Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 12-12-90
Datum behandeling Raad
19901212
Tekst
raadsvergadering op woensdag 12 december 1990 (avond)
De VOORZITTER heropent om 19.30 uur de des middags geschorste vergadering
en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van de behandeling van:
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
aanbieding van de ontwerp-begroting voor 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1003,
blz. 2999 en bijlagen S en S1).
Hierbij komen tevens in behandeling:
Adres van 16 oktober 1990 van de Amsterdamse Federatie van
Woningcorporaties inzake de voorgenomen wijziging van de
onroerend-goedbelasting in 1991.
Adres van 27 november 1990 van de Amsterdamse Industrie Vereniging inzake
de lastenverzwaring voor enkele industriële bedrijven in verband met de
onroerend-goedbelasting en de rioolbelasting.
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
wijziging van de Verordening rioolrechten Amsterdam 1990 (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 992, blz. 2953).
6
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
wijziging van de Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen 1989
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 993, blz. 2955).
Hierbij komt tevens in behandeling:
Adres van 1 november 1990 van mevr. R. Gortworst inzake de berekening van
de economische waarde met betrekking tot haar onroerend-goedbelasting.
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 27 november 1990 tot
herziening van het Tarief voor de levering van gas voor huishoudelijke
doeleinden en ten behoeve van centrale verwarming van woningen in bouwblokken
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 988, blz. 2941 en 2981).
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 27 november 1990 tot
herziening van het Tarief voor de levering van elektriciteit voor
huishoudelijke doeleinden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 989, blz. 2945 en 2981).
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
herziening van de Tariefbepalingen, onderdeel van de Algemene Voorwaarden
voor de levering van drinkwater (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1001, blz. 2989).
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 inzake het
gemeentelijk grondprijsbeleid 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1000).
Hierbij komt tevens in behandeling:
Adres van 10 december 1990 van de Amsterdamse Industrie Vereniging inzake
het gemeentelijk grondprijsbeleid 1991.
De heer BRUINS SLOT (voortzetting betoog): Mijnheer de Voorzitter. Ik
hervat mijn betoog van vanmiddag met een gewijzigde tekst. De reden daarvoor
is, dat wij de behandeling van dit onderwerp via een schriftelijk voorbereide
interpellatie willen laten plaatsvinden, zorgvuldig en integraal. Het
uitspreken van de oorspronkelijke tekst zou andere fracties in deze Raad
aanleiding geven, zo is ons gebleken, comit‚-generaal te vragen en
inhoudelijk op de zaak in te gaan. Dit zou het proces van de algemene
beschouwingen aanzienlijk verstoren. Als het moet, moet het, maar het gaat
ons om het bestuurlijke draagvlak voor het IJ-oeverproject. Als het
uitstellen van het uitspreken van een tekst met een week daaraan kan
bijdragen, doen wij dat graag. De reden van de tekstwijziging is dus niet,
dat ik de burgemeester toegeef dat de niet uitgesproken tekst insinuerend zou
zijn of de vertrouwelijkheid van een besloten vergadering zou schenden.
De CDA-fractie is van mening, dat de burgemeester ten minste de indruk
heeft gewekt, dat hij de vergadering heeft geschorst vanwege de inhoud van de
tekst - zoals die aan hem bekend was - die door mij zou worden uitgesproken.
De opmerking van de burgemeester, dat de vergadering altijd om 16.30 uur
wordt geschorst, heeft deze indruk bij mijn fractie niet weggenomen. De
burgemeester beschuldigde mij ervan, dat ik de vertrouwelijkheid van de
besloten commissievergadering van dinsdag 11 december 1990 zou doorbreken en
dat ik insinuaties zou uiten aan het adres van een wethouder. De CDA-fractie
is echter uitdrukkelijk van mening, dat het op grond van voorkennis voorkomen
van het uitspreken van teksten is te kwalificeren als overschrijding van de
bevoegdheden van de burgemeester als voorzitter van de Raad en als
belemmering van de Raad in het uitoefenen van het recht van vrije
meningsuiting.
De VOORZITTER: Ik wil niet twisten over teksten die niet zijn uitgesproken.
Ik heb u, alvorens de vergadering te schorsen, uitdrukkelijk aangeraden, de
avondpauze te gebruiken om nader overleg te voeren over de wijze waarop uw
voorgenomen interpellatieverzoek kan worden behandeld, ten
einde een al of niet vervelend ordedebat middenin de algemene beschouwingen
te voorkomen. Toen u dat aanbod niet aanvaardde, heb ik gebruik gemaakt van
de regel dat wij om 16.30 uur de middagvergaderingen schorsen. Ik stel voor,
dat wij dat nog eens nader samen uitpraten en het incident nu voor gesloten
verklaren.
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog nu dus
met een andere alinea. De inhoud van de mededelingen van de wethouder in de
openbare en de besloten vergadering van de Commissie voor de Binnenstad,
Ruimtelijke Ordening, IJ-oevers en Homo-emancipatie is voor het CDA
aanleiding, de Raad te verzoeken, het College op zo kort mogelijke termijn te
mogen interpelleren. Een schriftelijk verzoek daartoe zullen wij morgen
indienen.
Het CDA meent intussen, dat de aanwijzing van Amsterdam tot stedelijk
knooppunt geen ongebonden toename van het wegverkeer van auto's op asfalt en
beton impliceert. Een stedelijk leefmilieu stelt zo zijn eigen eisen, evenals
trouwens de optie om aantrekkelijk te zijn voor bedrijfsvestigingen. In die
lijn ligt ook, dat het lokaal bestuur zich nog sterker richt op het beheer en
onderhoud van de openbare ruimte. In dit verband wil ik mij nadrukkelijk
positief uitlaten over de prioriteit die Burgemeester en Wethouders hechten
aan de gescheiden inzameling van groente-, fruit- en tuinafval. Daarvoor
wordt van de burger extra energie gevraagd. Het CDA meent, dat de gemeente
zich bij de invoering hiervan voortdurend moet realiseren, dat de meeste
mensen er graag wat extra energie voor over hebben, maar dat er ook mensen
zijn voor wie het sjouwen met extracontainers of vuilniszakken een hele klus
is. Voor het welslagen van het project zal het aankomen op een grote
flexibiliteit en de bereidheid om samen met mensen in de buurt te zoeken naar
goed gelegen inzamelpunten. Men zal zich voortdurend moeten realiseren, dat
de maatregelen van de gemeente dienstbaar moeten zijn aan de bevordering van
de milieugerichtheid van de Amsterdamse burgers.
Ik wil vervolgens enkele opmerkingen maken over de sociale vernieuwing.
Eigenlijk komen de ambities van het College en mijn fractie met betrekking
tot de sociale vernieuwing grotendeels overeen. Die ambities zijn zeer hoog,
hetgeen van het College een zeer zorgvuldige voorbereiding vergt. Voor het
grootste deel bevinden wij ons nog in het stadium van voorbereiding. Over het
gevoerde sociale-vernieuwingsbeleid valt nog niet zo veel te zeggen en ik zal
daarom ook terughoudend zijn.
Sprekend over sociale vernieuwing wil ik wijzen op het raakvlak met de
bestuurlijke vernieuwing. Men heeft het dan meestal over het bekende wegnemen
van schotten tussen regelingen en tussen overheidscompartimenten; hier is
ontkokering het sleutelwoord. Ik ga op de bestuurlijke vernieuwing zelf
straks uitvoeriger in, maar ik wil er nu al op wijzen, dat men die niet
alleen hier in huis moet zoeken; men moet het niet daartoe beperken. Een
even kritische benadering als de overheidsorganisatie voortdurend verdient,
is ook nodig voor de manier waarop overheid en maatschappij met elkaar omgaan.
Wanneer het om sociale vernieuwing gaat, moet de overheid de mensen in de
maatschappij - onderwijs, buurt- en sportorganisaties enz. - erbij betrekken.
Men moet met deze mensen rond de tafel gaan zitten en men zal van hun
creativiteit gebruik moeten maken. Evenzeer als het op te lossen probleem er
een is van overheid en samenleving, moet de oplossing door samenspel van
beiden tot stand worden gebracht. Ik wordt erg ongerust als ik zie, hoe
introvert de gemeentelijke overheid met de voorbereiding van de sociale
vernieuwing bezig is. Die ongerustheid komt op bij het lezen van wat daarover
in de missive staat, maar ook bij het voorstel voor de besteding van de
middelen. Ik vraag het College daarom: welk deel van de (extra) gelden wordt
intern aan ambtelijke organisatie besteed? Ik weet dat 60% naar de
stadsdeelraden gaat, maar dat is in het geheel geen garantie voor wat ik hier
bepleit; daar ligt dezelfde verleiding. Ik beperk mijn vraag voor het gemak
tot het bedrag dat centraal blijft.
Ik ben nu vanzelf bij de besteding van het geld voor sociale vernieuwing
gekomen. Wij hebben steeds opgemerkt, dat men niet moet denken dat er schepen
met geld uit Den Haag komen. Als wij alleen al de voorschriften die een
doelmatige besteding van het beschikbare geld in de weg staan zouden mogen
afschaffen, zouden wij al een heel eind op de goede weg zijn. Het geld dat
wij op deze manier bij elkaar harken moeten wij - ik verwijs nu naar het
gestelde in de missive - echter gebruiken om zaken anders aan te pakken. Wij
zien te veel het voornemen, sociale-vernieuwingsgelden te besteden aan op
zichzelf best goede doeleinden, waarvoor in het verleden geen geld was. Ik
verwijs naar bij voorbeeld de actiepunten educatie op blz. 369 van de missive,
waar wordt gesproken over het eerder vastgestelde beleid ter zake van
voorschoolse opvang en ouderparticipatie. Dat is toch oude wijn! Die kan wel
goed zijn, maar is wel ijlings overgegoten in het vat van de sociale
vernieuwing. Verdraagt dit zich naar het oordeel van het College nu met het
adagium "anders aanpakken", dat het ons twee bladzijden daarvoor terecht een
alinea lang in de hersens stampt? Natuurlijk niet! Hoe operationaliseert het
College dan dat "anders aanpakken"?
Scholen die een vrij nauwe relatie met ouders kunnen onderhouden, kunnen
een goede rol vervullen in het kader van de sociale vernieuwing. Ik nodig het
College uit, het gehele onderwijsveld creatief bij de sociale vernieuwing te
betrekken. Er moet geen ruimte worden geboden aan discussies over
stokpaardjes als de doorvergoeding; er moet gebruik worden gemaakt van de
paragrafen en artikelen die de onderwijsregelgeving rijk is voor projecten
die het gehele onderwijs gemeenschappelijk aangaan, want zo is het met de
sociale vernieuwing. Hoe loopt het overigens centraal en decentraalin de
praktijk van het overleg? Daarover zijn niet alle berichten gelijkluidend.
Het volgende hoofdpunt betreft de bestuurlijke vernieuwing. Ik wil eerst
iets zeggen over de ontwikkelingen in ROA-verband. Het zal duidelijk zijn
waarom ik deze relatie leg; het traject dat wij in de afgelopen twee
bestuursperioden hebben doorlopen - vanaf de presentatie van de nota inzake
een Stadsprovincie tot aan de toogdag van een paar weken geleden - is kort;
oud-wethouder Etty heeft het nog bijna meegemaakt. Er is echter een wereld
van verschil tussen als wij zien hoe de kaarten erbij liggen, toen en nu. Het
klimaat voor vernieuwing van de bestuurlijke organisatie waarom de Raad aan
de hand van een voorstel van mijn fractie vroeg, lijkt zo rijp als het nog
nooit te voren is geweest en zoals blijkt uit de nota van mevr. De
Graaff-Nauta is het rijk dat eveneens. Die kans moet het lokaal bestuur in de
regio dus grijpen, want het gaat om een regionale benadering van kansen en
problemen die tot nu toe geen geëigende benadering kregen van gemeentelijke
of provinciale zijde. In deze Raad is, wanneer het om de bestuurlijke
organisatie gaat, steeds onomstreden geweest dat veel problemen veel beter op
stadsniveau kunnen worden aangepakt en een aantal beter op regionaal niveau.
Voor dat laatste waren de geesten echter steeds niet rijp te krijgen. Na
jaren van bestuurlijke inspanning op tal van niveaus lijkt er een doorbraak
in aantocht te zijn. De Amsterdamse PvdA is echter kennelijk vergeten, dat
zij uit de doorbraak is ontstaan, want als een suffig stelletje
conservatieven lijkt zij een potje intergemeentelijke spiegelgevechten te
gaan leveren. Amsterdam zou in het voorstel-Van der Louw te weinig zetels
hebben. Ik vind een dergelijke begroeting van het feit dat tal van gemeenten
in onze regio het lef hebben om samen met big brother Amsterdam zich voor de
regio te gaan inzetten, zonder meer dun. In het historische opboksmodel is er
wel degelijk lef voor nodig om de proef op de som te nemen, of Amsterdam
bereid is zich in plaats van voor Amsterdam, voor de regio in te zetten. Het
gaat nu schoorvoetend die kant uit en wat doet de PvdA-Amsterdam? Ikke, ikke,
ikke!
(Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind het jammer, dat u mijn bezorgdheid
over de belangen van de grote stad versus die van de regio zo slecht hebt
begrepen. Wij streven ook naar het zo goed mogelijk functioneren van het ROA.
Het moet echter niet alleen gaan ten gunste van de grootstedelijke problemen;
daarover maken wij ons zorgen. De verhouding tussen de grote stad en de regio
moet goed worden afgewogen. Niet in het belang van de PvdA, maar wel voor
bepaalde groepen in de stad wensen wij iets te doen. Het is dus geen kwestie
van ikke, ikke, ikke!)
De problemen die mevr. De Waart heeft beschreven zijn in essentie geen
Amsterdamse problemen, maar regionale problemen. Wij moeten er samen aan
werken, dat de regio die problemen ook als haar eigen problemen ervaart. Het
is onverstandig, in de discussie over de verdeling van de zetels voor te
wenden, dat het Amsterdamse problemen zijn waarvoor alleen een oplossing kan
worden gevonden als Amsterdam meer zetels krijgt. De PvdA moet duidelijk
maken, of zij haar kaarten nu op Amsterdam of op de regio zet. Dat zou nog
eens bestuurlijke vernieuwing zijn!
(Mevr. DE WAART-BAKKER: In Amsterdam heeft men te maken met ongeveer
70.000 werklozen en slechts 3600 vacatures. Als men dat vergelijkt met bij
voorbeeld Amstelveen, ziet men een gigantisch verschil. Daaraan willen wij
iets doen.)
Als men zich blind staart op de cijfertjes van het zetelaantal en eraan
voorbij gaat dat op dit moment in de regio een begin wordt gemaakt om de
problemen gemeenschappelijk aan te pakken - wij zijn het erover eens dat die
problemen bestaan - zal men er naar mijn mening verstandiger aan doen, aan de
positieve kant van die ontwikkeling te beginnen in plaats van een zeurderig
verhaal over zeteltjes te houden.
Ik wil zeker niet voorbijgaan aan de formele bestuurlijke vernieuwing. In
het CDA-verkiezingsprogramma staat in de paragraaf over
bestuurlijkevernieuwing, dat een anders opgezet gemeentebestuur van Amsterdam
het vertrouwen van de burgers moet hebben en voor een deel zelfs moet
herwinnen. Een overheid die alles beheerst en te veel met zichzelf bezig is,
loopt het risico, de aansluiting met de bevolking in al haar geledingen te
missen. Dat geldt bij uitstek voor Amsterdam, hoewel de gemeente de meest
vergaande formele regelingen voor de verhouding met de burgerij heeft. Een
regeling over overleg is echter iets anders dan de wil om elkaar te verstaan.
Op dat punt falen wij te vaak. Duidelijk is, dat het bestuurlijke en het
maatschappelijke draagvlak twee kanten van dezelfde medaille zijn.
In het raadsdebat over het programakkoord heb ik gezegd, dat het CDA in de
tekst van het programakkoord ruimere aandacht zou hebben gegeven aan een
andere bestuursstijl en een andere verhouding met de bevolking en
maatschappelijke organisaties. Dat heeft te maken met de functie die men aan
de overheid toekent in haar relatie met de samenleving. Te veel ademt het
akkoord de geest van een overheid als leverancier van voorzieningen en de
Amsterdammer als consument daarvan. De akkoordpartijen maakten het zich
gemakkelijk door hun partnerkeuze; liberalen met consumentenvrijheid en
socialisten met voorzieningendenken passen gemakkelijk bij elkaar. Hen bindt
waarschijnlijk het bedrijfsideaal. Het is dus geen politiek-bestuurlijke
wilsovereenstemming. Een andere bestuursstijl blijft dan steken in meer
luisteren naar de bevolking - consumentenpanels - en de mensen eerder bij het
beleid betrekken; als bedrijfsfilosofie is dat nog niet zo slecht. Ik herhaal
dat allemaal nog maar eens, omdat de CDA-fractie diep teleurgesteld is over
de bestuurlijke vernieuwing. Wij zijn in de Commissie-Van Thijn immers met
elkaar aan het werk gegaan om wat van die bestuurlijke vernieuwing te maken?
(Mevr. VAN DER STOEL: Was u er dan ook bij?)
Dat ben ik nog steeds.
Uit die commissie zijn enkele voorstellen naar voren gekomen die ook
zullen worden gerealiseerd. Het lijkt echter wel of er in deze zaal niet
wordt gedacht; dat wij de bestuurlijke vernieuwing nu willen realiseren met
andere commissievoorzitters, een referendum, wat interactieve tv-spelletjes,
een consumentenpanel en een beneden de zaaglijn terecht gekomen
raadsvoorlichtster. Zo denkt de CDA-fractie er zeker niet over; de behoefte
aan bestuurlijke vernieuwing vloeit niet voort uit het feit dat
bestuursinstrumenten versleten en aan vervanging toe zijn. Zoeken naar betere
bestuursinstrumenten is natuurlijk altijd goed, maar wat voor bestuurlijke
vernieuwing nodig is, is een andere bestuurdersmentaliteit. Voor mij betekent
dat dan ook niet alleen, dat het College en de Raad op een andere manier met
elkaar moeten omgaan, maar ook dat het bestuur op een andere manier moet
omgaan met de bevolking en haar organisaties. De wijze waarop de interne
verhoudingen in het College en Raad liggen is een afgeleide van de politieke
krachtsverhoudingen na de collegevorming. Laat niemand dus denken dat de
andere manier waarop het College en de Raad tegenwoordig met elkaar omgaan de
vrucht van bestuurlijke vernieuwing is!
Een andere bestuursmentaliteit betekent wel, dat het bestuur - Raad en
College - zich permanent moet afvragen wat de kwaliteit is van het contact
met de bestuurde. Ik heb het dan niet alleen over de klachtensituaties,
waarover wij overigens voortdurend zeer goed worden geïnformeerd door de
Ombudsman, maar over het hele scala van participatie, overleg, advies en
inspraak. De CDA-fractie is daarom ronduit negatief over dit College in zijn
huidige samenstelling.
(Mevr. VAN DER STOEL: Hebt u nu al een voorstel gedaan? Ik heb
daarvan nog niets vernomen. U zegt dat de kwaliteit van de contacten met de
bestuurden belangrijk zijn; u hebt het dan gewoon over de burgers van
Amsterdam, maar u doet daarvoor geen voorstel.)
Ik ben nog bezig met de beoordeling van de praktijk, want het lijkt mij
verstandig, eerst de praktijk te beoordelen alvorens met voorstellen tekomen;
wellicht zou die analyse met anderen kunnen worden gedeeld. Als men het
alleen in een Yin en Yang-benadering beschouwt, komt men ook niet verder.
(De heer PLATVOET: U bent toch ook lid van de Commissie-Van Thijn
geweest? Ik kan mij niet herinneren, uit uw mond enig constructief voorstel
te hebben gehoord. U schampert nu over enkele maatregelen die zijn genomen,
daarna praat u over het nadenken over instrumenten enz. Vervolgens
filosofeert u over een verandering van de bestuursmentaliteit, maar was de
bestuursmentaliteit van het vorige College, waarvan het CDA ook deel
uitmaakte, dan het ideaalbeeld waaraan u wilt refereren? U moet wel
consistent blijven.)
Het geheugen van de heer Platvoet is niet alleen zo slecht dat hij zich
niet meer herinnert wat er in de Commissie-Van Thijn heeft plaatsgevonden;
hij heeft kennelijk ook niet geluisterd naar het betoog waarmee ik nu bezig
ben. Ik ben het onderhavige onderwerp begonnen met het aanhalen van een
opmerking uit het verkiezingsprogramma van het CDA. Daarin werd kritiek
geleverd op de praktijk van het vorige College, waarvoor ook wij
verantwoordelijk waren. Een mens maakt in zijn leven wel eens een bekering
mee.
(Mevr. VAN DER STOEL: Dat is allemaal wel aardig, maar u hebt nog
steeds geen concreet voorstel gedaan. Wij kunnen wel eindeloos filosoferen
over de vraag of de analyse mogelijkerwijs wel klopt, maar u maakt uw verhaal
natuurlijk sterker als u niet alleen met kritiek, maar ook met voorstellen
komt. Wij kunnen dan in dezelfde ronde meewegen of de weg die u ziet ook een
goede weg is.)
Wij zouden op dat punt nog wel het een en ander kunnen leren van de
VVD-fractie in de Tweede Kamer! Ik wijs dan in het bijzonder op de
schaduw-begroting.
(De heer PLATVOET: Geeft u dan eens een voorbeeld van uw
constructieve inbreng in de Commissie-Van Thijn!)
Ik heb er op dit moment absoluut geen behoefte aan, door de heer Platvoet
onder druk te worden gezet om hier voorstellen te formuleren. Aan het maken
van voorstellen hoort een gemeenschappelijke analyse vooraf te gaan. Ik heb
de Raad uitgedaagd, over die analyse te spreken. Ik ben niet van plan, met
voorstellen te komen in een Raad die niet van plan is naar de analyse te
luisteren en daarop positief in te gaan.
(De heer PLATVOET: U hebt daarvoor sinds april de gelegenheid gehad,
want vanaf die tijd functioneert de genoemde commissie.)
De bijdragen van de collegepartijen brengen mij mede tot de conclusie, dat
dit College politiek gesproken een College is waarover men ronduit negatief
moet zijn; politiek gesproken is het een College van niks, een lege doos. Ik
zeg het maar zoals ik vind dat het is, maar ik zal proberen het uit te leggen.
De hele dikke begrotingsmissive bevat niets waarvan men zou kunnen zeggen
dat het nieuw is, dus niets creatiefs. Voor 99% is het gewoon onbeschaamd
voortzetten van het beleid uit de vorige periode. Ik noem het daarom
onbeschaamd, omdat de meerderheid van dit College in de Raad heeft beloofd,
anders te gaan werken vanuit een negatieve beoordeling van het beleid van het
vorige College. Kan bij voorbeeld de VVD drie punten noemen in de begroting
waarmee het vorige College niet zou zijn gekomen? Of is dat te veel gevraagd?
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik wil dat graag doen, maar als u zich nu zo
afzet tegen het beleid dat in meerderheid door de Raad wordt voorgestaan en
er vervolgens aan koppelt dat het een schaamteloos beleid is, begrijp ik u
niet als u zegt dat het een voortzetting van het beleid uit de vorige periode
is.)
Ik noem het daarom onbeschaamd omdat de meerderheid van dit College heeft
gezegd dat er een verandering moet plaatsvinden. Mijn stelling is, dat, als
het beleid niet is veranderd, men zijn belofte niet nakomt. Ik heboverigens
nog een vraag gesteld over het opsommen van de drie punten.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik zal ervoor zorgen dat u die morgen ontvangt,
ruim bedeeld.)
Ik verheug mij daarop.
Het weinige nieuws dat er in de begroting had kunnen zijn, bij voorbeeld
over het houden van een referendum, is niet doorgegaan doordat D66-wethouder
mevr. Baak, door gebrek aan communicatie met de leden van de beoogde
commissie en te weinig inzicht in wat de Raad bezielde, het project voor het
komende jaar in de soep heeft laten lopen. Zij gaf de Raad daarvan de schuld;
deze had het voorstel van de CDA-fractie niet mogen aannemen. De werkelijke
reden is echter, dat zij de in de commissie gedane toezegging over een
voldoende voorbereiding van het referendum over het onderwerp "binnenstad
autovrij" niet kon waarmaken. Is dat de wijze waarop D66 meent dat het
College met raadsbesluiten moet omgaan?
(Wethouder mevr. BAAK: Ik had wel voldoende inzicht in wat de Raad
wilde, maar ik was het op twee punten niet met de Raad eens. De Raad mag van
mij elk voorstel aannemen dat hij wil, zelfs een voorstel van de CDA-fractie.
Het onderwerp "binnenstad autovrij" was, in tegenstelling tot wat u zegt,
niet onvoldoende voorbereid; het was zelfs helemaal niet voorbereid. Twee
dagen voordat de voortgang rond het referendum stokte, was dat onderwerp pas
in een commissie door een aantal fracties als eerste voorkeur uitgesproken.
Daarom was het niet voorbereid conform het schema dat de Raad, inclusief het
CDA, heeft aangenomen. Ik heb de Raad nergens de schuld van gegeven, maar dat
doet u mij nu wel. Ik noem dat zwartepieten.)
De VOORZITTER: Ik wijs erop, dat het beleid van het College nog hedenavond
door de burgemeester zal worden verdedigd.
De heer BRUINS SLOT: Ik hoop dat dit inderdaad zal gebeuren, want tot nu
toe heb ik daarvan nog weinig gemerkt.
Kan bij voorbeeld de fractie van Groen Links vertellen, of naar haar
mening de algehele ecologische en maatschappelijke herwaardering van het
IJ-oeverproject vruchten afwerpt en kan die fractie dat dan ook toelichten?
(Mevr. TANJA: U kunt dat zelf lezen op de blz. 9 en 10 van onze op
schrift gestelde algemene beschouwingen.)
Ik sprak reeds over nieuw-flinks. Kan de PvdA mij in de context daarvan
uitleggen, wat het standpunt van het College is met betrekking tot de
fraudebestrijding? Ik heb nog een andere vraag voor die fractie. Heeft zij
bij het Havengildediner het signaal van de minister van Verkeer en Waterstaat
verstaan, dat de Westrandweg ofwel een weg zal zijn die voldoet aan de
criteria van het Rijkswegenfonds, ofwel helemaal geen weg? Kunnen de fracties
van PvdA, VVD en D66 daarop nu eens een reactie geven?
Ik richt deze vragen tot partijen. Ik doe dit, omdat ik de indruk heb
gekregen dat dit College het allemaal wel best vindt zo lang de Raad het maar
naar zijn zin heeft. Kennelijk hebben de akkoordpartijen zich verenigd op hun
ambitie, nu eens een College zonder enige eigen ambities te hebben; in de
fracties heeft men daarvan dan ook geen last meer. Het is dan wel een College
zonder ruggegraat, gewoon een groepje topambtenaren. Overigens, dat is dan
wel een compliment. Het is dan een College van "u vraagt, wij draaien", of,
zoals bij wethouder Ten Have het geval is "u vraagt, wij draaien bij".
Het is de CDA-fractie een gruwel, dat de collegepartijen op instigatie van
D66 het stadsbestuur in plaats van met een College van B en W, Burgemeester
en Wethouders, gediend achten met een College van B en M: Burgemeester en
Marionetten.
(De heer ROBBERS: Als ik het woord marionetten hoor, denk ik altijd
aan wie de beweging bij een marionet bepaalt. Mijn ervaring is, dat dit
degene is die erboven staat en aan de touwtjes trekt. In dit geval is dat de
Raad en dat is ook wat wij bedoelden. U geeft het College en de bestuurlijke
vernieuwing hiermee een grootcompliment.)
Wij zijn het dan eens over de analyse, alleen de beoordeling is wat
verschillend.
Ten slotte nog dit. Als burgemeester kan men naar mijn mening maar beter
benoemd zijn. Ik sluit mijn betoog dan ook af met felicitaties aan het adres
van de burgemeester.
De VOORZITTER: Eind goed, al goed!
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Sinds de
alleenheerschappij van de PvdA is gebroken, heerst er in het Stadhuis iets
nieuws: een oligarchie zonder sterren. Waar is dit soort sterren, de Den
Uylen, de Lammersen, de Etty's, gebleven? Zijn de autoriteiten, zowel van het
oude als van het nieuwe soort, zowel in pak als in trui, dan werkelijk van
het toneel verdwenen om plaats te maken voor slecht aanspreekbare, anonieme
managerstypes en een leger van ademloos cursussen volgende
stadsdeelraadsleden? Zelfs de grote overwinnaar van de
gemeenteraadsverkiezingen, D66, heeft geen schijn van een sterke man geleverd;
wethouder Ten Have laat geen gelegenheid voorbijgaan om, de handen
democratisch en radeloos ten hemel geheven, de burgers op te roepen, druk uit
te oefenen op het gemeentebestuur: "Blijft u brieven schrijven; rust niet
voordat u tevreden bent!" Nu eens over het parkeerprobleem, dan weer over het
milieu. Ook burgemeester Van Thijn, de man met de meeste politieke ervaring
in het College, werpt zich niet op als een sterke man: terecht geeft hij toe,
niet te weten hoe het migrantenprobleem precies moet worden aangepakt. Het
milieuprobleem vermag hem nog steeds niet te boeien.
Heimwee naar de sterke man is het laatste wat Groen Amsterdam bezielt en
wij zien daarom de sfeer rond het huidige stadsbestuur in principe als een
gunstige omstandigheid om een bescheiden stapje vooruit te zetten. Hoezeer de
stadsdeelraden ook een poppenkast maken van de democratie in de wijken, toch
is het duidelijk, dat er binnen de club van de grote partijen op dit moment
geen sprake is van autoritair leiderschap en dat is mooi.
Is Groen Amsterdam dus eindelijk tevreden? Nee, want het huidige bestuur
van Amsterdam is bezig van de wal naar de sloot te rennen, doordat het de
daad niet bij het woord voegt, door zijn macht niet werkelijk te willen delen
met de burgers en zodoende meer met democratie te koketteren dan er een
deugdelijke inhoud aan te geven. Het resultaat is, dat er wel veel brieven
van burgers binnenkomen, maar dat die niet of veel te laat worden beantwoord,
met als aanhef een standaard-excuus voor de trage beantwoording. Op deze
manier is een klimaat ontstaan waarin de sterke man alweer om de hoek in
zicht is.
In hoeverre is het het College ernst met de bestuurlijke vernieuwing? Komt
er nu wel of niet een referendum? Niemand weet het; ook de heer Bruins Slot
niet. Wordt de binnenstad nu autovrij, tamelijk auto-arm of auto-rijk? Het
eerste wordt per advertentie gesuggereerd als mogelijke uitkomst van een
referendum dat ophanden schijnt te zijn, het tweede staat in het
programakkoord en het derde wordt per convenant door wethouder Jonker met de
winkeliers afgesproken.
Eenzelfde onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de tweede Coentunnel.
Het College heeft nog niet zo lang geleden bekendgemaakt, dat het slechts
voorstander van verbreding van de Coentunnel is als deze extra capaciteit
voor het openbaar vervoer zal worden gebruikt. Echter, op 26 oktober jl. is
een door burgemeester Van Thijn ondertekende brief naar de minister van
Verkeer en Waterstaat gestuurd, waarin namens het ROA wordt gepleit voor
verbreding van de Coentunnel z¢nder deze uitdrukkelijke voorwaarde. Zo'n
gedraai vertroebelt het gevoel dat er zich bestuurlijk iets aan het
vernieuwen is.
Bestuurlijke vernieuwing is niettemin de vlag waaronder de collegepartijen
zich aaneen hebben geschaard. De droom van D66, dat er een nieuwe
bestuursstijl moest komen, niet gehinderd door de principes van een volgens
de heer Ten Have "principeloos" CDA in het College, zou in vervulling worden
gebracht. "Ten Have wil af van regentesk bestuur", melddende dagbladen in de
verkiezingsdagen. Nu, een halfjaar later, constateren wij dat er mag worden
getwijfeld aan de verwezenlijking van die mooie doelstelling. De
onafhankelijke referendumcommissie is op het nippertje gelijmd, maar hoe gaat
het nu verder? De oorspronkelijk geplande datum - die van de aanstaande
Statenverkiezingen - is van de baan. Hoe zit het verder met het
oorspronkelijke onderwerp, het autovrij maken van de binnenstad, uit de bus
gekomen in een commissievergadering waarin bleek, dat dit onderwerp de
voorkeur had van verreweg de meeste briefschrijvers? Wij horen er weinig meer
van, behalve wat geklaag van collega's van de VVD en het CDA, die menen dat
het zo'n moeilijk onderwerp is. Ons valt dat tegen, want liggen er al niet
sinds de jaren zestig plannen klaar die geschikt zijn om als alternatief te
dienen voor hetgeen over de auto's is opgenomen in het programakkoord? Wij
vrezen, dat dit geklaag ertoe dient om straks een onderwerp van mindere orde
te kiezen, waarna het referendum bij gebrek aan belangstelling kan worden
afgedankt.
(De heer BRUINS SLOT: Kunt u duidelijk maken, waar uw verhaal over
geklaag vandaan komt?)
Ik heb het in de commissie van advies en bijstand zelf meegemaakt.
(De heer BRUINS SLOT: Ik ben juist een van de gelukkigste mensen wat
dit betreft. Het is buitengewoon vermakelijk, te zien hoe de discussie over
het referendum wordt gevoerd.)
Ik heb u eerder horen zeggen dat u was bekeerd. Ik hoop dat het waar is.
Dat merken wij dan vanzelf wel.
Ondertussen lezen wij op raambiljetten in de binnenstad: "Onze buurt is
per openbaar vervoer uitstekend bereikbaar. Wat doet u hier dan met uw auto?".
Dat lijkt mij een vraag die, na dertig jaar discussie, door een stadsbestuur
dat er prat op gaat de problemen werkelijk te willen aanpakken, niet meer kan
worden afgedaan als te moeilijk te beantwoorden. Kan het College zijn mening
geven over de datum en het onderwerp van het - verhoopte - referendum?
De verdeling van de commissievoorzitterschappen-nieuwe-stijl heeft al
laten zien, dat de oude stijl van de machtsselectie wordt gehandhaafd: alleen
zij die het wachtwoord van de grote partijen kennen, zijn tot de nieuwe
functies toegelaten. De onderhandelingen hebben zich geheel voltrokken in een
sfeer die ik mij nog herinner uit de tijd van de afspiegelingscolleges: als
de kaarten zijn geschud valt de kleinste partij af. Hoe loopt het nu bij
voorbeeld met het voorzitterschap van de Commissie voor de Binnenstad enz.?
Die is vannacht tot zeer laat bijeen geweest, op een op mij als nogal
onbekookt overkomende manier. Om twee uur 's nachts werd er een
perscommuniqu‚ uitgegeven. Het gebeurt allemaal wat in de sfeer van
caf‚-politiek: tot 's nachts om twee uur met rode oortjes bij elkaar zitten.
(De heer BRUINS SLOT: U beschuldigt mevr. Witte toch niet van
nachtelijk caf‚bezoek?)
Mevr. Witte is - terecht - om kwart voor twaalf keurig naar bed gegaan;
die wacht zich wel voor dit soort heilloze ondernemingen, want voordat men
het weet roept de heer Oranje weer een vergadering bijeen. Het gaat dan nota
bene over een topambtenaar die naar mijn gevoelen op een heel onbezonnen
manier van zijn functie is ontheven. Er wordt dan zomaar een nieuwe manoeuvre
bedacht. Dat is voor een gewoon raadslid niet meer te volgen, laat staan voor
ambtenaren en voor de mensen in de stad. Ik vind dat absoluut geen voorbeeld
van bestuurlijke vernieuwing.
(De heer ROBBERS: Ik heb begrepen, dat uw fractie zich achter de
persverklaring heeft geschaard die gisteren is uitgegeven.)
Absoluut niet!
(De heer ROBBERS: Ik weet het zeker: uw fractie heeft zich
uitgesproken voor de gemeenschappelijke persverklaring die gisteravond is
uitgegeven.)
Mijn fractie heeft in die vergadering gezegd, dat dit ontslag van een
ambtenaar niet had mogen voorkomen zonder dat het onderzoek naar
deorganisatie van de betrokken afdeling daarbij kon worden betrokken.
(Wethouder SARIS: U moet oppassen, anders ga ik iets verklappen uit
die besloten vergadering!)
(De heer BRUINS SLOT: Niet doen, dan ontneemt de Voorzitter u het
woord!)
Hoe staat het in dit verband met de afgesproken periodieke controle op de
uitvoering van de aangenomen raadsvoorstellen? Wij maken ons zorgen over de
uitvoering van het voorstel-Cnoop Koopmans c.s. naar aanleiding van de
raadsdiscussie over het Milieuactieplan Amsterdam van bijna een jaar geleden,
met al die heerlijke fietsenstallingen en terugdringing van verzurende
stoffen. Ik herinner mij, dat Groen Links daar toen tegenstemde, omdat het
niet ver genoeg ging. Met het voorstel is nog steeds niets gebeurd. Laat de
fractie van de PvdA nu eens zorgen voor uitvoering van door haarzelf
ingediende voorstellen. Het is een van de vele voorbeelden van het steeds,
nog steeds, opduiken van het niet uitvoeren van raadsbesluiten. Kortom, bij
al het gepraat over bestuurlijke vernieuwing wordt de daad niet bij het woord
gevoegd.
Volgens de begrotingsmissive is het milieu nu de allereerste prioriteit
van het College. Dat is, althans op papier, voor het eerst en ik vond het
prachtig nieuws. Ik citeer: "Er dienen verdergaande maatregelen te worden
genomen om de verloedering van het milieu tegen te gaan." Laten wij eens even
kijken of dat rond Schiphol lukt. Door een explosieve groei zal over ruim
tien jaar de uitstoot van vervuilende stoffen op Schiphol drie keer zo groot
zijn als nu. Dat zal volgens TNO het gevolg zijn van de uitvoering van het
nog altijd geheime Plan van Aanpak Schiphol, dat uitgaat van bijna een
verdubbeling van het aantal vliegbewegingen. Hoe is het nu te rijmen, dat het
College zich achter dit plan stelt, terwijl in het programakkoord staat dat
een "absolute randvoorwaarde" voor de ontwikkeling van Schiphol tot Europese
mainport is dat de milieuoverlast niet toeneemt? Daarom hebben wij
schriftelijke vragen gesteld, want op dit moment kan een kind ruiken dat de
ontwikkelingen gaan naar verwezenlijking van het Plan van Aanpak Schiphol.
Wij vroegen of de milieuoverlast niet toeneemt en op een stuk papier waar de
kerosinedamp van afsloeg lazen wij het antwoord: het leefklimaat dient te
worden verbeterd. Wat Schiphol aangaat dringt zich de indruk op, dat de keuze
voor uitbreiding tot mainport al is gedaan en dat de wethouders zich alleen
nog bezighouden met het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor een
onvoorwaardelijke uitbreiding. Wat het College in zijn geheime overleg met de
partners tegen de luchtverontreiniging denkt te doen, blijft geheim. De
reserves die in het programakkoord nog aanwezig blijken tegen de aanleg van
een vijfde baan, zijn weggevlogen. Uit het uitgelekte rapport van de
Commissie-Beslispunten, waarvoor ook de gemeente verantwoordelijkheid draagt,
komt immers de aanleg van de vijfde baan tevoorschijn als een voldongen feit.
Daar gaat het milieu! Is het College bereid, afstand te nemen van het rapport
van genoemde commissie, zoals dat nu in de pers rondwaart? Wethouder Jonker
is namens de gemeente Amsterdam aandeelhouder. Ik vrees, dat hij niet van
plan is er afstand van te nemen. Wethouder Jonker stelt dat, als Amsterdam
niet kiest voor Schiphol als mainport, de luchthaven zal terugvallen tot een
regionaal dingetje en dat dit Amsterdam 50.000 arbeidsplaatsen zal schelen.
Onderschat wethouder Jonker niet; ik denk dat hij in de kern gelijk heeft.
Dat laat zien voor wat voor een dramatische keuze wij staan: ofwel
milieubehoud voor zover nog mogelijk, ofwel opgeblazen economische groei tot
de bom - de milieubom - barst. Het standpunt van Burgemeester en Wethouders,
dat enerzijds Schiphol zich moet kunnen ontwikkelen tot een Europese mainport
en anderzijds het leefklimaat in de Schiphol-regio dient te worden verbeterd,
is eten van twee walletjes. Schiphol kan niet verbieden, dat de door de KLM
afgedankte lawaaimakers, die aan het buitenland zijn verkocht, toch weer op
Schiphol landen. Of moeten die vervuilende vliegtuigen soms met radiosignalen
worden gemaand door te vliegen? Wij staan echt voor een keuze en die is
moeilijk.
Mevr. De Waart stelde, dat werkgelegenheid een zwak vertegenwoordigdbelang
is; als men daarvoor opkomt, komt men dus op voor de zwakkere. Dat kan zijn,
maar het milieu staat er nog veel zwakker voor. De groei van de
werkgelegenheid mag niet ten koste gaan van het milieu en dat gebeurt wel.
Ook de fractie van Groen Links is naar mijn mening op dit punt niet duidelijk.
Van die kant wordt gezegd, dat er een groeiperspectief voor Schiphol mag
zijn, als het maar deel uitmaakt van een verantwoorde ecologische politiek.
Ik zeg de vrienden van Groen Links, dat dit de eerstvolgende tien jaar
onmogelijk zal zijn. Misschien zit een deel van de bevolking ook liever in de
vliegtuiglucht bij de televisie knabbeltjes te eten dan nu een werkelijke
keuze voor het milieu te doen; ons lijkt dat laatste echter toch
onontkoombaar, hoe graag ook wij knabbelen.
Ik ben vrij uitvoerig ingegaan op de ontwikkeling van Schiphol, niet
alleen omdat het hier gaat om een van de ernstigste bedreigingen van het
Amsterdamse leefmilieu, maar ook omdat de stijl van besturen rond Schiphol in
scherp contrast staat tot de in de missive beleden bestuurlijke vernieuwing
en eenheid van de stad. Hier voltrekt zich een uiterst belangrijke
ontwikkeling, waarover wij in deze raadsperiode niet eenmaal in het openbaar
hebben kunnen vergaderen. Het stadsbestuur bestuurt inderdaad op afstand. Het
gaat als een vliegtuig over de bevolking heen. Van de voorgenomen contacten
van de raadsleden met hogere bestuurslagen komt ook op dit punt niets terecht.
Wat is overigens de invloed van de stadsdeelraden op het besturen op
afstand? De afstand tussen de kiezers en de Gemeenteraad is vergroot, nu wij
hen regelmatig moeten verwijzen naar de stadsdeelraden. Positief vinden wij
dat niet, te meer daar diezelfde kiezers vaak het gevoel krijgen van het
kastje naar de muur gestuurd te zijn als zij zich na omgehakte bomen in de
stadsdelen vermoeid opnieuw bij ons melden. De eenheid van de stad toont te
veel tekenen van verbrokkeling: de stadsdeelraden vechten met elkaar over
crematoria en andere zaken die uiteindelijk door rook aan ieders oog worden
onttrokken. Bewuste eenlingen verdwalen in het labyrint van bestuurslagen,
waarbij zich dan nu ook nog het ROA lijkt te voegen als vijfde bestuurslaag.
Wij vinden het idee van een stadsgewest met eigen bevoegdheden ongelukkig:
het bevordert de grachtenslib-achtige structuur van het bestuur en het is een
nieuwe aanslag op zowel de autonomie van Amsterdam als die van de
buurgemeenten. Overleg met de buurgemeenten is uitstekend, maar het ROA
dreigt als een boa rond de hals van Amsterdam te gaan kronkelen, zeker als er
geen directe verkiezingen voor die nieuwe bestuurslaag komen. De driedeling
rijk-provincie-gemeente is voor de actieve burger overzichtelijk en goed. De
wil tot bestuurlijke herindeling kan zich voorlopig meer dan genoeg uitleven
op de veranderingen die zich in Europa voltrekken. Tussen al die
bestuurslagen die nu aan het ontstaan zijn of al zijn gevormd, wordt de
burger heen en weer getennist.
Waarom wilden wij die bestuurlijke vernieuwing ook alweer? Er was zo'n
kloof tussen de burgers en het Stadhuis; daarvan schrokken wij, rond de
verkiezingen, vooral de PvdA. Is die kloof nu kleiner? Nee, want de
bestuurlijke vernieuwing is voorlopig niet veel meer dan een woord.
Veranderingen zijn nodig en zij zullen zich vooral op de inhoud van ons
bestaan en onze stad moeten richten. Wat is dit voor een stad, die als
hoofdstad van een van de rijkste landen van de wereld een energieverbruik
per inwoner heeft dat zestig maal hoger ligt dan dat van een Afrikaan? Die
een vervuiling produceert die overal, van diep in de grond tot in de hogere
luchtlagen, is doorgedrongen? Wat zou er gebeuren als alle steden in de
wereld dit voorbeeld zouden volgen? Het is duidelijk, dat het broeikaseffect,
de verzuring en de uitputting van hulpbronnen dan in ‚‚n klap een einde
zouden maken aan de pret van het mensdom.
Een andere levenswijze en een andere politiek, gericht op een betere
verstandhouding met de natuur, zijn noodzakelijk. Met woorden wordt in de
missive iets in die richting toegegeven. Zo ver zijn wij. In de dagelijkse
politiek van het stadsbestuur herkennen wij het echter niet. Kenmerkend is de
reactie op het Ontwerp-Milieubeleidsplan Noord-Holland die onlangs
isverzonden aan het provinciaal bestuur, door alle partijen, met uitzondering
van GrAs, gesteund. Daarin wordt toegejuicht, dat het provinciaal bestuur van
plan is af te stappen van het stand still-beginsel, dat wil zeggen het
principe dat de belasting van het milieu in een bepaalde regio niet mag
toenemen. Burgemeester en Wethouders stellen, dat het aantoonbaar optreden
van verbetering van de milieukwaliteit buiten de regio aanleiding zou moeten
zijn om binnen de regio een toename van de verontreiniging te accepteren. Ten
eerste is het milieu in de rest van Noord-Holland niet aantoonbaar verbeterd;
de toename van verontreinigde landbouwgronden en een onvoldoende verbetering
van de luchtkwaliteit (zie Schiphol) zijn algemeen. Ten tweede is ook niet in
te zien, waarom wij, Amsterdammers, zouden moeten accepteren dat ons gebied
door ‚n een kolencentrale ‚n een nieuwe, veel te grote
afvalverwerkingsinstallatie zou mogen verslechteren. De gemeente Amsterdam
laat dus na, samen met de provincie te strijden voor een verbeterd milieu in
‚lke regio. Sterker nog, wethouder Ten Have creëert vrijplaatsen voor
vervuiling; een daarvan is de gemeente Amsterdam en een andere is Schiphol. "
Het milieu verbetert relatief ni‚t," kraait hij, "maar absoluut w‚l." Dat is
absolute onzin van een relatief niet verbeterd stadsbestuur;
bodemverontreiniging, smog en andere vervuiling vormen overal een toenemend
probleem, dat volgens de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne alleen nog te
keren is door een veelzijdige milieurevolutie.
Een algehele omschakeling van produktie en consumptie naar
milieuvriendelijke alternatieven is nodig. Dat proces voltrekt zich te
langzaam en met te veel stappen terug, zoals bij de kolencentrale. Waar
blijven toch de aardgasbussen? Waar blijft de gemeentelijke actie om de
landbouwgronden milieuvriendelijk te laten beheren? Wij willen niet terug
naar een middeleeuwse maatschappij, waar de groenen als wereldvreemde ketters
zeker zouden worden verbrand door het CDA, wat overigens een niet te
onderschatten luchtverontreiniging zou veroorzaken. Wij vrezen echter, dat
het najagen van een ecologisch ondoordachte high-tech samenleving op de
klippen loopt. Wat dat betreft is een algemeen milieubewustzijn belangrijker
dan ooit, misschien nog belangrijker dan politieke maatregelen.
Hoe zit het eigenlijk met het biologieonderwijs? Het is onbegrijpelijk,
dat de minister van Onderwijs met een voorstel durft te komen waarin hij het
aantal jaaruren biologie bij het voortgezet onderwijs terugbrengt van vier
naar drie. Zal het College tegen deze ernstige verarming van het
biologieonderwijs stelling nemen?
Wij zien het stadsbestuur onvoldoende aan het werk voor de omvorming van
de industriële wegwerpmaatschappij. Wel valt ons op, dat de te verwachten
interne spanningen in het College tussen aan de ene kant Groen Links en aan
de andere kant de VVD niet of nauwelijks aan de oppervlakte treden. Iedereen,
behalve Groen Amsterdam, is voor het vergroten van Schiphol, voor het
IJ-oeverproject en voor een ondergrondse noord-zuidlijn, dwars door de
binnenstad. Sinds die eensgezindheid duidelijk is geworden, stijgt het
ledenaantal van Groen Amsterdam als een raket.
(De heer HOUTERMAN: Is die stijging relatief of absoluut?)
Die is absoluut.
Er heerst in deze zaal te veel een sfeer van ijdele eensgezindheid,
geharnast tegen lastige briefschrijvers door het motto van zoethouder Ten
Have: "Tot het onmogelijke is niemand gehouden." Zo marcheert men verder, het
hoofd omhoog gericht naar de talrijker wordende strepen aan de hemel van en
naar Schiphol. In de begrotingsmissive zingt men, zoals altijd, het lied van
de inspirerende overheid en dat past geheel in de visie van de Amerikaanse
onderzoeker over de cultuur van het narcisme Christopher Lasch ("The culture
of narcism"), die terecht opmerkt dat er in het vaderloze gezin, waarin de
sterke man ontbreekt, aanvankelijk vaak sprake is van een vlucht in ijdelheid
en zelfgenoegzaamheid, die men dan tracht te verbergen onder de illusie van
normaliteit. Wij hopen volgend jaar te kunnen vaststellen dat het
stadsbestuur zowel zonder sterke man als zonder illusies werkt: in een
gezondere atmosfeer. (Mevr. VAN DER STOEL: Kunt u ons uitleggen, wat
de zin die u citeerde precies betekent?)
Die betekent, dat wij nu zelf moeten gaan denken. Wij juichen het toe, dat
er in de Raad een meer open atmosfeer is dan in de vorige raadsperiode. Er
zijn geen sterke mannen en dit noodzaakt ons eens te meer om zelf als
raadsleden goed te gaan nadenken, in het bijzonder over de problemen waarvoor
het milieu ons stelt en over de noodzakelijke vernieuwing van de democratie
in verband daarmee. Ik denk, dat men met planning en control dan niet erg ver
komt.
(Mevr. VAN DER STOEL: Mijn compliment, dat het u zo natuurlijk van
de lippen rolt. Kunt u ons echter ook nog uitleggen, wat wij moeten verstaan
onder "de illusie van normaliteit"? Dat is dan toch in strijd met wat u
eerder beweerde? Eerst zegt u, dat de sterke mannen weg moeten en dan is het
weer een illusie van normaliteit als die sterke mannen weg zijn.)
Uit het genoemde boek blijkt, dat, als de sterke man verdwenen is, er als
kinderziekte van een nieuw tijdperk een ijle zelfgenoegzaamheid aan de dag
wordt gelegd, waarin mensen zich ten onrechte normaal voelen.
(Mevr. VAN DER STOEL: U bedoelt dus te zeggen: het is vaderloos of
moederloos, het is raar en zo hoort het niet te zijn?)
Het is een fase waar wij uit moeten en waarin wij zelf moeten gaan denken.
Met die oproep wil ik tevens mijn betoog besluiten.
(Mevr. GREWEL: Wat denkt u dat er in het algemeen gebeurt als ergens
de sterke mannen wegvallen?)
Ik denk, dat dan de lof der dwang en heimwee naar oude gesloten
ideologieën niet helpen. Wij staan dan voor de moeilijkheid dat wij zelf
moeten gaan nadenken.
(Mevr. GREWEL: Wat denkt u dat er in een gezin gebeurt als de sterke
man wegvalt?)
Dan bestaat er een historische kans voor de leden van het gezin om
zelfstandige individuen te worden. Die kans zullen wij moeten aangrijpen.
(Mevr. GREWEL: Denkt u, dat dat gebeurt als in een gezin de sterke
man wegvalt?)
Ik zeg, dat die kans bestaat en dat wij die moeten aangrijpen.
De heer BEAUX: Mijnheer de Voorzitter. Op 1 mei werd de nieuwe Raad
geïnstalleerd. Er was een grote politiemacht op de been om de democratisch
gekozen leden van de Centrumpartij '86 en de CD te beschermen tegen een
handjevol links ongeregeld en het Stadhuis binnen te loodsen.
(Mevr. GREWEL: Ik constateer, dat de heer Beaux mensen die
protesteren tegen de Centrumpartij '86 en de CD aanduid als "links ongeregeld"
. In dit geval wil ik echter opkomen voor mijn collega's van de VVD, het CDA
en D66, want ook in die partijen zitten mensen die groot bezwaar hebben tegen
de gekozen leden van de Centrumpartij '86 en de CD in de Gemeenteraad. Als de
heer Beaux het heeft over "een handjevol links ongeregeld" wil ik hem er dus
op wijzen, dat hij beter kan spreken van "een handjevol ongeregeld". Het is
namelijk niet terecht tegenover de collega's van andere partijen dat hij
spreekt van "links ongeregeld".)
De Politie deed haar werk goed. De opdrachtgevers tot deze vertoning
leverden weer eens een bewijs van onvermogen.
Op de publieke tribune had die dag een als vrouw verklede man
plaatsgenomen, met in zijn/haar handjes een bord met de mededeling dat hij/
zij geen fascisten in de Raad wenste. Amsterdam is een tolerante stad en dat
moet zo blijven; dat zijn de charmes van de grote stad. Ook voor dergelijke
figuren - wanneer zij niet gevaarlijk zijn of de gemeenschap geld kosten - is
er plaats in ons midden.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit gaat mij iets te ver, want u hebt het
over een partijgenoot van mij; een bijzonder aardig mens. Door suggesties van
travestie enz. probeert u hem verdacht te maken en dat pik ik niet.)
Dat hoeft ook niet; het is misschien best een aardig mens. Ik zeg toch
niet dat het een onaardig mens is?
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U suggereert het!)
Nee hoor, dat suggereer ik niet.
De Voorzitter van de nieuw te installeren Raad hield een mooie toespraak;
hij had een brok in de keel. Hij sleepte de Weimar-republiek en de jaren '30
er met de haren bij. De Voorzitter wees onder meer op art. 1 van de Grondwet.
De tekst van dit art. 1 was op de muur geprojecteerd en het stond er
duidelijk: "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen
gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht, of op welke grond dan ook is niet
toegestaan".
Ach, wat een komedie! Wat een theater werd hier opgevoerd! Op het moment
dat de Voorzitter van de Raad deze woorden uitsprak, wist hij, dat hij
wanneer het hem te pas zou komen heel art. 1 van de Grondwet aan zijn
laars zou lappen. Art. 1 van de Grondwet: discriminatie wegens politieke
gezindheid is niet toegestaan. De Centrumpartij '86 werd uitgesloten van
deelname aan commissievergaderingen...
(De heer BRUINS SLOT: Wat is dit nu voor een vreemd verhaal? U hebt
zich niet kandidaat gesteld, u bent niet gekozen en nu beweert u, dat wij de
Grondwet hebben overtreden omdat wij u niet hebben gekozen nadat u zich niet
kandidaat had gesteld. Ik meen dat u behalve naar de Grondwet ook nog maar
eens moet kijken naar die andere juridische regel, die inhoudt dat iedere
Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Daarbij horen ook voorschriften. U
moet dan goed weten dat men, als men in een commissie wil worden gekozen,
zich kandidaat moet stellen. Als u dat bent vergeten, moet u ons niet
verwijten dat wij de Grondwet overtreden. Overigens wil ik u wel uit de droom
helpen. Als u zich wel kandidaat had gesteld, zou er ook niet op u zijn
gestemd. Dat is niet in strijd met de Grondwet. Uw verwijt dat u bent
uitgesloten van deelname aan de commissies slaat dus als een tang op
eenvarken.)
Goed.
... en de vrijheid van vergaderen wordt onmogelijk gemaakt. De
interpretatie van art. 1 van de Grondwet.
Ander onderwerp. Sail '90 was een mooi spektakel, dat voor Amsterdam zeker
behouden moet blijven. Goed - of eigenlijk niet goed - er waren wat
schoonheidsfoutjes, zoals het feit dat de bouwers van de replica van de
Amsterdam bijna niet mochten meevaren. Deze bouwers hadden ook hun plaats
moeten weten; timmeren en boren is goed, maar meevaren met de bobo's op ‚‚n
schip, dat kan ook eigenlijk niet. Ook het feit dat het gewone volk achter
dranghekken mocht opkijken naar de drinkende en etende happy few is bepaald
niet meer van deze tijd, maar overigens was het wel een mooi feest.
Ook waren wij dit jaar getuige van de intocht van Nelson Mandela en zijn
van criminele activiteiten verdachte echtgenote Winnie. Op het balkon van
onze Stadsschouwburg riep de burgemeester van Amsterdam blij: "Dat is hem dan,
Nelson Mandela!" en burgemeesters blijheid was niet gespeeld. Hij was echt
blij. Het was een misselijkmakende vertoning.
Later dit jaar kwam De Klerk naar ons land. Niet naar Amsterdam, maar dat
kon ook niet, want hij heeft zijn hervormingen - ik zou die liever willen
omschrijven als de totale destructie van de Zuidafrikaanse blanke beschaving
- nog niet geheel voltooid.
(De heer HOLVAST: Ik zou graag de gelegenheid krijgen, met een
enkele opmerking op dit betoog te reageren. Vanaf het begin is voor de meeste
mensen in deze Raad duidelijk geweest, dat uw verhalen in de meeste gevallen
zijn gebaseerd op racisme en oproepen tot vreemdelingenhaat. U en uw collega'
s hebben hebben dit meestal ontwijkend ontkend. Vandaag haalt u Zuid-Afrika
erbij en u weet als ieder ander, dat Zuid-Afrika in ‚‚n ding uniek is in de
wereld, namelijk dat een blanke hegemonie en racisme daar in de grondwet zijn
vastgelegd. Voor wie dus nog mocht twijfelen: uw opvattingen getuigen van
sympathie daarvoor en zijn gebaseerd op racisme. Ik raad u aan, in uw verdere
betoog uw woorden te wikken en te wegen, want wij zijn niet van plan, u
vandaag alle ruimte te geven voor oproepen tot racisme en vreemdelingenhaat.)
Ik maak u erop opmerkzaam, dat ik Zuid-Afrika niet aanhaal. Winnie Mandela
is hier binnengehaald en Amsterdam heeft daarop gereageerd zoals ik heb
weergegeven.
(De heer HOLVAST: Uit uw tekst blijkt, dat u sympathie hebt voor wat
u noemt de blanke beschaving en dat u de destructie daarvan betreurt. U hebt
dus sympathie voor een systeem dat openlijk is gebaseerd op racisme. Ik
herhaal: wik en weeg uw woorden, want u krijgt vandaag geen ruimte voor
oproepen tot vreemdelingenhaat en racisme in deze stad!)
Wij zijn voor ons eigen blanke broedervolk, zoals u ertegen bent. Dat
hindert niet; daarin bent u vrij.
De Centrumpartij '86 heeft ook in de komende jaren veel werk te doen. Wij
zullen ook in de toekomst tonen, dat de leuze waarmee wij de verkiezingen
zijn ingegaan, "Eigen Volk Eerst", niet slechts een loze kreet is. Met alle
ons ter beschikking staande legale middelen zullen wij ons inzetten om het
internationalisme te bestrijden. Volgens het woordenboek is internationalisme
het streven naar samenwerking tussen verschillende volken of staten. Daar is
niets tegen en daarmee zullen wij nationaal-democraten ook zeker niet de
strijd aanbinden. Onze tegenstanders bedoelen met internationalisme niet het
internationalisme zoals omschreven in het woordenboek, maar het creëren van
een multiraciale en multiculturele samenleving. Het woekert als een virus in
de hersenen van de bestuurders, de drang tot zelfvernietiging van de Europese
beschaving, en met het Amsterdamse gemeentebestuur is het niet beter gesteld.
(Mevr. GREWEL: Ik wil de heer Beaux even interrumperen om te zeggen,
dat ik groot bezwaar maak tegen deze passage. Eerst zegthij, dat de
hervormingen in Zuid-Afrika leiden tot de totale destructie van de blanke
Zuidafrikaanse beschaving en vervolgens, dat het creëren van een multiraciale
en multiculturele samenleving een virus in de hersenen van bestuurders is, de
drang tot zelfvernietiging van de Europese beschaving, en dat dit ook geldt
voor het Amsterdamse gemeentebestuur. Ik maak groot bezwaar tegen deze
woorden, die zijn gebaseerd op racistisch denken. Dat mag in deze
Gemeenteraad niet tot uiting komen.)
Ik heb begrip voor dit bezwaar van uw kant.
Een bekend spreekwoord is "Soort zoekt soort", aangevend dat mensen
aansluiting zoeken bij mensen van gelijke cultuur, afstamming en taal. De
multiraciale en multiculturele samenleving zoals die ons wordt opgedrongen,
is onnatuurlijk, ongezond en verwerpelijk en zal in het belang van ons eigen
volk dan ook door ons moeten worden bestreden.
(Mevr. VAN DER STOEL: U moet uw ogen niet sluiten voor de
werkelijkheid en gewoon zien wat er aan de gang is. Amsterdam wint bij een
multiculturele samenleving; dat moet u niet willen ontkennen.)
Ik zou dit ook hebben kunnen projecteren op Turkije; in Turkije denkt men
er net zo over; het is gewoon de eigenheid van ieder mens.)
(Mevr. VAN DER STOEL: U bent lid van de Gemeenteraad van Amsterdam;
als zodanig hebt u zich laten kiezen. Kijkt u dus naar wat er in deze stad
aan voordelen te behalen is door een multiculturele samenleving!)
Taal, cultuur en godsdienst zijn enkele belangrijke factoren die mensen
verdeeld houden en samenbinden. Waar deze factoren in een volk in grote
lijnen overeenkomen, bestaan eenheid en kracht. In die landen of regio's waar
verschillen in godsdienst, taal en cultuur zijn, ontstaat strijd en
verdeeldheid. New York is ‚‚n multiraciale samenklontering; een van de
misdadigste steden. Amsterdams burgemeester bezocht daar zijn collega. Men
zou van het Amsterdamse bestuur dan ook een wijs beleid verwachten.
(De heer BRUINS SLOT: U noemt New York een multiraciale
samenklontering en een van de misdadigste steden. Begrijp ik goed, dat uw
standpunt is dat het samengaan van mensen van verschillende rassen in een
samenleving oplevert, dat die samenleving misdadig wordt?)
Nee, het is de constatering van een feit. Zo is het in New York. Er is
daar inderdaad sprake van een multiraciale samenklontering, zoals ik zei,
maar misschien komt het wel door de hoge wolkenkrabbers, dat weet ik
natuurlijk niet.
(De heer BRUINS SLOT: Ik begrijp dat u zich nu weer bedient van de
stijlfiguur die de heer Robbers zo treffend heeft beschreven. U noemt gewoon
een aantal dingen naast elkaar, die verder niet met elkaar in verband staan;
dat is die suggestiemethode.)
Ja, dat is zo.
Ook dit bestuur oefent deze volksvijandige internationalistische politiek
uit. De ons hier opgedrongen niet-thuishorenden worden ons afgeschilderd als
zijnde een verrijking van de samenleving; ‚‚n groot multicultureel feest.
(De heer ROBBERS: Ik constateer, dat u in ‚‚n adem noemt een
verloederde en gediscrimineerde stad en dat u die afschildert als een
verrijking en een feest. U impliceert daarmee weer de tegenstelling die ik
eerder bedoelde in mijn bijdrage. Ik beschouw dit als een suggestieve leugen.)
Dat staat u vrij. Het is hier democratisch en u mag dus zeggen wat u ervan
vindt. Ik zeg wat ik ervan vind. Dat is de pracht van de democratie.
De Centrumpartij '86 zal zich ook in de komende jaren tegen dit onzes
inziens verraad aan de Nederlandse eigenheid verzetten.
Ruim 23% van de inwoners van Amsterdam bestaat uit mensen welke geen deel
uitmaken van ons eigen volk. De criminaliteit in onze stad is groot. Dat
heeft er natuurlijk niets mee te maken, maar het is wel zo. De VOORZITTER:
U legt nu weer een verband, zoals u eerder in de Raad hebt gedaan, tussen de
multiculturele samenleving en de criminaliteit.
De heer BEAUX: Van de inwoners is ruim 23%...
De VOORZITTER: Ja, ik heb u heel goed gehoord. Ik vind dat onaanvaardbaar.
Ik vraag u dan ook, dit terug te nemen. Zo niet, dan ontneem ik u het woord.
Het is nu mooi geweest.
De heer BEAUX: Ik zal even kijken wat ik moet terugnemen en wat ik ervan
zal maken. Ruim 23% van de inwoners van Amsterdam bestaat uit andere mensen.
Hiermee heb ik dus een deel teruggenomen op uw verzoek.
Amsterdam heeft thans ruim 700.000 inwoners; het aantal van 700.000 werd
bereikt op 7 september jl. Die dag lieten zich 295 nieuwe inwoners
inschrijven, waarvan 20 pasgeborenen, 179 mensen uit andere gemeenten en 96
mensen uit het buitenland. Op 7 september was dus ruim 32% van de hier
binnenkomenden buitenlander, dan even uitgaande van de waarschijnlijk foute
veronderstelling dat zich zowel onder de pasgeborenen als onder de
inkomelingen uit andere gemeenten geen buitenlanders bevonden. 7 september
was een normale werkdag; geen andere dag dan andere dagen. De illegalen niet
meegerekend, komen er elke werkdag zo'n honderd buitenlanders onze stad
binnen, zouden wij mogen aannemen. Amsterdam bereikte die dag het magische
aantal van 700.000 inwoners. Onder de gegeven omstandigheden echt geen feit
om de vlag voor uit te steken, maar in de krant verscheen een foto van een
blijde Amsterdamse burgervader. Wij begrijpen die blijheid niet en wij vragen
ons dan ook af, of hier sprake is van een doelbewust streven.
Nederland is vol; de Randstad tjokvol. Er kan echt niemand meer bij. Dit
feit moet duidelijk onder ogen worden gezien; daarnaar dienen wij ons te
gedragen. De onontkoombare realiteit zal dan ook onze beleidsmaatregelen ten
aanzien van vreemdelingen moeten bepalen. De vraag of wij dat willen is
allang niet meer relevant; het is een moeten.
De instroom van vreemdelingen dient te worden voorkomen. Remigratie van de
hier aanwezige niet-thuishorenden zullen wij onder ogen moeten zien, welke
operatie uit de ontwikkelingsgelden zal moeten worden bekostigd. Deze
maatregel zal zeker bijdragen aan het creëren van een leefbare situatie in
onze stad, om welke reden de Centrumpartij '86 deze maatregel voorstaat. De
realiteit is echter, dat de collegepartijen in hun programakkoord voor de
jaren 1990-1994 hebben gepleit voor een welkomstloket om - ja, men houdt het
niet voor mogelijk! - de vreemdelingen toch vooral het binnenkomen te
vergemakkelijken. De kwezelaars van het CDA halen er de barmhartige
Samaritaan bij om deze tegen het eigen volk gerichte praktijken te
rechtvaardigen.
Ook de in Amsterdam heersende werkloosheid dient te worden bestreden. Nu
wordt er aan de oplossing van het werkloosheidsprobleem weinig of niets
gedaan. O ja, natuurlijk, er is een voorkeursbeleid op touw gezet: hier
niet-thuishorenden worden met voorkeur aan een baan geholpen. Wanneer honderd
hier niet-thuishorenden aan een baan zijn geholpen, zijn er nog steeds
honderd Nederlanders werkloos. Dat zijn de feiten. De Centrumpartij '86 staat
een gezond voorkeursbeleid voor: eigen volk eerst!
De Centrumpartij '86 streeft ernaar, van Amsterdam een veilige, leefbare
stad te maken, waar het prettig is te wonen. Om van de Bijlmermeer een
prettig woongebied te maken wil men deze wijk gedeeltelijk slopen en anders
herbouwen. Dat zal voor een deel de bewoonbaarheid ten goede komen. Voor een
deel is het echter slecht, want ondanks het feit dat de Bijlmermeer qua bouw
zeker voor verbetering vatbaar is, is dit niet het echte probleem. Het
werkelijke probleem is gelegen in het feit dat een deel van de goedwillende
bewoners van de Bijlmermeer door een ander deel van de bewoners van de
Bijlmermeer het leven volgens normale Nederlandse normen onmogelijk wordt
gemaakt.
(De heer ROBBERS: Ik constateer, dat de heer Beaux wederom dezelfde
constructie gebruikt. Door twee dingen naast elkaar te stellen, het ene
slecht en het andere goed, suggereert hij een tegenstelling tussen twee delen
van de bevolking en niet alleen inhun gedrag. Op die manier gebruikt hij ten
aanzien van een deel van de bevolking racistische woorden. Ik protesteer
daartegen.)
Dat kan wel, maar dat doe ik echt niet.
(De heer HOLVAST: U hebt het over "normale Nederlandse normen".
Volgens die normen roept u naar mijn mening op tot vreemdelingenhaat en
racisme.)
Dat u dit eruit proeft kan ik niet helpen.
De VOORZITTER: Zegt u dan eens eerlijk, wat u vindt! Waarvoor bent u bang?
De heer BEAUX: Ik ben nergens bang voor, want ik woon niet in de
Bijlmermeer. De mensen die daar wel wonen, ondervinden dat; daarover hoort
men algemeen klachten. Die mensen laten zich niet racistisch uit; zij zeggen
gewoon, dat een ander deel van de bewoners het hun niet prettig maakt, daar
te wonen. Niet in hoofdzaak de woningen moeten dus ter hand worden genomen,
maar de probleemveroorzakers dienen te worden opgezocht.
Het leefbaar maken van de stad wordt in grote mate beïnvloed door het zich
veilig voelen. Het aanstellen van stadswachters is voorlopig een goede zaak.
Ik zeg opzettelijk: voorlopig een goede zaak, want het is een lapmiddel. De
bestrijding van misdaad en criminaliteit is in eerste aanleg de primaire taak
van het bestaande politiekorps. Dit politiekorps dient goed te zijn opgeleid
en moet allerlei ordeverstoringen het hoofd kunnen bieden. De Politie moet de
beschikking hebben over een op hoog niveau ontwikkelde technische uitrusting.
De surveillerende agent dient weer veelvuldig in het straatbeeld te
verschijnen en de legitimatieplicht dient te worden ingevoerd.
Ook de zorg voor het milieu maakt deel uit van het leefbaar maken van onze
stad; een gezond leefmilieu is essentieel en in ons aller belang. Natuurlijk
moet ernaar worden gestreefd, ter bevordering van de werkgelegenheid
industrie aan te trekken, maar zeker in deze overbevolkte agglomeratie dient
bij de uitgifte van vestigingsvergunningen aan alle milieubeschermende eisen
te zijn voldaan.
De stad moet goed bereikbaar zijn. Hiertoe dient een goed, gratis of op
zijn minst goedkoop openbaar vervoer te worden gerealiseerd; ruime
parkeergelegenheden aan de rand van de stad op verschillende plaatsen, in de
nabijheid van trein- en metrostations, alsmede goede parkeergelegenheden rond
de rand van de binnenstad moeten worden gecreëerd. Zij die de oplossing van
het parkeerprobleem denken te vinden in een verhoging van de tarieven van de
parkeermeters, hebben het slecht voor met Amsterdam.
Naast een goed openbaar vervoer moet de binnenstad toch ook bereikbaar
blijven voor de auto, anders is Amsterdams winkelhart ten dode opgeschreven.
De klant wijkt dan uit naar billijke parkeerterreinen in bij voorbeeld
Amstelveen.
De levensgevaarlijke situatie welke in de binnenstad wordt veroorzaakt
door toeristenbussen, onder meer op het Museumplein, dient te worden
beëindigd. De bussen dienen te worden geplaatst buiten het centrum, terwijl
de toeristen met speciale dagkaarten gebruik kunnen maken van het openbaar
vervoer.
Amsterdam gaat moeilijke tijden tegemoet, welke voor een deel buiten ons
om worden veroorzaakt en welke niet te voorkomen zijn. Ik wijs in dit verband
op de achteruitgang van de betekenis van de Randstad Holland ten gevolge van
de gewijzigde omstandigheden in Europa. In Duitsland verplaatst de industrie
zich naar het zuiden. Door de tunnelverbinding tussen Groot-Brittannië en het
continent komt Nederland enigszins buiten de internationale verkeersroutes te
liggen. Het economisch leven zal zich, zoals het zich nu laat aanzien, meer
gaan afspelen bij onze zuiderburen, Frankrijk en Duitsland. De belangrijkheid
van Amsterdam als haven zal afnemen, de industrie zal zich, mede door de te
overbevolkte randstad met grote verkeersstagnaties, elders gaan vestigen;
omstandigheden waarop wij ten dele geen greep hebben. In Duitsland en
Frankrijk en bij onze zuiderburen getroost men zich grote inspanningen om te
komen tot verbeteringvan de infrastructuur om er in het Europa van 1992 bij
te horen. Wij dienen er dan ook zorg voor te dragen, ons met betrekking tot
de omstandigheden waarop wij wel greep hebben ten spoedigste te beraden op
verbetering van de infrastructuur. De Centrumpartij '86 pleit voor een goede
en snelle railverbinding rond de stad, aansluitend op internationale lijnen,
voor zowel personenvervoer als goederenvervoer. Het afremmen van de groei van
Schiphol, zoals gepropageerd door de groenkabouters, houdt in, dat onze
luchthaven zal degraderen tot een nationale, in het gunstigste geval Europese
luchthaven. Dit zal ten koste gaan van de werkgelegenheid, niet alleen op
Schiphol, maar ook in de verre omgeving. De op Schiphol gevestigde, ook voor
Amsterdam zo belangrijke internationale ondernemingen zullen verdwijnen.
Verplaatsing van de luchthaven vernietigt de gehele infrastructuur in de
regio. Schiphol moet, mede in het belang van Amsterdam, zeker met betrekking
tot Europa 1992, uitgroeien tot een vliegveld van internationale allure. Met
het oog op de door ons uitermate belangrijk geachte milieuaspecten zou moeten
worden overwogen, de stedelijke bebouwing rond Schiphol terug te dringen en
te vervangen door veel bredere groenstroken, het vrachtvervoer naar bij
voorbeeld Flevoland te verplaatsen en deze locatie met Schiphol te verbinden
door middel van een directe, snelle railverbinding, en de chartervluchten te
verplaatsen naar bestaande luchthavens elders in het land. Het vorengenoemde
zou een van de middelen moeten zijn welke adequaat zullen moeten worden
aangepakt, wil Amsterdam bij het tot stand komen van Europa 1992 niet de boot
missen.
Dit jaar is een poging gedaan, in Amsterdam een referendum van de grond te
krijgen. Het is er voorlopig niet van gekomen. Het referendum is een punt in
het eisenpakket van de Centrumpartij '86. Voor het volwaardig functioneren
van een nationaal democratisch bestel dient het volksreferendum op alle
bestuurlijke niveaus te worden ingevoerd. Toch hebben wij tegen het in
Amsterdam voorgestelde referendum moeten stemmen. Men wilde ook hier de bij
de gemeenteraadsverkiezingen ingeslagen foute weg vervolgen, door ook
buitenlanders kiesrecht te geven.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik begrijp deze opmerking niet, want iedereen
die bij de gemeenteraadsverkiezingen mag stemmen, krijgt ook stemrecht voor
het referendum. Dat zijn mensen die gewoon legaal als Amsterdammers zijn
ingeschreven. De grond van deze opmerking ontgaat mij dan ook. Welke normen
legt u aan voor dit onderscheid?)
Wij vinden, dat kiesrecht alleen voorbehouden moet zijn aan het eigen volk.
(Mevr. VAN DER STOEL: Iedereen die in Amsterdam woont heeft toch
gewoon kiesrecht?)
De Centrumpartij '86 heeft het met Amsterdam en ons eigen volk goed voor.
Mede om deze reden zijn wij voor het volksreferendum en tegen het hier
voorgestelde couscous-referendum.
Mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De financiële beschouwingen van
het College laten zich kortweg in vier woorden kwalificeren: stilte voor de
storm. Deze kwalificatie is tweeledig. In de eerste plaats betreft zij de
inkomsten en uitgaven van de gemeente en in de tweede plaats de lastendruk
voor de Amsterdamse huishoudens. Ik zal dit uitvoerig toelichten en daarbij
eerst ingaan op de inkomsten en uitgaven van de gemeente.
Het College presenteert de Raad een sluitende begroting en stelt voor, de
negatieve reserve te laten dalen met 22,5 miljoen gulden, dat is 10 miljoen
gulden meer dan in het programakkoord is afgesproken. De PvdA-fractie kan
hiermee instemmen, met name omdat de negatieve reserve in feite groter is dan
in de begroting voor 1991 is aangegeven. Voor het Stadsdeelfonds ligt naar
het oordeel van de PvdA een alleszins redelijk voorstel op tafel. Van het in
het programakkoord opgevoerde totaalbedrag van ongeveer 60 miljoen gulden aan
mogelijk te behalen efficiencyvoordelen is voor 1991 ongeveer een kwart
begroot. Overige posterioriteiten mochten worden aangewend voor niet in het
programakkoord genoemde prioriteiten. Aan structurele prioriteiten isin
totaal 33,3 miljoen gulden beschikbaar en aan incidentele prioriteiten 36
miljoen gulden. Dat is meer dan in het programakkoord was geraamd en meer dan
in de afgelopen jaren het geval was, met uitzondering van 1989, het jaar voor
de verkiezingen. Er is in de begroting veel geld gereserveerd voor sociale
vernieuwing en voor milieumaatregelen. Wij hebben daarvoor veel waardering.
Dit is allemaal mogelijk zonder een taakstellende bezuiniging over de hele
linie.
Alles bijeengenomen is dit voorwaar geen ongunstig beeld. Toch dringen
zich enkele vragen op over de naaste toekomst, die het College zichzelf voor
een deel ook stelt in de missive, maar waarop het antwoord vooralsnog is
uitgebleven. Het is zeker niet ongebruikelijk, dat in het eerste jaar van een
bestuursperiode alleen een begroting voor het jaar daarop wordt geleverd,
maar de blik moet nu al worden gericht op de rest van de periode. In die zin
moet u dan ook de nu volgende vragen opvatten.
Ten eerste: hoe reëel is de verwachting van het College, dat het rijk en
het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting de gemeente en de corporaties in
staat stellen, de problemen van de Woningcorporatie Nieuw Amsterdam op te
lossen, zoals in de missive staat? Wat betekent de zinsnede "in staat stellen
(...) op te lossen"? Zeker, het rijk en het centraal fonds moeten een
substantiële bijdrage leveren, maar had het niet voor de hand gelegen, in de
begroting alvast een bedrag te reserveren voor bij voorbeeld de aanpak van
Ganzenhoef? Dit zou zeker op zijn plaats zijn geweest nu de Tweede Kamer het
onzalige voorstel van staatssecretaris Heerma om te korten op het
Stadsvernieuwingsfonds terecht niet heeft gehonoreerd.
Ten tweede: hoe reëel is de verwachting van het College, dat onze claim op
het rijk ten bedrage van 700 miljoen gulden inzake de geactiveerde
stadsvernieuwingskosten zal worden gehonoreerd en dat dit derhalve geen
nadelige gevolgen voor de gemeentebegroting zal hebben, zoals in de missive
staat? Wij dringen erop aan, dat deze al sinds de jaren '70 slepende kwestie
op korte termijn wordt opgelost. Onze vraag aan het College in dit verband is,
wat het bestuurlijk overleg van 10 december jl. heeft opgeleverd.
Ten derde: zijn de in het programakkoord geraamde efficiencyvoordelen tot
een bedrag van ongeveer 60 miljoen gulden haalbaar, of is naar het oordeel
van het College nu reeds een bijstelling noodzakelijk? Het standpunt van de
PvdA in dezen is, dat de doelstelling, verbetering van de efficiency,
overeind moet blijven. Wel zal zorgvuldig moeten worden gekeken naar de
consequenties, zowel voor het personeel als voor de dienstverlening. Voor de
reinigingstaak en het onderhoud van de wegen in de binnenstad, met zeer
arbeidsintensieve gebieden, zal een passende norm moeten worden gevonden.
Ten vierde: welke gevolgen zullen de bezuinigingen op rijksniveau hebben
voor Amsterdam? De in het bestuursakkoord vastgelegde evenredigheidsafspraken
zijn beter dan niets, maar veroorzaken toch grote onzekerheden voor de
gemeente. Zeker voor de stadsdelen, waaraan wij eventuele kortingen zullen
moeten doorberekenen, zal dit geen sinecure zijn. Hoe beoordeelt het College
het pleidooi van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de omvang van
het Gemeentefonds te koppelen aan het nationaal inkomen en hoe denkt het
College over de ideeën van de Raad voor de Gemeentefinanciën, financiële
verschuivingen binnen regio's te laten plaatsvinden in plaats van landelijk,
zoals nu het geval is?
Hiermee sluit ik mijn opmerkingen over het globale beeld van de inkomsten
en uitgaven af. Ik wacht de reactie van het College hierop af en ga over naar
mijn volgende onderwerp, de lastendruk voor de Amsterdamse huishoudens.
Ook ten aanzien van de voorstellen inzake de belastingen en tarieven
vertonen de financiële beschouwingen van het College het karakter van een
stilte voor de storm, zij het, dat al kort na het uitbrengen van de begroting
een klein stormpje is opgestoken. Daarover straks meer.
De belasting- en tarievendruk voor de Amsterdamse huishoudens zal in de
komende jaren verder stijgen. Dit is voor een deel een gevolg van de situatie
rond de Golf, voor een deel van de milieuheffingen en voor een deel van de
wetgeving inzake de onroerend-goedbelasting. Op alle drie deze puntenzal ik
in het kort ingaan, allereerst op de energieprijzen, die ten gevolge van de
Golf-crisis zullen stijgen. Het dient naar onze mening rijksbeleid en geen
gemeentebeleid te zijn, deze stijgingen zoveel mogelijk te compenseren. De
resultaten die met de koppeling van de uitkeringen aan de inkomens zijn
bereikt, zijn pure winst, zeker voor de mensen in de grote steden. De
deelname van de PvdA in de Regering werpt haar vruchten af. Dit betekent
natuurlijk niet, dat de positie van de minima echt rooskleurig is. Er blijft
dan ook alle reden, op gemeentelijk niveau een gematigd tarievenbeleid te
voeren. Onze beoordeling van de begroting voor 1991 op dit punt zal ik straks
geven.
In de tweede plaats noem ik de milieutarieven. Voor de PvdA is niet aan
discussie onderhevig, dat er maatregelen moeten worden genomen om de
kwaliteit van het milieu in stand te houden c.q. te verbeteren. Ook
onderschrijven wij het uitgangspunt dat vervuilers moeten betalen. Het baart
de PvdA echter grote zorgen, dat de milieutarieven niet inkomensafhankelijk
zijn, waardoor mensen met een laag inkomen evenveel moeten bijdragen als
mensen met een hoog inkomen. Zeker nu de mogelijkheden voor kwijtschelding
van gemeentelijke belastingen verder worden beperkt, waardoor mensen met een
laag inkomen dus niet meer op die manier kunnen worden vrijgesteld, is voor
de PvdA eens te meer de vraag aan de orde, hoe het uitgangspunt dat de
sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen ook voor de
milieutarieven kan worden gerealiseerd.
(De heer HOUTERMAN: Mag ik u vragen, of u het standpunt deelt van uw
Haagse partijgenoot de heer W"ltgens, die in dit kader heeft bepleit,
bepaalde rioolheffingen niet meer door de gemeenten te laten vaststellen,
maar deel te laten uitmaken van de loonbelasting, waardoor een andere
verdeling van de lasten zou plaatsvinden? Bent u voorstandster van dat
voorstel van de heer W"ltgens?)
Ik heb daarover drie opmerkingen, in de eerste plaats, dat het beter zou
zijn als de gemeente haar autonomie in het opleggen van belastingen zou
kunnen handhaven. In de tweede plaats zien wij als een probleem dat, als het
rioolrecht wordt afgeschaft, de verschuiving waarover wij het nu hebben dan
wel erg in het voordeel van de eigenaren van onroerend goed zou uitvallen en
dat is toch niet wat wij hebben beoogd. In de derde plaats zou ik willen
zeggen dat ik, als er toch iets bij de gemeenten moet worden weggehaald,
eerder zou kiezen voor afschaffing van de onroerend-goedbelasting en in
plaats daarvan verhoging van de loonbelasting om die dan via het
Gemeentefonds aan de gemeenten ten goede te laten komen.
(De heer HOUTERMAN: Ik hoop, dat uw wijze woorden de heer W"ltgens
zullen bereiken!)
Dat mag ik aannemen.
Ik was gebleven bij de opmerking, dat zelfs de kostendekkendheid van de
milieutarieven, waar wij in principe voor zijn, wat ons betreft ter discussie
mag worden gesteld. Bovendien vinden wij, dat er een integrale afweging moet
worden gemaakt tussen de kosten en de baten van verschillende
milieumaatregelen. Het milieuactieplan van het Gemeente-energiebedrijf is
hiervan een goed voorbeeld. In deze begroting ontbreekt onzes inziens een
dergelijke integrale afweging. Ook willen wij niet verhelen, dat wij ten
aanzien van grote investeringen waar mogelijk de voorkeur zullen geven aan
investeringen in zaken die het milieu niet belasten c.q. verbeteren boven
investeringen in zaken die het milieu wel belasten.
Als derde en laatste bedreigende factor voor de lastendruk van de
Amsterdamse huishoudens moet worden genoemd de per 1 januari 1994 te
realiseren verhouding in het tarief van de onroerend-goedbelasting (ogb)
tussen de eigenaren en de gebruikers van onroerend goed van 1,25:1. Een
verlaging van het ogb-tarief voor eigenaren naar deze wettelijk vastgestelde
verhouding zou een inkomstenderving betekenen van 89 miljoen gulden. Wij
weten dat allemaal en het hangt als een zwaard van Damocles boven ons allen.
Het College stelt voor 1991 voor, dit gat te dichten door de ogb voor
gebruikers met 2% te verhogen. Daarnaast stelt het College voor, het
ogb-tarief voor eigenaren te verlagen onder gelijktijdige verhoging van het
rioolrecht. Dit is een budgettair neutrale operatie, maar dat lijkt mooier
dan het is. Immers, de verlaging van het ogb-tarief voor eigenaren komt voor
ongeveer de helft ten goede aan de eigenaren van bedrijfspanden en voor de
andere helft aan de eigenaren van woningen. De verhoging van het rioolrecht
komt echter maar voor 20% ten laste van de eigenaren van bedrijfspanden en
voor 80% ten laste van de eigenaren van woningen. In miljoenen
guldensuitgedrukt: de eigenaren van bedrijven gaan er 5,5 miljoen gulden op
vooruit en de eigenaren van woningen gaan er 5,5 miljoen gulden op achteruit.
Gezien de discussies die wij in het verleden hebben gevoerd met de fractie
van de VVD, vooral met de heer Ronteltap, over de positie van de eigenaar
bewoners, lijkt het mij interessant de visie van wethouder De Grave daarop te
horen, want zowel het gebruikersgedeelte van de ogb gaat omhoog als de lasten
van de eigenaren waar het de ogb voor eigenaren betreft. Het betekent een
toename van die lastendruk en dat past toch niet geheel in de visies die in
het verleden naar voren zijn gekomen.
Een tweede nadeel van de operatie - verlaging van de ogb en verhoging van
het rioolrecht - is, dat eigenaren van onroerend goed met een hoge waarde
door deze schuifoperatie erdoor worden bevoordeeld en de eigenaren van
onroerend goed met een lagere waarde worden benadeeld. Deze twee nadelen
waren voor mijn fractie van zo veel belang, dat wij ons nog eens goed hebben
beraden over de wenselijkheid van deze schuifoperatie. Uiteindelijk hebben
twee redenen de doorslag gegeven om met het voorstel van het College in te
stemmen. In de eerste plaats zijn wij voor een kostendekkend rioolrecht. In
de tweede plaats zouden wij door de schuifoperatie niet te laten doorgaan de
oplossing van de ogb-problematiek verder voor ons uit schuiven. Het is niet
van harte, maar gezien de omstandigheden zien wij geen andere, meer
bevredigende oplossing. Hier staat tegenover, dat wij menen dat het College
een inspanningsverplichting moet leveren om daar waar mogelijk de revenuen
voor de gemeente uit bedrijfsvestigingen te verhogen.
Als de bovenstaande voordracht voor de schuifoperatie van ogb-verlaging en
rioolrechtverhoging door de Raad wordt aanvaard, resteert na 1991 nog een gat
van 63 miljoen gulden. Het College laat zich er vooralsnog niet over uit, hoe
dat gat moet worden gedicht. Voor de fractie van de PvdA staan twee dingen
vast: die 63 miljoen gulden mag niet uit de algemene middelen worden gedekt,
omdat dit een rampzalige verlaging van het voorzieningenniveau zou betekenen,
en niet ten laste komen van de gebruikers van onroerend goed. Wij zien de
richting van de oplossing als volgt. Het ogb-tarief voor eigenaren van
onroerend goed wordt niet verlaagd; het ogb-tarief voor gebruikers wordt
verhoogd met een gelijktijdige en volledige compensatie via andere
belastingen of tarieven.
(De heer HOUTERMAN: Betekent een compensatie via andere belastingen
of tarieven niet indirect een aanslag op de algemene middelen? Die gaan
daardoor namelijk vrijwel automatisch omlaag.)
Als wij het ogb-tarief voor eigenaren niet verlagen, wordt er ook geen
aanslag gepleegd op de algemene middelen.
(De heer HOUTERMAN: Nee, maar u wilt het gebruikersgedeelte verhogen
en dat compenseren via een verlaging van de belastingen en tarieven, waardoor
de algemene middelen minder worden.)
De verhoging van het ogb-tarief komt toch ook ten goede van de algemene
middelen?
(De heer HOUTERMAN: Ja, maar een verlaging van het GEB-tarief komt
ook ten laste van de algemene middelen.)
Dan is het toch een budgettair neutrale operatie, of begrijpen wij elkaar
nu verkeerd?
(De heer HOUTERMAN: Inderdaad. U wilt de algemene middelen aantasten
ten behoeve van het voorzieningenniveau, of verstaat u onder de belastingen
en tarieven het voorzieningenniveau?)
Nee, absoluut niet. Zo halen wij de zaken door elkaar!
(De heer HOUTERMAN: U kiest met deze filosofie in de komende periode
dan heel duidelijk voor geld en niet voor andere, immateriële voorzieningen.
Dat lijkt mij niet de bedoeling.)
Het is een ingewikkelde materie, maar volgens mij wordt met dit voorstel
geen aanslag gepleegd op de algemene middelen. Mocht dat wel het geval zijn,
dan nodig ik u uit dat uiteen te zetten in uw betoog in eerste termijn.
(De heer J. VAN DUIJN: De verlaging van het GEB-tarief, die nu ook
in de begroting aan de orde is, is eigenlijk een sigaar uit eigendoos. Als er
te veel aan de gebruikers wordt berekend, horen die dat immers terug te
krijgen. Is het een werkelijke compensatie of is het een soort van
ogenschijnlijke compensatie, terwijl het toch moet worden teruggegeven?)
U bedoelt dat men, als de winsten van het GEB stijgen, de redenering zou
kunnen volgen dat dat zich moet doorvertalen in een verlaging van de tarieven
van het GEB. Ik kan mij niet herinneren, dat wij in de vorige raadsperiode
daartoe ooit hebben besloten. Als men ervan uitgaat dat dit niet gebeurt, is
het geen sigaar uit eigen doos.
Zo gauw er enig zicht is op de te verwachten resultaten van de
hertaxaties van het onroerend goed, moet het College de Raad een voorstel
voorleggen voor het dichten van het gat van 63 miljoen gulden. Begrijpt u mij
goed: ik ben niet van mening dat wij de taxaties moeten afwachten, maar dat
er in het komende jaar al een betrouwbare raming moet worden gemaakt van die
hertaxaties en dat wij dan van de wethouder voor Financiën een voordracht
voor de dekking van het gat van 63 miljoen gulden moeten krijgen. Daarnaast
zijn wij van mening, dat de wethouder voor Financiën in zijn overleg met de
staatssecretaris de wenselijkheid van aparte ogb-tarieven voor eigenaren van
bedrijven en van woningen zou moeten aangeven. Ik hoor graag van de wethouder
voor Financiën of hij daartoe bereid is. Voorts gaan wij ervan uit, dat het
College alles zal doen wat in zijn vermogen ligt om de invoering van een
baatbelasting-nieuwe-stijl te realiseren.
(De heer J. VAN DUIJN: Wat verstaat u daaronder, gezien het
commentaar op die baatbelasting en de slechte mogelijkheden voor de invoering
daarvan dat eerder is gegeven door de commissie van advies en bijstand?)
Ik weet niet of de heer Van Duijn de mogelijkheid heeft gehad, het
wetsvoorstel inzake materiële belastingen te lezen. Daarin wordt de
mogelijkheid van deze nieuwe belasting namelijk aangegeven; die wordt de "
baatbelasting-nieuwe-stijl" genoemd; dat is in feite een combinatie van een
baatbelasting en de grondbelasting. Wellicht biedt de wet op de
baatbelasting-nieuwe stijl de gemeente de mogelijkheid, een dergelijke
belasting op te leggen.
(De heer J. VAN DUIJN: Wij wachten die voorstellen met
belangstelling af.)
Even terug naar de korte termijn. In de begroting voor 1991 wordt
uitgegaan van een gemiddelde maandelijkse lastendruk voor Amsterdamse
huishoudens van fl133,70 tegen fl130,20 in 1990. Het College concludeert op
basis van deze cijfers dat, zoals afgesproken in het akkoord, het aandeel van
de belastingen en tarieven in het inkomen niet stijgt. Niets aan de hand dus.
Door de nieuwste voorstellen van het College voor een verhoging van de
GEB-tarieven zou de gemiddelde maandlast volgens de berekening van Bureau
Onderzoek en Statistiek (O+S) echter niet fl133,70 maar fl141 worden. Het
aandeel van de gemeentelijke belastingen en tarieven in het inkomen stijgt
daardoor wel degelijk. Een deel van die stijging is te wijten aan factoren
die uitsluitend binnen de invloedssfeer van de gemeente vallen en een deel
aan factoren die buiten de invloedssfeer van de gemeente liggen. In de
aanvullende notitie van het Bureau O+S wordt gesteld dat ook bij een stijging
tot fl141 per maand voor alle huishoudens nog steeds geldt, dat de verhoging
van de lasten wordt gecompenseerd door een stijging van het inkomen.
Uiteraard; het zou er nog bij moeten komen dat dat niet het geval was! Die
stijging van het inkomen is echter ook nog wel voor iets anders bestemd dan
alleen het betalen van hogere gemeentelijke belastingen en tarieven.
Als ik goed ben geïnformeerd, krijgen de minimuminkomens er fl17 per maand
bij; daarvan zou fl11 weggaan aan verhogingen van gemeentelijke belastingen en
tarieven en dan houdt men dus nog fl6 over voor alle andere prijsstijgingen.
De begroting voor 1991 voldoet naar onze mening maar nauwelijks aan
hetcriterium van een zo gematigd mogelijk tarievenbeleid. Het College zal
begrijpen, dat de fractie van de PvdA bij haar toetsing of er sprake is van
een gematigd tarievenbeleid eerder kijkt naar het effect van de voorstellen
voor Amsterdamse huishoudens dan naar de effecten voor eigenaren van
bedrijfspanden. Dat die laatste categorie een jaarlijkse teruggave aan ogb
van meer dan 8 miljoen gulden in het vooruitzicht is gesteld, vermag ons niet
milder te stemmen. Wij zullen de Raad in de loop van het debat een voorstel
voorleggen om de lastendruk voor de Amsterdamse huishoudens te verlichten.
Een belangrijke factor in de stijging van de gemeentelijke belastingen en
tarieven is de door het College voorgestelde verhoging van de energietarieven.
Een deel van die verhoging is te wijten aan externe omstandigheden, een deel
valt onder de invloedssfeer van de gemeente. Het gaat mij uitsluitend om dat
laatste deel. Het College heeft ervoor gekozen, het winstsaldo van het GEB
gelijk te houden. Bij stijgende kosten - dat zou voor het komende jaar 9
miljoen gulden zijn - betekent dat een extra verhoging van de tarieven voor
kleinverbruikers. Wij twijfelen eraan of dat een juiste keuze is, te meer
daar het College zich op een ander vlak, het ogb-tarief, niet aan eerdere
toezeggingen heeft gehouden. De afspraak was immers, dat de overgang van het
oppervlaktestelsel naar het waardestelsel de gemeente niet meer inkomsten zou
mogen opleveren. Nu blijkt, dat de geraamde inkomsten uit de ogb voor 1990 8,
4 miljoen gulden hoger zijn dan aanvankelijk was geraamd. Dat is een gevolg
van de stelselwijziging. Het College stelt niet voor, dit geld terug te geven
en dus zou het automatisch ten goede komen van de algemene middelen. Wij
vinden dat onjuist en wij zullen de Raad in de loop van dit debat dan ook een
voorstel voorleggen om die 8,4 miljoen gulden terug te geven in de vorm van
een verlaging, dan wel een kleinere verhoging van het GEB-tarief voor
kleinverbruikers. Een fundamentele discussie over het aanwenden van
bedrijfswinsten willen wij niet nu voeren, maar betrekken bij de besprekingen
over het meerjarenperspectief.
(De heer J. VAN DUIJN: Het is niet teruggeven, maar hergebruiken,
wat op zichzelf reëel zou kunnen zijn als wij dit verhaal koppelen aan het
begin van het betoog van mevr. Ter Horst over de donkere wolken en het er
financieel minder rooskleurig voorstaan van de gemeente dan in de begroting
wordt aangegeven. Hoe kan zij dan die twee zaken koppelen, ervan uitgaande
dat er tegenover deze potentiële meevaller voor de gemeentebegroting
ongetwijfeld vele tegenvallers zullen staan?)
Mijn fractie heeft de volgende afweging gemaakt. Hoe belangrijk wij het
verkleinen van de negatieve reserve ook vinden - daarom zijn wij ook akkoord
gegaan met een extra vermindering van de negatieve reserve met 10 miljoen
gulden - de toezegging die in de vorige bestuursperiode is gedaan aan de
Amsterdamse burgers, dat teveel betaalde ogb zou worden teruggegeven, vinden
wij belangrijker.
(De heer J. VAN DUIJN: Ja, maar teruggeven is iets anders dan
hergebruiken! Voor teruggeven zou nog wel iets te zeggen zijn, al zijn wij
daarvan in dit geval geen voorstander, maar hergebruik is iets anders.)
Ons voorstel komt erop neer, dat die groepen ervan profiteren - de
kleinverbruikers, ook de zakelijke kleinverbruikers - die daarop het meeste
recht hebben. De heer Van Duijn kan niet van ons verwachten, dat wij nog meer
dan nu al het geval is de eigenaren van bedrijfspanden bevoordelen. Ik zou
mijn fractie een dergelijk voorstel niet willen voorleggen.
(De heer J. VAN DUIJN: Daarmee zullen wij ook niet komen!)
Tot slot wil ik nog een opmerking maken over de minimuminkomens. De
fractie van de PvdA maakt zich zorgen over de financiële positie van mensen
met een inkomen op of net boven het minimum; dat is ruim een derde van de
Amsterdammers. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat de recente
rijksregelgeving het deze groep niet gemakkelijker maakt. Ik doel op hetfeit
dat per 1 januari 1991 een aantal bepalingen van de Invorderingswet 1990 in
werking treedt. Mensen op of net boven het minimum komen daardoor niet meer
voor kwijtschelding in aanmerking. De kwijtscheldingsnormen zullen
samenvallen met 90% van de bijstandsnorm. Nu heeft het belasting- en
tarievenbeleid van de gemeente Amsterdam zich in de afgelopen jaren
gekenmerkt door ‚n matiging in tariefverhogingen ‚n kwijtschelding aan mensen
met een minimuminkomen van gemeentelijke belastingen, te weten de
waterzuiveringslasten en de afvalstoffenheffing. Naar het zich laat aanzien,
zal een deel van de mensen die in 1990 nog konden rekenen op kwijtschelding
van de ogb en voor maximaal fl270 van de waterzuiveringslasten en van de
afvalstoffenheffing, dat in 1991 niet meer kunnen.
Gelukkig is er een uitbreiding gekomen van de gelden ten behoeve van de
bijzondere bijstand, maar de bijzondere bijstand is expliciet niet bedoeld
voor belastingschulden. Het zou dan ook voor de hand liggen dat, indien bij
de vaststelling van het tarief voor de bijdrage waterzuivering en de
afvalstoffenheffing geen rekening is gehouden met een veel lager aantal
kwijtscheldingen, dit geld wordt aangewend voor een verdere matiging van het
tarievenbeleid of voor voorzieningen ten behoeve van de laagste
inkomensgroepen. Wij zullen daartoe een voorstel indienen. Voorts kan worden
overwogen om, wanneer het geld voor bijzondere bijstand niet geheel zou
worden uitgegeven, dit aan te wenden in de voorzieningensfeer voor mensen met
de laagste inkomens. Graag hoor ik daarop een reactie van het College.
Verder zou ik graag een reactie van de wethouder voor Financiën willen
hebben op de mogelijkheid die door de staatssecretaris is geboden, mensen die
al jarenlang vrijstelling krijgen van een bepaalde belasting, twee of drie
jaar geen aanslag op te leggen.
Ik hoop met mijn betoog duidelijk te hebben gemaakt, dat Amsterdam en de
Amsterdammers nog heel wat te wachten staat op financieel gebied. Ik heb de
richting aangegeven die de fractie van de PvdA zich voorstelt te volgen bij
het maken van keuzen in de komende jaren. Voorts hebben wij gemeend, in de
voorliggende begroting een correctie te moeten aanbrengen ten gunste van de
Amsterdamse huishoudens. Wij kunnen ons voorstellen, dat het College er in de
begroting voor 1991 voor heeft gekozen nog even in de luwte te schuilen, maar
wij moeten wel zorgen dat wij voorbereid zijn op de storm. Het College zal
voor de komende jaren een meerjarenbegroting op tafel moeten leggen, waarin
met de hierboven geschetste problematiek rekening wordt gehouden. Die
meerjarenraming zouden wij graag in het voorjaar ontvangen. Daarbij zal dan
de discussie moeten worden gevoerd over het op peil houden van het
voorzieningenniveau versus de belastingdruk voor de Amsterdammers.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Als centraal thema voor deze
algemene beschouwingen kiest de fractie van D66 de plicht om
verantwoordelijkheid te dragen en om verantwoording af te leggen.
Verantwoordelijkheid en verantwoording zijn basisbegrippen voor een ieder in
onze maatschappij. Dit geldt zeker voor ons als gekozen
volksvertegenwoordigers in onze relatie met de inwoners van de stad, die ons
het vertrouwen hebben gegeven, hun zaken in onze stad zo goed mogelijk te
behartigen. Het beheren van het financiële huishoudboekje is daarbij zeker
niet het onbelangrijkste onderdeel.
De sprookjesschrijver Hans Christian Andersen bezocht tweemaal ons land en
deed daarvan uitvoerig verslag: "Kwam in Utrecht, waar men mij eerst op het
station te weinig geld teruggaf en nog verouderde munt, waarop ik hier in
Amsterdam verlies heb geleden." Ik geloof niet, dat deze ervaring betekent
dat men in onze stad in de vorige eeuw onverantwoord financiële zaken deed.
Het toont echter wel aan, dat men voor een verantwoord financieel beheer over
goede informatie moet beschikken. Daaraan ontbrak het de heer Andersen
kennelijk. Informatie is de basis om een goede financiële beoordeling te
kunnen maken en daarnaar te kunnen handelen.
Nu naar de nieuwe begrotingsvoorstellen voor 1991 van dit nieuwe College.
Ook voor een verantwoord financieel beheer van de gemeentekas is gedegen,
volledige en begrijpelijke informatie essentieel. De inzichtelijkheid van
debegroting is in de afgelopen jaren zeker verbeterd; dat geldt ook voor deze
nieuwe begroting voor 1991. Daarvoor verdient het College alle lof, maar er
moet ook worden geconstateerd, dat wij het einddoel nog lang niet hebben
bereikt.
Ook het initiatief om tot een korte, begrijpelijker samenvatting te komen
juichen wij toe. De fractie van D66 pleit in haar programma reeds sinds jaar
en dag voor een aparte vereenvoudigde presentatie, waarin duidelijk tot
uitdrukking komt welke activiteiten en voorzieningen de burger van de
gemeente kan verwachten voor het nieuwe jaar. Het nu verschenen boekje
beschouwen wij als een aanzet daartoe in de goede richting.
Ten aanzien van de feitelijke begroting moet worden opgemerkt, dat die
weliswaar veel, zeer veel cijfers bevat, maar ook ernstige lacunes; zij is
toch te onvolledig. In de eerste plaats valt op, dat de z.g. verplichte
staten ontbreken bij de Amsterdamse begroting. Dit betekent, dat de Raad geen
overzicht en dus geen inzicht wordt geboden in de essentiële
sturingsinformatie over bij voorbeeld de stand van de reserves, de
geactiveerde kapitaaluitgaven, de verzamel- en consolidatiestaat, het
overzicht van de inkomensoverdrachten en subsidies, de balansen en de
overzichten ten aanzien van personeel, vacatures en onvervulde
formatieplaatsen. Wij willen dat deze informatie in de begroting van volgend
jaar wel wordt opgenomen.
(De heer HOUTERMAN: Ik wil de heer Cornelissen voor de politieke
duidelijkheid een vraag stellen. Hij spreekt over een onvolledige begroting
en over ernstige lacunes. Ik neem aan, dat dit voor hem subjectieve begrippen
zijn. Hij geeft een aantal wensen aan ten aanzien van de vraag, in hoeverre
de begroting kan worden geoptimaliseerd. Als de lading van zijn woorden in
die richting gaat, heb ik daarmee geen probleem. Gaat die echter in de
richting van onvolledigheid, in de zin van het bewust achterhouden van
bepaalde zaken of technische tekortkomingen die niet stroken met de
gemeentewet en de comptabiliteitsvoorschriften, dan zou dat een ernstige
beschuldiging zijn aan het adres van het College. Ik ga hiervan echter niet
uit; ik neem aan, dat het zijn wensenpakket ter optimalisering voor de
toekomst is.)
Het is duidelijk, dat ik niet meen dat het College bewust informatie
achterhoudt, zeker niet, maar ik moet wel constateren dat volgens de
comptabiliteitsvoorschriften bepaalde staten aan de begroting behoren te
worden toegevoegd en dat dit in Amsterdam niet gebeurt. Op dat punt is de
begroting van Amsterdam onvolledig.
Met betrekking tot 2 van de Verdeeldienst merk ik op, dat de
kostenplaatsen de praktische mogelijkheden bieden om door middel van
afgeronde overzichten inzicht te krijgen in een aantal bestuurlijke
activiteiten die in de gewone dienst op diverse hoofdfuncties worden
verantwoord. Het geeft de Raad meer inzicht in soortgelijke uitgavensoorten,
dwars door de diverse onderdelen van de gemeentelijke organisatie heen. Dit
instrument wordt nauwelijks of niet gehanteerd en wij dringen erop aan, deze
mogelijkheden in de toekomst wel te benutten.
In overleg met de diverse commissies van advies en bijstand kunnen
essentiële kostensoorten worden bepaald die de Raad nader zou willen volgen.
Zelf denken wij in dit verband aan de automatiseringskosten, die overal in de
organisatie worden gemaakt.
Zojuist heb ik al gememoreerd, dat de begroting wel veel cijfers bevat,
maar dat het toch opvallend is dat veel van de werkelijk grote bedragen die
de financiële positie van de stad en de begroting bepalen ofwel geheel
ontbreken ofwel slechts versluierd zijn vermeld en dan ook slechts zeer
moeizaam of niet bijeen zijn te sprokkelen. Hoe groter de details, hoe meer
bladzijden! De inzichtelijkheid in de grote geldstromen is onvoldoende.
Naarmate de bedragen toenemen, neemt de informatie af. Zo ontbreekt nagenoeg
alle informatie over het Leningfonds, dat in feite toch alle hoofdgeldstromen
in de gemeente
reguleert. Daarnaast wordt zijdelings wel gesproken over de z.g.
negatievereserve, maar nadere informatie daarover ontbreekt.
Voor 1991 wordt voorgesteld, naast hetgeen in het programakkoord is
afgesproken, een extra deel van de negatieve reserve in te lopen. Op zichzelf
is dit een goede zaak, maar onze vraag is, welk beleid en welke
dekkingsmogelijkheden op langere termijn het College aan de Gemeenteraad
voorstelt ten aanzien van dit politiek gevoelige onderwerp. In hoeverre is de
begroting voor 1991 nu echt sluitend? Een en ander dient mede te worden
gezien in het licht van de brief van 29 mei 1990 van Gedeputeerde Staten van
Noord-Holland inzake de Amsterdamse begrotingen voor 1989 en 1990.
De rente op de saldireserve wordt wel opgevoerd, maar de saldireserve zelf
is niet te vinden, laat staan de ontwikkeling daarvan in de tijd gezien. Hoe
staat het trouwens met de gehele reservepositie van Amsterdam?
De fractie van D66 heeft vele vragen. Zo vraagt zij zich af, of het geen
tijd wordt dat de Gemeenteraad als hoogste orgaan een duidelijker inzicht
krijgt in de werkelijke financiële positie van de gemeente. Het mag dan
wellicht zijn dat een aantal van de gevraagde gegevens niet als zodanig in de
begroting zelf behoeft voor te komen, maar hier wreekt zich het ontbreken van
de eerder genoemde overzichtsstaten. Daarnaast kennen wij ook nog de
begrotingsmissive als informatiebron. Hoe kan de Raad nu een begroting
beoordelen en inpassen als hij onvoldoende inzicht heeft in het totale
financiële kader? De fractie van D66 is er weliswaar van overtuigd dat het
gemeentelijke financiële beleid zorgvuldig en nauwgezet wordt gevoerd, maar
het moet nog beter kunnen.
Sprekende over de grotere posten in onze begroting en vermogenspositie
vragen wij ons ook af, of het vastgestelde beleid ten aanzien van de
waarderingsgrondslagen van gemeentelijke deelnemingen wel in voldoende mate
wordt gehandhaafd. Over eventuele wenselijk geachte afwijkingen dienen
tevoren overleg en besluitvorming plaats te vinden, aangezien herwaarderingen
aanzienlijke financiële en budgettaire gevolgen met zich brengen, wat zich
niet leent voor incidentele acties.
Momenteel wordt jaarlijks een nieuwe begroting gepresenteerd. Zoals wij
allen maar al te goed weten, wil dat echter niet zeggen dat alle inkomende en
uitgaande geldstromen dan geheel opnieuw worden bepaald. Integendeel, veel
ligt al vast. Dat is een reden te meer om inzicht te krijgen in de te
verwachten financiële mogelijkheden in de nabije toekomst. Een meer planmatig
financieel beheer, beleidsprogrammering en bestuurlijke besluitvorming worden
dan mogelijk. Kortom, het wordt hoog tijd dat ook Amsterdam een jaarlijks
voortschrijdende meerjarenbegroting gaat opstellen. Gezien de vele
omvangrijke projecten die wij op stapel hebben staan, had die er in feite
gisteren al moeten zijn.
Bij de door ons genoemde aanpassingen in de begrotingsaanpak gaat het om
iets anders dan de ideeën die het CDA onlangs aankondigde met betrekking tot
de begrotingsprocedure. Het betreft niet zozeer het naar voren halen in de
tijd van de procedure - daarmee kunnen wij overigens van harte instemmen -
maar veeleer een kwalitatieve verbetering van de systematiek en de output.
Als er meerjarenbegrotingen en -programma's worden opgesteld, denken wij
daarbij niet alleen aan de zojuist genoemde financiële systematiek. Een
dergelijke aanpak betekent eveneens een voortschrijdende planning van de
activiteiten.
Het leidt ertoe, dat er constant wordt nagedacht; beter gezegd: dat er
constant aan activiteiten wordt gewerkt, zodat er continu plannen klaarliggen.
Wanneer wij, zoals nu in de praktijk regelmatig gebeurt, kunnen profiteren
van plotselinge al dan niet incidentele geldstromen, bij voorbeeld van de
rijksoverheid, moet er direct tot actie kunnen worden overgegaan. Nu kost de
planvoorbereiding in een dergelijk geval al gauw twee jaar, waardoor wij te
vaak achter het net vissen of te laat in de race komen. Wij hoeven maar te
denken aan de veranderende woningbouwcontingenten of aan de
openbaar-vervoersprojecten in de regio Amsterdam. Het systeem van
meerjarenbegroting biedt mogelijkheden voor vroegtijdige planning en
planvoorbereiding, die duidelijk voorafgaan aan de definitievebesluitvorming.
Amsterdam heeft dan plannen op voorraad.
Voorbereidingskredieten bieden de mogelijkheid, vroegtijdig in te spelen
op gewenste ontwikkelingen. Wel is het daarbij noodzakelijk, dat de
commissies van advies en bijstand die voorbereidingsactiviteiten controleren,
bij voorbeeld jaarlijks, om zich uit te spreken over de wenselijkheid van
voortzetting van die projecten en zo nodig een en ander nog naar de Raad te
sturen.
Wanneer wij spreken over meerjarenprogramma's hebben wij het ook over
investeringsprogramma's. In de begroting van vorig jaar was een
inventarisatie opgenomen van investeringsprojecten, groter dan tien miljoen
gulden, voor de periode 1990-1994. Daaruit is nu een selectie gemaakt, die
aan ons wordt voorgelegd als een overzicht van de grote investeringsprojecten
voor de periode 1990-1995 met voor een deel andere jaarbedragen. Wij hadden
liever gezien, dat voor de nieuwe bestuursperiode een volledig overzicht was
gegeven van alle thans aangemelde projecten, met hun eventuele financiële
beslag op de jaarlijkse middelen. Daarbij zou dan de bekende methode van de
zaaglijn kunnen worden gehanteerd, zodat de Raad daaruit nog keuzen kan maken.
Ik kom nu op een aantal structurele knelpunten, die ook al door de
Rekeningen-commissie zijn gesignaleerd. Hoewel het verslag van de
Rekeningen-commissie over 1986 nog moet worden behandeld, willen wij toch nu
reeds de aandacht vestigen op een aantal gesignaleerde structurele, naar ons
oordeel uiterst belangrijke knelpunten. Daaronder zijn knelpunten in de
financiële administratie, zoals de in een aantal gevallen te kort schietende
financiële organisatie, onder andere - misschien moet ik wel zeggen: met name
- in diverse stadsdelen, de personele onderbezetting van diverse financiële
administraties - de Rekeningencommissie noemt onder andere de sector
Kunstzaken - en de afwikkeling van enkele dreigende omvangrijke financiële
tekorten, zoals bij het Slotervaartziekenhuis, de geactiveerde
stadsvernieuwingskosten en de Woningcorporatie Nieuw Amsterdam. Anderzijds
zijn knelpunten aangegeven op het gebied van de automatisering, zoals de
problemen met het Bestuurlijk Informatie- en Financieel Administratiesysteem (
BIFAS) en het gebrek aan eenheid bij de aanschaffing van computerapparatuur
en -programmatuur. De eenheid van de stad, het thema van de missive, is
hierbij ver te zoeken. Dit is een hoogst ongewenste situatie, die de politiek
om principiële redenen wel eens wil laten ontstaan, maar waarvan wij vrezen
dat die ons, ondanks de belangrijke activiteiten van het DIADAM-project - dat
moet worden gezegd - nog voor vele forse organisatorische en financiële
problemen zal plaatsen. Wij zouden het op prijs stellen als het College de
komende behandeling van het verslag van de Rekeningen-commissie vergezeld zou
willen laten gaan van een concreet plan van aanpak voor de belangrijkste
knelpunten die ik heb aangegeven.
Hiermee kom ik op de posterioriteiten voor 1991. Ik wil daar slechts een
enkel element uit halen, te weten het verdelingsvoorstel voor de
posterioriteiten. Wij vinden het niet correct, dat wordt voorbijgegaan aan
hetgeen daarover is afgesproken in het programakkoord. Ten aanzien van de
efficiencyvoordelen is in de financiële vertaling duidelijk aangegeven, dat
een drietal posten nog moest worden vastgesteld, ten eerste de normering van
de reinigingstaak, ten tweede Noord en Osdorp en ten derde de normering van
groen en wegen. In de missive wordt nu net gedaan alsof deze conform zijn
vastgesteld. Dat is echter niet het geval en aparte besluitvorming daarover
lijkt ons dan ook wenselijk, zelfs correct.
Naar aanleiding van het zelfstandig functioneren van de staf- en
steundiensten na 1 januari 1992 merk ik het volgende op. Op die datum komt er
een eind aan de gedwongen winkelnering in de gemeentelijke organisatie en
moeten de staf- en steundiensten volledig zelfstandig kunnen functioneren.
D66 vraagt zich af, of die diensten over een jaar wel zo ver zullen zijn dat
zij zich staande kunnen houden op de vrije markt van vraag en aanbod. Let wel,
wij bepleiten niet, de ingangsdatum dan maar te verschuiven; integendeel,
wij zijn van oordeel, dat men in het komende - laatste - jaareen maximale
inspanning zal moeten leveren om dat doel te bereiken. Kan het College een
overzicht geven van alle diensten waarvoor deze operatie geldt? Hoe taxeert
het de huidige situatie en welke maatregelen zullen alsnog worden getroffen
om het zelfstandig functioneren van de staf- en steundiensten tot een succes
te maken?
(Mevr. TER HORST: Mag ik u vragen of D66 zelf suggesties heeft in
die richting? Zo ja, waaraan denkt u dan?)
Het is mijns inziens van belang, dat het College in eerste instantie een
overzicht geeft van de stand van zaken op dit moment. Wij hebben in diverse
commissies nu al een aantal malen geconstateerd, dat het eigenlijk niet
helemaal naar wens gaat. De problemen lijken bij verschillende diensten ook
anders te liggen. Het lijkt mij dan ook verstandig, eerst een inventarisatie
af te wachten, liefst op korte termijn. Als wij daarmee niet tevreden zijn,
zullen wij zeker met voorstellen komen.
(Mevr. TER HORST: U dient bij de functiegewijze behandeling van de
begroting dus een voorstel in om het de diensten gemakkelijker te maken, zich
voor te bereiden op de situatie per 1 januari 1992.)
Wij komen daar nu niet mee. Er ligt een opdracht aan de diensten, die al
van oudere datum is, om dit te bereiken. Inmiddels is ons in de commissies al
gebleken, zoals ik heb gezegd, dat het erop lijkt dat een aantal diensten het
niet zal halen, maar dat de oorzaken daarvan van dienst tot dienst
verschillen. De situatie op dit moment lijkt mij wat hapsnap en daarom vraag
ik het College, ons daarover een samenvattend rapport te leveren, aan de hand
waarvan wij kunnen bezien wat wij moeten doen.
Hiermee ben ik toe aan de onroerend-goedbelasting en de tarieven voor 1991.
D66 acht het een goede zaak, dat het ogb-tarief in Amsterdam meer naar de
gewenste landelijke verhouding van 1,25:1 toegroeit. Wij dienen ons te
realiseren, dat een van de factoren - zeker niet de minst belangrijke - die
een negatieve invloed hebben op het vestigingsklimaat in Amsterdam wordt
gevormd door de hoge belastingen in Amsterdam. Op vele terreinen torent
Amsterdam vanzelfsprekend boven de andere grote steden uit, maar dat geldt
helaas ook voor de onroerend-goedbelasting. Daarbij komt de vraag, hoe wij op
termijn tot een evenwichtiger verhouding tussen de tarieven met onze
nabuurgemeenten willen komen.
(De heer PLATVOET: Door te spreken over de grote steden en
nabuurgemeenten vergelijkt u appels met peren. Naar ik meen mede op uw
verzoek heeft het Bureau O+S de cijfers van de andere grote steden ten
aanzien van het gemiddelde lastenpakket en het aandeel van de
onroerend-goedbelasting daarin op een rijtje gezet. Daaruit blijkt, dat
Amsterdam op fl10,30 zit, Rotterdam op fl10,30, Utrecht op fl11,30 en Den Haag
op fl11,70. Hoe zit het nu met die torenhoge verschillen tussen de grote
steden?)
Ik neem aan, dat u evenals ik die tweede notitie zeer zorgvuldig hebt
gelezen en ook de toelichting daarop, waarin staat, dat de cijfers van alle
gemeenten zijn omgerekend naar de woningwaarden en -situaties die in
Amsterdam gelden. Kijkt u achterin de missive naar de lijst van tarieven van
de grote steden, dan ziet u dat er wel degelijk grote verschillen zijn.
Degenen die zich hier zouden willen vestigen, zullen de tarieven van de
onroerend-goedbelasting in Amsterdam dus zeker als negatief ervaren. De nu
voorgestelde bijstelling kan mijns inziens dan ook een positieve uitwerking
hebben voor de stad.
(Mevr. TER HORST: Daarover wil ik niet twisten, maar de vraag is
natuurlijk, wie het moet betalen.)
Daar kom ik nog op.
In de vorige raadsperiode, met de PvdA nog op de portefeuille Financiën,
is voor 1990 al een eerste tranche in gang gezet om de verhouding tussen het
eigenarentarief en het gebruikerstarief te verminderen van 3:1 naar 2,5:1.
Dit is misschien al enigszins een antwoord op de vraag van mevr. Ter Horst.
(Mevr. TER HORST: Nee, absoluut niet! Die eerste tranche geldt voor
wat wij in het komende jaar gaan doen als de Raad ermeeinstemt, te weten
verlaging van de onroerend-goedbelasting, maar gecompenseerd door een
verhoging van het rioolrecht. Het gaat mij echter om het bedrag van 63
miljoen gulden dat ons na 1991 nog te wachten staat.)
Het is een goede zaak, deze verhouding thans in een tweede tranche verder
aan te passen tot 2,1:1. Dat de uiteindelijke verhouding getemporiseerd en in
gelijkmatige jaarfasen wordt bereikt, achten wij in het belang van de hele
stad en dus alleszins gerechtvaardigd. Wij zijn er als Gemeenteraad voor heel
Amsterdam.
De fractie van D66 is er voorstandster van, de verhoging van het
gebruikersdeel van de onroerend-goedbelasting terug te geven aan degenen die
dit hebben betaald en tevens het financiële gat dat voor de gemeente ontstaat
door de verlaging van het eigenarendeel ten dele te compenseren door het
kostendekkend maken van het rioolrecht. Dat dit leidt tot een zekere
verschuiving in de lastenverlichting van eigenaren naar gebruikers, heeft
onze instemming; wij hebben dat ook met elkaar afgesproken in het
programakkoord. Het middel van het rioolrecht als gedeeltelijke
compensatiemogelijkheid zou nu voor de komende jaren zijn uitgeput. Wij
vragen ons echter af, of dit wel juist is. Gezien de veel hogere tarieven in
de andere steden lijkt een onderzoek
naar de vraag of Amsterdam wel alle elementen in de berekening heeft
meegenomen ons gerechtvaardigd. Gezien het verschil met de andere gemeenten
neem ik aan - dit dan wel in antwoord op de vraag van mevr. Ter Horst - dat
wij ook in die richting mogelijk nog substantiële bedragen kunnen vinden.
Het feit dat de GEB-tarieven helaas toch sterker stijgen dan wij zouden
wensen is in overwegende mate toe te schrijven aan de internationale
politieke situatie in het Nabije Oosten en dus niet door ons te beïnvloeden.
Naar wij hopen, zullen zowel de oorzaken als de gevolgen voor de bevolking
daarvan op korte termijn tot het verleden behoren. Wanneer wij morgen in
tweede termijn met name verder spreken over de tarieven, komen wij daarop
terug en zullen wij de Raad een voorstel voorleggen om de verhoging van de
energietarieven nu of in de loop van 1991 te matigen.
Bezien wij het geheel van de begroting voor 1991, dan moeten wij
constateren dat wij niet ontevreden zijn met de totale ruimte voor nieuw
beleid in relatie tot het geheel aan bezuinigingen. Toch zijn er enkele
uiterst storende elementen. Daarbij denken wij met name aan de financiële
erfenis in de cultuursector, waarin naast de aspecten die de heer Robbers
eerder in zijn algemene beschouwing heeft aangegeven ook een aantal ongedekte
tekorten aan het licht is getreden, die een bedreiging vormen van de
mogelijkheden van het toekomstige beleid. Het is dus van belang, deze bij de
behandeling van de begroting voor 1991 op te ruimen.
Aan het begin van de financiële beschouwingen is al duidelijk geworden,
dat Hans Christian Andersen iets had met Amsterdam. Volgens D66 had hij bij
het schrijven van zijn verhaal Het lelijke eendje onze stad in gedachten.
Immers, er mag dan veel kritiek zijn op Amsterdam; in feite is het geen
lelijke eend, maar een fraaie zwaan. Dat er niettemin nog veel werk aan de
winkel is, ook in financieel opzicht, zal duidelijk zijn.
Hier mist een stuk tekst vanaf Platvoet, blz 1861 in boek tot blz 1877 punt 10
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 inzake het
gemeentelijk grondprijsbeleid 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1000, blz. 2983).
Hierbij komt tevens in behandeling:
Adres van 10 december 1990 van de Amsterdamse Industrie Vereniging inzake
het gemeentelijk grondprijsbeleid.
De heer J. VAN DUIJN: Wat ons betreft kan dit punt worden nu worden
afgehandeld. Wij hebben onze bijdrage geleverd in de commissie en daar enkele
toezeggingen gekregen. Daarmee zijn wij voldoende tevreden gesteld.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2988 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
Het bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde adres
wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening.
De vergadering wordt hierna om 22.40 uur geschorst tot de volgende middag
13 uur.
|