Bron: Raad Type document: Notulen Nummer Gemeenteblad: (7-1)
Onderwerp: Raadsvergadering 27-06-91 Datum Raad:27-06-1991 Tekst:
Middagzitting op donderdag 27 juni 1991
Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.
Secretaris: mr. K. Kooiker.
De VOORZITTER heropent op 13.00 uur de de vorige avond geschorste
vergadering en stelt te zamen aan de orde: 14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 ten geleide
van de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr.
592, blz. 1685) Hierbij komen tevens in behandeling:
Adres van 2 juni 1991 van R.N.A. Bakker inzake opschorting van de
besluitvorming betreffende de uitvoering van het IJ-oever-project.
Adressen van 17 en 24 juni 1991 van onderscheidenlijk het
Directeurenoverleg Amsterdam en de Vereniging Amsterdams Woonschepen
Overleg met betrekking tot de ontwikkeling van het IJ-oever project.
15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 inzake het
met de combinatie Nationale Nederlanden-NMB/Postbank stichten van een
financieringsmaatschappij voor de zuidelijke IJ-oever (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 596, blz. 1735). Hierbij komt tevens in behandeling:
Adres van 17 juni 1991 van het Maatschappelijk Overleg voor de IJ-oevers
inzake de naamgeving van de vennootschap tot ontwikkeling van het IJ-
oeverproject.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal in mijn betoog
eerst aandacht schenken aan de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers,
waarbij de volgorde van de punten die ik behandel vrij willekeurig is.
Daarna ga ik in op de publiek-private samenwerking (pps), waarbij ik eerst
de juridische aspecten zal behandelen en vervolgens de financile en
politieke zeggenschapsaspecten en ten slotte zal ik nog een opmerking maken
over de ambtelijke organisatie.
Wij worden onder een enorme tijdsdruk gezet om beslissingen te nemen;
velen ervaren dit als zeer onaangenaam, maar tot op zekere hoogte is het wel
goed dat dit gebeurt, omdat de afgelopen jaren rond het IJ-oeverproject te
veel het idee is ontstaan, dat men in Amsterdam zeer bedreven is in het
praten, maar dat er weinig wordt gedaan. Na de enorme spoed die de laatste
maanden is betracht kan dat voorlopig niet meer worden gezegd. Naast de
kritiek die ik meermalen heb geuit voor wat betreft het te laat verzenden
van stukken, wil ik dit uitdrukkelijk als een compliment aanmerken.
De nota is een goede uitwerking van de 14 voorstellen ter zake die een
jaar geleden bij de behandeling van de eerste nota van uitgangspunten zijn
aangenomen. Het belangrijkste voorstel was dat waarin om een onderzoek naar
het ondergronds aanleggen van de railinfrastructuur werd gevraagd. Daaraan
is hard gewerkt; de conclusie was, dat dit stedebouwkundig mogelijk is en
een verdere verbetering van het toch al goede plan zou kunnen zijn. Ik doel
dan onder meer op de afslanking van de torens en op de vrijkomende ruimten
boven de grond.
De verbindingen met de bestaande stad, de corridors, ervaar ik als
positief. Daarbij doet zich wel de vraag voor, of dit alles ooit kan worden
gefinancierd, maar ik vind het wel goed, dat op een dergelijk hoog
ambitieniveau wordt gedacht. De relatie met de centrale stad heeft, zoals
blijkt, toch wel serieuze aandacht gehad.
Stedebouwkundig gezien zal de kwestie van het Centraal Station nooit
kunnen worden opgelost. Nagenoeg iedereen is er toch wel van overtuigd, dat
het Centraal Station een stedebouwkundig belangrijke functie vervult. Het
heeft weliswaar veel zicht op het IJ weggenomen, maar naar mijn mening zou
de binnenstad er geheel anders hebben uitgezien als honderd jaar geleden het
Centraal Station daar niet zou zijn gebouwd.
Mijn fractie heeft veel waardering voor de uitwerking van de
railinfrastructuur; wij zijn overtuigd van de goede punten van de combi-
variant, maar wij realiseren ons ook, dat het wel een kostbare zaak is. Nu
in ROA-verband het VINEX-bod van 1,4 miljard gulden zodanig is gerangschikt,
dat wel het oostelijke deel van de oost-westlijn, maar nog niet het
westelijke deel is opgenomen, zijn wij natuurlijk wel erg aangewezen op
minister Alders en de beleggers. Gezien dit zeer doordachte concept hebben
die echter wel reden, ons tegemoet te komen.
Achter het Centraal Station zullen, ter voorkoming van doorgaand verkeer,
de twee keer twee rijstroken van de IJ-boulevard worden versmald tot twee
keer n rijstrook, de zogenaamde kneep. Tegenover de kneep staat de
zogenaamde knip; deze houdt in, dat achter het station het verkeer via een
lus wordt teruggeleid. De wethouder heeft ons ervan overtuigd, dat de "
knip"
niet in discussie komt. In een wankel moment hebben wij nog overwogen, of
het bouwkundig niet beter zou zijn, daar toch twee keer twee rijstroken aan
te leggen, dit voor het geval de kneep niet zou voldoen en het dan later,
ook uit milieu-oogpunt, onmogelijk zou zijn, de kneep om te zetten in twee
keer twee rijstroken. Bovendien zou in geval van twee keer twee rijstroken
het bouwverkeer van die weg gebruik kunnen maken. Veel milieumensen hebben
ons er echter snel van weten te overtuigen dat men iets overhoop haalt wat
men beter niet overhoop kan halen. Als echter bij het komende referendum zou
blijken, dat de voorkeur uitgaat naar twee keer nul rijstroken, de knip, zal
men evenwel zien dat onze wankelmoedigheid in grote strijdbaarheid zal
veranderen.
De parkeernormen zijn afgestemd op de VINEX. De rijksoverheid hanteert
uit milieu-technisch oogpunt ideale normen; wij zullen die normen zeker
overnemen.
Mijn fractie is wel enigszins bezorgd over de fietsparkeernormen. De
Echte Nederlandse Fietsersbond (ENFB) heeft zeer goede suggesties gedaan.
Die worden het sterkst opgepakt door de fractie van D66, die daarop nader
zal ingaan. Wij steunen die fractie daarin.
De busmaatschappijen voeren een uitgebreide lobby voor een groot
ondergronds busstation. Zij hebben gelijk dat zij dat doen. Binnen de
gemeente wordt daarover verschillend gedacht. Tegenstanders vrezen dat de
noord-zuidlijn aan belang zal gaan inboeten als er een groot en goed
ontwikkeld busstation komt met als gevolg, dat er nooit een noord-zuidlijn
zal komen. De voorstanders wijzen erop, dat er altijd busvervoer zal
blijven, hoe goed die noord-zuidlijn ook wordt. Het openbaar vervoer begint
vaak met een bus en als dat goed functioneert en om die reden mensen de auto
thuis laten, kan het busverkeer evolueren tot een railverbinding. Dat
schijnt al vaak te hebben plaatsgevonden en ik vind het een aannemelijk
scenario. Een punt van overweging is ook, dat de noord-zuidlijn tien jaar
later dan het eventuele ondergrondse busstation gereed zou zijn. In die tien
jaar kan het busstation enorm veel bijdragen aan het openbaar vervoer. Een
ondergronds busstation betekent tevens een grote verbetering van de
bovengrondse openbare ruimte bij het station. Mijn fractie is voorstandster
van een dergelijk busstation. Het onderzoek ter zake zal meer met de
intentie van "het moet en het zal er komen" moeten worden uitgevoerd.
Wij
verbinden daaraan wel twee voorwaarden, namelijk dat de financiering zal
geschieden buiten de 1,4 miljard gulden in het kader van de VINEX en dat de
busmaatschappijen de overlast met de rederijen en de winkels op het Damrak
moeten oplossen. De fractie van de VVD zal hierop nader ingaan.
De desbetreffende commissie van advies en bijstand zet zich nagenoeg
unaniem in voor het behoud van de woningen aan het Barentszplein en de
Westerdoksdijk. Een consequentie daarvan leek wel, dat de watergebonden en
voor de IJ-oeverplannen gewenste bedrijven Mammoet Shipping BV en Goedkoop
Havensleepdiensten BV daar zouden moeten verdwijnen, hetgeen zeer kostbaar
zal zijn. Toen vanuit de buurt signalen kwamen dat genoemde bedrijven om
eigen bedrijfseconomische redenen wel naar het westelijk havengebied wilden
verhuizen, werd het wel wat lastiger voor degenen die hadden gedacht dat het
zo zou worden opgelost. Vanaf oktober 1990 is constant over deze kwestie
gesproken en er is tevens een bedrag van circa 200.000 gevoteerd voor
herstel van de desbetreffende woningen. Twee dagen voor de
commissiebehandeling ontvingen wij echter een notitie waarin stond, dat, als
men de woningen wilde behouden, dit ten koste zou gaan van de graansilo. De
buurt heeft wederom een onderzoek ingesteld en na een discussie met een
deskundige bleek, dat de afstand van 10 m die er tussen de woningen en de
tunnel moest zijn, tot 7 m kon worden teruggebracht. Dit zou mogelijk zijn
als de fundering van de woningen zou worden aangepakt. Op de vraag, hoeveel
meter van de silo zou moeten worden gesloopt, werd geantwoord, dat dit
wellicht 4 m zou zijn en in het gunstigste geval zelfs maar 1 m. Het zou ook
niet ondenkbaar zijn dat, wanneer dat deel zou worden onderheid, er helemaal
niet zou behoeven te worden gesloopt. Wij moeten ons dus niet vastleggen op
deze notitie, te meer omdat nog geen overleg met beide genoemde bedrijven
heeft plaatsgevonden. De wethouder zal de toezegging moeten doen, dat deze
kwestie zodanig deskundig wordt onderzocht dat het toetsbaar wordt voor
externe deskundigen. Als er zal moeten worden gesloopt, wil mijn fractie
hier duidelijk uitspreken, dat zij nog geen keuze heeft gemaakt.
De nota van uitgangspunten heeft voornamelijk betrekking op de zuidelijke
oevers en in de discussie in de Raad wordt dan ook nauwelijks aandacht aan
Noord besteed. In de stad missen wij die discussie niet, want de bewoners
van Noord slagen erin, voortdurend hun belangen op de agenda te doen
plaatsen; dat zal ook hier het geval moeten zijn. Noord dreigt namelijk de
wellicht ongewenste gevolgen te gaan dragen van al het moois dat men aan
dezuidelijke IJ-oevers wil. De fractie van Groen Links zal daarop nader
ingaan en zal tevens een voorstel ter zake indienen.
In alle beeldvorming rondom de nieuwe nota van uitgangspunten komt
duidelijk naar voren, dat er sprake is van een grote verbetering. Mijn
fractie doet daar niets aan af; het betreft weliswaar voor het overgrote
deel een uitwerking, maar wel een goede en dat is een verbetering. En
punt
is echter niet verbeterd en dat is de kwestie van het wonen. In de eerste
nota stond, dat er ongeveer evenveel woningen in de sociale sector zouden
worden gebouwd als in de marktsector. In de huidige nota staat, dat een veel
geringer deel, circa 25%, zal worden gebouwd in de sociale sector en 75% in
de marktsector. Bovendien wordt circa 90% van de sociale woningen in de
Houthavens gebouwd en bevinden die zich achterin de fasering; zij zijn duur,
de bodemverontreiniging zou wel eens problematisch kunnen worden, de
geluidshinder is daar al problematisch, terwijl die bouw in de huidige
plannen niet goed beveiligd lijkt. Er is een notitie ter zake toegezegd,
maar die heeft ons nog niet bereikt. In de bijlage Marktvisie IJ-oevers
staan de zojuist door mij genoemde getallen vermeld. De wethouder heeft
opgemerkt, dat men niet behoeft te vrezen aangezien het slechts een bijlage
is; ik vrees echter niet voor de wethouder, maar wel voor de werking van een
dergelijke bijlage. Ik dien hierbij een voorstel in waarin wordt verzocht,
de differentiatie conform de oude nota van uitgangspunten vast te stellen.
Er staat bovendien in, dat er in de sociale sector en de marktsector
gelijkmatig over het plangebied moet worden gebouwd en niet alleen maar in
de Houthavens. Wij hebben begrip voor de argumentatie van de wethouder, dat
dit niet op het Stationseiland kan omdat daar niet wordt gewoond en ook niet
op het Oosterdok waar vijf torens zijn geprojecteerd, waar de grond
peperduur zal zijn en ook problemen ten aanzien van de geluidshinder zullen
ontstaan. Er zal echter ook moeten worden gebouwd op het Westerdokseiland,
inclusief het Stenen Hoofd, en de Oostelijke Handelskade.
Kan de wethouder met betrekking tot de geluidshinder op het PTT-eiland
bevestigen, dat er van de zijde van de PTT een onderzoek heeft
plaatsgevonden waaruit zou blijken dat daar geen woningbouw zou kunnen
plaatsvinden? Is er door de Dienst Ruimtelijke Ordening een contra-expertise
verricht om dat eventueel te bevestigen? Het is natuurlijk belangrijk om te
weten wat daar de mogelijkheden zijn.
Met betrekking tot de architectonische-stedebouwkundige kwaliteit van het
plan wil ik hier uitspreken, dat wij zeer veel hebben gehad aan het werk van
prof. Dijkstra, die ons ter zake van dit plan steeds kritisch tuchtigt. Van
de zijde van de VVD zal straks een voorstel worden ingediend om dat
tuchtigen vooral te continueren. Wij zullen dat voorstel steunen.
Wat betreft het bestemmingsplaninstrumentarium is de fractie van de PvdA
er nog niet echt van overtuigd dat dat goed is, maar zij is bereid, de
sprong naar het bestemmingsplan, het globale eindplan met een beschrijving
in hoofdlijnen, te accepteren mits de wethouder ook hier kan toezeggen dat
er een uitwerkingsverplichting komt voor de landhoofden en het
Stationseiland. Er mag daar dus niet worden gebouwd en er mag geen
bouwvergunning worden verleend voordat de uitwerking is afgerond. Dit wordt
zo expliciet gevraagd omdat de beschrijving in hoofdlijnen een nieuw
instrument is en de landhoofden en het Stationseiland te kwetsbare gebieden
zijn om daarvoor geen extra maatregelen te treffen.
De fractie van de PvdA is het dus in grote lijnen eens met de nota van
uitgangspunten voor de IJ-oevers.
Mijn fractie is een groot voorstandster van de publiek-private
samenwerking; zij meent, dat zij dit kan zeggen met een zeker historisch
recht. De voordelen zijn, dat de risico's worden gespreid, de opbrengst
wordt vervroegd, de private sector rechtstreeks en in een vroeg stadium
meebetaalt aan de onrendabele functies, de rijkssubsidies dichterbij worden
gebracht en er van de bij de private sector aanwezige deskundigheid wordt
geprofiteerd. Het is verheugend, dat de voordelen daarvan raadsbreed worden
onderschreven. Dit alles moet wel goed worden georganiseerd. Er moet worden
gezorgd voor een constructie die voorkomt, dat men ongewenst afhankelijk van
elkaar wordt maar die bevordert dat men gewenst kan gaan samenwerken. Daarop
is onze bijdrage gericht.
In een eerder stadium was er sprake van een concept dat er te veel van
uitging, dat men automatisch vrij was als men na een jaar onderhandelen een
ondernemingsplan op tafel had. Dat is inmiddels anders geregeld. Wij kunnen
nu in volstrekte vrijheid beslissen over het ondernemingsplan; wij kunnen
het toetsen aan de nota van uitgangspunten en bekend is dat de ambities in
die nota zo hoog zijn, dat die toets een volstrekte vrijheid impliceert. Wij
kunnen nooit meer kwijt zijn dan 6,5 miljoen gulden, het bedrag dat wij er
ook in willen stoppen. De private sector kan, als het ooit op
schadevergoeding aankomt, de gemeente nooit voor meer dan de gemaakte kosten
aanspreken en dus niet voor een eventuele winstderving, wat in dit soort
zaken structureel de bottleneck is. Tenslotte bezitten wij in de studiefase
ook nog 50% van de aandelen. De zeggenschap in de realisatiefase is echter
nog niet goed geregeld. Daarop heeft het voorstel betrekking dat ik hierbij
indien. Er moet een goed onderscheid worden gemaakt tussen het publieke en
het private instrumentarium, zoals bestemmingsplan, bouwvergunning en
welstand. Er zal hier nu ook iets worden gedaan wat wij elders niet doen;
wij zullen ons namelijk verplichten, de grond die wij voor het grootste deel
zelf bezitten, op voorhand over te dragen. Omdat wij dat belangrijke
privaatrechtelijke instrument uit handen geven, willen wij benadrukken, dat
dit pas moet worden gedaan op het moment dat samen met de beleggers het
instrument is ontwikkeld waarmee de zeggenschap in de realisatiefase is
geregeld. Tot die tijd zal de 50% moeten worden vastgehouden. Dat is een
vergrendeling tegen het maken van vergissingen. Het maakt de beleggers
duidelijk, dat wij graag met hen willen samenwerken maar ook dat wij die 50%
laten schieten als er iets goed is geregeld dat recht doet aan de belangen
van beide partijen.
De laatste tijd is er een uitgebreide discussie gaande over het
convenant, met name over art. 3.5 in relatie tot de schadeplichtigheid. De
tekst is enorm verbeterd ten opzichte van het concept, dat ons pas
anderhalve week geleden voor het eerst onder ogen kwam. De discussie over
dat artikel is niet pas anderhalve week geleden vanuit de politiek gestart,
het is pas anderhalve week geleden aan de politiek voorgelegd. De huidige
tekst van de voordracht is weliswaar een grote verbetering, maar wel, zoals
ook uit het advies van mr. R. Samkalden blijkt, doet zich nog impliciet het
probleem voor dat we weliswaar formeel gezien ons alle rechten voorbehouden
om het structuurplan te wijzigen, maar over de boeg van de
schadeplichtigheid beperkingen accepteren. Wat wij nu vragen aan het College
is het volgende. Vanuit de erkenning door de Raad, dat de beleggers terecht
de zekerheid van ons willen dat wij niet bij de eerste de beste wind zodanig
van koers veranderen dat zij schade gaan oplopen; vanuit de erkenning dat er
een mechanisme moet komen om hun belangen veilig te maken; vanuit anderzijds
de erkenning van onze eigen plicht om geen dingen weg te geven over een
periode van 15 jaar waarvan gemeenteraden na ons, stadsdelen en berhaupt
Amsterdam de dupe worden, zeggen we: ga in datzelfde studietraject dat wij
dus willen voor de interne zeggenschap binnen de AWF in de relatie tot de
gemeente over het plangebied van de IJ-oevers zelf, ook studeren op: wat
kunnen we doen buiten het plangebied van de IJ-oevers, dus: hoe brengt men
die relatie op zo'n manier tot stand dat zij voor beide partijen evenwichtig
is? Is het mogelijk, het convenant nu aan te nemen, terwijl in een voorstel
tegelijkertijd wordt uitgesproken dat die kwestie wordt bestudeerd en dat
bij de uiteindelijke overeenkomst een voor beide partijen acceptabele
regeling wordt bedacht met inachtneming van de uitgangspunten van de
partijen en de geldigheid daarvan? Tot dat moment is de eerder genoemde 50%-
regeling de verzekering dat er niets gebeurt wat wij niet willen.
Ik dien een voorstel met betrekking tot de financieel-politieke
zeggenschap in. De nota is een prachtig plan, maar wij hebben daarbij wel
minister Alders en de beleggers nodig. De beleggers leggen ten aanzien van
het al dan niet doorgaan van het project een hard uitgangspunt in de
rendementseis; de beoogd directeur Van Reijs van de
financieringsmaatschappij zou als eerste door de aandeelhouders worden
afgeschoten als hij dat niet deed. Als Raad moeten wij echter als
uitgangspunt nemen, dat er geen verdere gelden aan de algemene middelen
worden onttrokken; ik zeg verdere gelden, want wij accepteren wel, dat alle
grondopbrengsten van het IJ-oeverproject erin mogen blijven zitten. Ter
voorkoming van grote moeilijkheden waarmee andere grote projecten in het
verleden wel eens te kampen hebben gehad, moet niet de gedachte postvatten,
dat, als er bij voorbeeld een tekort van 100 miljoen gulden zou ontstaan,
dat bedrag ten laste van de algemene middelen kan worden gebracht. Daarom
zal een slecht-weer-scenario moeten worden gemaakt. Op grond daarvan zal men
enerzijds met het project aan de gang kunnen gaan, terwijl anderzijds het
hoge ambitieniveau op termijn niet onmogelijk wordt gemaakt. Ik zal daarvan
een voorbeeld geven. Als wij van minister Alders en/of van de beleggers
onvoldoende financile middelen krijgen voor de ondergrondse
infrastructuur,
dan moet die niet in arren moede bovengronds worden gerealiseerd. Er kan dan
beter een stationnetje van de NS worden aangelegd op de kop van de
Oostelijke Handelskade waar treinen stoppen en shuttlebussen rijden.
Mijn laatste opmerking betreft de ambtelijke organisatie. Stel dat
juridisch alles goed is geregeld en stel dat wij door het
slecht-weer-scenario ook financieel niet in de klem worden genomen, dan zal
men daarnaast ook de expertise in huis moeten hebben om te beoordelen of de
juridische zeggenschap is geregeld en om te beoordelen of wij aan een
verantwoorde onderneming beginnen. Ik wil van de wethouder expliciet de
toezegging, dat er een projectorganisatie komt met een integrale
taakstelling. Die organisatie kan dan de plannen van de AWF en later ook de
bouwplannen beoordelen.
Het College heeft het laatste jaar, mede in de hand gewerkt door de Raad,
op dit terrein een grote vooruitgang geboekt. Wij kunnen naar de mening van
mijn fractie, zeker als de door mij ingediende voorstellen worden
aangenomen, deze stap met een gerust hart nemen.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
33ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Van der Laan, houdende
dat
bij de woningbouw op de IJ-oevers de huidige differentiatie in de sociale en
marktsector uitgangspunt is enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 610, blz. 1767).
34ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Van der Laan met
betrekking
tot de zeggenschap van de gemeente in de realisatiefase (en beheerfase) van
het IJ-oeverproject (Gemeenteblad afd. 1, nr. 611, blz. 1768).
35ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Van der Laan inzake het
in
het ondernemingsplan opnemen van een scenario voor het op gang brengen van
de ontwikkeling enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 612, blz. 1769).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Voor de tweede maal buigt de
Raad zich over de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers. Wij staan er nu
echter wel anders voor. Er zijn andere voorstellen dan het vorig jaar en de
Raad is anders van samenstelling. Voorts is er het een en ander veranderd in
zowel de aanpak van het project als in de discussie erover. De wil om iets
met de IJ-oevers te doen is echter gebleven. Dat is het geval bij zowel de
burgers van deze stad als bij de leden van de Raad. Het IJ-oeverproject gaat
door en maakt een goede kans. Amsterdam moet de aansluiting hervinden op
het IJ en de leeggelopen IJ-oevers moeten weer in rechtstreekse verbinding
komen met de binnenstad. Open en levendige IJ-oevers kunnen zorgen voor een
opwaardering en versterking van de binnenstadfuncties: bedrijvigheid,
levendigheid en recreatieve aantrekkingskracht. De Amsterdammers willen naar
het IJ. Het moet gaan bruisen aan het IJ en dat moet bruisen op z'n
Amsterdams zijn. Amsterdam heeft geen overal verkrijgbaar waterfront,
Amsterdam is uniek in de wereld; alleen Amsterdam heeft een IJ met IJ-
oevers. Het zou Amsterdam tot eer strekken om die dan ook maar bij hun eigen
naam te blijven noemen.
De nieuwe nota van uitgangspunten onderstreept nadrukkelijk wat het vorig
jaar al als basis was gelegd: het landhoofdenmodel, de openbaar-
vervoerstructuur, het maximaal aantal vierkante meters kantoorruimte per
gebouw, de breedte en hoogte van torens; deze uitgangspunten moeten wij
vaststellen. Volgens D66 is een onmiddellijke aanpak van de aanleg van de
oost-westlijn geboden. De combi-variant is een grote verbetering van de
vervoerswaarde door een snelle verbinding van west naar ook zuidoost om
daarmee de railring te kunnen sluiten. Dat wil zeggen dat de oost-westlijn
niet los kan worden gezien van de totale aanleg van de ring, niet in de tijd
en niet in de procedure. Die verbinding is des te meer van belang, wanneer
door de onzekerheid van de termijn waarin aan de ontwikkeling van Nieuw-Oost
kan worden begonnen, de vervoerswaarde van uitsluitend een oost-westlijn
zonder die aansluiting te laag zou worden.
Met betrekking tot het trac op het Barentszplein wil ik erop wijzen,
dat
mijn fractie er altijd voorstandster van is geweest, de vraag van het al dan
niet nu slopen van een deel van het blok Barentszplein/Westerdoksdijk te
beantwoorden, nadat een uitspraak over het trac van de oost-westlijn is
gedaan. In het kader van de nota van uitgangspunten was die beslissing te
verwachten. De commissie van advies en bijstand heeft al vele malen gepoogd,
te worden overtuigd door een eenduidige en noodzakelijke keuze. Mijn fractie
is bereid, die keuze te maken, maar zij is ook bereid, die keuze uit te
stellen als dat nog kan. Ik vraag daarom de wethouder voor de IJ-oevers en
de wethouder voor Verkeer, hoe urgent nu de vaststelling van het trac
Barentszplein is.
De fractie van D66 is er voorstandster van, dat er een ondergronds
busstation voor het Centraal Station wordt aangelegd. Daarbij moet echter
eerst worden vastgesteld, hoeveel buslijnen noodzakelijkerwijs naar het
Centraal Station moeten gaan. Wij ondersteunen het uitgangspunt, dat
buslijnen in principe moeten doorlopen tot de railringlijn; alleen de bussen
die uit het noorden - totdat de noord-zuidlijn daar is - en uit het
noordoosten komen vinden hun aansluitpunt op die ringlijn bij het Centraal
Station. Buslijnen die uit het noordwesten, het westen, het zuiden en oosten
komen vinden elders hun aansluitpunten op de ring. In het busstation moet
rekening worden gehouden met in- en uitstapmogelijkheden voor
toeristenbussen en groepen; de bussen moeten daar ook kunnen parkeren.
Tijdens de bouw moet voldoende aanlegruimte beschikbaar blijven voor
rondvaartboten; men moet echter redelijkerwijs genoegen kunnen nemen met
ligplaatsruimte die verder van het station is gelegen.
Ik kom nu aan de kneep en de knip. Mijn fractie houdt vast aan de kneep,
dat wil zeggen de versmalling van de rijweg achter het Centraal Station. Ook
tijdens de bouw aan de IJ-oevers moet worden aangenomen, dat verkeer alleen
naar de plaats van bestemming gaat; bij de IJ-oevers en de IJ-boulevard
behoeft dat nooit te betekenen, dat men het Centraal Station moet passeren.
Men kan immers vanuit het oosten en het westen overal voldoende bij komen.
De weg moet in de bouwfase geen uitnodiging zijn voor onnodig doorgaand
verkeer. Indien echter de bevolking van Amsterdam als gevolg van het
referendum de Raad zou verzoeken, de binnenstad autoarm te maken - scenario2
- moet naar de mening van mijn fractie bij de afweging van de
functie van de radialen naar de binnenstad en het eventueel onmogelijk maken
van het doorgaand verkeer, ook de IJ-boulevard worden betrokken. De
mogelijkheid dat deze afweging dan leidt tot een knip, een onderbreking, in
plaats van een kneep moet daarom niet bij voorbaat worden uitgesloten. Ik
dien een voorstel ter zake in.
De fractie van D66 vindt de uitgangspunten voor voorzieningen ten
behoeve van het fietsverkeer in de nota van uitgangspunten sterk. Er moet,
zoals door de ENFB bepleit, een mobiliteitsonderzoek-fiets worden gedaan dat
nagaat wat het noodzakelijke voorzieningenpeil moet zijn bij een
gelijkblijvend aandeel van het fietsverkeer aan de IJ-oevers aan dat wat het
nu in de binnenstad is; dat is nu 30%. Er moet een scenario worden
uitgewerkt dat rekening houdt met meer fietsverkeer dan nu in de nota is
voorzien, zowel met betrekking tot het stelsel en de omvang van de
fietspaden als wat betreft de stallingsruimte. Het komt ons voor, dat er
achter het Centraal Station ook behoefte zal zijn aan een al dan niet
bewaakte en betaalde fietsparkeergarage; ik dien een voorstel ter zake in.
Het volgende punt betreft het programma en de beschrijving per
deelgebied. Ik wil wel een kanttekening plaatsen bij de minimale functies,
dat wil zeggen de verdeling van de woonruimte, de commercile functies en
de
publieke functies. Daarvan wordt op blz. 1697 onder 2 een indicatie gegeven.
Nu van tween een: of men praat over het gehele gebied en dan heeft men
het over 35% woningen en 15% publieke functies, of men praat alleen over het
grote middendeel, maar dan moet men ook eerlijk zeggen dat men het nog maar
heeft over slechts 22% voor woningen naast 15% voor publieke functies. Wie
35% en 15% in een adem noemt, alsof zij met elkaar in verhouding staan,
probeert de zaak mooier voor te stellen dan zij is. Hier is een erratum
vereist.
Wat betreft het centrale deel en de vergaderfuncties is mijn fractie van
mening, dat de suggesties van de supervisor om extra veel conferentie- en
vergaderfunctie in het centrale deel van het project te concentreren, moeten
worden gevolgd. Als er ergens een gunstige plek is voor zoiets dan is dat
wel het meest bereikbare punt van Nederland, namelijk het Centraal Station
van Amsterdam. Amersfoort heeft het voordeel van een spoorwegknooppunt voor
een vergadercentrum reeds lang onderkend. Amsterdam kan op dit punt veel
sterker naar voren komen, ook internationaal, maar dan moeten wij daarop nu
wel anticiperen. Wij achten het in de nota van uitgangspunten aangegeven
deel op het Stationseiland dat daarvoor wordt gereserveerd, te klein.
Teneinde dat aandeel te kunnen vergroten dien ik hierbij een voorstel in met
als strekking, ook het PTT-eiland en het westelijk Stationseiland bij de
overwegingen te betrekken.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ten koste van welke andere functie zal het
realiseren van die vergaderruimten dan moeten gaan?)
Op het Stationseiland is voor de publieke functies en de commercile
functies 40.000 mý beschikbaar; daarvan wordt nu 10.000 mý
gereserveerd voor
vergader- en conferentieruimte, 20.000 mý voor overige commercile
functies
en 10.000 mý voor publieke functies. In de commercile functies zit
naar mijn mening ruimte om daarvoor een specifieke bestemming te vinden.
Wat betreft de milieu-aspecten wil ik erop wijzen, dat bij de behandeling
in de commissie van advies en bijstand de breedte van de IJ-boulevard, het
vaststellen van de parkeernorm en de gevolgen voor het milieu steeds
nadrukkelijk aan de orde zijn geweest. Ook voor bouwterreinen, waar het
risico van onverwacht grote vervuiling van de eventueel af te voeren grond
altijd aanwezig is, is het zaak, een goed regime ten aanzien van de milieu-
aspecten aan te houden. Mijn fractie is van mening, dat een
milieudeskundige, zoals aangegeven in de nota van uitgangspunten, bij de
plannen moet worden betrokken. Hij moet daarbij wel vanaf de eerste fase
adviseren en invloed kunnen uitoefenen. Ik stel de Raad voor, bij het maken
van plannen en deelplannen de verplichting in te bouwen, dat vanaf de eerste
fase een advies van de milieudeskundige moet worden gevraagd.
Ik kom dan aan de kwaliteitsbewaking. Het vorengaande brengt mij op een
vergelijkbaar punt. In de uitgangspunten behoort te worden aangegeven, hoe
de gemeente met de kwaliteitsbewaking wil omgaan. Een speciaal voor de IJ-
oevers ingesteld welstandsregime kan zowel het belang van de ontwikkelaars -
vroegtijdig overleg voorkomt verrassingen - als het openbaar belang dienen.
Tijdige advisering over ontwerpen voorkomt de druk van schadedreigingen bij
het kritiseren van uitgewerkte plannen. Het College stelt in de voordracht
over de publiek-private samenwerking voor, dat wij het College opdragen, de
gemeentelijke taken te regelen. Volgens mijn fractie hoort dit punt daar ook
bij. Hoe het regime dan ook zal worden georganiseerd, er dient vanaf de
eerste fase een verplichte raadpleging van de welstandsinstantie te komen
voordat men verder gaat. Voor ons is daarbij uitgangspunt, dat voor de
uiteindelijke vergunningen de instemming van de welstandsinstantie vereist
is. De vraag rijst hierbij, of niet tevens een regeling moet worden
getroffen ten aanzien van de keuze van de ontwerpers van een deelgebied.
Waar blijft overigens de eerste prijsvraag?
Voor de fractie van D66 is het uitgangspunt, dat voor de thans voorziene
onrendabele tekorten van het IJ-oeverproject geen beroep zal worden gedaan
op de algemene middelen. Zij onderschrijft derhalve geheel hetgeen daarover
door het College is gesteld. Onze discussie gaat nu over wat wij willen en
wij willen voor de IJ-oevers het maximum. Er zit voor de gemeenschap ook een
maximale winst in, namelijk een aantrekkelijke werk- en verblijfsruimte die
aan de open rand van de binnenstad wordt toegevoegd. De binnenstad wordt er
groter en ruimer door en de burgers van deze stad winnen daarbij. Zij doen
dat niet wanneer de gemeenschap ter wille van de ene kant van de binnenstad
andere kanten relatief moet gaan achterstellen.
Over maatschappelijke baten en maatschappelijk overleg wil ik het
volgende zeggen. De IJ-oevers gaan zichzelf verkopen door hun toekomstige
aantrekkelijkheid. Voor het echter zover is moeten er plannen worden
verkocht, moeten publieke belangen worden behartigd en moeten publieke baten
worden gewaarborgd. In de procedure tot nu toe is daarin een constructieve
rol gespeeld door de vertegenwoordigers van allerlei groeperingen in deze
stad in de vorm van het maatschappelijk overleg. Het publieke bestuur is in
zijn handelen verplicht dat overleg te organiseren, want wij
vertegenwoordigen uiteindelijk die burgers. De toekomstige uitvoerders van
de plannen hebben er ook belang bij, van dezelfde derde partners instemming
en bijval te winnen. Zij zullen naar onze mening dan ook tenminste uit
welbegrepen eigenbelang dat maatschappelijk overleg gaan raadplegen, ernaar
luisteren en zorgdragen voor de door hen evenals door ons gewenste
maatschappelijke baten. De vertegenwoordigers van de gemeente behoren bij
het opstellen van het ondernemingsplan dan ook dit aspect te betrekken.
Ik kom nu op de voordracht inzake de pps. Bij het vaststellen van de nota
van uitgangspunten gaat het erom, helder te formuleren wat men minimaal wil.
Met dit plan in de hand - eerst een visie, dan een plan - gaan wij op zoek
naar realisatie. Daarvoor hebben wij ook anderen nodig. D66 heeft er van het
begin af aan op gewezen, dat de gemeente Amsterdam in principe natuurlijk de
IJ-oevers ook langs traditionele weg had kunnen ontwikkelen: bestemmen,
inrichten van de infrastructuur en openbare ruimte, uitgifte van stukken
grond aan gegadigden, al dan niet onder voorwaarden. Wanneer wij de
investeringen die daarvoor nodig zijn op ons nemen en het risico van
achterblijvende uitgifte willen dragen, kan dat. Wij hebben dat met snel
succes gedaan in Zuidoost en met gefaseerd succes in het westelijk
havengebied. D66 heeft echter ook altijd erkend, dat er twee argumenten zijn
om het project samen met private partners ter hand te nemen: de in te
brengen zeer grote deskundigheid en ervaring van partners en het verkleinen
van het risico; het laatste natuurlijk in ruil voor het delen van de winst.
Voor zijn private belangen als exploitant van grond kan Amsterdam
waarschijnlijk het beste opkomen in een samenwerking met private partners,
als Amsterdam voor de publieke belangen maar zelf blijft zorgen en die
belangen uitdrukkelijk vrijhoudt van de samenwerking met private partners.
Vermenging van die twee elementen, private en publieke, zal tot gevolg
kunnen hebben, dat zij achter de coulissen van een ontwikkelingsmaatschappij
Amsterdamse IJ-oevers elkaar eerder zouden verzwakken dan versterken. Het is
dus zaak om voordat er realiseringscontracten worden gesloten te kijken, hoe
die beide belangen het best kunnen worden behartigd en welke bepalingen een
ontwikkelingscontract dus zou moeten bevatten.
Hiermee kom ik op de studieovereenkomst, het convenant. Om alle genoemde
redenen te zamen is het volgens ons goed, samenwerking met Nationale
Nederlanden en NMB/Postbank aan te gaan, zoals voorgesteld, omdat die
samenwerking tot stand moet brengen wat onze private belangen nodig hebben:
een uitvoeringsplan. Bij de afweging van de vraag of wij in het voorgestelde
convenant niet meer dan die private belangen inbrachten, bij voorbeeld ook
zeggenschap of schaderisico's, die de vrijheid van de gemeente in de
toekomst om de eigen gemeentelijke taken te kunnen vervullen zouden
beperken, hebben alle betrokkenen - het College, de commissie van advies en
bijstand en adviseurs - lang stilgestaan en daaraan veel aandacht besteed.
Twijfel over de bedoeling van allen hebben wij nooit gehad. Wij waren allen
op hetzelfde uit. Twijfel over de doeltreffendheid van de voorstellen om die
bedoeling ook zeker te stellen is er, soms sterker, soms zwakker, wel
geweest, tot het laatste moment. De samenhang van artikelen die om overleg
vragen, andere gebieden dan het projectgebied bij afspraken betrekken, de
gemeente een algemene verplichting opleggen, partijen aansprakelijk stellen
bij in gebreke blijven, moet in elk geval met betrekking tot de publieke
verantwoordelijkheid en de zeggenschap over de rest van de stad van het
gemeentebestuur worden afgedekt tot een gemaximeerd risico. De vraag,
hoeveel risico er uiteindelijk is, tot en vanaf wanneer, en of wij dat
willen dragen, moet expliciet worden gemaakt. De nieuwe voordracht van het
College schept de mogelijkheid, aan deze eisen te voldoen.
Voor het regelen van de publieke belangen van de stad gaan wij het
komend jaar zelf aan het werk. Er moet een bestemmingsplan worden gemaakt
en er wordt een plan uitgewerkt voor de organisatie van de gemeentelijke
taken. Daarin regelen wij het welstandsregime, de inspraakmogelijkheden, het
systeem van verstrekking van vergunningen en de voorwaarden waaronder dat
moet gebeuren. Om die organisatie een juridische verankering te geven, moet
zoveel mogelijk daarvan worden ingebracht in de voorwaarden die wij
vastleggen in het op te stellen bestemmingsplan. Voor dat bestemmingsplan
kiezen wij voor de vorm van het z.g. globale bestemmingsplan, met een
beschrijving in hoofdlijnen. Dit bestemmingsplan moet zijn vastgesteld
voordat het ondernemingsplan kan worden aanvaard. De volgorde waarin zij
worden vastgesteld is immers bepalend voor de gezagsverhouding van beide
documenten. Het is daarom, dat dit onafhankelijke keuzemoment is voorzien op
het moment dat wij die beide documenten op tafel hebben; een onafhankelijk
keuzemoment of wij verder kunnen gaan en om ons de gelegenheid te geven,
nog eens te toetsen hoe die verschillende belangen van de gemeente tot
gelding worden gebracht en bewaakt. Nu zeggen wij in de nota van
uitgangspunten wat wij met de IJ-oevers willen en na het studiejaar moeten
wij zeggen of wat wij willen ook zo kan en zal worden gerealiseerd en of wij
dat ook aan de hand van die uitvoeringsplannen nog willen.
Bij de keuze voor een globaal bestemmingsplan bereiken wij twee dingen.
In de eerste plaats zijn wij niet gedwongen, gedetailleerd antwoord te geven
en ons vast te leggen op vragen die ons wellicht pas over tien of vijftien
jaar kunnen worden gesteld. Wij maken daarmee ruimte om niet eerder te
besluiten over zaken dan wanneer erover besloten moet worden. Wij maken er
ruimte mee voor onze partners, in toekomstige situaties een beroep te doen
op toekomstige gemeentebestuurders. In dat opzicht zijn het bedrijfsleven en
de politiek trouwens aan elkaar gewaagd: bij beide weet men over acht jaar
niet, wat men aan eisen en aan cultuur mag verwachten. Gemeentebesturen
veranderen van samenstelling en programma, raden van bestuur, raden van
commissarissen en ondernemingsraden minstens evenveel. Onzorgvuldig
anticiperen, "regeren over ons graf heen", is onmogelijk bij een
globaal
bestemmingsplan. Het tweede voordeel is, dat deze werkwijze erin voorziet,
dat voor nog niet uitgewerkte onderdelen procedureregels worden opgenomen.
Die hebben doorgaans alles te maken met de bewaking van de publieke taak en
belangen van de gemeente. Tegelijkertijd kunnen aan onderdelen van het
globaal bestemmingsplan uitwerkingsverplichtingen worden verbonden. De heer
Van der Laan heeft ook al een plek aangegeven waarvan hij vindt dat die in
ieder geval helemaal moet worden uitgewerkt. Het voordeel daarvan is, dat de
realisering van plannen kan worden gebonden aan voorwaarden van samenhang,
fasering, koppeling, volgorde enz. Zelfs kan, als dat moet, worden voorzien
in een vertraagde uitvoering of een slecht-weer-scenario, maar in elk geval
in volledige uiteindelijke realisering van het gehele gewenste project IJ-
oevers.
Ik wil ten slotte enige voorstellen indienen. Het eerste voorstel vraagt,
rekening te houden met een groter aandeel van het fietsverkeer. Het tweede
voorstel wil op een betere manier de milieudeskundige inschakelen. Het derde
voorstel vraagt, de knip achter het Centraal Station bij een bepaalde
uitslag van het referendum niet bij voorbaat uit te sluiten. Het vierde
voorstel wil meer ruimte plannen voor de conferentie- en vergaderfunctie op
het meest centrale deel van het project, rond het Centraal Station. Ten
Slotte dien ik een voorstel in, medeondertekend door een groot aantal
fracties, om Amsterdammers niet tot in lengte van jaren te laten zoeken naar
een "Emsterdem Wotterfront", maar hen welkom te heten aan de
Amsterdamse IJ- oevers.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
36ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Robbers om de z.g. knip
achter het Centraal Station niet bij voorbaat planologisch uit te sluiten
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 613, blz. 1769).
37ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Robbers om bij de
realisering van de nota van uitgangspunten voor de IJ-oevers uit te gaan van
een aanzienlijk hoger percentage fietsverplaatsingen (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 614, blz. 1770).
38ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Robbers inzake het
reserveren van ruimte voor vergader- en conferentieplaats op het
Stationseiland enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 615, blz. 1771).
39ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Robbers en mevr. De
Jong
inzake het benoemen van een milieu-adviseur voor de IJ-oevers (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 616, blz. 1772).
40ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Robbers, Van der Laan,
Holvast, Hooijmaijers, Molleman en mevr. Witte-Buijserd om aan het
gezamenlijk project de naam Amsterdamse IJ-oever Maatschappij te geven,
welke naam kan worden afgekort tot IJ-MIJ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 617,
blz. 1772).
De voorstellen zijn (worden) voldoende ondersteund en worden terstond in
behandeling genomen.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Het raadslid Saris begon zo'n
zestien maanden geleden een groot betoog over de IJ-oevers met zichzelf de
vraag te stellen: worden de plannen langs het IJ voor Amsterdam een droom of
een nachtmerrie? De heer Saris was toen al best bereid, met het College mee
te dromen. Hij diende een aantal voorstellen in en zag zelfs nogal wat
voorstellen aangenomen, maar het belette hem niet aan het eind van het debat
van mening te zijn, dat "er nog te veel elementen in de plannen zitten die
afdrijven van droom, richting nachtmerrie." Hij liet dan ook namens zijn
fractie aantekenen, tegen te zijn. Hij sloot af met de profetie, dat na de
verkiezingen, in een nieuwe Raad, er vast betere verhoudingen zouden zijn om
concrete voorstellen voor het IJ te beoordelen.
Nu ligt er dan, ruim een jaar later, een nieuwe nota van een nieuw
College en deze gaat vergezeld van een voorstel inzake een
financieringsmaatschappij in een onderzoeksfase. De nieuwe nota is in
vergelijking met de vorige op een flink aantal punten gewijzigd. Die
wijzigingen zijn voor bijna 100% een goede uitvoering van raadsuitspraken,
een prima uitwerking van afspraken, gemaakt tijdens de
collegeonderhandelingen en zij bevatten een behoorlijk gehalte aan wensen
van Groen Links. Uiteraard blijft er ook bij mijn fractie na slechts
n
jaar deelname aan het College nog het nodige te wensen over, maar ach, de
PvdA zit al 100 jaar in het College en ook daar leven nog de nodige wensen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Tijdens de debat van zestien maanden
geleden heeft het toenmalige raadslid Saris er ook de nadruk op
gelegd, dat het nodig was, dat er geen vierbaansweg zou komen,
aangezien het milieu dan ernstiger zou worden aangetast dan nodig was.
Hij heeft letterlijk gezegd: "Er zal moeten worden gekozen voor een
drastische vermindering van het autoverkeer in dit gebied." Heeft u
die wens en die inzet van Groen Links in dit plan teruggevonden?)
U vraagt naar de bekende weg. U weet, dat dat er niet in staat en dat
daarover bij de collegeonderhandelingen het nodige is gezegd. Ik kan u
verder zeggen, dat ik daarop in de loop van mijn betoog nog terugkom. Voor
mijn fractie staat de conclusie voorop, dat zij deze nota met plezier voor
haar rekening wil nemen. Wij onderschrijven de uitgangspunten van het
College. (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dan heeft Groen Links toch wel een
behoorlijke draai gemaakt.)
Ik adviseer u, even te wachten totdat ik aan dat punt toe ben. Dan zal ik
met genoegen de discussie aangaan.
Als globale beoordeling is mijn conclusie: het is een goed verhaal. Het
is goed voor het VINEX-loket; wil men iets waarmaken van de plannen dan
moeten die geschikt zijn om steun te halen bij het rijk. Het is goed als een
startnotitie, als inbreng van de gemeente bij de samenwerking met andere
partners. Het is ook een goed verhaal om het debat in de stad te voeren met
voor- en tegenstanders van het IJ-oeverproject.
De kwaliteit van deze collegevoorstellen zit voor ons onder meer in de
volgende punten. De openbaar vervoer zit er sterker in, op alle fronten;
delen gaan onder de grond. Het belangrijkste is, dat de IJ-oeverrail deel
wordt van een gehele verbetering van het stedelijk railsysteem. Mede
daardoor komen er ook meer ruimte en aandacht voor het publieke domein of de
openbare ruimte. Er is in vergelijking met de vorige keer een aantal
stedebouwkundige risicoplekken opgespoord en daar is iets aan gedaan:
landhoofden wat minder dik, het Oosterdok wat minder vol, op het
Westerdokseiland minder reservering van ruimte voor infrastructuur. Er zit
in de hele nota beduidend meer aandacht voor kwaliteit, ook een
akkoordafspraak. Er staan echter ook nog open einden in met betrekking tot
de wijze waarop die kwaliteit werkelijkheid kan worden en als toetssteen kan
worden gebruikt bij plannen. Ik noem de plint en de sokkel van grote
gebouwen; daarover is nog heel wat verschil van interpretatie mogelijk en op
dat punt zijn nog nadere voorstellen te verwachten. In de nota wordt ruime
aandacht besteed aan wat wordt genoemd de corridors. Dat is naar mijn mening
tekenend voor de aandacht voor de samenhang tussen de nieuwe stadsdelen aan
het IJ en de bestaande stad en de wijken. Een mooi voorbeeld ziet men vanaf
de Prinsengracht. Ik denk, dat voor menigeen nu pas helder wordt, hoe dicht
de IJ-oevers liggen bij de bestaande stad, zoals de Jordaan, als men als
corridor het stukje van de Prinsengracht naar de Kamer van Koophandel ziet;
een kleine afstand, maar een grote barrire. Met een corridor is daaraan
naar mijn mening iets te doen.
In de nota is gekeken naar alle woningbouwlocaties. De Houthavens zijn
beter en minder risicodragend geworden. Op het Westerdok is nu, in
tegenstelling tot de vorige nota, geen categorie uitgesloten; in de vorige
nota was nog afgesproken dat er geen sociale woningbouw zou komen en dat is
er nu gelukkig uit. Aan de zuidkant van het PTT-eiland is niet bij voorbaat
gekozen voor een compromis tussen stedebouwkundige kwaliteit en de menging
van sociale categorien. Wel blijft ook voor mijn fractie de vraag
bestaan,
wat de formulering in de nota betekent, dat de woningbouwlocaties aan het IJ
worden ontwikkeld conform het volkshuisvestingsbeleid. Moet ik dan denken
aan de formule 40-30-30 of moet ik toch een zekere waarde hechten aan de
marktverkenning waarin wordt gesproken over 80%? Op dat punt verwacht ik
nog antwoord van het College.
Er zit een toegevoegde milieuparagraaf in de nota die, zeker als de
voorgestelde milieudeskundige zijn werk goed doet, consequenties kan hebben
op alle niveaus van de planontwikkeling.
De parkeernorm is in het plan nogal verlaagd; ik vermoed dat die ongeveer
is gehalveerd. Dat is pure winst. De parkeernorm voor bezoekers leidt mij
wel tot enige vragen, aangezien die aan de hoge kant is. Ik zal graag
vernemen, waarop die is gebaseerd. Is er een norm gevonden? Vooralsnog vind
ik, dat de verhouding tussen volume aan winkels en horeca en het aantal
parkeerplaatsen wel wat aan de ruime kant is. Een vierbaans-stadsstraat is -
dit aan het adres van de heer R.H.G. van Duijn - een politiek compromis en
geen groen-linkse wens.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het raadslid Saris noemde zestien maanden
geleden die vierbaans-stadsstraat nog een nachtmerrie!)
Bij het aangaan van het politieke compromis, daarna collegeafspraak
geheten, is onder meer vastgelegd, dat de IJ-boulevard diverse functies
heeft. Een van de redenen om ervoor te pleiten was dat een en ander zou
samengaan met compensatie op andere radialen naar de binnenstad. Tot nu toe
is de mate van compensatie - de manier waarop - niet gekoppeld aan de
besluiten die wij zouden nemen over de IJ-boulevard. Mijn fractie vindt het
noodzakelijk, dat die punten in samenhang worden beoordeeld. Ik zal het
College in een in te dienen voorstel uitnodigen, daaraan iets te doen. In de
uitwerking van het stadsdeel De Baarsjes zijn ideen aangedragen inzake
een
"transivarium". Zoals gezegd, is hier sprake van een afspraak die is
gemaakt
bij de collegeonderhandelingen. Als wij het alleen voor het zeggen hadden
gehad, hadden wij iets anders opgeschreven, maar zo is het tot nu toe niet
geregeld.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb de indruk, dat u de zaak toch
behoorlijk zit op te poetsen. Ik ben benieuwd, of wethouder Saris ook
van mening is, dat, als hij het voor het zeggen zou hebben gehad, er
geen vierbaansweg zou komen.)
Ik verzoek u uw opmerkingen over oppoetsen even aan te houden tot ik
mijn commentaar op de nota heb afgemaakt.
Ten aanzien van de verbindingen naar Noord is sprake van verbetering.
Overleg met Noord geeft het perspectief, dat nu wel weer op het
samenhangende niveau van het structuurplan en met een structuurschets beide
kanten in samenhang worden ontwikkeld. Het is goed, dat ook in de nota van
uitgangspunten, wat tegen de CAM-voorstellen in, moedig wordt gepleit voor
het moderniseren van de oeververbindingen naar Noord. Tegelijkertijd hecht
mijn fractie er echter grote waarde aan, dat de IJ-oeverplannen op een
aantal punten leiden tot concrete verbetering van de samenhang tussen de
noord- en zuidkant van de stad. De noord-zuidlijn is daarin van essentieel
belang. Een beter pontverkeer is een tweede aspect. Een belangrijke
aanvulling zou kunnen zijn gelegen in een vaste oeververbinding, met name
voor het langzame verkeer, op een plek die niet dezelfde bezwaren heeft als
die bij eerdere voorstellen. Die plek is ergens in de buurt van het Java-
eiland en landt aan de zuidkant aan bij de kop van de Oostelijke
Handelskade. Mede namens enige andere fracties dien ik een voorstel ter zake
in.
Wat in paragraaf 5 wordt gezegd over sociaal-functionele vernieuwing is
een heel sympathieke tekst, maar de uitgangspunten waarover een besluit
wordt gevraagd hebben toch onvoldoende substantie. De echte beslissingen
kunnen weliswaar nog niet worden genomen - dat kan pas dichter bij de
uitvoeringsfase - maar zelfs een inspanningsverplichting wordt nauwelijks
uitgewerkt en ingevuld. Ik herinner aan een uitspraak van de Raad in de
vorige raadsperiode. Er kan toch wel iets worden gezegd en er kan toch wel
worden gewerkt aan een strategie, samen met het RBA, om aan te geven hoe
vraag en aanbod goed op elkaar kunnen worden afgesteld? Men zou toch moeten
kunnen aanhaken op afspraken die op centraal niveau zijn gemaakt tussen
werkgevers en werknemers om iets in de orde van 60.000 arbeidsplaatsen de
creren en te reserveren voor voorkeursgroepen op de arbeidsmarkt. Om op
dat punt het College van dienst te zijn zal ik een voorstel ter zake
indienen.
Met betrekking tot het Barentszplein sluit ik mij in essentie aan bij de
twee voorgaande sprekers. Ik herhaal ons standpunt dat, als de
onvermijdelijkheid is aangetoond dat voor een sneltram deze woningen moeten
wijken, wij daartegen ja zullen moeten zeggen. Hoe dichtbij die
onvermijdelijkheid soms ook mag lijken, tot op dit moment is onvoldoende
aangetoond, dat, als men ervan uitgaat dat de graansilo moet blijven staan
en de sneltram er langs moet, per se woningen tegen de vlakte moeten. Er is,
voordat de bijl kan vallen dan wel de dreiging kan worden weggenomen,
aanvullende informatie nodig, bij voorbeeld door voor een deel de ruimte te
zoeken onder de graansilo.
(De heer VAN DER LAAN: U sluit zich aan bij de twee voorgaande
sprekers en ik wil graag aandringen op nog meer duidelijkheid. Ik was
een van die sprekers en ik heb gezegd dat, als het komt tot een keuze
tussen de graansilo en woningen, voor de PvdA nog niet is uitgemaakt,
dat die keuze zal gaan in de richting van de graansilo. Als u zich bij
mij aansluit, wil ik graag weten, of u dit wilt openhouden dan wel,
als het technisch onvermijdelijk wordt een van de twee te slopen, u
alvast de keuze maakt.)
Er zit tussen u en mij een verschil in vertrekpunt. Op dit moment wil
mijn fractie, als het enigszins kan - tot op zekere hoogte koste wat het
kost - de woningen handhaven, maar het bakstenen gedeelte van de graansilo
boven de grond moet blijven staan. De meerkosten van het trac om de
woningen heen moeten proportioneel zijn en het mag niet leiden tot een
aantasting van het trac en van het station. Dit betekent, dat voor ons
niet
als vertrekpunt geldt dat de woningen altijd moeten blijven staan en dat
desnoods de silo zal moeten wijken.
(De heer VAN DER LAAN: Ik zeg ook niet dat der woningen er naar onze
mening altijd moeten blijven staan. Mijn vraag is, of u, als de vraag
zich voordoet, de keuze openhoudt dan wel nu alvast prioriteit aan de
silo geeft.)
Ik heb erop gewezen wat tot nu toe het uitgangspunt van mijn fractie is.
Ik wil echter wel weten, wat precies de marges zijn voordat het
uiteindelijke voorstel van het College er komt. Wij hebben gezien, dat het
kan gaan om kwesties van enkele meters. Waarom zouden wij bij voorbaat
zeggen, dat het tijdelijk even wegtillen van een puntje van de graansilo
verboden zou zijn als men daarmee precies de oplossing vindt die het
mogelijk maakt, de woningen te laten staan? Dat is geen afgerond standpunt,
maar een naar mijn mening wel heel heldere benadering. Mijn fractie vindt,
dat er situaties zijn, waarin men moet pleiten voor een drastische
uitbreiding van het openbaar-vervoersnetwerk. Het uitgangspunt is, dat
minimaal wordt gesloopt. Soms zal mijn fractie moeten kiezen voor de optie,
dat een aantal woningen plaats moet maken. Dat is niet een nieuw standpunt;
wij hebben dat altijd gezegd. Om het verantwoord te kunnen doen moet er
echter wel een verhaal zijn dat de onvermijdelijkheid aantoont. Anders is er
geen verdedigbaar besluit te nemen.
(De heer ROBBERS: Wij besluiten niet over de huizen, maar over het
trac. Dat is het punt.)
Ik heb in het vorengaande enige concrete punten genoemd op basis waarvan
wij dit een goede nota vinden. Op een aantal onderdelen zijn wij bereid,
iets aan de nota toe te voegen. Wellicht kan voortschrijdend inzicht in het
College zo nog tot een fantastisch verhaal leiden. Hoe mooi de nota echter
ook mag worden en hoeveel veren wij nog op de hoed van het College willen
steken, ook een pond veren vliegt pas als er een vogel in zit.
Ik kom hiermee op het punt van de uitvoerbaarheid van de nota, ook die
inzake de financieringsmaatschappij. Het College stelt voor, de plannen van
de grond te krijgen door onder meer een financieringsmaatschappij op te
richten die een onderzoek moet instellen dat leidt tot een ondernemingsplan.
Een belangrijk onderdeel is, dat daarbij wordt beproefd hoe groot de
opnamecapaciteit van de markt is voor dit soort fantastische plannen en
waarbij wij afspreken, de bonnetjes van de onkosten fifty-fifty voor onze
rekening te nemen. Wij spreken de intentie uit, ook na de onderzoeksfase het
nodige samen te gaan doen, maar ieder voor zich houdt de volledige vrijheid,
na deze fase een andere route te kiezen. Mijn fractie vindt dit in essentie
een goed en duidelijk voorstel. Zij wil al sinds jaar en dag gebruik maken
van mogelijkheden tot samenwerking met private partners (pps). Het is een
oude Amsterdamse traditie, waarmee in de stad heel veel moois tot stand is
gekomen. Wij zouden geen goede reden weten, waarom het exclusief een
overheidstaak zou moeten zijn om oude haventerreinen en bedrijfsgebieden tot
ontwikkeling te brengen. De financieringsmaatschappij is een vorm die heel
goed mogelijk is en heel aantrekkelijke kanten heeft. Het kan zijn, dat dit
uiteindelijk ook voor de volgende fase de beste vorm is, maar die is niet
bij voorbaat alleenzaligmakend. Dat vonden wij destijds en dat vinden wij nu
nog. Er is in de afgelopen weken gesuggereerd, dat in mijn fractie de mening
is geuit, dat de financieringsmaatschappij eigenlijk niet zou moeten
doorgaan. Dat is niet het geval. Wij steunen het onderzoek inzake die
maatschappij en gaan dit met hoge verwachtingen in, maar wij constateren
daarbij, dat nu geen wissel moet worden getrokken die verplicht tot het
volgen van dat spoor tot het einde toe.
Bij het verder uitwerken van de voorstellen van het College inzake
contracten en uitgangspunten telt voor mijn fractie a priori geen enkele
vorm van vijanddenken tegenover private partners. In alle nuchterheid
constateren wij echter, dat naast alle samenwerkingsafspraken in de
uitwerking op veel punten belangentegenstellingen zullen blijken te bestaan.
Het zal blijken, dat wij met een tegenpartij aan tafel zitten die in staat
is, op een heel creatieve manier haar belangen te verdedigen. Het komt er
dus op aan, dat de gemeente voldoende is uitgerust om op niveau tegenspel te
kunnen leveren. Of dit tegenspel en de garantie tegen risico's voldoende in
de huidige voorstellen zijn verwerkt is een vraag waarover ik nu nog geen
eindoordeel heb.
Op een aantal punten zijn ons nog toezeggingen gedaan. Het
bestemmingsplan zal globaal zijn waar dat kan en gedetailleerd waar dat
moet. Daarover is een afspraak gemaakt en er zullen nadere voorstellen over
komen. Mijn fractie wil ervoor waarschuwen, dat het parallel gaan van het
werken aan een ondernemingsplan en een bestemmingsplan niet een proces mag
worden van een te grote osmose van beide; afstemming is akkoord, maar het
bestemmingsplan zal een heel eigen produkt moeten blijven, met zijn eigen
afwegingen in de stad. De Raad zal daarover zelf moeten beslissen.
Ten aanzien van de ambtelijke organisatie stelt het College voor, nog
voor september met een aanvullend voorstel te zullen komen. Het voorstel-
Saris ter zake zal dan hopelijk alsnog worden uitgevoerd. Hoeveel lof wij
ook hebben voor de produktiecapaciteit van de medewerkers in de afgelopen
periode - die is er bij ons - het wordt hoog tijd dat de discussie over
projectgroepen en de relatie met de federatie binnenkort tot afronding komt
in heldere afspraken. Het uitgaan van wat de heer Van der Laan noemt het
geven en nemen en wat ik aanduidt als de belangentegenstelling binnen de
pps-constructie verplicht vooral, ervoor te zorgen dat de contracten die wij
aangaan tot de slimste van de wereld behoren. Of dat zo is kan ik op dit
moment nog niet definitief beoordelen. Het College heeft gisteren nog een
nieuwe voordracht opgesteld naar aanleiding van recente aanvullende
juridische adviezen. Ik heb behoefte aan een toelichting op de vraag, waarom
op dit moment, terwijl toch gemeentelijke juristen en externe deskundigheid
steeds bij het project betrokken zijn geweest, op de valreep alsnog een
aantal zaken aan een andere jurist moest worden voorgelegd. Dat is in de
commissievergadering gestimuleerd door met name de PvdA. Om een en ander te
kunnen beoordelen, gaat het voor mij om de vraag of het in de voordracht van
het College gaat om de herformulering van een aantal dingen en om het beter
gieten van zaken in formuleringen waarover overeenstemming bestaat tussen de
gemeente en private partners. Gaat het om een uitwerking van de vastlegging
of om het opnieuw ter discussie stellen van een aantal overeengekomen
afspraken? Bij de uiteindelijke beoordeling zal het ook voor mijn fractie er
in de eerste plaats om gaan te bekijken, of schadeclaims in de eerste fase
hermetisch zijn dichtgetimmerd en of het alleen gaat om ontwikkelingskosten
in de onderzoeksfase. In de tweede plaats zal de inspanningsverplichting van
de gemeente haar grenzen moeten hebben en binnen de driehoek van
stadsdeelraad, provincie en private partners goed moeten zijn geformuleerd,
zodat een en ander niet leidt tot onverwachte aanvullende verplichtingen.
Ten slotte - wellicht het belangrijkste voor mij - zal de scheiding tussen
de ontwikkelingsfase en de realiseringsfase kraakhelder moeten zijn
aangegeven.
Ten aanzien van de vraag of het artikel over de invloed van de
financieringsmaatschappij op aangrenzende gebieden te veel ruimte zal laten
aan private partners merk ik op, dat de huidige tekst heel dicht komt bij
een evenwicht tussen enerzijds zelf willen blijven beslissen en anderzijds
verwachtingen bij private partners te willen wekken om in het ruimtelijke
beleid zaken op elkaar af te stemmen. Ik wacht echter wat dit betreft graag
het antwoord op vragen van de heer Van der Laan af.
Ik wil nog een opmerking maken aan het adres van degenen die Groen Links
de laatste tijd typeren als "asfaltgroen, onder leiding van een wethouder
in spijkerbroek, in feite bezig met een gecamoufleerde aanval op het
milieu". Los van deze wat plagerige formulering van de heer R.H.G. van
Duijn, zit er natuurlijk een heel rele discussie achter.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat dacht ik ook!)
Ik moet zeggen, dat wij met grote nieuwsgierigheid uitzien naar de
bijdrage van de heer Van Duijn in eerste termijn. Ik hoop, dat het niet,
zoals vorig jaar, slechts gaat om het tellen van het aantal bomen nu en
straks, maar dat hij een oordeel zal geven over het hart van de nota. De
nota kiest voor het concentreren van activiteiten op een knooppunt van
openbaar vervoer, een concentratie van functies die zich anders verder
uitzaait over de polder, al of niet aan het einde van oude of nieuwe
asfaltlinten. Dat zou nogal wat gevolgen hebben voor de mobiliteit en dus
voor het milieu. Wij vinden dat, zeker gezien de milieuparagraaf in deze
nota, dit een aanzet is tot een stedelijk locatiebeleid dat aardig aansluit
bij wensen uit de milieubeweging. Wij weten ons daarin gesteund door veel
opmerkingen van de adviescommissie voor het milieu in Amsterdam.
Ten slotte kom ik op het punt van onze zeggenschap in de
financieringsmaatschappij, een punt waarover al het nodige is
gediscussieerd. Met andere fracties is mijn fractie van mening, dat er veel
voor pleit, de gemeentelijke zeggenschap op 50% te stellen, zeker in de fase
die nu voor ons ligt. Wij zeggen dan ook ja tegen het voorstel van het
College, tot en met het einde van de onderzoeksfase vast te houden aan die
50%. Daarmee wordt de ruimte gecreerd om ons nog nader te beraden over de
vraag of ook straks in de uitvoeringsfase die 50% uitgangspunt moet blijven.
Ook dan zal er zeer veel voor pleiten, vast te houden aan dit percentage,
zeker als er een financieringsmaatschappij komt die nogal wat exclusieve
rechten krijgt en waarmee de gemeente nogal wat inspanningsverplichtingen
afspreekt. Mijn fractie vindt echter ook, dat men in deze fase bij zo'n
vraagstelling alle ramen moet openzetten. Een pleidooi voor 50% invloed -
macht - in de financieringsmaatschappij moet niet voortkomen uit twijfel aan
het vermogen en de bereidheid van de Raad om volledig vast te houden aan de
eigen publieke taken. De Raad dient een hoofdrol te spelen in de beoordeling
van wat kan en wat niet kan. Bij de uiteindelijke keuze zal een rol moeten
spelen, binnen welke verhoudingen in de financieringsmaatschappij een meer
of minder grote druk op de Gemeenteraad komt te liggen. Hetgeen is geboren
in de financieringsmaatschappij zal hier in volle vrijheid moeten kunnen
worden besproken.
Groen Links heeft er in de afgelopen periode niet voor gepleit, voor de
volgende fase te kiezen voor 20%. Die nuancering wil ik aanbrengen, want die
blijkt zoek te raken in de discussie die wij - gelukkig - hebben gevoerd.
(De heer VAN DER LAAN: Om onze positie nog iets te verduidelijken:
wij zeggen ook niet dat in de realiseringsfase per se 50% moet worden
behouden. Afhankelijk van de inventarisatie van andere mogelijkheden
en problemen en de daaruit resulterende afspraken met beleggers zeggen
wij: laat maar gaan, wij kunnen wel zakken. Niet eerder!)
Daarover zijn wij het eens. Dat geldt voor de meeste punten in deze
discussie en dat is wellicht een van de meest vrolijk makende kanten van
hetgeen dit jaar is gebeurd. Aan de ene kant is het draagvlak in de Raad -
ik noem ons eigen standpunt - verbreed en tegelijkertijd is het debat tussen
de fracties niet in scherpte achteruitgegaan. De verschillen zijn alleen
maar duidelijker geworden. De wijze waarop wij vandaag en gisteren hebben
gesproken is een verademing. Dat is wel eens anders geweest. Nu hebben twee
andere partijen het woord te voeren ter verdediging en ter beantwoording van
punten die de Raad van belang vindt. Dat geeft ruimte. Niet alleen de inhoud
is goed, maar de verhoudingen zijn zodanig veranderd, dat de essentile
afwijzing van vorig jaar is verdwenen en wij meewerken aan de uitvoering van
dit plan aan het IJ.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
41ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Holvast om in overleg
met
de private partners onderzoek te doen naar de verdere mogelijkheden voor een
substantile vermindering van parkeercapaciteit voor bezoekers in het IJ-
oeverproject (Gemeenteblad afd. 1, nr. 618, blz. 1773).
42ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Holvast, Robbers en
Van
der Laan inzake de vaste fiets/voetgangersverbinding tussen de noord- en de
zuidoever van het IJ (Gemeenteblad afd. 1, nr. 619, blz. 1774).
43ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Holvast en Hulsman,
luidende als volgt: "De Raad,
Gehoord de discussie over de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers
(Gemeenteblad 1991, afd. 1, nr. 592, blz. 1685); Overwegende:
dat zijn Vergadering bij de behandeling van de Nota van Uitgangspunten
voor de IJ-oevers op 10 januari 1990 heeft uitgesproken dat de gezamenlijke
partners een inspanningsverplichting op zich nemen ten aanzien van het
verminderen van de langdurige werkloosheid;
dat in het voorstel voor de oprichting van een financieringsmaatschappij
wordt onderkend, dat de werkgelegenheidseffecten zichtbaar gemaakt dienen te
worden, Spreekt uit te verwachten dat:
- alternatieve bestemmingen op grond van werkgelegenheidseffecten worden
afgewogen; - het ondernemingsplan zal aangeven welke mogelijkheden de
financieringsmaatschappij heeft om op de IJ-oevers werkgelegenheid te
scheppen voor voorkeursgroepen;
- aan de hand van het ondernemingsplan prognoses worden gegeven over de
opleidingsbehoeften;
Nodigt het College van Burgemeester en Wethouders uit:
- met werkgevers en werknemers uit sectoren betrokken bij het
IJ-oeverproject onder regie van het Regionaal Bestuur voor de
Arbeidsvoorziening te komen tot gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten
en arbeidspools, gericht op de doelgroepen van het gemeentelijk
werkgelegenheidsbeleid;
- in overleg met de aangrenzende stadsdelen een plan te ontwikkelen voor
sociale vernieuwing in de aangrenzende wijken in relatie tot de
IJ-oeverplannen en dit plan synchroon met het ondernemingsplan te
ontwikkelen en in besluitvorming te brengen in zijn Vergadering."
44ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Holvast inzake de
capaciteit van de IJ-boulevard en de andere toegangswegen naar de binnenstad
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 621, blz. 1776).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Het is eindelijk menens
met de IJ-oevers. De IJ-oevers vormen een heel ingewikkeld en veelzijdig
project. Vandaar ook dat de Gemeenteraad het nodig vond, de eerste nota ter
zake te verbeteren en te verfijnen. Terwijl de VVD de vorige nota nog
slechts een nota van vertrekpunten noemde, kan de huidige nota wel gelden
als een nota van uitgangspunten; een wensenlijst van hoe de IJ-oever eruit
zou kunnen zien. Voor de IJ-MIJ - als dat de naam gaat worden - moet de
huidige nota een goed vertrekpunt vormen om de studiefase te kunnen starten.
Voor het zover is zijn er echter volgens mijn fractie nog wel nadere
verfijningen nodig om voldoende financile zekerheid te hebben en
bovendien
ontbreekt er nog het nodige aan een echte invulling van de ruimtelijke en
stedebouwkundige wensen in de nota. Dat zijn de eisen die de VVD nader
stelt; daarover echter straks meer.
Het gaat dus niet om een puur onroerend-goedproject; het moet een
meerwaarde hebben. De inrichting en invulling van de IJ-oevers moeten
zodanig worden dat wij later kunnen zeggen, dat er zonder de IJ-oevers in
ons land iets niet was gerealiseerd of verkregen. Het project behoort een
aanvulling te zijn op al datgene wat Amsterdam op dit moment reeds te bieden
heeft. De manier waarop ernaar wordt gestreefd, de omliggende wijken te
laten meeprofiteren van de realisering van het IJ-oeverproject mag uniek
worden genoemd. Ambitieuze sociale en culturele verwachtingen worden
gekoppeld aan het project, zoals werkgelegenheid, musea en herprofilering
van oude wijken.
Wij moeten dus van de IJ-oevers iets heel bijzonders maken, wil het een
echte toplocatie worden.
Om het zojuist beschreven karakter van de IJ-oevers te kunnen
verwezenlijken is kwaliteit nodig. Dat wil niet zeggen, dat het noemen van
het begrip kwaliteit alleen, zoals het nu is verwoord in de nota, voldoende
is. Kwaliteit op zichzelf is een dood begrip. Kwaliteit impliceert volgens
ons vooral onderscheidingsvermogen. Het streven naar kwaliteit is het
streven naar voortreffelijkheid: telkens een graadje hoger. Normeer en
reglementeer of definieer het niet, want dan is het pas echt dood.
Verduidelijk en verlevendig echter het begrip kwaliteit door middel van
voorbeelden, verhalen en associaties. Plato's Symposium kan wellicht een
inspiratiebron zijn bij die zoektocht, dan wel, zoals sommigen van ons
hebben kunnen zien in Frankfurt, de Siedlungen van Ernst May.
Om de stedebouwkundige en architectonische kwaliteit voor de buitenruimte
gerealiseerd te krijgen zijn heel goede afspraken nodig. Het aspect
kwaliteit dient dus een belangrijk aspect te zijn in de realisatie van de
plannen. Dat aspect moet voortdurend een rol spelen in het denken en
handelen van iedereen die bij het project betrokken is. Het moet dus de
basis vormen en dat lukt alleen wanneer wij het permanent aan de orde
stellen en wij het ook bij moeilijke discussies boven tafel weten te houden.
Mijn fractie zal de voortgang van het project voortdurend blijven toetsen
aan die kwaliteit. Volgens ons wordt die bereikt door samenhang tussen de
architectuur van de IJ-oever, samenhang in de in te vullen functies en
samenhang in de constructies van de gebouwen, gepaard aan en met de z.g.
urban design. Als signaal aan de IJ-MIJ is het dan ook zeer belangrijk, hoe
wij de discussie over kwaliteit nu inzetten. De geloofwaardigheid van de
gemeente zelf staat op dat moment op het spel. De gemeente heeft op dat
gebied een trekkersrol, een voorbeeldfunctie. Daarom ook moet men niet
alleen over kwaliteit als een must praten, maar dit begrip ook nader
invullen. De VVD deelt dan ook de mening van bij voorbeeld de directeur van
de Dienst Ruimtelijke Ordening dat de nota op dit moment nog steeds een
pijnlijke lacune vertoont. Eigenlijk had dit element er al in moeten zitten.
Ook de supervisor heeft onlangs aangegeven, dat het niet onverstandig zou
zijn, de begrippen nog eens nader uit te werken en aangezien de supervisor
is aangesteld door de Gemeenteraad om de architectonische kwaliteit te
bewaken als gemandateerde namens het welstandstoezicht, dient hij dit ook
verder te kunnen uitwerken.
Architectonische kwaliteit is een opdracht waar het bestuur niet onderuit
mag. Daarom dien ik een voorstel in, waarin wordt gevraagd voor september
een nadere invulling te geven en een en ander alsnog bij het
ondernemingsplan te betrekken en ook in het bestemmingsplan op hoofdlijnen
als een bouwsteen te gebruiken.
Ik vervolg met een ander kwaliteitselement, maar nu op het gebied van de
stedebouw; dat is iets essentieel anders dan de kwaliteit van de
architectuur. Bij stedebouw is de overheid initiatiefneemster en
opdrachtgeefster. Bij de realisering van bouwprojecten is de particulier de
opdrachtgever en toetst de overheid slechts aan bepalingen inzake stedebouw,
bouwvoorschriften en welstand. Bij een pps-constructie als de onderhavige is
dus de toekomstige bewaking van de kwaliteit van de stedebouw erg
belangrijk. Immers, het opdrachtgeverschap bij het maken van
stedebouwkundige uitwerkingen van het plan wordt overgedragen aan de IJ-MIJ.
Omdat de gemeente haar eindverantwoordelijkheid op dit gebied onder alle
omstandigheden behoudt, is naar onze mening een vorm van een beoordeling van
de produkten van de IJ-MIJ noodzakelijk. Gelukkig wenst ook deze wethouder
hierin te gaan voorzien. Volgens de VVD is het overigens niet zo, dat de IJ-
MIJ de mogelijkheden van een totaal andere stedebouwkundige visie zal gaan
onderzoeken, zoals men wellicht zou kunnen opmaken uit het stuk van de
directeur van de Dienst Ruimtelijke Ordening over vastlegging van
gemeentelijke taken. De VVD zal graag vernemen, hoe de wethouder hierover
denkt. Wel ligt het voor de hand, dat er bijstellingen en invullingen van de
nota van uitgangspunten plaatsvinden in stedebouwkundig opzicht, die echter
het karakter van onze gemeentelijke nota niet aantasten. De suggestie die in
dat gemeentelijke takenvoorstel wordt gedaan om een commissie in te stellen
die de activiteiten van de IJ-MIJ kritisch volgt en daar zowel tussentijds -
dat wil zeggen aan de commissarissen van de gemeente - als aan het einde -
aan de Gemeenteraad - advies over uitbrengt, juicht mijn fractie zeker toe.
De commissie zal echter wel moeten bestaan uit externe deskundigen, dus ook
internationale, die de stedebouw bewaken. Omdat stedebouw en architectuur
nauw verwant zijn, dient ook de supervisor daarin zitting te hebben. Hij kan
een oogje in het zeil houden waar het architectonische kwaliteit betreft. Ik
nodig het College dan ook uit om uiterlijk in september, tegelijk met het
organisatievoorstel, ook een kwaliteitsteam stedebouw daarbij te betrekken.
Een voorstel ter zake dien ik thans in.
De volgende toetssteen is die op het gebied van de financin. Wij
menen,
dat wij bij het IJ-oeverplan moeten hebben geleerd dat dit plan zichzelf
moet kunnen bedruipen. De gemeente moet dit namelijk hebben geleerd van de
lessen bij de aanleg van de metro en het Stadhuis/muziektheater. Dat is qua
schaal weliswaar niet te vergelijken, maar het rapport van de Commissie-
Herweijer, die was ingesteld om te controleren wat er mis ging en hoe dit
was te voorkomen, zegt duidelijk, dat de controle op de financin ook valt
of staat met de juridische dichtheid van de voorstellen. Een te weinig
expliciet juridisch begin garandeert op lange termijn mogelijke problemen,
zoals het oud-raadslid Meurs indertijd betoogde. Vandaar dan ook, dat de
VVD-fractie verheugd is over de toezegging van het College in de gewijzigde
voordracht, dat het zal komen met juridische verfijningen. Wij vonden dat
zeer noodzakelijk. Over het doel van het convenant zijn wij het in
meerderheid wel eens, maar de manier waarop wij dat doel kunnen bereiken is
natuurlijk ook zeer belangrijk.
Hierbij wil ik tevens even aanhaken bij het verhaal van mijn collega van
de PvdA over zekerheden, die daarbij toch heel belangrijk zijn. Ik zou de
vraag nog iets meer willen verdiepen en de wethouder ook het volgende in
overweging willen geven. Is hij niet met de VVD van mening dat wij, als wij
het hebben over zekerheden en als medebeleggers trachten een plan te
ontwikkelen, niet elders in de stad qua omvang, huurprijs enz. concurrerende
projecten moeten opzetten? Dat zou bovendien ook heel dom zijn, omdat wij
daarmee onszelf als medebelegger in het vlees zouden snijden en daardoor
alle andere mooie dingen die wij willen niet kunnen realiseren. Is de
wethouder het niet met ons eens, dat er dan ook een formulering over
wederkerigheid in zou kunnen zitten? Als onze ene "huwelijkspartner",
die nu
bezig is samen met ons de huwelijkse voorwaarden op te stellen, iets meer
zekerheid wil hebben, is het dan niet redelijk dat wij ook zelf wat meer
zekerheid vragen? Diezelfde partner heeft namelijk in omliggende gebieden
terreinen in eigendom die net zo belangrijk zijn en even hard kunnen
concurreren met de IJ-oever als wij eventueel met andere delen van de stad.
Ik wijs alleen maar op Haarlemmermeer, Schiphol enz.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U hebt heel goed geschetst dat de gemeente
tweeledig opereert, enerzijds als aandeelhoudster in een
commanditaire vennootschap en anderzijds, als publiek orgaan, als
beschermer van de openbare ruimte. Hetzelfde probleem doet zich voor
bij de RAI. Ook daar is de gemeente belangrijk aandeelhoudster in de
commanditaire vennootschap en ook daar doet zich dus die tweeledigheid
voor. Die heeft geleid tot een soort van schizofrenie, want daar heeft
de VVD stelling genomen tegen de aantasting van het Beatrixpark door
de rigoureuze uitbreiding van de RAI ter plaatse. Iets dergelijks
dreigt zich nu voor te doen bij de IJ-oevers, waar de gemeente in de
situatie terecht dreigt te komen dat zij deel gaat uitmaken van een
lobby tegen het publieke belang.)
Uw uitgangspunt is verkeerd, want bij de RAI heeft de gemeente de
meerderheid van de aandelen en in dit geval niet. Hier is de verhouding
namelijk 50-50.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Zeker niet; daar is de verhouding ook
ongeveer 50-50. Toevallig ben ik expert op dit gebied!)
Dat mag u mij dan later laten zien, maar ik wil nu even mijn betoog
vervolgen.
Naar onze mening is het absoluut noodzakelijk, het begrip wederkerigheid
ook nader uit te zoeken. Bovendien vernemen wij graag van de wethouder, hoe
hij dit, als wij het nu nog gaan uitzoeken, denkt op te lossen met
betrekking tot het convenant, want daarin staat natuurlijk ook, dat er niet
alleen nu maar ook naderhand bij de realisatie rekening mee moet worden
gehouden. Is er dan geen sprake van een soort van gewekt vertrouwen?
Wij zullen de stukken die ons ter aanvulling zijn verstrekt te zijner
tijd uiterst kritisch bekijken, want als wij besluiten tot het aangaan van
huwelijkse voorwaarden, moeten wij dat ook tot in de puntjes regelen. Een
zorgvuldig beheer van de beurs van de stad is het belangrijkste uitgangspunt
en wij leggen er daarom nogmaals de nadruk op, dat er zeker geen algemene
middelen aan dit project moeten worden besteed. Dit lijkt mij trouwens nog
een aardig verjaarscadeau voor de wethouder voor Financin. De VVD-fractie
eist, dat de afspraken zo hard worden gemaakt, dat het onmogelijk is dat de
gemeente de boot in gaat. Het IJ-oeverproject moet juist geld opbrengen door
zijn bijzondere allure ofwel; de wethouder zei op 28 mei zelf in een krant,
dat hij geen enkel probleem ziet, zelfs als het rijk met te weinig geld over
de brug komt.
Ik kom op de relatie met Noord. Zoals gezegd, dient het IJ-oeverproject
een bijzondere allure te hebben en veel geld op te brengen. Het moet iets
zijn wat wij in deze stad nog nooit eerder hebben gerealiseerd. Zo bijzonder
kan het project echter niet zijn, dat allerlei andere stadsdelen daardoor
het gevoel zullen krijgen dat zij de hun door de Gemeenteraad toebedeelde
bestemmingsplanbevoegdheden niet meer echt kunnen uitoefenen, omdat hun
plannen wellicht concurrerend zijn. Dat vinden wij grote onzin en een omlaag
halen van het IJ-oeverproject, dat immers zo apart is in omvang,
bereikbaarheid, prijsstelling en sociaal-culturele mogelijkheden, dat bij
voorbeeld het stadsdeel Noord daarmee niet kan concurreren, zoals de
makelaar Zadelhoff onlangs nog bevestigde; men moet een muis niet
vergelijken met een olifant. Eerder zijn Schiphol, Haarlemmermeer en
Amstelveen bedreigend in dit opzicht en vandaar ook, dat ik een voorstel zal
indienen waarin staat, dat het stadsdeel Noord zijn bevoegdheden kan
uitoefenen, maar dat het zich als ieder ander stadsdeel natuurlijk wel dient
te realiseren dat het zich daarbij als ieder ander stadsdeel heeft te houden
aan het structuurplan. Het is dus zeker een daad van behoorlijk bestuur,
andere bestuurders nu op dit punt gerust te stellen, want inmiddels waren
zij knap ongerust geworden.
Naar aanleiding van het voorstel van de heer Van der Laan voor een
slecht-weer-scenario (nr. 612) wijs ik erop, dat de wethouder ons heeft
toegezegd dat bij het opstellen van het ondernemingsplan ook slecht-weer-
scenario's zullen worden uitgewerkt. In aansluiting op het betrokken
voorstel van de PvdA wil ik namens de VVD-fractie reeds nu de
intentieverklaring afleggen dat, mocht te zijner tijd blijken dat er extra
middelen moeten worden gegenereerd, de gemeente de inspanningsverplichting
heeft, in plaats van extra kantoren, zoals de IJ-MIJ wellicht zal
voorstellen, extra woningen als inkomstenbron te bouwen. Dat dient dan uit
een oogpunt van menging in eenzelfde verhouding te gebeuren als nu is
aangegeven in de nota van uitgangspunten. Kantoren in de hoogste prijsklasse
hebben wij dan in ruime mate, maar woningen hebben wij zeker nooit
voldoende, want ofwel er zijn nog woningzoekenden, ofwel de menging van
financieringscategorien moet vele malen beter worden om het draagvlak van
de stad te vergroten, ofwel wij moeten tegemoet komen aan wat het rijk van
ons vraagt. Zelfs als wij de uiterst optimistische marktvisie die als
bijlage bij de nota is gevoegd, maar blijkbaar toch niet helemaal schijnt
mee te tellen, wel zouden uitvoeren, neemt het totale aantal vrije-
sectorwoningen in de stad toe met slechts 1% van 13% tot 14%, waarbij ik dan
zelfs de ruime definitie van de opstellers van de nota in aanmerking neem.
Het succes van het IJ-oeverproject staat of valt met de aanleg van de
railinfrastructuur, die alleen te realiseren is als het rijk met voldoende
middelen over de brug komt. Vandaar dan ook de enorme versnelling van het
project in de laatste paar maanden, want om het een sleutelproject te kunnen
doen zijn, dient Amsterdam het rijk voor het eind van de zomer duidelijk te
maken dat het hier gaat om het project van de volgende eeuw, met alles wat
daarbij hoort.
De directe aanleiding voor het plan tot bouw van een ondergronds
busstation was de concept-nota van uitgangspunten voor de IJ-oevers, waarin
door de spreiding van functies bovengronds onvoldoende ruimte overblijft,
terwijl het aantal reizigers in de komende jaren juist sterk zal toenemen.
Om die reden heeft de Raad op 10 januari 1990 het voorstel-mej. Blok c.s. (
Gemeenteblad 1990, afd. 1, nr. 40) aangenomen, waarin werd gevraagd, de
wenselijkheid van een ondergrondse busterminal te onderzoeken. Om de
uitgangspunten voor de IJ-oevers te kunnen realiseren, moet het busstation
dus onder de grond komen. Ik dien bij dezen derhalve een voorstel in waarin
de intentie wordt uitgesproken, het ondergrondse busstation daadwerkelijk te
realiseren, mits aan enkele voorwaarden met betrekking tot de financiering,
overlast enz. wordt voldaan. Als dit voorstel wordt aangenomen, hebben de
vervoerbedrijven naast de uitslag van de nadere studie de noodzakelijke
armslag om de plannen verder te kunnen ontwikkelen en de financiering rond
te krijgen, nadat zij de gemeente onlangs nog hebben verzekerd - dit telt
voor ons zeer zwaar en het staat ook op papier - dat de bouw van het
busstation niet ten koste mag gaan van de 1,4 miljard gulden VINEX-gelden.
Met de opmerkingen van D66 over de fiets zijn wij het helemaal eens,
evenals met de opmerkingen van de PvdA over het Barentszplein. Ik voeg daar
met nadruk aan toe, dat mijn fractie die keuze voorlopig openhoudt. Verder
wijs ik erop, dat er niet alleen politici zijn die terrirs zijn, maar ook
burgers; ik verwijs naar de groep van De Gouden Reael, die ons zoven nog
extra informatie heeft verstrekt. Ik sluit mij dan ook van harte aan bij het
verzoek van de PvdA aan de wethouder. Ik heb vanochtend nog contact gehad
met Goedkoop en Mammoet, waarbij mij nogmaals is bevestigd wat ik onlangs
al heb gesteld. Ik ga er dan ook van uit, dat de wethouder nog een
mogelijkheid heeft om aan de wensen tegemoet te komen.
Mijn volgende toetssteen betreft de werkgelegenheid in de wijk. Naast
hoogwaardige werkgelegenheid zal er vooral veel behoefte zijn aan plaatsen
voor lager geschoolde arbeidskrachten. Volgens het rapport inzake de
werkgelegenheidseffecten zal een op de vijf arbeidsplaatsen deel moeten
uitmaken van die categorie. Wij zijn van mening, dat deze banen beschikbaar
moeten komen voor inwoners van Amsterdam. Deze kans kunnen wij nu niet
laten liggen, want er is nog steeds te veel werkloosheid in de stad. Hoewel
wij het voorstel van Groen Links ter zake (nr. 621) in wezen zouden kunnen
betitelen als prematuur of als een intentieverklaring, vinden wij het toch
zeer sympathiek. Het IJ-oeverproject is ook bedoeld om er veel banen bij te
krijgen in Amsterdam, maar dat mag niet betekenen, dat wij de bestaande
werkgelegenheid mogen vergeten of zelfs verjagen uit de stad. Ik doel dan op
de haven. Uit een brief van het Amsterdamse havenbedrijfsleven blijkt, dat
daar onzekerheid leeft over dit punt. Naar onze mening heeft de Raad op dit
punt de inspanningsverplichting, optimaal rekening te houden met de daar nu
reeds aanwezige werkgelegenheid.
Een andere toetssteen betreft de verhouding tussen de burgers en de Raad.
Veel gemeentelijke diensten en afdelingen zijn direct of indirect betrokken
bij het project. Dit vergt een zorgvuldige afstemming van alle interne en
externe communicatie. Om die in goede banen te leiden, verzoeken wij de
wethouder, een communicatieteam in het leven te roepen, analoog aan de Kop
van Zuid in Rotterdam. De IJ-MIJ dient uiteraard ook te zorgen voor goede en
eenduidige voorlichting, maar daarover maken wij ons niet zoveel zorgen. Dit
gemeentelijke communicatieteam vormt het eerste aanspreekpunt voor alle
interne medewerkers en betrokkenen en vanzelfsprekend voor de externe
doelgroepen, dus ook voor de burgers. Wij verzoeken de wethouder daarom,
ditidee te betrekken bij het nog aan ons voor te leggen organisatievoorstel.
Een toetssteen is eveneens de wijze van omgaan met de Raad tijdens de
ondernemingsplanperiode en daarna. Laten wij er niet omheen draaien: wij
vinden dit een zeer belangrijk project en de wethouder is onder een
tijdsdruk gesteld. Dat is dan ook de enige reden dat de VVD heeft
geaccepteerd, dat stukken helemaal niet, niet op tijd of pas een dag tevoren
werden aangeleverd.
Bovendien wijs ik erop dat, wanneer fracties vragen stellen in een
commissie, die vanwege de genoemde tijdsdruk niet allemaal meteen kunnen
worden behandeld, dit naderhand moet gebeuren, zeker wanneer daarover een
toezegging is gedaan. De wethouder zal de werkwijze van zijn organisatie in
de toekomst dus drastisch moeten veranderen, want dit is tot nu toe echt
niet goed gegaan. Wij vernemen graag van de wethouder, die dit probleem
onderkent, hoe hij dit in de toekomst denkt te kunnen realiseren.
Tot besluit merk ik op, dat er slagvaardigheid wordt gevraagd van de
gemeentelijke commissarissen en ambtenaren, wat echter niet mag betekenen
dat de Raad door de tijdsdruk wordt uitgeschakeld; integendeel. Ik garandeer
u, dat de VVD-fractie op het vinkentouw zal zitten om de toetsings- en
sturingsmogelijkheden ten volle te benutten. Dat betekent dus niet, dat de
VVD-fractie van mening is dat de presentatie van het plan van de IJ-MIJ het
enige sturingsmoment is dat de Gemeenteraad zal hebben.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
45ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers om alsnog
een paragraaf inzake architectonische en ruimtelijke kwaliteit op te stellen
voor 1 september 1991 enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 622, blz. 1776).
46ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers inzake het
instellen van een Begeleidingscommissie IJ-oevers enz. (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 623, blz. 1777).
47ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Hooijmaijers en Bouma
inzake de realisering van een ondergronds busstation (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 624, blz. 1779).
48ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers, houdende,
dat
het mogelijk moet blijven dat ook het stadsdeel Noord zich op de noordelijke
IJ-oever kan blijven ontwikkelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 625, blz. 1780).
49ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers om, indien
het
nodig is extra middelen te genereren, dit bij voorkeur te laten gebeuren
door uitbreiding van het aantal woningen in plaats van het aantal kantoren
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 626, blz. 1780).
50ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers om bij de
ontwikkeling van het IJ-oeverproject rekening te houden met de daar thans
gevestigde havenbedrijven enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 627, blz. 1781).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. Eindelijk is het zo ver: na
bijna tweemaal negen maanden na de behandeling van de vorige nota van
uitgangspunten op 10 januari van het vorige jaar heeft het College een kloon
gebaard. Wij feliciteren het daarmee van harte. Wat de CDA-fractie betreft
zijn de doelstellingen van het project dezelfde gebleven. Het project moet
de stad verrijken en versterken, bijdragen aan de concurrentiepositie van
Amsterdam en de duurzaamheid van de mogelijkheden van de stad waarborgen. De
IJ-oevers dienen op grootstedelijk niveau en naar internationale maatstaven
te voorzien in de mogelijkheid om te wonen, te werken, te winkelen en te
recreren.
Het CDA koestert ten aanzien van deze nieuwe nota van uitgangspunten
ambivalente gevoelens. Op een aantal onderdelen is deze namelijk
aanmerkelijk vager dan die van vorig jaar. Ten opzichte van die nota wordt
feitelijk in essentie ook niets ingeleverd. Volgens sommigen is die
vervaging een kwaliteitsverbetering; anderen huldigen de stelling, dat de
partners in de financieringsmaatschappij daardoor nog meer ruimte wordt
geboden. En wat vinden wij ervan? Wij ervaren de publiek-private
samenwerking in principe als positief, evenals de gekozen opzet van
verstrengeling met de bestaande stad en overbouwing van de spoordijk.
Negatief ervaren wij de gekozen plaats van de vaargeul, de onduidelijke
relaties met het westelijk havengebied, de onduidelijkheden rond het
Centraal Station en het winkelcentrum, de drastische beperking van de
openbare parkeerfaciliteiten en het element van de financiering. Op
verschillende van die elementen zal ik ingaan.
De CDA-fractie constateert, dat er in feite sprake is van 18 maanden
vertraging en dat de voorliggende nota in hoofdzaak neerkomt op de
verwerking van de voorstellen en intenties van de Raad zoals die vorig jaar
zijn verwoord. Op onderdelen, zoals ten aanzien van het voorstel-mej. Blok
c.s. (Gemeenteblad 1990, afd. 1, nr. 41), is het College daarin niet eens
goed geslaagd. Bovendien wordt het project, anders dan vorig jaar,
afhankelijk gesteld van de uitkomst van het ondernemingsplan van de
financieringsmaatschappij. Dat zal nog eens anderhalf jaar wachttijd kosten,
en dit terwijl Amsterdam eigenlijk in 1992 al klaar had moeten zijn.
De op 10 januari vorig jaar geuite kritiek is nauwelijks valide gebleken
en daarom dus terecht slechts zeer beperkt gehonoreerd. De oppositie van
vandaag constateert, dat de oppositie van gisteren geen gelijk had. Wij
zouden het bijzonder op prijs stellen als de fractie van Groen Links in
tweede termijn nu eens exact aan de hand van de feiten zou willen aangeven,
waarom zij er nu wel voor is en toen zo tegen.
De CDA-fractie heeft zich er, inclusief de oude, niet meer aanwezige
garde, fors voor ingespannen dat in de beslissing van de Regering over de
VINEX-gelden dit project integraal als sleutelproject wordt aangemerkt en
dat de IJ-oevers ook landelijk zo langzamerhand worden gezien als de enige
top- A-locatie in Nederland. U zult begrijpen, dat wij er blij mee zijn dat
dit gisteren ook is gebeurd.
Van de vorig jaar aangenomen voorstellen is eigenlijk alleen het mijne al
helemaal uitgevoerd door het sluiten van een convenant met het
kernwinkelapparaat. Dit is beslist een winstpunt, zeker in de relatie met de
bestaande stad. Ook winst, zij het een zeer beperkte, zit er volgens ons in
de financieringsmaatschappij. Daarmee ontstaat namelijk een begin van
structurele samenwerking met de marktsector. Naar ons oordeel past daarbij
echter de kanttekening, dat weliswaar een gerenommeerde partner is gevonden,
maar dat een bredere basis meer mogelijkheden zou hebben geboden. Voor de
toekomst is die verbreding gelukkig echter niet uitgesloten. Ik zeg met
nadruk: een begin van samenwerking, want van een hard commitment ten aanzien
van een vervolg op de studie is nog geen sprake.
Bij de wijziging van de voordracht, gisteravond laat, is gebleken dat er
in de concept-tekst van het convenant nogal wat feilen waren geslopen.
Daardoor rijst bij mijn fractie ernstige twijfel over de vraag, hoe over de
in deze gemeente beschikbare kennis wordt gedacht en hoe die wordt ingezet
bij de begeleiding van projecten als het onderhavige. Dat pas in een zo laat
stadium, op initiatief van de commissie van advies en bijstand, de diagnose
is gesteld dat die tekst niet goed was, is iets waarvoor het College zich
toch eigenlijk collegiaal moet schamen. Wat was in dezen de rol van de
portefeuillehouder voor Juridische Zaken? Hoe is deze belangrijke
convenanttekst besproken in de bestuurlijke stuurgroep? Is dit nu maatgevend
voor de kwaliteit van de begeleiding van het hele project? Bij de
behandeling van de vorige nota van uitgangspunten in 1990 heeft het CDA zich
samen met Groen Links sterk gemaakt voor een kwalitatief goede begeleiding
en voldoende ambtenaren. Bij de behandeling van de begroting voor 1991
moesten wij echter constateren, dat het College nog steeds niet bereid was
daarvoor geld uit te trekken. Het is gebleken, dat het goed fout kan gaan.
Afgezien van het feit dat het advies van mr. Samkalden te denken geeft,
geeft het ook aanleiding tot grote onzekerheid over de relatie tussen de
gemeente en de partners. Ik verneem graag van de wethouder, of hierover al
overleg met de partners is gevoerd en, zo ja, wat hun eerste reactie was op
het advies van mr. Samkalden. Overigens verwacht mijn fractie, dat het
College in de verdere onderhandelingen over het convenant dit advies als
maatgevend zal beschouwen, waarbij ik overigens opmerk, dat mr. Samkalden
onder 9.2 ook de datum van deze nota van uitgangspunten had moeten noemen.
In het licht van dit alles heb ik ook de concept-tekst van een andere
bijlage bij de stukken nog maar eens bestudeerd, te weten de statuten van de
beherende NV. Ik neem aan, dat ik het feit dat daarin nog steeds wordt
gesproken over het uitvoeren van de op 10 januari 1990 vastgestelde nota van
uitgangspunten als een typefout moet beschouwen. Dat is toch een andere dan
deze? Of krijgen wij ook daarover nog een aangepaste voordracht?
De CDA-fractie heeft er geen behoefte aan, de behandeling in de commissie
van advies en bijstand nog eens dunnetjes over te doen. Ik wil verder dan
ook volstaan met het maken van een aantal opmerkingen waaruit onze
beoordeling blijkt. Voorts zal ik een aantal voorstellen aan de Raad
voorleggen, die naar ons oordeel het proces dat komen gaat ten goede komen.
De verschuivingen in de functies in het vloeroppervlak zijn in relatie tot
ons standpunt van vorig jaar marginaal. De stedebouwkundige aansluiting door
middel van corridors naar de stad strookt met onze opvattingen; in ons
verkiezingsprogramma hebben wij ook aangegeven, hoe dit project een goede
relatie met de bestaande stad zal moeten krijgen. Is het Groen Links en de
VVD overigens opgevallen, hoe goed Wagons-lits in het geheel past?
De beperkingen van de landhoofden, niet alleen in volume, maar ook in
vormgeving, vereisen enige relativering. De kwaliteit van het project is
onlosmakelijk verbonden met de opzet ervan. Nu deze opzet "minder
kwetsbaar"
is gemaakt, zou het de CDA-fractie niet verbazen als blijkt dat er
uiteindelijk toch moet worden ingeleverd op de kwaliteit, alle groen-linkse
standpunten te dien aanzien ten spijt. Dit zou voor mijn fractie een
onaanvaardbaar gevolg zijn.
In de loop van de tijd zijn er toch wel wat bewegingen opgetreden die
mijn fractie aanleiding geven tot bezorgdheid.
(De heer HOLVAST: Komt u nog terug op wat u hiervoor zei, of moet ik
nu maar een interruptie plaatsen?)
Ik ben bezig met een betoog en ik heb u uitgedaagd, in tweede termijn nog
een aantal punten te noemen.
(De heer HOLVAST: Ja, maar u zei zojuist "dat het niet aanvaardbaar
zou zijn als ondanks allerlei prachtige groen-linkse voornemens...".
Wat gebeurt er dan?)
Wanneer de deelplannen de toets van de kwaliteit niet doorstaan, zoals
uit deze nota zou moeten blijken - een ambitie die ook is neergelegd in onze
uitspraken, ons verkiezingsprogramma en ons standpunt over de nota van
uitgangspunten van 1990 - zullen wij op onderdelen niet kunnen instemmen met
de plannen die ons dan worden voorgelegd. Wij handhaven namelijk ons
ambitieniveau en onze kwaliteitseisen.
(De heer HOLVAST: Het ambitieniveau van het CDA.)
Het ambitieniveau zoals dat onder meer is neergelegd in ons
verkiezingsprogramma. (De heer HOLVAST: Dat is dan duidelijk,)
Wij maken ons bezorgd over de wijze waarop het College omgaat met de
werkgelegenheid. Als de adviezen van de heer Samkalden worden gevolgd, zit
daarin wel een voorziening om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de
werkgelegenheid, maar is het College bereid, in het ondernemingsplan ook
zelf inzicht te verschaffen in de ontwikkelingen ten aanzien van de
bestaande werkgelegenheid? Ik stel daarbij voorop, dat de CDA-fractie er
geen enkele behoefte aan heeft, bij voorbeeld de PTT of de Marine, die
allebei nog altijd goed zijn voor zo'n 3000 arbeidsplaatsen, zonder meer weg
te kijken.
Er is ook een wijziging gekomen in de manier waarop wordt gesproken over
de infrastructuur. Dat geldt zowel voor de kwaliteit als voor de fasering.
Over de infrastructuur zal ik straks een aantal voorstellen indienen,
allereerst over de onjuiste interpretatie van het voorstel-mej. Blok (nr.
41) van 10 januari 1990 over de gelijktijdige oplevering van infrastructuur
en bebouwing. Mijn tweede voorstel heeft ten doel, zodanige bouw- en
ontsluitingsmogelijkheden en logistiek mogelijk te maken, dat niet op
voorhand onnodig grote knelpunten ontstaan door de vernauwing van de IJ-
boulevard achter het Centraal Station tot tweemaal n rijstrook, met
name
voor het openbaar vervoer. Op het gebied van de weg- en railinfrastructuur
heb ik nog een derde voorstel, dat inhoudt dat de IJ-MIJ op dit punt een
aanmerkelijk grotere rol kan spelen dan het College kennelijk gewenst acht.
Wij zijn blij, dat de wethouder op dit punt is omgegaan en de kwaliteit van
onze argumenten heeft ingezien. De financile consequenties worden daarin
zowel inzichtelijker als draaglijker. Gelet op de vaststelling van de
uitgangspunten is een voorstel daarover echter noodzakelijk.
De discussies met het stadsdeel Noord zijn nog lang niet uitgewoed en dat
is maar goed ook. Wat het CDA betreft worden die voortgezet in het kader
van het structuurplan en de structuurschets van Noord zelf. Bijzonder
relevant is in dit kader de ligging van de vaargeul. Het College heeft
daarover uiteindelijk een ander standpunt ingenomen dan logisch uit de
stukken voortvloeit. Vervolgens konden de stukken natuurlijk geen inzicht
verschaffen in de ruimtelijke en functionele beperkingen die een zuidelijker
ligging van de vaargeul voor de zuidoever zelf tot gevolg zou hebben. Mijn
fractie acht die ruimtelijke en functionele gevolgen, mede gelet op de bij
de vaargeul behorende veiligheidszone, dermate risicovol ten opzichte van
het project als geheel, dat zij meent, dat nu moet worden gekozen voor de
noordelijke ligging. Daarover gaat mijn vierde voorstel.
Wat het Barentszplein betreft kan ik mij aansluiten bij het standpunt van
de heer Holvast. Eenzelfde standpunt hebben wij vorig jaar ingenomen en wij
blijven consistent op dit punt.
(De heer VAN DER LAAN: Kunt u mij voor mijn informatie, als een vorm
van ontwikkelingssamenwerking, in het kort even vertellen hoe dat
standpunt luidt?)
De mogelijkheden van het trac en de daaraan verbonden kosten zijn
afhankelijk van de daar aan te leggen tunnel. Als de kosten van sloop van de
silo lager zijn dan de kosten van sloop en herbouw van de woningen, verdient
sloop van de silo de voorkeur. In het andere geval zullen de woningen moeten
worden prijsgegeven.
(De heer ROBBERS: Ik begrijp hieruit, dat de kosten, de kwaliteit en
het volume de punten van afweging zijn voor uw fractie.)
(De heer VAN DER LAAN: Volgens mij sluit u zich daarmee aan bij het
standpunt van de PvdA en de VVD, want u zegt dat u dit openhoudt.)
Ik heb de criteria genoemd en wat dat betreft sluit ik geenszins uit, dat
inderdaad blijkt dat de woningen moeten worden gesloopt. Die mogelijkheid
heb ik wel degelijk in het achterhoofd.
In de commissie heeft een levendige discussie plaatsgevonden over het al
dan niet toevoegen van algemene middelen aan het project. Mijn fractie acht
het gezond, op basis van goed koopmanschap, uit te gaan van een redelijk
rendement op investeringen, niet alleen maatschappelijk en stedebouwkundig,
in termen van stedelijke functies, maar ook financieel; sommige kosten gaan
dan voor de baten uit. Mijn fractie vindt het echter onaanvaardbaar, bij een
project als dat voor de IJ-oevers - de toplocatie van het land - uit te gaan
van een tekortfinanciering, zoals feitelijk in de uitgangspunten is
verwoord. Daarom heb ik in mijn laatste voorstel de desbetreffende
uitgangspunten voorzien van een nieuwe redactie die duidelijkheid schept op
dit punt, zowel voor onszelf als voor derden, en die door de Raad zal moeten
worden vastgesteld. Wat dat betreft is het motto dat aan het project geen
algemene middelen zullen worden toegevoegd al even vaag als zovele andere.
(De heer HOOIJMAIJERS: Wat stelt u dan voor als u dat zo'n vaag
begrip vindt?) Leest u straks het voorstel maar.
Het project is met inspanning van velen tot stand gekomen. Het CDA gaat
ervan uit, dat de bijdragen van het maatschappelijk overleg aan de
totstandkoming ook in de vervolgfase kunnen worden geleverd. Dat is een
noodzakelijke voorwaarde voor het slagen van dit zeer belangrijke project.
Nadere voorstellen van het College op dit punt zien wij graag tegemoet. De
door mij aangekondigde voorstellen dien ik bij dezen in.
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
51ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en J. van
Duijn om de infrastructuur uiterlijk gelijktijdig met de oplevering van de
gebouwen te realiseren enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 628, blz. 1782).
52ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en J. van
Duijn
tot aanvulling van uitgangspunt 2 in het onderdeel "De infrastructuur"
; (Gemeenteblad afd. 1, nr. 629, blz. 1783).
53ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en J. van
Duijn
tot wijziging van uitgangspunt 12 in het onderdeel "De infrastructuur"
; (Gemeenteblad afd. 1, nr. 630, blz. 1784).
54ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en J. van
Duijn
tot wijziging van de uitgangspunten 6 en 7 van het onderdeel "Het
financieel kader" (Gemeenteblad afd. 1, nr. 631, blz. 1785).
55ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en Spit om
bij
het aanbrengen van wijzigingen in de convenanttekst het advies van mr. R.
Samkalden te volgen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 632, blz. 1786).
56ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en J. van
Duijn
om de ontwikkeling van de infrastructuur (weg en rail) en (voor)financiering
daarvan in de publiek-private samenwerking onder te brengen (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 633, blz. 1786).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Als wij kijken naar de IJ-
oever is de conclusie, dat het oostelijk havengebied natuurlijk snel moet
worden ontwikkeld; al veel te lang ligt het er troosteloos bij. Ook moet de
binnenstad weer de allure krijgen die zij vroeger in zo hoge mate
uitstraalde en ook moet een eind worden gemaakt aan de verwaarlozing van het
openbaar vervoer. Terecht - en gelukkig! - heeft Amsterdam daarop direct
ingespeeld toen dit inzicht doorbrak bij de Regering. Mijn fractie maakt
zich echter bezorgd over het feit dat Amsterdam nu werkelijk alle plannen
tot verbetering van de infrastructuur uit de la heeft gehaald en nu komt met
een peperduur infrastructuurproject om het IJ-oevergebied en de agglomeratie
optimaal te ontsluiten, waardoor in samenwerking met de
financieringsmaatschappij een toplocatie voor kantorenbouw aan de IJ-oevers
kan worden gesticht. Daardoor wordt het plan zo groot, zo veelomvattend en
zo ambitieus, dat de totstandkoming ervan, die eerst tien jaar zou duren, nu
al vijftien jaar zal duren. Dat is te lang; dat is niet meer te overzien.
Het verbaast ons, dat een sleutelproject zo lang mag duren. Daarbij dreigt
bovendien een gevaar. Het is namelijk niet alleen de heer Zadelhoff, die
stelt dat bij het ontwikkelen van kantoorlocaties moet worden bedacht dat
het hoogtepunt voorbij is. Ik heb deze waarschuwing in meerdere artikelen
van diverse auteurs in vaktijdschriften gelezen. Daarom is mijn fractie van
mening, dat het IJ-oeverplan te ambitieus is en moet worden afgeslankt, net
als de torens.
(De heer J. VAN DUIJN: Dat was in ieder geval niet de mening van de
heer Zadelhoff, want die zei juist, dat het de afname van twee jaar
kantorenbehoefte is en dus uitstekend kan. U moet hem dus niet in de
mond leggen, dat het hoogtepunt van de kantorenmarkt voorbij is.)
Hij zei eerst dat het hoogtepunt voorbij is, maar vervolgens zei hij, dat
dit project nu ook weer niet zo groot is; niet meer dan tweemaal de
jaarafname van de kantorenmarkt.
(De heer J. VAN DUIJN: Het is zijn idee, dat ook in onder meer de
VINEX staat, dit soort kantoorlocaties te situeren bij knooppunten van
openbaar vervoer. Daaraan zou recht moeten worden gedaan, juist ook
door GrAs, omdat dit uiterst milieuvriendelijk is.)
Wij zijn inderdaad voorstanders van openbaar vervoer en daarom heb ik
ook gezegd dat dit goed is.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik wil toch nog even een kleine correctie
aanbrengen, want de correctie die u zelf aangaf is niet helemaal
juist. De heer Zadelhoff zei, dat hij liever zou hebben gezien dat met
dit project, waarmee nu wordt begonnen en dat over vijftien jaar tot
volle wasdom zal zijn gegroeid, vijftien jaar geleden al was
begonnen.)
Inderdaad, dan was het eerder gebouwd en had het meer kansen gehad.
Naar onze mening moet dus worden gestreefd naar een kortere
realisatietijd en vijf jaar lijkt ons dan een redelijke termijn. Anders is
namelijk de kans groot, dat Amsterdam achter het net vist, zoals indertijd
is gebeurd met het westelijk havengebied. Naar de mening van mijn fractie is
de nota van uitgangspunten al zovele jaren besproken en voorbereid, dat er
in feite een gedetailleerde en volledig uitgewerkte nota op tafel had moeten
liggen en dat het maatschappelijk overleg had moeten zijn afgerond, zoals de
normale gang van zaken is bij een nota van uitgangspunten. Dan had nu het
bestemmingsplan kunnen worden gemaakt en dan geen globaal bestemmingsplan,
want dat zou de indruk wekken dat Amsterdam nog steeds niet precies weet
wat het wil. Een globaal bestemmingsplan heeft tot gevolg, dat het
maatschappelijk overleg moet doorgaan. Er zijn veel zaken die nog moeten
worden besproken met de buurten, onder meer het laatste moeilijke stuk van
de Houthavens. Ik heb het al meer dan eens gezegd: het overleg moet niet van
bovenaf worden opgelegd en gestuurd; het bestuur moet gebruik maken van de
deskundigheid van de bewoners, want die weten precies wat zich in hun buurt
afspeelt.
Op de plaats van de aan de IJ-oevers geplande kantorenbouw is sprake van
een relatief smal stuk grond. Daardoor dreigt het gevaar, dat om een
gunstige exploitatie mogelijk te maken in de hoogte moet worden gebouwd,
want alleen dan zal men tot een redelijk vloeroppervlak komen. Dit blijkt
ook uit de nota van uitgangspunten; de bouwhoogten variren van 60 m rond
het Centraal Station tot ongeveer 100 m, verder naar het oosten en het
westen. Voor een wandelaar die vanaf de Dam over het Damrak richting
Centraal Station loopt, zal dit een vreemd gezicht opleveren, want het zal
lijken of het perspectief zich heeft omgekeerd.
(De heer HOLVAST: Onlangs hebben wij nog een discussie gehad over de
bouw van een ongelooflijk hoge toren bij Teleport. Daar zag u toen
wel iets in. Kunt u mij dan uitleggen, waarom u hier tegen hoogbouw
bent?) Daar kom ik nog op.
Ik had het over het perspectief. Recht vooruit zal men gebouwen zien van
60 m hoog, maar terwijl de wandelaar naar de verdwijnpunten links en rechts
voor het oog steeds lagere gebouwen verwacht, is dat niet het geval;
integendeel, de skyline loopt omhoog in plaats van omlaag, waardoor men zich
zal afvragen, hoe hoog de gebouwen dan wel zijn op de plaats waar men op
een perspectieftekening normaal gesproken het verdwijnpunt zou verwachten.
In het beste geval doet deze situatie denken aan de perspectiefcorrecties
van de kunstenaar Jan Dibbets. GrAs vreest echter, dat deze kunstzinnige
vervorming van de horizon langs het IJ niet zo is bedoeld en zeer
desorinterend zal werken; het levert een soort gezichtsbedrog op.
Wij vragen ons met deze nota in de hand af, volgens welke criteria het
College en de Gemeenteraad hoogbouwplannen beoordelen. Welke visie heeft de
Raad op hoogbouw? Bij de behandeling van het structuurplan heeft de Raad
ingestemd met een algemeen aanvaardbare bouwhoogte van 90 m voor
nevencentra langs de ringspoorbaan en de ringweg. In het Teleportgebied
heeft dit geleid tot toestemming voor de bouw van het Elseviergebouw; een 90
m hoge muur, vlak achter het dorpje Sloterdijk. Mijn fractie heeft zich er
intens over verwonderd, dat zoiets mogelijk is in Amsterdam. Uiteraard geldt
deze hoogte van 90 m niet voor de stad zelf. In de nota van uitgangspunten
wordt op verschillende plaatsen melding gemaakt van de relatie tussen de
binnenstad en het IJ-oeverproject; "overgang van oude naar nieuwe
bebouwing"
en "aanheling bij de oude stad" enz. heet het. GrAs is dan ook van
mening, dat de hoogbouw rond de IJ-oevers, anders dan die bij voorbeeld bij
Sloterdijk, moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de binnenstad.
Die beoordeling is echter niet mogelijk aan de hand van deze nota van
uitgangspunten; de vista's vanuit de stad bij voorbeeld, waarom de
Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling regelmatig heeft gevraagd,
ontbreken nog steeds. Hetzelfde geldt voor effecten van hoogbouw als
windhinder, windval, slagschaduw en beschaduwing in het algemeen. Dat over
deze onderwerpen geen uitvoerige teksten zijn opgenomen in de nota van
uitgangspunten, maakt ons argwanend. Volgens mijn fractie had dit een
essentieel onderdeel moeten zijn.
Naar de mening van GrAs maakt deze nota van uitgangspunten duidelijk,
dat het hoog tijd wordt voor het vaststellen van criteria voor een z.g.
hoogbouw-effectrapport, een HER. Er wordt al enige tijd gesproken over een
dergelijk HER, maar tot nu toe is daaraan nog geen inhoud gegeven. In de
voordracht voor de Larmag-toren bij Sloterdijk werd weliswaar een summier
rapport meegestuurd, maar dat was niet bijster diepgravend. In een HER
horen, evenals bij een MER het geval is, alternatieven te worden onderzocht.
Die kunnen bij voorbeeld uitgaan van een zelfde aantal vierkante meters
vloeroppervlak als in het voorgenomen initiatief, maar van een andere
bouwhoogte en -breedte. Een dergelijk HER hoort een integrale werking te
hebben en niet, zoals deze nota van uitgangspunten, het doel te hebben, bij
voorbeeld hier en daar windschermen te plaatsen. In een voorstel nodigen wij
het College uit, een notitie te maken met criteria voor een dergelijk HER,
zodat wij daarover kunnen discussiren in de commissie van advies en
bijstand, los van deze nota van uitgangspunten.
Een centrale vraag daarbij is natuurlijk, vanaf welke hoogte van een
gebouw sprake is van hoogbouw en wat zich leent voor een HER. Volgens ons
valt daarvoor geen vaste norm aan te geven; dit moet worden beoordeeld in
relatie tot de omgeving waarin wordt gebouwd. Bouwwerken die duidelijk in
hoogte afwijken, zullen in aanmerking komen voor een HER. In de binnenstad
is een gebouw van 40 m immers al bijzonder hoog, zodat dit zal moeten
worden onderzocht, maar in Sloterdijk ligt dat heel anders. Voor het IJ-
oevergebied lijkt ons, gezien vanuit de binnenstad, de hoogte van het
Centraal Station mogelijk een bruikbare norm. Wij stellen dan ook voor, alle
bebouwing die in het kader van het IJ-oeverproject wordt ontwikkeld, die
hoger is dan het Centraal Station, te onderzoeken op de visuele en fysieke
effecten, zoals zojuist genoemd voor een HER. Het gaat daarbij om de vista'
smet de zichtlijnen vanaf voetgangersooghoogte langs de corridors, langs het
IJ en vanuit de binnenstad, de zichtbaarheidskaarten waarop de
schaduwwerking van de nieuwbouw is aangegeven en waarop is aangegeven, vanaf
welke plek in Amsterdam de hoogbouw zichtbaar is, en uiteraard over de
windhinder.
Ten slotte wil ik een opmerking maken over het te sluiten convenant en
het te maken ondernemingsplan.
(De heer HOLVAST: Komt u ook nog even toe aan de door ons gestelde
vraag of de beoordeling dat dit plan een milieuonvriendelijk plan is
en in feite een gecamoufleerde aanval op het milieu het standpunt van
uw fractie is? Ik citeer dan uw fractiegenoot.)
Ik laat het antwoord op die vraag over aan de heer Van Duijn.
Met betrekking tot het te sluiten convenant heb ik in de commissie van
advies en bijstand opgemerkt, dat in verband met de publiek-private
samenwerking met de beleggingsmaatschappij niet het woord vertrouwen kon
worden gebruikt. In een zakelijke relatie kan slechts worden gesproken van
betrouwbare partners. De tekstwijziging in art. 3.5 van het convenant, die
ons gisteren ter hand werd gesteld, zie ik als een bevestiging van de door
mij gemaakte opmerking. Ten slotte dien ik een voorstel in inzake de HER.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
57ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden mevr. Witte-Buijserd
en R.H.G. van Duijn, luidende als volgt: "De Raad,
Gehoord de discussie over de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 592, blz. 1685);
Van mening zijnde dat het noodzakelijk is om duidelijke criteria te
formuleren voor de beoordeling van hoogbouw;
In de overtuiging zijnde dat een Hoogbouw Effect Rapportage daarvoor een
juiste vorm is; Van mening zijnde dat in een Hoogbouw Effect Rapportage ten
minste onderzoek behoort te worden opgenomen naar:
- visuele effecten van de voorgenomen hoogbouw vanuit verschillende
standpunten, waaronder "voetgangersooghoogte";
- fysieke effecten van de voorgenomen hoogbouw zoals windval/-hinder,
beschaduwing enz.,
- alternatieven voor de voorgenomen hoogbouw (zoals in een MER: de nul-
optie, het voorgenomen initiatief, het meest milieuvriendelijke
initiatief),
Nodigt het College van Burgemeester en Wethouders uit, richtlijnen te
formuleren voor een Hoogbouw Effect-Rapportage en die ter bespreking voor te
leggen aan de commissie van advies en bijstand."
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Na de extra zendtijd van Groen
Amsterdam volgt nu de bijdrage van de CD.
Het IJ-oeverproject is een gigantische operatie met veel financile en
economische raakvlakken. Daarom bepleit de CD een herschikking van de
portefeuilles binnen het College. Ik stel voor, wethouder Jonker te belasten
met het IJ-oeverproject en economische zaken. De heer Jonker heeft goede
contactuele eigenschappen en kan naar mijn mening dit project ook beter aan
het publiek verkopen. Dit is noodzakelijk, gezien de uitslag van een aantal
deze week gehouden enqutes. Deze waren dan wel niet aselectief van opzet,
maar geven toch aan, dat het project slecht is verkocht. Bovendien is het
IJ-oeverplan een gerecht uit de PvdA-keuken. Waarom dan niet een lid van
deze partij met de uitvoering ervan belast? De heer Saris was in onze ogen
minder geschikt voor de uitvoering van eerdervermeld project, mede gezien
zijn communistische verleden. Overal in Europa zijn communisten uit besturen
gezet, hier in Amsterdam worden zij er juist ingehaald. Dit komt naar mijn
mening zeer ongeloofwaardig op betrokkenen over. Daarom stel ik voor, de
heer Saris naast homo-emancipatie, te belasten met de
minderhedenproblematiek. Dit voorkomt ook moeilijkheden met zijn eigen
partij. De door ons voor hem geschikt geachte portefeuille is binnen zijn
groepering niet discutabel en hij kan zo dus niet in aanvaring komen met
zijn eigen mensen.
De samenwerking met de NMB/Nationale Nederlanden kan onze goedkeuring
krijgen, mits andere bouwprojecten in de stad niet op enigerlei wijze worden
gefrustreerd, ook niet in de kleine lettertjes.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Oud-hoogleraar Heinemeijer zei
onlangs tijdens een protestbijeenkomst tegen de IJ-oeverplannen tot twee
keer toe, dat hij zich bij het aanschouwen van de huidige IJ-oeverplannen
bijna een beroerte was geschrokken. Omdat het hier de man betreft die met
zijn voorstel tot het aanleggen van een IJ-oeverpromenade als eerste de
stoot gaf tot de huidige ontwikkelingen, loont het vast wel de moeite, deze
hooggeleerde in ruste eens uit te nodigen om voor de Raad uiteen te zetten,
wat hem die bijna-beroerte bezorgde.
Afgezien daarvan zijn er echter genoeg aspecten van het plan die zorgen
baren. Zo zal het landhoofdenmodel uitgangspunt zijn voor de
stedebouwkundige ontwikkelingen. Op die landhoofden zullen slanke torens -
aldus de voordracht - worden geplaatst. Om die slankheid te creren zal de
breedte van de breedste gevel niet groter mogen zijn dan eenderde van de
hoogte van het gebouw. Een maximumhoogte wordt echter niet genoemd.
Dergelijke duistere rekensommetjes zijn niet geschikt om vertrouwen in te
boezemen. De slankheid dezer torens moet blijkbaar dienen om het zicht op
het IJ vanaf de IJ-boulevard niet geheel te doen verdwijnen. Daarom zegt de
voordracht, dat het zicht op het IJ vanaf de IJ-boulevard zo min mogelijk
zal worden geblokkeerd. Een dergelijke tirade is altijd de aankondiging van
onheil. Wij moeten er dus op zijn voorbereid, dat het IJ achter de slanke
torens verdwijnt. Als men zich het gemak herinnert waarmee de meerderheid
van de Raad in de desbetreffende raadscommissie zich neerlegde bij de
wurggreep van de Zweedse kapitalisten die in Sloterdijk een 200 m hoge toren
willen bouwen, wordt men er niet geruster op. Ik herinner in dit verband
mede aan het artikel van drs. De Wit, Commissaris der Koningin in Noord-
Holland, in Het Parool.
Hoe men de verkeersproblematiek rond het Centraal Station denkt op te
lossen, blijft duister.
Aan het slot schijnt de nota op de hypocriete toer te gaan, als wordt
gezegd, dat de hoofddoelstelling van het IJ-oeverproject het versterken van
de binnenstad is.
Op onderdelen lijkt het IJ-oeverproject best realiseerbaar en wenselijk.
Als geheel lijkt het verwerpelijk. Ik zou willen eindigen met de leus die
indertijd door Schumacher werd gelanceerd: klein is prachtig.
Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil proberen, in het kort in
te gaan op de hooggespannen verwachtingen met betrekking tot het project, op
de spanning die erin zit met betrekking tot de publiek-private samenwerking,
op de zekerheden die wij willen hebben en de flexibiliteit die wij nodig
hebben in de tijd. Ik wil voorts ingaan op de publiek-private samenwerking
zelf, op de organisatie van het project en op de kwaliteit ervan. Ik hoop,
onder die hoofdjes alle vragen die zijn gesteld en alle opmerkingen die zijn
gemaakt te kunnen behandelen.
Ik kom dan eerst op de hoge verwachtingen die er zijn ten aanzien van dit
project. Wij hebben in de loop van de tijd vele doelstellingen aan het
project meegegeven; versterking van de binnenstad is er n van. Wij
hebben
het ook steeds over de hoge kwaliteit van de openbare ruimte - de heer
Holvast sprak erover - over de hoge kwaliteit van de architectuur - ik
citeer de heer Hooijmaijers - over de sociale doelstellingen die moeten
worden meegegeven aan het project - genoemd door Groen Links en anderen -
over het verkeer enz. Aan het College is de opdracht meegegeven om vooral te
zorgen voor een goede inspraak en zeggenschap van mensen die bij dit alles
zijn betrokken. Ten slotte moet er een organisatie zijn die op dit alles is
gericht. Dit betekent dat wij een project veel verwachtingen meegeven. Het
is daarom voor de Raad als geheel buitengewoon belangrijk dat die dit
project tot een goede afloop weet te brengen en dat goed wordt
gediscussieerd over de risico's die daaraan verbonden zijn. Op dit punt zijn
wij in het afgelopen jaar een enorm eind vooruitgegaan. Wij zijn met elkaar
veel meer in de details van het
project gedoken. Wij hebben kunnen nagaan, waar die risico's zitten. Daarin
hebben verschillende fracties vandaag, maar ook in de commissie van advies
en bijstand, veel aangegeven.
(De heer MOLLEMAN: Dat geldt misschien voor de verkenningen in de
marktsector, de financile aspecten en de ontwikkeling van de
financieringsmaatschappij, maar waar blijken die details uit in de
nota van uitgangspunten? Daarin staan alleen maar vervagingen.)
Ik zal op dat punt nog terugkomen. Naar mijn mening zitten er niet veel
vervagingen in. Op een aantal punten zit er misschien wel wat meer
flexibiliteit in. U mag aangeven, of u dit positief of negatief vindt. Zo
kan men met betrekking tot de verdeling van woningen zeggen, dat er sprake
is van iets meer vaagheid doordat per gebied niet meer precies is
aangegeven, hoeveel woningen in een bepaalde financieringscategorie zullen
worden gerealiseerd.
(De heer MOLLEMAN: Dat ervaart mijn fractie als positief.)
Het heeft inderdaad een voordeel. Het schept een zekere ruimte om te
bepalen, waar men het geld moet verdienen en hoe men het beste een
aansluiting kan vinden bij een bestaande buurt. Het is van belang, evenwicht
te zoeken tussen de noodzakelijke zekerheden die wij aan het project willen
meegeven en de flexibiliteit die het project moet hebben om de tijd te
kunnen overleven en om niet in de komende vijftien jaar de zaak zodanig te
moeten bijstellen, dat wij het over iets heel anders hebben dan wat wij ons
nu voornemen. Gedetailleerdheid kan daarin een gevaar betekenen. Ik doelde
in het vorengaande echter op het feit dat wij een meer concreet inzicht
hebben gekregen in de risico's dan waarvan een jaar geleden sprake was. Dit
is het resultaat van het feit dat in de commissie van advies en bijstand in
het najaar van 1990 een open discussie is gevoerd over de vraag, hoe dit
project verder moet worden ontwikkeld. Kan dit op de klassieke wijze? Kan
dit via pps? Welke tussenvormen zijn er? Diverse fracties hebben allerlei
vragen gesteld en blijk gegeven van hun twijfel met betrekking tot de
verschillende wegen. Aangegeven is echter ook, dat iedereen van mening was,
dat moest worden doorgegaan op de weg van een vorm van publiek-private
samenwerking.
(De heer VAN DER LAAN: U spreekt terecht van een open discussie. Het
was echter wel een discussie in een besloten vergadering. Ik zou het
heel goed vinden en het zou een goede bijdrage van het College zijn
aan dit debat als u iets uit die beslotenheid zou klappen om aan te
geven, hoe dit is verlopen.) Dat mag ik niet.
(De heer VAN DER LAAN: Inmiddels mag u dat wel. De vergadering was
destijds besloten omdat wij aan de vooravond stonden van
onderhandelingen met de beleggers. Die hebt u inmiddels succesvol
afgerond. Ik zou dus zeggen: ga uw gang!)
Als ik spreek over uw eigen stellingname, kan ik alleen maar constateren,
dat u consequent bent geweest. U hebt gesteld, dat uw fractie voor publiek-
private samenwerking is, maar u hebt erop aangedrongen, vooral op de kleine
lettertjes in de af te sluiten contracten te letten. In de verdere discussie
hebt u voortdurend een bijdrage geleverd aan de contractvorm, de publiek-
private samenwerking als constructie enz. U hebt een consequente bijdrage
geleverd. Andere fracties hebben op dat moment gezegd - ik noem Groen Links
en D66 - dat zij bedenkingen hadden, maar dat zij, als die konden worden
ondervangen, bereid waren op deze lijn verder te gaan. De VVD stelde, dat
zij voorkeur had voor een pps-ontwikkeling, maar had wel vragen. Ik meen,
dat het niet veel extra informatie voor het publiek oplevert als ik nu
uitvoerig inga op die eerdere discussie. De heer Van der Laan was er zelf
bij. Als hij in tweede termijn op een en ander nader wil ingaan, kan hij dat
uiteraard doen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Spreekt u in deze vergadering alleen tegen de
woordvoerders in de commissie of mogen andere raadsleden ook
informatie hebben? Ik vind uw antwoord aan de heer Van der Laan wat
mager.)
Ik heb geprobeerd, in korte bewoordingen het karakter van de discussie
weer te geven die in het najaar van 1990 in de commissie is gevoerd. Ik heb
daarbij aangegeven, dat het een open discussie was, waarbij verschillende
fracties vrijuit hebben gesproken over bedenkingen die zij hadden. Ik heb
aangegeven, dit voor de fracties verschillend lag, maar dat er in die zin
overeenstemming was, dat als bezwaren die werden geuit te ondervangen waren
en als wij op die wijze tot voorstellen zouden komen die daaraan tegemoet
komen, de pps-constructie een constructie zou zijn waarin men wel iets zag,
dit vanwege het integrale karakter ervan. De heer Van der Laan heeft in zijn
betoog tien voordelen van de pps genoemd en dit heeft andere fracties
ontslagen van de taak die nog eens te herhalen. Van die voordelen zijn wij
inmiddels wel overtuigd. De vraag is meer, of wij ook voldoende zijn gedekt
tegen de risico's van deze weg. Dat is de vraag die nu moet worden
beantwoord.
Een van de aardigste artikelen die ik de laatste tijd over het IJ-
oeverproject heb gelezen was een artikel van de hand van de heer Hofland,
waarin hij zegt: "Handen af van het CS". Daarmee typeert hij wat de
ontwikkeling van het IJ-oeverproject kan zijn, een eerherstel van het
Centraal Station, een centrale toegang tot de stad, aansluiting op het
kernwinkelapparaat en op de prachtige structuur van de binnenstad. Toen het
Centraal Station werd gebouwd was dit daarop natuurlijk een inbreuk en het
ligt nu blijvend als barrire tussen de structuur van de stad en het IJ.
Door de nieuwe functies die het openbaar vervoer krijgt en de nieuwe
betekenis van het spoor - ik noem Schiphol, de hoge-snelheidstrein enz. -
kan het station opnieuw een toegang tot Amsterdam zijn van enige allure. Ik
meen, dat dit eerherstel voor het CS aardig uitdrukt wat het IJ-oeverproject
kan zijn.
Ik geef daarmee tevens antwoord aan de heer R.H.G. van Duijn, die overal,
in de pers en ook hier, laat merken dat hij het project als milieuvijandig
ziet. Juist op dit aspect heeft het echter grote voordelen, omdat het een
unieke kans geeft, het openbaar vervoer in Nederland en in Amsterdam te
verbeteren. Het gaat om een heel cruciale plek. Het zal mogelijk zijn, tot
een heel geconcentreerde ontwikkeling te komen. Het is een uniek feit dat
een stad als Amsterdam zulke grote, weinig intensief gebruikte gebieden nog
altijd braak heeft liggen en dat men die nu kan ontwikkelen, in de
onmiddellijke omgeving van een station. Daarnaast ligt er een sneltram. Er
ontstaat zo een grote locatie die in haar geheel als A-locatie kan worden
ontwikkeld, dit alles met de strengste parkeernorm van Nederland. Dat vind
ik milieubeleid van topklasse. Dat is nu eens een toplocatie.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het blijft toch een feit dat het tot een
dramatische verbouwing van het Centraal Station zou leiden. Naar mijn
oordeel leidt het ook wel degelijk tot overlast gedurende een aantal
jaren. Er zullen ook bussen gaan rijden die beter gespreid over de
stad zouden kunnen rijden.)
Er zullen inderdaad grote werken worden uitgevoerd.
Een tweede belangrijk element van het project zoals het er nu ligt is dat
het, behalve dat het een bijdrage aan de binnenstad in functionele zin kan
zijn, ook in stedebouwkundige zin aan kwaliteit heeft kunnen winnen, juist
door de openbaar-vervoersoplossing. Een groot deel van het openbaar vervoer
kan onder de grond worden gebracht, waardoor bovengronds ruimte is ontstaan
om bij voorbeeld het landhoofdenconcept verder te verbeteren. In het
algemeen is, toen in de vorige nota dit landhoofdenconcept werd
gentroduceerd, door stedebouwkundigen gesteld, dat het een goede opzet
is, maar dat het risico bestond, dat door de verdikking en de toename van
volumes, straks geen landhoofdenconcept zou kunnen ontstaan, maar een muur.
Het is buitengewoon goed, dat het nu is gelukt, tot een verdere afslanking
van de torens te komen; het zijn er ook maar een paar. Het is geen wand van
torens, maar slechts enkele torens, die enige plekken accentueren en die
noodzakelijk zijn om voldoende ontwikkelingen op het gebied van woningen en
kantoren mogelijk te maken. De heer Van Duijn heeft gelijk als hij zegt, dat
het een smalle strook is, maar de bedoeling is niet alleen, die strook voor
openbaar vervoer te ontsluiten. Het gaat ook om openbaar vervoer die door
die strook loopt en daarmee een ring sluit, waardoor het openbaar vervoer in
de hele stad beter zal worden. Wij moeten dan ook niet de kosten van het
openbaar vervoer toerekenen aan de opbrengsten van dit kleine stukje grond.
Wij kunnen tegen het rijk zeggen, dat het hier een buitengewoon goede
investering kan doen, die het verkeer in Amsterdam enorm ontlast, die
tegemoet komt aan de doelstellingen op milieugebied en aan het terugdringen
van automobiliteit enz. Als het rijk in dit gebied in Amsterdam investeert,
zal het die investering dubbel en dwars terugkrijgen in de vorm van
realisatie van zijn doelstellingen. Bovendien wordt meteen een goede
mogelijkheid geschapen voor het ontwikkelen van het IJ-oeverplan zelf.
Een belangrijke verbetering betreft verder de relatie tussen de IJ-oevers
en de binnenstad en de plannen om de corridors langs en onder het spoor
door te verbeteren. Men kan zich afvragen, hoe men ooit iets moois zou
kunnen maken van de Oostertoegang. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik dat ook
niet zou weten. Het is een brok beton, met een lage doorgang. Het zal
moeilijk tot iets moois te maken zijn waar men huppelend langs gaat van de
ene functie naar de andere. Er zijn inderdaad plekken die dermate belegd
zijn met infrastructuur en die zo weinig ruimte bieden, dat men daarvoor
andere alternatieven moet zoeken, waardoor mensen op een andere manier aan
de andere kant van het spoor kunnen komen. Daarvoor kunnen onder meer
overbouwingen een oplossing bieden. Men kan ook denken aan het station zelf,
waarin meer ruimte zou kunnen worden gezocht om mensen aan de andere kant
van het spoor te brengen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Is dat nu echt wel zo nieuw? Heeft uw voorganger
dat niet benadrukt en is het ook niet van de kant van de
raadsfracties naar voren gebracht?)
U hebt aan de discussie destijds een belangrijke bijdrage geleverd door
indiening van een voorstel inzake de publieksfuncties op maaiveldniveau. U
hebt gesteld, dat wij lering zouden moeten trekken uit vele dergelijke
ontwikkelingen, waarbij wel is gedacht aan de kantoren maar niet aan de
wijze waarop de openbare ruimte moet functioneren. U hebt gezegd, dat wij
vooral moeten zorgen voor publieksfuncties.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Ik heb het ook over uw voorganger, de heer Van
der Vlis, die daarover ideen had. Toen was er sprake van
mogelijkheden voor winkeltjes enz. Er werd al over nagedacht. U had in
deze nota een nog beter gebruik kunnen maken van datgene wat uw
voorganger op dit punt te zeggen had.)
Wellicht heb ik dat onvoldoende gedaan. Ik zou dan echter wel graag van
u vernemen, op welke punten dat het geval zou zijn. Ik meen juist te zijn
doorgegaan op het spoor van het leggen van een relatie tussen het IJ en de
stad, redenerend vanuit de vraag, hoe wij de binnenstadsfuncties naar het IJ
kunnen brengen. Hoe breiden wij de binnenstadsfuncties uit naar het IJ? Ik
ben daarin helemaal niet uniek.
(De heer MOLLEMAN: Wat is er nu nieuw aan dit element, gelet op de
uitspraken die de Raad al veel eerder heeft gedaan?)
Ik verwijs dan naar de uitwerkingen die zijn gegeven voor de
verschillende deelgebieden, waarin per deelgebied is aangegeven, hoe over
zichtlijnen is nagedacht. U kunt kijken naar de functionele relaties die
zijn gelegd, naar de werkgelegenheidsrelaties enz. Het gaat niet alleen om
de ruimtelijke relatie. Ik zeg niet, dat het nieuw is en dat het nu pas naar
voren komt. Ik zeg wel, dat het op dit punt iets verder is uitgewerkt en
verbeterd. Het is niet verder vervaagd, zoals werd gezegd, maar het heeft
aan kwaliteit gewonnen. Dat is ook het resultaat van de nota die eerder is
besproken en die betrekking had op de openbare ruimte.
Met betrekking tot de functies wordt terecht van verschillende kanten de
vraag gesteld, wat het stadsbestuur nu precies met dit deel van de stad wil.
Dat is een terechte vraag. Als antwoord hebben wij steeds gegeven, dat wij
hier een internationaal klimaat willen, aansluitend bij zakelijke en
financile dienstverlening, alsmede een toevoeging op het gebied van het
wonen, dat nog onvoldoende aanwezig is. Een en ander wordt gekenmerkt zowel
door menging als door een accent op de bovenkant van de markt. Dat zijn
zaken die voor de versterking van de positie van de binnenstad van zeer
groot belang zijn. Daarover zullen wij het hier moeten hebben, willen wij in
de stad voldoende draagvlak voor de ontwikkeling van de IJ-oevers kunnen
verkrijgen. Wij kunnen op dit moment echter nog niet precies zeggen, wat de
functies zullen zijn en in welke omvang die er zullen zijn. De heer Robbers
heeft een voorstel ingediend met betrekking tot de congresruimte. Er moet
een ondernemingsplan worden opgesteld waarin precies zal moeten worden
nagegaan, welke functies in welke mate kunnen bijdragen aan het succes van
het totale plan, in welke mate de ene functie de andere kan versterken en in
welke mate de ene functie uit de andere kan worden betaald. De heer Robbers
wil nu al bij voorbaat zeggen, dat de congresfunctie bij het Centraal
Station moet worden versterkt, in navolging van Utrecht en andere plaatsen,
waar dit al is gebeurd. Wellicht is dit een goede uitkomst, maar waarom wil
men nu al stellen, dat de ruimte hiervoor moet worden uitgebreid?
(De heer ROBBERS: Om precies dezelfde overwegingen als de uwe, maar
ik ga uit van hogere cijfers. U gaat uit van 10.000 mý en u noemt
dus ook een cijfer.)
Er zit in het verhaal over het Stationseiland een zekere ruimte. Er zijn
meer publieksfuncties dan alleen de vergaderfunctie.
(De heer ROBBERS: Daarover verschillen wij niet met elkaar van
mening. Het gaat mij om de inschatting van de ruimte die hier nodig
zal zijn, om het uitgangspunt.)
(De heer MOLLEMAN: Wanneer men andere functies hier beter wil laten
functioneren, legt men toch niet al op voorhand een aantal vierkante
meters vast? Dan laat men het toch open, zoals het College dat in dit
stadium heeft gedaan?)
(De heer ROBBERS: Ik reageer op de suggestie van de wethouder, dat
wij een aantal zouden willen fixeren, terwijl volgens hem sprake is
van open onderhandelingsruimte. Ik wijs erop dat wij beiden hetzelfde
doen. Er is alleen een verschil in het aantal vierkante meters.)
Het gaat niet om onderhandelingsruimte. Ik meen, dat de vergaderfunctie
hier een goede functie is; daarom wordt deze ook genoemd. U weet echter net
zo min als ik, op welk niveau die functie daar zal moeten gaan spelen.
Daartoe willen wij graag inbreng van marktpartijen hebben. Zij moeten
nagaan, welk niveau men moet kiezen om precies goed te zitten. Als de heer
Robbers meent, dat dit niveau hoger moet zijn, heb ik daartegen als zodanig
geen groot bezwaar.
Hetzelfde probleem doet zich in zekere zin voor bij de vraag van de heer
Hooijmaijers inzake het wonen. Deze stelt, dat, als het scenario tegenvalt
en geld moet worden bijverdiend, men de oplossing niet in de eerste plaats
moet zoeken in kantoren, maar ook moet nagaan, of woningbouw mogelijk is.
Als wij dat echter zouden doen en - de redenering van de heer Hooijmaijers
volgend - daarin ook voldoende sociale woningbouw zouden blijven bouwen,
moeten wij een veelvoud aan vierkante meters bouwen vergeleken bij
kantorenbouw. Waar haalt men daarvoor de extra volumes vandaan en hoe denkt
men dit stedebouwkundig te kunnen inpassen in het project? Waarom kiest de
heer Hooijmaijers in feite al bij voorbaat voor die oplossing van een
slecht-weer-scenario en niet voor de algemene formulering? Laten wij ervoor
zorgen, dat wij bij slecht weer een scenario maken dat de kwaliteit en de
principes van het plan in stand houdt, maar die zo faseert, dat wij met
minder risico hetzelfde plan op een misschien iets langere termijn kunnen
realiseren.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat komt doordat de VVD de sociale woningbouw
en de woningbouw in de vrije sector ziet als een kwaliteit voor het
gebied. Wij durven dan ook te stellen, dat wij nu een
intentieverklaring geven en een inspanningsverplichting neerleggen om
ervoor te zorgen, dat er eerder woningen moeten worden gerealiseerd
dan eventueel extra kantoren. Natuurlijk beseffen wij heel goed dat
dit ook zou kunnen betekenen dat er extra volume nodig zal zijn. Ik
kan mij echter niet aan de indruk onttrekken, dat mijn voorstel u toch
op zijn minst sympathiek moet voorkomen. Bovendien wil ik u eraan
herinneren, dat die kantoren - tweemaal 200.000 mý - het
topsegment
van de markt betreffen. Een makelaar heeft onlangs al aangegeven, dat
wij dit in deze tijd wel kunnen realiseren. De vraag is echter, of wij
nog meer kunnen realiseren. Mijn fractie kiest op dat moment dan
liever voor extra woningen.)
Het is natuurlijk sympathiek, dat er ook woningen worden gebouwd en niet
alleen een onevenredige hoeveelheid kantoren. Het aardige van deze nota van
uitgangspunten - en ook van die van vorig jaar - is, dat die functies goed
met elkaar in evenwicht zijn, dus dat er vrij veel woningen in zitten,
hoewel de ruimte vrij smal is. Ik ben het met de heer Hooijmaijers eens, dat
wij niet om financile redenen het evenwicht eenzijdig moeten verstoren
door
helemaal naar de kant van de kantoren door te slaan. Aan de andere kant moet
hij echter overwegen, dat een kleine hoeveelheid kantoren meer opbrengt dan
een klein aantal woningen. Hij vraagt met zijn voorstel om een veel groter
volume.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat is dus een als/dan-situatie. Evenals voor
het voorstel van Groen Links over het RBA (nr. 620), geldt ook hier
een inspanningsverplichting, omdat wij dit toch het liefst willen als
wij zouden moeten kiezen. Daarom zeggen wij, dat wij die kantoren in
eerste instantie niet uitsluiten - dat staat ook niet in mijn voorstel
- maar alleen een intentieverklaring afgeven inzake de bouw van
woningen.
(De heer J. VAN DUIJN: Amsterdammers zeggen in zo'n geval: as is
verbrande turf!)
Ik vraag mij af, of het in dit stadium nodig is bij de invulling van de
functies veel verder te gaan dan in deze nota is aangegeven. Ik ga ervan
uit, dat het op dit moment niet nodig is en dat is een van de redenen dat
wij nu een studiejaar ingaan met de private partners om te komen tot een
beter onderbouwde reservering voor de verschillende functies, zowel in
ruimtelijke als in financile zin.
(De heer HOOIJMAIJERS: Als u dit wel vindt ten aanzien van de fiets
en de werkgelegenheid, waarom vindt u dat dan niet ten aanzien van het
wonen?)
Het fietsbeleid en de werkgelegenheid zijn twee totaal andere zaken; als
wij het hebben over de infrastructuur, hebben wij het over iets heel anders
dan over de vraag, hoe wij de functionele invulling van het IJ-oeverproject
samen met de marktpartijen verder vorm kunnen geven. Als het gaat om het
aantal te verwachten fietsen en de daarvoor noodzakelijke inrichting van het
gebied, gaat het om het al of niet handhaven van de nu voor de binnenstad
geldende norm van 30%.
(De heer HOOIJMAIJERS: Is dat dan geen stedebouwkundige invulling?
Voeren wij met de bouw van die woningen dan niet het
volkshuisvestingsbeleid uit?)
Die norm is op dit moment volop aan de orde, maar daarvoor geldt geen
slecht-weer-scenario, tenzij bedoeld wordt dat men op de fiets eerder nat
wordt dan in de auto. Het is dus iets heel anders, vooruitlopend op de te
verwachten marktontwikkelingen nu te proberen, een scenario te maken voor
de invulling van verschillende functies dan te komen tot een optimale
infrastructuur.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik sla geen piketpaaltje; ik spreek een
voorkeur uit, zoals ook voor de fiets en de werkgelegenheid geldt. Als
u het huidige fietsbeleid enz. wilt optimaliseren zijn wij het daar
volstrekt mee eens, maar dat moet ook gelden voor het
volkshuisvestingsbeleid.)
Ik wil nog even doorgaan met het punt van de infrastructuur. Dit is mijns
inziens typisch een onderwerp dat in dit stadium van de discussie aan de
orde is en waarin de gemeente moet weten wat zij wil. Er kan van alles
variabel zijn, maar ten aanzien van de infrastructuur moeten wij vrij scherp
weten wat wij willen, want dat maakt het een wel mogelijk en het ander niet.
Daarom moeten wij bij voorbeeld weten, of er een ondergronds busstation
komt. Naar ik begrijp, spreekt een aantal fracties nu al een duidelijke
voorkeur uit voor dat busstation. De Raad krijgt daarover nog een studie
naar aanleiding van de vraag, of dat busstation in het vervoersconcept van
Amsterdam en de regio noodzakelijk is. Daarbij liggen verschillende modellen
op tafel; men kan buslijnen bij voorbeeld ook aantakken bij de nevenstations
in plaats van voornamelijk bij het Centraal Station. Als die studie oplevert
dat er een busstation moet komen bij het Centraal Station, is duidelijk dat
dit een ondergronds station zal moeten zijn. Dat is voldoende bestudeerd en
daarvoor kan dus een reservering worden gemaakt. Overigens heeft dit ook nog
wel een paar nadelen als men het heeft over de barrirewerking, want
daarbij
moet voor de in- en uitgangen een aantal gaten in de grond worden gemaakt
waarvan wij nog zullen schrikken. Wij zijn het er echter over eens, dat het
veel toevoegt aan de openbare ruimte in het gebied als een dergelijk
busstation kan worden gerealiseerd. Overigens vraag ik mij af, of wij nu al
moeten praten over het busstation en de reservering daarvoor, want de studie
daarover moet nog verschijnen.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat hoef ik u toch niet uit te leggen? Ik geef
u een vergelijking. U gaat nu in de slag met de beleggers en daarbij
zult u zich toch op iets moeten vastleggen, anders weten die mensen
niet waar zij aan toe zijn. Hetzelfde geldt voor de vervoerbedrijven;
die moeten nu met de banken aan de slag om de financiering rond te
krijgen. Wij kunnen vandaag pas voor het eerst echt aangeven, dat het
busstation er kan komen, mits wordt voldaan aan alle gestelde
voorwaarden, zoals het minimaliseren van de overlast, de financiering
enz. Wat is daar nu verkeerd aan? Voor de vervoerbedrijven geldt
precies hetzelfde als voor de beleggers: zij willen zekerheid. Dat
moet u inmiddels toch echt door hebben.)
Dan begrijp ik, waarom u niet meer wilt dan nu vastleggen dat wij er
noch geld zelf aan uitgeven, noch dat er VINEX-geld aan wordt besteed.
Daarover moet dus in feite worden besloten ten aanzien van het busstation,
niet over de vraag of het er al of niet moet komen, want die wordt pas in
het najaar beantwoord. (De heer HOOIJMAIJERS: Nee, nu!)
(De heer VAN DER LAAN: Wat dat betreft steun ik de VVD, want ook de
PvdA vindt, dat nu de principile beslissing moet worden genomen dat
het busstation er komt, mits men rond komt met het VINEX-geld en het
probleem van de overlast voor omwonenden, de rederijen enz. wordt
opgelost. Als men dat voor elkaar krijgt, komt het er.)
De Raad heeft zich daarover nog niet volledig uitgesproken.
(De heer VAN DER LAAN: Dat gaan wij vandaag misschien doen en dan wil
ik daarover graag mijn mening geven.)
Dat wil ik u dan afraden, omdat u nog niet beschikt over de gegevens die
u daarvoor nodig hebt. De Raad heeft onlangs besloten tot een
vervolgonderzoek op dit punt en de directeur van het Gemeentevervoerbedrijf
daartoe gemachtigd. Waarom zou u dan, vooruitlopend op de resultaten van dat
onderzoek en voordat de discussie met de vervoerbedrijven is afgerond, nu al
overhaast willen beslissen, zonder dat u beschikt over de gegevens over
onder meer de omvang van een dergelijk busstation?
(De heer HOOIJMAIJERS: Omdat dat een richting aangeeft. De situatie is
er een van "ja, mits" en niet van "nee, tenzij". Dat
hebben de
vervoerbedrijven nodig om de financiering rond te krijgen, waarvan ook
wij vinden dat die niet ten koste mag gaan van de VINEX-gelden enz.
Vandaar ook dat ik, analoog daaraan, een vergelijking heb gemaakt met
de beleggers; die moeten nu ook aan de slag.)
Het lijkt mij niet verstandig, in het kader van deze discussie ten
aanzien van het busstation veel verder te gaan dan de afspraak, dat er een
reservering moet worden gemaakt voor het busstation - die is aangegeven - en
dat het, als het er komt, uit andere middelen moet worden gefinancierd dan
de middelen die beschikbaar zijn voor het IJ-oeverproject.
(De heer MOLLEMAN: Gebruikt u het woord "als" in de betekenis
van
"indien" of van "wanneer"? Als u het laatste bedoelt,
is het logisch, maar anders niet.)
Als ik "wanneer" had bedoeld, zou ik wel "wanneer"
hebben gezegd.
Verschillende fracties hebben gesproken over nog een ander deel van de
infrastructuur, te weten de railinfrastructuur en de wijze waarop die langs
het Barentszplein moet worden gevoerd. Dit is inderdaad een belangrijk punt,
zeker ook voor de betrokkenen zelf, die nog altijd in onzekerheid verkeren
over de vraag of hun woning zal blijven staan. De informatie tot nu toe
luidt dat, als wij de railverbinding volgens dat trac willen aanleggen en
wij de graansilo willen sparen, de ruimte ontbreekt om ook de woningen te
sparen. Dit impliceert dus een keuze. Het zou echter kunnen zijn - daarnaar
kunnen wij dan weer nader onderzoek verrichten - dat beide kunnen worden
gespaard, bij voorbeeld als de woningen worden onderheid en als er een
constructie kan worden verzonnen die de graansilo tijdens de bouw overeind
houdt, als de bouwput ertussen kan, als de horizontale krachten niet te
groot zijn enz. Ik meen, dat wij daarover nu niet uitvoerig moeten
discussiren. De Raad wil hierover perfecte informatie hebben, zodat er
geen enkele twijfel is als moet worden gekozen tussen de graansilo en de
woningen. Dit staat nog los van het pand van Goedkoop; daar waren wij
volgens mij al eerder uit. Ik zeg toe, dat de Raad alle informatie die
daarvoor nodig is, zowel over de kosten als over de ruimtelijke problemen,
zoals de ruimte die moet overblijven tussen de funderingen en de bouwput,
zal krijgen, zodat de Raad volledig in staat zal zijn, die keuze te doen.
Daarbij vraag ik de Raad echter met klem, als uit die informatie zou blijken
dat het niet mogelijk is allebei te sparen, een uitspraak te doen over de
keuze die dan zal worden gedaan. Het lijkt mij namelijk uiterst
onverstandig, de bewoners langer in onzekerheid te laten dan strikt nodig
is, want dat roept zeer veel irritatie op.
(De heer MOLLEMAN: Hoe kunt u die keuze nu van ons vragen zolang wij
geen inzicht hebben in de kosten?)
(De heer VAN DER LAAN: Daarmee vraagt u inderdaad iets wat wij niet
kunnen zeggen. Ik heb geen timmermansoog, maar die graansilo is wel
tientallen meters lang en het maakt voor mij heel veel uit, of er
n
meter moet worden gesloopt of vier meter, alleen al vanwege het
kostenaspect. Daarom kan de PvdA-fractie zich daarop nu niet
vastleggen. Als er sprake is van een tijdsdruk, bij voorbeeld in
verband met de opstelling van het ondernemingsplan, spelen wij de bal
keihard terug, want sinds oktober zijn alle wensen op tafel gelegd.)
(De heer HOLVAST: Het lijkt mij belangrijk, dat ook het College zich
vastlegt op een uitgangspunt, namelijk dat het zal doen wat mogelijk
is om n die rail aan te leggen n beide gebouwen overeind te
houden.
Dat dat niet kan is namelijk nog steeds niet aangetoond. Dat is wat
wij willen, namelijk dat tot op de millimeter nauwkeurig wordt
uitgezocht of er een oplossing mogelijk is om zowel de woningen als de
andere panden te laten staan. Pas daarna komt het verhaal van de
kosten enz.)
Daarmee wijkt u af van de standaardprocedure, zoals u zelf ook weet. Als
er normaal gesproken bij voorbeeld 10 m nodig is tussen de bebouwing en het
trac, vraagt u of 7 m misschien ook voldoende is. Het antwoord is dan,
dat dit wel kan, mits de gebouwen worden onderheid en er extra voorzieningen
worden getroffen, maar dan begint het kasregister te rinkelen. Bedoelt u nu,
dat wij op dit punt risicovol moeten begroten, of moeten wij op zekerheid
begroten? Als de vraag zo wordt gesteld, is het laatste woord namelijk nooit
te zeggen; dan kunnen wij alleen maar blijven doorrekenen aan de kosten van
hulpconstructies enz. om het trac tussen de beide panden door te krijgen.
(De heer ROBBERS: Ik heb de wethouder eerder de vraag gesteld, hoe
groot de urgentie is van de beslissing en wanneer die moet worden
genomen. Zijn argument dat wij de bewoners niet zo lang kunnen laten
wachten is namelijk n kant van de zaak. Ik heb mij ertoe
bereid
verklaard die keuze te doen als het moet, maar wanneer moet het? Dat
is een stedebouwkundig en een infrastructureel belang. Daarop zou ik
ook graag antwoord willen hebben.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik wil mij daar niet alleen bij aansluiten; ik
wil ook nog eens benadrukken, dat die bewoners de hele raadsperiode
lang al allerlei toezeggingen hebben gekregen, tot vandaag aan toe,
dat er nog extra onderzoek zal worden verricht. Ik vind, dat de
gemeente dat eigenlijk zelf al had moeten doen. Er wordt nu weer een
onderzoek verricht en ik vind, dat wij dat minimaal een goede kans
moeten geven. Dat is alleen maar een kwestie van goed bestuur.)
Ik heb toegezegd, dat de Raad alle informatie krijgt die nodig is om een
beslissing te nemen. Dit is niet de eerste keer dat wij over dit onderwerp
praten en tot nu toe is het standpunt van de meerderheid van de Raad steeds
geweest, dat de laatste onzekerheid moet zijn weggenomen voordat er een
definitieve beslissing wordt genomen. Er is echter wel iets veranderd, want
eerst hadden wij het over een bovengrondse sneltram en nu over een sneltram
onder de grond, over een combi-variant en over nieuwe dingen die moeten
worden uitgezocht met betrekking tot de plaats van het station,
parkeervoorzieningen enz. Er is dit jaar veel nieuws op tafel gekomen op dit
punt en daarvan kan ik alleen maar zeggen dat het niet kan als wij daarmee
omgaan volgens de standaardformule, met de normale norm van 10 m aan beide
kanten. Als u vraagt het trac tussen de bebouwing door te wringen, gaat
dat
tientallen miljoenen kosten. U krijgt het plaatje echter erbij en u krijgt
te horen hoeveel dat dan extra gaat kosten.
(De heer ROBBERS: Ik constateer, dat uitstel van deze beslissing
verantwoord is, want er wordt ons nu gevraagd te besluiten, zonder dat
er een voorstel voor ons ligt. Kan dat?)
Dat hangt ervan af, hoe lang dat uitstel moet duren. Ik neem aan, dat het
onderzoek enige tijd in beslag zal nemen. Ik zal mij op de hoogte stellen en
u in tweede termijn nader mededelen, welk uitstel mogelijk is en hoeveel
tijd wij dan nog hebben om het onderzoek te doen.
Tot zover de discussie over het trac langs het Barentszplein. Een
ander
onderdeel van de infrastructuur waarover is gesproken, onder meer door D66,
is de kneep achter het Centraal Station, waarbij een verband is gelegd met
het referendum. De heer Van der Laan zei, dat voor zijn fractie dat verband
in elk geval niet hoeft; het lijkt hem onjuist. Er zijn echter twee soorten
verbanden te leggen met het referendum, in de eerste plaats het verband dat,
als de uitkomst van het referendum is dat de binnenstad autoluw wordt
gemaakt, alle radialen ter discussie komen te staan, dus ook deze en of wij
dan niet moeten overgaan tot een volledige knip. Er is echter ook een andere
redenering mogelijk, die luidt dat er, als wij overgaan tot een autoluwer
scenario en wij de binnenstad toch bereikbaar willen houden, juist behoefte
is aan meer capaciteit op de IJ-boulevard. Ik ben er sterk voor, onderwerpen
die apart moeten worden behandeld in de Raad, niet aan elkaar te blijven
knopen. Dat leidt namelijk tot grote onzekerheid over de vraag, wat er nu
uiteindelijk wordt besloten. De in deze nota aangegeven oplossing voor de
IJ-boulevard geeft aan, dat deze diverse functies moet krijgen in die zin,
dat deze zowel het gebied zelf bereikbaar moet maken als een ontsluiting
moet vormen van de binnenstad en eigenlijk niet de functie mag krijgen van
een tweede ringweg door de stad. Binnen die voorwaarden is mijns inziens een
redelijk compromis gevonden voor zowel het bereikbaar maken van het gebied
als het beheersen van de automobiliteit. Daaraan zou een serie maatregelen
moeten worden gekoppeld op het gebied van het terugdringen van het
autoverkeer op de radialen, zoals afgesproken in het programakkoord, en ik
zou echt willen voorstellen, het daarbij te laten. Dan weten wij tenminste
wat wij vandaag besluiten en is dit besluit niet weer afhankelijk van een
ander besluit, want daardoor ontstaat voor onszelf, voor de mensen die de
plannen voor de IJ-boulevard moeten uitwerken en voor de andere partijen
waarmee wij te maken hebben zo veel onzekerheid, dat de anderen niet kunnen
doorwerken. Zij moeten dan wachten tot wij ons werk af hebben en het
referendum achter de rug is waarin de Amsterdamse bevolking zich heeft
uitgesproken, waarna de Raad zich weer moet hebben uitgesproken over de
consequenties van het referendum voor het beleid van de gemeente Amsterdam.
Dan zijn wij intussen jaren verder en ik hoop, dat het project tegen die
tijd in de fase van realisering is aangekomen en dat er niet alsnog mee moet
worden begonnen.
(De heer ROBBERS: De uitgangspunten daarvoor leggen wij nu vast en
daarin wordt uitgegaan van een kneep; daarover kunnen wij een besluit
nemen. Verder hebben wij rekening te houden met de uitslag van een
raadpleging die daar weer overheen komt, maar die komt ook over
andere besluiten heen die wij al eerder hebben genomen en misschien
nog wel over besluiten die wij een volgende keer gaan nemen. Als wij
er echter van uitgaan dat de uitslag van het referendum geen invloed
kan hebben op de IJ-boulevard, leggen wij mijns inziens veel meer vast
dan in mijn voorstel wordt gevraagd.)
Mijns inziens brengt dit een vrij grote onzekerheid met zich. Ik wil nu
nog niet het laatste woord zeggen over het voorstel van de heer Robbers,
maar ik vind dat het koppelen van onderwerpen het gevaar in zich bergt, dat
de nota van uitgangspunten niet het karakter van een raadsbesluit krijgt dat
wij eraan willen geven. Wij stellen uitgangspunten vast als een besluit van
de Raad en als toetsingscriterium voor het ondernemingsplan dat straks wordt
ingediend. Daarom moeten de opstellers van het ondernemingsplan ook een
duidelijke richtlijn van ons meekrijgen, opdat zij weten waaraan het moet
voldoen. Het voorstel van de heer Robbers biedt maakt het mijns inziens
mogelijk, naast het ondernemingsplan nog twee scenario's te leggen, die
allebei kunnen worden gekoppeld aan het referendum. Ik wil dit ten
stelligste afraden; ik vind dat wij een duidelijk standpunt op tafel moeten
leggen, want dan weten anderen waaraan zij zich hebben te houden.
Dit is overigens iets anders dan het punt dat Groen Links aan de orde
heeft gesteld, want daarin wordt een relatie gelegd tussen de IJ-boulevard
en de radialen. Voorts biedt het de mogelijkheid aan het College, een meer
samenhangend beleid ten aanzien van het verkeer in de binnenstad te
presenteren en de in het programakkoord opgenomen opdracht uit te voeren om
in verband met de verbeterde bereikbaarheid van de binnenstad als gevolg van
de aanleg van de radialen na te gaan, op welke radialen het autovolume kan
worden beperkt zonder daardoor de functies van de binnenstad schade te
berokkenen.
Het laatste punt met betrekking tot de infrastructuur betreft het
parkeren. Er zijn geen normen voor het parkeren door bezoekers; de VINEX
geeft die niet, evenmin als de daarmee samenhangende werkdocumenten. Waar in
deze nota normen worden gehanteerd, hebben die voorlopig dan ook nog geen
echt stevige onderbouwing. Zij hebben wel te maken met het te verwachten
aantal bezoekers en de manier waarop dezen de stad bereiken. Het lijkt mij
verstandig, samen met de private partijen nog eens goed na te gaan hoe wij,
maximaal gebruik makend van het feit dat dit gebied heel goed ontsloten is
met openbaar vervoer, een norm kunnen vinden voor het bezoekersparkeren en
de behoefte die daaruit voortvloeit. Wij vinden dat dit ook een A-locatie
voor bezoekers moet zijn en dat heeft consequenties voor het aantal
parkeerplaatsen op deze plek.
Vervolgens wil ik kort ingaan op enkele opmerkingen over de kwaliteit,
met name gemaakt door de VVD, en over de supervisor, waarover onder meer de
heer Van der Laan heeft gesproken. De supervisor is eerder gevraagd, een
passage op te stellen voor de nota van uitgangspunten over de architectuur.
Deze zei daarop, dat de nota van uitgangspunten voldoende met hem was
besproken, dat hij achter de stedebouwkundige invulling stond en dat hij
daarom geen behoefte had aan het schrijven van een dergelijke passage. Het
lijkt mij echter verstandig, zowel voor de op te richten maatschappij als
voor onze eigen toetsing, dat er in de toekomst een verhaal komt over de
architectuur. Ik neem aan, dat dit weinig bezwaar zal ontmoeten. Het is ook
typisch de functie van de supervisor, daartoe de aanzet te geven.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik ben blij, dat u aangeeft dat het inderdaad
nu noodzakelijk is, maar aan de andere kant wil ik toch nog wel iets
meer van u horen over de supervisor en de directeur van de Dienst
Ruimtelijke Ordening. Er is inderdaad gevraagd om een onderzoek naar
de kwaliteit van de architectuur enz.; het ging om vier punten,
waarvan er drie zijn geleverd.)
Lastiger vind ik het, dat de heer Hooijmaijers in zijn voorstel nr. 623
vooruitloopt op de toekomstige discussie over de kwaliteit in relatie tot de
publiek-private samenwerking door nu al te vragen om een extern samengesteld
kwaliteitsbewakingsteam, gericht op de stedebouwkundige toetsing. Dat kan
een heel goed voorstel zijn, maar aan de andere kant wijs ik erop, dat de
taakverdeling tussen de verschillende partijen nog niet definitief
vaststaat. Er wordt gedacht aan verschillende modellen met externe
stedebouwkundigen of een eigen commissie enz. Nu hoeven wij onze plannen
natuurlijk niet te laten afhangen van wat andere partijen ervan vinden; wij
moeten zelf uitmaken, op welke manier wij de stedebouwkundige kwaliteit
willen garanderen en welke inbreng wij daarin willen hebben. Ik vraag mij
dan ook af, of wij er wel goed aan doen de discussie hierover nu af te
ronden, mede gezien de toezegging dat in augustus de nadere uitwerking van
dit punt aan de Raad zal worden voorgelegd.
(De heer MOLLEMAN: In de begroting voor dit jaar zijn hiervoor geen
extra middelen uitgetrokken. Wil dat nu zeggen, dat die nieuwe
organisatie altijd gepaard zal moeten gaan met verschuivingen in het
apparaat?)
Ik neem aan van wel; ik moet werken met de huidige begroting en daarin
zijn middelen uitgetrokken voor de IJ-oevers, waaruit zal moeten worden
betaald wat wij dit jaar doen. Als het in de toekomst nodig blijkt, meer
middelen uit te trekken voor de IJ-oevers, zal ik daarvoor een aanvraag
indienen bij de wethouder voor Financin. Dat is mijns inziens echter in
strijd met het uitgangspunt, de algemene middelen voorlopig zoveel mogelijk
ongemoeid te laten. Voorlopig ga ik er dus van uit, dat wij het project met
de bestaande middelen kunnen realiseren.
(De heer MOLLEMAN: Het loopt misschien vooruit op het volgende
onderwerp, dat nog ter sprake moet komen, maar is het mogelijk, gelet
op de kwaliteit van de procedures en de besluitvorming die tot nu toe
niet aanwezig is gebleken - ik verwijs naar de brief van de heer
Samkalden - daarbinnen een deel toch op te vangen?)
U zegt hiermee in feite, dat er tot nu toe te weinig kwaliteit is bij de
gemeentelijke diensten en dat die zou moeten worden gecompenseerd. Ik wil
wel meteen overgaan naar dit onderwerp. Het gaat om de vraag, hoe het is
gekomen dat er op het laatste moment een advies is gekomen waarbij de
vinger op een aantal zere plekken wordt gelegd. Wij hebben tot nu toe in de
afspraken met de private partijen een aantal duidelijke principes gehanteerd
voor datgene wat wij samen met die partijen willen gaan doen. Wij moeten
komen tot een systeem van afspraken dat ertoe leidt, dat niet meer wordt
afgesproken dan voor een bepaalde fase nodig is; een scherpe scheiding van
functies dus tussen de ene en de andere periode. Verder moeten wij
afspreken, dat wij met elkaar een langdurige relatie aangaan, waarin
duidelijk moet zijn wat wij van elkaar kunnen verwachten. Uitgaande van
zulke bestuurlijk overeengekomen principes, zijn in de loop van de tijd
convenanten uitgewerkt waarin dit alles juridisch is vertaald. Tot het
laatste moment bleef er echter over de discussie over de vraag, of wij ook
een relatie met de andere partijen moeten aangaan ten aanzien van bij
voorbeeld het ruimtelijk beleid. Naar aanleiding van die vraag is nog eens
extern advies gevraagd, omdat de discussie daarover dreigde...
(De heer VAN DER LAAN: Neemt u mij niet kwalijk, maar dit is gewoon
niet waar! Het probleem lag anders. Dit punt zat niet in het
oorspronkelijke convenant; het kwam pas naar voren bij de bespreking
van het laatste concept in de commissie van advies en bijstand. Daarop
heeft de commissie gezegd, dat dit veel te ver ging. Vervolgens kwam
er een advies van de heer Samkalden, dat heel correct, zoals het
hoort, begint met de uitgangspunten waarover is onderhandeld. Daarin
kwam het voor het eerst voor.)
Volgens mij is dit niet helemaal juist. Er zijn vele concepten geweest
van de tekst - desgewenst kan ik u per concept de datum erbij leveren -
waarin het desbetreffende artikel wel en niet voorkwam. Het is inderdaad een
aantal malen opnieuw geformuleerd en er zijn concepten geweest waarin het
niet stond en concepten waarin het wel stond. Ik wijs er met nadruk op, dat
het College van meet af aan met de private partijen heeft gediscussieerd
over de vraag, of wij ook afspraken zouden moeten maken op het punt van het
ruimtelijk beleid. Wij vonden het redelijk dat te doen, even afgezien van de
juridische vormgeving ervan, omdat wij ons op het beslissende moment zouden
verplichten, ten bate van het slagen van het IJ-oeverproject een heel strak
ruimtelijk beleid te voeren. Met het oog op de investeringen die moeten
worden gedaan moet men daarop kunnen rekenen, anders zakt men op het
beslissende moment door de knien.
(De heer VAN DER LAAN: Staat u mij toe, even onderscheid te maken
tussen de vorm en de inhoud. Over de vorm hebt u gezegd, dat daarvan
altijd sprake is geweest. Mijns inziens is politiek relevant, dat het
niet voorkwam in het eerste concept dat u ter bespreking in de
commissie hebt gebracht. Dat is van belang voor de verhouding tussen
het College en de Raad. De Raad heeft dus niet te elfder ure zijn
mening bijgesteld; de Raad werd op het laatste moment geconfronteerd
met iets nieuws en heeft daarover een mening uitgesproken.)
Ik wil niet met u twisten over data; de discussie over de inhoud is veel
belangrijker. Die gaat over de vraag, of u het met het College eens bent dat
het, als men met andere partijen afspreekt vijftien jaar lang met elkaar op
te trekken en miljarden te investeren, redelijk is ook af te spreken hoe men
in die vijftien jaar met elkaar omgaat. Daarvoor is onder meer nodig, een
zodanig ruimtelijk beleid te voeren dat het project kan slagen. Met andere
woorden, de andere partijen mogen van de gemeente Amsterdam een zekere
consistentie verwachten op dit punt. Ook als u inmiddels een briljante
carrire hebt gemaakt als advocaat en ik ook iets anders ben gaan doen -
burgemeester worden, een boek schrijven of iets dergelijks - kunnen de
private partijen het gemeentebestuur aanspreken op de afspraken die met de
gemeente zijn gemaakt bij de start van het IJ-oeverproject. Daarom moeten
wij ervoor zorgen, dat de gemeente Amsterdam op het beslissende moment niet
door het gevoerde ruimtelijk beleid concurreert met die ontwikkeling.
(De heer VAN DER LAAN: Dat mag, en ik ben ervan overtuigd dat wij
daar straks heel constructief uit zullen komen. Ik heb daartoe een
voorzet gegeven en ik hoop daarop een inhoudelijke reactie van u te
krijgen. Eerst zal echter volkomen duidelijk moeten zijn, dat het niet
de Raad is die hier te elfder ure een probleempje op tafel heeft
gelegd. Dat probleem hebben wij gewoon nog op te lossen.)
Dat ben ik met u eens. Wij kunnen dus verder gaan met de inhoud.
(De heer MOLLEMAN: Daarnaast blijft nog steeds een andere vraag
staan. Wij zijn het eens over de politieke doelstellingen, in de Raad
en met de partners. Daarover is onderhandeld; er komt een convenant op
tafel, dat terugredeneert naar de uitgangspunten. De heer Samkalden
doet dat ook. Hoe is het dan mogelijk, dat pas in een zo laat stadium
is geconcludeerd dat de voorliggende tekst niet kon en dat een second
opinion nodig was?)
U weet wat daaraan is voorafgegaan. De tekst die de heer Samkalden heeft
getoetst was op het laatste moment nog veranderd. Wij hadden geconstateerd,
dat er zekere onzorgvuldigheden zaten in eerdere formuleringen van art. 3.5,
waarop de gemeenteadvocaat een nieuwe tekst heeft opgesteld. Die heeft de
ronde gedaan langs de andere partijen met de vraag, of zij daarmee konden
instemmen. Die vraag werd bevestigend beantwoord. Ten slotte hebben wij
besloten, de tekst ook nog eens door een ander - de heer Samkalden - te
laten bekijken. Zijn reactie was, dat het hem niet ging om de formulering
van het betrokken artikel, maar om het verband tussen dit artikel en andere
artikelen, waarbij hij een aantal punten heeft aangegeven. Daarvan zeggen
wij nu, dat het heel onverstandig zou zijn van het College, de partners nu
te vragen de tekst van het convenant zonder meer te onderschrijven. Er ligt
een advies op tafel, waarin een paar oneffenheden in de tekst van het
convenant zijn aangegeven. Wij willen heel precieze afspraken maken met de
andere partijen over de juridische formulering van een en ander. Dat moet nu
gebeuren; de juridische plooien moeten goed worden gladgestreken.
Dan is er nog een ander punt waarover ik met de heer Van der Laan van
gedachten wil wisselen. Wij willen met de andere partijen verder praten over
de afspraken over het ruimtelijk beleid, want tot nu toe hebben wij het
eigenlijk alleen nog maar gehad over de studiefase. Wij moeten echter ook
afspraken maken met de andere partijen over de realiseringsfase en dan
moeten wij het wel met elkaar eens zijn over de tekst daarvan, anders kunnen
wij niet komen tot een gezamenlijk overeengekomen ondernemingsplan en tot
uitvoering van het project. Het lijkt mij dan ook goed, het voorstel van de
heer Van der Laan ter zake (nr. 611) over te nemen en het te betrekken bij
de discussie over de juridische scenario's die te maken hebben met de 50%
zeggenschap, zodat het in het najaar verder kan worden uitgewerkt en een
formulering krijgt die juist is voor de realiseringsfase. Daardoor wordt het
mogelijk, verschuivingen aan te brengen in de zeggenschapsverhoudingen als
er andere partijen bij komen, want dan zijn de juridische kant en de
publieke en private bevoegdheden goed geregeld. Ik meen, dat dit een
standpunt is waarmee wij verder kunnen. Daarom moeten wij de studiefase goed
gebruiken, niet alleen om te discussiren over de vraag hoe de zaak
rendabel
te maken en hoe wij het financieel en ruimtelijk in elkaar steken; wij
hebben die tijd ook
nodig om de juridische en bevoegdheidsproblemen goed te bestuderen en op te
lossen. (De heer MOLLEMAN: Dat neemt natuurlijk niet weg, dat de
portefeuillehouder voor Juridische Zaken en de bestuurlijke kerngroep
ook naar die problemen moeten kijken. Of is dat niet gebeurd?
Daarnaast hebben wij, als wij het hebben over de zeggenschap, ook nog
te maken met de NV. Als die wordt opgericht volgens de statuten zoals
die nu voor ons liggen, gaat het fout.)
Ik ben geen jurist. Dat is ook niet nodig, want wij hebben een afdeling
Juridische Zaken en een gemeenteadvocaat, die wij kunnen vragen een en
ander goed onder woorden te brengen als wij iets willen regelen. Daarbij
spreken wij politiek-bestuurlijk uit, wat wij in juridische termen onder
woorden gebracht willen hebben, maar men moet mij niet vragen, of dat de
juiste juridische formulering is van wat wij bestuurlijk willen. Op dat
gebied zijn andere partijen deskundig.
(De heer MOLLEMAN: Waarom zit er dan een portefeuillehouder voor
Juridische Zaken in het College? U weet toch ook, wat het verschil is
tussen de nota van uitgangspunten van 1990 en die van 1991?)
Ik ben het met u eens, dat het beter zou zijn geweest als dit probleem
zich niet had voorgedaan. Het is dan ook goed, dat ook een ander dan de
gemeenteadvocaat er nog eens naar heeft gekeken. De heer Samkalden is een
specialist op het gebied van contracten tussen de overheid en private
partijen en die heeft met zijn vlijmscherpe mes precies een aantal punten
geraakt waarin juridische oneffenheden zaten die eruit moesten. Daarvan
hebben wij iets geleerd, namelijk dat wij in dit soort zaken een check en
dubbelcheck moeten inbouwen. Ik neem aan, dat wij in de vervolgfase, waarin
wij samen met de andere partijen de juridische scenario's de revue laten
passeren, deze les goed in praktijk zullen brengen.
(De heer VAN DER LAAN: Het is moeilijk hiervoor de juiste woorden te
vinden, maar het kan ook - ik zeg het voorzichtig - te maken hebben
gehad met de instructie aan de gemeenteadvocaat. Gezien de nu door de
heer Samkalden gexpliciteerde uitgangspunten in die instructie
heeft
de heer Ter Haar namelijk gewoon gedaan wat bij die instructie past.)
Wat wilt u daarmee nu zeggen? Bedoelt u, dat wij niet een dergelijke
afspraak met de andere partijen hadden moeten maken of dat het een verkeerd
beleidsuitgangspunt was van het College, dat wij de andere partijen ook op
langere termijn zekerheid willen geven over het te voeren beleid?
(De heer VAN DER LAAN: Ik bedoel te zeggen, dat het derde
uitgangspunt ongeveer moest leiden tot de formulering in het concept
van de heer Ter Haar. Dat uitgangspunt staat nu ter discussie. Dat kan
worden opgelost in de sfeer van de techniek.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Kunt u bij dit punt ook ingaan op de vraag van
de VVD over fair play en de wederkerigheid?)
Ik begrijp wat u bedoelt. U hebt gezegd, dat de private partijen ook
investeren in projecten in omliggende gemeenten en in staat zijn, daar
concurrerende ontwikkelingen op poten te zetten die ons beleid behoorlijk
kunnen doorkruisen en de maatschappij benadelen. Voor hen geldt uw
redenering echter nog meer dan voor de gemeente zelf, want omdat zij in de
maatschappij participeren hebben zij er belang bij, dit niet op hetzelfde
moment te doen. Ik neem aan, dat er weinig bezwaar tegen bestaat die
wederkerigheid onder woorden te brengen. Voor hen is het echter iets heel
anders, ook elders te investeren, want zij voeren geen ruimtelijk beleid. De
een is een publieke partner en de ander een private partner en die
verhouding leidt tot de vraag, of een private partner door middel van een
contract de overheid kan beperken in de uitoefening van haar publieke
bevoegdheden. Dat is een veel principiler punt dan de wederkerigheid.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ook zij kunnen dus faseren.)
Inderdaad, maar van ons uit gezien is het redelijk dat wij tegen hen
zeggen, dat zij niet tegelijk in de buurt van Amsterdam andere concurrerende
ontwikkelingen moeten opzetten. Het is een terecht punt, maar dat doet niets
af aan het wezenlijke punt waarover de discussie mijns inziens moet gaan.
Hiermee hebben wij de voornaamste punten op het terrein van de publiek-
private samenwerking gehad. Wat in de juridische discussies in het najaar
nog wel een rol moet spelen, is de manier waarop wij de studiefase afronden
en overgaan naar de volgende fase. Daarvoor moet goed worden omschreven, hoe
het ondernemingsplan, de overeenkomsten over andere zaken die wij moeten
sluiten en de zaken die betrekking hebben op de eigendom en de overdracht
van de grond aan elkaar zijn gekoppeld, zodat niet het exclusieve recht al
is verleend voordat wij op andere punten ook zaken hebben gedaan, want dat
zou onze onderhandelingspositie in die fase ernstig kunnen benadelen. Het
lijkt mij van belang, dit hier nog even te stipuleren.
Er liggen nog verscheidene punten van raadsleden die voor een deel ook
zijn neergelegd in voorstellen. Ik meen er dan ook beter aan te doen, de
afzonderlijke punten die te maken hebben met bij voorbeeld de brug naar
Noord te bespreken bij de behandeling van de voorstellen. Ik stel vast, dat
wij wel degelijk een relatie willen leggen tussen het IJ-oeverproject en
Noord, maar niet op de manier, zoals ons de laatste tijd vaak is gevraagd,
namelijk of men mag deelnemen aan het project, want daardoor wordt het
project verder verzwaard en verruimd en dus ook ingewikkelder. Ik wil de
vraag van Noord echter wel serieus nemen en nagaan, welke verbeteringen
kunnen worden aangebracht in de relatie tussen Amsterdam ten zuiden van het
IJ en Amsterdam ten noorden van het IJ. Daarbij kunnen verbindingen een
belangrijke rol spelen, evenals de zaken die de heer Hooijmaijers heeft
genoemd in zijn voorstel nr. 625. Afgezien van het feit dat het ontwerp van
de heer Van den Berg voor een verbinding tussen Centrum en Noord het mooiste
is dat ik ooit heb gezien, lijkt het mij van het grootste belang, dat wij nu
eens serieus gaan onderzoeken in welke vorm een vaste oeververbinding
tussen beide delen van de stad mogelijk is.
Ten slotte heb ik nog een opmerking over het maatschappelijk overleg. Er
is gesproken over een failliet van het maatschappelijk overleg en er is
gesteld, dat wij in september een besluit moeten nemen. Ik zou hier het
voornemen op tafel willen leggen om het maatschappelijk overleg een nieuwe
impuls te geven. Volgens mij is het maatschappelijk overleg niet overleden,
want ik ben ervan overtuigd dat heel veel groepen graag verder willen praten
over het IJ-oeverproject. Ik meen echter, dat het moet worden verbreed,
omdat er veel meer mensen zijn in de stad die een bijdrage willen leveren
aan de discussie over de manier waarop dit deel van de stad wordt
ontwikkeld. Daarvoor zullen wij moeten zoeken naar een nieuwe vorm. Voor een
deel zullen wij daarbij iets kunnen leren van de wijze waarop het in Noord
is aangepakt, want de Stichting Noordzij heeft natuurlijk wel heel veel
mensen op de been gebracht en ook een vorm van participatie tot stand
gebracht. Ik stel mij voor, dat wij in het najaar ook zullen spreken over
het geven van een nieuwe impuls aan het maatschappelijk overleg, want dat
die er moet komen, lijkt mij evident.
De discussie wordt geschorst.
De vergadering wordt om 16.30 uur geschorst tot 19.30 uur.
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste
vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de
behandeling van: 14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 ten geleide
van de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1, nr.
592, blz. 1685). 15
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 inzake het
met de combinatie Nationale Nederlanden-NMB/Postbank stichten van een
financieringsmaatschappij voor de zuidelijke IJ-oevers (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 596, blz. 1735);
met de daarbij aan de orde gestelde stukken.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil eerst een opmerking
maken over het feit dat deze nota ten opzichte van de voorgaande nota is
verbeterd. Ik meen, dat hier een knappe stedebouwkundige uitwerking ligt van
de vorige nota, inclusief veertien toen aangenomen raadsvoorstellen. Voor
het overige ben ik als het ware het hondje van Pavlov. Als van de kant van
de fractie van Groen Links wat al te enthousiast wordt gesproken over de
verschillen tussen toen en nu, bijt ik gewoon terug. Dat moet nu ook maar
gebeuren.
Uitgaande van het adagium "beter ten halve gekeerd dan ten hele
gedwaald" is het fantastisch dat, terwijl Groen Links met betrekking tot
de vorige nota van uitgangspunten de door oud-wethouder Van der Vlis
voorgestelde brug eruit wilde hebben, er nu een voorstel ligt - wij zijn het
daarmee van harte eens - dat er een brug in moet.
Het is vervolgens vreemd, dat er nu een nota ligt waarin veertien
raadsvoorstellen zijn verwerkt - die waren toen door de Raad ook aangenomen
- en dat toen door Groen Links werd gesteld dat men wel moest tegenstemmen,
terwijl men nu met een gerust hart voor kan stemmen. Ik neem aan, dat ik
hierop zonder meer een goede reactie van die fractie krijg. De vraag van de
heer Molleman ter zake was geheel terecht.
De nu voorgestelde procedure is, dat het College mandaat zal krijgen en
dat een en ander terugkomt in de raadscommissie. Niemand heeft daarover in
eerste termijn iets gezegd, zodat alle partijen het blijkbaar goed vinden.
Wij hebben over een dergelijk voorstel echter wel veel ruzie gehad toen het
plan van aanpak met betrekking tot Schiphol aan de orde was. Er was toen een
raadslid dat dapper strijdend ten onder wilde gaan, een raadslid van Groen
Links. Ik zie ook wat dat betreft verbetering bij Groen Links.
(De heer HOLVAST: Is het niet wat gemakkelijk, een procedure, die
inderdaad dezelfde is, los te maken van het besluit waarom het ging?
Wat nu wordt voorgesteld door het College is volgens u de techniek van
de formuleringen. Er worden betere juridische formuleringen gevonden
van afspraken die al waren overeengekomen met de partners. Bij
Schiphol betrof het een volstrekt andere beoordeling. Daar ging het om
de vraag, of voordat wij zouden tekenen ook andere overheden over de
brug zouden komen voor zaken die u en ik van belang achtten.)
Ik stel voor, dat u daarop eventueel in uw eigen betoog in tweede termijn
ingaat. Mijn reactie is, dat de belangen waarom het hier gaat vergelijkbaar
groot zijn, dat de techniek die wij hier kiezen precies dezelfde is, maar
dat de grote mond die wij met betrekking tot de techniek kiezen verschilt.
Van de kant van Groen Links werd - dit is mijn laatste opmerking aan het
adres van die fractie - ten slotte gesteld, dat wat de ambtelijke
organisatie betreft nu het voorstel-Saris kan worden uitgevoerd. Dat kan
inderdaad, maar de wethouder had al 15 maanden lang de gelegenheid dit
voorstel zelf uit te voeren.
Ten aanzien van het Barentszplein heeft de wethouder gevraagd, nu al
duidelijkheid te geven omtrent wat wij willen als blijkt dat het niet
allebei kan. Die duidelijkheid krijgt hij gemotiveerd nu niet. De
tijdsplanning laat ik echt voor rekening van het College, maar wij zullen
niet weglopen voor een beslissing als inderdaad moet worden gesloopt. Die
beslissing nemen wij dan echter op basis van de hiervoor nodige gegevens.
Wij vluchten niet, maar wij willen nu eindelijk hebben waarop wij recht
hebben.
Met betrekking tot de knip verzoek ik de wethouder de "stoute"
collegepartijen D66 en Groen Links harder toe te spreken dan hij deed. Zij
begeven zich met de stelling "tweemaal nul" buiten de grenzen van het
programakkoord. Nu ik zelf zo dapper ben, de heer Molleman af te houden die
ons wil verleiden tot een bouwkundige tweemaal-twee-oplossing achter het
Centraal Station, doe ik op de wethouder dit beroep.
(De heer MOLLEMAN: Dat betekent dus, dat u tegen een busbaan ter
plaatse bent.)
Ik zal mij houden aan het programakkoord, welke intelligente of niet
intelligente gedachten ik daarover verder ook heb.
(De heer MOLLEMAN: Mijn voorstel dient toch als aanvulling op hetgeen
er staat? Dat is toch conform het programakkoord?)
Als ik dat voorstel steun, kunnen de collegepartijen zeggen, dat wij ons
daarmee uit de buurt van het programakkoord begeven. Dat mogen zij niet
kunnen zeggen, want dat behoort men niet te doen.
(De heer ROBBERS: Volgens mij is het programakkoord een raadsbesluit
en is het uitschrijven van het referendum eveneens een raadsbesluit.
Ik heb nooit begrepen, dat er een soort van hirarchische verhouding
tussen twee raadsbesluiten zou bestaan. De strekking van mijn voorstel
is, aan te geven dat het ene nooit sterker kan zijn dan het andere;
het gaat in beide gevallen om een raadsbesluit.)
Ik zie daarin wel een verschil. Ik wil natuurlijk het heilige goed van
het referendum niet relativeren - dat zult u nooit uit de mond van de PvdA
horen - maar men kan het referendum wel op allerlei manieren invullen. Het
toverwoord referendum betekent niet, dat vanaf dat moment alles mag worden
gezegd. Wat men al dan niet bereid is in een referendum voor te stellen en
de vrijheid om keuzen te maken worden wel degelijk benvloed door het
programakkoord. Die opvatting hebben wij in ieder geval en wij houden die.
(De heer J. VAN DUIJN: U had er intelligente opmerkingen over. U zei
namelijk, dat het in het belang van het project is als bij voorbeeld
het bouwverkeer ongestoord doorgang kan vinden. Het is in het belang
van de voetgangers, het verkeer op de Prins Hendrikkade enz. om naar
een alternatief te kijken. Waarom zegt u dan, dat er intelligente
ideen zijn, maar dat desondanks het programakkoord moet worden
uitgevoerd? U zou toch andere deelnemers aan het programakkoord kunnen
overtuigen van het feit dat die intelligente ideen van een hogere
waarde zijn dan het programakkoord.)
Dat u vindt dat wij intelligente ideen hebben wordt in dank aanvaard.
Ik
sprak echter van al dan niet intelligente ideen; zoveel bescheidenheid
wil ik zelf nog wel betrachten. De motivering voor hetgeen ik zei is dat wij
erover hebben gesproken en dat wij andere partijen niet hebben kunnen
overtuigen van het verstandige van die ideen. Dan gooien wij de handdoek
in de ring vanwege de akkoordafspraak.
(De heer HOOIJMAIJERS: U hebt mij wel degelijk kunnen overtuigen.)
Twee andere partijen niet en zij mogen mij houden aan het akkoord; zo
simpel is het. (De heer HOOIJMAIJERS: Dan was het twee tegen twee.)
Dat wil niet zeggen, dat er dan sprake is van remise; er zijn vier
partijen voor nodig.
(De heer J. VAN DUIJN: Het gaat dan toch om een meerderheid in de
Raad? Als uw fractie, de VVD en het CDA voor zijn, beslist toch de
Raad en niet een op een bepaald moment een bepaald College of een
programakkoord?)
Ik moet in verband met de tijd dit punt nu verder laten rusten. Als de
heer Van Duijn er in zijn betoog nader op ingaat, zal ik hem graag
interrumperen.
Met betrekking tot de zeggenschap in het plangebied is in de voordracht
nu sprake van maximaal 50%, terwijl in mijn voorstel sprake is van 50%
zonder meer. Wij moeten door het woord maximaal niet op het verkeerde been
worden gezet. Het is de bedoeling, dat wij tot en met de studiefase de 50%
houden.
Met betrekking tot de planologische zeggenschap in de komende vijftien
jaar ben ik blij met de positieve reactie van de wethouder op mijn
suggestie. Ik hoop, dat hij met de tekst van mijn in te dienen voorstel
akkoord kan gaan. Ik merk in dit verband nog op, dat de herhaalde second
opinion van mr. Samkalden het probleem heeft gesignaleerd van de spanning
tussen het zich vastleggen op een uitgangspunt en de mogelijke
schadeplichtigheid. De heer Samkalden sleutelt aan de artikelen ter zake en
relativeert het probleem daarmee. Daarmee is het probleem echter nog niet
echt opgelost. Vandaar mijn voorstel. Ik neem aan, dat wij niet behoeven te
komen met tekstvoorstellen om het convenant te laten sporen met dit
voorstel. Ik laat met een gerust hart aan het College over om dit in de
sfeer van de juridische techniek op te lossen. Er staat nu, dat het
uitgangspunt geldt in de studiefase en in de realisatiefase. Het voorstel
brengt met zich, dat het kan gelden in de studiefase, maar dat het dus
vanzelfsprekend niet geldt in de realisatiefase. Dan wordt het nu juist
afhankelijk van het onderzoek. Is het College het hiermee eens?
Ten aanzien van het voorstel inzake het slecht-weer-scenario heb ik uit
het antwoord van de wethouder opgemaakt, dat hij dit een goed voorstel
vindt. Ik wil hem dat graag expliciet zo horen zeggen. Politiek gezien is
dit namelijk mijns inziens ons belangrijkste voorstel.
Het voorstel-Van der Laan (nr. 611), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
58ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Van der Laan om een
inventarisatie te (doen) maken van de relevante beslissingen over het
plangebied enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 635, blz. 1788).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Het betoog in tweede termijn
van de heer Van der Laan brengt mij ertoe te beginnen met het punt waarop
hij de aandacht heeft gevestigd, namelijk de vraag met betrekking tot het
referendum en de eventuele uitslag daarvan ten opzichte van het
programakkoord in verband met het door mij ingediende voorstel. Met
betrekking tot twee raadsbesluiten heb ik al gesteld, dat ik nooit heb
gehoord, dat die onderling een soort van rangorde zouden kennen: beide zijn
autonoom. Een ander punt is, dat de inhoud van het programakkoord als een
overeenkomst tussen partijen en als leidraad voor politiek gedrag voor een
bepaalde periode eerder is vastgesteld dan het besluit tot het houden van
een referendum werd genomen. Daarin kwamen twee scenario's voor. Het ene
scenario was, het bestaande beleid goed uit te voeren als overeengekomen.
Het tweede scenario was erop gericht, dit beleid aan te scherpen. Dit
betekent dus, dat de Raad, nadat al een programakkoord was gesloten, heeft
besloten een mogelijkheid aan de bevolking voor te leggen om dit akkoord op
dit punt bij te stellen. Wanneer dit inderdaad gaat gebeuren, kan men niet
stellen, dat met terugwerkende kracht het eerste besluit toch boven het
tweede gaat. Dan zou immers het tweede geen enkele betekenis hebben gehad.
In dat verband vraagt mijn fractie om, als een referendum met twee
scenario's wordt uitgeschreven, er rekening mee te houden dat zowel het ene
scenario als het andere kan worden gekozen en dat het tweede scenario een
verandering betekent van wat wij al eerder waren overeengekomen in het
programakkoord.
(De heer HOOIJMAIJERS: Heeft uw vraag over het al dan niet uitvoeren
van het referendum alleen invloed op de knip of de kneep of vindt D66
dat dit voor de gehele IJ-boulevard moet gaan gelden, dus van oost
naar west?)
D66 vindt, dat de nota van uitgangspunten met de IJ-boulevard en de kneep
in overeenstemming is met het programakkoord. Dat verandert niets aan die
besluiten. Een verbreding, zoals bij voorbeeld het CDA in het voorstel nr.
629 voorstelt, zou een verandering van het programakkoord betekenen. Dat
zijn wij niet overeengekomen en dat is niet opgenomen als mogelijkheid in
het referendum. Die mogelijkheid behoeft dus ook niet te worden
opengehouden. Een verarming van het autoverkeer in de binnenstad behoort tot
de mogelijkheden van de uitslag van het referendum. Daarom moeten wij met
die uitslag wel rekening houden in onze besluitvorming. De nota van
uitgangspunten gaat uit van een 2 x 2-strooks IJ-boulevard, met een kneep
achter het Centraal Station. Die uitgangspunten stellen wij nu vast, tenzij
de bevolking straks om iets anders vraagt.
(Wethouder SARIS: Waarom denkt u, dat een referendum met als uitslag
een autoluwe binnenstad ertoe zou moeten leiden dat er een knip achter
het Centraal Station komt? Dit betekent toch, dat de druk op de andere
radialen alleen maar toeneemt?)
Nu bent u bezig met iets wat ik u vraag nog niet te doen, namelijk al te
kiezen tussen wat de consequenties zouden zijn van dat scenario. Ik vraag de
Raad alleen maar, rekening te houden met de uitslag van het referendum.
(De heer MOLLEMAN: Dat is toch ook niet conform het programakkoord? U
huldigt dan toch het standpunt dat, als het voorstel wordt aangenomen,
het akkoord opzij kan worden gezet?)
Uiteraard. Wij hebben al eerder besloten, dat wij een referendum zouden
uitschrijven met twee scenario's, waarvan n het akkoord opzij zal
zetten.
(De heer VAN DER LAAN: U wilt de belangen van de bevolking beschermen
om die te kunnen laten kiezen. Bent u er dan ook voor, tweemaal twee
stroken op te nemen in de scenario's?)
Dat behoort niet tot de scenario's en daartoe hebben wij niet besloten.
Mijn voorstel gaat in op wat wij hebben besloten.
(De heer VAN DER LAAN: Dat vind ik een procedureel antwoord!)
Nee, dat is een eerlijk antwoord.
(De heer VAN DER LAAN: Als men het verkeerskundig bekijkt - dat is
waarop de wethouder in zijn interruptie doelt - zou men wellicht
eerder de mogelijkheid van tweemaal twee in het scenario moeten
opnemen dan tweemaal nul.)
Wij hebben opzettelijk gekozen voor twee scenario's en niet voor drie.
Wij kunnen nu niet met terugwerkende kracht het eerdere besluit veranderen.
Wij kunnen wel zeggen, dat wij ooit een besluit hebben genomen - het
programakkoord - en dat wij vervolgens willens en wetens een besluit hebben
genomen dat op n punt het programakkoord zou kunnen veranderen. Dan
moeten wij nu in een derde besluit die mogelijkheid niet meer afsnijden. Dat
is iets anders dan het alvast invullen. Dat heb ik niet gevraagd.
Ten aanzien van de discussie over de bruggen meen ik, dat het altijd
aardig is een stammenstrijd mee te maken en te horen hoe de PvdA en Groen
Links elkaar de brug betwisten. Ik heb er de behandeling van de nota van
uitgangspunten van januari 1990 nog eens op nageslagen en wie bleek als
enige te hebben gezegd, dat de brug over het IJ wellicht beter naar het
oosten zou kunnen worden verplaatst? De heer Oranje. Wat blijkt hieruit? Dat
men niet altijd een motie behoeft in te dienen om een voorstel te doen. Dat
is misschien ook wel een aardige gedachte.
Met betrekking tot het Barentszplein heb ik gesteld, dat naar onze mening
gekozen moet worden als er gekozen moet worden, dat wil zeggen als uitstel
van een keuze niet mogelijk is. Dan moeten wij echter wel weten, hoe urgent
die beslissing is. Wij hebben juist om uitstel van sloop van een deel van
het blok gevraagd omdat wij er niet van overtuigd waren dat die beslissing
al noodzakelijk was. Wij menen namelijk, dat dit afhankelijk is van de keuze
van het trac. Nu moeten wij dus ook geen discussie voeren over de vraag -
de wethouder stelde die - of wij voor de silo zijn of voor het huizenblok.
Dat is een keuze die vooruitloopt op de beslissing over het trac. De
wethouder kan nu niet van ons vragen, al een keuze te maken voordat
uiteindelijk een trac wordt gekozen. Daartegen heb ik bezwaar. Ik verzoek
de wethouder dan ook, de urgentie aan te geven. Over enige weken of maanden
weten de burgerij en de Raad waaraan zij toe zijn. Dan kan de balans worden
opgemaakt en is duidelijk wat men wil met de rail en wat als gevolg daarvan
mogelijk is ten aanzien van de silo of de huizen op het Barentszplein.
Met betrekking tot het busstation wil ik opmerken, dat de wethouder in
zijn verzet tegen voorstellen van de heer Hooijmaijers met een kanon schiet
op een mug omdat hij de strekking van het voorstel niet goed erkent. Wij
hebben al eerder hebben uitgesproken dat wij voor een busstation zijn;
daartoe is een voorstel door de Raad aangenomen. Inmiddels is er meer
duidelijkheid over gekomen. De studie waarom was gevraagd gaat alleen over
de omvang van het busstation. De Raad kan dus nu, behalve dat ene deel van
de voorbereidingen, heel goed een beslissing nemen die ook andere delen van
de voorbereidingen in werking kan zetten. Dan moet die beslissing er echter
wel liggen. Dat is de strekking van het voorstel van de heer Hooijmaijers.
Mijn fractie zal dat voorstel steunen. Het is naar mijn mening goed voor het
geven van duidelijkheid over het hele project.
Er zijn voorstellen ingediend, die beogen problemen op te lossen die er
nog niet zijn. Men kan dat op twee manieren doen. Men kan een probleem
oplossen door te zeggen, dat, als zich ergens een probleem voordoet een
bepaalde gedragslijn dient te worden gevolgd en men kan zeggen, dat, als
zich een probleem voordoet, een aangegeven beslissing dient te worden
genomen. Voorstellen die het eerste beogen kunnen wij steunen; die betreffen
een slecht-weer-scenario. Voorstellen van de tweede soort kunnen wij niet
steunen. Dat geldt voor het voorstel nr. 626 van de heer Hooijmaijers, want
dit bepaalt al wat wij zullen doen als zich straks een probleem aan ons
voordoet. Ik wil die vraag pas beantwoorden als die er ligt en niet
terugvalopties die er mogelijk zijn nu al gaan inventariseren. Wat voor het
inzetten van gemeentelijke middelen geldt, geldt ook voor de woningbouw en
het kantooroppervlak.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik ben blij met de discussie over het
referendum. U zei aan het adres van de wethouder, dat u niet vroeg om
het te doen, maar wel om rekening te houden met een mogelijkheid. Dat
moet toch kunnen, aldus D66. U mag mij dan uitleggen waarin dit
voorstel anders is.)
Dit voorstel geeft een oplossing in die zin, dat, als zich een
bepaaldeomstandigheid voordoet, het contingent woningen moet worden verhoogd.
In
mijn voorstel gaat het erom, de mogelijkheid van een bepaalde oplossing niet
uit te sluiten. Dat is een andere redenering. Ik wil mogelijkheden voor een
keuze maken en u wilt een keuze maken.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik herhaal het: u stelde, dat u niet vroeg om
iets te doen, maar om rekening te houden met... Ik zie geen spoortje
licht tussen die uitspraak en de strekking van mijn voorstel. Ik zie
ook geen verschil met uw voorstel nr. 614 inzake de fiets. U wilt
streven naar een percentage van 30, waarvoor allerlei stedebouwkundige
oplossingen nodig zouden zijn enz.)
Uw vraag is mij duidelijk. Ik kan alleen maar hetzelfde antwoord geven
als ik al eerder deed, want het is dezelfde vraag.
(De heer HOOIJMAIJERS: Het is het verkeerde antwoord!)
Ik kom thans tot de juridische afdekking van de belangen van de gemeente.
In het voorstel nr. 632 van de heer Molleman wordt gevraagd, een notitie van
een advocaat toe te voegen aan onze besluiten. Ik kan mij niet voorstellen
dat wij dit zullen doen, aangezien een losse notitie, zonder een politieke
toelichting of status, zo niet kan worden toegevoegd. Wel zullen wij het
voorstel van de heer Van der Laan steunen dat zojuist door hem is ingediend
(nr. 635), waarin hij ons de mogelijkheid geeft, precies datgene te doen wat
nodig is: het afzonderen van de verschillende elementen die een rol spelen,
duidelijkheid scheppen over de belangen zoals die er zijn, ook als omtrent
een bepaald belang nog tegenstelling mogelijk is. Natuurlijk zal de gemeente
in goede trouw geen besluiten nemen die andere besluiten kunnen frustreren.
Natuurlijk is er een belang van de private partners en van de andere partij
om elkaar daarvan te vrijwaren. Om dat te regelen biedt het voorstel van de
heer Van der Laan een goede mogelijkheid. Wij blijven dan volop gezamenlijk
staan achter de plannen die wij hebben ingediend en achter het contract dat
wij willen sluiten. Op n punt maken wij deel uit van het contract,
namelijk voor wat betreft het regelen en goed afstemmen op elkaar van die
mogelijke verschillen. Die zijn er nauwelijks meer, maar zij zouden kunnen
ontstaan. Wij willen die voorkomen door die in goed overleg zorgvuldig
opnieuw te formuleren. Dan hebben wij meteen een scenario en daarmee hebben
wij het risico beperkt. Wij hebben dan aangegeven hoelang mogelijke risico's
wel kunnen blijven bestaan. Als die zich voordoen kunnen wij opnieuw een
besluit nemen, maar wij weten dan, over welke risico's wij het hebben.
(De heer J. VAN DUIJN: Ik wil graag een misverstand uit de wereld
helpen. U refereerde aan ons voorstel nr. 632. U kon daarmee niet
instemmen omdat u dit in die zin interpreteerde, dat het advies van
mr. Samkalden zou worden gevoegd. Bedoeld is echter "gevolgd".
Het gaat erom, volgens die lijnen de door Burgemeester en Wethouders
gevraagde machtiging te interpreteren. Het gaat er niet om, zijn
advies toe te voegen aan het convenant, maar de inhoud van zijn advies
te verwerken in de machtiging die het College ons vraagt. Ik neem aan,
dat u daarmee best kunt instemmen.)
Dat zou wellicht in uw uitleg wel kunnen, ware het niet dat ik intussen
een veel beter voorstel aanhang, dat de zaak ook echt regelt.
(De heer MOLLEMAN: U beseft toch ook, dat het voorstel van de PvdA
met name ziet op de realisatie- en de beheersfase, terwijl mijn
voorstel er juist toe strekt, in het basis-convenant voldoende
waarborgen te hebben?)
Uw voorstel vraagt de Raad, eenzijdig een beslissing te nemen ten aanzien
van de punten die in de betrokken brief staan. Het voorstel van de heer Van
der Laan vraagt, de problemen die op basis van de brief mogelijk zouden
kunnen rijzen te beantwoorden en de zaak in orde te maken. Dat is veel
duidelijker en veel beter dan wat u wilt.
(De heer MOLLEMAN: Wat u zegt is onzin.)
Ik wil hiermee mijn betoog in tweede termijn beindigen.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot het
Barentszplein zijn wij tevreden met het antwoord van de wethouder. Wat is
toegezegd kan ook op korte termijn. Het is de wethouder bekend, op welke
weegschaal wij de laatste informatie zullen wegen.
Met betrekking tot de tekst van het convenant lijkt mij het laatste
voorstel van de heer Van der Laan prima. Het gaat om het vinden van nog
betere formuleringen voor al bereikte resultaten uit de onderhandelingen.
Als dat zo is, hebben wij met de procedure die het College voorstelt geen
enkel probleem.
Het voorstel van D66 inzake de knip is heel interessant. Wij hebben er
nog geen afgerond standpunt over. Aan de ene kant hebben wij de neiging, de
kneep binnen te halen en vast te leggen. Aan de andere kant betekent een
knip, dat de hele IJ-boulevard in zijn maatvoering ter discussie komt te
staan. Men gaat geen twee vierbaanswegen naar een buffer leiden; dat is
verkeerskundige onzin. Dat spreekt ons dus aan. Omdat ook verwijzing naar
een programtekst relevant, maar niet afdoende is, geldt, als een Raad twee
besluiten neemt, het laatste besluit als het belangrijkste.
(De heer VAN DER LAAN: Dat is een vergaande interpretatie. Als al
wordt gesteld, dat van de zeggenschapsideen van de PvdA en de VVD
beleggers nerveus worden, zullen zij hiervan zonder meer een beroerte
krijgen.)
Het is dus goed, het hierover nog even te hebben. Nogmaals: het spreekt
ons aan. De PvdA heeft ons echter gewaarschuwd in die zin, dat, als dit
gebeurt de beer los is. Ik moet echter zeggen, dat tot nu toe de kooi maar
naar n kant openstaat, namelijk naar versmalling en niet naar
verbreding van de weg. Dat is wat in het voorstel staat.
(De heer J. VAN DUIJN: U hanteert dezelfde redenering als de heer
Robbers.) Dat klopt.
(De heer J. VAN DUIJN: Dit zou ertoe leiden dat een later raadsbesluit
een eerder raadsbesluit vervangt. U vindt dus, dat de PvdA die ruimte
zou moeten krijgen.) Dat beslissen zij zelf wel.
De heer Hooijmaijers heeft een voorstel (nr. 626) ingediend inzake de
woningen, in die zin, dat, als het bij de kassa tegenvalt, meer woningen
zullen worden gebouwd. Op verzoek van ons en van anderen staat er nog een
zinnetje over sociale woningbouw bij. Daarmee is het typisch een voorstel
geworden dat wij in de commissie hebben aangeduid als een motie vol
zelfrijzend bakmeel.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat kan uw bezwaar niet zijn. U bakt uw
voorstellen aan de Raad toch altijd vol zelfrijzend bakmeel?)
Als er een tekort is en men wil dat tekort door woningen kleiner maken,
zal men dus dure woningen moeten bouwen. Het is dan lippendienst als men
sociale woningbouw toevoegt aan de ingredinten van dit voorstel.
(De heer HOOIJMAIJERS: Ik houd mij aan het volkshuisvestingsbeleid in
deze stad!)
Dat beleid betreft een financile techniek waarvan D66 terecht zegt,
dat
het erop lijkt dat daarmee een voorschotje wordt genomen. De hond bijt op
die manier in zijn eigen staart.
(De heer HOOIJMAIJERS: Gisteren vond u het voorstel nog verstandig
als dit op deze manier zou worden aangepast.)
Door die aanvulling is het een wat wonderlijk voorstel geworden.
(De heer J. VAN DUIJN: Is er dan gisteren ook al over vergaderd?)
Natuurlijk is erover vergaderd.
(De heer J. VAN DUIJN: Ik dacht dat raadsvoorstellen in de Raad werden
besproken.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Hebt u nog nooit overleg van akkoordpartijen
meegemaakt?) Het CDA heeft mij een relevante vraag gesteld.
(De heer J. VAN DUIJN: Ik kan mij niet herinneren dat voorstellen ooit
op zo'n manier werden voorgebakken. U komt met allemaal verschillende
voorstellen, die ook nog met elkaar in tegenspraak zijn. Dat hebben
wij als akkoordpartij nog nooit meegemaakt.)
Nogmaals, het CDA heeft mij een relevante vraag gesteld, maar die had
misschien betrekking op een andere sprekersvolgorde. Ik heb in mijn verhaal
op veel punten aangegeven, waarom wij de balans goed vinden, getoetst aan
het programakkoord, aan voorstellen en aan Groen-Links-gehalte. Ik wijs de
PvdA erop, dat de wijzigingen in de nota niet alleen voortvloeien uit
voorstellen, althans - gelukkig! - niet allemaal. Er staat meer in. De Raad
heeft geen voorstel aangenomen over het halveren van de parkeernorm en de
Raad heeft geen uitspraak gedaan over de noodzaak van de milieuparagraaf;
volgens mijn fractie een wezenlijke toevoeging. De Raad heeft wel de wens
uitgesproken, dat door middel van de corridors samenhang zou worden gebracht
tussen de bestaande stad en de nieuwe delen; geen eenvoudige zaak om in een
voorstel neer te leggen. Men heeft zich wat gemakkelijk afgemaakt van de
brug, maar de ene brug is de andere niet. Er zijn concrete bezwaren
ingebracht tegen een brug, maar wie de tekst erop naleest zal zien, dat die
niet op deze brug slaan; de heer Oranje weet dat nog beter dan ik.
(De heer VAN DER LAAN: U zegt dat de ene brug de andere niet is en
daarin hebt u het grootste gelijk van de Noordermarkt, maar waarom
hebt u, toen u die slechte brug eruit gooide, niet meteen die andere
brug voorgesteld?) Toen was u er niet om ons die suggestie te doen!
(De heer ROBBERS: Nee, toen was de heer Oranje er voor D66, maar D66
had toen nog niet zo'n grote mond.)
Laten wij even ter zake komen. Ik heb gezegd wat ik van die brug vond.
Wezenlijker vind ik echter, dat het niet alleen gaat om een turflijstje van
wat er is verbeterd; het gaat ook om de mate waarin men erop vertrouwt, dat
de bestuurlijke verhoudingen zodanig zijn dat men met zo'n lijstje goed uit
de voeten kan. Dit debat toont aan, dat sommige dingen tot het laatst toe
onzeker blijven en in de Raad worden aangevuld. De verhoudingen waaronder
aan het IJ-oeverproject wordt gewerkt zijn nogal veranderd. Ik noem een
voorbeeld aan het adres van het CDA. De voordracht tot oprichting van de
financieringsmaatschappij bevat een bepaling over de grond, waarin staat,
dat de grond in de vervolgfase in principe in volledige eigendom wordt
overgedragen. Wij weten allemaal, dat er geen enkele noodzaak is, dit in een
convenant voor de onderzoeksfase op te nemen. Een van de redenen dat het er
toch in staat is, dat het vorige College min of meer deze verwachting heeft
gewekt in de onderhandelingen.
(De heer VAN DER LAAN: Meent u nu in ernst, dat de gemeente ooit een
publiek-private samenwerking met de beleggers had kunnen organiseren
zonder op enigerlei wijze de grond daarin in te brengen? Ik weet, dat
het heel laat tot Groen Links is doorgedrongen, dat publiek-private
samenwerking iets met de grond te maken heeft, maar u moet zich niet
verschuilen achter het vorige College. Wij hebben de beleggers heel
veel te bieden; ik heb het zelf genoemd: toegang tot rijkssubsidies,
het commitment, de exclusiviteit enz., maar het belangrijkste wat de
dames en heren willen is onze grond. Dat weet iedereen.)
Daarmee werkt u onze argumenten niet onder de grond, want wij hebben
nooit gezegd, dat wij bij voorbaat tegen het in volledige eigendom
overdragen van de grond zouden zijn. Het gaat erom, dat dit een voorbeeld is
van een beslissing die aan de Raad is en niet aan het College. Ik daag u
uit, in raads- en commissienotulen uit de vorige periode iets terug te
vinden over dit soort zaken waaruit blijkt, dat die toen even open en
kritisch aan de orde konden worden gesteld als nu.
(De heer VAN DER LAAN: Daar waren wij toen misschien nog niet zo
expliciet aan toe - ik zeg "wij", hoewel ik er toen zelf nog
niet bij
was - maar iedereen die ooit over publiek-private samenwerking heeft
gesproken, weet dat dit iets met grond te maken heeft. Als u daarover
in de vorige periode hebt gesproken zonder u dit te realiseren, zegt
dat meer over u dan over de voorstellen van het vorige College.)
In de vorige periode - ook het CDA zal dit toegeven als het de feiten
erbij haalt - was ten aanzien van dit soort zaken geen afweging mogelijk
zoals nu tot het laatste moment is gebeurd.
(De heer MOLLEMAN: Wilt u zeggen, dat het debat vorig jaar niet
kritisch was?)
Vorig jaar is de nota van uitgangspunten niet besproken in samenhang met
de financile mogelijkheden voor de uitvoering, zoals nu. Nogmaals, als u
mij aantoont dat ik ongelijk heb, mag u met mij budgettair neutraal uit eten
gaan.
Hiermee ben ik toe aan het Centraal Station. Ik heb de wethouder twee
dingen horen zeggen: "Bij het Centraal Station gaan wij de handen uit de
mouwen steken" en "Handen af van het CS". Ik zal hierover een
voorstel
indienen, want ik wil weten hoe groot de bandbreedte is tussen die twee
uitspraken. In dit voorstel wordt gevraagd, samen met de NS te bekijken, wat
er kan worden gedaan met de stoomruimte onder de laatste kap van het
station. Dat lijkt mij een prachtig voorstel voor wethouder Saris.
De heer Van der Laan heeft zijn voorstel voor een slecht-weer-scenario
terecht uiterst belangrijk genoemd. Ik voeg er echter wel aan toe, dat ik
eigenlijk vindt dat, als zo'n scenario niet voortvloeit uit het
ondernemingsplan, het geen behoorlijk ondernemingsplan is. De heer Van der
Laan heeft echter gelijk: misschien zijn wij in de afgelopen weken wel iets
te goedgelovig geweest en zijn wij er te veel van uitgegaan dat het wel zou
gebeuren. Wij zullen zijn voorstel nr. 612 dan ook steunen. Daarbij vraag ik
echter wel aandacht voor ons voorstel over de werkgelegenheidseffecten (nr.
620). De essentie daarvan is, dat wij een keuzemogelijkheid willen hebben,
omdat de effecten van sommige voorstellen van de financieringsmaatschappij
minder goed zijn voor de werkgelegenheid. Mijn fractie pleit er daarom voor,
goed op te letten dat er niet alleen maatstaven komen voor goed en slecht
weer in financile zin en niet alleen maatstaven voor mooi of lelijk in
stedebouwkundige zin, maar dat en een ander ook wordt beoordeeld op de
sociale kwaliteit. Daarvoor is uitvoering van ons voorstel van essentieel
belang, want dit project, ook al wordt eraan gewerkt door de beste
architecten, zal geen draagvlak hebben als niet wordt aangetoond dat het ook
een gunstig effect heeft op het wegwerken van de achterstelling op de
arbeidsmarkt in Amsterdam.
(De heer VAN DER LAAN: De PvdA steunt u daarin volledig, ervan
uitgaande, dat u hetzelfde laat gelden voor ons voorstel over de
sociale woningbouw.)
(De heer HOOIJMAIJERS: Dan kan ik mijn voorstel over het wonen daar
ook aan koppelen, want daarvoor geldt precies hetzelfde!)
Ten slotte constateer ik namens mijn fractie, dat de bijdrage van GrAs
zich vooral beperkt tot kritiek op de hoogte van de te bouwen gebouwen bij
het station. Een aantal gebouwen vindt GrAs te hoog en het verdwijnpunt ligt
verder weg dan het verdwijnpunt van die fractie. Wij hadden meer verwacht,
want wij willen graag discussiren over wezenlijke verschillen. De
opmerking
dat dit plan een slecht plan is voor het milieu en dat wij bezig zijn met
asfaltgroen, lijkt mij dan ook niet de mening van de fractie van GrAs. Dat
laat gelukkig veel mogelijkheden open voor samenwerking om te kijken of er
nog meer groen kan worden opgenomen in de plannen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: De fractie van GrAs heeft verschillende
bezwaren tegen dit plan, want het milieu is breder dan u denkt. Het
gaat niet alleen om die autoweg en om het asfalt; het gaat ook om de
horizonvervuiling die het gevolg is van de extreme hoogbouw. Daarover
is de hele fractie van GrAs het eens.)
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
59ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Holvast om in overleg
met
de Nederlandse Spoorwegen de mogelijkheden te verkennen van multifunctioneel
gebruik van de (stoom)ruimte onder de kap van het Centraal Station aan de
IJ-zijde (Gemeenteblad afd. 1, nr. 636, blz. 1789).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen met de
voorstellen en opmerkingen waarop ik nog een antwoord van de wethouder
tegoed heb. Dat geldt allereerst voor mijn voorstel over het
communicatieteam; hoe denkt de wethouder om te gaan met de burger en met de
Raad? Tot nu toe was de gang van zaken namelijk, ook door de tijdsdruk,
niet altijd even fraai. Verder ga ik ervan uit, dat hij het met de
voorstellen waarop hij niet is ingegaan gewoon eens is.
Vervolgens wil ik nog iets zeggen over de algemene middelen. Het CDA
daagde de wethouder uit door te zeggen, dat wat in de voordracht staat over
de algemene middelen slechts een vaag begrip is. Dat is geen aardige
opmerking tegen de wethouder voor Financin op zijn verjaardag.
In het voorstel nr. 631 van het CDA staat in de laatste overweging het
uitgangspunt, dat voor het project als geheel een structureel batig saldo
voor de gemeente moet gelden. De vorige keer leek het erop, dat de heer
Holvast door de bocht ging door te vragen, hoe het daarmee nu precies zit,
waarbij hij enigszins doorschoof naar de linkerkant. De heer Molleman
schuift ten aanzien van de algemene middelen echter iets te ver door naar de
rechterkant, want in het project zitten ook de zwakke functies die wij zo
graag willen realiseren. Als hij daarenboven dan ook nog eens een
structureel batig saldo wil zien, overvraagt hij. Wij hebben gezegd, dat het
saldo nul mag zijn, als wij al die additionele zaken maar uit het project
kunnen betalen. Daar mag geen stuiver bij en dus overvraagt de heer
Molleman; hij denkt geloof ik echt dat de bomen tot in de hemel groeien!
(De heer MOLLEMAN: Nee, de bomen groeien niet tot in de hemel. Het
project vormt een geheel, waarbij de zwakke functies mede door de
sterke worden gedragen. Het saldo is dus ofwel nul ofwel batig.)
In uw voorstel staat, dat er een structureel batig saldo moet zijn. Dat
zou heel mooi zijn, maar dat was niet het uitgangspunt van de Raad.
(De heer MOLLEMAN: Het was het uitgangspunt van de Raad, door middel
van publiek-private samenwerking de zwakke functies budgettair
neutraal te financieren.)
Inderdaad, dus geen structureel batig saldo, zoals hier staat, want dan
legt u er nog een schep bovenop.
(De heer MOLLEMAN: U begrijpt ons voorstel niet!
Ik ga verder met het element van de kwaliteit. Ik ben blij met de
opmerkingen van de wethouder over dit punt, waardoor het verschil tussen
architectuur en stedebouw en de maatvoering daarbij in ieder geval
duidelijker is geworden. Ik wil echter nog even terugkomen op de
architectuur, want daarmee had hij blijkbaar toch wat meer problemen. Een
bestuurder zal natuurlijk nooit een kant en klaar instantrecept bij de hand
hebben, maar hij zal er wel alles aan moeten doen, inhoud te geven aan het
begrip kwaliteit door zijn tekort aan kennis op dat gebied te compenseren
door opdrachten te geven aan specialisten. Hij dient het dus niet alleen te
vermelden als voorwaarde bij een plan; hij moet het ook inhoud durven geven
om te voorkomen, dat onze "huwelijkspartner" later zal kunnen zeggen,
dat
dit niet in de huwelijkse voorwaarden staat en dat men er weliswaar over
heeft gesproken, maar zonder te zeggen wat men ermee wil.
De gemeente heeft voor de kwaliteit twee mensen speciaal aangesteld. In
de eerste plaats iemand die er zelfs een vaste baan aan heeft en ook verder
vele functies heeft, zoals directeur van de Dienst Ruimtelijke Ordening,
voorzitter van dit, gedelegeerde van dat en noemt u maar op. In de tweede
plaats heeft de gemeente speciaal een supervisor aangesteld. Deze beide
mensen hebben een lacune geconstateerd, waarbij de supervisor naderhand
heeft geprobeerd de zaak enigszins glad te strijken door te zeggen, dat hij
voor drie van de vier punten een oplossing heeft aangegeven. Dat is zo, maar
in de allerlaatste vergadering gaf hij aan, dat er nog wel wat meer inhoud
kan worden gegeven aan het begrip kwaliteit, dat op zichzelf inderdaad een
dood begrip is. De wethouder kan zich er dus niet zo gemakkelijk van afmaken
als hij in eerste termijn leek te willen doen.
Hiermee kom ik op het convenant. Ook dit wil ik nog maar eens aan de
hand van het voorbeeld van dat huwelijk proberen duidelijk te maken. Men
denkt bij het sluiten van een huwelijk niet bij voorbaat meteen aan een
echtscheiding. Wij zijn nog niet eens getrouwd, terwijl de echte problemen
pas ontstaan als blijkt dat het uitdraait op een scheiding. Men trouwt dus
met het voornemen getrouwd te blijven, waarbij goed vertrouwen het
uitgangspunt is. Voor het geval echter dat het allemaal net even anders
loopt dan men had verwacht kan men besluiten vooraf, als de relatie nog goed
is, het een en ander op papier te zetten, zeker als het om zakelijke dingen
gaat, om zodoende later eventuele communicatieproblemen te voorkomen. Dat
houdt in, dat men wat men van de ene partner vraagt, natuurlijk ook van de
andere partner mag vragen. Wederkerigheid is dus geen bijzaak, zoals de
wethouder enigszins leek te willen suggereren, maar wel degelijk een
hoofdzaak, omdat men, als men vertrouwen in iemand stelt, ook vertrouwen wil
terugontvangen. Dat is geen bijzaak; dat is wel degelijk een hoofdzaak en
uitgangspunt.
Vervolgens wil ik graag enige verduidelijking vragen over het voorstel
nr. 612 van de PvdA. Het verheugt mij, dat in dit voorstel staat dat de PvdA
het standpunt van het College onderschrijft dat tekorten niet ten laste
moeten worden gebracht van de algemene middelen. Ik heb echter nog wel een
vraag over het gestelde onder 1 in het besluit bij dit voorstel. Ik neem
aan, dat de PvdA niets anders bedoelt te zeggen dan dat zij in principe wil
realiseren wat in de uitgangspunten staat en toekomstige ontwikkelingen dus
niet op de een of andere manier onmogelijk wil maken. Als deze vraag
bevestigend wordt beantwoord, vinden wij het een steengoed voorstel.
(De heer VAN DER LAAN: Die kans laat ik natuurlijk niet voorbijgaan.
Het antwoord is dus: ja! Dat staat ook letterlijk in het voorstel.)
Wat het zoven door de PvdA ingediende voorstel nr. 635 betreft neem ik
aan, dat men het niet vreemd zal vinden dat wij ook dit een goed voorstel
vinden; de PvdA en de VVD zijn op dit punt immers samen opgetrokken. Toch
wil ik graag nog iets expliciet horen van de wethouder over de studie naar
een evenwichtig juridisch mechanisme. Ik neem aan, dat men daarbij wel
degelijk de wederkerigheid wil betrekken.
Naar aanleiding van de bijdrage van de heer Robbers moet ik tot mijn
spijt constateren, dat de uitslag van het referendum er volgens D66 toe kan
leiden dat de IJ-boulevard over de hele lengte kan worden teruggedraaid naar
tweemaal een strook, zoals de heer Holvast ook zei. Wij nemen dat voor
kennisgeving aan.
(De heer ROBBERS: Ik weet niet hoe dat in uw fractie gaat, maar D66
doet dat niet. Wij hebben het over de binnenstad en de radialen naar
de binnenstad. Wij zijn niet van plan, met terugwerkende kracht de
radialen te veranderen. Wij willen die wel, als de bevolking het
vraagt, de functie geven die volgt uit de uitslag van het referendum.)
Ik zit wat krap in mijn tijd en daarom wil ik meteen nog even ingaan op
de opmerking van de heer Holvast over de woningen. Wij zijn het er allemaal
over eens, dat er te weinig woningen zijn in Amsterdam. Ons
volkshuisvestingsbeleid geeft aan, dat er nog een groot aantal woningen bij
moet komen en bovendien in een bepaalde verhouding. De heer Holvast zei in
dit verband dat, als de VVD de sociale woningbouw nu ook nog opneemt in
haar voorstel, dit weliswaar wat ingewikkelder wordt, maar dat het daarmee
dan wel volledig in overeenstemming is met het volkshuisvestingsbeleid. De
heer Holvast heeft wat dat betreft volkomen gelijk en dus doen wij wat hij
vraagt, want wij zijn voor een evenwichtige spreiding. Vervolgens wil ik
echter even iets verder gaan en D66 confronteren met de uitspraak van mevr.
Van der Giessen in de Commissie voor de Binnenstad enz. Per slot van
rekening hoort de IJ-oever toch bij de binnenstad; dat is toch het
uitgangspunt. Naar aanleiding van het voortgangsrapport over de binnenstad
heeft D66 duidelijk uitgesproken, dat het geen verdere toename van het
aantal kantoren in de binnenstad wil waar die op dit moment nog niet zijn,
met uitzondering van de Nieuwezijds Voorburgwal. Verder kiest men voor
woningen. Op zichzelf is dit een goed standpunt.
Ten slotte stel ik met instemming vast, dat de heer Van der Laan door de
heer Robbers werd geprezen omdat hij had gezegd, dat het een goede zaak is,
nu al rekening te kunnen en willen houden met problemen. Dat vindt de VVD
ook.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie is eigenlijk
erg teleurgesteld over het antwoord van de wethouder in eerste termijn, want
als ik de vragen en antwoorden naast elkaar leg constateer ik, dat elk
evenwicht zoek is. Wij zijn verbaasd over het verloop van het debat: de
akkoordpartners hebben met elkaar 17 voorstellen ingediend en daaruit leiden
wij af, dat zij in de gevolgde procedures kennelijk onvoldoende gelegenheid
hebben gevonden om hun standpunten over te brengen. In feite wordt hier
immers alleen over belangrijke zaken gesproken en komen de kleinere punten
bij de uitwerking aan de orde.
(De heer HOLVAST: Het lijkt mij goed, dat u ook wat dit betreft even
een vergelijking maakt met de vorige raadsperiode.)
Toen werden er minder voorstellen ingediend.
(De heer HOOIJMAIJERS: Nee, dat is onjuist. Vorig jaar zijn er in
totaal 14 voorstellen ingediend en nu 17 door vier akkoordpartijen.
Per saldo zijn het er nu dus minder.)
(De heer HOLVAST: Ik vraag mij bovendien af, wat er tegen het
indienen van voorstellen is.)
Kennelijk hebben de collegepartijen naar hun eigen oordeel onvoldoende
inbreng gehad bij de totstandkoming van de nota van uitgangspunten.
(De heer VAN DER LAAN: Nu wil ik toch ook even iets in het midden
brengen. "Bestuurlijke vernieuwing" is een gruwelijke term,
maar hier
is die op zijn plaats. Wij hebben namelijk afgesproken, wat minder
gefrustreerd te doen over de verhouding tussen College en Raad.)
Het heeft toch niets met frustraties te maken als de collegepartijen in
de commissie hun standpunten naar voren brengen en daarover overeenstemming
bereiken, waarna die vervolgens in de voorstellen worden verwerkt?
(De heer VAN DER LAAN: Als u goed hebt geluisterd weet u, dat ik
bepaald niet heb gezegd dat deze zaak idyllisch is voorbereid. Ik heb
echter wel respect voor de open wijze waarop hier van gedachten wordt
gewisseld. Ik meen te weten, dat wij het er raadsbreed over eens waren
dat dit leuker, interessanter en beter is dan het dichtgetimmerde
gedoe waarvan in het verleden wel eens sprake is geweest.)
Ook wij stellen die openheid op prijs; wij komen ditmaal ook met zes
voorstellen. Dat is echter de praktijk van een afspiegelingscollege.
(De heer ROBBERS: Moet ik hieruit opmaken, dat u teleurgesteld bent
over het feit dat, nu u eindelijk in de oppositie zit, de verhoudingen
zijn veranderd?)
Ik constateer het feit, dat dit element is weggevallen bij de
voorbereiding van de procedure.
Ik kom terug op het convenant en het advies van de heer Samkalden. Een
aantal van de vragen die wij daarover hebben gesteld is onbeantwoord
gebleven, allereerst - ik wil het nu expliciet van hemzelf horen - wat de
rol van de portefeuillehouder voor Juridische Zaken is geweest in het
geheel. Wij hebben geen advies van hem aangetroffen, hoewel het toch primair
zijn zaak is, daarop te letten. De tweede vraag was, of de tekst van het
convenant is besproken in de kerngroep van het College en, zo ja, hoe daarop
is gereageerd. De derde vraag was, of de kwaliteit van de tekst en de wijze
van voorbereiding evenredig zijn aan de organisatie van het project.
Wethouder Saris volstond in feite alleen met te zeggen dat hij geen jurist
is. Ik ben volksvertegenwoordiger en uit dien hoofde ook geen jurist, maar
dat ontslaat mij niet van mijn verantwoordelijkheid. Het gaat dan ook niet
om de schuldvraag, maar om de verantwoordelijkheid die het College in dezen
heeft te dragen. Het kwalijke feit dat het College de Raad op een zo laat
moment nog met een dergelijke situatie confronteert kan men toch ook niet
onder stoelen of banken steken. Ik blijf er dan ook bij, dat het nu tot de
verantwoordelijkheid van de Raad behoort, het College de richting aan te
geven waarin het nu verder met het advies van de heer Samkalden dient om te
gaan en vandaar dan ook het voorstel dat ik hierover heb ingediend.
Voorts heb ik in dit verband nog gewezen op art. 2 van de statuten van de
NV. Daarin wordt - in letters - het jaartal 1990 genoemd. Ik zou hierover
een voorstel kunnen indienen, maar dat vertik ik. Ik vind, dat het College
maar met een wijzigingsvoorstel moet komen. Ik vind het best als andere
partijen in de Raad dit accepteren, maar nogmaals, ik dien hierover geen
voorstel in.
(De heer VAN DER LAAN: Ik neem aan, dat bij zo'n notariskantoor ook
wel eens een typefout wordt gemaakt.)
Nee, het is geen typefout. Ik zal het citeren: "...aankopen, verkopen,
huren, verhuren en ontwikkelen van onroerende goederen, een en ander zoals
vastgelegd in de nota van uitgangspunten, door de Gemeenteraad van
Amsterdam op tien januari negentienhonderd en negentig vastgesteld, een en
ander in de meest ruime zin, zomede al hetgeen met het vorengaande verband
houdt en daartoe bevorderlijk kan zijn"; typisch notarissentaal. Ik vertik
het, hierover een voorstel in te dienen; het College komt maar met een
wijzigingsvoorstel.
Mijn voorstel nr. 631 behoeft een wijziging, aangezien de nummering van
de uitgangspunten in het besluit onjuist is; die was nog gebaseerd op het
concept van de nota. Bij de publikatie in het Gemeenteblad is die
vernummerd. Uitgangspunt 7 moet dus zijn 6 en uitgangspunt 8 moet zijn 7.
Verder wijzig ik, om aan de wens van de VVD tegemoet te komen, het slot van
het eerste deel van het besluit in "...als uitgangspunt voor de gemeente
ten
minste nul en bij voorkeur een structureel batig saldo." Ik dien dit
voorstel nu in, onder intrekking van mijn voorstel nr. 631.
Wij hebben ook enkele voorstellen ingediend over de infrastructuur. Bij
een project als het onderhavige acht mijn fractie het noodzakelijk, alle
voordelen van de pps, zoals die ook door de heer Van der Laan zijn genoemd,
bij de infrastructuur te betrekken. Dit laat onverlet, zoals ook blijkt uit
het aangepaste voorstel nr. 631, nu nr. 637, dat het rijk verplicht is de
railverbinding te financieren. Daardoor zal naar onze mening een eenduidige
situatie ontstaan, die duidelijk maakt, waar op termijn de geldstromen
vandaan moeten komen. Dit maakt het echter ook mogelijk, de
financieringsmaatschappij zelf inhoudelijk te betrekken bij de
voorfinanciering van de aan te leggen infrastructuur. Juist in dit kader is
het van belang, niet alleen de risico's, de verantwoordelijkheden en de
rendementen te delen, maar ook het geld te genereren om investeringen
mogelijk te maken, onverlet de verantwoordelijkheid van het rijk op dit
punt.
Het voorstel nr. 629 is wel mooi. De reacties van D66 en de PvdA, allebei
akkoordpartners, hierop zijn namelijk niet consistent. De PvdA zegt dat zij,
hoewel de VVD dit voorstel positief beoordeelt, ertegen is, omdat de
akkoordpartners ertegen zijn, terwijl D66 het, evenals Groen Links,
verantwoord vindt te zeggen dat, als de Raad twee besluiten neemt, het
tweede besluit boven het eerste gaat en dat het dus op die manier moet
kunnen. Dan moet ik de heer Van der Laan er toch op wijzen - ik neem aan dat
hij het voorstel goed heeft gelezen - dat het gaat om een aanvulling op het
vast te stellen uitgangspunt, dat gebaseerd is op een radiaalfunctie voor
het gewone verkeer, ten behoeve van bouwverkeer en busverkeer om een onnodig
knelpunt te voorkomen. De akkoordtekst is nog gebaseerd op het gegeven dat
aanleg van een weg met tweemaal twee rijstroken technisch niet mogelijk is.
Nu blijkt echter dat dit wel kan. In die zin kan dit voorstel dus nooit
worden genterpreteerd als zijnde in strijd met het programakkoord. Met
name
gelet op de standpunten van D66 en Groen Links ter zake roep ik de PvdA dan
ook op, haar eigen standpunt in dezen te volgen en het voorstel nr. 629 te
steunen.
(De heer VAN DER LAAN: Het maakt helemaal niet uit, dat er twee
partijen zijn die dit wel zouden willen en twee die dit pertinent niet
willen. Zelfs al zou maar n van de vier akkoordpartijen er
moeite
mee hebben, dan nog zou de PvdA onder verwijzing naar het akkoord
verder geen pestkop zijn en zeggen: punt, uit.)
Ik heb u op twee dingen gewezen, ten eerste dat, ook als het voorstel in
strijd zou zijn met het programakkoord, u door D66 en Groen Links wordt
gelegitimeerd er alsnog voor te zijn, en ten tweede, dat het niet in strijd
¡s met het programakkoord, zodat u er om die reden voor kunt zijn.
(De heer VAN DER LAAN: Wat het eerste betreft heb ik D66 en Groen
Links duidelijk gemaakt, dat ik vind dat zij dat straks niet kunnen
maken ten aanzien van de knip en het referendum; dat is dan mijn
consistentie. Uw andere punt is een herhaling van zetten.)
En als zij het wel doen?
(De heer VAN DER LAAN: Dan vind ik, dat zij iets minder loyaal omgaan
met akkoord dan de PvdA volgens mij doet. Dat komt dan voor hun
rekening.)
(De heer HOLVAST: Misschien kan de heer Molleman - hij is immers aan
het woord - de heer Van der Laan vragen naar de overeenkomst met het
Schipholdebat.)
Daar heb ik in dit stadium helemaal geen behoefte aan! Wat de financi
;n betreft hecht mijn fractie eraan, dat de Raad zelf de
verantwoordelijkheid op zich neemt, niet op voorhand in te stemmen met een
tekortsaldo, zoals nu in de voordracht staat.
Ik heb overigens nog wel een andere vraag aan de PvdA. Die betreft de
volkshuisvesting. Die vraag stel ik dan niet in de eerste plaats aan de heer
Van der Laan - ik kan mij voorstellen dat hij wat dit betreft graag een paar
ankers wil uitwerpen, want ook in het vorige debat is hierover al het nodige
gezegd - maar aan wethouder Genet. In het kader van de VINEX-discussie over
de woningbouwprogramma's voor de komende jaren komt het mij voor, dat het
voorstel nr. 610 van de PvdA namelijk volstrekt onverantwoord is, enerzijds
met het oog op de noodzaak van een flexibel volkshuisvestingsbeleid en aan
de andere kant omdat er afspraken zijn en zullen moeten worden gemaakt over
differentiatie. Evenals die zijn gemaakt voor het oostelijk havengebied,
zullen die ook voor andere locaties moeten worden gemaakt. Het komt mij dan
ook voor, dat wethouder Genet zijn fractie zelf moet aanraden niet voor dit
voorstel te stemmen, dan wel dit in te trekken.
Wat het voorstel van de VVD over het wonen (nr. 626) betreft meen ik, dat
mijn fractie het wel eens kan zijn met hetgeen wethouder Saris daarover
heeft gezegd.
Naar aanleiding van het voorstel van Groen Links en D66 over de brug (nr.
619) wijs ik erop, dat mijn fractie bezwaren houdt uit nautische
overwegingen en vanwege het gegeven dat de aansluiting in Noord dermate ver
weg zal liggen, dat de brug onvoldoende functie kan hebben.
De PvdA en anderen concluderen terecht, dat het voorstel inzake een
slecht-weer-scenario (nr. 612) bepaald niet onbelangrijk is. Ik verwijs in
dit verband echter naar mijn vragen naar aanleiding van de oorspronkelijke
nota van uitgangspunten. Met betrekking tot de financile risico's heb ik
het College toen gevraagd, aan te geven hoe de financile risico's zullen
zijn bij tegenvallende ontwikkelingen en/of kosten en dit vast te leggen in
een slecht-weer-scenario. In antwoord op al die vragen hebben wij van het
College een prachtige risicoanalyse ontvangen. Die is uiteraard achterhaald
door de nu voorliggende marktverkenning, maar rekening houden met slecht
weer en het betrekken daarvan bij de opstelling van het ondernemingsplan is
voor de CDA-fractie dermate vanzelfsprekend, dat wij er geen behoefte aan
hadden hierover voorstel in te dienen. Dat neemt echter niet weg, dat wij
het voorstel van de heer Van der Laan ter zake zullen steunen.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 631), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
60ø Voorstel van 27 juni 1991 van de raadsleden Molleman en J. van
Duijn
tot wijziging van de uitgangspunten 6 en 7 van het onderdeel "Het
financieel
kader" van de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers (Gemeenteblad afd.
1, nr. 637, blz. 1790).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder is niet
ingegaan op mijn opmerking over het merkwaardige perspectief vanaf het
Damrak dat zal ontstaan. Verder wijs ik erop, dat onder milieu veel meer
valt dan velen denken. Iedere milieudeskundige is deskundig op een
deelgebied. Het inschakelen van een milieuadviseur vanaf de eerste fase,
zonder taakomschrijving, is dan ook iets waarbij ik mij niets kan
voorstellen.
Het milieustandpunt van mijn fractie is - de heer Van Duijn zei het al -
dat wij hoge gebouwen en kantoortorens beschouwen als horizonvervuiling.
De aanleg van de infrastructuur voor het openbaar vervoer zal vijftien
jaar duren. Over vijftien jaar is dit zeer milieuvriendelijk, maar gedurende
die vijftien jaar zal het extra milieuverontreiniging veroorzaken en heel
veel mensen ertoe verleiden, de auto te nemen. Daarbij merk ik aan het adres
van de heer Holvast op, dat vijftien jaar extra luchtverontreiniging erg
lang is. Over vijftien jaar is hij misschien grootvader; dat realiseert hij
zich nu nog niet.
Wat ten slotte de brug over het IJ betreft wil ik nog zeggen, dat ik in
Noord ben opgegroeid en dat ik er nog steeds woon. Een brug voor fietsers en
voetgangers van de Motorkade via de Javakade naar de stad zie ik graag met
spoed gerealiseerd.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. De zakelijke wijze waarop met
name de heren Van der Laan en Hooijmaijers de discussie hebben gevoerd,
schenkt mij vertrouwen in de toekomst van het IJ-oeverproject. Ik steun de
voorstellen nrs. 612 en 635 van de PvdA, de voorstellen nrs. 622 tot en met
626 van de VVD en het gezamenlijke voorstel nr. 617. Alle andere voorstellen
zal ik verwerpen, omdat mijns inziens door aanvaarding van te veel
voorstellen een onwerkbare situatie ontstaat voor de wethouder. Het heeft
geen zin, het College te veel te binden op detailpunten.
Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal wederom beginnen met de
nota van uitgangspunten en dan vervolgens ingaan op de kwesties die te maken
hebben met de pps.
In vrijwel alle bijdragen is de weginfrastructuur weer aan de orde
geweest, met name de knip en de tweemaal tweestrooks IJ-boulevard. Als men
een verband legt tussen de knip en het referendum, kan men verschillende
kanten op. Enerzijds kan men uitgaan van een vermindering van het
autoverkeer, zodat de knip niet nodig is; anderzijds van minder autoverkeer
en wel een knip. Men kan ook uitgaan van uitvoering van het huidige beleid,
dus wel een knip, of van uitvoering van het huidige beleid en geen knip. Er
is dus geen enkel logisch verband tussen het ene of het andere scenario en
de beslissing over de knip, zoals te veel wordt verondersteld.
(De heer ROBBERS: U wilt toch niet zeggen, dat er geen verband is
tussen de ene uitspraak en de andere?)
Jawel, maar u legt dat verband niet.
(De heer ROBBERS: Dat doe ik wel degelijk. Ik heb in eerste termijn
uitvoerig toegelicht, dat bij het eventueel uitvoeren van het tweede
scenario ook de radialen aan de orde zijn. Dat geldt dan voor alle
radialen en wij hebben de IJ-oevers in de discussie ook altijd opgevat
als twee radialen, nooit als een doorgaande weg. Ons standpunt is dus,
dat die twee radialen ook bij een dergelijke uitslag horen te worden
betrokken. Meer hebben wij niet gezegd.)
(De heer HOLVAST: Tekenen van instemming!)
Dan resteert de discussie over de vraag, wat er gebeurt als wij nu de
mogelijkheid van een volledige knip achter het Centraal Station openhouden
en een beslissing daarover pas nemen aan de hand van de uitslag van het
referendum. Daardoor komt mijns inziens niet zozeer het programakkoord in
gevaar. Ik zou kunnen zeggen, dat wij dat niet hebben afgesproken in het
programakkoord, maar als dit de uitslag van het referendum is en de
besluitvorming in de Raad ook die kant op gaat, overtreft dit uiteraard de
afspraak in het programakkoord. Dit zou kunnen gebeuren en om die reden
vindt de heer Robbers, dat wij daarvoor nu dan maar alvast een reservering
moeten maken. (De heer ROBBERS: Ik heb gezegd: niet onmogelijk maken!)
Niet het programakkoord, maar ik vind echter, dat dit onzekerheid met
zich brengt voor de studie die samen met de NS moet worden verricht, voor de
inrichting van de openbare ruimte op die plek, voor de voorbereiding van de
aanleg van de IJ-boulevard, voor de particuliere partijen waarmee afspraken
moeten worden gemaakt enz. Dat lijkt mij buitengewoon ongewenst, want dat
houdt in, dat niet meteen kan worden begonnen als het ondernemingsplan er
is; ook ten aanzien daarvan worden immers steeds varianten genoemd.
(De heer ROBBERS: Nu echt even serieus. Binnen een jaar zijn al die
dingen bekend, ook de uitslag van het referendum, dus binnen een jaar
kunnen wij bij voorbeeld vaststellen, dat de tunnel die nog moet
worden gegraven niet nodig zal zijn. Het heeft dus vergaande
consequenties en daar gaat het ons om. Waarom zouden wij nu al
planologisch vastleggen wat misschien niet nodig is?)
Hoe lang zijn wij nu al niet bezig over het IJ-oeverproject? Ik bedoel
dan niet alleen filosoferen, maar ook plannen maken. In 1982 begonnen er
voor het eerst echte plannen te komen. In de vorige raadsperiode kwamen wij
op het punt dat wij er in de commissies en de Raad over moesten besluiten.
Wij zijn nu in de volgende fase en wij moeten door naar de realisering. Dan
moet men echter niet weer alle varianten openhouden, want dan blijven wij
alsmaar in de tweede fase hangen en daar schieten wij niets mee op. Ik vind,
dat de Raad op een gegeven moet zeggen: dit zijn onze uitgangspunten en
daarop baseren wij de plannen die worden gemaakt en de verdere uitvoering.
(De heer ROBBERS: Ik wil niet alle mogelijkheden openhouden; ik wil
alleen maar n punt niet uitsluiten, omdat ik als raadslid
mijn besluit over het referendum serieus neem.)
Als u uw voorstel wilt handhaven, kan ik alleen maar zeggen dat ik daar
niet voor ben, dat het mij onjuist lijkt en dat ik het u afraad, omdat het
onzekerheden schept. U hebt als raadslid echter het volste recht, dit
voorstel in te dienen en te handhaven.
Met betrekking tot het Barentszplein stel ik vast, dat wij er op dit
moment niet helemaal uit komen; wij kunnen geen definitieve antwoorden geven
op de vragen die zijn gesteld. De Raad wil op dit punt de absolute zekerheid
hebben, dat er geen keuze wordt gedaan waarvan men later denkt dat er
misschien toch een mogelijkheid zou zijn geweest om de kool en de geit te
sparen. Ik stel daarom voor, een fase over te slaan en een extern bureau te
laten uitzoeken, wat de technische mogelijkheden zijn van de verschillende
varianten om de kool en de geit te sparen en wat de kosten daarvan zijn,
waarna wij in september of oktober in de commissie een definitief besluit
kunnen nemen.
(De heer VAN DER LAAN: Dit is een uitstekende suggestie.)
Daarmee hebben wij dit punt in ieder geval uit de wereld geholpen.
Wat de bouw van het ondergrondse busstation betreft meen ik - ik betrek
daarbij dan meteen het voorstel nr. 624 van de VVD - dat wij ons goed
rekenschap moeten geven van de financile consequenties. Als wij ervan
uitgaan dat het busstation niet op het Buikslotermeerplein komt, komt het
dus bij het Centraal Station. Wij moeten dan op zijn minst vaststellen, dat
dit niet ten koste mag gaan van de algemene middelen en van het VINEX-bod.
Ik wil dan echter wel van de VVD weten, wat zij bedoelt met de in het derde
deel van het besluit genoemde extra financile middelen, anders dan voor
de
brug - want die moet er toch al komen - en voor de kosten die moeten worden
gemaakt op het maaiveld.
(De heer HOOIJMAIJERS: U hebt volkomen gelijk. Vandaar dan ook, dat
er staat "extra financile investeringsmiddelen", met de
nadruk op
investering. Wij hebben dat nog even nagevraagd bij de financile
specialisten van de gemeente om dit nog eens af te zekeren.)
Ik kom op de kwestie van de bruggen. Er is onderzoek nodig met
betrekking tot mogelijke nautische consequenties. Dat heeft te maken met de
vormgeving van de voorgestelde vaste oeververbindingen. Naarmate de brug
meer naar de oostkant komt te liggen, zijn de nautische gevolgen minder.
Afhankelijk van de constructie zullen de schepen voor Sail-manifestaties er
wel of niet langs kunnen. Bij de vormgeving van de brug zal dit een
belangrijk criterium zijn. Ik wijs er ook op, dat tussen de
woningbouwlocaties die direct tegenover de Javakade en aan de Javakade zelf
liggen een behoorlijk snelle route kan komen vanaf Noord naar het centrum,
via de Oostelijke Handelskade. Als de verbinding niet recht achter het
Centraal Station ligt is het altijd een kwestie van iets omrijden, maar het
is zeker beter dan alleen een pont. Voor degenen die niet op de pont willen
wachten is er immers de mogelijkheid, gewoon door te fietsen. Er ontstaan
daarmee mogelijkheden die er nu niet zijn. Er ligt bovendien een
uitdrukkelijke wens uit Noord. Het is dan ook tijd,
eindelijk eens te onderzoeken of wij een rele kans zien om een brug te
realiseren.
Ten aanzien van het voorstel nr. 626 van de heer Hooijmaijers moet ik
opmerken, dat de fractie van de VVD de reikwijdte van dit voorstel zelf niet
kan overzien. Dit lijkt mij een reden om het voorstel in te trekken. Men
weet niet, voor welk probleem de financieringsmaatschappij straks zal komen
te staan. In het voorstel staat echter al wel, dat de keuze primair ten
gunste van woningen dient te zijn. Ter wille van de PvdA en Groen Links wil
men er nu ook wat sociale woningbouw in opnemen. Dit betekent, dat daarmee
het volume te bouwen woningen nog verder is verhoogd ten opzichte van
waarvan al sprake was. Kantoorvloer is nu eenmaal veel duurder dan
woningvloer. Het gaat hier om vermenigvuldigingsfactoren waarnaar men in het
geheel niet heeft omgekeken. Hoe denkt men dit stedebouwkundig in te passen?
Dat weet men niet en dat kan men ook niet weten. Daarom stel ik voor, dit
voorstel nu niet in stemming te brengen, maar dit aan de orde te stellen op
het moment waarop wij het nodig hebben. Dan weet men echt waarover men
praat.
(De heer HOOIJMAIJERS: Wij weten heel goed waarover wij praten. Ik
herinner u aan hetgeen u in de commissie van advies en bijstand vroeg,
hoe wij over de armen durfden praten omdat wij er niets van wisten.
Van de rijken weten wij echter volgens u alles, zodat wij ons maar
beter tot die categorie kunnen beperken.)
Dat was niet zo'n domme opmerking.
(De heer HOOIJMAIJERS: Hoe kunt u er dan ineens heel anders over
denken?)
Het gaat hier om volumes en u weet niet wat u aanricht. Daarom zeg ik:
doe dit niet.
(De heer HOOIJMAIJERS: Wat wij vragen is een ideologie, een intentie
een streven naar enz.)
Ik ontraad aanneming van het voorstel omdat dit effect kan hebben op de
totale volumes, die nog niet te overzien zijn. Er is nog niets bekend over
een eventuele inpasbaarheid binnen het totaal. Ook al is het voorstel
aangepast conform de normen, ik vrees, dat het niettemin een extra druk zal
leggen op de allerhoogste categorie. Ik ben ertoe bereid, die categorie een
zeker gewicht te geven in dit project, maar ik vind...
(De heer HOOIJMAIJERS: Hoe kunt u er nu over oordelen als u zelf zegt
dat u het niet weet? Ik weet het wel!)
Ik doe u een suggestie. Laten wij nu afspreken, dat uw voorstel
n van
de scenario's vormt die in het slecht-weer-scenario van het voorstel van de
heer Van der Laan worden onderzocht. Dan bent u toch tevreden? Dan behoeft
dit voorstel toch niet apart in stemming te komen? Wij beschouwen uw
voorstel dan als n van de mogelijkheden die daarbij worden
betrokken.
Zoals gebruikelijk zal de onderneming een slecht-weer-scenario opstellen en
zal die de verschillende mogelijkheden bekijken. De heer Van der Laan heeft
een evenwichtig voorstel ingediend, waarin zowel de kwaliteit van het
totaalplan is opgenomen als het probleem van mogelijke fasering. Uw voorstel
kan daarbij mede worden betrokken.
(De heer HOOIJMAIJERS: De VVD is altijd redelijk. Wij zullen erover
nadenken en zullen een en ander ook afwegen ten opzichte van uw
antwoord op soortgelijke voorstellen van Groen Links en de PvdA.)
Met betrekking tot het voorstel inzake de stedebouwkundige kwaliteit (nr.
623) wil ik het volgende probleem aan de orde stellen. In het voorstel wordt
gevraagd, aan een commissie opdracht te geven, de kwaliteit te toetsen. In
die commissie zal in ieder geval de supervisor zitting moeten hebben en de
commissie zal werken voor de gemeente. Tot zover zijn wij het eens. De heer
Hooijmaijers stelt dan echter daarnaast, dat er drie externe deskundigen in
moeten zitten. Daarover heb ik een vraag. De IJ-MIJ zal zelf met externe
deskundigen gaan werken. Nu stellen wij ook nog eens een commissie in die
voornamelijk uit externe deskundigen zal bestaan om dat te controleren.
Vindt u dan niet, dat wij de stedebouwkundige kwaliteit van Amsterdam geheel
overlaten aan externe deskundigen? Bent u het niet met mij eens, dat wij in
de samenstelling van de commissie meer moeten letten op de kwaliteit die
hier in huis is?
(De heer HOOIJMAIJERS: Geldt dit dan niet ook voor het Barentszplein?
Bovendien heb ik net geleerd, dat een beter besluit een vorig besluit
altijd ongedaan mag maken. Als het precies gaat om dit ene
detailpuntje, zullen wij daar ook nog wel uitkomen. Bovendien herinner
ik u aan het feit, dat de directeur van onze Dienst Ruimtelijke
Ordening, evenals de supervisor, deze oplossing hebben aangegeven.)
Er zijn allerlei verschillende voorstellen gedaan. Het mag zo zijn, dat
de directeur van onze Dienst Ruimtelijke Ordening als een van de suggesties
in een bepaald verband ook deze heeft gedaan. Die discussie is echter nog
lang niet afgemaakt. Ik vind het te vroeg, op dit punt nu tot een conclusie
te komen en meen dat het verstandig is, een toets op stedebouwkundige
kwaliteit te hebben die primair in Amsterdamse handen is.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dit is een verfijning van een destijds door de
raadsleden Saris en mej. Blok ingediend voorstel. Dit voorstel is tot
nu toe niet uitgevoerd. Nu zetten wij een en ander nog iets zwaarder
aan, precies op de manier waarop u dat indertijd aan de commissie hebt
gevraagd. Nu zegt u echter plotseling dat het moeilijk is. Dat begrijp
ik niet.)
Ik heb u een argument gegeven. Ik verzoek u, er even over na te denken.
Ik meen, dat het beter is de commissie niet helemaal uit externen te laten
bestaan. De supervisor hoort er wel in thuis. Als wij verder de
samenstelling openlaten, zou u misschien een voorstel kunnen indienen
waarover wij het wel eens kunnen worden.
De fractie van het CDA heeft mij verweten dat ik op tal van punten niet
ben ingegaan. Ik heb echter de indruk, dat ik op de meeste punten wel ben
ingegaan. De heer Molleman noemde ook een aantal punten die te maken hebben
met de juridische kant van de zaak. Ik zal daarop straks nog ingaan.
Ten aanzien van de voorstellen die de heer Molleman heeft gedaan inzake
de infrastructuur en de pps meen ik, dat er twee problemen zijn. In de
eerste plaats is er het feit dat, als wij de infrastructuur laten
ontwikkelen door de IJ-MIJ, een vrij zeker van de kant van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat te verwachten reactie zal zijn, dat de IJ-MIJ dan
ook maar een bijdrage moet leveren. Ik meen, dat wij dit spook niet zelf
moeten oproepen. Dat stelde de heer Molleman ook zelf; in principe zijn wij
het daarover dus wel eens. Ook voor wat de ontwikkeling betreft - ik kom
daarmee op mijn tweede bezwaar - zal de infrastructuur, zeker de
railinfrastructuur, onderdeel moeten zijn van ons railnet. Ik vind het dan
ook onverstandig, op een stukje van het railnet de opdracht ineens door een
ander te laten geven. Men kan stellen, dat men enige ervaring heeft met het
ontwikkelen van het railnet door de gemeente Amsterdam en dat het juist goed
zou kunnen zijn, dit eens door een ander te laten doen. Ook op dat punt ben
ik bereid de discussie aan te gaan, maar ik meen, dat dan niet nu deze
beslissing moet worden genomen. Wij kunnen dan beter afspreken, dat wij over
de opdrachtverlening ten aanzien van de railinfrastructuur en de
weginfrastructuur nog nader zullen praten in de commissie van advies en
bijstand.
(De heer MOLLEMAN: In de commissie heeft u, zij het misschien niet
met zoveel woorden, de suggestie gewekt, dat u het eens was met onze
argumenten. De investeringen die bij het ministerie vandaan moeten
komen worden hierdoor niet benvloed. Het ministerie wil graag
investeren in openbaar vervoer wanneer dit snel tot stand kan komen en
ook private partners daarbij betrokken zijn.)
Als wij de IJ-MIJ vragen dit te doen, vragen wij iets waarmee zij
onmiddellijk terugkomt bij de gemeente, want de feitelijke know-how
ontbreekt om dit te kunnen voorbereiden.
(De heer MOLLEMAN: Waarom hebben zij het dan zelf voorgesteld in hun
rapport?)
Ik meen, dat er tussen de IJ-MIJ en de gemeente nog even een discussie
moet plaatsvinden over de vraag wat nu precies infrastructuur in de brede en
smalle zin is. Het woord infrastructuur is hier en daar door hen gebruikt in
een andere betekenis dan wij dat doen.
(De heer MOLLEMAN: U stelt in de voordracht zelf voor om, in
afwijking van wat de partners in het rapport hebben gesuggereerd, de
infrastructuur eruit te halen. De partners willen het dus wel. Zij
hebben technische know-how, wij hebben onze know-how. Die twee worden
samengebracht in de pps. Als argument voert u aan, dat het ministerie
zal weglopen. Dat bestrijd ik. Omdat er private partners bij zijn
betrokken ziet men daar sneller resultaat en zal men zelfs sneller
bereid zijn om mee te doen. Het betreft hier een onderdeel van het
railnet van het Gemeentevervoerbedrijf - dat is juist - maar het is
ook onderdeel van het railnet openbaar vervoer Amsterdam en omgeving.
Wij hebben daarin evengoed als anderen onze inbreng en wij behoeven
ons daaraan geen buil te vallen. Het is financieel aantrekkelijk en
het gaat sneller.)
U gaat te snel voorbij aan het argument, dat het de IJ-MIJ ontbreekt aan
know-how op dit onderdeel van de infrastructuur. Wij hebben op dit moment de
know-how voor de voorbereiding van de railinfrastructuur in huis. Als men
een goede voortgang wil betrachten, moeten wij dit zo houden. Als u in het
kader van de uitvoering nog eens over het opdrachtgeverschap wilt praten,ben
ik bereid er op dat moment opnieuw over te praten. Ik kan mij
voorstellen, dat er momenten zijn waarop men uitvoeringsproblemen
constateert en samenhang tot stand moet komen in de produktie op
maaiveldniveau, met budgetbeheersing enz. Ik wil daarover dan best praten,
maar dat kan nu niet zomaar worden besloten.
(De heer MOLLEMAN: Daarmee maakt u de situatie niet helderder. U gaat
er ook aan voorbij dat men, wanneer het niet in de pps wordt
ondergebracht, ook nog het voordeel van gentegreerde bouwstromen
mist. Men zal dan altijd knelpunten blijven houden tussen de aanleg
van infrastructuur en de realisering van andere functies.)
U hebt anderhalf jaar de tijd om ons te overtuigen. Neemt u die periode
te baat. Op dit moment lukt u dat niet. Wij zijn nog helemaal niet aan de
realisering toe. Ik stel voor, de voorbereidingen door ons zelf te laten
doen. Als u gelegenheid ziet, in de tussentijd op het punt van de uitvoering
met een goed voorstel te komen, ben ik bereid, dat serieus in overweging te
nemen en in discussie te brengen.
Ik wil nu overgaan naar de juridische kant van de zaak.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mag ik u eraan herinneren, dat mevr. Witte
ook in tweede termijn tot dusver geen antwoord van u heeft gehad?)
Met betrekking tot het perspectief vanaf het Damrak heeft mevr. Witte
gelijk. Als er bij het Centraal Station aan beide kanten wordt gebouwd
verandert er iets. Als op verschillende plaatsen aan de IJ-oever gebouwen
verrijzen die hoger zijn dan nu, verandert dat uiteraard het perspectief.
Als men vista's op dit punt wil hebben, kunnen die worden gemaakt. Er is
overigens een video-opname binnen de maquette gemaakt, waarop men op
verschillende plaatsen kan bekijken hoe het er uitziet.
Ten aanzien van de milieuadvisering heeft mevr. Witte gelijk. Het zal
inderdaad buitengewoon moeilijk zijn, n milieuadviseur te vinden
die op alle punten deskundig is. Met betrekking tot het voorstel van de heer
Robbers ter zake (nr. 616) merk ik op, dat het mij verstandig lijkt niet uit
te spreken dat de milieuadviseur advies moet uitbrengen, maar dat wij bij
alle voorstellen ter besluitvorming hier milieuadvies krijgen. Wij kunnen
dan afzonderlijk nagaan door wie dat moet worden gedaan.
(De heer ROBBERS: Ik heb het woord milieuadviseur gekozen omdat dit
de figuur is die u in de nota van uitgangspunten noemt. Als u stelt,
dat u in de nota niet het oog hebt op een persoon, maar op een
systematiek, mag u dat in mijn voorstel op dezelfde wijze lezen.)
Met die interpretatie heb ik tegen het voorstel geen bezwaar. Daarmee is
meteen tegemoet gekomen aan de bezwaren die van de kant van de fractie van
Groen Amsterdam naar voren zijn gebracht.
Aan het adres van mevr. Witte merk ik nog op, dat bij het Centraal
Station inderdaad een en ander overhoop zal worden gehaald en dat dit
overlast tot gevolg heeft. Het is overigens de bedoeling, het Centraal
Station intussen gewoon verder te laten functioneren; daarop zijn alle
studies van de Nederlandse Spoorwegen gericht. Wij verwachten, dat dit zal
lukken.
(Mevr. WITTE-BUIJSERD: De aanleg van de metro heeft ook jarenlang
ellende gegeven!)
De heer Holvast heeft een voorstel (nr. 636) ingediend over het Centraal
Station. Als men gaat spreken over de binnenkant van het station, onder de
kap, betekent dit al gauw dat men iets zegt over het karakter van het
station en de kap, al is het dan geen monumentale kap.
(De heer HOLVAST: Over dat karakter zijn wij toch al enige honderden
jaren in gesprek?)
De heer Holvast geeft in zijn voorstel in ieder geval aan, dat, als het
nodig is op het Stationseiland enige ruimte te vinden, die daar aanwezig is.
Hij vraagt om een nader onderzoek en niet om een beslissing op dit moment.
Daartegen bestaat geen bezwaar.
Ik kom ten slotte op de problematiek van de zeggenschap. Door het
uitbrengen van een gewijzigde voordracht heeft het College duidelijk
gemaakt, dat het het advies van mr. Samkalden buitengewoon serieus wil
nemen. Dat wil echter niet zeggen dat wij het advies nu ook onmiddellijk op
alle punten overnemen. Daarvoor is het nog onvoldoende bestudeerd en het zal
ook nog met anderen moeten worden besproken. Het advies was voor ons wel
aanleiding om nog even naar de tekst te kijken en in dat opzicht wordt de
fractie van het CDA als het ware op haar wenken bediend. Het College vraagt
om machtiging om tot een eindtekst te komen. Die zal in de commissie van
advies en bijstand nog eens aan de orde komen ter controle. Daarna zal het
College tekenen. Ik neem aan, dat daarmee ook aan de bezwaren van het CDA is
tegemoet gekomen.
De heer Van der Laan is nog eens ingegaan op het onderscheid tussen de
studiefase en de realisatiefase. Wij gaan nu de realisatiefase in met een
bepaalde afspraak. In zijn voorstel nr. 635 vraagt de heer Van der Laan nu,
ten aanzien van de realisatiefase een nieuwe afspraak te maken, die het
resultaat is van het in het voorstel gevraagde onderzoek. Ik ben het daarmee
eens. Ik meen, dat het nodig is, een vrij scherpe cesuur te maken tussen de
fase die wij nu ingaan en de realisatiefase. Wanneer wij afspraken maken
over de grond, de nota van uitgangspunten en het ondernemingsplan is dat een
goed moment om de zaak onderling af te maken. Dan komt ook de kwestie van de
beleidsafspraak inzake de ruimtelijke ordening weer aan de orde. Tegen die
tijd zal de Raad een tekst voorgelegd krijgen die betrekking heeft op de
realisatiefase.
(De heer VAN DER LAAN: Ik denk, dat ik tevreden kan zijn met uw
antwoord, maar voor alle duidelijkheid stel ik de volgende vraag. Ik
neem aan, dat het de bedoeling is, dat vanuit beide belangen reel
onderzoek wordt gedaan. Is dat wat zal worden afgesproken tijdens de
besprekingen met beleggers over het convenant?)
Daarover verschillen wij niet van mening.
(De heer VAN DER LAAN: Als u dit toezegt, behoef ik nu niet met
futiele tekstwijzigingen te komen op dit convenant. Dat vertrouw ik
dan als technische details toe aan het College.)
Daartegen bestaat geen bezwaar. (De heer VAN DER LAAN: Akkoord.)
De heer Molleman heeft nog gevraagd, hoe het nu mogelijk is, dat op dit
moment nog een gewijzigde voordracht aan de Raad moest worden voorgelegd.
Wij hebben de gemeenteadvocaat een opdracht gegeven en die is door hem
uitgewerkt. Daarover is met andere partijen gesproken en er is een tekst tot
stand gekomen waarover vervolgens toch weer twijfel bij ons ontstond. Daarop
hebben wij aan een andere advocaat gevraagd, nog eens met een advies te
komen. (De heer MOLLEMAN: Hoe ervaart het College wat dit betreft zijn
politieke verantwoordelijkheid in het geval van een bijna-ongeluk
zoals hier?)
Het feit dat het ongeluk niet is gebeurd is goed. Wij kunnen constateren,
dat het College kennelijk op het beslissende moment zo verstandig is
geweest, een check te laten plaatsvinden. Dat is tevens een les voor de
toekomst omtrent juridische advisering. Natuurlijk is het de
verantwoordelijkheid van het College. Gelukkig zijn wij op een moment waarop
dat nog niet te laat was erachter gekomen dat een aantal dingen moest worden
veranderd. Wij zijn blij, dat wij advies van mr. Samkalden hebben
ingewonnen.
(De heer VAN DER LAAN: Uiteraard is het verstandig, dat het College
die check heeft laten uitvoeren. Het is echter ook verstandig van de
Raad, dat die op zoek is gegaan naar de politieke uitgangspunten
achter de opdrachten en dat de Raad een politiek punt heeft
geconstateerd waarover nog moest worden gediscussieerd. Wij gaan het
nu oplossen in juridische techniek en daarover zijn wij het gelukkig
op basis van politieke uitgangspunten eens geworden. Er was echter wel
iets meer aan de orde dan simpele juristerij.)
Juristerij is naar mijn mening niet simpel. Daarvoor zijn deskundigen
nodig. (De heer VAN DER LAAN: Daarvan heeft u blijk gegeven!)
Juristerij is ook belangrijk, omdat er altijd consequenties zijn die
moeilijk zijn te doorzien door een eenvoudig bestuurder als ik. Ik meen, dat
het verstandig is van het College om op basis van de afspraken die wij met
private partijen hebben gemaakt goed te kijken naar de formuleringen waarop
wij elkaar kunnen vinden en die voldoende zekerheid over de zeggenschap van
de gemeente kunnen garanderen.
Wellicht wil de Voorzitter als portefeuillehouder voor Juridische Zaken
nog iets zeggen over op dat punt gestelde vragen.
De VOORZITTER: U hebt die vragen in feite al zelf beantwoord. De
gemeenteadvocaat functioneert uiteraard onder mijn verantwoordelijkheid.
(De heer MOLLEMAN: Hoe is dan de rol van de portefeuillehouder
Juridische Zaken zelf geweest in dit proces? Aangezien de
portefeuillehouder tevens voorzitter is van de bestuurlijke werkgroep,
is mijn vraag hoe de tekst in die werkgroep is besproken.)
Die is besproken op hoofdpunten, zoals het hoort.
Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. De heer Molleman heeft een
vraag gesteld over het voorstel-Van der Laan (nr. 610). Ik kan daarop
antwoorden, dat het hart van de Amsterdamse volkshuisvesting is - zo zal het
wat mij betreft ook blijven - dat wij een menging van woningbouw in
verschillende prijsklassen blijven nastreven; dat is in dit voorstel ook
verwoord.
Wij hebben daarvan recentelijk een voorbeeld gezien toen het
terrein van het Olympisch Stadion aan de orde was. In dit voorstel wordt
ondubbelzinnig bekrachtigd, dat wij het ook ter wille van het draagvlak van
dit project in de stad buitengewoon belangrijk vinden, dat het niet alleen
een exclusief geheel wordt, maar dat menging van functies en in prijsklassen
optreedt. Daaraan doet dit voorstel volledig recht.
(De heer MOLLEMAN: Hoe verhoudt dit voorstel zich dan met de
afspraken die op dit gebied al zijn gemaakt? U noemde het Olympisch
Stadion, maar daar is toch ook een arrangement getroffen dat niet
geheel in de lijn is met hetgeen in dit voorstel staat.)
Ik meen, dat mijn antwoord heel duidelijk was: de kern van het
Amsterdamse volkshuisvestingsbeleid is en blijft de menging in prijsklassen,
ook hier.
(De heer MOLLEMAN: Afspraken die zijn gemaakt zijn toch ook
relevant?)
(De heer VAN DER LAAN: Wat mij niet aanstaat in dit soort vragen van
de heer Molleman is dat hij niet duidelijk is. Als hij dit echt een
probleem vindt, kan hij ook gaan klagen in Den Haag, bij
staatssecretaris Heerma, die ons in staat moet stellen zo'n voorstel
uit te voeren. Daar zit de oorzaak van zijn twijfel.)
(De heer MOLLEMAN: Misschien ben ik het met dit voorstel om heel
andere redenen wel niet eens.)
Ik meen een reputatie te hebben opgebouwd, dat ik hard vecht voor een
menging van woningbouw in verschillende prijsklassen. Ik heb de
staatssecretaris met betrekking tot bij voorbeeld het tuinbouwgebied Sloten
- zij het met moeite - tot de erkenning gekregen, dat ook daar in betaalbare
categorien moet worden gebouwd. Wij moeten samen strijden, ook in de
richting van het rijk, om deze doelstellingen te realiseren.
(De heer MOLLEMAN: Kijk naar Nieuw-Oost en de VINEX!)
In de VINEX zitten wel degelijk heel duidelijke mogelijkheden. Die werkt
overigens tot het jaar 2005 en ontslaat ons in het geheel niet van de plicht
om bij de jaarlijkse vaststelling van de contingenten en de prijsklassen
onze uitgangspunten onder woorden te brengen.
De heer HOOIJMAIJERS: Ik verzoek om een korte derde termijn, in de
eerste plaats voor het indienen van enkele gewijzigde voorstellen en in de
tweede plaats om het College de gelegenheid te geven, alle voorstellen te
preadviseren.
De VOORZITTER: Ik stel voor, aan het verzoek van de heer Hooijmaijers
gevolg te geven. Conform besloten.
De heer HOOIJMAIJERS: Ik wil twee nieuwe voorstellen indienen, namelijk
een voorstel ter vervanging van mijn voorstel nr. 622 en een voorstel ter
vervanging van mijn voorstel nr. 623.
De voorstellen-Hooijmaijers (nrs. 622 en 623), ingetrokken zijnde, maken
geen onderwerp van behandeling meer uit
De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:
61ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers, luidende
als volgt: "De Raad,
Gehoord de discussie over de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers
(Gemeenteblad 1991, afd. 1, nr. 592, blz. 1685); Overwegende:
dat het IJ-oeverproject een kwalitatief hoogstaand project voor Amsterdam
moet zijn;
dat de AWF (IJ-MIJ) een centrale rol gaat krijgen bij de uitwerking van
de plannen;
dat het handhaven dan wel het bevorderen van stedebouwkundige kwaliteit
een opdracht voor de gemeente is;
dat gedurende de studiefase naar het ondernemingsplan de gemeente
voortdurend nauwgezet informatie moet aanleveren;
dat de gemeentelijke commissarissen in de AWF (IJ-MIJ) tijdens de
ontwikkeling van het ondernemingsplan tijdig en volledig ondersteund moeten
worden met door het ambtelijk apparaat te verstrekken informatie;
dat de gemeentelijke commissarissen tijdens de ontwikkeling van het
ondernemingsplan moeten kunnen beschikken over onafhankelijk deskundig
advies met betrekking tot de consequenties voor de stedebouwkundige
kwaliteit van voorstellen voor nadere uitwerking, invulling en eventuele
amendering van de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers;
dat er voldoende gespecialiseerd gemeentelijk personeel aan het
IJ-oeverproject moet werken in de vorm van een projectgroep,
Draagt het College van Burgemeester en Wethouders op om in augustus 1991
bij het voor te leggen organisatievoorstel een Begeleidingscommissie
IJ-oevers in te stellen bestaande uit drie deskundigen
(kwaliteitsbewakingsteam), onder meer de supervisor IJ-oevers, die de
gemeentelijke commissarissen in de AWF (IJ-MIJ) en zijn Vergadering terzijde
staat met adviezen op het gebied van stedebouwkundige kwaliteit.
62ø Voorstel van 27 juni 1991 van het raadslid Hooijmaijers inzake een
notitie met betrekking tot architectonische en ruimtelijke kwaliteit enz.
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 639, blz. 1792).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer HOLVAST: Ik wil een wijziging aanbrengen in mijn voorstel nr.
620, namelijk door in het dictum de woorden "in overleg met de
aangrenzende
stadsdelen" te vervangen door: samen met de aangrenzende stadsdelen.
De vergadering wordt geschorst van 21.30 uur tot 21.45 uur.
De VOORZITTER heropent de vergadering en geeft het woord aan de heer Van
der Laan.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek de Raad, mij
toestemming te verlenen nog kort het woord te voeren in derde termijn, ter
bespreking van de ingediende voorstellen.
(De VOORZITTER: Er komt nog een stemadvies van de wethouder.)
Dan zal ik daar even op wachten.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil een voorstel intrekken.
Misschien is het beter, dat nu eerst te doen, voordat de wethouder daarover
een stemadvies uitspreekt. Dat is mijn voorstel nr. 613 inzake de relatie
tussen het referendum en de knip. De redenen daarvoor zijn, dat het
kennelijk aanleiding geeft tot veel misverstanden die wij niet hebben willen
oproepen en voorts, dat wij vandaag besluiten over de nota van
uitgangspunten. Dat is nog geen bestemmingsplan. Bij de vaststelling van het
bestemmingsplan kunnen wij nog altijd op ons eerdere besluit en de hele
situatie terugkomen. Wij zullen dat overigens niet doen, tenzij een
duidelijke uitslag van het referendum ons daartoe mocht dwingen.
Het voorstel-Robbers (nr. 613), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp
van behandeling meer uit.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. Gelet op het standpunt van het
College, zoals verwoord door de wethouder, ten aanzien van ons voorstel nr.
633 inzake de mogelijkheid om de infrastructuur in de uitvoeringsfase te
betrekken bij de pps, meent mijn fractie dat, hoewel het standpunt
ongewijzigd blijft, het voorstel in dit stadium niet echt relevant moet
worden gedacht. Wij trekken het daarom nu in en komen er in een later
stadium op terug.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 633), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
Mevr. WITTE-BUIJSERD: Mijnheer de Voorzitter. Mede op verzoek van de
PvdA schrappen wij in het derde punt van het dictum van ons voorstel nr. 634
de zinsnede tussen haakjes, die luidt: "(zoals in een MER: de 'nul-optie',
het voorgenomen initiatief, het meest milieuvriendelijke initiatief)".
De VOORZITTER: Ik constateer, dat hiermee het gestelde achter het derde
gedachtenstreepje is vervallen.
De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik deel u mede, dat wij
ons voorstel nr. 626 inzake het wonen intrekken, gezien de ruimhartige
toezegging van de wethouder, dat hij een en ander zal verwerken in een
slecht-weer-scenario.
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 626), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
Wethouder SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal zo kort mogelijk het
oordeel van het College over de voorstellen weergeven.
Tegen het voorstel-Van der Laan (nr. 610) bestaat bij het College geen
bezwaar. Hetzelfde geldt voor zijn voorstellen nrs. 611 en 612 en het
voorstel nr. 614 van de heer Robbers.
Bij het voorstel-Robbers (nr. 615) heb ik een aantekening. Als wij het in
het besluit genoemde aantal vierkante meters niet hoeven vast te pinnen op
30.000, kan ik over dit voorstel positief adviseren.
(De heer ROBBERS: Het is er niet op vastgepind, want er staat
"minstens 30.000 m2".)
Op het Stationseiland is 30.000 m2 erg veel, gezien de ruimte die er is.
(De heer ROBBERS: Wij hebben het naar twee kanten wat variabel
gemaakt en gezegd, dat men ook iets verder moet kijken dan alleen het
allernauwste deel; dan is er een aanzienlijke oppervlakte beschikbaar.
Het is net als met de uitgangspunten: wij proberen dit te realiseren.)
(De VOORZITTER: U bedoelt dus: plusminus.)
Als u zegt dat het meer dan 30.000 m2 moet zijn, is mijn advies het niet
te doen, want zoveel ruimte is er niet. Als u zegt "substantieel te
verhogen", is mijn preadvies aan de Raad: akkoord.
(De heer ROBBERS: Dat staat er inderdaad; zo heb ik het gezegd. Als
over dit begrip zou zijn gesproken, zouden wij het meer hebben kunnen
nuanceren, maar dat is helaas niet gebeurd.)
Dan is mijn advies dus negatief.
Over de interpretatie van het voorstel nr. 616 van D66 zijn wij het eens
geworden, zodat het preadvies van het College positief kan zijn.
Hoewel sommige leden van het College de naam minder mooi vinden en
anderen mooier, kan het College als geheel akkoord gaan met de in het
voorstel nr. 617 voorgestelde naam IJ-MIJ.
Met het voorstel-Holvast (nr. 618) gaan wij akkoord, evenals met zijn
voorstel nr. 619. Hetzelfde geldt voor zijn voorstel nr. 620, met
inachtneming van de wijziging van de woorden "in overleg" in "
samen", alsmede voor het voorstel nr. 621.
Het College kan ook instemmen met de voorstellen nrs. 624, 625 en 627 van
de VVD.
Met het voorstel-Molleman c.s. (nr. 628) heb ik een probleem; dit is een
soort van "wederom-uitspraak". Op zichzelf is daar echter geen
bezwaar tegen en dus kan het advies positief luiden.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 629) moet ik ontraden.
Ten aanzien van het voorstel-Molleman c.s. (nr. 630) wijs ik erop, dat de
plaats van de vaargeul is bepaald door het Gemeentelijk Havenbedrijf, zodat
het College niet met dit voorstel akkoord kan gaan.
Het voorstel nr. 632 van de heer Molleman overlapt voor een deel het
voorstel nr. 635 van de PvdA (oorspronkelijk nr. 611) en dus vindt het
College aanneming van dit voorstel niet gewenst.
Met het voorstel nr. 634 van GrAs gaat het College, na de daarin
aangebrachte wijziging, akkoord.
Het voorstel nr. 636 van Groen Links is akkoord.
Dit geldt niet voor het voorstel nr. 637 van het CDA. Het College vindt
het standpunt met betrekking tot de algemene middelen in de voordracht
voldoende duidelijk, zodat het geen behoefte heeft aan dit voorstel.
Bovendien heeft het consequenties voor de eventuele bouw van de Piet
Heintunnel.
Met het voorstel nr. 639 gaat het College akkoord, evenals met het
voorstel nr. 638, als de VVD ermee kan instemmen, dat wij het woord "
drie"
voorlopig schrappen en de precieze samenstelling nog even openlaten.
(De heer HOOIJMAIJERS: Dat hebt u niet gezegd. Aanvankelijk stond er
"drie externe deskundigen". Het woord extern is al geschrapt en
nu wilt u het voorstel nog verder uitkleden. U blijft aan de gang!)
Ik heb u gevraagd, de samenstelling open te laten, afgezien van de
supervisor.
(De heer HOOIJMAIJERS: Nee, het ging om de woorden extern en intern. U
hebt daarover een heel boeiend betoog gehouden. Daarop hebben wij
besloten, niet zo flauw te zijn het tussen haakjes te zetten, maar het
zonder meer te schrappen. Nu wilt u nog verder gaan; dat is niet
fair.) Waarom wilt u het aantal per se op drie bepalen?
(De heer VAN DER LAAN: Als wij hier nu in overdrachtelijke zin het
woord "minstens" lenen uit het voorstel nr. 615 van de heer
Robbers,
dan is duidelijk dat het College de ruimte heeft om er alsnog vier of
misschien wel tien van te maken.)
Als ik met vier of vijf mag terugkomen, ben ik akkoord.
De VOORZITTER: De conclusie is dus, dat in het besluit bij het voorstel
in plaats van "drie" moet worden gelezen "ten minste drie".
De discussie wordt gesloten.
Aan de orde is de stemming over de ingediende voorstellen, allereerst het
voorstel-Van der Laan (nr. 610).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): In ons verkiezingsprogramma is een
belangrijke plaats ingeruimd voor sociale woningbouw in de stad. Met dit
voorstel wordt het beleid echter voor een bijzonder gebied voor een lange
periode gefixeerd, hetgeen de afspraken met het rijk over grote bouwlocaties
doorkruist. Derhalve zullen wij tegen dit voorstel stemmen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Onder de voorwaarde dat uitvoering van dit
voorstel niet leidt tot een vergroting van het totale bouwvolume, steunen
wij de gedachte dat er meer sociale woningbouw moet plaatsvinden op de
genoemde plekken in het IJ-oevergebied.
De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie kan voor dit voorstel stemmen,
omdat zij voorstandster is van een goede verdeling van alle
financieringscategorien over de stad.
Het voorstel-Van der Laan (nr. 610) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruins Slot, J. van Duijn, Hofman, Molleman, Spit
en mevr. Weltevreden-van den Bos zich tegen het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Van der Laan (nr. 612).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Wij zullen voor dit voorstel stemmen,
maar daaraan mag niet de consequentie worden verbonden dat dit gevolgen zal
hebben voor de te bebouwen oppervlakte.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit voorstel gewaagt ervan, dat het plan
onmogelijk zou kunnen worden gemaakt. Enerzijds vinden wij dit
aantrekkelijk, maar anderzijds geven wij toe dat de gemeente, gezien de
stappen die worden genomen, door verwerping van het voorstel in nog grotere
financile problemen zou kunnen komen en daarom stemmen wij er toch maar
voor.
Het voorstel-Van der Laan (nr. 612) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige
raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Robbers (nr. 614).
De heer HOOIJMAIJERS (stemmotivering): Hoewel dit een ideologisch
voorstel is, zal de VVD er toch voor stemmen.
Het voorstel-Robbers (nr. 614) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer Hofman zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Robbers (nr. 615).
De heer HOLVAST (stemmotivering): Met de strekking van het voorstel zijn
wij het helemaal eens, maar na het laatste debatje over het toch wat
absoluut gestelde aantal vierkante meters zullen wij er toch tegen moeten
stemmen. Wij vinden dat niet leuk.
De heer VAN DER LAAN: De fractie van de PvdA wil praktisch zijn. Na wat
de wethouder over dit voorstel heeft gezegd menen wij, dat wij het kunnen
aannemen; wij weten allemaal dat wij niet op 50.000 m2 zullen uitkomen.
De heer HOOIJMAIJERS: Zoven werd mij iets gevraagd bij een ander
voorstel en ik meen, dat voor dit voorstel precies hetzelfde geldt. Na de
toevoeging van de heer Robbers zullen wij er dus voor stemmen.
De heer MOLLEMAN: De heer Robbers heeft de tekst verscherpt. Gelet op de
toezegging die het College al had gedaan is het CDA het volledig eens met
het preadvies van de wethouder en met de heer Holvast, met dien verstande
dat wij het wel leuk vinden.
De VOORZITTER: Ik heb de indruk, dat er enige verwarring is ontstaan,
namelijk dat er stemmotiveringen worden gebaseerd op een toevoeging die niet
heeft plaatsgevonden. In het voorstel staat wat er staat.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ook wij vinden dit een mooie plek om te
vergaderen en dus kunnen wij wel meegaan met D66, met dien verstande, dat
wij ervan uitgaan dat de woorden van de heer Robbers, dat deze
vergaderplaats ten koste zal gaan van commercile functies en niet van bij
voorbeeld de woningbouw, gelden.
Het voorstel-Robbers (nr. 615) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, Hofman, Holvast,
Hulsman, Molleman, mevr. Oedayraj Singh Varma, Platvoet, Saris, Spit, mevr.
Tanja en mevr. Weltevreden-van den Bos zich tegen het voorstel hebben
verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Robbers c.s. (nr. 616).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Wij zijn van mening, dat dit
geen bijster milieuvriendelijk plan is en dat het dus ook heel moeilijk
werken zal zijn voor een milieuadviseur. In zoverre beschouwen wij het
voorstel dan ook een beetje als camouflage. Het is echter beter, met een
milieuadviseur te werken dan zonder.
De heer BEAUX: Ik zal voor dit voorstel stemmen, maar ik hoop wel dat er
een milieuadviseur komt met enig gevoel voor de realiteit.
Het voorstel-Robbers c.s. (nr. 616) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer Hofman zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Robbers c.s. (nr. 617).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Ik vind de naam IJ-MIJ zo
leuk, dat die eigenlijk een betere onderneming waardig is. Het gaat hier
immers om een soort van Amsterdams affront met torens aan het IJ en daarom
zouden wij deze mooie naam eigenlijk niet moeten verspillen aan die
gedachte. Ik zal dus tegen het voorstel moeten stemmen.
De heer BRUINS SLOT: Mijn fractie vindt de naam IJ-MIJ wel aardig, maar
wij tekenen daarbij aan, dat wij de overwegingen in het voorstel niet
allemaal kunnen delen. Wij zullen onze opvatting over de naam echter laten
prevaleren.
De heer BEAUX: Het voorstel om over te gaan tot Nederlandse benamingen
spreekt mij aan; ik zou graag zien, dat dit in het algemeen werd
doorgevoerd. Voor het World Trade Center zou ook wel een Nederlandse naam
kunnen worden bedacht.
De heer BRUYN: Dit voorstel lijkt mij een verheugend blijk van ontwakend
nationaal besef. En zwaluw maakt weliswaar nog geen zomer, maar misschien
is dit een veelbelovend begin. Ik stem voor het voorstel.
De heer VAN HOEVE: De meerderheid van mijn fractie zal voor dit voorstel
stemmen, hoewel alle voorstemmers er niet gek van zouden staan te kijken als
uit het overleg een andere naam naar voren komt. Enkele leden zullen vanwege
hun taalgevoel tegen het voorstel stemmen.
De heer PLATVOET: Met enkele fractiegenoten zal ik tegen het voorstel
stemmen. Het Nederlands is een levende taal, zoals men weet; een taal die
kan worden verrijkt. Wij vinden "Amsterdams Waterfront" een
uitstekende naam.
Het voorstel-Robbers c.s. (nr. 617) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Genet, mevr. Grewel, Van Hoeve,
Hulsman, mevr. Oedayraj Singh Varma, Platvoet en mevr. Tanja zich tegen het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Holvast (nr. 618).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Uit het antwoord van de wethouder
blijkt, dat er nog overleg moet plaatsvinden over de parkeerruimte. Dit
voorstel geeft een naar de mening van mijn fractie ongewenste richting aan
dat overleg. Wij wachten liever de uitslag van het overleg af en zullen
daarom tegen het voorstel stemmen.
De heer VAN DER LAAN: Wij wisten niet goed wat wij met dit voorstel
aanmoesten, maar nu het College het positief heeft gepreadviseerd zijn wij
enigszins gerustgesteld. Toen wij echter lazen dat het moet gebeuren in
overleg met de private partijen, waren wij helemaal gerust.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wij vinden dit voorstel een vage poging van
Asfalt Links om de groene achterban te troosten. Wij weten wel - dat is
eenvoudig genoeg - dat de parkeercapaciteit omlaag kan; daarvoor moet men
namelijk geen vierbaans autoweg aanleggen, maar een tweebaans weg. GrAs zal
dus tegen stemmen.
Het voorstel-Holvast (nr. 618) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bouma, Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, R.H.G.
van Duijn, De Grave, Hofman, Hooijmaijers, Houterman, Molleman, mevr. Spier-
van der Woude, Spit, mevr. Van der Stoel, mevr. Vonhoff, mevr. Weltevreden-
van den Bos en mevr. Witte-Buijserd zich tegen het voorstel hebben
verklaard.
Het voorstel-Holvast c.s. (nr. 619) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, Hofman,
Molleman, Spit en mevr. Weltevreden-van den Bos zich tegen het voorstel
hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Holvast c.s. (nr. 620).
Mevr. WITTE-BUIJSERD (stemmotivering): Aannemende dat met de doelgroepen
ook de oudere werknemers worden bedoeld, kunnen wij voor het voorstel
stemmen.
Het voorstel-Holvast c.s. (nr. 620) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruyn en Hofman zich tegen het voorstel hebben
verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Holvast (nr. 621).
De heer ROBBERS (stemmotivering): Ik constateer, dat in dit voorstel een
samenhang wordt aangebracht. Daar zijn wij natuurlijk voor. Overigens is het
uitgangspunt voor het openlaten van andere doelstellingen het akkoord. Wij
herkennen daarin veel van onze eigen uitgangspunten.
De heer MOLLEMAN: Wij vinden dit een voorstel van een veel te algemene
strekking voor een collegepartij; wij vinden het volledig overbodig en
zullen er daarom tegen stemmen.
De heer VAN DER LAAN: De PvdA-fractie vindt dit een uiterst nuttig
voorstel voor de Spaarndammerbuurt, de Zeeheldenbuurt enz. en zal er daarom
voor stemmen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Vooropgesteld dat het woord "
terugbrengen" is
gebruikt in de betekenis van "verminderen", stemmen wij voor dit
voorstel, omdat wij dit doel onderschrijven.
Het voorstel-Holvast (nr. 621) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bouma, Bruins Slot, Bruyn, De Grave, Hofman,
Hooijmaijers, Houterman, Molleman, mevr. Spier-van der Woude, Spit, mevr.
Van der Stoel, mevr. Vonhoff en mevr. Weltevreden-van den Bos zich tegen het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 624).
De heer VAN DER LAAN (stemmotivering): De PvdA zal dit voorstel van
ganser harte steunen, in de hoop dat iedereen dit zal doen, zodat echt
doordringt, ook tot het ambtelijk apparaat, dat dit een goede zaak is.
De heer BEAUX: Ik ben tegen een dergelijke grote, mijns inziens onnodige
ingreep. Een ruim busstation kan gemakkelijk worden geprojecteerd bij
Sloterdijk, met vandaar een sneltramverbinding naar het Centraal Station.
Hetzelfde kan vanaf de andere kant bij Diemen of Muiden. Ik stem dus tegen.
De heer HOLVAST: Dit voorstel is een uitstekende actualisering van een
eerdere uitspraak van de Raad. Wij zullen dus volmondig voor dit voorstel
stemmen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Een ondergronds busstation bij het Centraal
Station zal de sfeer van deze plek ernstig aantasten. Wij willen dan ook
niet vooruitlopen op de studie die hiernaar zal worden verricht. Studies
moet men altijd dankbaar benutten om zich in zaken te verdiepen. Wij vinden
het voorstel in dit stadium dan ook voorbarig.
De heer BRUINS SLOT: Mijn fractie zal voor dit voorstel stemmen, maar
wij zien geen enkele aanleiding om de veronderstelling dat ambtenaren
daardoor overtuigd zullen raken daarbij een rol te laten spelen.
Het voorstel-Hooijmaijers c.s. (nr. 624) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruyn, R.H.G. van Duijn en mevr. Witte-Buijserd
zich tegen het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Hooijmaijers (nr. 625).
Mevr. WITTE-BUIJSERD (stemmotivering): Het is toch volslagen normaal dat
het stadsdeel Noord zich kan blijven ontwikkelen? Ik vind dit voorstel dan
ook volslagen overbodig. Mijn fractie zal er tegen stemmen.
De heer MOLLEMAN: In zeker opzicht heeft mevr. Witte wel gelijk, maar
het is op zichzelf natuurlijk geen slechte gedachte, dit uitgangspunt nog
eens te bevestigen, zij het met de opmerking dat het structuurplan
natuurlijk een voorwaarde is.
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 625) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden R.H.G. van Duijn en mevr. Witte-Buijserd zich tegen het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Hooijmaijers (nr. 627).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): In de laatste zin van het
voorstel is sprake van "de thans vigerende milieu-eisen". Het komt op
dit moment echter vaak voor, dat bij voorbeeld hinderwetvergunningen worden
verstrekt zonder een deugdelijke controle vooraf. Wij zijn daarom van
mening, dat de handhaving van de milieu-eisen dient te worden aangepast aan
de eisen van de tijd en daarom kunnen wij met deze formulering helaas niet
akkoord gaan.
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 628) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Hofman en mevr. Witte-Buijserd zich
tegen het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman c.s. (nr. 629).
De heer ROBBERS (stemmotivering): Dit voorstel is voor ons de grote
onbekende. Als het iets betekent, weten wij niet wat en als het niets
betekent, hebben wij het niet nodig. Een deel van mijn fractie zou er echter
zelfs tegen stemmen als het wel iets betekende.
De heer VAN DER LAAN: Ik kan het niet zo welsprekend zeggen als de heer
Robbers, maar de PvdA begrijpt niet goed, waar zij voor of tegen moet
stemmen. Dat betekent, dat zij tegen stemt.
De heer HOOIJMAIJERS: Dit voorstel bevestigt nogmaals wat verleden jaar
al is uitgesproken in het toen aanvaarde voorstel van mej. Blok. Wij kunnen
er dus niet tegen zijn.
De heer HOLVAST: Mijnheer de Voorzitter. Er staat weliswaar niet zo heel
veel in dit voorstel, maar het is wel het beste CDA-voorstel en daarom
zullen wij er toch maar voor stemmen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik begrijp uit het voorstel, dat het CDA de
infrastructuur van de IJ-oevers wel ziet zitten. Het programma van GrAs
verzet zich echter tegen de aanleg van die infrastructuur, met name van de
vierbaans autoweg, en dus zullen wij dit voorstel niet steunen.
Voor het voorstel worden uitgebracht 20 stemmen en daartegen eveneens
20, zodat de stemmen staken.
Voor: de leden Beaux, Bouma, Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn, De Grave,
Holvast, Hooijmaijers, Houterman, Hulsman, Molleman, mevr. Oedayraj Singh
Varma, Platvoet, Saris, mevr. Spier-van der Woude, Spit, mevr. Van der
Stoel, mevr. Tanja, mevr. Vonhoff en mevr. Weltevreden-van den Bos.
Tegen: de leden mevr. Agtsteribbe, Bakker, Balai, mevr. Clerx, R.H.G. van
Duijn, Genet, mevr. Van der Giessen, mevr. Grewel, Ten Have, Van Hoeve,
Hofman, mevr. Ter Horst, mevr. De Jong, Van der Laan, Oranje, Robbers,
Veldman, mevr. De Waart-Bakker, mevr. Wildekamp en mevr. Witte-Buijserd.
Aan deze stemming werd niet deelgenomen door de leden mevr. Baak,
Cornelissen, Esajas, Jonker en mevr. Karaman-Ince.
De VOORZITTER deelt mede, dat herstemming zal plaatsvinden in de
eerstvolgende raadsvergadering.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman c.s. (nr. 629).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Dit voorstel is een poging van
het CDA om de infrastructuur van de IJ-oevers nog iets verder uit te
breiden. Daar zijn wij dus nog iets meer tegen dan tegen het vorige
voorstel.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 629) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bruins Slot, J. van Duijn, Molleman, Spit en
mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman c.s. (nr. 630).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Bij de advisering over de voorstellen
deelde de wethouder mede, dat hij negatief stond tegenover dit voorstel,
gelet op het feit dat het trac van de vaargeul op advies van het
Gemeentelijk Havenbedrijf is bepaald op de door het College voorgestelde
plaats. Hoewel ons andere berichten hebben bereikt, trekken wij het voorstel
nu in, maar wij komen erop terug.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 630), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 632) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bruins Slot, J. van Duijn, R.H.G. van Duijn, Molleman,
Spit, mevr. Weltevreden-van den Bos en mevr. Witte-Buijserd zich voor het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mevr. Witte-Buijserd c.s.
(nr. 634).
De heer HOLVAST (stemmotivering): GrAs is erin geslaagd, in n
voorstel
in samengebalde vorm zijn kritiek op het IJ-oeverplan te formuleren. Wij
hebben daarvoor grote bewondering en zullen dan ook massaal voor het
voorstel stemmen.
De heer VAN DER LAAN: De PvdA vindt dit een buitengewoon sympathiek
voorstel en zal er om die reden voor stemmen.
De heer ROBBERS: Aanneming van dit voorstel om een onderzoek te doen kan
geen kwaad, maar wel veel goed voor burgers die juist op dit punt veel
angst en kritiek hebben gehad. Hopelijk worden zij hierdoor gerustgesteld.
De heer BEAUX: Ik vind de waarschuwing die mevr. Witte hier naar voren
brengt terecht en steun daarom haar voorstel.
Het voorstel-mevr. Witte-Buijserd (nr. 634) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bouma, De Grave, Hofman, Hooijmaijers, Houterman, mevr.
Spier-van der Woude, mevr. Van der Stoel en mevr. Vonhoff zich tegen het
voorstel hebben verklaard.
Het voorstel-Van der Laan (nr. 635) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige
raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Holvast (nr. 636).
De heer ROBBERS (stemmotivering): Hoewel het voorstel feitelijk over
lucht gaat, begrijpen wij dat het wel iets wil met die lucht. Wij zullen
daarom voor stemmen.
De heer VAN DER LAAN: De PvdA vindt dit een creatief idee en zal daarom
voor het voorstel stemmen.
Het voorstel-Holvast (nr. 636) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer Hofman zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman c.s. (nr. 637).
De heer HOOIJMAIJERS (stemmotivering): Aangezien de VVD het CDA heeft
gevraagd dit voorstel aan te passen en dit ook is gebeurd, kunnen wij,
hoewel het misschien enigszins overbodig is, niet anders dan er voor
stemmen.
De heer VAN DER LAAN: Juist omdat de PvdA er zeer veel prijs op stelt
dat de IJ-oevers n mooi n sociaal worden n geen geld gaan
kosten, vinden
wij het te veel gevraagd dat zij ook nog geld zouden moeten opbrengen.
Daarom zullen wij tegen het voorstel stemmen.
De heer ROBBERS: Wij sluiten ons aan bij de stemmotivering van de heer
Van der Laan.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Wij vrezen dat door deze opzet, waardoor er
nog meer financiers in het spel komen, de zeggenschap van de gemeente, die
in de gekozen opzet toch al benauwd is, nog verder zal verminderen. Daarom
zullen wij tegen dit voorstel stemmen.
Het voorstel-Molleman c.s. (nr. 637) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Beaux, Bouma, Bruins Slot, Bruyn, J. van Duijn,
Hooijmaijers, Houterman, Molleman, mevr. Spier-van der Woude, Spit, mevr.
Van der Stoel, mevr. Vonhoff en mevr. Weltevreden-van den Bos zich voor het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Hooijmaijers (nr. 638).
De heer VAN DER LAAN (stemmotivering): De PvdA is voor dit voorstel, met
name omdat in de stukken toch enige onduidelijkheid was geslopen over de
positie van de supervisor; die wordt door dit voorstel volledig weggenomen.
De heer HOLVAST: Wij zijn voor dit voorstel. Het kwaliteitsbewakingsteam
heeft een dankbare taak te vervullen.
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 638) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige
raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Het voorstel-Hooijmaijers (nr. 639) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER constateert, dat geen van de bij de stemming aanwezige
raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over de voordracht onder agendapunt 14 (nr.
592).
De VOORZITTER: De herstemming over het voorstel-Molleman c.s. (nr. 628)
zal moeten plaatsvinden in de eerstvolgende vergadering, dat wil zeggen op
21 augustus a.s. Dit betekent, dat de stemming over de nota van
uitgangspunten, kan geschieden onder het voorbehoud van de vraag of de Raad
na het reces deze ene wijziging al of niet nog aanbrengt. Ik meen, dat er
geen formeel beletsel is om thans over de voordracht als geheel met dit
voorbehoud een besluit te nemen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Toeristen die naar Amsterdam
komen doen dat om de Amsterdamse cultuur en de Amsterdamse stedebouw te
zien en ervan te genieten. Wanneer zij over tien of twintig jaar een
Manhattan aan het IJ aantreffen, hebben zij het gevoel dat zij net zo goed
thuis hadden kunnen blijven. Vanwege dit dreigende verlies aan Amsterdamse
identiteit en de problemen die worden veroorzaakt op het gebied van het
milieu, stemt mijn fractie tegen deze IJ-oeverplannen als aan ons voorgelegd
door het College.
De heer MOLLEMAN: Zoals uit mijn bijdrage mag blijken, hecht mijn
fractie aan het realiseren van het IJ-oeverproject, maar het verwerpen van
voorstel nr. 633 belemmert ons, voor de uitgangspunten 6 en 7 van het
financieel kader (blz. 1700) te stemmen. Op die punten willen wij dan ook
worden geacht te hebben tegengestemd.
De heer VAN DER LAAN: Wij constateren, dat, waarschijnlijk ook dank zij
een nu en dan heel forse discussie, een zeer brede politieke steun is
ontstaan voor de nota van uitgangspunten en voor de pps. Wij zijn daarmee
heel gelukkig en wij rekenen erop, dat in de toekomst, juist door de manier
waarop dit tot stand is gekomen, de wrevel die zich tijdens het proces heeft
voorgedaan zich niet zal herhalen.
De heer HOFMAN: De CD zal graag voorstemmen, omdat alle moeite die nu is
gedaan en alle discussies die nu zijn gevoerd niet in n keer van
tafel mogen worden geveegd.
De heer BRUYN: De heer R.H.G. van Duijn heeft precies tot uitdrukking
gebracht wat ik vrees. Ik vrees ook een Manhattan aan het IJ. Ik vind het
project veel te omvangrijk om te kunnen worden gehanteerd en ik stem dus
tegen de voordracht.
De heer BEAUX: Ook ik stem in met het oordeel van Groen Amsterdam en zal
dus ook tegen de voordracht stemmen.
De heer HOOIJMAIJERS: Uiteindelijk is de nota op een aantal verfijningen
na precies zo door de Raad gekomen als die er lag. De Raad heeft lang
gediscussieerd en het College heeft goed geluisterd. De VVD zal voor de
voordracht stemmen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1702 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, onder voorbehoud van de uitslag van de herstemming over het
voorstel-Molleman c.s. (nr. 628) en met inachtneming van de door de leden
Beaux, Bruyn, R.H.G. van Duijn en Molleman namens hun fracties gevraagde
aantekeningen.
Het bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde adres
wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening.
Aan de orde is de stemming over de voordracht onder agendapunt 15 (nr.
596).
De heer VAN DER LAAN (stemmotivering): Zonder iets af te doen aan mijn
stemmotivering over het voorgaande punt zegt mijn fractie ook in dit geval
ja tegen de voordracht, echter met de kanttekening dat er nog heel wat werk
te verzetten is in de komende maanden. Wij hebben er alle vertrouwen in dat
dit goed wordt gedaan, maar hopen fris en kritisch terug te komen van
vakantie.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: De IJ-MIJ krijgt een verkeerde opdracht en
gaat iets doen wat wij zien als een aantasting van Amsterdam. Daarnaast
blijven wij het bezwaar houden dat Amsterdam weliswaar niet voor slechts 3/7
deel deelnemer is in de commanditaire vennootschap, zoals bij de Rai het
geval is, maar toch niet zoveel zeggenschap in deze onderneming heeft als
wij zouden willen. Wij blijven bang voor de opmerking van de heer Van Rijs,
die heeft gezegd: "Wij bepalen het bestemmingsplan en wij bepalen de
kwaliteit."
De heer HOOIJMAIJERS: Het College gaat nu aan de slag. Wij kunnen er na
het reces op terugkomen. De VVD gaat akkoord met de voordracht.
De heer MOLLEMAN: Over de totstandkoming van dit besluit heb ik in mijn
bijdrage voldoende gezegd. Een en ander weerhoudt ons niet om voor de
voordracht inzake de financieringsmaatschappij te stemmen.
De heer HOFMAN: De CD zal voor de voordracht stemmen. Wij vinden het wel
erg overdreven om het College voor de voeten te gaan lopen terwijl de
onderhandelingen in wezen nog moeten plaatsvinden.
Mevr. AGTSTERIBBE: De nota van uitgangspunten is aangenomen. Ook bij
aanvaarding van de eerdere nota hebben wij vorig jaar uitgesproken dat wij
voor een publiek-private samenwerking zijn. Ik ben daar ook voor, maar de
vraag is wel: wanneer en hoe? Als men een pps aangaat voordat een
bestemmingsplan is vastgesteld, moet men wel een heel goed convenant hebben.
Onder punt III van het ontwerp-besluit vraagt het College ons, in te stemmen
met het machtigen van het College tot het produceren van een tekst. Juist
omdat ik het moment eigenlijk te vroeg vind, kan ik op dit moment, gelet op
het feit dat wij een aantal instrumenten gaan delen die heel specifiek bij
de Raad thuishoren en daarmee zaken uit handen geven, geen oordeel geven. Ik
wil eerst precies weten wat ik uit handen geef. Zonder een duidelijke
convenanttekst voor mijn neus kan ik tot mijn spijt geen ja zeggen tegen de
voordracht.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1682 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden mevr. Agtsteribbe, Beaux
en Bruyn gevraagde aantekeningen.
De bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening. 15A
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 juni 1991 inzake
voorgenomen erfpachtuitgifte van een terrein op de kop van de Oostelijke
Handelskade (Gemeenteblad afd. 1, nr. 591, blz. 1682).
De heer HOLVAST (stemmotivering): Het besluit dat vandaag van ons wordt
gevraagd wordt in belangrijke mate bepaald door een optie die een aantal
jaren geleden is verleend, op een tijdstip dat nog weinig bekend was over de
uitgangspunten voor het hele gebied. Op dat moment heeft mijn fractie
neegezegd tegen het verlenen van die optie. Dit neemt niet weg, dat het
besluit
dat nu wordt gevraagd deel uitmaakt van een politieke erfenis uit een vorige
periode. Wat geldt voor een gewone erfenis geldt ook voor een politieke
erfenis: men kan er maar zeer beperkt uithalen wat men goed vindt zonder ook
het negatieve mee te nemen. Mijn fractie zal zich derhalve niet tegen deze
voordracht verzetten.
De heer J. VAN DUIJN: In aansluiting op onze inbreng in de extra
commissievergadering van vanmiddag willen wij de wethouder graag feliciteren
met dit eerste project aan de IJ-oever, deze grote vis. Wij hopen, dat de
voorgenomen erfpachtuitgifte tot realisering komt, mede omdat daarmee
Indonesian Tradehouse naar Amsterdam komt en omdat dit voor de
internationale concurrentiepositie van Amsterdam zeer belangrijk is.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1683 van afd. 1 van het
Gemeenteblad. 37
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 tot aanwijzing
van asielzoekers als groep van woningzoekenden met absolute urgentie
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 560, blz. 1546).
Mevr. OEDAYRAJ SINGH VARMA: Mijnheer de Voorzitter. Mede namens de
fractie van de PvdA wil ik naar voren brengen, dat het heel belangrijk is,
dat Amsterdam zijn verantwoordelijkheid neemt en asielzoekers opneemt in de
stad. Wij doen al aan opvang en begeleiding en het is van belang, dat wij
ook een signaal afgeven dat asielzoekers die zijn toegelaten ook moeten
worden gehuisvest. Dat is voor ons een teken dat zij welkom zijn in
Amsterdam. Daarom zullen wij deze voordracht ondersteunen.
(De heer BEAUX: Mag ik u iets vragen? Hoever gaat u met uw goedheid.
Bedoelt u daarmee, dat u de komende jaren...)
(De VOORZITTER: Mevr. Oedayraj Singh Varma was uitgesproken.)
(De heer BEAUX: Niet toen ik met mijn interruptie begon).
(De VOORZITTER: Zij was uitgesproken.)
(De heer BEAUX: Nu kennelijk wel!)
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Woonruimte is een schaars goed,
dat allereerst aan Nederlanders, ongeacht ras of huidskleur, dient te worden
toegewezen. Asielzoekers kunnen gedurende de termijn dat zij hier mogen
vertoeven in afwachting van een rechterlijke beslissing op hun aanvraag in
opvangkampen verblijven. Vooral gezien de korte termijn die hiervoor sinds
kort nodig is, is hiertegen onzes inziens geen enkel bezwaar. Bovendien zijn
de ervaringen van de Stichting HVO met toewijzing van woningen aan
asielzoekers niet onverdeeld gunstig. Toen mevr. Van den Klinkenberg
hiervoor destijds de aandacht vroeg werd zij prompt ontslagen; voor allen
die niet hebben gestudeerd voor migrantenwerker een onbegrijpelijke zaak.
Met name het sfeertje van geheimzinnigheid bevalt ons niet. Waarom mag een
Amsterdammer niet weten dat hij wordt achtergesteld bij willekeurige
buitenlanders?
(Mevr. VONHOFF: Hoezo achtergesteld? Waar hebt u het nu weer over?)
Achterstellen betekent, dat als er tien woningen zijn...
(Mevr. VONHOFF: Ik weet wat achterstellen betekent. Ik vraag waarover
u het in dit concrete geval hebt.)
Als men buitenlanders voorrang geeft op Nederlanders, worden die
Nederlanders achtergesteld.
(Mevr. VONHOFF: Daarvan is in dit geval toch geen sprake? Waar hebt u
het toch over?)
Ik vraag mij af waar u het over hebt. Hebt u een beetje verstand?
(Mevr. VONHOFF: Ik heb een heel klein beetje verstand, net genoeg om
u te vragen waar u het over hebt. Daarop zal ik graag een antwoord
krijgen.) Mag ik mijn betoog voortzetten.
(Mevr. VONHOFF: Natuurlijk. Het lijkt mij uitstekend als u dan ook
antwoord zou geven.)
80% tot 85% van de verzoeken van asielzoekers wordt afgewezen. Mede
gezien de huidige actualiteit van alle problemen rond buitenlanders, lijkt
het ons nu juist het allerongelukkigste moment om het onderhavige voorstel
te doen. Bevoordeling van buitenlanders accepteert geen Amsterdammer meer.
Kok, Nordholt, Van Thijn, zij allen worden ongeloofwaardig wanneer zoiets
wordt doorgevoerd. Opvangkampen zijn toch niet zo erg als men aan de
allerergste verschrikkingen is ontsnapt? Veel Nederlanders hebben tijdens de
oorlog in Zwitserland in kampen vertoefd. Achteraf mochten zij na de oorlog
het kamp zelf nog betalen. Wanneer woningen aan de Stichting HVO worden
toegewezen, zijn zij definitief onttrokken en zullen bepaalde wijken
verpauperen. Men wil rassenrellen voorkomen, maar vergroot de kans hierop
met deze voordracht. De CD is dus fervent tegen.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Mede door de massale immigratie
heerst in Amsterdam sinds vele jaren, zoals bekend, woningnood. In het
daarbij gehanteerde toewijzingsbeleid voor woningen zitten Nederlanders
tengevolge van het voorrangsbeleid voor buitenlanders op de tweede rang. Als
gevolg van de voordracht inzake de absolute voorrang voor asielzoekers komen
zij thans op de derde rang te zitten. Terwijl de nood voor vele Nederlanders
vaak hoog is, heeft Amsterdam indertijd - ik meen op voorstel van de heer
Saris - nog extra verplichtingen ten aanzien van asielzoekers op zich
genomen. Hoe zwaar die verplichtingen op het woningtoewijzingsbeleid zullen
gaan drukken blijft duister, want cijfers over de te verwachten aantallen
worden niet gegeven. Er wordt alleen gezegd, dat sinds oktober 1990 361
woningen in de sociale sector aan asielzoekers zijn toegewezen, voor het
merendeel veelgevraagde vierkamerwoningen. Daaruit blijkt al, dat het niet
om een lichte aderlating gaat. Thans wil men ook particuliere eigenaren
dwingen om mee te gaan doen.
De voordracht zegt vroom, dat het niet de bedoeling is, asielzoekers
dezelfde rechten te geven als andere woningzoekenden. Dat klinkt mooier dan
het is, want in feite krijgen zij met hun absolute voorrang meer rechten.
Dit alles te verdedigen met een beroep op de mensenrechten, die ons tot een
dergelijk anti-Nederlands beleid zouden verplichten, zoals wethouder Jonker
bij de voordracht inzake de adviesraden minderheden deed, is onjuist. In de
desbetreffende verdragen wordt namelijk uitdrukkelijk gesteld, dat de eigen
bevolking niet benadeeld mag worden. Uit de nota "Hoe verder na de
tussenbalans" bleek, dat Amsterdam een beroep wil doen op rijkere
instanties
op het terrein van de volkshuisvesting binnen en buiten de regio bij het
realiseren van doelstellingen op het terrein van de volkshuisvesting. Ook
daarom zou het passend zijn geweest als Amsterdam zich had beperkt tot de
zorg voor de eigen bevolking en geen verplichtingen ten opzichte van
buitenlanders op zich had genomen.
Met het verlenen van absolute voorrang aan asielzoekers op
huisvestingsgebied is het einde van de extra zorg die zij vragen uiteraard
niet in zicht, want krijgen zij na verloop van tijd geen
verblijfsvergunning, dan duiken zij deels onder en komen deels in het
criminele circuit terecht. Krijgen zij wel een verblijfsvergunning, dan ligt
het voor de hand dat zij opnieuw een voorkeursbehandeling krijgen,
allereerst op het gebied van het wonen. Men kan toegelaten asielzoekers
immers niet op straat zetten als men hen eerst met absolute voorrang een
woning heeft gegeven.
Ook op andere terreinen komt een dergelijke voorrangsbehandeling tot
uiting. Daarbij gaat men dikwijls onder het mom van ontkokering en
deregulering voorbij aan bestaande regelingen en schaadt men de belangen van
de eigen Nederlandse bevolking.
(De heer BEAUX: Voorzitter, zou u de orde kunnen herstellen in deze
zaal? Kan het hier - het geldt ook uzelf - rustiger zijn?)
Een voorbeeld is de actie van de fracties van D66 en de VVD in deze
Gemeenteraad, die gisteren een voorstel indienden waarin voor een Egyptenaar
ontheffing van de Winkelsluitingswet werd gevraagd. Daarmee worden de
belangen van Nederlandse winkeliers in de desbetreffende branche geschaad,
worden gangbare procedures buiten werking gesteld en precedenten geschapen.
Het is aannemelijk, dat D66 en de VVD tot hun actie kwamen omdat het hiereen
buitenlander betrof. Zo vermoorden met name D66 en de VVD de
Nederlandse middenstand en verzieken zij de Nederlandse samenleving, want
het verschijnsel van bevoorrechting van het etnisch ondernemerschap is veel
meer omvattend. In een binnenkort uit te brengen rapport zal aan deze opmars
van het etnisch ondernemerschap en de daarbij gehanteerde dubieuze
praktijken nader aandacht worden geschonken. De verzieking van de
Nederlandse samenleving in dit opzicht omvat echter tal van andere
terreinen. Verzet daartegen wordt als "racistisch" afgedaan. Alsof
mensen
als Drees, Tinbergen en anderen niet in dezelfde richting hebben gedacht en
denken. De term racistisch wordt als afschrikwekkend etiket gehanteerd door
degenen die zich verzetten tegen ieder streven, redelijke nationale belangen
veilig te stellen. Zij verdoezelen daarbij echter het feit dat zij met hun
streven zelf de internationale verdragen voor de rechten van de mens
schenden, die verdediging van de rechten en belangen van de eigen bevolking
uitdrukkelijk als eerste plicht van de regeringen der deelnemende soevereine
staten voorschrijven.
(De heer BEAUX: De gang van zaken in deze zaal doet mij denken aan de
tweede wereldoorlog, toen er stoorzenders waren bij vrije
uitzendingen.) (De VOORZITTER: U hebt het woord niet!)
(De heer BEAUX: In het vervolg moet u wel proberen de orde te
herstellen!)
(De heer BRUYN: Het is een aanduiding van de democratische gezindheid
van de andere partijen in de Raad.)
(De heer BEAUX: U moest zich schamen, allemaal!)
Wethouder GENET: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil volstaan met mij aan te
sluiten bij de woorden van mevr. Oedayraj Singh Varma. Het is duidelijk dat
de reactie van de zijde van de heer Bruyn kil en koud is te noemen en
bovendien dom. Hij weet niet eens in welke omstandigheden een en ander
plaatsvindt.
(De heer BEAUX: Onbeschoft kunt u ons in ieder geval niet noemen! Dat
kon ik wel zeggen van de overige leden.)
(De heer HOFMAN: Ik wil worden geacht tegen de voordracht te hebben
gestemd.)
(De VOORZITTER: Dat hadden wij al geruime tijd geleden begrepen.)
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1547 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de leden Beaux, Bruyn en Hofman
gevraagde aantekening. 38
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 tot
vaststelling van het Meerjarenprogramma restauratie monumenten 1991 tot en
met 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 553, blz. 1525 en bijlage O).
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1528 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
Punt 39 (studie ondergronds openbaar vervoer, deel 2) wordt aangehouden
tot de volgende vergadering. 42
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 juni 1991 tot verhoging
van de verkeersveiligheid bij tramhalten, tevens uitvoering van het voorstel
van het raadslid Van der Laan c.s., nr. 73 van 1991 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 584, blz. 1595).
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Wij weten, dat op de
Secretarie bijzonder hard wordt gewerkt, maar wij willen graag dat de
wethouder de 60 locaties beveiligt zoals in mijn voorstel staat. Ik wijs
erop, dat het inmiddels 27 juni is en dat er nog geen enkele locatie is
beveiligd.
De heer HOFMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel een aanvulling voor op
de voordracht. Onder I in het besluit zou de volgende aanvulling moeten
worden opgenomen: "onder gelijktijdige verlaging van de voorgestelde
reservering voor de aansluiting aan de A2/A9 op de Meibergdreef." Dat
staat wel in de tekst van de voordracht, maar niet in het besluit.
Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. De intentie is, de door de
heer Van der Laan uitgesproken wens te honoreren, echter ook om te
voorkomen dat achteraf gezien dingen zijn gedaan die niet blijken te werken
in de geest van het door hem eerder ingediende voorstel. Wij zijn het in
feite met elkaar eens. De Raad zal nauwkeurig op de hoogte worden gehouden
van de vorderingen met betrekking tot de te nemen maatregelen.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat mij niet om een
intentie, maar om een raadsuitspraak, unaniem gedaan door de Raad. De
wethouder grijpt in arren moede naar zijn hoofd, maar hij kan ervan
verzekerd zijn, dat ik dat ook zal doen op 31 december a.s.
Wethouder TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van der Laan kan er
zeker van zijn, dat kwaliteit mijn reclame is en dat ik het onverantwoord
vind dingen te doen die niet ten gunste van de veiligheid van deze haltes
blijken te zijn. Over de intentie zijn wij het eens. Ik zal de heer Van der
Laan op de hoogte houden, maar ga geen onzinnige dingen doen. Wij spreken
elkaar op 31 december en dan blijkt wellicht het voorstel, gezien de
overwegingen, onuitvoerbaar. Ik ga er echter vanuit dat dit niet het geval
is. Wij zijn in goed overleg bezig met de uitvoering. Ik begrijp dan ook
niet goed waar het wantrouwen van de heer Van der Laan vandaan komt.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1595 van afd. 1 van het
Gemeenteblad. 43
Advies van de Commissie voor beroep-, bezwaar- en verzoekschriften van
13 juni 1991 inzake het beroep tegen de beschikking van Burgemeester en
Wethouders tot het verlenen van een garagevergunning voor het pand Krom
Boomssloot 5. De conclusie luidt, het beroep ongegrond te verklaren
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 568, blz. 1565).
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. In het advies staat, dat de
Milieudienst heeft vastgesteld, dat het plafond van de garage van een goede
luchtdichte kwaliteit is, zodat het gebruik van de ruimte als garage geen
hinder zal opleveren bij appellante. De overlast kan echter op veel meer
manieren plaatsvinden dan alleen via het plafond. Met deze argumentatie
wordt de indruk gewekt alsof het onderzoek toch onzorgvuldig is geweest.
Daarbij komt nog, dat de stedebouwkundige situatie met een rijwegbreedte van
2,5 m zeer geringe mogelijkheden biedt om een garagebedrijf te vestigen. De
vraag rijst, waarom in eerste aanleg wel toestemming is gegeven.
Ten slotte moet worden opgemerkt, dat het werk van de Commissie voor
beroep- bezwaar- en verzoekschriften soms de indruk wekt dat meer rekening
wordt gehouden met bedrijven dan met bewoners.
De heer BRUINS SLOT (voorzitter van de Commissie voor beroep-, bezwaar-
en verzoekschriften): Mijnheer de Voorzitter. In antwoord op opmerkingen van
de heer Bruyn kan worden opgemerkt, dat de klacht betrekking had op de
doorlatendheid van het plafond. Daaromtrent is onderzocht of er reden voor
was. Dat bleek niet het geval te zijn. Andere klachten waren er niet.
Overlast als gevolg van een bedrijf behoeft niet te worden gevreesd, daar
hier geen sprake is van een garagebedrijf, maar van een stalling voor
n
auto; de ruimte wordt al sinds jaar en dag door n auto gebruikt.
De heer BRUYN: Mijnheer de Voorzitter. Uit het advies had wel duidelijker
mogen blijken dat het een stalling betreft en geen garagebedrijf. Dat
verandert de zaak.
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. De definitie van het begrip
garage is te vinden in de Garageverordening. Het kan zowel om een stalling
als om een garagebedrijf gaan.
De conclusie van het advies wordt zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1565 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
De VOORZITTER: Ik wens u allen een goed reces.
De vergadering wordt hierna om 23.05 uur gesloten.
|