijpt het College het voorstel uit de bouwwereld niet
met beide handen aan en gebruikt het dit niet als een voorbeeld voor andere
sectoren?
De vergadering wordt geschorst wegens rumoer op de publieke tribune
De VOORZITTER heropent de vergadering en geeft het woord aan mevr. Tanja
voor het vervolg van haar beschouwing.
Mevr. TANJA: Een stad die wil blijven n vernieuwen, moet investeren in
zijn toekomst; moet investeren in de jeugd. De voorgestelde bezuinigingen
op onderwijs en de begeleiding door het ABC staan op gespannen voet met het
voeren van een goed werkgelegenheidsbeleid. Groen Links erkent, dat het
inzetten van extra geld in het onderwijs de afgelopen jaren te weinig heeft
opgeleverd. Dat moet anders. Wij verwachten echter veel van een betere
individuele begeleiding van leerlingen en een betere aansluiting van het
lesmateriaal en de werkvormen bij de multiculturele samenstelling van de
Amsterdamse jeugd.
De uitbreiding van het taalonderwijs voor nieuwkomers met enige
opleiding die onlangs heeft plaatsgevonden, is een stap in de goede
richting. Dit is mede het resultaat van een door Groen Links ingediend
voorstel.
Voor geschoolde migranten mogen de wachtlijsten dan verdwenen zijn, dit
is nog niet het geval voor mensen zonder opleiding die een basiseducatie
willen volgen. Het rijk komt nu gelukkig met extra geld over de brug voor
deze groep mensen, maar wat doet het College? Het grijpt dit aan om de
totale Amsterdamse bijdrage voor de basiseducatie in te trekken. Mijn
fractie vindt dit onbegrijpelijk tegen de achtergrond van alle pleidooien
voor integratie en verplichte lessen in de Nederlandse taal. Kan het
College dit uitleggen.
Het eindrapport van de Stuurgroep sociale vernieuwing is vernietigend.
"Gaat de sociale vernieuwing als een nachtkaars uit, of wordt de fakkel
overgenomen", vraagt voorzitter Jan Schaefer zich terecht af. Ook op de
sociale vernieuwing wordt immers bezuinigd door de Regering. Elke gemeente
had haar sociaal beleid zo ongeveer opgehangen aan dat rijksgeld. De
landelijke Werkgroep sociale vernieuwing wijst hoopvol naar de gemeenten:
die waren gelukkig enthousiast.
Dat kan van Amsterdam niet worden gezegd. "Een kwestie van
aanpakken"
heet de Amsterdamse nota, maar deze aanpak heeft geen frisse wind van
ontkokering en deregulering in dit Stadhuis veroorzaakt. Een onorthodoxe
aanpak van achterstanden overstijgt de grenzen van de portefeuilles van dit
College en van de stadsdelen. Volgens ons moet er een onafhankelijke
werkgroep komen, die beter als horzel kan opereren dan een ambtelijke
projectgroep.
Het toenemende racisme en nationalisme in Europa is schokkend. De
ontwikkelingen in Belgi vormen een ernstige waarschuwing. Het is
twijfelachtig, of de groeiende eenwording van de Europese Gemeenschap (EG)
wel zo positief is voor migranten. Een "fort Europa" dat zich
afsluit, is
ongewenst; de EG moet zich ruimhartig en humanitair opstellen jegens
asielzoekers die hier hun toevlucht
zoeken. Als de EG n wordt, dan ook voor de migranten die hier vaak
al tien of twintig jaar wonen of zelfs hier geboren zijn.
De achterstandsproblematiek van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren in
onze stad is uiterst urgent. Deze problemen vragen om een daadkrachtig en
praktisch beleid. Aan concrete maatregelen hebben wij meer dan aan een
nationale discussie over integratie. Groen Links is overigens blij met het
initiatief van de Amsterdamse adviesraden van migranten om een eigen
inbreng te leveren in deze discussie. Het is een goede zaak dat migranten
hun plek in het debat opeisen.
Mijn fractie vindt het door dit College gevoerde minderhedenbeleid te
weinig doortastend. Ik heb in mijn betoog een aantal voorstellen in dezen
gedaan, met name op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs, waarop ik
een reactie verwacht.
Amsterdam wordt spannender naarmate het meer mensen uit andere culturen
en leefstijlen binnen zijn grenzen heeft. Dat is Amsterdam ten voeten uit:
de stad die zich vernieuwt en daarmee zichzelf blijft. Tegelijkertijd mogen
wij de problemen die dit vernieuwingsproces met zich brengt niet
verdoezelen of wegwuiven. Wij moeten durven erkennen, dat er in de komende
jaren sprake zal zijn van spanningen tussen de verschillende
bevolkingsgroepen. De politiek heeft hierin een verantwoordelijkheid. Het
voeren van een rechtvaardig sociaal-economisch beleid voor iedereen kan een
bijdrage leveren om de voedingsbodem voor racisme weg te nemen. Het
duidelijk zichtbaar maken van waar het in de politiek om gaat, kan daartoe
ook bijdragen. De politieke partijen moeten duidelijke standpunten innemen
en hun beleid naar buiten brengen en verdedigen bij de mensen en vooral
waar in colleges collegiaal wordt samengewerkt, tegelijkertijd de
verschillen tussen fracties scherp en helder naar buiten brengen. Partijen
die deel uitmaken van het College zullen moeten voorkomen dat de politieke
macht zich verstopt achter ambtenarij. Een voorbeeld: de zes sporen en het
Barentszplein. Alleen door hardnekkig volhouden van buurtbewoners en de
commissie van advies en bijstand is eindelijk erkend, dat trackeuzen met
de minste schade wel degelijk technisch en financieel uitvoerbaar zijn. Ten
aanzien van de sneltramtunnel bij het Barentszplein heeft noch wethouder
Genet, noch wethouder Saris, noch zijn voorganger Van der Vlis op tijd
gezegd, dat waar een politieke wil is, er een ambtelijke weg moet zijn. De
ambtelijke onwil om alle keuzen op tijd aan de Raad voor te leggen, wordt
door de wethouders toegedekt.
De meerderheid van de Amsterdamse bevolking is niet in Amsterdam
geboren. Amsterdam bestaat mede bij de gratie van niet-Amsterdammers. Al
die mensen hebben hun eigen verhaal en hun eigen gewoonten. In de stad
komen alle identiteiten samen. Amsterdam verandert en er ontstaat iets
nieuws. Amsterdam vernieuwt zich en blijft daardoor zichzelf. Amsterdammers
komen uit Friesland, uit Polen, uit Bos en Lommer, uit Marokko en uit de
Indische buurt. Dat moet vooral zo blijven.
Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. Het eerste onderwerp
waarbij ik namens de VVD-fractie wil stilstaan is de bestuurlijke
vernieuwing. Terecht blijft de verhouding tussen kiezer en gekozene, tussen
burger en overheid, de politieke discussie domineren. Terecht, omdat de
hartstocht voor de democratie velen bezig houdt. Terecht, omdat de
legitimatie van het democratisch bestel en de gekozen bestuurder keer op
keer moet blijken. Terecht, omdat we inmiddels goed beseffen dat er geen
beter bestel bestaat en dat de oorzaak van veel internationale conflicten
is terug te voeren op het ontbreken van democratie.
Gelukkig blijven de vragen, hoe en wat die afstand veroorzaakt en hoe
deze te overbruggen velen binnen en buiten de politiek boeien. Naar de
oorzaken hiervan is veel onderzoek verricht, met soms elkaar tegensprekende
resultaten. Deze varieerden van "de mensen zijn best tevreden over wat ze
hebben en keren zich af van de politici wanneer dit wordt bedreigd" tot
"politici zijn opportunisten en daar krijgen de kiezers genoeg van".
Toch sloegen iedere serieuze partij en fractie aan het nadenken over
oplossingen. Dit zoeken naar oplossingen gebeurt veelal volgens de "
oude"
methode: in meer of minder breed partijverband. Dit heeft echter als groot
nadeel, dat wederom een selecte groep, te weten partijleden, zich met de
oplossingen bemoeit. Zoals bekend, voelt maar 4% van de bevolking zich
aangetrokken tot het lidmaatschap van een politieke partij en stelt slechts
10% daarvan zich actief op. De gevonden oplossingen kunnen hierdoor een
groot draagvlak hebben binnen een politieke groepering, maar het oordeel
van degenen die zich buitengesloten voelen, de (wegblijvende) kiezers,
ontbreekt nog steeds. Daarom zoekt de VVD-fractie de kiezers actief op in
hun eigen buurt door werkbezoeken aan deelraadsgebieden, het houden van
peilingen en het wekelijkse spreekuur. Niet de fractie, maar de aanwezigen
bepalen de agenda. Deze werkwijze levert soms verrassend eenvoudige
oplossingen op voor soms ingewikkelde vraagstukken. Uit deze bijeenkomsten
krijgen zowel de gemeenteraadsfractie als de deelraadsfracties een helder
beeld van de zaken waaraan kiezers zich storen, zoals zich niet gehoord
voelen, geen duidelijk antwoord van de Raad krijgen op vragen en niet
merken wat er met suggesties wordt gedaan. De bij tijd en wijle heftige
discussies op zo'n avond leren ons, dat kiezers het weliswaar lastig vinden
wanneer men hun standpunt niet deelt, maar het waarderen als men duidelijk
onderbouwt waarom de fractie niet overtuigd raakt door de gegeven
argumenten. De rechtstreekse dialoog met de kiezers wordt hierdoor
springlevend.
Omdat ook de VVD-fractie blijft zoeken naar nieuwe wegen, legt zij de
Raad en het College vandaag twee concrete voorstellen voor waarop zij in
dit debat graag een reactie wil krijgen.
Het eerste voorstel betreft een rechtstreeks gekozen voorzitter van een
stadsdeelraad. PvdA-leider Kok blies onlangs de discussie over de gekozen
burgemeester nieuw leven in met een duidelijke stellingname. De Amsterdamse
VVD-fractie neemt het estafettestokje graag over op lokaal niveau. Naar
analogie van de gekozen voorzitter van de Regioraad stelt de fractie voor,
ter verhoging van de opkomst voor deelraadsverkiezingen en ter vergroting
van de betrokkenheid bij de deelraad, de burgers twee stembiljetten voor te
leggen. Op de ene lijst bepaalt de burger de samenstelling van de deelraad
en op de andere, wie voorzitter wordt. Zo kan de juiste vrouw of man op de
juiste plaats bijdragen aan verbreding van het draagvlak voor en de
herkenbaarheid van het politieke bestuur, vooral in de binnenstad. Wij
willen graag met andere fracties de verschillende modaliteiten bespreken:
krijgt de voorzitter de bevoegdheid, besluiten voor te dragen ter
vernietiging? Heeft de voorzitter het recht van initiatief? Heeft de
voorzitter wel of geen stemrecht enz.
Het tweede voorstel betreft het eenvoudiger benaderen van raadsleden
door burgers. Nu moeten burgers zes verschillende partijen zien te bereiken
voor het maken van een afspraak over een onderwerp. Zou de dienstverlening
aan de kiezers niet gebaat zijn bij het instellen van een vast spreekuur
van de gezamenlijke democratische fracties op een bepaald tijdstip, bij
voorbeeld op de raadswoensdag tussen de middag- en de avondzitting?
In de discussie rond het thema "kiezer Ä gekozene" is onlangs
een nieuw
begrip gelanceerd, te weten de calculerende burger, dit als reactie op het
feit dat steeds meer burgers er blijk van geven dat zij weten waar en hoe
hun boterham wordt gesmeerd. Het begrip calculerende burger heeft in de
politieke discussie een negatieve lading gekregen en dat verrast de VVD-
fractie in hoge mate. Immers, een aantal politieke partijen spant zich al
jarenlang in de burgers meer te betrekken bij het openbare leven. Deze
inspanningen laten zich vangen onder leuzen als "spreiding van kennis en
macht", "het bevorderen van de mondigheid van burgers" en "
niet over en zonder u", kortom, emancipatie van staatsburgers.
(De heer PLATVOET: Meestal is het spreiding van kennis, inkomen en
macht.)
Zeker, daarom volgen straks ook nog de financile beschouwingen.
Nu die inzet gevolgen krijgt en burgers zich bemoeien met het openbare
leven, krijgen ze als reactie: "ho even, dit bedoelden we niet!" en
vervolgens slaat de politiek terug met nieuwe regelgeving, waartegen de
burger zich weer verzet en de hond zich in de staart bijt, kortom: een
verstikkende spiraal. De VVD-fractie meent, dat burgers zich terecht
verzetten tegen deze spiraal. De conclusie is dan ook, dat de overheid nu
eindelijk eens moet ophouden met alles te willen regelen voor en tegen de
mensen. Zij moet de gestelde regels handhaven en niet bij gebrek aan
eenduidige regelgeving verdere verfijningen aanbrengen waardoor zowel de
handhaver als de burger door de bomen het bos niet meer zien en dus maar
hun eigen lijnen trekken. Dan leven wij niet meer in het vrije, maar in het
wilde westen.
De VVD-fractie is teleurgesteld in de daadkracht van het College voor
wat betreft de uitvoering van het onder n regie brengen van alle
gemeentelijke handhavingstaken. De uitvoering van de taken sluit niet op
elkaar aan. Iedere pet gaat zijn of haar eigen weg. Wij willen nu juist
uniformiteit onder de petten om de veiligheid in onze hoofdstad te
vergroten; van Politie tot stadswacht, van reinigingsagent(e) tot O-team.
Gisteren heb ik al voorspeld en het blijkt dus waar te zijn, dat
verschillende andere fracties in de Raad dezelfde vraag hebben: waarom
voert het College deze opdracht niet uit ?
Daarentegen kan de VVD-fractie zich wel goed vinden in voorstellen van
het College om grondiger werk te maken van de herijking van beleid, waartoe
in de vorige raadsperiode een aanzet is gegeven. De kritische houding van
kiezers ten opzichte van de overheid en politici heeft wat ons betreft ook
veel te maken met wat de overheid biedt: het in stand houden van
voorzieningen en subsidies op basis van achterhaalde dogma's en daardoor
niet meer aansluiten op het wensenpakket van de kiezers. In dit verband is
onze vraag aan het College: hoe zijn de door kiezers aangegeven problemen
in de voorronde van het experimentele referendum nu verwerkt in de
voorstellen van het College?
De besluitvorming over de CAM-voorstellen had wat ons betreft een
omvangrijker pakket maatregelen mogen opleveren. Wij beschouwen het als een
eerste stap in de goede richting, al was het maar om gevolg te kunnen geven
aan de passage in de missive dat "de politiek in elk geval de taak heeft,
de huidige dilemma's en uitdagingen te formuleren en hierin keuzen te
maken". Op deze stellingname valt overigens wel iets af te dingen. Het
roept bij ons het gevoel op: "Over u, maar zonder u, burger!". Daarom
ter illustratie een voorbeeld.
De Raad acht het politiek wenselijk, maatregelen te treffen om ons
milieu beter te beschermen. Nu bruist het in de samenleving van de ideen
over wat er zoal dient te gebeuren. De VVD-fractie vindt het daarom
noodzakelijk, dat het College eerst de bewoners en gebruikers van de stad
en daarna de Raad een inventarisatie van
maatregelen, te verwachten effecten, termijnen van verwezenlijking en
financile consequenties voorlegt.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Mag ik u vragen, aan wat voor soort
maatregelen u denkt?)
Zoals ik al zei, hebben diverse fracties in de Raad voorstellen gedaan.
Ook het College heeft voorstellen ontwikkeld en voorts leven er ideen in
de stad. Wat de VVD-fractie voor ogen staat is, dat een compleet pakket
wordt voorgelegd van maatregelen waaraan wordt gedacht, wat daarvan de
financile consequenties zijn en of die bijdragen aan de verbetering van
het milieu. Op grond daarvan zullen wij dan afwegingen moeten maken op
andere beleidsterreinen.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik zie niet in, wat het verschil is met het
programakkoord en de meerjarenvertaling die wij daarin hebben
gemaakt. Die is toch gebaseerd op wij wat als fracties van politieke
partijen vinden van de maatschappij, welke dilemma's er zijn en welke
maatregelen wij daarvoor willen nemen en hoe wij die vertalen? Ik kan
dat niet helemaal plaatsen.)
Het programakkoord is uiteraard n ijkpunt voor de uitvoering,
ook voor
het College. Juist echter omdat er in de Amsterdamse samenleving ook veel
verschillende opvattingen leven over de manier waarop het milieu beter kan
worden beschermd stellen wij voor, alles eens op een rij te zetten. Ik zou
het ook anders kunnen verwoorden: kom niet met hapklare brokjes aanzetten,
want dan worden wij geconfronteerd met een versnipperd beeld van wat het
Amsterdamse milieubeleid moet inhouden. Er moet een totaalpakket worden
aangeboden, waaruit de burgers en de Raad keuzen kunnen doen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wilt u nog meer papier toevoegen aan de
berg die er al is? Wij hebben toch al een Amsterdams milieu-
actieprogramma? Alles staat toch al op papier? Er moet iets worden
gedaan. Negatieve keuzen, zoals voor de uitbreiding van Schiphol,
moeten worden vermeden; dat zet veel meer zoden aan de dijk voor het
milieu.)
Dat is een oordeel dat u kunt geven en dat ook bekend is. U doet echter
net alsof de ontwikkeling van de opvattingen over het milieu nu eenmaal in
dat milieu-actieprogramma zijn vastgelegd en dat dat het einde is. Dat
spijt mij, want wat ons betreft is dat geenszins het geval. Legt u uw oor
maar te luisteren in de stad; dan zult u merken dat op steeds meer plaatsen
en bij steeds meer organisaties allerlei voorstellen leven. Daarvan zeggen
wij, dat die allemaal eens goed op een rij moeten worden gezet en met een
zekere regelmaat moeten worden geactualiseerd om te laten zien wat die
bijdragen aan de verbetering van het milieu en wat de financile
consequenties ervan zijn. Daaruit kan de Raad dan zijn conclusies trekken.
Wat ons betreft is de vraag aan het College dan ook, of het van plan is te
komen met zo'n inventarisatie.
Uit de missive spreekt wederom de wens, samen met burgers en bedrijven
de problemen te lijf te gaan. Het College spreekt in dit verband zelfs over
resultaten. Wij krijgen uit de reacties van burgers en bedrijven een wat
genuanceerder beeld en de onlangs in een serie artikelen in Het Parool over
de ontwikkeling van Amsterdam gestarte discussie onderstreept dat beeld. De
geuite kritiek komt neer op het ontbreken van een lange-termijnvisie op de
kant die het uit moet met Amsterdam. Een deel van die kritiek komt ons
terecht voor, zoals de vraag, wat de inspanningen ter voorbereiding op de
Europese integratie tot op heden hebben opgeleverd. Hoe denkt het College
de bereikbaarheid van Amsterdam en de regio
te verbeteren? Wanneer wordt de aan de woonwensen van burgers
tegemoetkomende huisvesting gerealiseerd?
Hoewel wij niet alle kritiek delen, stellen wij Raad en College voor, de
buiten de Raad aanwezige deskundigheid en opvattingen over de richting
waarin het met Amsterdam heen moet te bundelen in een werkgroep "Hoofdstad
met toekomst". Deze werkgroep zal wat ons betreft richtingen moeten
aangeven met het oog op werkgelegenheid, milieu en sociaal-cultureel
leefklimaat in het multiculturele Amsterdam. Naar onze mening is er een
groot aantal mensen, uit vele verschillende politieke stromingen en
maatschappelijke organisaties, die zo'n werkgroep kunnen bezetten.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Hoe zou u de taak van zo'n werkgroep willen
omschrijven? Als supervisor? Als ondersteuning? Bent u teleurgesteld
in het College, of vindt u misschien dat uw eigen wethouder daar te
veel zijn eigen gezicht laat zien?)
Ik wil dat graag toelichten. De artikelenserie in Het Parool laat zien,
dat er kritiek is op de Raad en het College. Wij interpreteren die kritiek
als een uitgestoken hand van mensen die ideen hebben over de richting die
het met Amsterdam zou moeten uitgaan. Waarom zouden wij de krachten van de
mensen uit die geledingen dan niet bundelen en hun vragen aan te geven, wat
er naar hun mening moet gebeuren met de toekomst van Amsterdam, welke
maatregelen wij nu zouden moeten nemen om tegemoet te komen aan hun kritiek
en welke bijdrage zij concreet denken te leveren aan de toekomst van
Amsterdam?
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Als een lid van een collegepartij spreekt
over een adviesgroep die bestaat uit bepaalde mensen, stel ik daar
tegenover dat iedereen adviezen kan uitbrengen, maar dat het heel
goed is, alle beschikbare deskundigheid bij elkaar te brengen.
Enerzijds is er dan sprake van een soort supercollege, maar
anderzijds heb ik dan het gevoel, dat dit zich precies bezighoudt met
de beslissingen die wij hier moeten nemen.)
Nee, het gaat niet om het nemen van beslissingen. Wij constateren, dat
er kritiek is op het functioneren van de Raad en het College met betrekking
tot een groot aantal vraagstukken die samenhangen met de toekomst van
Amsterdam. Een adviesgroep van een wethouder beslaat slechts een deel van
het beleidsterrein. Wij zeggen, dat voor het ontwikkelen van een
toekomstvisie een integraal beleid nodig is. Waarom zouden wij dan geen
gebruik maken van de diverse deskundigheden die er zijn in de Amsterdamse
samenleving en tegen die mensen zeggen, dat zij het ons maar moeten
aangeven? Uiteindelijk zijn wij, Raad en College, degenen die beslissen,
welke voorstellen wij wel en welke wij niet overnemen.
(De heer PLATVOET: Het is ook de functie van politieke partijen, bij
voorbeeld bij de algemene beschouwingen, visies neer te leggen.
Misschien zijn er politieke meningsverschillen tussen de stromingen
in de Raad over de toekomst van de stad, maar met het benoemen van
een commissie die een soort blauwdruk formuleert zijn elders in de
stad heel slechte ervaringen opgedaan bij het uitzetten van politieke
lijnen op grond van een blauwdruk. Trouwens, hebt u van degenen die
in Het Parool zijn genterviewd iemand kunnen betrappen op een
consistente visie op de toekomst van deze stad? Ik niet!)
Daarvoor was de serie misschien ook wat te kort en de ruimte te gering.
Wat ons betreft mag die discussie best verder doorgaan. Ik heb wat moeite
met uw reactie. U zult van ons, hoe merkwaardig dat ook mag klinken, nooit
een voorstel voor een blauwdruk krijgen. Als er dan zo veel kritiek is opwat
wij hier al of niet presteren,
waarom zouden wij dan niet tegen de mensen kunnen zeggen dat zij maar eens
met suggesties moeten komen? Laten wij hun dan de ruimte bieden, de
suggesties die zij hebben goed te onderbouwen. Daarna is dan aan ons de
keuze, te zeggen waarmee wij het eens zijn en waarover met ons niet te
praten valt.
(De heer PLATVOET: Ik denk, dat wij dieper en inhoudelijker in de
Raad met elkaar in debat zullen moeten gaan. Ik hoop Ä niet dat
daarmee vandaag een begin wordt gemaakt, want het zou te hautain zijn
dat te zeggen Ä dat er voor de volgende fase keuzen worden gedaan.
Gezien de samenstelling van de Raad en de inzet waarvoor de partijen
kiezen, zullen sommigen daarmee tevreden zijn en anderen niet. Ik
meen, dat het met name mankeert aan het doen van keuzen. Hoe dan ook,
ik meen dat wij in onze algemene beschouwing een behoorlijke visie op
tafel hebben gelegd op de manier waarop wij tegen een en ander
aankijken. U doet dat op uw manier. Dat lijkt mij relevanter dan een
commissie op te zadelen met een opdracht die nauwelijks tot een goed
eind te brengen is.)
Ik heb de indruk, dat u hiermee toch wel enig wantrouwen uitspreekt in
een aantal mensen die opereren in de Amsterdamse samenleving. Ik zou niet
weten, waarom die mensen het per definitie minder goed zouden doen dan de
Raad. Ons idee is, alle beschikbare denkkracht te bundelen, zodat er
inderdaad iets gebeurt. De Raad blijft uiteindelijk de plaats waar het
politieke debat over de te maken keuzen wordt gevoerd. Wij willen die
politieke keuzen niet ontlopen.
(De heer ROBBERS: Misschien is een aantal van die lieden te werven
voor een plek op de lijsten van de politieke partijen die meedoen aan
de verkiezingen voor de Gemeenteraad; dan kunnen zij in de Raad
worden gekozen!)
Dat lijkt mij een wat gemakkelijke oplossing. Ik begrijp, dat D66 moeite
heeft met de uitdaging, buiten de Raad met zo'n "denktank" in
discussie te
gaan over de richting die Amsterdam uit moet. Namens de VVD-fractie zeg ik:
laat die mensen maar komen met hun suggesties en hun denkkracht. Er hoeft
niet beslist het labeltje van de een of andere partij aan te hangen, want
het gaat op de toekomst van Amsterdam. Laten wij nu eens proberen, daarvoor
met steun van buiten keuzen te doen. Het gaat ons, ook de heer Robbers,
immers om de bestuurlijke vernieuwing en het dichten van het gat tussen de
Raad en de Amsterdamse samenleving?
(De heer ROBBERS: Bestuurlijke vernieuwing is niet hetzelfde als
bestuurlijke verplaatsing.) Dat ben ik volledig met u eens!
(De heer ROBBERS: Als u veel ideen wilt genereren, moet u de mensen
dus juist de ruimte laten en dat niet zelf willen organiseren en
structureren en daarvoor weer een aparte commissie in het leven
roepen. Die ideen moeten kunnen worden geventileerd en die moeten
wij oppakken, maar de keuzen moeten door ons worden gedaan.)
Daarover zijn wij het allemaal eens; u vraagt dus naar de bekende weg.
Wij hebben nooit gezegd, dat er keuzen buiten de Raad zouden moeten worden
gedaan. Hir hoort verantwoording te worden afgelegd en hir horen de
keuzen te worden gedaan. Ik begrijp echter niet, waarom u zoveel moeite
hebt met het aantrekken van externe deskundigheid om de toekomst van
Amsterdam te verbeteren; dat blijft voor mij en mijn fractie een raadsel.
Wat ons betreft zal het resultaat van de denkkracht van de door ons
voorgestelde werkgroep of commissie over ongeveer een jaar op tafel moeten
liggen, zodat wij de keuzen kunnen betrekken bij de
begrotingen voor 1993 en 1994. Voor de wat jongere raadsleden verwijs ik
nog eens naar de Commissie Industrile Projecten Amsterdam (CIPA).
In de tussentijd lijkt het ons raadzaam, dat het College zich bezint op
de samenwerking met de Amsterdamse sociale partners. Zowel raadsleden als
sociale partners zijn niet tevreden over de wijze waarop het huidige
overleg gemeente-bedrijfsleven functioneert. Is het College bereid, de Raad
in overleg met de sociale partners voor de zomer van 1992 een notitie
hierover te presenteren waaruit blijkt, hoe:
- de contacten met sociale partners worden verbeterd en gentensiveerd;
- de resultaten van het overleg zichtbaar in beleidsvoornemens worden
verwerkt;
- raadsleden intensiever worden betrokken bij het overleg en de externe
Amsterdam-promotie.
In het programakkoord hebben de PvdA, D66, Groen Links en de VVD de taak
op zich genomen, een draagvlak te verwerven voor het te voeren beleid.
Daaraan draagt een verbeterd overleg zeker ook bij. Een zeer belangrijk
resultaat zou kunnen zijn, dat de in het programakkoord verwoorde wens, te
komen tot een positieve-actiebeleid bij bedrijfstakken ten gunste van
vrouwen, allochtonen en gehandicapten kans van slagen krijgt.
Ronduit positief is de VVD-fractie over de aanpak van de sociale
vernieuwing. Het College heeft gehoor gegeven aan het ook door ons geuite
verlangen, projecten onder deze vlag te willen terugzien bij meer
portefeuilles dan alleen die van de projectwethouder. Op deze manier komt
beter tot uitdrukking, dat uitvoering geven aan sociale vernieuwing alle
wethouders raakt. Bovendien stelt het de Raad beter in staat, in te gaan op
de verlangens uit de stad. De Raad kan daarbij de gelegenheid te baat
nemen, te laten zien dat sociale vernieuwing geen nieuwe subsidiegrabbelton
hoort te zijn, maar dat het gaat om toetsbare projecten voor het wegwerken
van achterstanden en het stimuleren van vernieuwing van het openbare leven
en domein.
De voorgestelde investeringsimpuls kan ook rekenen op de steun van de
VVD. Evenmin als bezuinigingen zijn investeringen een doel op zichzelf. De
VVD staat vernieuwing van de infrastructuur voor om daardoor de
werkgelegenheid in en de bereikbaarheid van Amsterdam en de regio te
verbeteren en tegelijkertijd de internationale concurrentie aan te kunnen.
Bij de bespreking van de CAM-voorstellen heeft de VVD-fractie duidelijk
gemaakt, dat er niet alleen moet worden genvesteerd in zaken, maar ook in
mensen. Vandaar onze vraag aan het College, of het bereid is met de
deelraden rond de tafel te gaan zitten en te bezien op welke manier de
discussie over het ABC kan leiden tot een kwaliteitsverhoging in het
onderwijs.
Een van de instrumenten om internationaal mee te kunnen komen, wordt de
instelling van de Regioraad. Laten wij er niet om heen draaien: de regio
heeft Amsterdam nodig en Amsterdam de regio. Als wij zien wat binnen een
jaar tijd in regionaal VVD-verband bespreekbaar en oplosbaar blijkt te
zijn, zijn wij niet ontevreden.
Dat neemt echter niet weg, dat er nog een paar kluifjes liggen voor alle
fracties. Heeft het College al bedacht, hoe onze medewerkers worden
genformeerd over de ontwikkelingen en de mogelijke gevolgen daarvan voor
henzelf? Of kiest het College voor de overvaltactiek ? Wie tijdens de
verkoop gewoon wil doorgaan met de verbouwing, moet daarvoor wel de
condities scheppen, te weten: 1 informatie geven aan ambtenaren;
2 het loopbaanbeleid en de scholing niet alleen afstemmen op het
individuele belang, maar ook op het bedrijfsbelang van de gemeente en
het ROA;
3 het opzetten van een ambtenarenpool waaruit zowel Amsterdam als de
regio-gemeenten kunnen putten. Deze pool moet de mensen ook de
mogelijkheid bieden, zich als ambtenaar te kunnen verdiepen in de vragen
en problemen van andere gemeenten.
Op deze manier krijgen de ambtelijke organisaties de gelegenheid, zich
voor te bereiden op de nieuwe situatie die ontstaat na instelling van de
Regioraad en wordt tegelijkertijd de deskundigheid vergroot.
Het door de VVD voorgestane zorgvuldige en sociale personeelsbeleid
wordt echter bedreigd door het beleid van het rijk. Het rijk is immers al
jarenlang bezig met grote efficiency-operaties, inclusief op de gemeenten
verhaalde bezuinigingen onder de kop "decentralisatie". Nu hebben de
gemeenten, ook Amsterdam, in het verleden terecht gepleit voor
decentralisatie van beleid onder gelijktijdige decentralisatie van middelen
en mensen. Juist in het laatste gaat zich nu de grote complicatie voordoen
bij de ROA-operatie. Als de provincie dezelfde beleidslijn hanteert, wordt
de chaos compleet.
De in Amsterdam behaalde efficiencywinst zou wel eens volledig teniet
gedaan kunnen worden door de maatregelen van rijk en provincie. Wie zijn
oor te luisteren legt in de regio weet bovendien, dat de regiogemeenten er
niets voor voelen te moeten werken met een volledig Amsterdams apparaat.
Daarom vragen wij het College, te bevorderen dat het dagelijks bestuur van
het ROA een extern onderzoek laat instellen naar de taken, de gewenste
deskundigheid en de omvang van het ambtelijk apparaat. In de Gemeenteraad
moeten wij ons dan op zo kort mogelijke termijn bezinnen op de vraag, of
wij onverkort vasthouden aan decentralisatie van beleid, middelen en
mensen. Zou de ROA-operatie ook geen goede aanleiding kunnen zijn om ons af
te vragen of wij wel moeten doorgaan met het in dienst nemen van ambtenaren
in specialistische functies? Heeft het gemeentelijk produkt Ä en daarmee
de burger en de individuele ambtenaar Ä niet meer baat bij een algemene
bestuursdienst? De instelling van een algemene bestuursdienst biedt
ambtenaren zowel de gelegenheid zich te ontwikkelen tot allrounders, in
plaats van tot specialisten op deelterreinen, als tot het ontwikkelen van
creativiteit en kwaliteit. Naar onze mening kan hierdoor tegelijkertijd het
vraagstuk van de verkokering doeltreffend worden aangepakt. Gaarne
verwachten wij hierop een reactie van het College.
Lopen wij weg voor het beantwoorden van deze vragen, dan kunnen wij alle
mooie plannen voor sociale vernieuwing, infrastructuur en verbeterd
financieel beheer naar het rijk der fabelen verwijzen en daar zitten onze
burgers en bedrijven niet op te wachten. Zij verwachten van ons, behalve
goed overleg, ook daadkracht. Als Raad en College kans zien, deze twee
pijlers onder de lokale democratie te verstevigen, krijgt de overheid de
burger die zij verdient: betrokken, democratisch en tolerant.
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Dat de begrotingsmissive
begint met een mondiaal georinteerde blik op de ontwikkelingen van het
oude jaar, is begrijpelijk. De kwalificatie daarvoor: duizelingwekkend, is
terecht. De tijd waarin het College voor de Raad de begroting voorbereidde,
kenmerkte zich door welhaast revolutionaire verandering. Om ons heen
smelten politieke systemen en ideologien weg; de staatkundige wereldkaart
moet opnieuw worden ingekleurd. Anderzijds geeft de actualiteit er blijk
van dat waar er gemeenschappelijke wil van
mensen is om zich in te zetten voor vernieuwing, hoopvolle ontwikkelingen
te zien zijn. Tegelijk nemen wij echter ook een terugval waar naar
nationalistisch getinte tegenstellingen van weleer.
De gemeentebegroting van Amsterdam is echter niet een gids voor de
wereldreiziger. Het gaat om Amsterdam. Beslissen voor de toekomst van onze
stad Ä daarom gaat het bij het vaststellen van de begroting Ä moet
men doen met twee benen op de grond.
Het College raakt met het motto van de begroting een gevoelige toets:
voor een duurzame stad. Ik proef in dat motto de behoefte om bij al die
aardverschuivingen in de wereld om ons heen, Amsterdam te houden wat het
was, bestand te maken tegen wat het bedreigt en toe te rusten voor de
mogelijkheden die zich in de toekomst aandienen. De eerste bladzijde van de
missive besluit met de tekst: "In een snel veranderende wereld, in een
samenleving die maar zeer ten dele maakbaar is, heeft de politiek in elk
geval de taak om de huidige dilemma's en uitdagingen te formuleren en
hierin keuzen te maken". Toen ik dat las, dacht ik: "Precies, daar
gaat het in beginsel om."
"De voorwaarden hiervoor", zo vervolgt de tekst, "achten wij,
zeker nu
de binnengemeentelijke decentralisatie bijna is voltooid en de stadsdelen
een feit zijn, in Amsterdam aanwezig....". Dat is wel een anticlimax. Het
CDA is bovendien van mening dat de BGD nog lang niet voltooid is. Ik
begrijp, getuige het door wethouder Saris voor de akkoordpartners
geprefabriceerde compromis, dat mijn fractie hierin niet langer alleen
staat. Als tweede belangrijke voorwaarde voor het uitoefenen van die
principile taak van de politiek, wijst het College op de omstandigheid
dat het berust op een brede politieke samenwerking in onze Vergadering,
waardoor het mogelijk is netwerken op te bouwen in uiteenlopende segmenten
van de samenleving. Het kan aan mij liggen, maar ik heb nog maar weinig
gemerkt dat het College die mogelijkheid ook aangrijpt. Neem nu bij
voorbeeld de discussie over het referendum. Het College is erin geslaagd
wel buitengewoon uiteenlopende segmenten van de Amsterdamse samenleving
gezamenlijk tegen zich in het harnas te jagen: de Kamer van Koophandel, de
vakbeweging, de wijkcentra, de vereniging Amsterdam Autovrij en de
Werkgroep Wijze Oude Wijven. Verschillende samenwerkende organisaties uit
het bedrijfsleven slepen het gemeentebestuur zelfs voor de rechter. Het
doet denken aan de bestuurscrisis in de periode 1974-1978 toen het College
Ä ook met het CDA in de oppositie Ä de Binnenring bedacht en het
bedrijfsleven ook zover bracht de rechtszaal als forum voor discussie met
het gemeentebestuur te beproeven. Dat dit College bij al deze totaal
uiteenlopende groepen zo'n gemeenschappelijke burgerzin wist aan te kweken,
heb ik, zolang ik in de Raad zit, nooit meegemaakt; hier verraadt het
resultaat de hand van de meester.
Over het referendum citeer ik verder uit de missive: "Open communicatie
en discussie tussen ons College en uw Vergadering n met de stad zijn voor
het welslagen van het beleid essentieel. Het referendum opent wat dit
betreft nieuwe mogelijkheden." In de vergadering van de commissie van
advies en bijstand heeft mijn fractiegenoot Spit, met de van hem bekende
zachtmoedigheid, kritiek geuit op de collegevoorstellen inzake het
referendum. Het College had daar niet het minste oor naar. Nu de
onafhankelijke commissie exact dezelfde kritiek heeft geuit en met een
diametraal tegengestelde vraagstelling aan komt zetten, draait de wethouder
als een tol. Haar akkoordpartners draaien mee. Niks open communicatie met
onze Vergadering, maar verstoppertje spelen achter een deskundigencommissie.
Terug naar de missive. De CDA-fractie kijkt dus anders naar de conditie
van het College bij de uitoefening van de taak van onder aan blz 1 van de
missive. Onze formulering van de dilemma's en de te maken keuzen is Ä dat
kan niet anders Ä een andere. Voor alle duidelijkheid: het meeste van de
beschouwingen die het College geeft over acht thema's, varirend van de
economie en de werkgelegenheid tot de tolerante stad, vond mijn fractie
best goed. Soms kwamen wij wel wat tegen, wat wij anders zouden zeggen, bij
voorbeeld die civic culture. Daar willen wij het College graag nazeggen:
"De naam die we eraan geven is echter minder belangrijk dan de intentie
waarvoor we staan: een gezamenlijk optreden van diverse partijen in de stad
tegen de noden van de stad, in plaats van, zoals nu meestal het geval is,
langs gescheiden afgebakende paden. Wij zouden zeggen "de
verantwoordelijke
samenleving", maar dat mag men best anders noemen. Als men echter eerst
zegt: "In een snel veranderende wereld, heeft de politiek in elk geval de
taak om de huidige dilemma's en uitdagingen te formuleren en hierin keuzen
te maken", en men selecteert dan:
- de economie en de werkgelegenheid, - de stedelijke vernieuwing,
- het woonklimaat, - de sociale stad, - het publieke domein,
- een goede en efficinte dienstverlening, - de stedelijke cultuur en
- de tolerante stad,
voor het geven van in wezen onomstreden beschouwingen, wat zijn dan de
dilemma's? En Ä minstens even interessant Ä waarom beperkte het
College
zich tot filosoferen? De tekst lijkt nu op een afscheidsbundel waarin elke
auteur Ä elke portefeuillehouder Ä zijn best heeft gedaan op een
eigen referaat. Zij hebben echter Ä dat is wel wat anders dan in een
afscheidsbundel Ä hebben tegelijk ook nog opgepast elkaar niet op de tenen
te trappen. Niemand heeft iets opgeschreven waarvan je zegt: "Kijk die
steekt zijn nek uit." Het resultaat? Een politiek-zouteloze brij. De CDA-
fractie vindt dat het College in de wijze waarop het omgaat met dit achttal
thema's de indruk wekt dat het wel weet van dilemma's maar deze niet ter
keuze kan voorleggen. Zo hoeft er niet te worden gekozen. Wat was nu ook
alweer de principile taak van de politiek?
De CDA-fractie wil er geen misverstand over laten bestaan waar zij meent
dat het raadsdebat over moet gaan. Wij willen, hoe moeilijk ook, keuzen
maken, prioriteiten stellen. Dan kiezen wij voor drie dingen:
1. over de multiculturele samenleving;
2. over het zich veilig en thuis kunnen voelen in de eigen stad en
3. over de betrouwbaarheid van de politiek.
Vervolgens Ä maar dat komt op het tweede plan Ä
4. over de vraag of dit College het wel aankan.
Over de multiculturele samenleving merk ik het volgende op. In onze
Amsterdamse samenleving groeien kinderen met een gekleurde huid in formele
zin als Nederlandse kinderen op, maar zonder witte vriendjes van school of
uit de buurt. Op wat beperkter schaal groeien kinderen met een wit vel op,
zonder enig contact met zwarten. Als zij straks op dezelfde trap wonen,
moeten zij wel weten hoe zij met elkaar moeten omgaan, in ieder geval de
ervaring hebben opgedaan dat mensen elkaar, ongeacht hun herkomst of
huidskleur, volledig kunnen en mogen aanvaarden. Dat moeten wij op alle
mogelijke manieren bevorderen. Dus:
stimuleren dat de n inzicht krijgt in de cultuur van de ander en de
kloof tussen beide geen scheidslijn is.
Het is de vaste overtuiging van de CDA-fractie dat die cultuurkloof
oorzaak van onderhuids racisme is. Door het onvermogen die kloof te
overbruggen Ä het minderhedenbeleid hebben wij hierop ook niet echt
toegesneden Ä lossen wij dit groeiend probleem niet op. Integendeel, soms
woekert onderhuids racisme door tot minder verholen racistisch gedrag.
Racisme is geen erfelijke eigenschap, het is geen onvermijdelijke
natuurramp. Mensen zoals u en ik geven racistisch gedrag te zien. Soms
veroorzaken wij het zelfs door ons doen of laten. Mijn fractie vindt dat
wij er goed aan doen, hierin nuchter en eerlijk te zijn. Wij willen
uitdrukkelijk de gemakzuchtige gedachte afwijzen dat, wanneer gekleurde
mensen zich maar de Nederlandse taal eigen maken, datgene wat wij vandaag
de dag aan racisme leren kennen, automatisch verdwijnt en dat stelletje
hiervoor geen stemmen meer krijgt. Natuurlijk is het slechten van
taalbarrires een belangrijke impuls voor emancipatie en integratie en
daarmee voor het overbruggen van die cultuurkloof, maar het is niet de
oplossing van het cultuurprobleem. Naar het zich laat aanzien is overigens
de organisatie van voldoende taalles een lastiger opgave dan het volgen
ervan. Veel van het beleid wordt bij de deelraden gemaakt. Met heel veel
interesse volgt mijn fractie bij voorbeeld het sociale-
vernieuwingsinitiatief van de stadsdeelraad Slotervaart:
buurtbijeenkomsten, gevolgd door portiekgesprekken; stimuleren dat
autochtoon en allochtoon boodschap aan elkaar krijgen en elkaar leren
verstaan, letterlijk en figuurlijk.
Dezer dagen blijkt helaas het falen van het rijk op het gebied van de
sociale vernieuwing. Laten wij echter eens naar ons zelf kijken. Hoeveel
nieuws leverde in Amsterdam de sociale vernieuwing op? Hoeveel echt nieuwe,
dat wil zeggen niet eerder bedachte initiatieven heeft de sociale
vernieuwing opgeleverd, voor zover wij als centrale gemeente zelf voor de
uitvoering daarvan verantwoordelijk zijn?
In een Commissie Sociale Vernieuwing is gesproken over het initiatief op
de Prinses Ireneschool. Ter bevordering van goede schoolresultaten, beloont
men op deze school (met heel veel allochtonen) deelname aan huiswerkklassen
met deelname aan het schoolvoetbal. Zoiets van: om sportief aanzien te
verwerven, moet je eerst je huiswerk serieus nemen. First things first.
Fantastisch dat een school zo leerlingen weerbaar maakt.
Als christen-democraat zou ik, juist bij dit onderwerp, niet goed bezig
zijn als ik niet vanuit de gedachte van een verantwoordelijke samenleving
zou wijzen op de wenselijkheid, de mensen zelf op hun verantwoordelijkheid
en verplichtingen aan te spreken. Dan moet men zich wel aanpassen. Met die
gedachte moet men de toelichting bij Cordinatie Minderhedenbeleid eens
lezen. Veel woorden; zeer ambtelijke taal: een uiting van een dominante
witte bestuurscultuur. In het stuk wordt de balans opgemaakt en wordt
antwoord gezocht op de vraag of wij moeten doorgaan op de ingeslagen weg.
Wij lezen dat zich een pijnlijk gebrek aan zichtbaar resultaat van het tot
nu toe gevoerde beleid voordoet. Dat klopt. De tekst pretendeert overigens
ook geen onzichtbaar resultaat. De daarop volgende vaststelling dat
Amsterdam juist nu meer dan ooit het welslagen van het minderhedenbeleid
behoeft, klopt ook. In dat licht wekt de conclusie enige verbazing:
voortzetting van het gevoerde beleid. In de tekst van de toelichting: met
kracht; bij de prioriteiten echter: geen nieuws. Op het ABC wordt na de
reorganisatie opnieuw fors bezuinigd zonder dat duidelijk is waar het
produkt dat wij tot nu toe van het ABC verlangden, in de toekomst dan
vandaan moet komen. Welke garantie heeft het College dat dit van het ABC
verlangde produkt in de
toekomst geleverd wordt? En door wie? Als het College het huidige beleid
voortzet, wat verwacht het dan het volgend jaar aan zichtbaar resultaat van
het minderhedenbeleid? Waarom verwacht het dat dan wel? Inderdaad, het
College schetst een dilemma en maakt een keuze, maar met welk motief? Dat
vragen wij vandaag uitdrukkelijk aan het College.
Vreselijke steekpartijen van de laatste weken lijken de problematiek van
de Antilliaanse jongeren op het bord van de politiek te leggen. Dat is
schijn. Wij waren immers al gewaarschuwd, ook uit kringen van de Politie.
Het gaat niet goed met groepen jongeren uit de West en dat concentreert
zich bij ons in Zuidoost. De gelijkenis met de problemen rondom groepen
jongeren uit noordelijk Afrika is overigens treffend. Hier moet ook de
politiek wat aan doen, dat wil zeggen: ook in dit probleem moet de gemeente
meer energie steken. Ik heb begrepen dat onlangs een aantal gemeenten met
in dit opzicht vergelijkbare problemen, overleg heeft gevoerd. Komt daar
wat uit? Volgens ons is er meer. Bij de behandeling in de Tweede Kamer van
de begrotingen Antilliaanse en Arubaanse Zaken en van Justitie heeft de
heer Kraijenbrink deze problematiek bij de minister aangekaart. Dat
gebeurde na een werkbezoek van de Tweede-Kamerfractie van het CDA aan
Amsterdam. Naast de noodzaak van betere voorlichting daar over de
werkelijkheid hier, dringt zich de vraag op of men het alleen maar aan de
individuele beslissing van betrokkene kan overlaten dat jongeren de
risico's van emigratie naar een andere cultuur zo maar nemen. Ons bekruipt
het gevoel dat ten aanzien van minderjarigen toch op zijn minst de
aanwezigheid geist mag worden van een behoorlijke gezagsrelatie. Wat ons
betreft zou voor minderjarigen een visumplicht mogen worden ingesteld,
waarbij voor verstrekking van het visum een acceptabele opvang en
gezagsrelatie een voorwaarde zijn. Is het College bereid, hierover het
overleg te openen met de verantwoordelijke minister?
Ik kom nu tot mijn tweede thema, over "het je veilig en thuis kunnen
voelen in onze stad." De CDA-fractie zet de veiligheidsproblematiek
onverbiddelijk op de lijst met politieke hoofdpunten.
Veiligheidsproblematiek is zeker niet een zaak voor de Politie alleen.
Bedreiging van de veiligheid doet zich in tal van gedaanten en situaties
voor. Bijna ieder raadslid heeft er in de huidige verhoudingen op de een of
andere manier mee te maken, en dan zijn er ook nog de diverse gemeentelijke
en niet-gemeentelijke veiligheidsdiensten.
Het CDA denkt dat de tijd rijp is om het vraagstuk van de veiligheid van
persoon en goed, waar dan ook, integraal te bekijken: pro-actief, rekening
houdend met gewelddadige ontwikkelingen in onze maatschappij. Ik vraag niet
om een geweldig verhaal op papier. In district 4 kreeg de sociale
integratie politieprioriteit. Dat kon omdat een paar mensen eens zijn gaan
zitten nadenken over de vraag wat er eigenlijk aan de hand is in hun buurt
of wijk. Zo zouden wij willen dat het veiligheidsvraagstuk nu eens een
integrale benadering krijgt, uitgaande van de burger zoals die in de stad
gaat en staat en van het openbaar vervoer gebruik maakt. Een jaar geleden
zaaide het snel stijgend aantal roofovervallen in onze stad angst en
onrust. (Loco)-burgemeester en Politie hebben daarop adequaat gereageerd.
In de commissie werden enige maanden geleden indrukwekkende resultaten
gepresenteerd. De aanpak werkt.
Een paar jaar geleden, in 1987, nog voordat wij notie hadden van sociale
vernieuwing zaaide het snel toenemend aantal berovingen en diefstallen uit
woningen in een wijk in Reigersbos angst en onrust. Met prima medewerking
van de kant van de Politie, maar na een bijna eindeloos getackel met de
gemeentelijke organisatie wisten het wijkopbouworgaan en actieve bewoners
een soort
"neighbourhood watch-project" van de grond te krijgen. Het loopt nu
al een jaar of drie en het werkt.
Al jaren geleden is het besef doorgedrongen dat het verruilen van de
conducteur voor een aantal stempelautomaten per saldo meer reden tot huilen
dan tot vreugde geeft. Een proef met herinvoering van de conducteur op lijn
4 laat zien: het werkt.
Kan het College de vraag beantwoorden, waarom het zo vaak de
problematiek herleidt tot een probleem van de financile verhoudingen met
het rijk? Het gaat hier toch niet in de eerste plaats om financile
problemen, maar om het verstaan of niet verstaan van de eigen gemeentelijke
verantwoordelijkheden? Voor de goede orde: de CDA-fractie komt met
voorstellen en met dekking. Dit betekent dat deze Raad zelf keuzen kan en
moet maken.
Het College stelt voor, de inzet van conducteurs nu ook tot lijn 13 te
gaan uitbreiden. De CDA-fractie wil uitbreiding tot alle lijnen. Wij willen
dat het snel gebeurt; wij rekenen dat onze raadsverantwoordelijkheid. Prima
als Den Haag betaalt, maar zo niet, dan moeten wij zelf prioriteiten
stellen en dus keuzen maken. Wij zullen met voorstellen komen. Ook over
concirges. Daar is oud-collega Jan de Jonge al in 1986 over begonnen.
Drie keer kon ik zeggen: het werkt. Voorbeelden zijn het en er zijn er
ongetwijfeld meer. Ik breng die naar voren om aan te geven dat wij met
elkaar niet machteloos zijn. Het dilemma in dit verband is naar de mening
van onze fractie, dat door de uiteenlopende geldstromen en door de
stringente eigen portefeuillegrenzen een uiteenlopende aanpak van
verschillende veiligheidsproblemen en diverse veiligheidsdiensten zijn
ontstaan. Het zicht op integraal veiligheidsbeleid is volledig verdwenen,
en daarmee de mogelijkheid van goede afweging, bij voorbeeld tussen een
concirge en een brandweerman. Het CDA pleit in dit verband voor
gedifferentieerde Politie als enig gemeentelijk en binnenkort regionaal
V(eiligheids)-team waarvan de competentie zich ook moet uitstrekken tot in
voer- en rijtuigen van het GVB. Het CDA nodigt het College uit, de Politie
ruimte te geven voor de uitoefening van haar taak ook op voer- en rijtuigen
van het GVB. Wij nodigen het College uit om op dit punt een heldere reactie
te geven. Ik wil er geen doekjes om winden: het verhaal in Het Parool van
de wethouder voor Verkeer en Vervoer in antwoord op de roep om Politie in
de tram, maakt ons lichtelijk onpasselijk. Daargelaten dat wij vandaag
hebben gehoord dat het ook zakelijk onjuist is en de Politie binnen de
eigen begroting al een kaart heeft geregeld voor alle personeel is het ook
een kwestie van verstoppertje spelen achter de bureaucratie. Niet meer en
niet minder.
Ik kom daarmee tot mijn derde thema, over de betrouwbaarheid van de
politiek. Handhaving strekt in essentie tot bescherming van de zwakken in
de samenleving. Dat is een eis van gerechtigheid en gerechtigheid moet in
deze wereld en dus ook in deze stad door de hand van mensen zoals u en ik
aangericht worden. Handhaving is daardoor een hoofdpunt voor de politiek.
Toen ik mij voorbereidde op de tekst die ik hier uitspreek, verscheen
het rapport- Tops. Dat heeft mij ertoe gebracht, het thema handhaving te
bezien in het licht van de betrouwbaarheid van de politiek. Men heeft in de
politiek geen vertrouwen, maar is tevreden over de dienstverlening van de
overheid. Dat laatste is wel een compliment aan de ambtenarij waard:
ondanks de politiek... Men kan het echter natuurlijk ook omdraaien: zelfs
de beste dienstverlening door de ambtenarij helpt de politiek niet aan
betrouwbaarheid. Sprekend over bestuurlijke vernieuwing, heb ik bij het
aantreden van dit College en vorig jaar bij de algemene beschouwingen de
bedrijfsfilosofie (de overheid als leverancier van voorzieningen en de
Amsterdammer als consument daarvan) van dit College bekritiseerd en ik heb
de indruk dat het onderzoek van Tops die kritiek bevestigt: het volk zit
niet op overheidsmanagers te wachten en het heeft geen vertrouwen in het
handwerk van de politici. "In een snel veranderende wereld, in een
samenleving die maar zeer ten dele maakbaar is, heeft de politiek in elk
geval de taak om de huidige dilemma's en uitdagingen te formuleren en
hierin keuzen te maken". Ter wille van haar betrouwbaarheid moet de
politiek echter ook zijn wat zij zegt te zijn en doen wat zij zegt te doen.
Kortom haar identiteit en haar beloften waarmaken. Belofte maakt schuld!
Ik beperk mij nu maar even tot dat deel van de politiek dat de gemeente
Amsterdam bestuurt. Identiteit is naar mijn oordeel meer een vraagstuk voor
partijen en fracties. In onze Vergadering moet het bij betrouwbaarheid gaan
om het waarmaken van beloften. Daaraan zitten twee kanten: als men heeft
belooft zaken te regelen, regel die dan ook! Daarvoor proberen wij
meerderheden in onze Vergadering te organiseren. Minstens even belangrijk
is echter het volgende: als onze Vergadering zaken geregeld heeft, of dat
nu door het treffen van een regeling, het nemen van een besluit of het
vaststellen van een verordening gebeurde, mag de burger dan vertrouwen dat
de zaak is geregeld? Als de Raad van Amsterdam het heeft geregeld mag dat
toch? Als u deze redenering even tot u laat doordringen, welke gedachte
roept dan de volgende willekeurige opsomming bij u op: veiligheid,
vuiligheid, verkeer (bij voorbeeld parkeren, vrije banen, stoplichten,
zebra's), bijstand, Vreemdelingendienst, comptabiliteitsvoorschriften,
Bouwverordening, APV, milieu, leerplicht, aanlijngebod, ziekteverzuim,
drugshulpverlening, rekening en verantwoording Gemeentelijke Sociale
Dienst, Gemeentevervoerbedrijf, Grondbedrijf, de voormalige Dienst Openbare
Werken, stadsdeelraden en gesubsidieerde instellingen? Is het allemaal goed
geregeld? Zijn wij tot de nodige handhaving bereid en in staat? De behoefte
aan handhaving is geen law and order-verhaal; dat is in principe trouwens
helemaal niet zo'n slecht verhaal. Het ligt simpeler: wat wij geregeld
hebben, moet geregeld zijn. Waar blijven wij anders met elkaar? Wij denken
dat men over de oorzaak van die vertrouwenskloof niet zo lang hoeft na te
denken.
(Mevr. VAN DER STOEL: Begrijp ik goed, dat er een nostalgische roep
om het vorige College is?)
Die kwalificatie laat ik aan u over. Ik spreek op dit moment dit College
aan; dat heeft de verantwoordelijkheid.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik vroeg naar de achtergrond. U mag natuurlijk
dit College aanspreken en u mag ook mijn fractie aanspreken, maar wat
is de achtergrond. Uw fractie heeft tien jaar deel uitgemaakt van het
College en nu komt u met deze opsomming.)
Als de strekking van uw opmerking is, dat het CDA vele jaren
collegeverantwoordelijkheid heeft gehad en dat ik nu, in de oppositie,
mijn mond moet houden, hoor ik dat graag van u. Ik heb voldoende tot
uitdrukking gebracht, dat wij ten volle verantwoordelijk zijn voor het in
het verleden gevoerde beleid. Mijn kritiek heeft dus mede te maken met ons
eigen optreden in het verleden, maar het heeft nu ook te maken met dit
College, dat met dit verhaal komt. Ik vind het langzamerhand wat flauw
worden, er steeds aan te worden herinnerd, wat er in de vorige raadsperiode
is gebeurd. Dat doe ik ook niet als het gaat om wat u toen allemaal zei en
wat u nu zegt.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik heb het over het maken van keuzen.)
Inderdaad, om de keuzen van dit moment, niet die van twee jaar geleden.
De laatste kunnen wij niet meer maken. U moet ook niet suggereren, dat dit
nog mogelijk zou zijn.
(Mevr. VAN DER STOEL: Het is prima als u kritiek wil uitoefenen. Het
is prima dat dat boven tafel komt, maar u kunt natuurlijk niet
uitpoetsen dat er na wat in het verleden is gebeurd tijd nodig is.
Als u behoefte hebt aan zelfkastijding, ben ik overigens de laatste
om daar bezwaar tegen te hebben.)
Laat het College maar ingaan op hetgeen ik naar voren heb gebracht. Van
u zal ik graag vernemen, of u meent er geen boodschap aan te hebben omdat
uw fractie lange tijd niet in het College zitting had. Het wordt allemaal
wat flauw langzamerhand.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik mag toch wel naar de achtergronden vragen?
Uit bijdragen van anderen blijkt, dat u niet de enige bent die
kritiek heeft.)
Mijn volgende zin luidt: wij willen de Raad uitnodigen om, voor zover
als nodig is Ä sommige van de voorgaande sprekers deden dat al Ä
sterker
dan voorheen handhaafbaarheid als voorwaarde voor het geven van regels te
stellen en bewezen handhaafbaarheid voor het continueren ervan. Bent u nu
tevreden?
(Mevr. VAN DER STOEL: Zeker. Het standpunt wordt nu heel breed
gedeeld en daar ben ik altijd heel tevreden mee!)
Regels lossen problemen niet op; handhaving wel, ter wille van wat ik
eerder noemde: bescherming van zwakken in de samenleving. Met dit voorstel
willen wij ook aangeven dat wij die handhaving ook typisch een
verantwoordelijkheid van de overheid vinden. Over primaat gesproken!
Handhaving houdt in: niet bij de pakken neerzitten en toezien dat onze
maatschappij meer en meer tendeert naar een "survival of the fittest"
. Wij
zijn ons ervan bewust dat dit moeilijk is en misschien ook wel veel meer
capaciteit vergt. Daarom komt er de noodzaak van een gemeentelijke
kerntakendiscussie, niet, zoals in het kader van de binnengemeentelijke
decentralisatie, organisatie-georinteerd, maar fundamenteel-politiek. Dan
moeten wij niet alleen dilemma's schetsen en kiezen, maar bovenal problemen
oplossen, kansen grijpen en zaken uitvoeren. Of het College vanuit zijn
positie de Raad hierin voorgaat, daarover gaat het in het laatste deel van
mijn verhaal.
Het ligt ons van nature beter om met zelfkritiek te beginnen, maar nu
moet ik het toch over het College hebben. Mevr. De Waart stelde, dat wij
aardig meedoen in de Raad. Ik moet trouwens zeggen, dat mevr. De Waart ook
aardig meedoet met de oppositie in de Raad. Het CDA is ervan overtuigd dat
de leden van het College over voldoende zin en goede wil beschikken om
samen beleid te voeren. Als men de laatste twee jaar mevr. Wildekamp
vergelijkt met de eerste twee jaar, dan is het ook echt rustig. Dat is ook
een beetje tekenend voor het hele PvdA-kamp. Op mevr. Baak hoef ik geen
kritiek uit te oefenen; haar beleid voldoet aan de stoutste verwachtingenvan
de oppositie. Mijns ondanks heb ik zelfs de neiging om voor haar op de
bres te springen als ik zie hoe ontoelaatbaar kwaadaardig de heer Holvast
ten koste van haar misbruik van zijn positie als voorzitter van de
Commissie voor Cultuur enz. maakt. Het hoort echter te gaan over het
College. Het CDA is er niet van overtuigd, dat dit College voldoende
gemeenschappelijke politieke wil heeft om belangrijke ontwikkelingen die
zich op het snijvlak van ruimtelijke ordening en economie aandienen, aan te
pakken.
Is het College het intern eens over de ontwikkeling van Schiphol? Nee.
Is het College het intern eens over de bouw van de Larmagtoren? Nee.
Is het
College het intern eens over aanpak van het IJ-oever-project? Nee. Is het
College het intern eens over aanleg van de tweede Coentunnel? Nee. Is het
College het intern eens over aanleg van Westrandweg? Nee. Is het College
het intern eens over de uitbreiding van Westpoort en de bestemming van het
meest westelijke deel? Nee. Is het College het intern eens over de
ontwikkeling van de Zuid-as? Nee. Is het College het intern eens over het
parkeerbeleid? Nee.
Dan is, politiek gezien, op de winkel passen, remmen, conserveren en
ontwikkelingen tegengaan toch het enige wat men als College kan doen in
plaats van positief inspelen en stimuleren? Mijn fractie vraagt het College
of het met deze Ä heet het, in Haags jargon niet stroperigheid? Ä
niet aan
slagkracht inboet ook in de concurrentieverhoudingen met andere regio's,
niet alleen internationaal maar ook nationaal. Laat men eens kijken naar de
investeringsbedragen die Rotterdam claimt: 28 miljard gulden. Laat men er
daar de helft van waarmaken. Bij ons gaat de discussie erover of 1,4
miljard gulden 2 miljard moeten worden.
Dat er zo weinig voortgang wordt gemaakt komt niet door gebrek aan tijd
voor de raadsvergadering, getuige het aantal vrije woensdagavonden in het
afgelopen jaar. Het gezegde "Van uitstel komt afstel" is geen onzin
en ontwikkelingen kunnen ook aan je neus voorbijgaan. Tijdens de expert-
meeting, georganiseerd door de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling
merkte een van de inleiders op, dat voor het welslagen van samenwerking
niet de plankwaliteit van doorslaggevend belang is maar de
bestuurskwaliteit. Nu is er met bestuurskwaliteit iets bijzonders aan de
hand. Ik herinner aan het Kabinet-Biesheuvel; een kabinet van sterke
mannen. Van geen van de collegeleden willen wij het bezit van enige
bestuurskwaliteit in twijfel trekken, maar bij het collectief is pas dan
werkelijk van bestuurskwaliteit sprake als er ook feitelijk en naar buiten
uitgedragen, inhoudelijke politieke wilsovereenstemming is. Ik vraag het
College, de Raad in herinnering te brengen hoe vaak op saillante punten uit
zijn eigen portefeuille de wethouder voor de Ruimtelijke Ordening, de IJ-
oevers en de Binnenstad met het College van mening blijft verschillen en
welke politieke consequenties het College en deze portefeuillehouder
daaruit trekken. Ik geef hiermee uiting aan onze twijfel aan dit College
dat zich bij zijn ontstaan als een programcollege presenteerde, maar steeds
sterker de onvolmaakte trekjes van een afspiegelingscollege is gaan
vertonen. Daardoor doet het niet wat het kan en daardoor blijkt het niet te
zijn wat het heeft gezegd te zijn. Daardoor wekt het bij de bevolking geen
vertrouwen. Want laten we wel zijn: wat zijn nu de grote debatten ("
groot"
in de zin van: hiermee maakte de stad een grote stap voorwaarts) geweest in
deze raadsperiode? De pers mag dan in de krant schrijven dat het hier zo
veel leuker en spannender is geworden Ä daar hebben journalisten ook
gelijk
in en dat gun ik hun na al die jaren Ä maar schiet de stad er wat mee op
als de politiek als theater "beter loopt"?
Dit laatste punt brengt mij op het volgende. Ik vraag de
fractievoorzitters van de akkoordpartijen, commentaar te geven op de
volgende door Het Parool op 27 april 1991 uit citaten geconstrueerde
dialoog:
"De Grave: Wethouders horen namens het College met duidelijke
standpunten te komen. Doen ze dat niet, dan leidt dat tot vervaging van
verantwoordelijkheden. Het zou slecht zijn als de bestuurlijke vernieuwing
wordt misbruikt bij moeilijke punten, als wethouders zeggen: zegt u het
maar, we zien wel hoe de hazen lopen."
Ten Have (knikt blijmoedig bij het verwijt dat D66 geen ideen heeft):
D66 hoeft geen eigen ideen te hebben. Amsterdammers hebben ze voldoende.
De overheid is
er voor de burgers. Er wordt wel gezegd dat ik geen visie heb op het
milieu. Hoef ik ook niet te hebben: alles is vies. Er moet veel gebeuren,
dus zet ik zaken in gang."
Mijn fractie doet dit wat denken aan de VDB, de politieke partij uit
Goede tijden, slechte tijden: Vooruitgang Door Beweging. Als men de vraag
of het College het wel aankan op D66-wijze wil beantwoorden, luidt dat
antwoord dus: dat hangt ervan af of de Amsterdammers het aankunnen.
Ik kom tot een afronding. Het antwoord op de vraag of het College het
wel aankan, luidt wat ons betreft: best wel, maar alleen als men het eens
is. Op dit punt gekomen schreef ik vervolgens in mijn tekst: ik vrees
echter dat dit laatste een voor het College in de huidige samenstelling
onvervulbare voorwaarde gebleken is. Na de bijdragen van de kant van de
fracties die dit programcollege steunen, weet ik het echter wel zeker.
Doordat in de missive om der wille van de lieve vrede maar de helft van het
verhaal staat, moet ik haar kenschetsen als een halve waarheid. De
verantwoordelijkheid daarvoor draagt mijn fractie niet. Gelukkig maar.
Ik wil mijn bijdrage in deze termijn niet beindigen zonder de
wethouder
voor de Financin en zijn medewerkers namens mijn fractie onze
complimenten
te maken voor hun werk en voor de voorbereiding daarvan. Zij zijn op de
hoogte van ons respect. Dit jaar Ä het is wel niet de laatste vergadering,
maar na de algemene beschouwingen gaat toch alles bergafwaarts Ä ook een
woord van dank aan de ambtenaren van het Gemeenteblad wier inspanning tot
nu toe steeds om niet geleverd werd. Het Gemeenteblad is, meen ik, de meest
uitgekiende club ten stadhuize. Eerst hebben ze zich onmisbaar gemaakt en
nu laten ze zich voortaan inkopen. Het ga u goed bij de Stadsdrukkerij.
De missive begon met een blik op de wereld. Dit jaar begon met de
Golfoorlog. Het eindigt met vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten;
een duizelingwekkend verschil. Onze stad heeft wat met Jeruzalem. Er is een
psalm die zegt: Bidt vrede voor Jeruzalem. Dat mogen wij in de raadzaal van
deze stad best nazeggen, dacht ik.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wordt 1992 echt wel
het jaar van Europa? Toegegeven, het laatste beton voor het "fort
Europa"
wordt gestort, maar Europa behoort tot de betrekkelijk kleine club van
rijke landen die, hoewel die maar een kwart van de wereldbevolking omvat,
toch driekwart van de grondstoffen, de energie, het voedsel en de mineralen
van de wereld gebruikt. Door onze overmatige consumptie en onze overmatige
produktie veroorzaken wij een dubbele crisis in de wereld; ten eerste de
crisis van de vervuiling en ten tweede de crisis van een gigantische
vluchtelingenstroom. Door de koorts van de economische groei dragen wij
onevenredig bij aan een wereldomvattende vervuiling en wordt een nieuwe
volksverhuizing ontketend. Doordat de arme landen tegelijkertijd de
mogelijkheid wordt onthouden, hun produkten af te zetten op de rijke
Europese markt, door tolmuren en hoge tarieven, verergert de armoede nog
meer, stromen de vluchtelingen uit het zuiden naar de rijke landen, naar
steden als Amsterdam. Is het dan niet tijd, onze Amsterdamse, op Europa
gerichte bijziendheid op te geven en onze blik op de wereld te richten?
Het College loert op de kans, juist in het fort Europa de economische
kanonnen te bemachtigen. Het geld lonkt. De haven moet worden uitgebreid
met een Westpoort, Schiphol moet worden verdubbeld en overal blikkeren de
nieuwe kantoorgebouwen. De gemeente komt voorlichters te kort om van de
daken te schreeuwen dat wij fors investeren in nieuwe autowegen, zoals de
IJ-boulevard, de Piet Heintunnel als verlenging daarvan en de verbinding
met de A10, de nieuwe
Panamaweg. Kan zo'n politiek van economische groei maar jaar na jaar
doorgaan, zonder dat wij ons afvragen of dit onze levensomstandigheden ook
echt gezonder maakt en of het voor de wereld als geheel ook echt goed is?
Het is merkwaardig, maar die vraag heeft nu voor het eerst ook de
missive gehaald, althans voor een deel, getuige de zin: "Steeds meer
mensen
raken ervan overtuigd, dat er grenzen zijn aan het tempo van de economische
groei, namelijk daar waar snelle, ongedifferentieerde groei ten koste gaat
van onherstelbare schade aan ons leefmilieu." Steeds meer mensen,
inderdaad, maar blijkbaar nog niet de opstellers van deze tekst zelf, want
hoe zou anders zo ongedifferentieerd verder kunnen worden gewerkt aan de
uitbouw van de infrastructuur, de kantoorkolossen, de havengebieden en de
luchthaven? Het College noemt het milieu nu een van de voorrangspunten. Hoe
valt dit te rijmen met de toenemende uitworp van viezigheid rond Schiphol
en de toenemende geluidsoverlast? Nog vorige week heeft de Centrale Raad
voor de Milieuhygine vastgesteld, dat de uitbreiding van Schiphol
rechtstreeks in strijd is met de doeleinden van het Nationaal
Milieubeleidsplan (NMP). Hoe valt de bouw van de kolencentrale te rijmen
met de bezinning op die economische groei? Goed, zegt het College, wij
laten de Amsterdammers een bijdrage leveren aan een schoner milieu door
middel van de afvalstoffenheffing en de bijdrage waterzuiveringskosten. Het
College gaat dus rond met de collectebus voor het milieu door middel van
tariefverhogingen voor waterverbruik en afvalverwerking. De vraag is
echter, of het milieu daarvan schoner wordt. Wordt het milieu schoner
doordat wij hier een dure actieve-koolfilterinstallatie bouwen voor ons
drinkwater, zodat wij de troep uit de Rijn kunnen blijven vissen, of
doordat wij een veel te grote afvalverwerkingsinstallatie bouwen, waardoor
de burgers nu moeten bijbetalen? Zoals altijd, blijft de echte vervuiler
buiten schot. Als dat de manier is waarop het College zich bezint op de
gevolgen van de ongeremde economische groei, is het water morgen zwart.
Toch staat boven de aanbiedingsbrief bij de begroting: "Voor een
duurzame stad". Dat geeft een smaak van groene zeep in de mond, want wat
betekent het woord "duurzaam", het modewoord van politici die een
milieuvriendelijke indruk willen wekken? Dat wij de aarde zo gebruiken dat
onze kinderen en kleinkinderen steeds dezelfde kansen krijgen op het genot
van de natuurlijke rijkdommen van onze planeet? Zo'n duurzame stad hebben
wij echter niet. In een razend tempo misbruiken wij de grondstoffen van de
arme landen en zetten wij de vervuiling spectaculair voort. Om dan nu te
zeggen dat men er iets aan doet door een tariefverhoging voor water en
afval, is een wisseltruc van de wethouder voor Financin, onder applaus
van "Asfalt Links" en de andere coalitiegenoten.
Het terugdringen van de automobiliteit, het uitsmijtertje van de
aanbiedingsbrief, is ook zoiets. Een leuk ding voor de groene kiezers van
de collegepartijen, maar hoe geeft men dit concreet gestalte? Met al die
brieven aan Den Haag, waarin geld wordt gevraagd voor de tweede Coentunnel,
de Piet Heintunnel, de Westrandweg en andere autowegen? Wij bespreken
vandaag dus niet alleen de inhoud van het beleid, maar ook de verpakking
ervan. De verpakking is een interessant politiek onderwerp, zeker in een
wegwerpmaatschappij die compleet wordt overspoeld met verpakkingen. De
presentatie, de verpakking, is van belang. Om de economie te laten draaien
moet alles zo veel en zo snel mogelijk worden gekocht en geconsumeerd:
nieuwe auto's, nieuwe koffiezetapparaten, videorecorders, cd-spelers, DAT-
recorders enz. Ook in de politiek moet er ieder jaar iets nieuws komen:
nieuw beleid, sociale vernieuwing en bestuurlijke vernieuwing. Wat dit
allemaal feitelijk oplevert, is moeilijk te overzien.
Op milieugebied weten wij het: tot nu toe niets. Wat de produkten
betreft levert het een maatschappijbeeld op waarin iedereen zich, om mee te
kunnen doen, behoort te omringen met allerlei comfort, want je bestaat pas
als je koopt. In de politiek is dat een glimmend opgepoetst imago, vlot en
flitsend, vernieuwend en Ä uiteraard! Ä milieuvriendelijk. Dat is
echter allemaal uiterlijk; het heeft geen inhoud.
Er zijn ook parallellen te trekken, niet alleen met de politiek, maar
ook met de kunst. Wim Beeren en Marja Baak trapten gezamenlijk in een
interessante valkuil. Wat is namelijk het geval? Het schilderij van Newman
blijkt niet te zijn gerestaureerd, maar overgeschilderd en nog wel met een
soort HEMA-verf. Kosten: meer dan 800.000. Grote heisa dus. Er wordt een
onderzoek ingesteld en de Gemeenteraad buigt zich erover. De heer Beeren
had echter eenvoudig kunnen verklaren dat het allemaal maar een idee is;
dat het ging om het herstel van het concept van het werk van Newman en niet
om het opkalefateren van een paar grote stukken gekleurd doek. Het gaat
namelijk niet om het materiaal, want wat verkocht Newman? Niet een paar
lappen; het was "conceptual art". Hoe dan ook, de heer Beeren heeft
niets
verhelderends gezegd; wethouder mevr. Baak wil, zij het een beetje laat,
het geld terughalen, wat ook niets opheldert, en het kunstbeleid wordt
onmogelijk. Naar ons idee had men het ding gewoon moeten laten hangen en er
een kopie naast kunnen hangen; dat zou het schilderij meer recht hebben
gedaan. Nu zijn de ontwikkelingen in de kunst echter onbegrijpelijk en
onbetaalbaar geworden, net als de gemeentepolitiek. Immers, ook de missive
is overgeschilderd met een soort groene alkydverf.
In diezelfde lijn ligt, dat het College nergens ingaat op de conclusie
van het rapport Zorgen voor morgen, dat de doeleinden van het NMP niet
worden gehaald. Dat verraadt een slecht geweten. Het College draagt er
namelijk vlijtig toe bij en het heeft geen antwoord meer op de grote
milieuvraagstukken, behalve dan, dat er massa's papier worden geproduceerd,
die als voornaamste pluspunt hebben dat zij tenminste gescheiden worden
opgehaald. Dat is het bankroet van de milieupolitiek van de grote partijen
in de Raad
Een bankroet is ook het referendum over de aanwezigheid van de auto in
de binnenstad. Is dat dan geen stap voorwaarts? Zeker wel en daarvoor is
bij ons ook de vlag uitgestoken, maar zelfs dit lichtpunt flakkert nu, want
het College probeert het voor te stellen alsof het zelf ook allang bezig
is, de aanwezigheid van de auto in de binnenstad te beperken, dit met
oogkleppen voor voor bij voorbeeld de aanleg van de vierstrooks IJ-
boulevard die het College nu voorbereidt.
Ook geweld is een verschijnsel dat de democratie bedreigt. Ik wil niet
herhalen, dat het goed en nodig is, op alle trams zo spoedig mogelijk weer
de conducteur te introduceren, maar misschien is het goed als ik er de
opmerking aan toevoeg, dat het wonderlijk is dat de bezoekers van
discotheken weliswaar discreet wordt gevraagd, hun messen in een ton te
deponeren voordat zij naar binnen gaan, maar dat zij die messen bij vertrek
doodleuk weer terugkrijgen. Is het niet mogelijk, te bevorderen dat die
messen op dezelfde discrete manier worden ingenomen en op die manier buiten
gevaar worden gesteld?
Het functioneren van de gemeentelijke democratie is nog steeds onder de
maat. Bij de stadsdelen worden slechts de loketten door de bevolking
gewaardeerd, maar de politieke deelneming, waarom het allemaal was
begonnen, is niet toegenomen. En de bestuurlijke vernieuwing? Goed, de
grote partijen in de Raad, die het over het algemeen in grote lijnen eens
zijn over de zaken, hebben nu een raadslid als voorzitter van de commissie
van advies en bijstand, maar de macht is gebleven
waar die altijd al was, namelijk bij het College. Het College bepaalt. Om
de kloof tussen kiezers en gekozenen nog wat te vergroten, wordt de laatste
tijd meer vaart gezet achter het ROA; het orgaan dat zo veel gemeenten
opslorpt. Omwille van het ROA wil men de binnenstad al in 1994 opzadelen
met een deelraad om vervolgens later de hele gemeente Amsterdam te kunnen
opheffen. De heer Van Thijn en D66 zijn hartstochtelijk voor een gekozen
burgemeester; terecht, maar wie kiest de ROA-bestuurders? Geen van allen
worden zij gekozen door de kiezers. Allemaal worden zij gekozen door de
gekozenen; een vorm van coptatie dus, ongeveer zoals de vroedschappen van
de vroegere Republiek der Vereenigde Nederlanden werden samengesteld. Toch
weer terug naar de regententijd dus! GrAs kan niet eerder begrip opbrengen
voor het ROA dan wanneer er algemene rechtstreekse verkiezingen voor het
ROA-bestuur worden gehouden en de voorzitter van het ROA als zodanig
rechtstreeks in functie wordt gekozen door de bevolking. Wij vinden het ook
geen gezicht, als de heer Van Thijn boven zijn ambtsketen als burgemeester
ook nog eens de pet van ROA-voorzitter op heeft; dat vinden wij een beetje
te veel weg hebben van een carnavalspak.
Ook wethouders doen naar onze mening de gemeentelijke democratie geen
goed als zij de zaak waarvoor zij zeggen te staan niet met hun stem
ondersteunen als het op stemmen aankomt. Ik denk nu aan de Mabon-affaire,
toen de wethouder met de meerderheid van het College de eigen voordracht
niet steunde. Iets dergelijks doet zich voor als een wethouder wel stemt
tegen een belangrijk beleidsonderdeel, maar dit vervolgens toch voor zijn
rekening neemt in zijn beleid, zoals wethouder Saris, die wel tegen de
uitbreiding van Schiphol stemde Ä hoera! Ä maar vervolgens die
uitbreiding
toch helpt verwezenlijken in zijn structuurplan. Op zulke momenten wordt
het gemeentelijk beleid onaanspreekbaar; meer en meer een spook.
Op zichzelf laat het structuurplan zien, dat het stadsbestuur er nog
steeds naar streeft, wereldsteden als Frankfurt, Mnchen en misschien
zelfs
Parijs te imiteren. De aantasting van het openbaar groen hoort daarbij; de
groene longen van de stad gaan meer en meer lijken op de groen uitgeslagen
longen van de wethouder voor het Milieu. GrAs heeft de laatste tijd in een
serie nota's aangetoond, dat een heel andere aanpak mogelijk is. Pas als
wij woningen zouden bouwen boven de A10, als wij brede verkeerswegen
smaller zouden maken door woningbouw, zouden wij de stad echt compact maken
en het leefmilieu van de stad en haar groene omgeving redden. Dan is het
ook mogelijk, de straten meer te voorzien van bomen en gewas; dan is het
ook mogelijk, meer stedelingen op te nemen in Amsterdam en zodoende het
platteland zoveel mogelijk groen te houden.
De fixatie op Europa en zijn gemeenschappelijke markt gaat voorbij aan
de werkelijkheid dat de wereld ons gemeenschappelijke huis is geworden. Zo
is Amsterdam een van de brandpunten van de nieuwe volksverhuizingen, die
worden veroorzaakt door de armoede en de verwoesting in Afrika en vele
andere niet-Europese landen. GrAs juicht de vorming van een multiculturele
stad toe, maar tegelijkertijd moeten wij constateren, dat Amsterdam het
verzadigingspunt nadert waarop het geen grote aantallen nieuwkomers meer
kan opnemen. Tot nu toe zijn wij er hier zonder veel vreemdelingenhaat en
fascisme afgekomen, mede dank zij de politieke onbekwaamheid van de drie
aanhangers van het Vlaams Blok in de Raad. Wij willen er echter wel op
wijzen, dat de verdere opbouw van een omvangrijke allochtone bevolking
plaatsvindt onder ongunstige en minder rechtvaardige omstandigheden, zoals
de inkrimping van de verzorgingsstaat. Wij vinden het noodzakelijk, nu uit
te spreken dat de problemen van de nieuwe volksverhuizingen bij hun wortels
Ä dat zijn de verhoudingen in de wereld Ä
moeten worden aangepakt. Op die manier moet Amsterdam zich een wereldstad
tonen. Politieke vluchtelingen? Goed; wij zullen hen opnemen, maar wij
vinden dat op de Regering de taak rust, aan te kloppen bij de landen van
herkomst: "H, jullie martelen daar mensen! Dat moet nu
ophouden!"
Economische vluchtelingen? "H, banken, wij worden hier overstroomd
door
mensen die vluchten uit landen die jaarlijks 125 miljard dollar aan jullie
terugbetalen en daardoor hun eigen bevolking niet meer kunnen voeden!
Scheld die schulden zoveel mogelijk kwijt!" "Wat? Kunnen zij hun
produkten
niet verhandelen op de Europese markt? Laat de arme landen zelfstandig de
kost verdienen, door de Europese markt ook voor hen te openen!" In die zin
moet de gemeente haar invloed aanwenden bij de Regering en in het
financieel centrum dat Amsterdam al is.
Er doet zich, zoals Lubbers heeft geconstateerd, een soort verzuiling
voor onder allochtonen. Anders dan hij vinden wij, dat dit geen goede
ontwikkeling is, omdat dit leidt tot een soort separatisme dat de
allochtonen in een zwakke en ondergeschikte positie houdt. Wij zijn voor
gemengde scholen, maar ook voor verplicht onderwijs in de Nederlandse taal
voor allochtonen, althans zodra het aanbod aan taalcursussen toereikend is,
wat helaas nog niet het geval is. Wij zijn, kortom, voor integratie met
behoud van ruimte voor verschillende culturen en levensovertuigingen. De
geleidelijke verwezenlijking daarvan moet mogelijk zijn.
Het beroep van politicus is veranderd. Dat geldt ook voor ons als
volksvertegenwoordigers van Amsterdam. De geavanceerde techniek en de
toegenomen macht van het onevenredig verdeelde kapitaal hebben ons
verantwoordelijk gemaakt voor de hele wereld en daarom is 1992 wat ons
betreft niet het jaar van Europa, maar het jaar van de zo verschrikkelijk
in beroering zijnde wereld.
De verwachtingen die Groen Links als collegepartij heeft gewekt, zijn
ook dit jaar niet waargemaakt. Nog altijd draait het beleid van het College
om geld, net als het casino. Bij de opening daarvan was de wethouder van
Groen Links dan ook enthousiast aanwezig. Rien ne va plus? Laten wij het
eens proberen met een uitbreiding van de portefeuille van wethouder Saris.
Geef hem bij voorbeeld Verkeer erbij; zijn voorganger Van der Vlis had ook
de combinatie Ruimtelijke Ordening en Verkeer in zijn portefeuille. Daarmee
krijgt hij een serieuze kans om iets meer bij te dragen aan meer frisse
lucht in Amsterdam.
Wat het CDA betreft vinden wij het zielig, dat de heer Bruins Slot zo
zuur erbuiten wordt gehouden, hoewel zijn politiek als twee druppels water
lijkt op die van het College. Misschien zou de CDA-fractie eens moeten
omzien naar een eigen politiek; dat is leuk voor een fractie.
GrAs vindt, dat Amsterdam schoon schip moet maken; het moet ophouden,
een onleefbare wereldstad te zijn en te willen zijn. Geen asfalt-jungle,
maar een stad met een op de wereld gericht milieubeleid en een op de wereld
gericht vreemdelingenbeleid. Geen Europese speelhal, maar een groene stad,
een stad open naar de wereld.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. In uw boek Democratie als
hartstocht maakt u de opmerking, dat Amsterdammers elkaar nooit naar de
mond praten. Men mag aannemen, dat u daarmee een eigenschap van geboren en
getogen Amsterdammers op het oog hebt, want het is niet aannemelijk, dat de
vele nationaliteiten die onze stad herbergt, plotseling bij het betreden
van de Amsterdamse bodem die lofwaardige eigenschap gaan vertonen. Omdat u
daarmee een lofwaardige eigenschap toedicht aan een bepaalde groep
Amsterdammers, discrimineert u echter ten aanzien van andere groepen. Dat
is natuurlijk een
realistischer aanpak dan het wegvagen van alle onderscheiden tussen
Amsterdammers en anderen, zoals tegenwoordig te doen gebruikelijk is. Dat
leidt bij voorbeeld tot de absurde situatie, dat een 19-jarige Antilliaan
die een man doodstak in de pers wordt aangeduid als "een 19-jarige
Amsterdammer". Een dergelijk geforceerd uitwissen van alle verschillen
leidt tot een leugenachtigheid waarmee niemand gediend is. Hoe het ook zij,
u en ik behoren tot de steeds schaarser wordende categorie van geboren en
getogen Amsterdammers, waarbij voornoemde eigenschap van openhartigheid
blijkbaar van toepassing is. Ik zal u dus niet naar de mond praten en u
zult niet de neiging krijgen, een hond op mij af te sturen.
In een ander opstel in uw boek weidt u uit over de opvattingen van de
18de-eeuwse Lord Bolingbroke en het door hem gemaakte onderscheid tussen
factions en partijen. Factions zijn groeperingen van zelfzuchtige politici,
die hun eigen belang nastreven en het algemeen belang opofferen aan hun
persoonlijke hartstochten. Partijen daarentegen worden, aldus uw tekst,
genspireerd door een geest van patriottisme en laten zich niet leiden
door hun hartstochten, maar door hun gezond verstand.
(De heer ROBBERS: Op welke bladzijde kan ik dit citaat vinden? Ik wil
dat graag nalezen voordat ik kan reageren op uw betoog.)
Ik heb het boek bij mij; u krijgt het vanavond.
Essentieel in de opvatting van Lord Bolingbroke is de stelling, dat een
partij die de regeringsmacht heeft altijd verwordt tot een faction, ofwel
tot een groepering die haar macht misbruikt. De desbetreffende beschouwing
publiceerde u in 1967, vermoedelijk naar aanleiding van de positie waarin
uw eigen partij toen verkeerde. De vraag rijst echter, of de beschouwingen
van de door u kennelijk hooggeachte Lord Bolingbroke niet tevens betekenis
hebben voor de huidige toestand in de Amsterdamse gemeentepolitiek. Ook
hier ontbreekt bij de aan de macht zijnde partijen bijna geheel de geest
van patriottisme, zoals dat het geval was in de door Lord Bolingbroke
geschetste situatie bij de toen in Engeland aan de macht zijnde partijen.
Onder patriottisme moet in dit verband uiteraard in de eerste plaats
worden verstaan de zorg voor de eigen bevolking en de bescherming daarvan
tegen de grilligheden van het lot. Daarvan is in de politiek van de
gevestigde partijen van de Amsterdamse Gemeenteraad vrijwel niets te
bespeuren. Er zijn enkele opflikkeringen van nationaal besef geweest onder
de huidige machthebbers. Zo kwam de VVD indertijd met het voorstel tot
steun aan een Hollands Huis in Brussel. Alle fracties te zamen kwamen
vervolgens met het baanbrekende voorstel, de voorlopige naam van de
financieringsmaatschappij die de publiek-private samenwerking aan de
zuidelijke IJ-oever vorm moet geven, te veranderen van "Emsterdems
Wotterfront" in Amsterdamse IJ-oever Maatschappij, oftewel: IJ-Mij.
Uiteraard werd bij deze uitbarsting van nationaal gevoel de enige echte
oppositie niet betrokken.
In feite is de ene of andere vorm van patriottisme, in de zin dat de
zorg van de nationale regeringen primair moet uitgaan naar de eigen
bevolking, de doodgewoonste zaak van de wereld. Zelfs uit de Nederlandse
Grondwet met zijn verknipte art. 1 is dat nog te halen. Zoals ik indertijd
heb uiteengezet, gaan ook de internationale verdragen voor de rechten van
de mens hiervan uit. Waarom is het geheel dan zo in de taboesfeer
terechtgekomen? Dat lijkt vooral een gevolg te zijn van de doeltreffende
actie van bepaalde belangengroepen, die zoals bekend alles met de etiketten
"racisme" en "fascisme" hebben beplakt. Het is deze trucage
geweest, die de mensen de stuipen op het lijf heeft gejaagd en bevreesd
heeft gemaakt, zich te uiten.
Een en ander heeft men indertijd ook zien gebeuren met de discussie die
in de milieubeweging op gang dreigde te komen. Reeds in de jaren '70 kwamen
Ehrlich en Commoner tot de slotsom, dat het milieubederf het gevolg is van
drie factoren, te weten het aantal mensen, ofwel de bevolkingsdruk, het
aantal produkten per hoofd, ofwel de welvaart, en de hoeveelheid vervuiling
per produkt. Daarbij werd de omvang van de bevolking dus duidelijk als een
milieubedreigende factor genoemd. De Vereniging Milieudefensie ging in die
jaren in samenhang daarmee uit van een optimaal inwoneraantal voor
Nederland van 9 miljoen. De verdachtmakingen tegen de milieuorganisaties
bleven niet uit. Volgens de tegenstanders was het allemaal "Blut und
Boden-
denken". Wouter van Dieren, een vooraanstaand publicist op dit terrein,
zei
naar aanleiding van dit soort acties in 1983: "Het bevolkingsvraagstuk is
in Nederland onbespreekbaar geworden." Het is gewoon een
aantallendiscussie, maar er wordt gedaan alsof het iets met rassen te maken
heeft.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het bevolkingsvraagstuk, de toename van de
bevolking, is helemaal geen taboe in de milieubeweging. Daarover
wordt wel degelijk gediscussieerd. Dit hoeft echter niet te leiden
tot de stellingname dat er een immigratiestop moet komen; men kan
zich ook op het standpunt stellen, dat mensen uit andere landen
Nederland mogen binnenkomen, als er in Nederland intussen ook een
soort emigratiepolitiek wordt bedreven.) Stopt u nu nog of niet?
(De VOORZITTER: Wij wisselen hier van gedachten.)
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Er mag worden genterrumpeerd. Ik zei,
dat het heel goed mogelijk is dat er mensen uit arme landen het land
blijven binnenkomen, maar dat er tegelijkertijd aan emigratie moet
worden gedaan.)
Het blijkt wel, dat u de consequenties van een dergelijke politiek niet
hebt doordacht. Ik kom daarop nog terug.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb die heel goed doordacht, maar ik
meen, dat de milieubeweging niet verplicht is, te komen tot een
racistische stellingname als zij zich bezorgd toont over de
bevolkingstoename.)
In dezelfde periode schreef Martin Bierman als medeauteur in het
tijdschrift Plan een artikel waarin werd gezegd, dat "het streven gericht
moet zijn op een stationair ruimtebeslag van de voorraad gebouwen en
infrastructuur". Nederland zou, aldus Bierman, moeten kiezen tussen het
milieu en het toelaten van buitenlanders.
(De heer ROBBERS: Op welke bladzijde kan ik dit vinden? U citeert
namelijk wederom en ik heb u vorig jaar al gevraagd, de vindplaatsen
erbij te vermelden.) Ik kan niet mijn hele bibliotheek meenemen!
(De heer ROBBERS: Nee, maar u kunt bij citaten wel de vindplaats
vermelden, zodat ik die citaten zelf kan verifiren.)
Ik zal u de tekst overhandigen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb dat artikel gelezen en op zichzelf
klopt het citaat, maar dat wil niet zeggen, dat er geen immigratie
meer mogelijk moet zijn. Dat wil Bierman ook niet beweren.)
Mag ik nu verder gaan of niet?
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wij zijn hier om met elkaar te
beraadslagen; dit is geen dictatuurstaat!)
U probeert mij het spreken te beletten; daar gaat het u om!
(De VOORZITTER: Interrupties worden niet meer afgetrokken van de
spreektijd.)
Dat is in ieder geval een opluchting! Gaat uw gang, mijnheer Van Duijn.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: De heer Bierman, een partijgenoot van mij,
stelt zich op het standpunt dat de groene ruimte niet verder in
beslag moet worden genomen, maar dat wil niet zeggen dat er geen
immigratie meer mogelijk moet zijn. Als wij soberder leven en ook
emigratiekansen niet verloren laten gaan, is het mogelijk tot een
stationair gebruik van de ruimte te komen.)
In 1983 zei Martin Bierman: "Nederland zal moeten kiezen tussen het
milieu en het toelaten van buitenlanders." Het kan zijn, dat hij inmiddels
van standpunt is veranderd, maar dat was toen zijn mening.
"Het milieu in de Randstad kan zo'n grote toevloed," aldus Martin
Bierman, "van mensen uit het buitenland niet meer verdragen." De door
Bierman indertijd voorgestelde milieuvriendelijke maatregelen waren het
sluiten van de grenzen voor nieuwe immigranten en een voortvarend
remigratiebeleid met forse premies. Ik haal deze woorden aan, omdat eruit
blijkt dat niet alleen de toen op het toneel verschenen Centrumpartij, maar
ook anderen verdacht werden gemaakt; verdachtmakingen die waar mogelijk
vergezeld gingen van juridische en fysieke terreur, waarvan in de voorbije
tien jaar vele voorbeelden zijn te vinden. Enkelen konden daaraan
ontsnappen door zich bijtijds van deze problematiek te distantiren. Toen
GrAs afgelopen zomer kennelijk voorzichtig de draad van het verleden weer
wilde oppakken, waren de spookbeelden uit het verleden blijkbaar toch te
sterk. In het november/decembernummer van Stadsnieuws, waarin een aantal
gemeenteraadsleden...
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U noemt GrAs nu, maar GrAs heeft helemaal
geen last van spoken uit het verleden; het fascisme speelt een
dreigende rol in het heden, getuige de opkomst van het Vlaams Blok!)
Door uw politieke standpunten; u hebt zich tot de vijand gewend!
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Geen sprake van; ik heb mij niet tot de
vijand gewend. Hoe komt u erbij!)
Ik neem die woorden terug. In ieder geval bent u niet consequent. Ik heb
een woordvoerder van de milieubeweging uit de jaren '70/'80 geciteerd en in
dat licht gezien hebt u die lijn niet consequent doorgetrokken.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wel degelijk! Wij zijn voor versobering en
wij zijn niet voor bevolkingstoename. Daarom vinden wij, dat
immigratie dient te worden gecombineerd met emigratie, zodat
Nederland een doorgangsland wordt.)
Dat heeft Martin Bierman niet gezegd en zo stelde de milieubeweging het
toen ook niet. Dit is een nieuw produkt van uw geest, dat de Nederlanders
zouden moeten emigreren om ruimte te maken voor mensen van buiten het land.
Dat is toch ridicuul!
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: De milieubeweging heeft in de jaren '70
bij voorbeeld al de Blueprint for Survival geproduceerd, waarin werd
voorgesteld, kleinschalige leefgemeenschappen te stichten in minder
dichtbevolkte delen van de wereld.)
Van mensen die hier zouden moeten vertrekken? Dat is toch ridicuul?
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Nee, dat is helemaal niet ridicuul.
Nederland, Amsterdam, kan een doorgangshuis zijn.)
Onzin! De mensen die nu hier naartoe komen kunnen toch ook rechtstreeks
naar die plekken? Waarom moeten wij worden weggedrukt? Alleen om ruimte te
maken voor de derde wereld? Het is toch veel beter, de mogelijkheden in de
derde wereld zelf te verbeteren en daar kansen te scheppen voor dergelijke
mensen?
(De VOORZITTER: Ik verzoek de Raad, de onderlinge discussie nu te
staken en de heer Bruyn, zijn bijdrage af te maken.)
In het november/decembernummer van Stadsnieuws, waarin enkele
gemeenteraadsleden hun mening gaven over de vraag, of zij in het snel
toenemende aantal allochtonen in Amsterdam een probleem zagen waaraan iets
moet worden gedaan, stelde heer R.H.G. van Duijn het vraagstuk van de
bevolkingsomvang niet aan de orde. Hij ging er blijkbaar van uit, dat
verzet tegen het nog altijd toenemende aantal allochtonen in Amsterdam ¢f
hopeloos, ¢f gevaarlijk was. Het is het zoveelste voorbeeld, hoe
efficint de terreur tegen de vrijheid van meningsuiting is geweest.
De voortdurende immigratie en de daaruit voortkomende bevolkingsdruk
maken uiteraard de druk op de rond de stad nog aanwezige groengebieden
steeds groter. Daarbij worden ook nog locaties als die in het IJ-meer
betrokken, die de resterende mogelijkheden voor watersportrecreatie sterk
zullen inperken. De immigratie oefent ook invloed uit op de behoefte aan
industrieterreinen en de aard van de daar te vestigen industrien. Omdat
het meestal immigranten betreft met een in veel gevallen minimale
opleiding, komen voor hen alleen die industrien in aanmerking die laag-
of ongeschoolden kunnen gebruiken, zodat wij nu de ridicule situatie krijgen
dat men, terwijl het streven van de stad aanvankelijk was de vestiging van
bedrijven met hoog- en goed geschoold personeel te bevorderen, nu in het
westelijk havengebied en elders bedrijven gaat aantrekken die on- en
laaggeschoold personeel kunnen plaatsen. Daarbij komt nog, dat in het
westelijk havengebied de vestiging van milieuhinderlijke bedrijven is
voorzien, waarin de immigranten blijkbaar ook werk zullen moeten vinden.
Welke waarde men overigens aan dergelijke werkgelegenheid moet hechten,
blijkt uit het verdwijnen van de Fordfabriek uit het westelijk havengebied,
waarbij een belangrijk deel van het personeel uiteraard in de steun terecht
zal zijn gekomen.
De toenemende bevolkingsdruk maakt in de woongebieden uiteraard de
wachttijden voor woningen langer en de huren hoger. Het voorrangsbeleid
voor allochtonen, zowel op de woningmarkt als op de arbeidsmarkt, heeft tot
gevolg dat de autochtonen in een nog ongunstiger positie komen te verkeren
dan op grond van het bevolkingsaantal viel te verwachten.
In het vorengaande zijn de verschillen in leefwijze tussen de
verschillende emigrantengroepen en de autochtone bewoners nog niet ter
sprake gekomen. Uiteraard is het aannemelijk, dat een samenleving die is
samengesteld uit zo veel verschillende groepen met verschillende
leefgewoonten een groter beslag op de ruimte zal leggen, omdat er voor al
die groepen vaak onderling verschillende voorzieningen nodig zijn. Afgezien
echter van het grotere ruimtebeslag dat de maatschappij als geheel te
verwerken zal krijgen, is het verschil in leefgewoonten vaak een bron van
conflicten in de betrokken buurten. Daarbij moet worden bedacht, dat
dergelijke verschillen vaak veel resistenter of weerbarstiger zijn dan men
meestal aanneemt en een voedingsbodem vormen voor een vrijwel onafzienbare
reeks conflicten tussen groepen met verschillende culturen. Dat het daarbij
soms gaat om conflicten tussen groepen waarvan men wederzijds begrip zou
mogen verwachten vanwege hun veronderstelde underdog-positie, blijkt
ondermeer uit de gang van zaken in het New-Yorkse stadsdeel The Crowns, waar
blijkens berichten in de pers de z.g. Lubowitscher joden grotendeels de
wijk moesten nemen naar elders door de intocht van zwarte Amerikanen en
Portoricanen. Waar cultuurverschillen geen aanleiding geven tot openlijke
vijandigheden, zal dikwijls hooguit een wankel evenwicht tot stand komen
dat gemakkelijk aan innerlijke spanningen kapot gaat.
Burgemeester Kollek van Jeruzalem zei onlangs, dat zijn streven gericht
is op het bevorderen van een vreedzame samenleving tussen arabieren en
joden in zijn stad. Hij verwachtte echter niet, dat deze groepen ooit een
andere dan afstandelijke omgang met elkaar zouden benaderen. Een
samenleving zal uiteraard des te eerder uitbarstingen van onderlinge
antipathie en haat kennen als de ene groep in het overheidsbeleid wordt
voorgetrokken boven de andere, zoals in het zogenaamde beleid van positieve
actie, positieve discriminatie of sociale vernieuwing gebeurt. Immers, om
nog maar eens het boek van de Voorzitter te citeren: "Niets maakt de
mensen minder tolerant dan de gedachte dat de overheid bij toepassing of
handhaving van de wet selectief te werk gaat en met twee maten meet." Dat
is, alle ontkenningen ten spijt, in sterke mate het geval bij alle vormen
van positieve actie ten bate van de minderheden. U zegt zelf, dat een
gelijke rechtsbedeling een levensvoorwaarde is voor de instandhouding van
een tolerante samenleving, maar hoe kan de gewone burger, die moeizaam het
hoofd boven water houdt, zich vinden in al die voorkeursregelingen voor
groepen die hij uiteraard als indringers beschouwt?
De bereidheid om te luisteren naar de klachten van de autochtone
bevolking van Amsterdam is, zoals ik vorig jaar reeds zei, slechts
mondjesmaat aanwezig. Dat scheen, zo stelde ik, ook tot uiting te komen in
een opmerking van de Voorzitter tijdens de algemene beschouwingen in 1989.
Hij zei toen onder meer, dat pogingen tot positieve actie in het
gemeentelijk personeelsbeleid tot een gigantische commotie, vooral bij de
medezeggenschapscommissies, hadden geleid en dat er zelfs
stakingsdreigingen waren geweest. "Ik kan," aldus de heer Van Thijn
toen,
"stapels brieven van teleurgestelde mensen tonen." Het was naar zijn
mening
echter niet de openlijke publieke weerstand die zou moeten verontrusten,
maar de weerstand die zich geruisloos vastzet en waar wij dan vroeg of laat
tegenop lopen.
Mijn commentaar daarop was, dat het juist die openlijke weerstand is
waarbij de overheid het oor te luisteren moet leggen, want als die wordt
genegeerd, wordt de basis gelegd voor frustraties, onvrede, rancune en
haat. Dat ht daarbij niet gaat om "ultrarechtse" actie bewijst onder
meer
de houding van de ambtenarenbond AbvaKabo, die blijkens Het Parool van 10
december 1990 volgens Jan Schaefer de sociale vernieuwing liet vastlopen
door zich te verzetten tegen een plan voor 1100 banen voor allochtone
langdurig werklozen. Dat dit conflict kennelijk nog niet de wereld uit is,
bewijst het bezwaar dat genoemde bond onlangs maakte tegen het onderbrengen
van allochtone werklozen uit de z.g. banenpools in normale ambtenarenposten.
Een ander facet van de houding is de geringe neiging om open kaart te
spelen als het de allochtonen betreft. In publikaties van gegevens over
criminaliteit wordt vermeden de herkomst aan te geven, onder het
voorwendsel, de goeden niet onder de kwaden te laten lijden. Waar aan
bekendmaking niet valt te ontkomen, zoals in het geval van de Marokkaanse
en Antilliaanse jongeren, wordt vergoelijkend gesproken over
"gemarginaliseerde en kansloze jongeren" die beter moeten kunnen
worden
opgevangen. Het belang van de autochtone bevolking komt nergens in het
beeld voor. Men vraagt zich bij tijd en wijle af, wat de bedoelingen van
het tot op heden gevoerde beleid zijn geweest.
De VOORZITTER: Het spijt mij, maar u bent door uw spreektijd heen, met
bijtelling van tijd voor interrupties.
De discussie wordt geschorst.
De vergadering wordt om 16.45 uur geschorst tot 19.30 uur.
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste vergadering
en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de behandeling van:
3
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
aanbieding van de ontwerp-begroting voor 1992 (Gemeenteblad afd.
1, nr. 993, blz. 3023 en bijlagen T en T1).
4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
intrekking van de Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen
1989 en vaststelling van de Verordening op de heffing van
onroerend-goedbelastingen 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 997, blz. 3045).
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 28 november 1991 tot
intrekking van de Verordening rioolrechten Amsterdam 1990 en vaststelling van
de Verordening rioolrechten 1992 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 999, blz.
3059). 6 Voordracht van Burgemeester en Wethouders
van 14 november 1991 tot wijziging van de Verordening toeristenbelasting 1991
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 934, blz. 2858).
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Eerst wil ik heel in het kort
even teruggaan in de recente gemeentelijke geschiedenis. In mei 1990 werd
ik bedigd als lid van deze Raad, waarin ik voor de Centrumpartij '86
zitting heb, welke partij, zoals bekend, zich ten doel heeft gesteld, in
het kort weergegeven, belangenbehartiging van ons eigen volk en strijd
tegen verloedering en vervreemding van onze cultuur, ons land en onze stad.
De Voorzitter van deze Raad, burgemeester Van Thijn, hield ter gelegenheid
van deze bediging een toespraak waarin hij in gedachten hardop terugging
naar de jaren '30 en de Weimar-republiek en dit alles met betrekking tot
die verschrikkelijk ondemocratische Centrumpartij, die het waagt te
opponeren tegen de afbraakpolitiek van de zich democratisch noemende
partijen. Dat is des Voorzitters recht op vrije meningsuiting, welk recht
ik waardeer en respecteer. Wonderlijk is echter in dit verband des
Voorzitters opvatting over democratie en het recht op vrije meningsuiting,
waarbij ik niet in de eerste plaats wil wijzen op de beperkingen welke de
Centrumpartij '86 in dezen worden opgelegd, daar dit een pleiten te eigen
bate is.
De grensoverschrijdende Ä wanneer ik hier over "grens" spreek
bedoel ik
de ten onrechte in 1830 gecreerde grens Ä Vlaams-Nederlandse
vereniging
Voorpost vroeg in mei 1990 en laatst in oktober 1991 vergunning aan voor
een propagandastand in Amsterdam. De doelstellingen van Voorpost zijn,
omwille van de beperkte tijd kort samengevat, streven naar heel Nederlandse
samenbundeling en het onderhouden van vriendschappelijke verbindingen met
ons Zuidafrikaner broedervolk. Voorpost werd de vergunning voor de stand
onthouden. De doelstellingen van Voorpost zijn correct, maar staan haaks op
het anti-Nederlandbeleid van Burgemeester en Wethouders. Als schijnargument
voor het verbod werd opgegeven: ordeverstoring. De verstoring van de orde
moet dan echter wel worden gezocht in extreem-linkse hoek. Dit verbod, de
opening van het ANC-kantoor en de buitengewoon warme ontvangst van Honecker
en Nelson Mandela zijn slechts enkele voorbeelden van wat de Voorzitter van
deze Raad verstaat onder recht op vrije meningsuiting en democratie.
(De heer VAN HOEVE: Hebt u het over het recht van vrije
meningsuiting?)
Ja, daarover heb ik het. Dat recht werd door de Voorzitter gesmoord...
(De heer VAN HOEVE: En realiseert u zich ook wie er op het ogenblik
aan het woord is? Waaraan hebt u het te danken dat u deze dingen kunt
zeggen?)
Ik probeer uw vraag te beantwoorden, maar als u niet luistert houd ik
ermee op.
Het gaat slecht in dit land, het gaat slecht in onze stad en dat trekt
de Centrumpartij '86 zich aan, omdat een groot deel van dat slecht gaan
niet hoeft. In gemeentelijke stukken wordt vaak gesproken over bij
voorbeeld het geconfronteerd worden met een toenemende werkloosheid, het
geconfronteerd worden met milieuproblemen en het geconfronteerd worden met
dit en met dat. Wanneer een bestuur doelbewust, vastgelegd in een
programakkoord, streeft naar onbestuurbaarheid en wanorde, mag men niet
spreken over geconfronteerd worden met iets. Geconfronteerd wordt iemand
met iets wat hem overkomt; een natuurramp bij voorbeeld. De rampen welke
Amsterdam en de Amsterdammers doelbewust worden aangedaan, zijn een gevolg
van weloverwogen menselijk wanbeleid.
Alvorens mijn betoog te vervolgen ben ik genoodzaakt, een bepaald begrip
nader te verklaren te voorkoming van vragen tussendoor van hier aanwezigen
die het nog steeds niet begrijpen. Wanneer ik in mijn betoog spreek over
"hier niet thuishorenden", gaat het om mensen die hier niet
thuishoren,
vaak ten onrechte aangeduid als "allochtonen". Dat is namelijk een
verkeerd
woordgebruik. Allochtoon komt uit het Grieks en wil zeggen: van elders
aangevoerd. Zoals een ieder weet, zelfs de hier aanwezige leden van het
College en de Raad, staan deze lieden echter te dringen om binnen te komen
en is alleen daarom reeds dit foutieve woordgebruik te verwerpen.
(De heer SPIT: In de vorige raadsvergadering heb ik gereageerd op uw
opmerking en gezegd, dat hier niet thuishorenden alleen maar degenen
zijn die hier illegaal verblijven. Allen die hier legaal verblijven
zijn hier thuishorenden. Dat strookt dus niet met uw definities.)
Het antwoord op uw opmerking volgt in mijn volgende zin.
Een andere reden waarom ik het woord allochtonen niet gebruik is de
volgende. Wanneer ik spreek over hier niet thuishorenden, bedoel ik daarmee
de mensen welke moeten worden gezocht onder de door u zo genoemde
allochtonen, wat niet wil zeggen, dat alle door u als allochtonen
aangeduiden hier niet thuishorenden zouden zijn. Wellicht is er een aantal
onder die hier wel thuishoren. Aangezien ieder individu voor ons uniek is,
weiger ik mede om deze reden het woord allochtonen te gebruiken wanneer ik
spreek over hier niet thuishorenden.
(De heer SPIT: Ik wil nog eenmaal proberen u te corrigeren. Onder de
allochtonen zijn niet wellicht ook hier thuishorenden; nee:
allochtonen horen hier thuis. Wellicht zijn er een paar onder die
hier niet thuishoren.)
Inderdaad: niet alle allochtonen horen hier thuis.
(De heer SPIT: Wellicht zijn er een paar onder die hier niet thuis
horen: de illegalen. Voor de rest horen zij hier allemaal thuis.)
Daarover verschillen wij van mening.
Ten slotte over dit onderwerp nog het volgende. Vele van de hier niet
thuishorenden zijn tevens zich hier niet thuisvoelenden. Een weloverwogen
remigratiebeleid, zoals wij dat voorstaan, zal dan ook niet in het minst in
hun belang zijn. Dit was er even tussendoor, ter verduidelijking van het
begrip "hier niet thuishorenden".
Nederland is overbevolkt. Mede om die reden voerden wij na de Tweede
Wereldoorlog een emigratiebeleid. Ik meen, dat wij toen nog geen 10 miljoen
inwoners hadden. Rond de eeuwwisseling, over een jaar of acht dus, zal de
bevolking van Nederland 16 miljoen bedragen. Dat komt niet doordat de
Nederlandse gezinnen zo groot zijn, wis en waarachtig niet; wij doen over
het algemeen weloverwogen aan gezinsplanning en terecht, want willen wij
menswaardig kunnen blijven leven op ons kleine stukje grond aan de
Noordzee, dan is gezinsplanning noodzaak.
De oorzaak dat wij nu toch reeds met bijna 16 miljoen op elkaars tenen
staan is het gevolg van een weloverwogen regeringsbeleid. Deze
bevolkingstoename is in hoofdzaak ontstaan door immigratie en door het feit
dat deze hier niet thuishorenden Ä om het parlementair uit te drukken
Ä een
wat andere gezinsplanning hebben dan wij. 's Lands weloverwogen "
anti-ons"-
politiek wordt van harte toegejuicht en nagevolgd door de Amsterdamse
gemeentelijke wanbestuurders. Dit jaar zagen wij nog een foto in de krant
van de Amsterdamse burgemeester, blij lachend met de 700.000ste inwoner op
schoot. Ook in een dolhuis wordt heel wat afgelachen. Amsterdam heeft nu
zo'n 710.000 inwoners, waarvan, pak weg, zo'n 30% hier niet thuishorenden.
Eigenlijk heeft Amsterdam dus nog geen 500.000 inwoners. Ook deze hier niet
thuishorenden hebben stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en referenda.
(De heer VAN HOEVE: Uw vinger wijst heel ver weg van deze raadzaal.
Er is hier blijkbaar een grote groep mensen die hier niet thuishoren,
maar in Marokko, Turkije of waar dan ook. Tegelijkertijd signaleert
u, dat er problemen zijn tussen groepen van de Amsterdamse bevolking.
Weet u, wat nu het gevaar is van uw oplossing? Dat u met wat u roept
geen enkele oplossing aandraagt voor die spanningen, die wij allemaal
erkennen. Het probleem ligt hier, in Amsterdam, en iedere politieke
partij die ver weg blijft wijzen is een gevaar voor de samenleving en
de manier waarop samen leven in deze stad kan lukken.)
Een eind verderop in mijn betoog geef ik de oplossing aan die wij
voorstaan.
Rond de eeuwwisseling zal de Amsterdamse bevolking voor meer dan 50%
bestaan uit hier niet thuishorenden, welke dan met hun onterechte eisen
hier de dienst zullen uitmaken. Wanneer de Centrumpartij '86 opkomt voor de
belangen
van ons eigen volk en terecht tegen dit gevaarlijke wanbeleid ageert, is er
steevast wel een figuur in de Raad die het "weg met ons"-beleid
verdedigt
met de opmerking, dat Amsterdam altijd een gastvrije stad is geweest.
Inderdaad, Amsterdam is altijd een gastvrije stad geweest; Amsterdam moet
ook altijd een gastvrije stad blijven, maar een vreemdelingenstad, dat
nooit en daaraan wordt door de huidige wanbestuurders doelbewust gewerkt:
een vreemdelingenstad, vergeven van criminaliteit, waar de eigen bevolking
zich niet thuisvoelt, niet veilig voelt en vlucht naar Almere, Lelystad en
Purmerend.
(De heer BRUINS SLOT: Mag ik even iets vragen? Bent u in de afgelopen
maanden wel eens in een verzorgingshuis geweest?) Ja.
(De heer BRUINS SLOT: Hebt u daar onder het verplegend personeel ook
mensen aangetroffen die vallen onder de categorie die u aanduidt als
hier niet thuishorenden?)
Dat zijn mensen die u hier nu tot de hier niet thuishorenden rekent,
maar die...
(De heer BRUINS SLOT: Ik vraag u, of u daar onder het personeel
mensen hebt ontdekt die vallen onder de categorie die u noemt "hier
niet thuishorenden".)
Ik heb daar mensen aangetroffen die vallen onder de groep allochtonen.
(De heer BRUINS SLOT: Beantwoordt u nu even de vraag die ik u
stelde!) Ik heb die mensen verder niet onderzocht.
(De heer BRUINS SLOT: Er is dus nader onderzoek voor nodig.)
Ik heb allochtonen aangetroffen en onder de allochtonen is, zoals ik heb
gezegd, een groep hier niet thuishorenden.
(De heer BRUINS SLOT: Het is u dus niet opgevallen, dat in de
Amsterdamse verzorgingshuizen een zeer groot deel van de verzorging
feitelijk wordt verricht door mensen van wie ik uitsluitend kan
veronderstellen dat zij behoren tot de categorie die u noemt "hier
niet thuishorenden". Deze mensen bieden verzorging aan talloze witte
Amsterdammers, die vertrouwen hebben in deze mensen en hen dankbaar
zijn voor de diensten die zij verrichten.)
Dat heb ik dus gezegd: dat zijn allochtonen en niet wat u mij in de
schoenen wilt schuiven.
(De heer BRUINS SLOT: Wilt u mij dan vertellen, wat het verschil is
tussen die beide categorien?)
Nee, dat ga ik u nu niet vertellen, want dan weid ik te ver uit. Daarop
kom ik een andere keer wel terug.
In Amsterdam-Zuidoost, eens opgezet om de eigen bevolking riant en
modern te laten wonen, vertoeven thans onder anderen bendes criminele
Antillianen, waarvan, om er slechts een zeer recent voorbeeld uit te
lichten, een criminele Antilliaan een beveiligingsbeambte doodstak. Deze
crimineel was reeds meerdere malen met de Politie in aanraking geweest. Een
op de drie Antillianen beneden de 35 jaar komt met de Politie in aanraking
en echt niet voor fietsen zonder licht. Dezelfde HEMA waar nu een bewaker
is doodgestoken, wordt regelmatig bezocht door dit hier niet thuishorende
tuig, als gevolg waarvan grote hoeveelheden goederen van eigenaar
verwisselen, waarvan de HEMA niet beter wordt. Dan is er altijd wel een
gesubsidieerde woordvoerder die de schuld weet te leggen Ä ja, je houdt
het
niet voor mogelijk! Ä bij de Nederlanders, want zij, de Antilliaanse
jongeren, worden niet goed opgevangen; er wordt onvoldoende
aandacht aan hen besteed. Echt, zo'n fatale steekpartij is een incident en
wij moeten toch vooral niet alle Antillianen over n kam scheren.
(De heer VAN HOEVE: Die man had toch volstrekt gelijk? In n
opzicht
ben ik het met u eens, namelijk als u zegt dat sommige mensen hier
niet welkom zijn, omdat de samenleving die blijkbaar niet kan
opvangen en niet welkom kan heten, waardoor zij in de slechtste
woningen terechtkomen, de slechtste kansen op opleiding hebben, op de
arbeidsmarkt niet aan bod komen, met alle kansen van dien op
criminaliteit. Het ligt dus ook aan de samenleving, dat een groep
wordt uitgestoten en in het criminele circuit terechtkomt. Daarom
nogmaals, als u in de Gemeenteraad over dit probleem blijft praten Ä
de feiten moeten wij noemen; dat ben ik helemaal met u eens Ä door
ernaar te verwijzen dat het hun probleem is en niet het probleem van
de samenleving, bent u een sta-in-de-weg en een gevaar op de weg om
tot goede oplossingen te komen op wat misschien wel een heel
belangrijk moment is in de geschiedenis van Amsterdam.)
Ik zal u hierop meteen antwoorden door verder te gaan met mijn betoog.
Zij horen hier, evenals de hier aanwezige Surinamers, Turken en
Marokkanen, voor het merendeel niet thuis.
Het gaat slecht, onder meer met de gezondheidszorg. Er zijn onder meer
onvoldoende couveuses, lange, te lange wachtlijsten voor hartoperaties,
waardoor mensen sterven. Vanwege geldgebrek moet een chirurg als een soort
god beslissen, wie mag blijven leven. Geldgebrek is de reden; dit is een
pertinente leugen.
(De heer BRUINS SLOT: Kunt u mij zeggen, waarover u het hebt? Gaan er
in Amsterdam mensen dood doordat er te lange wachtlijsten zijn? Dan
wil ik op dit moment weten, in welk ziekenhuis of in welke woning dat
gebeurt.)
Ik heb het nu niet alleen over Amsterdam, maar over Nederland.
(De heer BRUINS SLOT: Wilt u dan bij de orde blijven!)
Door ditzelfde geldgebrek dreigt tevens onze ouderen de AOW, waarvoor
deze mensen hebben betaald en gewerkt, geheel of ten dele te worden
ontnomen.
De opvang van asielzoekers kost de schatkist ten minste 265 miljoen
gulden per jaar; 33.000 per asielzoeker per jaar. Per gemeente is men
per
jaar per asielzoeker 14.500 kwijt. Achter het AMC komt een opvangcentrum
voor asielzoekers, kosten 11 miljoen gulden, en op het terrein van het AMC
komt een intercultureel motivatiecentrum voor hier niet thuishorende
drugsverslaafden. In het gebouw komen maximaal zestien verslaafden en
vijftien hulpverleners. Kosten van het gebouw: 1,6 miljoen gulden. Rekening
houdende met wisseldiensten hebben drie verslaafden n hulpverlener
achter zich aan.
(De heer VAN DER LAAN: Ik probeer erachter te komen, wat het verband
is tussen wat u ziet als de schuldige groep die hier niet thuishoort
en alle problemen die u aan de orde stelt. Legt u mij dat nu eens
uit. Waarom hebt u in het afgelopen jaar Ä ik noem een paar
voorbeelden die mij nu te binnen schieten Ä de schuld aan de
buitenlanders gegeven bij de vaststelling van de trackeuze voor de
noord-zuidlijn, bij de vaststelling van de waterheffing en bij de
tweede Coentunnel? Dat is aan de hand van het Gemeenteblad aan te
tonen. Waar ligt nu het verband? Dat begrijpt niemand.)
Dat u het niet kunt volgen, ligt aan uw verstandelijke vermogens.
(De heer VAN DER LAAN: Misschien, maar probeert u het eens uit te
leggen.)
Dat zal ik nu proberen. Ik geef niet de schuld aan de buitenlanders, ook
al wilt u mij dat in de schoenen schuiven. Als ik naar Turkije kan gaan, in
het zonnetje zitten en mijn hand ophouden, ga ik morgen. Zo lui ben ik nog
wel. Het ligt aan de Regering, die ons het geld afneemt en het aan die
mensen geeft. Ik geef dus niet de schuld aan de buitenlanders.
(De heer VAN DER LAAN: Wat heeft de noord-zuidlijn nu te maken met
die buitenlanders?)
Wij hebben het nu niet over de noord-zuidlijn; daarop komen wij een
andere keer terug.
(De heer VAN DER LAAN: Nee, maar toen wij het wel over de noord-
zuidlijn hadden, haalde u ook de buitenlanders erbij. Daarom ben ik
zo benieuwd naar het verband daartussen.)
Dat is helemaal niet waar! Ik ga er nu verder niet op in, want ik heb u
antwoord gegeven op uw vraag. Hoe korter ik dat doe, hoe minder er van mijn
spreektijd afgaat.
Nederlandse bejaarden- en verzorgingshuizen hebben onvoldoende geld en
personeel om de mensen de juiste verzorging te geven. Na alle vorengenoemde
geldverslindende opvang stromen deze hier niet thuishorende inactievelingen
onze verzorgingsmaatschappij binnen, waar zij ten gevolge van dit
doelbewust gevoerde wanbeleid ten laste van onze samenleving verder mogen
parasiteren.
(De heer BRUINS SLOT: Wat is dit nu voor gekkigheid! Nog maar net
hebben wij het gehad over de verzorgingshuizen en hebt u met mij
geconstateerd, dat daar mensen werken die u samenvat onder de
categorie van hier niet thuishorenden. Die verzorgen daar mensen en
maken die gelukkig. Wilt u nu beweren, dat al die mensen er oorzaak
van zijn dat er geen plaats is in verzorgingshuizen? Zij bieden daar
plaats!)
Ergens is het natuurlijk niet juist dat, gezien de hoge werkloosheid in
het land, die plaatsen worden ingenomen door deze mensen.
(De heer BRUINS SLOT: Er is geen sprake van werkloosheid; u kletst
uit uw nek! De verzorgingshuizen kunnen niet aan personeel komen en
daarom worden alle plaatsen vervuld door mensen die u hier aanduidt
als mensen die ten onrechte plaatsen van Nederlanders in beslag
nemen. Dat is schandelijk! Wij mogen God op onze blote knien danken
dat er zoveel oorspronkelijke buitenlanders zijn die in de
Amsterdamse verzorgingshuizen willen werken. Anders zouden heel veel
mensen daar geen verzorging kunnen krijgen.)
Straks kom ik op de vraag, hoe blij alle Amsterdammers zijn met die
buitenlanders.
(De heer BRUINS SLOT: Nee, u moet niet wegkruipen achter een tekst
die u nog niet hebt uitgesproken. U had het erover, dat er
onvoldoende plaats is in de Amsterdamse verzorgingshuizen. Bewijst u
dat nu eens! Waar doet dit probleem zich voor in Amsterdam?)
Als u geen Nederlandse krant leest, zult u dat inderdaad niet weten.
(De heer BRUINS SLOT: Ik lees genoeg Nederlandse kranten, maar ik wil
van u weten, in welk Amsterdams verzorgingshuis geen plaats is.)
Ik houd mijn antwoorden kort en daarom stop ik er nu even mee, om verder
te gaan met mijn betoog.
Het aantal opvangcentra voor asielzoekers is schrikbarend toegenomen,
dit tegen de wens van de eigen bevolking, maar daarvan trekken de "weg met
ons"-politici zich niets aan. Of toch wel? Even leek het erop: Bolkestein
blies zich op en zei verschrikkelijk boze dingen. Degenen die niet goed
luisterden, vergeleken Bolkestein met die verschrikkelijke Centrumpartij,
maar gelukkig viel het allemaal erg mee. Bolkestein had het zo kwaad niet
bedoeld. Als die vreemdelingen nu maar Nederlands leren, een beetje eigen
cultuur inleveren en zich wat aanpassen, mogen zij wat Bolkestein betreft
best blijven; ruimte en geld spelen geen rol. Ach, die Bolkje toch!
De Amsterdamse Politie bereidt zich voor op mogelijke rassenrellen in de
hoofdstad. Burgemeester Van Thijn en hoofdcommissaris Nordholt houden
hiermee serieus rekening en hebben hiertoe dan ook een vijfmans delegatie
uitgezonden voor een werkbezoek aan de Brusselse Rijkswacht. Ook ik houd
rellen in de hoofdstad voor mogelijk; het optreden van de hier niet
thuishorenden neemt immers steeds brutaler en misdadiger vormen aan en de
bevolking, in de steek gelaten door de stadsbestuurders, zal het op den
duur niet meer nemen. Alleen de oplossing voor dit probleem die de
Centrumpartij '86 voor ogen staat lijkt mij een probater middel dan wat
burgemeester Van Thijn van zins is.
(De heer HULSMAN: Doelt u op het sturen van mensen naar Kroati om
daar de oorlog nog wat aan te jagen?)
Nee, helemaal niet; hoe komt u erbij! Ik kom straks op wat ik wel voor
ogen heb en dat is iets heel anders.
(De heer HULSMAN: Maar toch wel dezelfde Centrumpartij?)
Alleen de oplossing die de Centrumpartij '86 voor ogen staat lijkt mij
een probater middel dan wat burgemeester Van Thijn van zins is. Trouwens,
ik vind de houding van burgemeester Van Thijn, voorstander en
medeverooorzaker van deze ongewenste multiraciale samenklontering,
buitengewoon hypocriet.
Ik heb het vanavond al eerder naar voren gebracht: veel van de problemen
waarmee wij in onze stad te maken hebben, overkomen ons niet, nee, zij
worden ons doelbewust aangedaan. Het is geen natuurramp; het is mensenwerk
en daarbij ziet de Centrumpartij '86 bij alle ellende toch een lichtpuntje:
mensen kunnen de ramp dus ook stoppen en het tij doen keren. Echt, wij
hoeven ons niet willoos door een stel volksvijandige stadsbestuurders hun
voor ons zo destructieve wil te laten opleggen. Laat Amsterdam, laat
Nederland een voorbeeld nemen aan Vlaanderen, waar men vorige maand massaal
koos voor het Vlaams Blok en de andere partijen liet weten, hun
destructieve handelwijze meer dan zat te zijn. Wij zijn waarachtig toch
niet dommer dan onze zuiderburen? Wij hebben niet alleen het recht, maar de
plicht, op te komen voor onze belangen, de belangen van onze kinderen en de
belangen van hen die na ons komen. Ook wij kunnen de neergaande lijn in ons
bestaan stoppen en in positieve zin ombuigen. Eigen volk eerst is voor ons
geen loze kreet, maar een niet aflatende strijd. De Centrumpartij '86 is
niet slechts een protestpartij.
Ter bestrijding van de volksvreemde overbevolking, criminaliteit,
verloedering, milieubelastende woonsituaties, de terechte gevoelens van
onbehagen bij de eigen bevolking moeten volgens de visie van de
Centrumpartij '86 de volgende maatregelen worden genomen. Stoppen van de
instroom van vreemdelingen. Onmiddellijke uitzetting van criminele
buitenlanders. Begeleide remigratie van alle hier niet thuishorenden, te
financieren uit de ontwikkelingshulpgelden. Remigranten die wel hebben
gewerkt en premies hebben afgedragen, dienen dat deel van de premiebedragen
dat daarvoor in aanmerking komt uiteraard mee te
krijgen. Alle nu over de balk gegooide ontwikkelingshulpgelden en de dan
niet meer uit te geven gelden voor de dan niet meer hier verblijvende hier
niet thuishorenden dienen te worden besteed aan het welzijn van ons eigen
volk, dat hiervoor heeft gewerkt en deze zorg verdient. Eigen geld voor
eigen volk.
De VOORZITTER: Uw tijd is om. Ik verzoek u, uw betoog af te ronden.
De heer BEAUX: Dat was dan een korte twintig minuten. Nog n zin
dan. Mensen, in hemelsnaam, doe er wat aan. Doe er wat aan uit
zelfverdediging. Kies voor eigen volk eerst. Kies voor eigen geld voor
eigen volk. Kies Centrumpartij '86 voor u en de uwen
Mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De begroting voor 1992 is
wederom sluitend. Dat klinkt heel mooi, maar wat is nu precies de
draagwijdte van die constatering als wij tevens moeten constateren, dat de
rekening over 1990 voorlopig sluit met een negatief saldo van 9,5 miljoen
gulden? Wat is het begrip "sluitende begroting" waard als de
negatieve
reserve per eind 1991 niet 27,5 miljoen gulden bedraagt, zoals geraamd in
het programakkoord, maar ruim 40 miljoen gulden? Wat is het begrip
"sluitende begroting" waard als wij moeten vaststellen, dat het
afwikkelingsverlies van de Dienst Openbare Werken waarschijnlijk miljoenen
hoger zal uitvallen dan de 30 miljoen gulden waarmee in het programakkoord
rekening is gehouden? En wat is het begrip "sluitende begroting"
waard als geen rekening is gehouden met de effecten van de door het rijk
aangekondigde, maar nog niet concreet ingevulde decentralisatieoperatie?
Niets in het leven is zeker en zeker dat niet. De begroting is uiteraard
slechts een raming, maar als die raming weinig meer uitstaande heeft met de
werkelijkheid, wordt het zinloos, als Gemeenteraad zoveel aandacht aan een
begroting te besteden.
In dit licht bezien achten wij het dan ook buitengemeen verstandig van
het College, de post "onvoorzien" voor het komende jaar te verhogen
tot 5
miljoen gulden. In het voorstel om op de negatieve reserve 13,6 miljoen
gulden af te schrijven in 1992 kunnen wij ons eveneens vinden. Wel kunnen
wij nu al constateren, dat het een hele klus zal worden, de voorgenomen
afschrijving van de totale negatieve reserve in deze programperiode te
realiseren, zeker gezien de recente alarmerende berichten over de Dienst
Openbare Werken. De Rekeningen-commissie vraagt ieder jaar weer indringend
aandacht voor zaken als zoven genoemd. Het resultaat hiervan is, dat er
nu een eerste rapport van het College ligt over de vraag, hoe het financieel
beheer van de gemeente te verbeteren.
Het grootste deel van de inkomsten van de gemeente komt van het rijk.
Hoewel het rijk de gemeenten heeft gekort op de algemene uitkering, blijkt
het bestuursakkoord tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het
Kabinet toch een waarborg te zijn voor al te drastische aanslagen. Het is
echter nog geenszins zeker, wat de gevolgen voor de specifieke uitkeringen
zullen zijn van het te bezuinigen bedrag dat samenhangt met de
decentralisatie van rijkstaken. Het College spreekt terecht, al is de
beeldspraak wat krom, van een donkere wolk boven de financile positie van
de gemeente. Er zijn meer voorbeelden te noemen van zaken waarbij het rijk
zijn beleid graag ziet uitgevoerd, maar niet thuis geeft als het om het
geld gaat. De Vierde Nota ruimtelijke ordening Extra (Vinex) is hiervan een
goed voorbeeld. Iedereen onderkent het belang van investeringen voor een
stad als Amsterdam, maar de bijdrage van het rijk is meer dan onvoldoende
om alle Amsterdamse plannen uit te voeren. Amsterdam neemt risico's als
het, vooruitlopend op bijdragen van het rijk, besluiten neemt om projecten
uit te voeren. Het niet nemen van risico's zou
echter tot gevolg hebben, dat de investeringen niet of te laat
plaatsvinden. De risico-analyse die op verzoek van de Raad, door het
aannemen van een voorstel van de heer Van Hoeve, is gemaakt, verkleint de
risico's op zichzelf natuurlijk niet, maar geeft in ieder geval een beeld
van de omvang van de risico's.
Een tweede en laatste voorbeeld betreft de problematiek met de hoogbouw
in de Bijlmermeer. Het College stelt voor Ä wij volgen dat voorstel; wij
hebben dit vorig jaar bij de financile beschouwingen ook al gesuggereerd
Ä
in de begroting geld te reserveren voor de oplossing van deze problematiek.
Onze verwachting was, dat het rijk en het Centraal Fonds voor de
Volkshuisvesting eenzelfde bijdrage zouden leveren als de gemeente. Het
Kabinet heeft echter laten weten, geen geld voor de hoogbouw Bijlmermeer
ter beschikking te willen stellen. Amsterdam moet kennelijk zijn eigen
boontjes maar doppen.
Naast de uitkeringen van het rijk krijgt Amsterdam geld binnen door haar
burgers belastingen en heffingen op te leggen. Bij de bespreking van het
CAM-rapport hebben de PvdA-fractie en andere fracties ingebracht, dat
belastingverhogingen voor burgers moeten worden gezien als laatste middel
om de financile positie van de gemeente te verbeteren. Het is wat lastig,
uit de begroting te destilleren of het College zich aan deze lijn heeft
gehouden. Ik stel prijs op een nadere toelichting van het College hierop.
De begroting voor 1992 laat ten opzichte van de begroting voor 1991 een
geraamde meeropbrengst van bijna 8 miljoen gulden aan gemeentelijke
belastingen en tarieven te zien in vergelijking met de begroting voor 1991
en dan heb ik nog niet eens over de hogere tarieven voor paspoorten,
rijbewijzen en wielklemmen. Nemen wij een andere bron, de brochure De
gemeentebegroting in het kort, erbij, dan lezen wij daarin dat de
belastingen en heffingen in 1992 "ruim" 414 miljoen opbrengen tegen
"zo'n"
414 miljoen in 1991. Concreet constateer ik dus een verschil van minstens 8
miljoen gulden, maar in de voorlichting naar buiten lijkt het erop of de
belastingen en tarieven niet zijn verhoogd. Ik ga ervan uit, dat het
College mij kan uitleggen waarin het verschil zit.
Wel duidelijk is in ieder geval, dat het College 2,2 miljoen gulden
minder heeft ingeboekt voor kwijtschelding van belastingen en tarieven als
gevolg van de aanscherping van de mogelijkheden van kwijtschelding door het
rijk. Nu meen ik te weten Ä ik wil mijn opvatting graag toetsen aan die
van
het College Ä dat de gelden voor kwijtschelding voor een deel worden
opgebracht door de belastingbetalers zelf. Het zou dan toch in de rede
liggen om, als er minder geld nodig is voor kwijtschelding, dit ofwel te
gebruiken om de tarieven te verlagen ofwel om andere voorzieningen te
treffen ten behoeve van mensen die geen kwijtschelding meer krijgen. Het
College doet echter geen van beide, maar laat het geld naar de algemene
middelen stromen. Wij vinden dit principieel onjuist. Wij verzoeken het
College dan ook met klem, voor de begroting voor 1993 aan te geven, hoe het
geld dat in 1992 niet aan kwijtschelding is besteed zal worden aangewend
zoals ik net heb aangegeven. Dit was ook de strekking van het voorstel-
Platvoet c.s. inzake de niet in 1991 aan kwijtschelding bestede gelden.
Doelmatigheid van bestuur zou ook moeten inhouden, dat het College een
uitspraak van de Raad in het ene jaar ook van toepassing laat zijn op een
volgend jaar.
Dit brengt mij op het voorstel-Platvoet c.s. zelf. De strekking van dit
voorstel was, dat voor 1991 begrote gelden die niet zouden worden
uitgegeven aan kwijtschelding van de onroerend-goedbelasting (ogb), de
bijdrage waterzuiveringskosten en de afvalstoffenheffing, wederom door de
verscherpte regelgeving van het rijk, zouden worden besteed aan
tariefverlaging of voorzieningen voor mensen met de laagste inkomens.
Getuige de notitie van de wethouder voor Financin van 24 oktober 1991 zou
het gaan om een bedrag van 2,4 miljoen gulden. Volgens mijn informatie
betreft dit bedrag uitsluitend de bijdrage waterzuiveringskosten en de
afvalstoffenheffing en niet de ogb. In antwoord op een schriftelijke vraag
van de heer Cornelissen naar aanleiding van de belasting- en
tarievenvoorstellen voor 1992 blijkt, dat in 1991 een bedrag van 2,5
miljoen gulden niet tot uitgave is gekomen, uitsluitend door een lager
aantal gehonoreerde verzoeken om kwijtschelding ogb. Conform het voorstel-
Platvoet c.s. is er naast deze 2,4 miljoen gulden dus nog eens 2,5 miljoen
gulden incidenteel te besteden voor tariefverlagingen of voorzieningen ten
behoeve van mensen met lage inkomens. Ik meen dat het goed is als het
College aangeeft of mijn redenering klopt en, zo ja, hoe het dan kon
gebeuren dat de 2,5 miljoen niet aan kwijtschelding van de ogb bestede
gelden niet in verband zijn gebracht met het genoemde voorstel. Het bedrag
van 2,4 miljoen gulden is door het College al voor 1.650.000 bestemd,
dit
terwijl bij de Raad al lange tijd de wens bestaat om een gereduceerd tarief
voor het openbaar vervoer te bieden voor mensen met de laagste inkomens.
Het zou het College hebben gesierd als het de Raad zelf de besteding van
het geld had laten bepalen, maar misschien krijgen wij een herkansing als
er inderdaad meer geld beschikbaar is dan het College heeft aangegeven en
omdat nog een deel van die 2,4 miljoen gulden rest. In totaal gaat het dan
om een bedrag van ongeveer 3,2 miljoen gulden. Ik stel dan ook voor, het
voor kwijtschelding geraamde maar niet bestede geld alsnog te gebruiken
voor bij voorkeur een gereduceerd tarief voor het openbaar vervoer voor
mensen met de laagste inkomens. Aan het eind van mijn betoog zal ik
hierover een voorstel indienen.
(Wethouder DE GRAVE: Hebt u bezwaar tegen het voorstel van het
College voor die 1,6 miljoen gulden. Zoals u weet, hebben wij dat
geld toegevoegd aan de sociale vernieuwing en ik zou niet weten,
waarom dat niet in overeenstemming zou zijn met het voorstel-Platvoet
c.s.)
U hebt mij niet horen zeggen, dat het niet in overeenstemming is met de
strekking van dat voorstel. Voor een deel gaat het geld naar het Noodfonds
en voor een deel wordt het gebruikt voor verlaging van de tarieven. U weet
echter ook dat, als het College het geld bestemt, het voor de Raad heel
moeilijk is er nog een andere bestemming aan te geven, omdat daarvoor dan
weer extra geld moet worden gefourneerd. Ik heb ook niet gezegd dat wij
tegen de besteding zijn; ik heb gezegd, dat ik het sjieker zou hebben
gevonden van het College als het de Raad had voorgesteld, suggesties te
doen voor de besteding.
(Wethouder DE GRAVE: De strekking van het voorstel-Platvoet c.s. was
Ä in het in Amsterdam gebruikelijke jargon Ä dat het College
werd
opgedragen het aan een bepaald doel te besteden en niet, te melden
hoeveel geld er is, waarna het het aan de Raad zou overlaten,
daarvoor een bestemming aan te geven. Conform het voorstel-Platvoet
c.s. hebben wij dan ook een voorstel voor de bestemming gedaan. Als u
iets anders wilt vind ik dat prima, maar dan moet u een ander
voorstel indienen. Wij hebben gedaan wat de Raad ons heeft
opgedragen.)
Dat is niet helemaal juist; er was geen sprake van een opdracht. De
formulering van het voorstel was vriendelijker; daarin stond "spreekt uit,
dat het restant zal worden besteed aan...". Ik heb geprobeerd u uit te
leggen dat, als de
Raad zich uitspreekt voor een bepaalde besteding van geld, daarin nog
keuzen mogelijk zijn. U hebt een aantal fracties ook horen zeggen, hoe zij
het liefst zouden zien dat het wordt besteed. Nogmaals, wij hebben geen
bezwaar tegen de door het College voorgestelde besteding, maar als wij het
zelf voor het zeggen zouden hebben gehad, zouden wij met een ander voorstel
zijn gekomen.
(Wethouder DE GRAVE: Het staat u toch vrij, dat voorstel nu te doen?)
Ja, maar dat betekent dan wel, dat wij de wethouder voor
Maatschappelijke en Gezondheidszorg 750.000 afhandig maken en ervoor
moet worden gezorgd dat dit bedrag op een andere manier in het Noodfonds
terechtkomt.
(Wethouder DE GRAVE: Als het College dit voorstel niet zou hebben
gedaan, zou die wethouder nu 750.000 minder hebben gehad!)
Dat is nog maar de vraag, want dan was dat geld misschien op een andere
manier beschikbaar gekomen. Nogmaals, wij hebben geen bezwaar tegen de
voorgestelde besteding en wij zullen ook niet voorstellen het anders te
doen, maar wij zouden het sjieker hebben gevonden als het College het
signaal van de Raad had opgepakt en geprobeerd, het geld te besteden aan
een reductie op de tarieven van het openbaar vervoer. Dat staat nota bene
ook in het programakkoord.
Na dit intermealgemene beschouwingeno kom ik toe aan de
posterioriteiten. Aan posterioriteiten is een bedrag opgenomen van 38,4
miljoen gulden in 1992.
Hiervoor heeft het College dankbaar gebruik kunnen
maken van de inventarisatie van bezuinigingsmogelijkheden door de CAM. Waar
wij vinden dat ten onrechte een door de CAM genoemde
bezuinigingsmogelijkheid niet is gebruikt, zullen wij daarop terugkomen bij
de functiegewijze behandeling.
De door het College voorgestelde bezuinigingen voor 1992 kunnen voor het
grootste deel worden gerealiseerd door efficinter werken en voor een deel
door taakafstoting. De grootste meeropbrengst in de tarievensfeer wordt
veroorzaakt door hogere opbrengsten uit parkeerboetes en het aanleggen van
wielklemmen en daarmee heeft de PvdA-fractie geen enkele moeite. Wij
constateren, dat het College de suggestie van de CAM om de parkeertarieven
te verhogen niet heeft overgenomen. Desgewenst zal mijn fractie bij de
functiegewijze behandeling daarop terugkomen.
Het College is erg terughoudend geweest bij het ramen van het
exploitatieresultaat van de Dienst Parkeerbeheer voor 1992; het begroot dit
resultaat voor 1992 op 8 miljoen, voor 1993 op 9 miljoen en voor 1994 op 10
miljoen gulden. De directeur van de Dienst Parkeerbeheer is veel
optimistischer; hij raamt het exploitatieresultaat voor 1992 en de jaren
daarna op 14 miljoen gulden per jaar. De reden van die voorzichtigheid
wordt door het College als volgt verwoord: "Aangezien thans nog
onvoldoende
gegevens bekend zijn over de ontwikkeling van het parkeergedrag en het
betaalgedrag stellen wij u voor, in 1992 niet het volledige resultaat van
de fiscalisering te ramen." Hoewel voorzichtigheid in financile
zaken ons
over het algemeen aanspreekt, is zij hier naar onze mening overbodig.
Immers, de fiscalisering van parkeerovertredingen moet kostendekkend zijn.
Met andere woorden: als het aantal aangelegde wielklemmen vermindert
doordat meer mensen geld in de parkeermeters gooien, zal dat geen
inkomstenderving betekenen; dan gaat het tarief van nu met 120 omhoog.
Bovendien heeft het College voor 1992 het aantal aangelegde wielklemmen
conservatief geraamd, namelijk op 75.000, terwijl dit jaar de 100.000 zeker
zal worden overschreden. In de "echte" inkomsten van de Dienst
Parkeerbeheer uit het beheer van parkeerterreinen, de parkeerabonnementen en
de metergelden is ook geen teruggang te verwachten. Integendeel, als de
fiscalisering leidt tot een beter betaalgedrag, nemen de inkomsten van de
Dienst Parkeerbeheer alleen maar toe. De PvdA-fractie zal dan ook een
voorstel indienen om, uitgaande van een exploitatieresultaat van 13 miljoen
gulden in 1992, 1993 en 1994 Ä wij blijven aan de voorzichtige kant Ä
een
bedrag van 12 miljoen gulden incidenteel te besteden en wel gespreid over
drie jaar. Op de bestemming van het geld kom ik zo dadelijk.
Hoe gaan wij het geld dat is vrijgemaakt in 1992 besteden? Het College
heeft voor structurele prioriteiten 39,7 miljoen gulden opgenomen, met een
budgettair beslag van 28,3 miljoen gulden en voor incidentele prioriteiten
26,5 miljoen gulden. Het geld voor structurele prioriteiten gaat in het
voorstel van het College grotendeels op aan het structureel maken van
sociale-vernieuwingsgeld en de problematiek van de hoogbouw Bijlmermeer.
Daarnaast is er terecht veel aandacht voor investeringen in de
infrastructuur, ruimtelijke vernieuwing, openbare ruimte en milieu. Met die
keuzen is de PvdA-fractie het globaal eens, maar ten aanzien van het milieu
willen wij opnieuw onder de aandacht van het College brengen dat, voordat
er veel geld in het milieu wordt genvesteerd, bekend moet zijn wat het
rendement is voor het milieu. Wij moeten volgend jaar aan de burgers kunnen
uitleggen, waarom zij ten minste 180 per jaar meer moeten gaan betalen.
Zoals bij eerdere beschouwingen al is opgemerkt zou, analoog aan het
milieu-actieplan van het GEB, van iedere milieumaatregel aangegeven moeten
worden wat de effectiviteit is voor het milieu. Pas dan kan een
verantwoorde keuze worden gemaakt.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wat u zegt is heel mooi, maar u begrijpt
geloof ik niet dat het een truc is om die heffingen te kunnen
verhogen in naam van het milieu. Het milieu wordt hier misbruikt!)
Ik kan u op dit punt een heel klein beetje tegemoet komen. Ik heb
daarvoor een wat aardiger formulering dan u, namelijk "het milieu als
grote
toverdoos". Als u mij even verder laat spreken, kom ik daar nog op.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U komt een eind in de goede richting!)
De bereidheid van de bevolking om te betalen voor een beter milieu mag
de overheid niet ontslaan van de verplichting, uit te leggen waaraan het
geld wordt besteed en met welk effect. Wij menen, dat de wethouder voor het
Milieu op dit punt in gebreke is gebleven, want bij de begroting voor 1991
hebben wij hetzelfde verhaal al verteld. Daarnaast willen wij aandacht
vragen voor het volgende. Hoe laat zich verklaren, dat enerzijds de
financile vertaling van het milieubeleid in het programakkoord niet
alleen
nu al is gerealiseerd, maar zelfs met een aantal miljoenen is overschreden,
terwijl anderzijds slechts een kwart van de basistaken, zoals geformuleerd
in het NMP-Plus, in 1992 is c.q. wordt gerealiseerd? Of is het milieu de
grote toverdoos en is alles wat de gemeente doet ten bate van het milieu?
De PvdA-fractie meent, dat het, naast het aangeven van het rendement van de
verschillende milieumaatregelen van belang is, de basistaken, zoals
geformuleerd in het NMP-Plus, in deze programperiode uit te voeren.
De sociale vernieuwing mag volgens sommigen op rijksniveau dan zijn
mislukt en laag op de politieke agenda staan, op gemeentelijk niveau is
daar geen sprake van. De stadsdelen krijgen structureel 6 miljoen gulden
voor hun sociale-vernieuwingsprojecten. Daarnaast is in veel portefeuilles
incidenteel geld gereserveerd voor een veiliger en leefbaarder stad en
integratie via scholing en werk. De PvdA-fractie heeft met name een veilige
stad hoog in het vaandel en
wil ook haar steentje hieraan bijdragen, want het gaat ons te langzaam. De
metrostations zijn nog steeds niet beveiligd met tourniquets. De conducteur
is weliswaar terug op lijn 4 en komt in 1992 op lijn 13, maar in dat tempo
duurt het tot 2015 voordat alle trams van conducteurs zijn voorzien. Van
het GVB kan, gezien de financile positie van het bedrijf, niet worden
verwacht dat het in de komende jaren extra middelen vrijmaakt om de
veiligheid op de perrons, op de haltes en in de trams te verbeteren. Van
Den Haag is gelukkig wel enige steun te verwachten, maar voor het
terugbrengen van conducteurs op de trams is niet alleen geld nodig voor
personeel, maar ook voor de ombouw van de trams. Voor alle trams zou dit
neerkomen op een bedrag van ongeveer 15 miljoen gulden. Ik zal aan het eind
van mijn betoog een voorstel indienen om in de komende drie jaar 12 miljoen
gulden ter beschikking te stellen voor de ombouw van een groot deel van
trams zodat, met steun van het rijk voor de personele kosten en de inzet
van de reeds bij het GVB in dienst zijnde controleurs, weer vrijwel alle
trams in Amsterdam van een conducteur kunnen worden voorzien.
Hiermee kom ik toe aan het parkeerbeleid. Het College, daartoe
uitgenodigd door de Raad, stelt voor, het begrip kostendekkendheid zoals
dat bij de Dienst Parkeerbeheer in het verleden werd gehanteerd, meer in
overeenstemming te brengen met de tekst in het programakkoord. Niet alleen
de parkeercontrole, maar het gehele parkeerbeleid moet kostendekkend zijn.
Dit betekent, dat bij de bepaling van de kostendekkendheid ook de uitgaven
voor parkeergebouwen en de bijdragen voor gebouwde parkeervoorzieningen
moeten worden betrokken. Het parkeerbeleid zal volgens deze
berekeningswijze pas in 1994 kostendekkend zijn. Deze nieuwe systematiek
betekent volgens mij, dat de bijdrage van 5 miljoen gulden voor gebouwde
parkeervoorzieningen niet meer wordt betaald uit het
Stadsvernieuwingsfonds, maar uit de opbrengsten van de Dienst
Parkeerbeheer, waardoor in het fonds geld vrijvalt voor andere dingen. Dat
dit niet is gebeurd, blijkt uit de voorstellen voor de besteding van gelden
uit het Stadsvernieuwingsfonds, want daarin zitten nog steeds twee
projecten voor parkeervoorzieningen. Wil de herdefiniring van het begrip
kostendekkendheid meer zijn dan alleen kosmetisch, dan moet uit de algemene
dienst 5 miljoen gulden worden overgemaakt naar het Stadsvernieuwingsfonds.
Wij zullen echter geen voorstel doen in die richting, want dat zou
betekenen dat het College een tekort van 5 miljoen gulden zou hebben en het
tekort is al zo groot. In minder technische termen uitgedrukt: uit het
Stadsvernieuwingsfonds worden geen parkeervoorzieningen meer betaald; dit
gebeurt uitsluitend uit de opbrengsten van de Dienst Parkeerbeheer. Kan het
College aangeven, of het het met deze redenering eens is?
Ik ga nu over naar het Stadsdeelfonds. De PvdA-fractie is van mening,
dat het College een afgewogen voorstel doet voor de omvang van het
Stadsdeelfonds. De wens van de stadsdelen om van de centrale stad geld voor
investeringen te krijgen kunnen wij wel begrijpen, maar nog niet honoreren.
Daarvoor is eerst meer zicht nodig op de financile resultaten van de
stadsdelen. Wel kunnen wij de stadsdelen volgen als zij zich verzetten
tegen het moeten betalen van de wachtgelden die uit bezuinigingen op het
ABC voortvloeien. Wij zullen ons inspannen om de stadsdelen voor het bedrag
dat hiermee gemoeid is bij de functiegewijze behandeling te compenseren.
Vervolgens stel ik vast, dat het College erg traag is met het geven van
invulling aan de baatbelasting. De wethouder voor Financin beklaagt zich
erover, dat hij geen projecten door de vakwethouders krijgt aangedragen en
uit de lijnportefeuilles hoor ik, dat projecten worden geweigerd. Als het
College er niet uitkomt, moet de Raad maar ingrijpen. De PvdA-fractie stelt
de Raad daarom voor, het College te laten uitwerken of en hoe de
baatbelasting kan worden ingezet bij de financiering van de aanleg van de
noord-zuidlijn. Aan het eind van mijn betoog zal ik een hiertoe strekkend
voorstel indienen.
Ten slotte in het kort nog iets over het begrotingsbeeld voor 1993 en
1994. De belangrijkste wijzigingen voor 1993 en 1994 ten opzichte van de
ramingen in het programakkoord zijn, dat:
- de uitkering uit het Gemeentefonds lager is dan geraamd;
- het resultaat van de grondexploitatie lager is dan geraamd;
- de post Onvoorzien hoger is dan geraamd;
- de aanpassing van de ogb-verhouding de gemeente door hertaxaties niets
kost, maar compensatie tot een bedrag van 25 miljoen gulden gewenst is;
- het kortingsaandeel in het Stadsdeelfonds lager is dan geraamd.
Voor de oplossing van de ogb-problematiek Ä het gat van 63 miljoen
gulden Ä stelt het College het volgende voor. De hertaxaties van onroerend
goed zouden uitwijzen, dat de waarde van woningen met 40% is gestegen en
die van bedrijven met slechts enkele procenten. Bij een gelijkblijvende
opbrengst van de ogb zou dit leiden tot een verlaging van de tarieven. De
wettelijk voorgeschreven verhouding van het ogb-tarief voor eigenaren en
bewoners van 1,25:1 wordt daarmee automatisch gehaald, dus het probleem dat
wij voorzagen lost zichzelf op. De lasten van de gebruikers van woningen
stijgen hierdoor echter met 21,1 miljoen gulden, van de eigenaren van
woningen dalen de lasten met 3,1 miljoen gulden, van de eigenaren van
bedrijfs-onroerend goed dalen de lasten met 22,5 miljoen gulden en van
gebruikers van bedrijfs-onroerend goed stijgen de lasten met 4,4 miljoen
gulden. Het College stelt voor, de gebruikers van woningen voor deze ook
naar onze opvatting onacceptabele lastenverhoging te compenseren voor 20
miljoen gulden door bij voorbeeld verlaging van het vastrecht voor
elektriciteit en de bedrijven, die erop vooruit zouden gaan, te compenseren
door een verhoging van andere tarieven, eveneens voor een bedrag van 20
miljoen gulden. Daarnaast stelt het College voor, 25 miljoen gulden uit te
trekken voor een lastenverlaging voor iedereen; althans de tarieven iets
minder te verhogen dan voor 1993 eigenlijk zou moeten. De PvdA-fractie kan
zich grotendeels in deze compensatievoorstellen vinden, maar zet wel een
vraagteken bij het bedrag van 25 miljoen gulden. Wij zullen ons erop
beraden, of wij kiezen voor lastenverlichting tot dat bedrag of voor het in
stand houden van voorzieningen; het moet nu eenmaal uit de lengte komen of
uit de breedte.
(De heer PLATVOET: Volgens mij stond de PvdA tot nu toe altijd op het
standpunt, dat het gat volledig moet worden gedekt en dat er dus niet
elders wordt gesneden.)
Wij hebben altijd gezegd, dat ons uitgangspunt is dat het gat van 63
miljoen gulden wordt gedicht. Het College komt nu met het voorstel, 25
miljoen gulden te gebruiken voor lastenverlichting. Dan is natuurlijk heel
belangrijk, aan wie die lastenverlichting ten goede komt. Wat de gemeente
zou betalen om het gat te dichten zou ten goede komen aan de eigenaren van
onroerend goed. Voor ons is in de discussie cruciaal, aan wie het geld dat
de gemeente beschikbaar zal stellen ten goede komt. U kent ons voldoende om
te weten, dat het toetspunt met name zal zijn of het in ieder geval ten
goede komt aan de mensen met de laagste inkomens. Het is nu echter nog te
vroeg om daarover een definitief oordeel te
vellen. De echte discussie hierover zal plaatsvinden bij de behandeling van
de begroting voor 1993, of misschien al eerder.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
13ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid mevr. Ter Horst om
een
bedrag van 3,3 miljoen gulden ter beschikking te stellen voor voorzieningen
in de Stadspas enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1073, blz. 3269).
14ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid mevr. Ter Horst
inzake
het uitrusten van trams met conducteurs (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1074,
blz. 3270).
15ø Voorstel van 11 december 1991 van de raadsleden mevr. Ter Horst en
Van der Laan inzake het betrekken van een baatbelasting bij de realisering
van de noord-zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1075, blz. 3271).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De begroting voor 1992 is
door het College uitgebracht onder het motto "Voor een duurzame stad"
.
Wanneer wij kijken naar de financile plannen voor het nieuwe jaar, kunnen
wij constateren dat het streven naar die duurzaamheid ook in de
begrotingscijfers zijn weerslag heeft gevonden. Niet alleen is de begroting
wederom sluitend; er wordt opnieuw Ä overeenkomstig het programakkoord
Ä
een bedrag in mindering gebracht op de negatieve reserve en de post voor
onvoorziene uitgaven wordt meer in verhouding gebracht met de risico's die
de gemeente loopt. Er zijn echter meer elementen in deze begroting waaruit
blijkt, dat er is gestreefd naar een meerjarige aanpak. De belangrijkste
activiteit in financieel opzicht in het afgelopen jaar was ongetwijfeld de
rapportage van de Commissie Amsterdamse Meerjarenaanpak (CAM). Het tegen de
achtergrond van de bezuinigingen die door het rijk worden opgelegd in kaart
brengen van een aantal aspecten van onze financile positie en een
inventarisatie van de daadwerkelijke besparingsmogelijkheden is een zaak
van grote betekenis gebleken. Wij willen jegens allen die daaraan hebben
bijgedragen ook hier nog eens onze erkentelijkheid uitspreken. Het CAM-
rapport heeft het mogelijk gemaakt, niet alleen de besparingsvoorstellen
voor 1992 aan te geven, maar ook die voor 1993 en 1994. Hierdoor zijn nu
reeds de hoofdlijnen voor de komende jaren zichtbaar.
De missive constateert op blz. 22, dat hiermee een belangrijke
voorwaarde is vervuld voor de verdere uitwerking van het planning en
control-instrumentarium. Op dit terrein zijn in het afgelopen jaar zeker
vorderingen gemaakt. Hierbij denken wij vooral aan die met betrekking tot
personeelsbeheer en arbeidsvoorwaarden en aan de aanpak ter verbetering van
het financile beheer.
Ten aanzien van het meer bedrijfsmatig werken daarentegen hebben wij de
indruk, dat er in het afgelopen jaar, uitgezonderd bij de staf- en
steundiensten, niet erg veel vorderingen zijn geboekt. Voor het komende
jaar worden elf kwaliteitscontracten aangekondigd. De vraag is, of voor al
deze gemeentelijke onderdelen reeds meetbare outputcriteria zijn ontworpen
en, indien dat het geval
is, waarom dan niet meteen tot volledige managementcontracten kan worden
gekomen. Wij zijn dan ook zeer benieuwd naar de binnenkort verschijnende
verdere uitwerking van het besturings- en beheerstelsel voor planning en
control en wij nemen aan, dat de voorgestelde contracten en te realiseren
kengetallen uitvoerig in de diverse vakcommissies zullen worden besproken.
In dit kader hadden wij overigens verwacht dat er, nu per 1 januari 1992 de
gedwongen winkelnering definitief vervalt, een overzichtsrapportage zou
liggen met de actuele stand van zaken. Mogen wij aannemen dat die er
spoedig aankomt?
De Raad heeft in het verleden meermalen uitgesproken, hoezeer hij hecht
aan verbetering van het gemeentelijk functioneren in termen van
bedrijfsmatigheid, doeltreffendheid, flexibiliteit, klantgerichtheid,
sturing op output, kostenbewustzijn, administratieve organisatie enz. De
gemeente is momenteel op dit gebied actief met een veelheid van middelen:
de reeds genoemde planning en control-activiteiten, het streven naar
marktconform werken bij de staf- en steundiensten, de herstructurering van
het personeelsbeleid, de inzet van de CAM en de recente werkzaamheden van
de projectgroep Plan van Aanpak Financieel Beheer. Wij vragen ons echter
af, hoe al deze activiteiten, die zijn gericht op een en hetzelfde doel,
maar daarvan elk andere aspecten bij de kop vatten, worden bestuurd,
gecordineerd en bewaakt. Hoe denkt het College de samenhang tussen al
deze
verschillende essentile programma's vorm te geven in een compleet en
gentegreerd beleids- en beheersinstrumentarium? Naar onze ideen
gaat het
hier dus om meer dan wat meestal onder het begrip planning en control wordt
verstaan. Wanneer kan de Raad een dergelijke over-all visie, met daaraan
gekoppeld een in de tijd uitgezet realisatieplan, verwachten? Wij horen
graag de reactie van het College hierop.
Aan de basis van een dergelijk totaalproces ligt vanzelfsprekend de
vaststelling van de eigen doelstellingen en uit te oefenen functies. Daarom
hadden wij eigenlijk verwacht, dat het CAM-rapport ook aanleiding zou zijn
geweest om een onderzoek te starten naar de gemeentelijke kerntaken. D66
zou dat alsnog willen bepleiten.
De CAM heeft haar voorstellen gedaan naar aanleiding van de actuele
Tussenbalans-bezuinigingen. De problematiek is echter n fundamenteler
n omvat ook de periode na 1994. Met een structureel landelijk
begrotingstekort Ä dat deze Regering in internationaal verband overigens
wil verbloemen door de reserves van de ambtenarenpensioenen daarop in
mindering te brengen Ä moet duidelijk zijn, dat ook in de toekomst
blijvend
minder geld beschikbaar zal zijn. Dit kan niet permanent worden opgevangen
door efficintere bedrijfsvoering en grotere produktiviteit. De
aangekondigde voorstellen over planning en control zullen de ruimte die nog
over is beheersbaar moeten maken. Dat zal op langere termijn echter niet
blijvend mogelijk zijn. Vandaar dat de vraag actueel wordt, of het geen
tijd wordt om ons eens serieus af te vragen, welk taken- en dienstenpakket
de gemeente nu of in de nabije toekomst beslist moet vervullen en welke
niet, of niet meer. Dan kan ook duidelijk worden, welke mogelijke nieuwe
functies deze moderne tijd van de lokale overheid vereist. Wij zijn
benieuwd, of het College deze uitdaging voor 1992 aanneemt. Toekomstgericht
werken aan een duurzame stad hoeft niet identiek te zijn aan het
verduurzamen van het huidige werk.
(De heer J. VAN DUIJN: Dit lijkt mij een heel legitieme vraag aan het
College, maar heeft D66 zelf ook al ideen en voorstellen op dit
punt?)
Natuurlijk hebben wij daarover wel bepaalde ideen, maar het lijkt mij
verstandig, de vele activiteiten waarvoor wij met zijn allen, met name het
College, staan eerst eens goed in het gelid te zetten en tot samenhang
daartussen te komen. In samenspraak met de gehele Raad, waarin D66 een van
de partijen is, zal een en ander dan nader moeten worden uitgewerkt. Wij
zijn er sterk voor, dat de Raad zich hiermee bezighoudt en dit ook aandurft.
Bij de behandeling van de CAM-inventarisatie hebben wij erop
aangedrongen, de subsidiesector vooralsnog zoveel mogelijk buiten schot te
laten. Naar het oordeel van D66 is het verantwoord, eerst eens een
gemeentebreed evaluatieonderzoek te houden naar de effectiviteit van alle
toegekende gemeentelijke subsidies. Worden zij gebruikt waarvoor zij zijn
toegekend? Worden zij voldoende efficint besteed? Wordt het effect dat
ermee is beoogd ook gehaald? Hoeveel en welke mensen worden bereikt? Is het
niet merkwaardig, dat een hernieuwde subsidietoekenning voor een volgend
jaar veelal plaatsvindt op basis van een rapport dat de gesubsidieerde zelf
opstelt? Wij zouden bij het College willen aandringen op het invoeren van
een permanente "Subsidie Effectiviteits-Rapportage". Hierbij zou bij
voorbeeld jaarlijks eenderde van alle door de gemeente gesubsidieerde
organisaties op bovengenoemde en soortgelijke aspecten moeten worden
doorgelicht. Gezien het grote belang van een dergelijk onderzoek, dwars
door alle sectoren heen, achten wij een uitspraak van de Raad hierover
gewenst. Ik zal hiertoe dan ook een voorstel indienen.
Ik kom nu tot een aantal meer specifieke financile onderwerpen waartoe
de begroting 1992 aanleiding geeft; onderwerpen waarin de financile zorg
voor de langere termijn, voor de duurzame stad, zal doorklinken.
In onze financile beschouwing bij de begroting 1991 hebben wij
verleden
jaar veel aandacht besteed aan de onvolledigheid van de begroting en
daarbij uitvoerig stilgestaan bij onderwerpen als verplichte staten,
balansen, fondsen en reserves, Leningfonds en meerjarenbegrotingen.
Ook de activiteiten van de Rekeningen-commissie en de behandeling van de
rekening 1986 zijn aanleiding geweest, dat het College een en ander heeft
opgepikt en aan het werk is gegaan. Daarom stelt het ons teleur, dat in
deze begroting een duidelijke opstelling omtrent bij voorbeeld de
ontwikkeling van de reserves, waaronder de negatieve reserve, de saldi-
reserve en de bedrijfsreserves opnieuw ontbreekt. De gegevens zijn bekend,
dus waarom zijn die niet vermeld?
Juist vorige week hebben wij in de Commissie voor Financin enz. het
eerste kwartaalrapport van de projectgroep Plan van Aanpak Financieel
Beheer besproken. Wij verwachten dat de gekozen werkwijze effectief zal
zijn, met name doordat een permanent contact zal ontstaan tussen
projectgroep en toekomstige uitvoerders.
Wat wij bij de verdere uitwerking van de zeven hoofdpunten in het plan
van aanpak niet hebben mogen vinden is een aanzet tot een meer
prestatiegerichte produktenbegroting. Voordat die volledig kan worden
gerealiseerd zijn wij enkele jaren verder, maar dat is een reden te meer om
daarmee nu reeds een start te maken. Ook hierover zullen wij een uitspraak
van de Raad vragen.
In de verklaring inzake de jaarrekening 1987 van de afdeling Financin
merkt de Accountantsdienst op dat goedkeuring wordt gegeven, maar dat
daarbij ten aanzien van vier posten, met een totaalomvang van ruim 432
miljoen gulden, onzekerheid bestaat omtrent de juiste hoogte. Wij achten
het essentieel voor een gefundeerd inzicht in de financile positie van de
gemeente en om onverwachte
tegenvallers die dan achteraf pas duidelijk worden te voorkomen, dat de
aangegeven verschillen of onzekerheden worden opgelost, dan wel eenduidig
boekhoudkundig worden verantwoord. Wij zien in dit verband ook nieuwsgierig
uit naar de toegezegde financile verslagen en uitvoerige toelichtingen
bij
de jaarrekening van de afdeling Financin. Het zijn rapporten die het
inzicht, met name in de grote geldstromen binnen de gemeente, aanzienlijk
kunnen verhelderen.
Ten aanzien van de financile verhouding met het rijk moet het ons van
het hart, dat wij zo langzamerhand toch echt een ongemakkelijk gevoel
krijgen. Er is reeds meermalen gesproken over de claims op het rijk,
enerzijds over onze vorderingen die nog worden betwist, anderzijds over de
vorderingen die zijn erkend. Ook over die laatste categorie is het
angstwekkend stil. In de missive wijdt het College er geen woord aan. Te
voorzien valt, dat de budgettaire ruimte van het rijk er niet beter op
wordt, zodat het onzes inziens de hoogste tijd wordt nu echt actie te
ondernemen. Ook in relatie tot het Vinex-bod is nu duidelijkheid geboden.
Het lijkt niet langer verantwoord, dat wij geduldig een lagere uitkering
van het rijk ontvangen dan zelfs de rentebijschrijving bedraagt, waardoor
onze vordering per saldo blijft toenemen. Ik ben ervan overtuigd dat, als
ik een erkende schuld zou hebben aan de heer De Grave, hij mij zeker zou
weten te vinden. Gelukkig is dat echter niet het geval, want de wethouder
heeft een naam op het gebied van voortvarendheid. Wij dringen er daarom bij
hem op aan, binnenkort met een concreet stappenplan te komen ten aanzien
van dit onderwerp.
Het ROA begint langzamerhand steeds meer vaste vorm te krijgen. Dit
betekent, dat het ook zijn schaduwen vooruit werpt. Met name denken wij in
dit verband aan de gevolgen voor de financile positie van Amsterdam. Het
gaat niet aan, dat de rijkere regio op bevel van het rijk een greep kan
doen in de magere spaarpot van Amsterdam en dat gevoel krijgen wij wel,
althans als wij de intenties van staatssecretaris Heerma, oud-wethouder van
deze gemeente, goed interpreteren. Heel concreet vragen wij het College,
serieus te onderzoeken en te betrekken bij de opstelling van de begroting
voor 1993:
1. in hoeverre vrije gedeelten van reserves kunnen worden benut voor de
verevening van de negatieve reserve, respectievelijk de saldi-reserve;
2. hoe kan worden voorkomen, dat de noodzakelijke reserveringen of fondsen,
respectievelijk de vrije delen daarvan, kunnen worden aangesproken door
andere overheidsorganen, zoals rijk, provincie of regiogemeenten. Wij
denken in dit verband onder meer aan de reserves van het Grondbedrijf. Wij
zullen hierover een voorstel indienen waarin het ene punt expliciet in de
overwegingen staat en het andere is opgenomen in het besluit.
D66 is een warm pleitbezorger van een regionale bestuursvorm die inhoud
heeft en effectief kan functioneren, maar dat hoeft onzes inziens niet te
betekenen, dat Amsterdam financieel uitverkoop houdt.
In dit verband wijzen wij nog op het volgende. Zoals bekend, is het in
het kader van de ROA-vorming de bedoeling, dat de stadsdelen te gelegener
tijd overgaan naar een zelfstandige gemeentelijke status. Naar wij hebben
begrepen, heeft dat als financieel gevolg dat voor het gehele gebied
Amsterdam in die situatie minder stadsvernieuwingsgelden ter beschikking
komen dan thans het geval is. Hoe denkt het College dit te voorkomen en om
hoeveel minder mogelijke inkomsten gaat het hierbij dan?
De kerkvader Augustinus schijnt de overheid eens "een georganiseerd
stelletje rovers" te hebben genoemd. Die uitspraak zou ik kunnen plaatsen
tegen het licht van het tijdvak waarin deze heilige leefde: de donkere
middeleeuwen, maar wij hebben het gevoel, dat de overheid vandaag de dag
toch wel enigszins anders functioneert, hoewel sommige burgers wellicht
denken dat er nog niet zoveel is veranderd sinds de middeleeuwen. Bij het
beoordelen van de belasting- en tariefvoorstellen van het College voor 1992
moet worden geconstateerd, dat die in het algemeen redelijk terughoudend
zijn. Zorgwekkend is wel, dat het inflatiespook zo langzamerhand weer
begint rond te dolen. Hierdoor nemen de lasten voor de inwoners toe zonder
dat de gemeente er effectief iets mee opschiet.
De ogb blijft in 1992 in feite ongeveer gelijk aan die van dit jaar. De
voorgenomen groei naar de wettelijke normen en de daarmee samenhangende
gefaseerde verlichting voor eigenaren vindt volgend jaar niet plaats. Wij
kunnen voor 1992 daarmee leven tegen de achtergrond van de grootscheepse
veranderingen die er in 1993 staan aan te komen. De oplossingsrichting die
het College voorstelt voor de opbrengstproblematiek van de ogb bij de
hertaxatie getuigt van creativiteit en lijkt een acceptabele uitweg. Ons
uiteindelijke oordeel kunnen wij echter pas geven als de definitieve
voorstellen aan de orde zijn en dat zal waarschijnlijk pas zijn bij de
volgende begrotingsbehandeling; als wij bedenken wat hier in een jaar
allemaal kan gebeuren, is het niet uitgesloten dat er dan toch weer sprake
zal zijn van de nodige bijstellingen. Wij schorten ons oordeel dan ook op
tot de definitieve voorstellen voor ons liggen.
Voor het begrotingsjaar 1993 staan ons forse tariefverhogingen in de
milieu- en energiesector te wachten. Het programakkoord biedt daarvoor ook
een zekere ruimte. Het is naar ons oordeel terecht, dat de bevolking zich
dient te realiseren dat het leefbaar houden van onze maatschappij een
ongelooflijke inspanning vergt, wat dienovereenkomstig voor ieder van ons
hogere lasten met zich brengt. Zou het daarbij echter geen gedachte kunnen
zijn, een zodanige structuur voor die hogere milieuheffingen en
energietarieven (gas, water, elektriciteit) te ontwerpen dat die niet
uitsluitend worden ervaren als het betalen van meer belasting, maar dat die
structuur leidt tot een actiever bewustzijn om een meer milieubewuste
levensstijl te hanteren? Naarmate men zich meer milieubelastend of
energieverbruikend gedraagt, zou een progressief toenemende tariefstelling
van toepassing kunnen zijn. Besparend gedrag leidt dan tot geringere
meerkosten. De burger heeft daarmee de financile gevolgen voor een deel
in eigen hand.
(Mevr. TER HORST: Ik ben kort van memorie, maar ik kan mij toch
herinneren dat uw fractie in de discussie over de belastingen en
tarieven niet ons voorstel heeft gesteund om de verhouding tussen
meerpersoons huishoudens en alleenstaanden in de afvalstoffenheffing
op 2:1 te houden, met het argument, dat wie minder afval produceert
ook minder belasting hoeft te betalen. Of bedoelt u iets anders?)
Ons probleem daarbij is, dat het toen ging om een vrij gesoleerde zaak
die ineens aan de orde kwam. Wat wij beogen is een algemene doorlichting
van het hele tarievenstelsel in die sector en het inbouwen van een
onderling verband. Daarbij speelt natuurlijk ook de draagkracht van de
diverse bevolkingsgroepen een rol, maar nogmaals, een gedifferentieerde
tariefstelling naarmate het gebruik hoger is, kan een duidelijke bijdrage
leveren aan een besparing. Wij verzoeken
het College, deze gedachte verder uit te werken. Vanzelfsprekend zijn de
praktische uitvoerbaarheid en de controleerbaarheid daarbij belangrijk.
Concluderend merk ik het volgende op. De financile begroting voor 1992
heeft de instemming van mijn fractie. Het gemeentelijke huishoudboekje voor
het komend jaar is zorgvuldig ingericht. Wij hebben waardering voor de
aandacht die is besteed aan het begrotingsbeeld voor de komende twee
drie
jaar. "Voor een duurzame stad" neemt men nu maatregelen en kijkt men
gelijktijdig naar de toekomst. Onze beleids- en beheersinstrumenten
vereisen een steeds verdergaande effectiviteit, niet alleen uit
managementoogpunt, maar evenzeer op financieel terrein. Daarnaast dient de
financile positie ook op langere termijn veilig te worden gesteld.
De fractie van D66 heeft daartoe een aantal ideen aangereikt waarvan
zij de overtuiging heeft dat die de stad ten goede komen. Daaraan moeten
wij gezamenlijk werken. Onze financile wijzigingsvoorstellen zullen wij
indienen bij de behandeling van de afzonderlijke begrotingsfuncties.
Onlangs heb ik een fiscaal rechter van het gerechtshof in Leeuwarden het
begrip "draagkracht" horen omschrijven als "het vermogen om
elkaar te
tillen". Wanneer wij in 1992 elkaar weten op te tillen naar een verdere
verbetering in het financieel beleid en beheer, versterken wij daarmee de
draagkracht van Amsterdam en zijn bewoners. Dat rekent ook D66 tot zijn
taak. Ten slotte dien ik de door mij aangekondigde voorstellen in.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
16ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid Cornelissen inzake
een gemeentebreed evaluatieonderzoek naar de effectiviteit van de toegekende
gemeentelijke subsidies enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1076, blz. 3272).
17ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid Cornelissen inzake
het inrichten van de gemeentebegroting van Amsterdam als een meer
prestatiegerichte produktenbegroting (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1077, blz.
3272).
18ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid Cornelissen inzake
een
onderzoek met betrekking tot het benutten van vrije gedeelten van reserves
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1078, blz. 3273).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer PLATVOET: Mijnheer de Voorzitter. Het globale beeld van de
begroting voor 1992 is rustig: er is geen tekort, geen drastische
bezuinigingen en een matig tarievenbeleid, maar: rust roest.
Het programakkoord heeft ambities, die in het voorwoord van de missive
nog eens worden geactualiseerd. De financile vertaling van het akkoord
bevat een lijst van (structurele) A- en B-prioriteiten, waarvan een deel
nog niet is gerealiseerd; ik noem de uitbreiding stadspas en het
taalonderwijs voor nieuwkomers. Het akkoord is echter alweer een paar jaar
oud en nieuwe ontwikkelingen en onvoorziene omstandigheden vragen om
politieke en dus ook financile antwoorden: de Tussenbalans, het
rijksbezuinigingsbeleid ten aanzien van de stadsvernieuwing en
volkshuisvesting, de voortgaande dreiging van
segregatie in deze multi-etnische stad en wellicht ook politieke
ommezwaaien, bij voorbeeld met betrekking tot het Olympisch Stadion.
De CAM-operatie ging uit van de verwachting, dat Amsterdam in 1992 47,5
miljoen gulden minder uit het Gemeentefonds zou ontvangen als gevolg van de
rijksbezuinigingen in het kader van de Tussenbalans. Voor 1992 komt het
bedrag lager uit, al is daarmee de kou niet uit de lucht. Toegegeven, de
genuanceerde alternatieven en af en toe ook felle protesten tegen het
Haagse regeringsbeleid halen af en toe iets uit, maar het pleidooi voor een
duurzame stad, waarmee de missive opent, heeft financile consequenties
die volledig haaks staan op bezuinigende tussenbalansen en kaderbrieven. Het
wegwerken van de groeiende achterstand van grote groepen mensen in de stad,
zowel autochtonen als allochtonen, op het gebied van onderwijs, wonen en
werk vraagt juist van de gemeentelijke overheid enorme financile
inspanningen. Als het rijk in gebreke blijft, zal Amsterdam zelf de
verantwoordelijkheid op zich moeten nemen om goed en tijdig taalonderwijs
mogelijk te maken, de buurt- en woningverbetering voort te zetten en
werkgelegenheid te stimuleren. Het aanhaken bij de Europese stedentop,
waarover ingehuurde Amerikaanse onderzoekers tussentijds Rambo-achtige
uitspraken doen, is voor Groen Links alleen zinvol als het in de breedte
resultaat boekt.
Vervolgens wil ik ingaan op de reservepositie van de gemeente; anderen
hebben daaraan ook enige woorden gewijd. Er bestaat nog steeds geen goed
inzicht in de totale reservepositie (reserves, fondsen n voorzieningen)
van de gemeente Amsterdam. Telkens opnieuw duiken er potjes op die op ad
hoc basis worden ingezet. Ook dit jaar is dit weer verscheidene malen
gebeurd. Nu is toegezegd, dat met ingang van 1993 de staat van reserves als
bijlage bij de begroting zal worden gevoegd. Dat is een stap vooruit, maar
wij vinden dat een beleidsdiscussie nodig is in de eerste helft van 1992
over het noodzakelijke niveau van deze reserves. Immers, een voorziening of
reserve moet een doel hebben en het is in het geheel niet geheel
denkbeeldig, dat een aantal reserves en voorzieningen groter is dan
noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk zijn ingesteld.
(Wethouder DE GRAVE: Zij zouden natuurlijk ook kleiner kunnen zijn;
meestal zijn zij kleiner.)
Dan kan er ook uitkomen. Daarover moeten wij dan discussiren en dat
geldt ook voor het Vereveningsfonds van het Grondbedrijf; ook zo'n
voorziening die in die discussie moet worden meegenomen. In dit licht
bezien vinden wij het afschrijven van 13,6 miljoen gulden op de z.g.
negatieve reserve Ä dat is hetzelfde als de saldireserve, want die is
negatief Ä een discussie waard, want die is gelicht uit de hele
reservepositie van Amsterdam, die wij niet kennen. Het is een forse korting
op de ruimte voor nieuw beleid; bovendien werkt die negatief door naar het
Stadsdeelfonds. Overigens is weinig bekend over de precieze omvang daarvan;
niet voor niets wordt in de missive gesproken over "ramingen" van de
negatieve reserve. Het afboeken lijkt dan ook meer een politieke, dan een
financieel noodzakelijke daad; althans als men dit betrekt bij de discussie
over de noodzakelijke stand van de overige reserves. Ik zal dan ook een
voorstel indienen met de strekking, in de eerste helft van 1992 die
noodzakelijke discussie te voeren.
Andere zaken die grote invloed hebben op financile positie van de
gemeente zijn de vorderingen op het rijk, zowel de stadsvernieuwingskosten
(773 miljoen gulden per 1 januari 1992) als de overige vorderingen ten
bedrage van zo'n 2400
miljoen gulden. Mijn fractie dringt aan op een regeling voor betaling van
met name de laatste grote vordering.
Vervolgens heb ik enkele opmerkingen over het financieel beheer.
Versterking van de financile controle is nodig; daarover zullen allen in
de Raad het eens zijn. Verleden week hebben wij gesproken over de
tussenrapportage van het Plan van Aanpak, waarin een aantal goede
voorstellen stond voor een betere financieel-administratieve aanpak.
Ook de positie van de Rekeningen-commissie willen wij in deze discussie
betrekken. Wij hebben een aantal suggesties voor verbetering van de
werkwijze van de Rekeningen-commissie:
- meer openheid van werken naar de Raad toe; verslagen en stukken dienen
voor raadsleden en zeker voor de leden van de Commissie voor Financin
enz. openbaar te zijn;
- wij pleiten voor tussentijdse rapporten over de bespreking van de
jaarrekening, die in een openbare vergadering zal moeten plaatsvinden,
waarbij in een hoorzitting-achtige situatie de politiek verantwoordelijke
wethouders worden gehoord;
- verder stellen wij voor, de eindrapportage van de Rekeningen-commissie te
behandelen in een aparte vergadering van de Commissie voor Financin enz.
waarbij de leden van het College zo nodig aanwezig zullen moeten zijn.
In het kader van versterking van de positie van de Raad pleiten wij
ervoor, dat op korte termijn discussie en besluitvorming hierover
plaatsvinden, bij voorbeeld in een gezamenlijk overleg tussen Commissie
voor de Werkwijze van de Gemeenteraad, de Commissie voor Financin enz. en
de Rekeningen-commissie.
Een Plan van Aanpak voor het financieel beheer is harder nodig dan ooit.
Ook na de recente informatie over de geliquideerde Dienst Openbare Werken
vragen wij ons af, hoeveel lijken van beren in schoenendozen er nog uit
kasten en bureauladen te voorschijn zullen komen.
Het is inderdaad een verdienste van de vorige wethouder voor Financin,
de heer Etty, dat de gemeentebegroting sluitend is gemaakt, maar dat heeft
slechts een beperkte waarde als enorme tekorten van diensten en bedrijven
uit het verleden opduiken, die zich als vampiers op de huidige
gemeentebegroting storten. De politiek verantwoordelijken voor de
financile chaos, zoals nu weer bij de Dienst Openbare Werken, zijn
inmiddels vertrokken. Ik doel dan met name op degenen die tussen 1978 en
1986 de portefeuille Openbare Werken in handen hadden, te weten de heer
Heerma, die nu als staatssecretaris de stadsvernieuwing in Amsterdam
langzaam de nek omdraait, en later de heer J. van Duijn, die vorige week in
de Commissie voor Financin enz. nog bezwoer dat er hard moet worden
opgetreden tegen financieel wanbeheer. Ik nodig de heer Houterman uit, in
te gaan op de mogelijkheid om hieruit alsnog in enigerlei vorm harde
politieke consequenties te trekken; wellicht lossen wij daarmee meteen de
bezuiniging op het Stadsvernieuwingsfonds op die het rijk ons wil opleggen.
(De heer HOUTERMAN: Begrijp ik goed, dat u pleit voor vermindering
van het aantal collegeleden als bezuinigingsmaatregel?)
U bent daarin erg creatief, dus misschien kunt u er eens over denken.
(De heer HOUTERMAN: Wij hebben daarover inderdaad ideen!)
Die hoor ik dan graag; misschien ben ik het er wel mee eens.
Wij kunnen er natuurlijk niet omheen dat deze portefeuille sinds 1986 in
handen is van D66; de partij die onder meer op de vleugels van het
technologiebeleid is opgestegen. Het is dan ook wat triest, dat de zozeer
bekritiseerde automatisering die door de huidige wethouder is doorgevoerd
uiteindelijk alleen maar de melding "ERROR" op het scherm te zien
heeft gegeven.
Dit alles moet leiden tot de conclusie, dat het hard nodig is dat wij
aan de hand van halfjaarlijkse rapporten kunnen praten over het
uitgavenpatroon van de diensten en bedrijven. Wil het College eraan werken,
dat dit inderdaad gebeurt?
Het belastingen- en tarievenbeleid voor de jaren 1993 en 1994 zal een
van de meest heikele politieke discussiepunten zijn in het komende jaar. De
ogb staat daarin centraal. Het College presenteert een model met een
combinatie van hertaxatie en het bereiken van de wettelijk vereiste
verhouding in tarief tussen gebruiker en eigenaar, waardoor de ogb-
opbrengst van gebruikers (huurders) van woningen stijgt met 21,1 miljoen
gulden, ofwel een gemiddelde lastenverzwaring voor huurders van 53%.
Daartegenover staat een lastenverlichting voor huiseigenaren (3,1 miljoen
gulden, 4%) en bedrijven (18,1 miljoen gulden, 16%). Voor
waterzuiveringskosten en afvalstoffenheffing worden verhogingen van
respectievelijk 13 en 18% in het vooruitzicht gesteld in 1994 ten opzichte
van 1992. Deze stijgingspercentages zijn zeer in strijd met de afspraken in
het programakkoord. Uit recente onderzoeken van het Amsterdamse Bureau voor
Onderzoek en Statistiek (O+S) blijkt, dat:
- Amsterdam relatief meer huishoudens met een minimuminkomen telt dan
Nederland;
- armoede weliswaar een relatief begrip is, maar dat eenderde van alle
huishoudens het inkomen als te weinig beschouwt om van te kunnen rondkomen;
- de verdeling van de gemeentelijke woonlasten een ongelijke druk laat zien
over de verschillende soorten huishoudens; eenpersoonshuishoudens, huurders
en mensen met een laag inkomen besteden een groter deel van hun inkomen aan
deze woonlasten dan hun tegenhangers.
Het beleid van de achtereenvolgende regeringen, ook van deze PvdA/CDA-
regering, biedt nauwelijks enig soelaas voor mensen met een laag inkomen.
Integendeel; WAO-inperking, forse huurverhogingen, ontkoppeling en een nog
kariger kwijtscheldingsbeleid zijn evenzovele aanslagen. Dat maakt een
gemeentelijk beleid urgenter dan ooit. Onze inzet daarbij is:
- dat de forse stijging van de ogb voor huurders volledig moet worden
gecompenseerd; gelukkig heeft het College dit verwoord in de missive en wij
zijn benieuwd naar de concrete uitwerking daarvan;
- milieuheffingen kunnen alleen als zodanig worden beschouwd als er enig
verband bestaat tussen hoogte van de heffing en mate van verontreiniging.
Zolang dat niet het geval is Ä en het is nu niet het geval Ä is het
uitgangspunt "de vervuiler betaalt" niet te realiseren en zoals nu,
globaal toegepast, zeer onrechtvaardig ten opzichte van milieubewust gedrag;
- integratie van belastingen als de ogb en de afvalstoffenheffing, zoals
Groen Links een halfjaar geleden heeft voorgesteld. Volgens het onderzoek
van O+S is dit weliswaar niet onomstreden, maar wel technisch mogelijk; de
gemeente Den Haag heeft dit inmiddels al uitgevoerd en wij vinden, dat dat
model moet worden meegenomen in de presentatie van de plannen voor het
tarievenbeleid in de komende jaren.
(De heer CORNELISSEN: Ik begrijp uit de opmerking van de heer
Platvoet, mede na wat ik er zelf over heb gezegd, dat het alleszins
de moeite waard is dat wij over dit punt nog eens verder praten. Ik
concludeer echter, dat de opstelling die Groen Links in Amsterdam
kiest, afwijkt van het landelijke beleid van Groen Links, want daarin
is voorgesteld, in het kader van het milieu de energieprijzen te
verdubbelen.)
Ogenschijnlijk raakt u hiermee een teer punt, maar het is niet zo
moeilijk te verklaren. Van het verhaal dat de fractie van Groen Links in
Den Haag heeft gepresenteerd is in de media doorgedrongen dat voor
verdubbeling van de energietarieven wordt gepleit, want dat is natuurlijk
nieuws. Dat alternatief hield echter tegelijkertijd een compensatie in voor
mensen met een laag inkomen. Het ging dus zowel over de inkomens als over
de milieutarieven. Over die compensatie heeft niets in de krant gestaan. Ik
kan mij echter voorstellen, dat u alleen de kranten leest en niet de
rapporten van Groen Links.
(De heer CORNELISSEN: Het is interessant, dat dit systeem afwijkt
van, wat u hebt bepleit, het principe van "de vervuiler betaalt"
;.)
De consequentie van het vrij hemelbestormende plan van de Haagse Groen
Links-fractie is, dat uitvoering ervan reden zal zijn om in deze Raad een
andere opstelling te kiezen. U weet echter even goed als ik, dat Groen
Links het in Den Haag nauwelijks voor het zeggen heeft. Zolang die
voorstellen niet worden overgenomen, zullen wij vanuit de invalshoek van de
mensen met een laag inkomen blijven pleiten voor een gematigd
tarievenbeleid, ook wat het de milieutarieven betreft.
(Mevr. TER HORST: De twee regeringspartijen hebben gisteren in de
Tweede Kamer een motie ingediend die in ieder geval positiever is dan
wat u zojuist hebt geschetst. Die motie houdt in, dat de gemeenten de
mogelijkheid krijgen, mensen met een laag inkomen vrij te stellen van
lokale belastingen en heffingen. Betekent dit voor uw fractie, dat
mensen met een laag inkomen ook worden vrijgesteld van
milieuheffingen, of zegt u vanuit het principe "de vervuiler
betaalt", dat die vrijstelling daarvoor niet moet gelden?)
Ik pleit altijd voor een samenhang tussen enerzijds de noodzaak van
milieutarieven en anderzijds de bescherming van de koopkracht. Als die
mogelijkheid van vrijstelling er zou zijn, zou dat betekenen dat wij
vrijstelling kunnen verlenen tot het niveau dat er geen sprake is van
achteruitgang van de koopkracht van de mensen met een laag inkomen. Op dat
punt zou ik die dus willen ontzien.
De mogelijkheid van kwijtschelding wordt nog lang niet optimaal benut.
Nu de ogb met ingang van 1992 door de gemeente wordt gend, is een
actiever
kwijtscheldingsbeleid mogelijk door een praktische voorlichting bij de
aanslag te voegen. Ik ga ervan uit, dat dit zal gebeuren. Daarnaast moet
naar onze mening de mogelijkheid worden onderzocht van een systeem van
automatische kwijtschelding voor meerjarige minima. Verder zijn wij ervoor,
met hernieuwde inspanning te pogen, alle gemeentelijke heffingen op
;n maandelijkse nota te zetten en te specificeren, waardoor spreiding van
betaling mogelijk is en compensatie van de ogb-stijging door verlaging van
een andere belasting of heffing direct zichtbaar kan worden gemaakt.
Het bedrag aan kwijtschelding dient reel te worden begroot en bij niet
volledig gebruik te worden benut voor mensen met een laag inkomen. Daarbij
kan aan verschillende bestedingsmogelijkheden worden gedacht, zoals de
voeding van een sociaal fonds waarin alle gemeentelijke financile
mogelijkheden voor de minima worden gentegreerd, waardoor een eerlijker
beoordeling mogelijk is en er sprake is van slechts n formulier en
n
loket. In Rotterdam wordt aan een dergelijke opzet gewerkt en Amsterdam kan
daarmee zijn voordeel doen. Nu vinden wij de tekst in de missive op dit
punt uiterst mager. Ik verneem graag de visie van de wethouder op de wijze
waarop hij zich voorstelt, mede in het verlengde van het vorig jaar
aangenomen voorstel ter zake, het geld voor mensen die recht hebben op
kwijtschelding dat niet wordt opgevraagd te gebruiken.
Baatbelasting is een middel dat tot nu toe stelselmatig wordt genegeerd
om ondernemers een gerechtvaardigde bijdrage te laten leveren in kosten van
voorzieningen waarbij zij baat hebben. De herinrichting van het Damrak bij
voorbeeld vinden wij een gemiste kans. Voor traditionele links-
rechtsverdelers in de politiek is het toch eigenlijk ongerijmd, dat de VVD-
wethouder zijn sociaal-democratische, progressieve en misschien ook Groen-
Linkse collega's moet opjutten, met voorstellen voor zo'n baatbelasting te
komen, waarna er steevast een diepe stilte valt, zoals hij ons in de
commissie toevertrouwde. Er moet bij deze belasting vooruit worden gedacht;
misschien is dat het probleem. Een inventarisatie van gemeentelijke plannen
die zich lenen voor zo'n belastingheffing, moeten tijdig worden opgesteld
om tot invoering te kunnen overgaan. Ik dien dan ook een voorstel in waarin
het College wordt opgedragen, in het eerste halfjaar van 1992 te komen met
een inventarisatie van zaken die zich in de rest van deze collegeperiode
lenen voor een baatbelasting.
Ook verhoging van de toeristenbelasting blijft bij Groen Links in beeld;
ook die is tenslotte te beschouwen als een soort baatbelasting.
Hiermee kom ik op enkele opmerkingen over het parkeerbeleid, dat in 1994
volgens de missive budgettair neutraal wordt, iets wat herhaaldelijk door
Groen Links is bepleit, onder meer bij de collegeonderhandelingen. Het is
ook goed in het akkoord terechtgekomen en daar zijn wij op zichzelf ook
tevreden mee, zij het, dat wij daaraan natuurlijk ogenblikkelijk de vraag
koppelen waarom dit niet eerder dan in 1994 gebeurt. Waarom kan het niet al
in 1992 of 1993? Wat is het struikelblok voor een versnelling? Dit vereist
naar onze mening ook een samensmelting van de Dienst Parkeerbeheer en de
Gemeentelijke Dienst Parkeergebouwen tot een staf- en steundienst. Hoe
staat het daarmee? Die staf- en steundienst zal ook een beleid moeten
voeren dat tegemoet komt aan de steeds grotere behoefte bij de stadsdelen
om een eigen parkeerbeleid te kunnen voeren. Daarvoor moet voldoende
capaciteit beschikbaar worden gesteld.
Budgettaire neutraliteit, waardoor parkeervoorzieningen geen geld meer
kosten, veronderstelt wel een uiterst terughoudend beleid ten aanzien van
de bouw van parkeergarages, omdat de exploitatielasten leiden tot hogere
tarieven, die het draagvlak zo kunnen versmallen dat enorme tekorten
ontstaan. Daarnaast pleiten wij voor uitbreiding van de taak van deze staf-
en steundienst in het kader van de verschuiving van auto- naar
fietsgebruik. Het lijkt ons nuttig, in het takenpakket van deze nieuwe
dienst ook bewaakte fietsparkeerplaatsen en uitbreiding van het aantal
daarvan op te nemen.
Hiermee kom ik op het Stadsdeelfonds. De decentralisatie-impuls van het
rijk naar de gemeenten houdt ook een bezuiniging in; de situatie is
enigszins analoog met verhouding tussen stad en stadsdelen. Het College
komt in de missive met het voorstel, het proces van decentralisatie van
rijk naar gemeenten met deskundigen te ondersteunen en suggesties te doen
voor een eventuele herverdeling van gelden; uiteraard in een poging om zo
onterechte bezuinigingen te pareren. Eenzelfde benadering lijkt ons ook
gewenst voor de verhouding
tussen de stad en de stadsdelen. Wij stellen derhalve voor, alvorens
besluiten te nemen over de afsplitsing en overheveling van taken en
budgetten naar stadsdelen een vast overleg te voeren met de deskundigen van
de stadsdelen, in de eerste plaats de stadsdeelwethouders voor Financin.
Een toezegging ter zake stellen wij op prijs, want tot nu toe ontbreekt een
dergelijk overleg.
Een belangrijk discussiepunt blijft de voeding van het Stadsdeelfonds.
In de eerste helft van 1992 moet deze discussie aan de hand van een advies
van de Raad voor de Stadsdeelfinancin worden afgerond. Het wordt
overigens hoog tijd voor afspraken over het functioneren van de Raad voor de
Stadsdeelfinancin. Wij vinden, dat adviesaanvragen en adviezen van die
raad openbaar moeten worden en dat de stadsdelen en de Gemeenteraad
adviesaanvragen moeten kunnen indienen.
De stadsdelen zijn opgezadeld met vele vormen van achterstallig
onderhoud. Over de schoolgebouwen is verleden jaar een voorstel aangenomen,
waarvan de uitvoering nog steeds op zich laat wachten, maar ook in allerlei
andere sectoren is een grote achterstand overgedragen. De stadsdelen maken
zich sterk voor een eenmalige investeringsimpuls van 8 miljoen gulden. De
daarvoor aangevoerde argumenten vinden wij voldoende sterk; wij menen, dat
de stadsdelen in staat moeten worden gesteld, een herkenbare bijdrage te
leveren aan de kwaliteit van de stad.
Tot besluit merk ik nog het volgende op. De politieke breedte van het
College moet borg staan voor een beter financieel beleid dan in vorige
perioden is gevoerd. Het oog voor techniek en procedure van D66, de macro-
financile benadering van de PvdA, de tarievenopvatting van de VVD en de
geldstroom verschuivende inspanningen van Groen Links moeten leiden, zo is
onze ambitie, tot een samenhang die de pretenties in de inleiding van de
begroting waarmaakt: stedelijke vernieuwing, economische ontwikkeling ten
behoeve van de Amsterdamse werklozen, solidariteit en eerlijk delen,
opheffen van achterstanden en een op duurzame ontwikkeling gericht
milieubeleid. Het zijn citaten uit de missive. Groen Links steunt het
College en deze wethouder waar mogelijk en nodig bij het uitvoeren van deze
doelen. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
19ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid Platvoet inzake een
notitie met betrekking tot de noodzakelijke opvang van reserves en
voorzieningen, gerelateerd aan het doel waarvoor zij zijn ingesteld
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1079, blz. 3274).
20ø Voorstel van 11 december 1991 van het raadslid Platvoet inzake een
inventarisatie van projecten die de resterende collegeperiode op stapel
staan en die zich in principe lenen voor de heffing van een baatbelasting
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 1080, blz. 3275).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen met een punt
van orde, te weten het verzoek aan het College, in zijn antwoord allereerst
in te gaan, eventueel in overleg met de Commissie voor de Werkwijze van de
Gemeenteraad, op onze gedachte waarin wij ervan uitgaan, dat in de nieuwe
wijze van behandeling van de begroting voorstellen met een groot financieel
belang in de commissies zouden worden ingediend en vervolgens schriftelijk
gepreadviseerd. Daarvan uitgaande zullen wij vandaag en morgen geen
voorstellen indienen. Wij vragen ons af, of wij morgen heel belangrijke
voorstellen bij hamerslag moeten goedkeuren of afkeuren. Wij gaan ervan
uit, dat voorstellen met een financile strekking kunnen worden ingediend
in de vergadering van de Commissie voor Financin enz. van 19 december.
Wij zullen het op prijs stellen als het College ingaat op de vraag, of nu
ingediende voorstellen morgenavond in stemming komen, dan wel normaal in de
procedure meelopen.
(Mevr. TER HORST: De financile beschouwingen zijn op 19 december
toch niet aan de orde? Die staan niet eens op de agenda.)
Nee, maar wij gaan ervan uit, dat de nieuwe werkwijze erin voorziet dat
voorstellen worden ingediend in de commissies en dat die vervolgens
schriftelijk worden gepreadviseerd door het College, waarna in februari
daarover besluitvorming plaatsvindt. Het is het democratisch recht van
ieder raadslid, op ieder moment voorstellen in te dienen, maar de vraag is,
of dat in dit geval wel verstandig is en of wij dat niet beter volgende
week donderdag kunnen doen.
(Mevr. TER HORST: Het lijkt mij prettig voor het College, de
standpunten van de partijen in zijn antwoord te kunnen meenemen.)
Daarom zei ik: eventueel in overleg met de Commissie voor de Werkwijze
van de Gemeenteraad.
Na deze inleiding begin ik dan met mijn financile beschouwing.
De perspectieven voor de jaren 1993 en 1994 zijn voor de VVD-fractie de
lakmoesproef of dit College voldoende visie heeft op en feeling heeft voor
de nieuwe tijdgeest en of de liberale accenten in de coalitie voldoende
herkenbaar zijn. Ten aanzien van een vijftal punten zou ik die lakmoesproef
willen uitvoeren en dan in de eerste plaats op de lastendruk.
De globale modellen voor 1993 en 1994 duiden op een geplande verlaging
van de lasten met zo'n 45 miljoen gulden en een verlaging van het ogb-
tarief met 40 miljoen gulden, hetgeen wordt gecompenseerd met de gevolgen
van de hertaxatie, waardoor voor de belastingbetaler een en ander
budgettair neutraal kan verlopen. De eerste O+S-calculaties geven aan, dat
een gelijkwaardige en rechtvaardige verdeling over bedrijven en burgers
naar draagkracht mogelijk is. Deze lokale lastenverlichting zullen wij in
onze hoofdstad hard nodig hebben om onze inwoners compensatie te bieden
voor enerzijds Haagse maatregelen en anderzijds onvermijdbare
milieubetalingen. Deze koers van lastenverlichting is voor de VVD een
conditio sine qua non voor de coalitie, maar de hoogte van
lastenverlichting is uiteraard een element van politiek compromis, waarbij
de collegevoorstellen in de indicaties voor 1993 en 1994 de grenzen van
geven en nemen benaderen.
Het tweede onderwerp betreft de financile discipline. In het recente
debat over het verslag van de Rekeningen-commissie zijn harde noten
gekraakt, ook over de individuele verantwoordelijkheid en politieke
aanspreekbaarheid van wethouders. Wij komen hierop binnenkort op een
geigend moment terug. Het plan van aanpak ziet er op papier veelbelovend
uit, maar ook hier geldt: "the proof of the pudding is in the eating"
. Het
eerste kwartaalrapport getuigt van ambtelijke voortvarendheid. Ondanks het
feit dat de wethouder voor Financin van liberale huize is, zal de VVD-
fractie als een waakhond dit proces volgen,
niet via commentaar in landelijke weekbladen, maar via de commissie en de
Raad. Een correct financieel beheer en het nakomen van budgettaire
afspraken is niet zozeer een politieke prestatie, maar getuigt van
bestuurlijk fatsoen tegenover de belastingbetaler en de Raad.
De derde lakmoesproef betreft de CAM-vertaling. De VVD is niet
ontevreden over het eerste resultaat, maar er resteren nog veel onderzoeks-
en pm-posten. Wij vragen het College, in hoeverre in deze posten een
versnelling mogelijk is. Het onbenut laten van CAM-aanbevelingen leidt tot
minder mogelijkheden voor nieuw beleid. Te veel heeft de CAM het imago van
bezuiniging en te weinig van ombuiging van het verleden naar een nieuwe
toekomst. De lakmoesproef voor het progressieve gehalte van een College
wordt mede bepaald door de bereidheid, oude schoenen te vervangen door
nieuwe schoenen Ä in dit kader juichen wij het voorstel van de heer
Cornelissen over subsidie-evaluatie (nr. 1076) van harte toe Ä
veranderingsgezind te zijn en subsidiestromen te herijken.
Op de vierde plaats komen de financile reserves. Hiervoor geldt een
tweeledige VVD-visie. Enerzijds complimenteren wij het College ermee, dat
de negatieve reserves daadwerkelijk worden weggewerkt. Anderzijds zou het
de normaalste politieke zaak van de wereld moeten zijn dat wij ons
bezighouden met het opbouwen van positieve reserves. "Vlees op de
botten"
voor magere jaren is een normale mentaliteit op het niveau van het
huishouden, maar in de politiek geldt nog te vaak: regeren is
vooruitschuiven. In Amsterdam hebben wij zichtbaar een negatieve reserve en
onzichtbaar in de loop van de jaren ook een extra achterstand opgebouwd in
de sfeer van achterstallig onderhoud, hetgeen onze negatieve reserve de
facto nog schriller maakt.
(De heer J. VAN DUIJN: Ik ben het wat dat betreft graag met u eens,
maar betekent dit ook, dat u de voorstellen in het CAM-rapport inzake
het exploiteren van potentile mogelijkheden van harte toejuicht en
het College daartoe oproept?)
Ik zal niet vooruitlopen op uw financile beschouwing, maar waar wordt
gesproken over de aanleg van een bepaalde weg zult u ons achter u vinden.
Wij zullen dat geld volgaarne besteden voor het volgende punt van mijn
inbreng, te weten de accentverschuiving om naast consumptieve ook tot
produktieve bestedingen te komen.
(De heer PLATVOET: Houdt u zich daarbij wel aan het programakkoord?)
Zeker.
(Mevr. TER HORST: U vindt het een goed streven, de negatieve reserve
af te schrijven en een positieve reserve op te bouwen. Wat vindt u
dan van de werkwijze van het College in de begrotingsvoorstellen voor
1992, de negatieve reserve af te bouwen door de positieve reserve
daarop in mindering te brengen? Is dat het streven dat u bedoelt?)
Ik kan u even niet volgen, maar dat kan aan mij liggen.
(Mevr. TER HORST: De negatieve reserve zou 28 miljoen gulden zijn,
maar die blijkt 40 miljoen gulden te bedragen. In feite zou die 87
miljoen gulden moeten zijn. Dat dit niet het geval is, is het gevolg
van het feit dat een herwaardering heeft plaatsgevonden van bij
voorbeeld een aantal aandelen of een bedrijf. Als die herwaardering
positief uitvalt, is dat dus een positieve reserve. Als men die in
mindering brengt op de negatieve reserve, komt men beter uit. Is dit
wat u bedoelt?)
Ik kan uw vraag niet volledig beantwoorden, omdat ik die niet
inhoudelijk kan beoordelen. Daarvoor schaam ik mij ook niet. Ik weet wel,
dat ik op n punt in ieder geval niet wil antwoorden, namelijk wat
de
herwaardering van bepaalde aandelen betreft. Dat kan niet in het openbaar.
Het antwoord daarop laat ik graag aan de wethouder over.
(De heer PLATVOET: Deze discussie over de reserves is toch wel
aardig. Bij het beantwoorden van de vraag hoe het op dit moment staat
met de negatieve reserve zijn ook positieve reserves gentegreerd,
dat wil zeggen dat die in mindering zijn gebracht op de negatieve
reserve. Ik doel op de reserves voor het Buikslotermeerplein, de
begraafplaatsen enz. Dat vindt u dus een goede lijn.)
Ja, maar naar onze mening gaat dit niet ver genoeg. Ons standpunt is,
dat wij nu boekhoudkundig nog in de min staan en aan het eind van deze
collegeperiode vermoedelijk op nul zullen staan. Als de VVD het alleen voor
het zeggen zou hebben in de stad, zouden wij aan het eind van deze periode
echter in de plus staan.
(De heer PLATVOET: U bent het dus met mij eens, dat het noodzakelijk
is in het komende halfjaar een oordeel te kunnen vellen over deze
vraag.)
Op basis van de Wet openbaarheid van bestuur ga ik iedere maand even
langs bij de afdeling Financin om te kijken naar de stand van de
negatieve reserve en de saldireserve. Die zijn niet geheim.
(De heer PLATVOET: De negatieve reserve ¡s de saldireserve; het gaat
om al die andere reserves die een positief resultaat laten zien.)
Ook die zijn allemaal toegankelijk voor raadsleden. Ik vind het echter
een goed idee, die ook in de begroting mee te nemen. Daar is niets
geheimzinnigs aan.
(Mevr. TER HORST: U zegt, dat als de VVD het alleen voor het zeggen
zou hebben Ä God verhoede dat maar n partij hier de
dienst zou
uitmaken Ä er aan het eind van deze periode alleen een positieve
reserve zou zijn. Dat is wel een heel mooie uitspraak, maar dat geld
moet natuurlijk wel ergens vandaan komen. Wat zou u daarvoor dan
willen inleveren?)
Dat is precies wat de heer Van Duijn mij zojuist ook vroeg, waarmee ik
op dezelfde lijn zit. Eerder heb ik al gezegd, dat wat ons betreft een
aantal pm- en onderzoeksposten uit het CAM-rapport in een stroomversnelling
zou kunnen komen om een aantal daarin genoemde mogelijkheden ten uitvoer te
brengen, hetgeen zou leiden tot een boekhoudkundig positieve reserve, die
ons in de komende jaren substantieel meer geld zou opleveren om
achterstallig onderhoud in te lopen. Ik kom daarop straks terug in mijn
suggestie voor "infrafondsen".
De accentverschuiving van consumptieve bestedingen naar produktieve
investeringen vinden wij op een groot aantal beleidsterreinen herkenbaar
terug. Dit verdient collegebreed een compliment van de VVD voor alle
wethouders en de Voorzitter voor de portefeuilles die hij beheert. Van
sociale vernieuwing tot milieu, van werkgelegenheid tot bedrijfsterreinen Ä
;
hopelijk ook bij de uitvoering van het Kunstenplan Ä vindt men wat meer
een keuze voor toekomstig rendement en wat minder het opsouperen van
eendagsvliegen. De titel van onze financile beschouwingen is daarom
gelijktijdig het predikaat voor een groot aantal collegevoorstellen
"Investeren in de toekomst".
Conclusie: de VVD heeft een positieve grondhouding ten opzichte van het
financile beleid van het College, ofschoon te veel elementen eigenlijk de
normaalste zaak van de wereld zouden moeten zijn en iets meer ingetogen in
de begroting hadden kunnen worden vermeld. De VVD is en blijft alert voor
wat zij intern altijd noemt "rechte ruggen versus zwakke knien"
. Dit beleid oogst namelijk applaus op termijn. Electoraal voordeel op korte
termijn zal voor alle partijen, inclusief de VVD, secundair zijn. Een
produktief investeringsbeleid en het kiezen voor de toekomst, mag na 1993
niet opzij worden gezet omdat er in 1994 lokale verkiezingen zijn.
Het tweede hoofdstuk van mijn financile beschouwing gaat over het
onderwerp infrastructuur. Als wij kiezen voor de toekomst is dat ook een
financile keuze; een accentverschuiving van de gewone dienst naar de
Kapitaaldienst, maar ook een keuze voor onzichtbare investeringen in de
grond (bij voorbeeld het riool), het wegwerken van achterstallig onderhoud
aan bij voorbeeld wegen en scholen, bovenwijkse voorzieningen die het
niveau van een deelraad te boven gaan, zoals accommodaties met een
bovenstedelijk karakter, onder meer in de sectoren sport en kunst, en
bedrijvigheid voor Amsterdamse werkgelegenheid. Deze investeringen vragen
om splitsingen naar en impulsen voor in de eerste plaats de Kapitaaldienst,
waarbij wij met name denken aan de integrale infrastructuur en anderzijds
een investeringsimpuls voor de stadsdelen. In de tweede plaats vragen wij
om de instelling van een accommodatiefonds voor bepaalde sectoren, waarbij
wij met name denken aan de sectoren sport en kunst en de sociaal-culturele
sector. Wij vragen het College om een eerste reactie op deze plannen voor
Amsterdamse infrafondsen. Is het College bereid, zo'n plan nader uit te
werken in een discussienota met onder meer de aspecten type sectoren, type
projecten, de wijze van financile voeding, het risicodragend element
versus het leningelement, de incidentele versus de structurele voeding en
de wijze van beheer.
Bij het ontwikkelen van ideen voor de instelling van een dergelijk
fonds is het ook van belang, te spreken over de voeding en de financiering.
Voor de VVD zijn als belangrijke financieringsbronnen politiek bespreekbaar
a de extra winst op de verkoop van gemeentelijk aandelenbezit en b de
mogelijkheid van extra winst op de verkoop van grond, door terreinen voor
kantoren en bedrijfsterreinen via een tender bij inschrijving te verkopen
in plaats van die uit te geven in erfpacht. Deze mogelijkheid is conform
het in het programakkoord vastgelegde eigentijdse systeem van grondpolitiek.
(De heer CORNELISSEN: Moet ik hieruit nu begrijpen, dat de heer
Houterman voorstelt de bezittingen van Amsterdam uit te verkopen?)
Zeker niet! Wij stellen onder a voor, het gemeentelijk aandelenbezit,
voor zover dit geen strategisch belang vertegenwoordigt of de gemeente een
groot deel van het totaal bezit, te verkopen. Als die verkoop meer oplevert
dan de boekwaarde van deze aandelen in de begroting, kan die extra winst
worden gebruikt als eenmalige voeding. Het voorstel onder b betreft het
verschil in marktwaarde tussen grond die is uitgegeven in erfpacht en een
tender bij verkoop. Het meerdere in boekwaarde zou wat ons betreft een
eenmalige voeding mogen zijn voor bepaalde fondsen. Ik denk daarbij
allereerst aan de beide fondsen die ik heb genoemd, maar in het achterhoofd
heb ik ook nog het idee dat de heer Veldman onlangs naar voren heeft
gebracht en dat naar onze mening eveneens op deze manier zou kunnen worden
gefinancierd.
(De heer VELDMAN: Als u mij maar niet in de schoenen schuift dat ik
de verkoop van grond heb aanbevolen, want daar is geen sprake van!)
Dat heb ik bij de transactie met Nissan ook niet gedaan, dus dat zal ik
in de toekomst ook niet doen.
(De heer CORNELISSEN: Maakt het daarbij geen verschil, dat het
enerzijds zou kunnen gebeuren puur om geld in het laatje te krijgen Ä
;
dat begrijp ik uit dit idee Ä en anderzijds in het kader van bij
voorbeeld een zeer belangrijk werkgelegenheidsproject? Ik zie
daartussen een duidelijk verschil en ik krijg het gevoel, dat het u
zonder meer gaat om de kale kaspositie. Is dat zo?)
Ja, maar het gaat ons erom, dat geld dan te gebruiken voor
investeringen. Of dat investeringen zijn in werkgelegenheid, zoals de heer
Veldman bedoelt, of in infrastructuur, de Stadsschouwburg of een zwembad is
een kwestie van politieke discussie. Wat de voeding betreft gaat het om een
aantal principile punten, met name onze visie, de meerwaarde van de grond
via verkoop voor dat doel te gebruiken. Het programakkoord biedt de
mogelijkheid, daarover in incidentele gevallen te discussiren.
Ik ben hiermee toe aan het derde en laatste hoofdstuk van mijn
beschouwing. De VVD is het College en de Raad erkentelijk voor de
voortvarende wijze waarop is gereageerd op ons plan bij de vorige algemene
en financile beschouwingen om te komen tot een multidisciplinaire en
onafhankelijke ambtelijke commissie die ombuigingen moest inventariseren.
De CAM is een belangrijke bouwsteen geworden voor het beleid in de jaren
1992-1994. Zoals wij de CAM hebben voorgesteld naar analogie van de Haagse
CEC-commissie, zo zouden wij het College en de Raad dit jaar in overweging
willen geven, een analogie te zoeken van de Haagse belastingcommissies-Oort
en -Stevens. Wij vragen ons daarbij af, of het niet verstandig zou zijn,
lokaal gezien, op grond van een achttal argumenten een multidisciplinaire
ambtelijke commissie, aangevuld met onafhankelijke externe deskundigen op
het terrein van fiscaliteiten en gemeentefinancin, de opdracht te geven,
de Amsterdamse belastingen, tarieven en heffingen te betrekken in een
kritische sterkte-zwakte-analyse, nieuwe mogelijkheden, zoals de
baatbelasting, in kaart te laten brengen, gedifferentieerde
koopkrachtplaatjes voor bedrijven en burgers te laten berekenen en sociaal-
demografische effecten voor ons lokale systeem te laten aanbevelen,
toegespitst op de specifieke Amsterdamse situatie, gesplitst naar de
bevolkingssamenstelling: jong en oud, eenpersoons en meerpersoons
huishoudens, minima, modale en bovenmodale inkomenscategorien.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Begrijp ik goed, dat u niet tevreden bent met
het rapport van de CAM?) Zeker wel, meer dan tevreden!
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Wat is dan het verschil tussen wat u voorstel
en onze eigen deskundigen?)
De CAM heeft rapport uitgebracht over het huidige beleid van de
gemeente. De commissie die ons voor ogen staat Ä nogmaals, als wij het
helemaal alleen voor het zeggen zouden hebben Ä zou moeten kijken naar
nieuwe systemen die wij op lokaal niveau zouden kunnen gaan gebruiken,
afhankelijk van de vraag of wij de discussie met Den Haag dan zouden kunnen
winnen. Uw partij heeft wel eens de mogelijkheid geopperd, een ander
systeem te hanteren in het ogb-stelsel ten aanzien van de verdeling tussen
bedrijven en particulieren. Anderzijds zou
zo'n commissie moeten bekijken, of wij in ons eigen systeem het stelsel van
belastingen en tarieven zouden kunnen optimaliseren, ook wat de inning
betreft. De heer Cornelissen noemde in dit verband de mogelijkheid van
maandelijkse termijnen via n rekening voor alle belastingen en
heffingen.
Ten slotte zou zij kunnen bezien, in hoeverre de belastingen en tarieven in
ROA-verband op elkaar kunnen worden afgestemd.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik heb wat moeite met de door u en eerder ook
door uw fractievoorzitter aanbevolen externe deskundigen, want
volgens mij waren wij allemaal uiterst tevreden waren over het werk
van de CAM. Als wij daarvoor externe deskundigen hadden moeten
aantrekken, zou dat ons zeker een fors bedrag hebben gekost.)
U wordt in mijn tekst op uw wenken bediend. Ik heb namelijk gesproken
over "een multidisciplinaire ambtelijke commissie, aangevuld met
onafhankelijke externe deskundigen op het terrein van fiscaliteiten en
gemeentefinancin". Als wij met nieuwe systemen willen komen, ook in
de
ogen van Den Haag, die kunnen dienen als een breekijzer in de discussie met
het rijk, en deze commissie ook bepaalde zaken zou kunnen doen voor het
ROA, is het mijns inziens ook psychologisch van belang, dat daarin enkele
mensen van buiten zitten ter ondersteuning van onze eigen ambtenaren.
(De heer PLATVOET: Meent u, dat deze wethouder een dergelijke
commissie nodig heeft om tot een samenhangend beleid te kunnen komen?)
Dat meen ik niet, dat hoop ik!
(De heer PLATVOET: Dat is nu dus niet het geval.)
Als wij willen dat Amsterdam het voortouw neemt in een belangrijke
landelijke discussie, met nieuwe systemen, waarvan de uitwerking uiteraard
pas over enkele jaren zichtbaar zal zijn, ga ik ervan uit dat de wethouder
en het College er verstandig aan doen een interne ambtelijke werkgroep met
externe specialisten de bouwstenen daarvoor te laten aandragen. Wij zouden
dat toejuichen.
(De heer VELDMAN: Als ik het goed begrijp, stelt u dus voor, externe
deskundigen een studie te laten verrichten naar de mogelijkheid van
inkomensafhankelijke belastingen en tarieven. Dat zal de PvdA zeker
op prijs stellen.)
De VVD legt niet meteen beperkingen op aan wat wel en wat niet zal
worden onderzocht. Wij vragen ons af, welke differentiatiemogelijkheden er
zijn, lokaal gezien. Daarop volgt een politieke discussie over wat wij wel
en niet willen. Het is geen commissie die politieke keuzen doet, maar die
mogelijkheden aandraagt voor wat wij al of niet kunnen en willen
differentiren. Het politiek-inhoudelijke debat daarover vindt uiteraard
plaats in de Raad.
(De heer J. VAN DUIJN: U hebt in het verleden gesproken over service-
pluspakketten. Ook die zouden dan onderwerp van onderzoek moeten
zijn. Wijken uw ideen op dit punt af van wat de heer Platvoet
zoven zei over het invoeren van baatbelastingen enz.?)
De VVD-fractie ziet een groot aantal mogelijkheden voor
baatbelastingen, mits er sprake is van een toegevoegde waarde; het gaat
niet aan, dat de mensen moeten betalen voor iets waarvoor zij indirect ook
al betalen via de ogb of erfpacht. Als iets een service-pluswaarde heeft,
kan men via een baatbelasting die heffing doorvoeren. Er mag echter geen
sprake zijn van een greep uit de kas.
(De heer J. VAN DUIJN: Ik dank u voor deze nuancering van het idee
van de heer Platvoet.)
Het is niet mijn normale rol, hier ideen van de heer Platvoet te
nuanceren; dat kan hij zelf bijzonder goed.
(De heer PLATVOET: Mij past enige bescheidenheid op dit punt, want
het is een idee van de Haagse wetgever, die de mogelijkheid van een
baatbelasting heeft ingesteld. Wij zullen daarvan gebruik moeten
maken.)
Gezien de vele interrupties en de weinige spreektijd die mij nog rest,
wil ik het in eerste termijn hierbij laten.
De heer J. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. In onze financile
bijdrage van vorig jaar stelden wij als CDA-fractie een aantal punten
centraal. Het lijkt mij goed, die in het kort nog even te noemen:
- het tarievenbeleid in relatie tot wat gebruikelijk is in de ROA-
gemeenten;
- het te veel vooruitschuiven van financile problemen, c.q. het z.g.
potverteren;
- het zich onvoldoende houden aan de eigen financile afspraken in het
programakkoord door de collegepartijen;
- de aanpak van de sociale vernieuwing dichter bij de mensen brengen;
- het garanderen van voldoende speel- en investeringsruimte voor de
geldmakers binnen de gemeente het Gemeentelijk Havenbedrijf, het
Gemeentelijk Grondbedrijf en het Gemeente-energiebedrijf en daarmee ook
aandacht voor de financile controlefuncties.
Wij stelden toen onder meer voor, in de begroting reserveringen op te
nemen voor de aanpak van de problematiek en de mogelijkheden in Zuidoost,
de negatieve reserve versneld af te schrijven en het probleem van de
geactiveerde stadsvernieuwingskosten alle noodzakelijke aandacht te geven;
thema's die ook nu nog zeer actueel zijn.
Hiervan is het nodige overgenomen. Het CDA is blij, dat het College in
de begrotingsvoorstellen van onze suggesties het een en ander heeft
overgenomen, zoals het treffen van eerste voorzieningen ten bate van de
Woningcorporatie Nieuw Amsterdam. Daarnaast is er in deze begroting ook
veel aandacht voor investeringen voor onderdelen van de infrastructuur en
het verder terugbrengen van de negatieve reserve. Wij stemmen daarmee in en
zwaaien de wethouder lof toe.
De voortvarende aanpak van de wethouder voor Financin met betrekking
tot de verbetering van de financile administraties bij de gemeentelijke
diensten kan rekenen op de steun van de CDA-fractie, zij het, dat die
aanpak ons zelfs nog niet voortvarend genoeg is, omdat een en ander bitter
hard nodig is, zoals de financile puinhoop en chaos bij de Dienst
Openbare
werken in liquidatie aantonen. Wij zullen de kwartaalrapporten van de
ingestelde Projectgroep Plan van Aanpak Financieel Beheer dan ook alle
aandacht geven die nodig is. Wij hebben de toezegging van de wethouder voor
Financin goed genoteerd, dat hij niet zal aarzelen om tussentijds naar de
Raad te komen als er extra middelen nodig zijn voor controle en een beter
financieel beheer, ook als daarvoor externe deskundigen moeten worden
aangetrokken.
Wij juichen het toe, dat in deze begroting extra reserveringen zijn
opgenomen voor de post Onvoorzien, stijgend van 1,7 miljoen gulden vorig
jaar naar 5 miljoen gulden voor volgend jaar, naar 10 miljoen gulden in
1993 en 20 miljoen gulden in 1994, maar onzes inziens zal dit helaas ook
hard nodig zijn.
Toch blijft er naar de mening van de CDA-fractie nog veel te wensen
over. Veel van onze kritiek van vorig jaar is eigenlijk nog ongewijzigd van
toepassing op de begrotingsvoorstellen voor 1992. Over de tarieven hebben
wij wat dat betreft in de vorige raadsvergadering al voldoende gezegd. Het
CDA is gewoon voorstander van een verlaging van de te hoge tarieven in
Amsterdam, maar met name ook in relatie met wat normaal is in de ROA-
gemeenten. Na het debat van vorige week realiseren wij ons echter, dat het
meer in overeenstemming brengen met de tariefstructuren in de andere ROA-
gemeenten een wens zal blijven die in 1992 in ieder geval nog niet in
vervulling gaat.
Gezien de opmerkingen van de wethouder voor Financin en het standpunt
van bij voorbeeld de VVD-fractie zien wij met belangstelling uit naar de
voorstellen van het College voor de volgende jaren, vooral ook omdat in de
prognoses voor 1993 en 1994 de beschikbare ruimte heel ruim is geschat,
oplopend van 20
25 miljoen gulden in 1993 naar 40
50 miljoen
gulden in 1994. Wij helpen het u hopen, maar het lijkt ons erg optimistisch.
(De heer CORNELISSEN: Ik ben het helemaal met u eens als u zegt, dat
onze tarieven meer in een lijn zouden moeten liggen met die in de
andere ROA-gemeenten; dat hebben wij ook meer dan eens bepleit. Dat
is echter wel uiterst lastig, want er zit een aanzienlijk gat tussen.
Heeft het CDA concrete ideen over het dichten van dat financi
le gat?)
Later in mijn bijdrage doe ik een poging daartoe. In ieder geval zijn op
dit punt twee zaken essentieel: de voorstellen van de CAM voor
inkomstenverhogende maatregelen om de potenties van Amsterdam ook inderdaad
te realiseren en daarnaast bekijken welke bezuinigingsvoorstellen van de
CAM vatbaar zijn voor uitvoering. Aangezien van de 3,5% inflatie op dit
moment 1,5% wordt veroorzaakt door hogere accijnzen op benzine enz., moet
men dit niet zonder meer meenemen en vervolgens stellen dat de
tariefstructuur in Amsterdam eigenlijk nog heel gematigd is, want gemiddeld
komt er per huishouden gewoon 180 bij.
De prognoses in deze begroting zijn naar het oordeel van de CDA-fractie
rijkelijk optimistisch, zeker als wij alle openlijk genoemde en verscholen
pm-posten in deze begroting op ons laten inwerken. Ook in deze begroting
wordt opnieuw een aantal reeds nu te waarderen negatieve posten nog niet
afgeschreven c.q. in de begroting verwerkt, zoals het verschil van 25
miljoen gulden van de aannemelijk gemaakte geactiveerde
stadsvernieuwingskosten en de vordering op het rijk.
(Wethouder DE GRAVE: Zei u 80 of 180 per jaar meer?)
Ik zei 180 meer per gemiddeld gezin.
(Wethouder DE GRAVE: Ik weet zeker, dat u dan een groot aantal
factoren ernaast zit; 80 gaat nog, maar 180 beslist niet.)
(Mevr. TER HORST: Ik weet niet of de heer Van Duijn het bedrag van
mij heeft overgenomen, maar ik kwam ook op 180.)
(Wethouder DE GRAVE: Dan moet u het rapport van het bureau O+S nog
maar eens nalezen. De tariefstijging bedraagt 80.)
(Mevr. TER HORST: Ja, voor volgend jaar. Ik had het over 1993.)
(Wethouder DE GRAVE: Juist ja, voor 1993, maar er zijn geen
voorstellen voor 1993; alleen een inventarisatie van wat er allemaal
zou kunnen gebeuren als alle plannen die er op dit moment zijn worden
doorgevoerd. Dat is iets anders dan een beleidsvoorstel. Ik wil wel
waken tegen valse indrukken; er ligt geen voorstel voor een verhoging
met 180 in 1993.)
Dat ben ik helemaal met u eens; uw correctie is juist.
Ik was gebleven bij het punt van 25 miljoen gulden van de aannemelijk
gemaakte stadsvernieuwingskosten en de vordering op het rijk, die nog
gewoon in de begroting staan. Het College kan toch niet in alle
redelijkheid verwachten, dat het Kabinet en/of de Tweede Kamer ook een
claim voor niet aannemelijk gemaakte geactiveerde stadsvernieuwingskosten
honoreert. Afboeken zou dus een logische conclusie zijn. Daarnaast zijn er
nog de extra afboekingen bij het Grondbedrijf en de Dienst Openbare werken;
de gaten in de risico-analyse van de grote projecten; de onvoldoende ruimte
voor nieuwe en noodzakelijk geachte grote investeringsprojecten; een
verdere stijging van de omslagrente en de consequenties van de overheveling
naar het Gemeentefonds. Dit zijn allemaal zaken waarvan wij veronderstellen
dat de prognoses voor de vrije ruimte in 1993 en 1994 rijkelijk
optimistisch is.
(De heer PLATVOET: Vindt u dan, dat alle door u genoemde zaken uit de
lopende gemeentebegroting moeten worden gefinancierd, bij voorbeeld
uit het quotum onrendabel? Meent u dat serieus?)
Het merendeel wel, want uw voorstel om de negatieve reserve eventueel
maar te laten oplopen in plaats van af te boeken, omdat dit niet ten koste
zou gaan van de algemene middelen, gaat niet op. Ook op de negatieve
reserve moeten wij gewoon rente bijschrijven. Hoe langer wij met een
negatieve reserve zitten, hoe slechter dat is voor de algemene middelen en
dus voor de beleidsruimte die ook de heer Platvoet wil claimen voor andere
zaken die de gemeente wil realiseren.
Het stringente financile kader van het programakkoord Ä dat lijkt
mij
van belang Ä waarin sprake is van structureel 15 miljoen gulden per jaar
voor nieuw beleid, wordt dus ook dit jaar weer erg ruim genterpreteerd,
c.q. opgerekt met de voorstellen om zo'n 40 miljoen gulden aan structurele
en 26 miljoen gulden aan incidentele prioriteiten uit te geven, terwijl van
de negatieve reserve slechts eenderde wordt afgeschreven en het berekende
bedrag van ruim 40 miljoen gulden aanzienlijk te laag geraamd is, zoals nu
waarschijnlijk op basis van de voorinformatie over de Dienst Openbare
Werken aannemelijk valt te maken. Daar moet nog 260 miljoen gulden aan open
posten worden afgehandeld met het rijk, met andere gemeentelijke diensten
enz. Welk deel dan uiteindelijk op het bordje van de gemeente blijft
liggen, moeten wij nog maar afwachten.
Tot zover mijn algemene opmerkingen. Aan de hand van de missivetekst wil
ik nu functiegewijs een aantal vragen stellen, een nadere toelichting
uwerzijds vragen dan wel opmerkingen bij uw beleidsvoornemens plaatsen,
allereerst met betrekking tot de rekening over 1990. Het betreft hier
slechts voorlopige uitkomsten, maar er zijn al behoorlijke afwijkingen te
constateren; ten opzichte van de begroting maar liefst 75 miljoen gulden in
negatieve en 65 miljoen gulden in positieve zin. Dat levert een bandbreedte
op van zo'n 130 miljoen gulden. Financieel beheer als managementinstrument
om ook tussentijds aanpassing en bijsturing te plegen, lijkt helaas nog een
ver verwijderd doel bij het concern "Gemeente Amsterdam" en dat spijt
ons. Wat de ontwerpbegroting voor 1992 betreft stel ik vast, dat de
constatering op blz. 18 "dat de verhoging van de post Onvoorzien naar het
oordeel van ons College een meer solide basis geeft aan de
ontwerpbegroting" natuurlijk correct is; door de post Onvoorzien te
verhogen schept men natuurlijk een solider basis.
De vraag dient echter te zijn, of deze basis wel solide genoeg is. Het
begrotingsbeeld dat het College schetst voor de komende jaren is
optimistisch, onzes inziens te optimistisch. Ondanks de substantile
verhoging van de post Onvoorzien leidt dit in de geactualiseerde prognose
tot een aanmerkelijk lagere bezuiniging op het Stadsdeelfonds, te weten
slechts 15 miljoen gulden in plaats van de volgens het programakkoord
geprognostiseerde 37 miljoen gulden. Wij zouden een dergelijk effect,
indien mogelijk, zonder meer toejuichen. Het totaalbeeld is, dat de
financile positie van de gemeente Amsterdam in de komende jaren verbetert
in plaats van verslechtert. Wij helpen het u hopen, maar wij vinden het,
gezien het huidige beleid, weinig realistisch, met het oog op de
besluiteloosheid een aantal voorstellen van de CAM ter hand te nemen.
Eventuele verdere tegenvallers bij bij voorbeeld de Dienst Openbare Werken
zouden in uw prognoses in principe best kunnen worden opgevangen. Wat de
CDA-fractie betreft gaat het echter niet alleen om de financile
consequenties van een en ander, maar ook om de politieke consequenties voor
de door de jaren heen verantwoordelijke portefeuillehouder. De heer
Platvoet verwees in dit verband naar de heer Heerma. Het zou goed zijn, na
te gaan wanneer voor het eerst niet-goedkeurende accountantsverklaringen
over de begroting van de Dienst Openbare Werken zijn uitgebracht.
Hiermee kom ik toe aan de prioriteiten. De hoofdpunten van het
collegebeleid zoals die tot uitdrukking komen in de prioriteiten en de
volgorde waarin zij worden genoemd op blz. 21 van de missive, te weten
investeren in infrastructuur, voortgang van de sociale vernieuwing en de
zorg voor het milieu, kunnen wij best onderschrijven. Ook hier geldt
echter, dat in de financile vertaling van deze prioriteiten slechts
enkele
onderdelen van de noodzakelijke investeringen in de infrastructuur worden
gehonoreerd Ä daarvoor overigens onze waardering Ä zoals bij de IJ-
boulevard-Oost, maar bij voorbeeld niet bij de Afrikahaven in Westpoort en
de voorfinanciering van de aanleg van de Westrandweg, of het zijn druppels
op een gloeiende plaat, zoals de uitbreiding van het aantal conducteurs op
de tram, die wordt beperkt tot n lijn. Mevr. Ter Horst had dan ook
volkomen gelijk toen zij zei, dat het op die manier tot 2015 duurt voordat
wat wij nu belangrijk vinden in het beleid is gerealiseerd.
Wij onderschrijven datgene wat is opgenomen onder de kop
Posterioriteiten. Wij stemmen in met uw voorstellen om komend jaar bij een
tiental gemeentelijke diensten en bedrijven de contractvorming ter hand te
nemen. Het aantal lijkt ons realistisch en wij betreuren het, dat dit tot
nu toe in slechts twee gevallen is gerealiseerd, maar de ingezette lijn
naar contractmanagement, met een grotere verantwoordelijkheid voor de
directies op het terrein van de bedrijfsvoering, kan ook volgens het CDA
met kracht worden doorgezet, mits omgeven door voldoende spelregels en
controle-elementen wat de financile administraties betreft Al hetgeen de
heer Cornelissen op dit punt naar voren heeft gebracht kunnen wij
onderschrijven.
Verschillende fracties hebben al iets gezegd over de tekst in de missive
over het parkeerbeleid. De CDA-fractie wil daarbij niet achterblijven. De
uitspraak op blz. 28 "dat de verdere uitvoering van het parkeerbeleid,
zowel de maatregelen op straat als het realiseren van gebouwde
parkeervoorzieningen op budgettaire neutraliteit moet worden getoetst",
zouden wij graag nader toegelicht zien. Wij vragen u dan ook, daarop nader
in te gaan. Het is toch niet mogelijk, dat in de toekomst alle bijdragen
voor gebouwde parkeervoorzieningen worden gefinancierd uit het
Stadsvernieuwingsfonds Ä dat is primair bedoeld om andere
beleidsdoelstellingen op het gebied van de volkshuisvesting te realiseren,
zoals een evenwichtiger bevolkingsopbouw in Amsterdam en de leefbaarheid
van de buurten Ä en op die manier ongeclausuleerd worden betrokken bij de
berekening van de parkeerkosten? Dat is de interpretatie die de heer
Platvoet eraan geeft, maar gelukkig niet die van mevr. Ter Horst, die wij
onderschrijven.
(De heer PLATVOET: Leest u de tekst van mijn bijdrage en uw eigen
verkiezingsprogramma, waarin in art. 14.3.2 ook wordt gepleit voor
kostendekkende parkeertarieven, er nog maar eens op na!)
Precies; dat vinden wij ook. Openbare parkeergarages en
parkeervoorzieningen voor kortparkeerders moeten kostendekkend zijn en
budgettair neutraal voor de Dienst Parkeerbeheer. Hier wordt echter
voorgesteld, ook de parkeervoorzieningen die nu uit het
Stadsvernieuwingsfonds worden gefinancierd onder dat regime te brengen. Dat
staat in ieder geval niet in ons verkiezingsprogramma, maar daarover volgt
nog wel een politieke discussie. Op dit moment willen wij graag een nadere
toelichting van het College op de recente opmerking van wethouder Genet,
dat hij niets van dit parkeerbeleid snapt. Ook wij begrijpen er weinig van.
(De heer PLATVOET: Dat is natuurlijk gespeelde onnozelheid!)
Daarom graag ook een toelichting van zijn kant als primair
verantwoordelijk wethouder voor het Stadsvernieuwingsfonds.
Extra opbrengsten voor de Dienst Parkeerbeheer ten gevolge van de
fiscalisering en intensivering van het beleid zouden moeten worden
genvesteerd in uitbreiding van het aantal openbare parkeervoorzieningen
en eventueel voor investeringen in veiligheid, zoals de PvdA heeft
voorgesteld.
Wat de risico-analyse betreft onderschrijven wij van harte de
constatering op blz. 28 "dat het evenzeer cruciaal is de door de gemeente
zelf te plegen inspanning om winstgevende exploitaties verder te verbeteren
en potentieel nieuwe winstgevende locaties in voorbereiding te nemen"; een
tekst die zo van wethouder Jonker afkomstig zou kunnen zijn. Onze vraag is
echter: wilt u dit ook even concretiseren? Bedoelt het College, dat het van
plan is de voorstellen van de CAM over te nemen ten aanzien van de
Westrandweg, met de daaruit resulterende extra grondopbrengsten van meer
dan 100 miljoen gulden? Zo ja, dan zouden wij dit toejuichen. Wij hebben al
te lang gewacht op een beleid dat is gericht op het uitbuiten van de
bestaande mogelijkheden in plaats van op de winkel passen. Wij leggen in
een in te dienen voorstel die afweging aan u voor. Dan kan ook antwoord
worden gegeven op de vraag, wat de gevolgen zijn van dogmatische keuzen.
Die 100 miljoen gulden of een miljard extra aan de zuid-as zou veel
mogelijk maken wat wij in de Raad allemaal wenselijk achten. U mag het
zeggen: financile ruimte om verbetering van de veiligheid van de
Amsterdammers op de tram door middel van conducteurs en in de woonomgeving
door middel van concirges mogelijk te maken. Kiest u voor het cre
ren van werkgelegenheid, of voor het berijden van politieke stokpaardjes?
(Wethouder DE GRAVE: Ik ben niet zo goed thuis in dit onderwerp. Kunt
u een en ander voor mij even wat duidelijker maken? Naar ik begrijp
staan er allerlei mooie dingen te gebeuren als de Westrandweg er
komt, maar wanneer precies komt die 100 miljoen gulden binnen? Ik
neem aan, dat eerst het rijk nog een vergunning moet geven.
Vervolgens moet de heer Van Vlijmen nog zeggen dat het goed is
enzovoort. Zullen wij zeggen: over een jaar of vijf, zes?)
Ook de conclusie van de CAM is, dat het geld waarschijnlijk nog niet in
deze periode beschikbaar zal zijn, maar dat met ingang van 1994
waarschijnlijk wel op deze opbrengst kan worden gerekend: 50 miljoen gulden
bij het Grondbedrijf en 50 miljoen gulden bij het Havenbedrijf. Als er nu
niets in beweging wordt gezet, kunt u het ook in 1994 en daarna wel
vergeten. Komt er straks een voorstel met een goede dekking om nu de
conducteurs op de tram te betalen? Nee, maar er komen wel extra inkomsten,
onder meer uit de beslissing over ABN-Amro in Zuid, die voor dit doel
kunnen worden ingezet.
Ik wil op dit moment niet de discussie over de zuid-
as aangaan, want die hebben wij al gevoerd bij de behandeling van het
structuurplan, maar wel over de Westrandweg.
(Wethouder DE GRAVE: Zojuist zei u nog, dat er allerlei gaten zitten
in de risico-analyse. Zou het dan niet verstandiger zijn, de
opbrengst van ABN-Amro daarbij te betrekken?)
Ons voorstel is zo geformuleerd, dat die niet alleen kan worden
betrokken bij de conducteurs op de tram of de concirges in de
flatgebouwen
in de Bijlmermeer, maar ook bij andere zaken die in deze begroting staan,
dus ook bij de infrastructuur en de gaten in de risico-analyse.
Op het punt van de sociale vernieuwing gaan wij akkoord met het
structureel maken van de 6 miljoen gulden sociale-vernieuwingsgelden voor
de stadsdelen. Dit sluit aan bij onze opmerkingen van vorig jaar. Herhaald
moet worden ik citeer onze uitspraken van toen "dat het erom gaat, dat
ook via dat kanaal meer geld voor sociale vernieuwing bij de mensen en hun
initiatieven en organisaties zelf terecht moet komen; dat een groter deel
van de sociale-vernieuwingsgelden moet worden ingezet om mensen te
mobiliseren, hun eigen verantwoordelijkheid waar te maken en
isolementsituaties te doorbreken door ook een groter deel te besteden aan
de veiligheid en de veiligheidsgevoelens van de burgers, zodat mensen 's
avonds weer de straat op durven gaan, de tram of de metro te gebruiken
enz.". Wij zijn blij, dat veel andere fracties dat idee dit jaar hebben
opgepakt. Het idee van wethouder Wildekamp al of niet namens het College,
dat horen wij graag op dit punt gaat ons nu te ver, maar wij hebben in de
commissie al gezegd, dat de aanpak met de huidige sociale-
vernieuwingsgelden als een alternatief subsidiekanaal voor
wijkopbouworganen en buurtcentra ons niet logisch lijkt en dat de nodige
zaken financieel moeten worden afgekocht.
Ten slotte kom ik bij het Stadsdeelfonds. Wij delen de conclusies op
blz. 67 van de missive, dat in redelijkheid kan worden gesproken van een
evenwichtig pakket maatregelen. Toch zouden wij gaarne een nadere
toelichting van het College willen hebben op twee punten, en wel de
volgende. Is bij het afsplitsen van accommodaties naar de stadsdelen
voldoende rekening gehouden met achterstallig onderhoud en hoe is daarmee
omgegaan? Indien dit niet of onvoldoende het geval is, dient daarin alsnog
te worden voorzien, ondanks het feit dat dit een verhoging van de negatieve
reserve tot gevolg kan hebben.
De tweede vraag is, of het laten doorwerken van het financieel debcle
van de Woningcorporatie Nieuw Amsterdam voor 50% in het Stadsdeelfonds en
de argumentatie die het College hierbij hanteert fair en bestuurlijk juist
is. Zou het niet juist zijn, de andere woningcorporaties in plaats van de
stadsdelen op dit bedrag aan te spreken?
Ik rond af. Tot zover onze inbreng in de eerste termijn in deze algemene
en financile beschouwingen. Bij de portefeuillegewijze besprekingen in de
commissies zal de CDA-fractie nader ingaan op de afzonderlijke financile
voorstellen van het College en op de voorstellen met betrekking tot het
Stadsvernieuwingsfonds.
Ten slotte dien ik het door mij aangekondigde voorstel in.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
20ø Voorstel van 11 december 1991 van de raadsleden J. van Duijn,
Bruins
Slot, Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en Molleman inzake de veiligheid
in Amsterdam enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1081, blz. 3275).
Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling
genomen.
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Het financile
beleidskader is voor GrAs helaas nog vaak moeilijk te vinden. Wij missen
node een fractie in de Tweede Kamer, die ons snel en ter zake kundig kan
informeren over de vraag, welke beleidswijzigingen door Den Haag worden
doorgevoerd. In de krant is dat onvoldoende te lezen, omdat er in de
politiek zeer veel met de mond wordt beleden, terwijl de daden heel anders
zijn. Het College geeft op zijn beurt vaak een veel te positief gekleurde
visie over de bereidheid van het rijk om bepaalde projecten te financieren.
De risico-analyse voor ruimtelijke projecten, die is geproduceerd voor de
verschillende uit te voeren projecten geeft aan, dat Amsterdam grote
financile risico's neemt en dat er keuzen moeten worden gemaakt. Het plan
voor de aanleg van de ringsneltram is daarvan een lichtend voorbeeld. Mijn
vragen over de uitgevoerde kostenberekening blijken door de ambtelijke
diensten niet te kunnen worden opgelost, zodat onze stelling staande
blijft, dat de exploitatie van de ringsneltram niet anders dan ten koste
van de bestaande openbaar-vervoersverbindingen kan gaan. In de Tweede Kamer
is deze kwestie, die daar was aangekaart door de heer Van Vlijmen, dan ook
ten onrechte onder tafel gemoffeld.
Onze fractie ergert zich ook in toenemende mate over het z.g.
subsidievolgend gedrag van het College. Wij bedoelen daarmee, dat in steeds
meer gevallen niet wordt bekeken of een bepaald project wel heilzaam is
voor het milieu en de stad, maar dat alleen wordt bekeken of het rijk of de
provincie deze zaken al of niet subsidieert, terwijl later de uitgaven nog
eens te weinig worden gecontroleerd. Veel burgers zien dit verschijnsel met
ongenoegen aan en betitelen dit als verspilling. Het ondergraaft hun
vertrouwen in en respect voor de overheid en is mede een van de oorzaken
dat de burger de politiek aan zijn laars is gaan lappen. Het verbaast ons
dan ook niet, dat het opkomstpercentage bij de verkiezingen steeds lager
wordt.
Bovendien wordt op deze manier onnodig beslag gelegd op de schaarse
overheidsgelden, die hard nodig zijn om een goed milieubeleid van de grond
te tillen. Wij raken er steeds meer van overtuigd, dat Nederland binnen de
EG weliswaar het best omschreven nationaal milieubeleidsplan heeft, maar
dat het in werkelijkheid in verhouding het minst doet aan de
milieuproblemen. Hopelijk zal blijken, dat dit niet voor Amsterdam geldt en
dat de milieuverontreiniging hier echt wordt teruggedrongen. Zoals ook
mevrouw Ter Horst heeft gezegd, zal om dit te kunnen aantonen het rendement
van de verschillende maatregelen bekend moeten worden gemaakt.
In het kader van de milieuheffingen ga ik ervan uit, dat een
milieuheffing een heffing moet zijn op een milieuschadelijke (economische)
activiteit. Door het hierdoor optredende prijseffect ontstaat dan een
gedragsverandering van producenten en consumenten. Prof. dr. Udo de Haes
heeft er in zijn inaugurele rede als hoogleraar Milieukunde in Leiden in
1987 al op gewezen, dat gedragsverandering mogelijk is door het persoonlijk
voordeel van vijand tot bondgenoot te maken in het milieubeheer. Daarom
moet het doel van de heffingen een gedragsverandering zijn en niet het
verkrijgen van meer inkomsten voor gemeente of rijk. Wij laken daarom de in
de missive voorgestelde milieutarieven en milieuheffingen, omdat dit gewoon
heffingen zijn voor taken die de gemeente allang uitvoert, of behoort uit
te voeren, terwijl het woordje "milieu" met de haren erbij wordt
gesleept,
omdat alle politieke partijen de illusie moeten wekken het milieu hoog in
het vaandel te hebben.
Over de financile consequenties van het ROA wil ik de volgende
opmerking maken. Uit democratisch oogpunt heeft GrAs de vorming van het ROA
al afgewezen, maar onze bezwaren worden bovendien nog versterkt doordat het
rijk niet van plan is, ook maar n cent uit te trekken voor dit
zogenaamde
project van bestuurlijke vernieuwing, waardoor dit ook nog eens volledig
ten laste van de gemeentebegroting komt.
Vervolgens heb ik een opmerking over het kwijtscheldingsbeleid. De
rijksregels voor het kwijtscheldingsbeleid leiden ertoe, dat de burgers
veel te vaak tevergeefs formulieren moeten invullen. Op zichzelf zou het
niet slecht zijn als de grote steden zelf de spelregels voor het
kwijtscheldingsbeleid zouden kunnen vaststellen. Waarom geen rekenvoorbeeld
gevoegd bij de aanslag ogb met betrekking tot het uniforme bedrag van
290 voor huur, de inkomensnormen en de maximale hoeveelheid spaargeld, zodat
iedereen met een minimuminkomen zelf kan berekenen of hij of zij al of niet
in aanmerking komt voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen? De
besparing is evident. Immers, het gemeentelijk apparaat wordt minder belast
met kansloze aanvragen en de burgers worden op hun beurt niet teleurgesteld
met een afwijzing in hun brievenbus.
De bezorgdheid van het College, dat niet al het geld dat beschikbaar is
voor de kwijtschelding wordt uitgegeven, delen wij niet. Natuurlijk, het is
geld van de minima, dat voor hen moet worden besteed. Wij hechten er grote
waarde aan, dat het aloude begrip Ä nu een ouderwetse uitspraak Ä
"de
verheffing van de arbeider" opnieuw wordt ingevuld in het kader van de
sociale vernieuwing: geestelijke rijkdom en geen wegwerpmaatschappij. In
plaats van mensen aan te moedigen tot een grotere consumptie, zien wij er
meer in, de financile drempels om kennis te vergaren te verlagen. Dit
laatste zal tevens het onderlinge begrip tussen de verschillende
bevolkingsgroepen in Amsterdam vergroten en de burgerzin doen toenemen,
doordat daarmee ook de kloof tussen burger en overheid kleiner wordt
gemaakt.
De VOORZITTER: Ik zal mijn best doen, voor 23 uur in te gaan op zoveel
mogelijk opmerkingen die zijn gemaakt bij de algemene beschouwingen over de
begroting voor 1992, aan de vooravond van Europa '92 of, liever gezegd, de
dag na de nacht van de Eurotop in Maastricht; over de maakbare samenleving
gesproken! Het ziet ernaar uit, dat Lubbers en Kok het gisteren toch hebben
gemaakt. Er zijn vergaande afspraken gemaakt over een verdergaande Europese
samenwerking die, nog afgezien van de Eurobank, waarvoor Amsterdam nog
steeds als een van de twee kanshebbers in de race lijkt te zijn, ingrijpende
gevolgen hebben voor onze stad, waarop wij als stad, als samenleving, dus
laat staan als overheid, nauwelijks greep lijken te hebben, zoals wij ook
geen echte invloed hebben op de grote verschuivingen en veranderingen in de
wereld die zich in het afgelopen jaar onverwacht en onvoorzien hebben
voltrokken en die hun stempel drukken op de jaren '90.
De missive opent met een opsomming van enkele van die ontwikkelingen.
Begrijpelijk, aldus de heer Bruins Slot, want het zijn duizelingwekkende
veranderingen, al is de begroting geen gids voor wereldreizigers. Mevr. De
Waart vraagt echter: waarom nu eigenlijk? Het lijkt een willekeurige
opsomming. Al die gebeurtenissen lijken twee dingen gemeen te hebben.
Enerzijds waren zij onvoorzien en aan de andere kant vormen zij het bewijs
dat onze samenleving, als wij echt willen, maakbaar is en dan niet zomaar
een beetje maakbaar, zoals wij in de missive hebben geschreven. In de
Sovjet-Unie, Joegoslavi en Zuid-Afrika hebben zich politieke processen
voltrokken, zo zegt zij, waarin personen, mensen, een cruciale rol hebben
gespeeld.
Zonder hierop nu heel diep in te gaan Ä het is een aanloopje tot een
discussie over de maakbaarheid van de samenleving Ä meen ik, dat dit toch
maar een deel van de waarheid is. Het voorbeeld van de Sovjet-Unie van
Gorbatsjov is wel erg wrang, twee dagen na de liquidatie, op een dag dat
elk ogenblik zijn aftreden kan worden verwacht. Hetzelfde geldt voor
Joegoslavi, dat inmiddels heeft opgehouden te bestaan. Terwijl de
politieke leiders het ene bestand na het andere tekenen, gaat de
burgeroorlog onverminderd voort. Zuid-Afrika wordt in zijn revolutionaire
ontwikkelingen zeker bestempeld door Mandela en De Klerk, maar desondanks
zijn die nog niet in staat geweest, het blinde geweld tussen
bevolkingsgroepen te stoppen en het leger en de politie onder controle te
krijgen. Nee, ik meen dat de les van de jaren die achter ons liggen, ook
tot mijn grote verdriet, is, dat wij de samenleving als overheid Ä zeker
niet als politiek Ä niet echt aan een touwtje hebben, laat staan de
mensen.
Dat geldt zeker ook voor een open, internationaal georinteerde stad met
een grote diversiteit aan belangen, visies en culturen en met een traditie,
niet alleen van tolerantie, maar ook van eigenzinnigheid, die in tijden van
individualisering alleen maar is toegenomen. De stad als kunstwerk, volgens
de heer Robbers, maar er zijn maar weinig kunstenaars van formaat die er
echt iets moois van kunnen maken en o wee, aldus mevr. Tanja, als de
verfroller eraan te pas komt. Nee, voor een restauratie van het beschadigde
vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving door de politiek, al doen
wij het puntje voor puntje, zijn nog maar weinig bouwstenen aanwezig.
Mijns inziens moeten wij ook niet terugvallen op het Atlascomplex
waarvan wij nog maar kort geleden, samen met de heer Etty, afscheid hebben
genomen. De kern van de vertrouwenscrisis is naar mijn idee veel complexer.
De omschrijving is heel juist geformuleerd door mevr. Van der Stoel, die
sprak over de legitimatiecrisis Ä het geschokte vertrouwen van de burger
in
de politiek Ä en die de vraag stelde, hoe dit stap voor stap weer is te
herstellen door ons allen. De heer Bruins Slot verwees in dit verband naar
het onderzoek-Tops over lokale democratie en bestuurlijke vernieuwing,
waaruit blijkt, misschien wel tot onze verrassing, dat er enerzijds een
grote tevredenheid is over de kwaliteit van de dienstverlening in de stad,
maar aan de andere kant tegelijkertijd een grote desinteresse Ä zelfs
ongeloof en afkeer Ä in de politiek. De heer Bruins Slot weidde daarover
omstandig uit, waarbij hij verzeild raakte in een interruptiedebat over de
vraag of het anders is nu het CDA geen deel meer uitmaakt van het
College. Daarbij zag hij mijns inziens echter enigszins over het hoofd, dat
dit onderzoek geen exclusief Amsterdams onderzoek is, maar een onderzoek
naar de situatie in zeven Nederlandse steden die, hoe verschillend ook,
alle zeven ongeveer dezelfde antwoorden laten zien op alle enqutevragen.
Hoe het in Amsterdam dan ook moge zijn gelopen, in die andere zes steden is
het CDA met respectievelijk drie en twee wethouders vertegenwoordigd in het
College, waarbij ik in een enkel geval de burgemeester meereken; een geval
van wishful thinking.
(De heer BRUINS SLOT: Voor de goede orde: ik heb in mijn bijdrage in
eerste termijn in geen enkel opzicht gerefereerd aan een bepaalde
collegeperiode. Ik heb het uitsluitend gehad over "de overheid"
. Mevr. Van der Stoel heeft in haar interruptie dit aspect te berde
gebracht. Ik wilde dit in het midden laten, zowel in Amsterdam als in
de andere onderzochte gemeenten.)
Nee, maar u sprak uitsluitend over Amsterdam en dat is interessant Ä en
eigenlijk veel erger Ä want dit betekent, dat de crisis veel dieper zit
dan wij uit allerlei Amsterdamse eigenaardigheden kunnen verklaren en dat in
alle zeven onderzochte steden zich precies dezelfde legitimatiecrisis
aftekent. Wellicht zou de landelijke politiek wel precies hetzelfde beeld
vertonen, maar daarvan is geen actueel onderzoeksresultaat voorhanden. Het
is geen bestuurscrisis, maar een politieke crisis; een crisis van
vertrouwen in de politiek en in het functioneren van politieke partijen als
intermediair tussen burger en overheid. Het is niet zo eenvoudig, daarop
vanuit de politiek in te spelen, omdat de kritiek in verschillende
elementen uiteenvalt. Het eerste punt van kritiek van de onderzochte mensen
is, dat er onvoldoende onderscheid is; het is n pot nat. Het tweede
punt
van kritiek is, dat politici niet luisteren naar wat er onder de mensen en
in de stad leeft en het derde punt is, dat de politiek niet in staat is, de
problemen van de mensen op te lossen: werkloosheid, onveiligheid, sociaal
isolement enz. Dit zijn drie clusters van kritiekpunten die ten grondslag
liggen aan die crisissituatie.
Op het eerste punt is het antwoord eenvoudig te geven: profilering. Niks
n pot nat: alle partijen hebben hun eigen identiteit en die maken
wij
beter herkenbaar. Dat is ook gebeurd in dit debat; dat was de functie van
het debat van hedenmiddag. De PvdA riep de sociale vernieuwing uit tot "de
rode draad in het collegebeleid", die men zichtbaar gemaakt wilde zien.
Groen Links sprak over de "duurzame stad", maar dan echt; een
afweging van
ecologie versus economie, met een zwaarder accent op de ecologie, het
terugdringen van de auto in de stad. De VVD wil de burger bevrijden van de
alsmaar verstikkender wordende regelgeving van de overheid en vraagt begrip
voor het verschijnsel van de calculerende burger. Bij dat begrip denk ik
altijd aan wethouder De Grave; dat lijkt mij best een aardig beeld. Zo
heeft iedereen Ä ik zal het niet allemaal herhalen; u bent zelf mans
genoeg
om uw eigen profiel neer te zetten Ä bij herhaling en in toenemende mate
zichzelf geprofileerd in de Raad en dat is een goede zaak.
Daarmee begint echter het probleem. Profilering alleen is niet
voldoende, want als wij onszelf alleen maar profileren, zou dit wel eens
het probleemoplossend vermogen van de politiek, bij voorbeeld in een
samenwerkingsverband in het stadsbestuur, kunnen aantasten en dat is nu
juist het derde kritiekpunt van de burger, namelijk dat de politiek te
weinig toekomt aan het echt oplossen van problemen. De burger verwacht ook,
dat er wordt bestuurd en dat er keuzen worden gedaan, anders wordt het
derde element in de crisissfeer aangepakt.
Getuigenispolitiek alleen is niet genoeg; wij moeten de zaken ook
gezamenlijk aanpakken. Het tweede punt is dan al bijna helemaal
onoplosbaar, te weten de vraag of er wel voldoende wordt geluisterd; of de
politiek weet wat er in de stad leeft. Tussen twee haakjes: ik ben het eens
met elke poging om de directe betrokkenheid tussen politiek en burgers te
vergroten. De twee voorstellen van mevr. Van der Stoel inzake rechtstreekse
verkiezing, via twee stemmen, van de voorzitters van stadsdeelraden moeten
wij oppakken, want dit is een goede gedachte. Het instellen van spreekuren
van raadsleden moeten de fracties zelf oppakken; dat lijkt mij ook een heel
goede gedachte.
Ik vrees echter, dat het probleem veel groter is dan wij zelf denken. Ik
meen dat de politiek Ä wij leven immers allemaal in deze stad en wij staan
toch met beide benen in de stedelijke samenleving Ä best weet wat er in de
stad leeft, maar ik vrees, dat wij aan een groot deel van de opvattingen
die in de stad leven als politiek bestuur niet in hoge mate tegemoet kunnen
komen. De politiek heeft namelijk ook een leidende, opinirende, sturende
en besturende functie. Dat is een van de allergrootste dilemma's. Op een
groot aantal terreinen moet en wil de politiek, zo heb ik uit de
verschillende profielen begrepen, tegen de stroom in roeien. Ik noem drie
grote onderwerpen, die ons ook bij deze algemene beschouwingen weer sterk
hebben bezighouden. Allereerst het milieubeleid. De essentie van het
milieubeleid is, dat wij allemaal pleiten voor een gedragsverandering, dat
wij het autoverkeer willen terugdringen, dat wij een cultuuromslag willen.
Sommigen van ons Ä ik heb begrepen dat Groen Links sinds kort afvalt Ä
; pleiten ook voor een lastenverzwaring op dit gebied. Wij hebben geen
populair verhaal te vertellen als het gaat om het milieubeleid, dat ons
aller profiel inkleurt. Ten aanzien van het huisvestingsbeleid en de
bevolkingssamenstelling schrijft het College in de missive, dat het ervan
uitgaat dat de Amsterdammers als puntje bij paaltje komt de voorkeur geven
aan diversiteit boven uniformiteit in de wijk. Mevr. De Waart zet daarbij
een vraagteken en naar ik meen ook wel een beetje terecht. Wat betekent
dat? Doen wij het dus maar niet en kiezen wij dus voor uniformiteit:
ouderen bij ouderen, jongeren bij jongeren, arm bij arm, allochtoon bij
allochtoon? Wat wil de politiek en als wij iets anders willen, hoe doen wij
dat dan? Dat is een van de centrale vragen waarvoor wij staan en dat is
geen populair verhaal. Hoe communiceren wij dan? Mevr. Van der Stoel zegt
terecht, dat wij ontzettend veel hebben uit te leggen.
Het derde voorbeeld: het minderhedenbeleid. Over n ding zijn wij
het
allemaal eens en hebben wij allemaal Ä min drie uiteraard Ä een
volstrekt
gelijk profiel: moge het Belgische verdriet ons bespaard blijven, om mevr.
Tanja te parafraseren. Wij zijn er echter niet gerust op; geen van de
sprekers is daar gerust op. Ook in onze stad zijn er opkomende gevoelens
van vreemdelingenhaat, helaas ook in onze Raad, maar vooral daarbuiten. Het
nationale minderhedendebat vindt al plaats op onze voetbalvelden. Het
incident met de FC Amstelland is een schokkende zaak, als men erover
doordenkt. Ik zal morgenochtend, op mijn uitnodiging, een gesprek hebben
met de voorzitter van die vereniging. Als het hierom gaat, moeten wij
eenvoudigweg tegen de stroom in roeien, door ons te profileren, maar vooral
ook door ons te integreren, door samen te binden en door richting te geven
aan onze stad.
Dit brengt mij op de verhouding tussen de Raad en het College en de
bedoeling van de bestuurlijke vernieuwing; de Raad als hoogste
bestuursorgaan, het College als dagelijks bestuur van de stad. Van alle
kanten, met name door de
vier collegepartijen, is kritiek geuit op, wat sommigen noemden, de
zouteloze missivetekst, waarin alleen maar wat dilemma's worden geschilderd
en nauwelijks keuzen worden gedaan. Ik vroeg mij even af, of iemand zich
nog wel verantwoordelijk voelt voor het College; dat is toch wel belangrijk
voor het College om te kunnen functioneren.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: De vraag was, of het College zich
verantwoordelijk voelt voor zichzelf.)
Ja; dit is een heel goede vraag, waarop ik nog terugkom. Ik constateer
echter, dat de heer Bruins Slot Ä misschien tegen zijn bedoeling in Ä
nog
het aardigst was, want hij zei, dat de acht afgeschilderde dilemma's best
goede thema's zijn; de grote dilemma's waar alle grote steden in Europa
voor staan in de jaren '90. Hij vroeg echter wel Ä en dat is logisch Ä
; waar
de keuzen en de invullingen van die keuzen blijven en of het College wel
bij machte is, die keuzen te doen. Mevr. De Waart zei, dat het College
onvoldoende strijdbaar is; zij miste de enthousiasmerende visie en
constateerde een meer dan genuanceerde voorzichtigheid. Mevr. Tanja merkte
op, dat het College het begrip "duurzaamheid" annexeert als een soort
milieuvriendelijke latex. Ik heb het opgezocht: latex is het melksap van de
rubberboom. Haars inziens hanteren wij het begrip "duurzaamheid" als
een overkoepelend, verdoezelend begrip, maar komen wij niet echt uit de
dilemma's die wij zelf hebben geschilderd. Mevr. Van der Stoel miste een
visie op langere termijn en vooral ook de daarbij behorende daadkracht
waarop de burgers en bedrijven wachten. Mevr. De Waart zei verder nog, dat
de Raad van tegenwoordig bestaat uit louter leeuwen. Wat dat betreft voel
ik mij Danil in de leeuwenkuil.
De heer Robbers hield een hele boetepreek Ä vooral gericht tot de
collega-fracties en niet eens zozeer tot het College Ä waarin iedereen er
flink van langs kreeg. Hij sprak over leiding geven aan de democratie; het
bestuur moet het voorbeeld geven van daadwerkelijk democratische
besluitvorming. Ik vroeg mij daarbij even af, of hij dat echt zo bedoelde.
Als mensen inspreken, moet men in alle gevallen goed naar hen luisteren. Ik
vraag mij af of hij daarin consequent is, waarbij ik zo vrijmoedig ben Ä
zoals men weet, heb ik mij over dit standpunt een klein
minderheidsstandpuntje gevormd in een klein boekje Ä hem te vragen, of dit
dan niet geldt voor een stadsdeelraad Binnenstad. Uit de inspraak is
namelijk gebleken, dat daarvoor (nog) geen maatschappelijk draagvlak
aanwezig is.
(De heer BRUINS SLOT: Dat staat toch in het akkoord? Dan hoeft men
toch niet meer te luisteren?)
Inderdaad, dat staat in het akkoord, maar als de functie van akkoorden
is dat men niet meer hoeft te luisteren, meen ik dat het er slecht
voorstaat met de politiek.
(De heer BRUINS SLOT: Ik verwijs naar ons voorstel, dit punt
onderwerp te maken van het referendum. Dat is afgewezen op grond van
het feit dat daarover in het akkoord afspraken zijn gemaakt.)
Ik heb het nu even over de pikante vraag Ä de heer Robbers komt er in
tweede termijn zeker op terug nu ik hem zozeer uitdaag Ä waarom het dan
juist D66 is dat in de onderhandelingen de grootste problemen had met
openbreking van het akkoord op dit punt met een jaar.
(De heer ROBBERS: Misschien is het voorbeeld dat u noemt wel heel
geschikt, want u duidt de ronde die bedoeld was voor het informeren
van de stad en verbreding van het draagvlak nu aan als "
inspraak". Die
inspraak hoort echter in een ander stadium thuis en het getuigt van
een goede bestuurlijke besluitvorming, die dingen niet met elkaar te
verwisselen.)
Het begrip "maatschappelijk draagvlak" heeft daarin dus geen
functie, begrijp ik.
(De heer ROBBERS: Als men de taak op zich neemt het maatschappelijk
draagvlak te verbreden en het blijkt dat dit er niet is als men
daarnaar informeert, is men dus nog niet met de uitvoering van zijn
taak begonnen.)
Als er nu ook nog inspraak moet komen, nadat wij eerst het
maatschappelijk draagvlak hebben afgetast...
(De heer ROBBERS: Daarvoor is een hoorzitting gepland.)
Dat komt dus nog. Vervolgens begint dan weer het hele circus van
onderhandelingen over het programakkoord.
(De heer ROBBERS: De procedure die daarvoor is vastgesteld luidt:
eerst de opgave van het akkoord uitvoeren, dan een collegevoorstel
indienen en dit in de inspraak brengen. Die procedure is in volle
gang.) Ik zal dit allemaal nog eens goed op mij laten inwerken.
Wat ik heel goed vond in het verhaal van de heer Robbers is zijn
opmerking, dat het bestuur het voorbeeld moet geven van daadwerkelijk
democratische besluitvorming; een combinatie van durf en gevoel voor de
stad. Ik ben het daarmee eens. De vertrouwenscrisis in de politiek kan
alleen worden teruggedrongen als wij het een doen en het ander niet laten.
Profileren: ja, als verschillende politieke richtingen in de stad, maar
tegelijkertijd moeten wij bereid zijn, over die verschillen heen te stappen
om gezamenlijk de problemen van de stad te lijf te gaan en voor die
gezamenlijkheid ook de verantwoordelijkheid te aanvaarden en daarover
verantwoording af te leggen in de stad. Dat is volgens mij de kern van wat
er in ons democratische besluitvormingsproces moet gebeuren.
Dit bepaalt ook de verhouding tussen het College en de Raad: de Raad
doet keuzen en het College voert op basis van die keuzen een consistent
beleid. Dat is de betekenis van deze missive: acht hoofdthema's, acht
kernproblemen en acht kerntaken van het Amsterdamse stadsbestuur in de
jaren '90, zodanig geformuleerd, dat elke collegepartij vanuit haar eigen
identiteit en eigen inkleuring zichzelf daarin kan herkennen; herkenbaar
ook naar individuele portefeuillehouders om, meer dan ooit eerder, dwars
door de collegiale verantwoordelijkheid heen een optimale verantwoording te
markeren. Echter ook zodanig geformuleerd, dat onderlinge samenhangen
zichtbaar worden en dat duidelijk is dat niemand het alleen kan, maar dat
er een onderlinge afhankelijkheid is, waardoor een team van bestuurders
ontstaat, afkomstig uit verschillende politieke richtingen, die zich
individueel profileren, maar bereid zijn daar dwars doorheen toch
gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor de kernproblemen van deze
stad.
Wij hebben eveneens zichtbaar gemaakt, hoezeer op elk van deze gebieden
keuzen moeten worden gedaan, welke de dilemma's zijn en op welke punten
wellicht tegen de stroom op moet worden geroeid. Kortom, een uitdaging aan
de leden van de Raad als dragers van de politiek in Amsterdam, die keuzen
te doen en de grenzen af te bakenen om richting te geven, opdat wij
strijdbaar en vol ambitie verder kunnen met onze taak. Bestuurlijke
vernieuwing houdt in, dat u onze inspiratiebron moet zijn en niet omgekeerd.
Vanzelfsprekend zijn er in zo'n breed College ook onderlinge verschillen
van mening, die in deze tijd van bestuurlijke vernieuwing ook zichtbaar
worden gemaakt. Minderheidsstandpunten zijn aan de orde van de dag; zelfs
ikzelf heb mij daar nu aan bezondigd. De heer Bruins Slot en mevr. Tanja
hebben een aantal concrete voorbeelden genoemd. Er is Ä dat is ook
kenmerkend voor het College Ä een grote bereidheid om, ondanks
verschillende opvattingen over bepaalde zaken, samen door te gaan,
tegenstellingen te overwinnen, per geval tot besluitvorming te komen en,
als men verliest, zich bij meerderheidsbeslissingen neer te leggen. De
meerderheid respecteert de minderheid, maar de minderheid respecteert ook
de meerderheid.
De heer Bruins Slot heeft in dit verband een concrete vraag gesteld over
de positie van de wethouder voor Ruimtelijke Ordening. Ik kan hem namens de
wethouder mededelen, dat deze nog lang niet aan het eind van zijn latijn is.
Ik had het over meerderheden en minderheden. Wij beslissen bij
meerderheid, zoals dat straks ook zal gebeuren bij het referendum, waarbij
de hele stad op een vernieuwende manier wordt betrokken bij het doorhakken
van een van de moeilijkste knopen waarvoor wij ons gesteld zien. Dat is een
hartverscheurende keuze, waarbij over en weer grote belangen op het spel
staan. De hele stad wordt uitgenodigd, mee te doen, inclusief blijkbaar de
rechter in kort geding, die wij graag voor de binnenstad hadden willen
behouden. Dat de gemoederen daarbij verhit raken en dat de campagnes
inmiddels al zijn begonnen, soms hard tegen hard, is de winst van de
democratie zoals die is bedoeld. Gelukkig is er een onafhankelijke
commissie om te voorkomen, dat ook de vraagstelling inzet wordt van
oververhitting. Mevr. Van der Stoel heeft gevraagd, of de opmerkingen van
maatschappelijke organisaties die in het voortraject zijn gehoord, zijn
verwerkt. Dit is zoveel mogelijk gebeurd bij de uitwerking van de beide
scenario's. Uiteraard zijn de suggesties om het referendum niet te houden
niet overgenomen.
(Mevr. VAN DER STOEL: Dat heeft de Raad inmiddels gemerkt. Daarop was
de vraag ook niet gericht.)
Ik wil nu de acht thema's zo snel mogelijk de revue laten passeren en
ingaan op de vragen die zijn gesteld. Het eerste thema in de missive
betreft de economie en de werkgelegenheid. Het dilemma is de afweging van
het streven naar werkgelegenheid en economische vooruitgang, met het
ecologisch belang dat op het spel staat: de milieuproblematiek. Beide
aspecten zijn in eerste termijn door vrijwel alle fracties als ernstige
vraagstukken, die tegen elkaar moeten worden afgewogen, naar voren
gebracht. Er zijn veel vragen gesteld over de effectiviteit van het
werkgelegenheidsbeleid, met name ook door mevr. De Waart. Hoe gaat het
daarmee nu in het kader van het kersverse RBA, waarin wij moeten
samenwerken met de sociale partners? Verder zijn er de vragen van mevr. Van
der Stoel, hoe het gaat met de relatie tussen de overheid en het
bedrijfsleven, en van de heer Robbers over de opstelling van het
bedrijfsleven op het punt van de werkgelegenheid, met name voor
allochtonen, die wel erg vrijblijvend is.
Alvorens die vragen te beantwoorden wil ik eerst ingaan op de
problematiek van het milieu, waarover mevr. Tanja heeft gezegd, overeind
houdend het feit dat economie en ecologie ook bij Groen Links permanent
moeten worden afgewogen, dat daaraan de conclusie moet worden verbonden dat
de keuze in haar fractie iets verder gaat in de richting van ecologie dan
die in de stukken van het College, hetgeen in het kader van de profilering
geen verrassing is.
De heer R.H.G. van Duijn heeft zijn jaarlijkse goed geformuleerde en
zeer bewogen pleidooi gehouden voor het betuigen van meer dan lippendienst
aan de milieuproblematiek door het College. Ik moet zeggen, dat ik het
betreur dat hij toch wat gemakkelijk heen stapt over de met overtuiging
neergeschreven uitgangspunten in de missive op dit gebied. Niet alleen
hebben wij de missive het motto "De duurzame stad" meegegeven; wij
wisten
wat wij deden. Het was geen poging om iets te verdoezelen of mooier voor te
stellen dan het is. Het is een nieuw thema, waarvoor het College met extra
veel elan en overtuiging heeft gekozen; de passages waarvan hij met enige
verrassing vaststelde dat die er voor het eerst in staan, wat de opstellers
ook moet hebben verrast, liegen er niet om. Als wij zeggen dat steeds meer
mensen ervan overtuigd raken dat er grenzen zijn aan het tempo van de
economische groei, te weten daar waar snelle, ongedifferentieerde groei ten
koste gaat van onherstelbare schade aan ons leefmilieu, is dat een keuze
waarop men ons nog in debat na debat kan aanspreken.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Kunt u misschien zeggen, waar u in deze
begroting concreet gestalte hebt gegeven aan die nieuwe afweging en
waar u hebt gezegd dat er sprake is van een snelle,
ongedifferentieerde groei, waar u niet achter kunt staan terwille van
het milieu?)
Wij hebben in het kader van het milieuactieplan en in het werkprogramma
NMP-Plus een heel duidelijke inventarisatie gemaakt van alle stappen die
wij in Amsterdam willen zetten om de verantwoordelijkheid voor de duurzame
ontwikkeling van onze planeet daadwerkelijk waar te maken.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is een lijst van kleine
reparatiemogelijkheden, maar geen lijst van zaken waarvan wordt
gezegd dat u die laat vallen terwille van het milieu. U zegt niet,
dat u Schiphol of de haven minder wilt uitbreiden terwille van het
milieu.)
Wij zijn het niet eens over Schiphol, maar bij de behandeling van het
plan van aanpak voor Schiphol heeft de betrokken wethouder uiteengezet,
hoezeer de normen terzake van de geluidsoverlast en de
milieuverontreiniging een rol hebben gespeeld bij de uiteindelijke
vaststelling van het plan van aanpak. Er was geen sprake van een eenzijdige
economische plannenmakerij; het was een duidelijke afweging van economie
tegen ecologie door alle betrokken partners, inclusief de provincie, het
departement van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en
de meest betrokken gemeenten. Als het gaat om dilemma's, is het van het
grootste belang tot een goede afweging en een uitgebalanceerde keuze te
komen. Die afweging is ook gemaakt, ook op vele andere terreinen in de
begroting.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Hoe beoordeelt u dan de uitspraak van de
Centrale Raad voor de Milieuhygine van vorige week, dat het plan
tot uitbreiding van Schiphol rechtstreeks indruist tegen de doeleinden
van het NMP?)
Ik neem aan, dat dit nader moet worden afgewogen in het kader van de
milieu-effectrapportage die aanstaande is en waarmee een stuurgroep waarvan
wij ook deel uitmaken zich bezighoudt. Het laatste woord daarover is nog
niet gesproken; die afweging van de argumenten voor en tegen gaat
natuurlijk door.
Ik wil hierover nog twee dingen zeggen. Het is misschien wat
ongebruikelijk, maar ik heb afgelopen zomer Amsterdam vertegenwoordigd op
een wereldmilieuconferentie van 140 steden, waarbij onder meer veel steden
in de
derde wereld en Oost-Europa aanwezig waren, die gezamenlijk in Toronto de
Verklaring van Toronto hebben opgesteld over duurzame ontwikkeling en
stedelijk management. Deze tamelijk verstrekkende verklaring moet dienen
als bouwsteen voor een wereldmilieuconferentie van de Verenigde Naties, die
dit jaar zal worden gehouden in Rio de Janeiro. Namens Amsterdam heb ik
mijn handtekening gezet onder die verklaring en niet alleen namens
Amsterdam; ik mocht tekenen namens alle daar aanwezige Europese steden. Het
zou interessant zijn, de consequenties daarvan en de vraag of het
Amsterdamse beleid daaraan voldoet Ä ik meen van wel Ä nader te
bekijken, want men kan ons nog jarenlang aan die verklaring houden.
Op die conferentie werd op een heel interessante wijze een presentatie
gegeven van een samenwerkingsverband op milieugebied tussen een stad in
West-Europa en een stad in Oost-Europa, Hamburg en Praag, die met elkaar
gemeen hebben dat zij allebei aan de rivier de Elbe liggen en dus een
gemeenschappelijk belang hebben, zowel economisch als ecologisch, bij een
zo goed mogelijk beheer van de Elbe. Dat was een indrukwekkend model. Als
men spreekt over een stad, gericht op de wereld, moet men zich realiseren,
dat elke cent die wordt genvesteerd in het milieu op dit moment honderd
maal zo rendabel is in Oost-Europa als in ons eigen land. Het valt
misschien te overwegen Ä ik heb aan de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke
en Juridische Zaken enz. een verslag gestuurd van een bezoek aan Boedapest
Ä een dergelijk samenwerkingsverband met Boedapest aan te gaan rond het
Rijn-Main-Donaukanaal, dat in 1992 opengaat.
Mevr. De Waart heeft een groot aantal vragen gesteld over de
effectiviteit van het werkgelegenheidsbeleid, waarbij zij voorbeelden
noemde, zoals het Jeugdwerkgarantieplan, de decentralisatie van het RBA, de
individuele trajectbegeleiding door de Gemeentelijke Sociale Dienst en het
Gewestelijk Arbeidsbureau samen, de banenpools enz., die zoden aan de dijk
zetten en aantonen dat wij nu eindelijk eens niet bezig zijn met een
repeterende breuk. Onverwachts Ä ik had dat, met al mijn wantrouwen tegen
functionele decentralisatie niet verwacht van het RBA Ä is er op dit
gebied sprake van een nieuw elan in het beleid ter bestrijding van de
werkloosheid, mede dank zij de grote gemeentelijke inbreng in het RBA.
Daarnaast zijn er de projecten als Amsterdam Kompakt. Verrassend is ook het
positieve commentaar van alle kanten op het Jeugdwerkgarantieplan,
waartegen wij zovele jaren wat tobberig hebben aangekeken; ik herinner mij,
dat de CDA-fractie jaren geleden hierover nog wel eens een kritische
opmerking maakte.
Belangrijk is in dit verband de vraag van de heer Robbers, hoe het nu
zit met de verhouding met de sociale partners en met name de inschakeling
van allochtonen en of wij de sociale partners op dit punt niet wat
krachtiger zouden moeten aanspreken. Zoals men weet, is alweer twee jaar
geleden in de Stichting van de Arbeid een akkoord gesloten om in drie jaar
tijd 60.000 allochtonen aan een baan te helpen. Dezer dagen is echter
bekend geworden, dat het allemaal niet zo vlot gaat als in de Stichting van
de Arbeid was afgesproken. Ik meen dan ook, dat Ä dit is ook aangezwengeld
door wethouder Jonker en zijn adviesraden in de Amsterdamse aanzet tot het
nationale minderhedendebat Ä de discussie over contract compliance weer
wat dichterbij komt, want wij kunnen niet vrijblijvend in cirkels blijven
ronddraaien.
Mevr. Tanja heeft in dit verband een vraag gesteld over het bericht over
contract compliance in de bouwwereld en het verhaal dat diverse wethouders
daar minder positieve tegenover staan. Dit is een groot misverstand; het
College staat juist heel positief tegenover de kansen die in de bouwwereld
zijn aangedragen. De genoemde berichten hadden betrekking op allerlei
adviezen die in het voortraject waren gevraagd en die de normale kanalen
zijn gepasseerd.
(Mevr. TANJA: Heeft het College de bouwwereld inmiddels uitgenodigd
om hierover te praten?) Dat gebeurt in januari.
(Mevr. TANJA: En volgen de andere sectoren dan?)
Ja. Het College heeft dit in gang gezet en de bouwwereld heeft daarop
positief gereageerd. Het was dus uiterst merkwaardig, vervolgens in de
krant te lezen dat het College er heel kritisch tegenover stond. Dat is een
misverstand. Naar aanleiding van die kranteberichten hebben wij de zaak in
het College besproken en besloten, er haast achter te zetten. In januari
zullen nadere gesprekken plaatsvinden.
(De heer HULSMAN: Dan doet u er toch wat lang over, een vraag van
mijn fractie over dit punt te beantwoorden. Zodra de zaak in de
publiciteit kwam, hebben wij die vraag aan het College voorgelegd,
maar tot op de dag van vandaag hebben wij daarop nog geen antwoord
gekregen.)
Die vraag is wel degelijk beantwoord; wij hebben vandaag de hele lijst
van schriftelijke vragen doorgenomen.
Het komt overigens wel vaker voor,
dat wordt gevraagd wanneer een vraag wordt beantwoord terwijl die al is
beantwoord.
(De heer HULSMAN: Het zou mij toch verbazen als de post die brief
niet bij mij zou hebben bezorgd!)
Inderdaad, maar het College heeft uw vragen al zeker zes weken geleden
beantwoord.
(Mevr. TANJA: Dat kan haast niet, want toen was de brief nog niet
verstuurd!)
De hoofdzaak is in ieder geval, dat de zaak in januari rond komt.
(De heer HULSMAN: De bouw hebben wij nu gehad. Als wij de volgende
sectoren wat sneller afwerken zouden wij dat zeer op prijs stellen.)
De spits is hiermee afgebeten; misschien gaat het vervolg sneller.
Ten slotte noem ik in dit verband de vraag van mevr. Van der Stoel over
het minder goed functioneren van het overleg gemeente-bedrijfsleven. Het is
mij bekend, dat daarover wel eens wordt geklaagd; eerlijk gezegd zijn er
hier en daar ook wel wat routineuze elementen ingeslopen en ik ben dan ook
wel eens blij, dat de contacten met het bedrijfsleven zich niet beperken
tot dit institutionele overlegkader. Aan de andere kant is ons ook weer
niet gebleken dat men ervan af wil. Zelf willen wij dat ook niet, maar wij
staan open voor voorstellen om het overleg weer wat nieuw elan in te blazen.
(Mevr. TANJA: Ik verzoek u, ook nog in te gaan op een andere vraag
die ik heb gesteld, namelijk hoe het College de in het programakkoord
afgesproken doelstelling denkt te halen, de werkloosheid in Amsterdam
terug te brengen tot het landelijk gemiddelde. Wat is de stand van
zaken op dat punt?)
De stand van zaken is, dat wij het gestelde doel nog niet hebben bereikt.
(Mevr. TANJA: Dat begrijp ik, maar hoe ver bent u op weg?)
Wij constateren nu voor het eerst in al die jaren een trendbreuk: voor
het eerst loopt de werkloosheid terug en dat is op zichzelf een heel
positieve
ontwikkeling. Wij zitten echter nog niet op het landelijk gemiddelde. U
moet er straks maar op terugkomen bij de functiegewijze behandeling; ik kan
u nu geen scenario voorleggen voor het moment waarop wij het landelijk
gemiddelde zullen bereiken.
Hiermee wil ik overstappen naar het tweede thema, de stedelijke
vernieuwing. De heer Robbers sprak in verband met de IJ-oevers Ä een
paradepaardje als wij het hebben over stedelijke vernieuwing Ä wat smalend
over 1992 als studiejaar. Daarmee doet hij natuurlijk geen recht aan het
feit dat het gaat om het totale programma voor ruimtelijke vernieuwing,
waarin 44 projecten aan snee zijn. Men kan dus niet zeggen, dat deze zaak
in Amsterdam alleen maar in studie is genomen; heel wat projecten zijn in
uitvoering.
De heer Bruins Slot en mevr. Van der Stoel hebben gevraagd, hoe
Amsterdam ervoor staat in de Europese concurrentieslag. Ik kan hierover
zeggen Ä dit is dan tevens een antwoord op de opmerking van de heer
Robbers
over 1992 als studiejaar Ä dat het goed gaat met de speerpunten op dit
gebied, te weten de vestiging van internationale hoofdkantoren van
bedrijven. Vorig week is het tweejaarlijkse rapport van KPMG verschenen
over de groei in de sector van niet-Europese hoofdkantoren in de
Amsterdamse regio. Daaruit blijkt, dat die groei nog geenszins stagneert;
het aantal vestigingen van Japanse bedrijven in de regio is verdubbeld van
75 tot 150 en die ontwikkeling is nog behoorlijk in beweging, ondanks de
recessie die zich aftekent. In dit verband is ook gevraagd naar het
verschil in visie tussen de wethouder voor Economische Zaken en de
wethouder voor Ruimtelijke Ordening rond de scenario's voor de toekomstige
kantorenontwikkeling in het kader van het structuurplan. Zoals wij allen
weten, is een discussie gaande over de verschillende scenario's in het
structuurplan. Volgens de wethouder voor Economische Zaken is daarin
onvoldoende rekening gehouden met het feit dat deze sector wel eens sterker
zou kunnen groeien da tot nu toe het geval is geweest. Het meest
optimistische scenario lijkt ons, gelet op de economische recessie, op dit
moment vrij academisch, maar het College heeft in goede harmonie besloten,
dat de mogelijkheid van een aanvullende kantorenontwikkeling langs de zuid-
as zal worden onderzocht, zodat die kan worden betrokken bij de
tussentijdse bijstelling van het structuurplan. Het feit dat zo'n
meningsverschil in eerste aanleg in volle wasdom naar buiten komt, moet
mijns inziens geheel sporen met de opvattingen van de heer Robbers over
bestuurlijke vernieuwing.
(De heer ROBBERS: Dat is wel erg kort gezegd: tweespalt gelijk
stellen aan bestuurlijke vernieuwing!)
Dat heb ik niet bedoeld. Ervan uitgaande dat er inderdaad sprake is van
tweespalt Ä dat komt in de beste families en de allerbeste colleges voor
Ä
neem ik aan, dat u toch niet zou willen dat wij die geheim hielden. Ik ken
overigens geen collegeleden die bedrijven de stad uit zouden willen jagen;
dat is ook door niemand gevraagd.
(De heer BRUINS SLOT: Een van de leden van de Raad heeft dat wel
degelijk gezegd. Hoe is het dan mogelijk, dat u die niet kent? Die
opmerking was van mevr. Tanja.)
Ik zal alle verhalen er nog eens op nalezen, maar ik ken in ieder geval
geen collegeleden die dit willen.
(Mevr. TANJA: Ik heb gevraagd, of wethouder Jonker nog steeds van
mening is dat wethouder Saris bedrijven de stad uit jaagt. Die vraag
was aan de orde bij de behandeling van het structuurplan.)
Dat hebt u dan wel heel kort en ongenuanceerd samengevat. Wethouder
Jonker en ik maken deel uit van hetzelfde College en wij ontmoeten elkaar
tweemaal per week. Als ik zeg dat ik zo'n wethouder niet ken, lijkt het mij
sterk dat wethouder Jonker zo'n wethouder wel zou kennen. Dat zou een wel
heel overdreven vorm van bestuurlijke vernieuwing zijn!
(Mevr. TANJA: Het heeft in diverse kranten gestaan, maar in de Raad
hebben wij er eigenlijk niets van gehoord.)
Met betrekking tot het woonklimaat hebben wij in de missive geschreven,
dat Amsterdam zich ontwikkelt tot een moderne, pluriforme stad met een
internationale uitstraling. Wij hebben ons als taak gesteld, een
woonklimaat te scheppen dat daarbij past. Dit leidt tot een aantal
maatregelen op het fysieke vlak en een flink aantal maatregelen en
activiteiten op het sociale vlak. Verscheidene sprekers zijn hierop
ingegaan. Bijna traditioneel Ä overigens tot mijn genoegen, maar dat is
niet relevant Ä heeft D66 in dit kader gesproken over de kwestie van een
stadsbouwmeester en daarbij een nota hierover aangekondigd. Dat ontslaat
mij dus van de taak, er nu uitvoerig op in te gaan. Voorts heeft D66 het
welstandsregime aangesneden. Ik kan hierop antwoorden, dat in het vervolg
op de adviezen over de openbare ruimte en kwaliteit van de drie adviesraden
Ä voor de Stadsontwikkeling, de Monumentenzorg en de Kunst Ä in het
kader
van de nota van de heer Hooijmaijers ter zake wordt gewerkt aan voorstellen
tot verbetering van de organisatie van het welstandstoezicht, waarbij ook
het supervisorenmodel wordt betrokken. Het advies van de genoemde drie
raden pleit overigens voor een gentegreerde inzet van de kennis en het
instrumentarium op het gebied van de stedebouw, de architectuur, de
welstandszorg en de monumentenzorg. Daarnaast is bij de
Schoonheidscommissie nog een rapport in voorbereiding, waarin voorstellen
worden gedaan voor objectieve richtlijnen voor de welstandsbeoordeling, op
te nemen in de nieuwe Bouwverordening. Dit punt komt ongetwijfeld nog aan
de orde in de Raad; het is een uiterst belangwekkende materie.
Wij blijven kiezen voor een compacte stad, waarin Nieuw-Oost een
cruciale rol vervult. Daarom ook is ons er zo veel aan gelegen, dat het
verstedelijkingsmodel van de Vinex boven tafel wordt gehouden. Raadsleden
die zich ongerust maken over onze groene lobben, zoals mevr. Tanja en de
heer R.H.G. van Duijn, wijs ik erop, dat in alle belangrijke plannen die nu
op tafel liggen, zoals ons eigen structuurplan, de structuurvisie van het
ROA en de provinciale structuurvisie, de groene lobben worden gezien als
een zeer belangrijk onderdeel van de stedelijke structuur, dat moet worden
behouden. Ondanks de behoefte aan woningbouwlocaties in het kader van de
Vinex willen wij de groene lobben dan ook maximaal ontzien. Dat geldt
trouwens niet alleen in Amsterdam, maar ook in het ROA-gebied buiten
Amsterdam. Waterland bij voorbeeld wil de zekerheid hebben dat het groen
blijft, wil het meewerken aan het ROA. Dit speelt straks ook een enorme rol
bij het bereiken van overeenstemming over wat uiteindelijk in de tweede
versie van de ROA-structuurvisie over de groene lobben zal staan.
Wij kiezen voor een stad en een regio waarin geen ghetto's voorkomen;
wij kiezen voor een stad waarin arm en rijk, jong en oud, autochtoon en
allochtoon, gezinnen en alleenstaanden bij elkaar wonen. Wij moeten er dan
wel voor zorgen, dat zij er ook kunnen wonen. In dit verband heeft mevr. De
Waart, hoewel zij zich uitspreekt voor diversiteit boven uniformiteit, erop
gewezen, dat serieus moet worden gekeken naar de behoefte van 60-plussers
om samen in een
vertrouwde omgeving te kunnen wonen. Ik kan haar mededelen, dat de
Gemeentelijke Dienst Herhuisvesting is verzocht, de mogelijkheid hiervan te
onderzoeken.
Ondanks dit alles blijft de stadsvernieuwing een essentieel en permanent
proces in de stad. Ik begrijp dan ook niet, hoe men kan bedenken dat dit in
vijftien jaar voorbij zou kunnen zijn. De voortzetting van de
stadsvernieuwing is essentieel geweest om het ontstaan van ghetto's in de
oude wijken te voorkomen en zal ook een rol blijven spelen in de gordel
'20-'40. Door het teruglopen van de rijkssubsidies voor aankopen en
opknappen zitten wij diep in de problemen en moeten wij ons beraden op een
nieuw beleid voor de particuliere woningvoorraad. Op korte termijn zullen
in een discussienota over de volkshuisvesting keuzen aan de Raad worden
voorgelegd voor die nieuwe aanpak. Een nieuwe uitdaging voor ons wordt, ik
zei het al, de gordel '20-'40, juist omdat de stadsvernieuwing Ä misschien
moet ik wel zeggen: het stadsonderhoud Ä naast stadsbeheer een permanent
proces is. Na vijftien jaar stadsvernieuwing zijn deze wijken weer ouder
geworden en is de kwaliteit verder teruggelopen. In de begroting is
trouwens een verschuiving van de financile middelen naar de gordel
'20-'40
opgenomen en in de aangekondigde nota inzake de stadsvernieuwing zullen
verdere verschuivingen in deze richting aan de Raad worden voorgelegd.
Het volgende onderwerp is de sociale stad. Zonder een politiek van
solidariteit en eerlijk delen is er in Amsterdam geen draagvlak voor welke
politiek dan ook. Dat staat in onze missive en het is natuurlijk ook waar.
Er zijn veel mensen in de stad die het zonder steun van de overheid in
enigerlei vorm niet redden. De sociale vernieuwing speelt hierbij een heel
belangrijke rol. Daarbij gaat het inderdaad om een ander
achterstandsbeleid, te weten het in de breedte en in samenhang opheffen van
achterstanden op het gebied van scholing, arbeid en maatschappelijke
deelname. Dat moet ons echter wel mogelijk worden gemaakt en ik moet
zeggen, na alle tamtam daarover, dat het beleid van de rijksoverheid Ä
daarover zijn in de afgelopen dagen ook harde noten gekraakt in de Tweede
Kamer Ä kan worden gekenschetst als een operatie "sigaar uit eigen
doos". Aan terugdringen van de regelgeving en verkokering, waarvoor de
projectgroep onder leiding van de heer Schaefer zo warm is gelopen, gebeurt
nog veel te weinig.
Wij hebben besloten, zoals u ook in de begroting hebt gezien, onze eigen
gelden niet te versnipperen, maar zoveel mogelijk te richten op een klein
aantal speerpunten. Of dat nu moet zijn naar n speerpunt, zoals de
heer
Robbers zei, vragen wij ons af; daarover zullen wij nog de discussie moeten
aangaan, maar wij zien wel het belang in van een toespitsing op een klein
aantal zeer wezenlijke en ook enthousiasmerende speerpunten, die iedereen
kan overzien en die ook een belangrijke rol kunnen spelen voor de
leefbaarheid in de stad. Het gaat immers in de eerste plaats om
leefbaarheid en werk, daarnaast om onderwijs en arbeidsmarkt en vooral ook
om integratie. Op die speerpunten moet in het komende jaar resultaat worden
geboekt, uiteraard samen met de stadsdelen, die hierin een meer dan
dominante rol spelen. Dat is de afspraak die wij hebben gemaakt. Verspreid
over de verschillende begrotingshoofdstukken en ook samengebracht in een
dwarsdoorsnede vindt u de verschillende voorstellen uitgewerkt.
Op het speerpunt "leefbaarheid" neemt de woonzorggarantie, naast
de conducteur op lijn 13 en de stadswacht, een prominente plaats in. Het
College wil eraan werken, dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen
blijven
wonen binnen een structuur die zekerheid en veiligheid biedt. Daarvoor is
in ieder geval een beveiligde, betaalbare en zo nodig aangepaste woning
nodig, naast een adequate hulp- en dienstverlening, die ook 's nachts
bereikbaar is. De woonzorggarantie Ä dit aan het adres van de heer Bruins
Slot Ä valt onder de categorie "nieuw, nooit eerder bedacht
beleid".
Ook in het komende jaar zullen weer ongeveer 900 mensen via de banenpool
aan een baan en een perspectief worden geholpen. Bij het speerpunt
"onderwijs en arbeidsmarkt" wordt een aantal projecten uitgewerkt in
de geest van het advies inzake het z.g. vrijhavenconcept. Daarnaast wil het
College zich richten op het lager beroepsonderwijs. Een groot aantal
initiatieven op het gebied van voorschoolse opvang, verlengde schooldag,
nieuwkomersbeleid en preventieve en perspectief biedende projecten voor
jeugdigen is ondergebracht bij het speerpunt "integratie". Ook in het
komende jaar is een Ä zij het kleiner Ä bedrag bestemd voor het
ondersteunen van initiatieven van de bevolking. Daar ontmoet de sociale
vernieuwing haar bestuurlijke evenknie: het ruimte bieden voor oplossingen
die komen van de mensen zelf en het maatschappelijk initiatief.
Ik ben het voor een deel eens met degenen die hebben gezegd, dat er nog
geen frisse wind van deregulering en ontkokering is opgestoken, maar
daarover heb ik het al gehad. Het grootste probleem is de verkokering dwars
door de bestuurslagen heen, maar wij zullen ons best doen om die te
doorbreken.
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Lijkt dit u geen goed moment om uw antwoord
te onderbreken en morgen verder te gaan?)
Ja, dat wilde ik juist voorstellen. Ik zal morgen beginnen met het
onderwerp daklozen; dan weet u waar ik ben gebleven.
De discussie wordt geschorst.
De vergadering wordt om 23.05 uur geschorst tot de volgende middag 13
uur.
|