Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 10-01-90
Datum behandeling Raad
19900110
Tekst
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 10 JANUARI 1990.
Aanwezig: de leden Amzand (PvdA), mevr. Baak (D66), Balai (PvdA), mej.
Blok (VVD), Bruins Slot (CDA), Cnoop Koopmans (PvdA), Dirkmaat (PvdA), Van
Duijn (CDA), Van Duijn (GrAs), Etty (PvdA), mevr. Grewel (PvdA), mevr.
Hamm-Tonnaer (VVD), Ten Have (D66), Heijne (onafhankelijk), Van Hoeve (PvdA),
mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (GL), De Jonge (CDA), Jonker
(PvdA), mevr. Koningh (PvdA), Luijten (VVD), mevr. Luimstra-Albeda (CDA),
Meurs (VVD), Molleman (CDA), Mug (PvdA), mevr. Oedayraj Singh Varma (GL),
Oranje (D66), Papineau Salm (PvdA), Ronteltap (VVD), Saris (GL), Van
Schijndel (GL), mevr. Van der Stoel (VVD), Tammens (GL), mevr. Tanja (GL),
mevr. Tukker-Klaassens (PvdA), Veldman (PvdA), Van de Ven (PvdA), Van der
Vlis (PvdA), mevr. Westphal (PvdA) en mevr. Wildekamp (PvdA).
Afwezig: de leden mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr. Bouman (partijloos),
Genet (PvdA) en mevr. De Waart-Bakker (PvdA).
Middagzitting op woensdag 10 januari 1990.
Voorzitter: W. Etty, wethouder; later mevr. M. Luimstra-Albeda, wethouder.
Secretaris: mr. K. Kooiker.
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
..............................................
...............................................
...................................
.................................
..................
Aan de orde zijn thans te zamen:
11
a Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 december 1989 tot
wijziging van het programakkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1600, blz. 5239);
b Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 december 1989 inzake de
Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers (IJ-centraal en IJ-west) (
Gemeenteblad afd. 1, nr. 1591, blz. 5139);
Hierbij komen tevens in behandeling:
Adres van 14 december 1989 van het dagelijks bestuur van het
Wijkopbouworgaan Midden-Noord inzake de mogelijke bouw van een brug over het
IJ.
Adres van 15 december 1989 van de Werkgroep Openbaar Vervoer in de
Agglomeratie Amsterdam inzake de plaats van het openbaar vervoer in de
plannen voor de IJ-oevers.
Adres van 19 december 1989 van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Ilpendam inzake de positie van het openbaar vervoer in de plannen voor de
IJ-oevers.
Adres van 2 januari 1990 van de Vereniging Amsterdam City inzake het
onderdeel winkelcentrum in de Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers.
Adres van 6 januari 1990 van prof.ir. Tj. Dijkstra inzake de
stedebouwkundige uitgangspunten voor de IJ-oevers.
c Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 december 1989 inzake de
Nota van Uitgangspunten voor het oostelijk havengebied (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1593, blz. 5197).
Hierbij komen tevens in behandeling:
Adressen van 3 januari 1990 van A.J. Ruig, namens de verkeersgroep
Indische Buurt, en de bewonersgroep Zeeburgerdijk inzake onderscheidenlijk de
besluitvorming over het Panamaweg-trac‚ en de aanleg van de IJburglaan (
tweede fase).
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 december 1989 inzake de
Havenatlas (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1602).
De heer PAPINEAU SALM: Mijnheer de Voorzitter. Wij beleven nu in de Raad
een moment van bezinning; wij kijken terug op een langdurig proces van het
maken van plannen en het ontwikkelen van bepaalde ideeën, op het plegen van
overleg met partners en met partijen in de stad. Vandaag is het moment
aangebroken waarop wij moeten beoordelen wat er in de afgelopen jaren is
gebeurd en of de lijn die is gevolgd wel de goede was of dat die eventueel
bijsturing behoeft.
Er heeft veel discussie plaatsgevonden en het is nodig, dat de Raad
duidelijkheid verschaft aan de mensen die zeer intensief betrokken zijn
geweest bij de plannen; er zijn ook veel alternatieve plannen aangedragen.
Ik heb in de commissie van advies en bijstand kunnen constateren dat er op
hoofdlijnen een breed draagvlak bestaat, zij het dat er per partij uiteraard
accenten op verschillende onderdelen worden gelegd. Het is misschien wel een
typisch Amsterdamse gewoonte dat men, nadat men het over80% of 90% van de
hoofdlijnen met elkaar eens is geworden, elkaar over de resterende
geschilpunten de hersens inslaat. In het onderhavige debat moeten die
verschillen duidelijk worden gemaakt; later bij de stemming komen dan de
accenten vast te liggen. Een lange weg van verdere planontwikkeling ligt dan
nog voor ons.
Er is al veel waardering uitgesproken over de inzet van ambtenaren,
betrokkenen enz.; zij moeten nu ook weten waar zij aan toe zijn. Wij zijn in
het maatschappelijk overleg bestookt met zeer veel argumenten en een en ander
geeft goede hoop voor de komende ontwikkelingen; het wijst op een breed
draagvlak, dat hoe dan ook behouden moet blijven.
Het is niet mogelijk, vandaag de hele Nota van Uitgangspunten voor de
IJ-oevers uitvoerig te bespreken, dus ik zal volstaan met er enkele aspecten
uit te lichten.
Waarom ook alweer de IJ-as? Voor de versterking van de binnenstad. De
noordelijke binnenstad dreigde haar draagvlak te verliezen. Bedrijven trokken
weg en de zaak verloederde. Vervolgens sprekt men over een toplocatie. Wat
willen wij nu aan de IJ-oevers bereiken? Wij willen daar een sfeer creëren
die een meerwaarde aan de stad kan geven en die het draagvlak in deze stad
kan vergroten. Een IJ-as zonder de historische binnenstad, zonder de
aanwezigheid van veel cultuur en zonder horeca enz. is naar mijn mening geen
toplocatie. Bij al deze punten is een menging van functies van groot belang;
ik doel dan op woningen - voor een groot deel ook duurdere woningen -
kantoren, culturele instellingen, publieksfuncties enz.
Wat de publieksfuncties betreft wil ik erop wijzen, dat dit element nog te
weinig is uitgewerkt. In het verdere planproces zal daaraan extra aandacht
moeten worden besteed; bekeken zal moeten worden, welke nadere accenten
moeten worden aangebracht.
Een zeer belangrijk element is de kwaliteit van de openbare ruimte. Het
moet prettig zijn, daar te vertoeven. Men moet zich daar op zijn gemak voelen;
mensen uit Amsterdam en omstreken moeten het gevoel krijgen dat zij een
dagje uit zijn. Het straatmeubilair speelt daarbij een grote rol; het moet
van een kwalitatief hoog niveau zijn en duidelijk van Amsterdamse kleur.
Ik kom dan aan het stedebouwkundig concept. Er is gekozen voor het
landhoofdenmodel. Mijn fractie is van mening, gezien de omvang van wat moet
worden gerealiseerd, dat dit een goede keuze is, maar wel een kwetsbare. De
landhoofden mogen geen waterhoofden worden; men moet voorkomen dat daar toch
sprake zal zijn van een wand. Ik dien een voorstel in, waarin wordt benadrukt
dat het een kwetsbaar model is. De in de nota genoemde verdichting van 60.000
mý kan naar de mening van mijn fractie het concept van het landhoofdenmodel
versterken; de zichtlijnen kunnen daardoor worden geaccentueerd, maar het
moet nog blijken of dit technisch mogelijk is.
De consequenties van het landhoofdenmodel zullen pas duidelijker worden
als er meer aspecten van de vormgeving bekend zijn. De maquettes en
tekeningen tonen slechts vierkante volumes, maar naar mijn mening moeten dat
ranke torens worden. De ene architect zegt echter, dat hij van 1000 mý per
verdieping een mooie slanke toren kan maken, terwijl de andere zegt dat dit
hem nooit zal lukken. Ik stel het College daarom voor, een oppervlakte van
800 mý per verdieping in gedachten te houden.
Vervolgens kom ik aan de infrastructuur. Het openbaar vervoer is de drager
van dit plan. Het Stationsplein is al een zeer groot knooppunt voor het
openbaar vervoer, maar door de toevoeging van diverse functies, werkers en
bezoekers is het noodzakelijk, dat het openbaar vervoer daar optimaal
functioneert. Mijn fractie is echter tot de conclusie gekomen, dat een
tweemaal tweestrooks IJ-boulevard noodzakelijk is, zowel voor de
bereikbaarheid van de aanwezige functies als ter ontlasting van het verkeer
in de aanpalende wijken.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: In welke verhouding staat dit nu tot het
programma dat uw partij bij de gemeenteraadsverkiezingen van vier jaar
geleden heeft gepresenteerd? Daarin werd duidelijk devoorkeur gegeven aan een
tweebaansweg en aan leefbaarheid voor Amsterdammers in nieuwe
stadsuitbreidingen.)
Ik ben het met u eens, dat de leefbaarheid in deze stad moet worden
vergroot en daarom komen wij op een tweemaal tweestrooks IJ-boulevard. De
tekst van het programakkoord van vier jaar geleden was gebaseerd op de toen
bekende functies.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Heeft de leefbaarheid sindsdien dan geen
inflatie ondergaan?)
Wij voegen er zeer veel vierkante meters functies aan toe; er komen meer
werkers en bezoekers.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dus daardoor wordt de leefbaarheid groter
en de lucht zuiverder?)
De bereikbaarheid, met name via het openbaar vervoer, moet dan ook
optimaal zijn. Mijn fractie streeft ernaar, de aanpalende wijken te ontlasten
van verkeer en zij is ervan overtuigd dat, als er geen tweemaal tweestrooks
IJ-boulevard wordt aangelegd, de aanpalende wijken niets hebben aan deze
boulevard. Mijn vraag aan het College is daarom, hoe voorkomen kan worden dat
er, als er vier stroken worden aangelegd, automatisch acht of negen plakken
asfalt komen te liggen in de vorm van aan- en afvoerwegen, opstelstroken enz.,
opdat de IJ-boulevard geen barriŠre wordt tussen de stad en het IJ, maar een
aangename stadsstraat wordt.
In de commissie van advies en bijstand heb ik gevraagd, de
weginfrastructuur tegelijkertijd aan te leggen met de infrastructuur voor het
openbaar vervoer. Ook is raadsbreed de wens naar voren gekomen, de
oost-westverbinding ondergronds aan te leggen, wat een grote winst oplevert
voor de openbare ruimte. Mede naar aanleiding van de wens van de Raad en de
toezegging in de aanbiedingsbrief dat dit verder zal worden onderzocht is
mijn vraag, hoe een en ander in de tijd moet worden geplaatst en of een
oplossing kan worden gegeven, voor het geval de oost-westverbinding iets
later dan de weginfrastructuur tot stand komt, op welke manier kan worden
voorkomen dat de werkers en gebruikers al te veel gewend raken aan het
gebruik van de auto, want de mobiliteit zal toch echt moeten worden
teruggebracht.
Men moet zich met betrekking tot het gehele proces realiseren wat er in de
afgelopen jaren is gebeurd. Er is aanvankelijk gestart met een aantal
afzonderlijke projecten. Later zijn die samengevoegd met nieuwe gedachten,
waardoor op een bepaald moment verschillende besluiten op verschillende
niveaus door elkaar heen liepen. Terwijl het maatschappelijk overleg al een
paar passen verder was en zich alweer met andere zaken bezighield, was men
bestuurlijk nog met het oude voorstellen bezig. Het resultaat van het
maatschappelijk overleg is zeer snel vertaald in de voorstellen van het
College, nog voordat daarover besluitvorming had plaatsgevonden. Dat heeft
bij de diverse partijen nogal wat onduidelijkheid teweeggebracht. Wij kunnen
echter trots zijn op het bereikte resultaat, hoewel verschillende mensen zich
niet helemaal kunnen verenigen met de onderhavige plannen. Mijn zorg betreft
echter het volgende. Er heeft een reorganisatie van het ambtelijk apparaat
plaatsgevonden. Kan het College garanderen, dat de organisatie op peil blijft
en zelfs verbetert, zodat wij later, als wij met particuliere partners in zee
gaan, deze behoorlijk partij kunnen bieden, de continuïteit in het proces
kunnen waarborgen en onze rol van publieke overheid kunnen waarmaken?
Ik kom nu op de financieringsmaatschappij. Veel is ons nog niet bekend.
Onlangs heeft het College ons geïnformeerd over de stand van zaken, maar de
details kennen wij nog niet. Het College zal binnenkort met een
intentieverklaring komen en zoals het er nu uitziet, zal mijn fractie deze
constructie kunnen steunen. Als wij die afzetten tegen de klassieke
grondexploitatie zien wij de voordelen van de financieringsmaatschappij wel.
De zorg van mijn fractie betreft echter de vraag, hoe wij onze publieke rol
en de rol van private partij straks uit elkaar zulken kunnen houden. Hoe
kunnen wij de revenuen en de positieve uitstraling van dit projectoverbrengen
op de aanpalende wijken en de rest van de stad? Sociale vernieuwing is het
gevleugelde woord voor de jaren '90. Hoe kunnen wij de opbrengsten van de
financieringsmaatschappij omzetten in profijt voor de sociale vernieuwing in
de stad? Mijn fractie zal hierop graag een reactie van het College verkrijgen.
Hoe kunnen wij een en ander straks vormgeven in de definitieve
overeenkomsten met de beleggers en de financiers? Wanneer kunnen wij gegevens
met betrekking tot de financieringsmaatschappij tegemoet zien? Aan de hand
daarvan kunnen wij dan vaststellen, wat het juiste moment is om onze
randvoorwaarden te stellen.
Ten aanzien van de Houthaven merk ik op, dat naar onze mening het
zuidelijke trac‚ niet minder kwaliteit mag hebben dan de noordelijke variant.
Met betrekking tot het Westerdok hecht mijn fractie zeer aan het nautisch
aspect en de levendigheid aldaar. Wij hopen, dat bij de studie van de
varianten in de infrastructuur daarvoor mogelijkheden zullen blijken te
bestaan.
Als ik spreek over het CS-eiland, gaat het mij met name om het
winkelapparaat aldaar. Er is veel discussie geweest, er zijn veel ingezonden
stukken gestuurd naar de kranten en ook veel brieven aan de Raad. Voor een
deel bevatten die terechte kritiek. Alle partijen, zowel de overheid als de
marktsector, hebben de binnenstad enigszins laten liggen. Er is in de laatste
jaren echter een goede ontwikkeling op gang gekomen; men ziet de binnenstad
bij wijze van spreken met de dag, in ieder geval met het jaar, opknappen. De
overheid kan nooit de rol van de marktpartij overnemen in de zin van
differentiatie en kwaliteit van het aanbod. Dat is een zaak van het
bedrijfsleven. De overheid kan alleen randvoorwaarden scheppen in het kader
van de inrichting van de openbare ruimte en het bestemmingsplan. Het is van
belang, te constateren dat er in het plan voor het stadshart heel goede
elementen zitten. Ik meen echter, dat er toch sprake is van een risico. De
plannen voor het stadshart zullen eerder gereed zijn dan de definitieve
plannen voor het Stationsplein. Ik vrees, dat een en ander niet goed op
elkaar zal zijn afgestemd. Mijn vraag is dan: hoe lossen wij dit op en hoe
bereiken wij, dat de aansluiting van het Stationseiland op het Damrak en de
rest van de stad optimaal zal zijn en dat de loop- en zichtlijnen goed zijn?
Mijn fractie zal voorts graag zien, dat tijdens het planproces wordt
nagegaan of de Prins Hendrikkade in de toekomst kan worden versmald, zodat
een stukje water kan worden teruggegeven aan het Open Havenfront. Mijn
fractie vraagt zich bij al die aanplempingen af, of die wel voldoende
kritisch zijn bekeken.
Ten aanzien van het Oosterdok is in de commissie van advies en bijstand
gesproken over de vierde, vijfde en zesde toren. Mijn fractie hecht zeer aan
een menging van sociale woningbouw en wat luxere woningcategorieën. Wij
vinden, dat dit op deze plek zo moet en wij achten de nu gekozen verdeling
dan ook aanvaardbaar. Wij menen, dat het stedebouwkundig ook kan. Naar
aanleiding van de discussie in de commissie van advies en bijstand heeft de
wethouder toegezegd, met een nadere stedebouwkundige rapportage te zullen
komen, waarin een minimale aanplemping zal zijn opgenomen. Ik heb gesteld,
dat 45 m voor mijn fractie niet aanvaardbaar is. Wij hebben onlangs in een
laat stadium een tekst van de supervisor ontvangen, waarin deze zich
uitspreekt over de vijfde c.q. zesde toren. Mijn fractie is nog niet zo ver.
Wij wachten de rapportage af, of dit kan met minder aanplemping. Wij zullen
ons oordeel bij die gelegenheid wel geven, maar wij hechten zeer aan de
menging van categorieën woningen aldaar.
Het water vormt naar mijn oordeel de extra kwaliteit van dit gebied. Dat
maakt dit gebied tot een unieke plek. Wij zijn blij, dat ook de Havenatlas er
ligt, nu ook met een redelijk juridisch instrumentarium. Er is nu precies
geïnventariseerd, wat er in de afgelopen jaren aan de oevers is gegroeid. Wat
willen wij daarvan behouden? Hoe gaan wij de zaak saneren en welke functies
willen wij er in de toekomst hebben? De binnenvaart is naar mijn oordeel
minimaal bedeeld en was in het verleden zelfs volstrekt onderbedeeldin de
aandacht van de gemeente. Nu is er wel meer aandacht, maar, gezien het
toenemende belang van het vervoer te water, zou de ruimte die nu voor de
binnenvaart is gereserveerd, wel eens te weinig kunnen zijn. Mijn fractie
ziet niet in, waarom een hotelschip ergens in deze omgeving niet zou kunnen
passen, zij het dat dit dan niet meer achter het Centraal Station zal moeten
zijn; wij zijn blij, dat wij het ongeregelde goed daar kwijt zijn. Een schip
dat voldoet aan alle eisen zou in de buurt echter een plaats moeten kunnen
krijgen. Ik wil daarom een voorstel aan de Raad voorleggen waarin wordt
gevraagd, hier werk van te maken.
Ik ben vervolgens blij met het feit dat er een ruime plek is ingeruimd
voor de bruine chartervloot. In mijn vrije dagen ga ik door het leven als
bruine schipper en het zal duidelijk zijn, dat het mij deugd doet dat deze
categorie van de scheepvaart c.q. watersport achter het Centraal Station een
mooie plek krijgt, zodat het beeld van de beurtvaart die zich daar vroeger
bevond daar eventueel weer kan terugkeren.
De brug naar Noord heeft lang onderdeel uitgemaakt van de plannen. Ik heb
er in de commissie van advies en bijstand afstand van genomen: mijn fractie
ziet niets in de brug op deze plek. Zij meent, dat de passagiers beter
geholpen zijn met een behoorlijke noord-zuidlijn onder het IJ, goed
toegankelijk voor voetgangers, fietsers en invaliden en met een aantal
stations in Noord. Het wil er bij mij niet in, dat Noord zonder brug geen
perspectief voor de toekomst zou hebben. Vanuit de eigen sterkten van Noord
is heel veel mogelijk. Een aantal ontwikkelingen zal wat minder gemakkelijk
zijn, maar er zijn veel mogelijkheden. Wij menen, dat Noord zich hierop te
sterk richt en wij willen samen met Noord graag nadenken over een aantal
ontwikkelingen. Wat is immers juist de kracht van dit stukje water? Dat is de
open ruimte, de beweeglijkheid op het water; door de ponten weg te halen
haalt men een belangrijke regelmatige beweging op het water weg; dat zou te
betreuren zijn. De relatie met Noord behoort overigens in eerste instantie
tot de verantwoordelijkheiden van de Stadsdeelraad Noord. In het verdere
planproces zullen de noord- en zuidoever in samenhang moeten worden
ontwikkeld.
Concluderend merk ik op, dat wij enthousiast zijn over de hoofdlijnen.
Over een aantal punten, zoals het stedebouwkundig concept, maken wij ons
echter wel zorgen. Zal men dat proces voldoende kunnen bewaken? Ik noem ook
de aanleg van een ondergrondse oost-westverbinding. Lukt dit ons? Onze
eindconclusie is, dat het de goede kant op gaat. Het is nu een kwestie van
van de zaak uitwerken.
De voordracht inzake het oostelijk havengebied hangt er als het ware wat
bij. Er wordt echter al gebouwd en over enige jaren zal er een aanzienlijk
aantal mensen kunnen wonen. Daar kunnen wij zien wat wij hopelijk over een
jaar of tien aan de gehele IJ-oever zullen zien. De zorg van mijn fractie
betreft hier de menging van de financieringscategorieën. De huidige
percentageverdeling is wat ons betreft de ondergrens.
Ten slotte maken wij ons zorgen over de verkeersafwikkeling in het gebied.
Van de kant van de buurt is nogal gehamerd op het doortrekken van de
IJburglaan. Men heeft geprobeerd ons ervan te overtuigen, dat de IJburglaan
deel zal uitmaken van de convenant met het rijk. De wethouder heeft toegezegd,
dat er een kaartje ter visie zou worden gelegd dat daarover duidelijkheid
verschaft. Ik heb het echter niet kunnen vinden. Kan de wethouder mij alsnog
duidelijkheid geven? Voor mijn fractie staat in ieder geval wel vast, dat al
het mogelijke moet worden gedaan om er in de tijdelijke fase gedurende de
bouw in het oostelijk havengebied en ook daarna voor te zorgen, dat de
Zeeburgerdijk geen onnodige verkeersdruk te verwerken krijgt en dat er
optimale spreiding van het verkeer zal plaatsvinden. Zolang de
IJ-boulevard-Oost er niet is, zal de toeneming van de verkeersdruk op de
Zeeburgerdijk moeten worden tegengegaan. Ook vraag ik aandacht voor de
verdeling van het verkeer richting Dapperbuurt over de Sarphatistraat en de
Mauritskade. Hoe denkt het College een en ander te kunnen regelen?
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat zijn ingekomen:
29ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Papineau Salm, Molleman
en mevr. Baak inzake de keuze voor het landhoofdenmodel (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 36 blz. 132).
30ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Papineau Salm en mej.
Blok, houdende enige aanvullingen op de Havenatlas (Gemeenteblad afd. 1, nr.
37, blz. 133).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Mej. BLOK: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal beginnen met enkele opmerkingen
over de voordracht onder 11a met betrekking tot het programakkoord.
Niet-akkoordpartijen hebben hiermee weinig of niets te maken. Dit is nu niet
anders dan tijdens de discussie in 1986, maar wij zijn wel van mening dat het
akkoord geen dogmatisch programma kan zijn. Dat had ook niet de bedoeling
moeten zijn. Wij hebben in de voordracht een omissie ontdekt en wij willen
die door een in te dienen voorstel graag goedmaken. Wij vragen de Raad in dat
voorstel, het gewijzigde akkoord als richtsnoer te aanvaarden.
Ik kom nu tot de nota van uitgangspunten voor de IJ-oevers. Het is vandaag
een gedenkwaardige dag in de Raad. Er zijn al veel discussies over de nota
gevoerd nog voordat die echt het levenslicht had gezien. Het is een
bewonderenswaardig stuk werk. In de commissievergadering heb ik al mijn
complimenten geuit aan het adres van de ambtenaren, overlegpartners en het
maatschappelijk overleg die hierin zoveel tijd en energie hebben gestoken.
Zij hebben dit gedaan uit een gedrevenheid om iets voor Amsterdam te doen,
omdat Amsterdam hun stad is en omdat ook zij vinden dat de kwaliteit in de
toekomst bewaard moet blijven. Het overleg met de Stadsdeelraad Noord heeft
er altijd maar een beetje bij gehangen. De discussie over de brug naar Noord
hing al lang boven de markt, maar blijkens de mededeling van de fractie van
de PvdA zal de brug nu wel definitief in het water en zelfs onder de grond
vallen.
Ik wil om te beginnen even terugkijken op de discussies die tot dusver in
de Commissie IJ-oevers zijn gevoerd. De discussie onder leiding van de
wethouder voor Ruimtelijke Ordening is niet geweest zoals die naar onze
mening had moeten zijn, dat wil zeggen een discussie om echt tot elkaar te
komen over een bepaald produkt. De commissieleden werden te zeer in een
situatie gedrongen waarin zij hun zegje in eerste en tweede termijn konden
doen. Dat is niet de juiste manier en ook niet de manier waarop de nieuwe
Raad straks zal moeten gaan werken. Wij hebben in de commissie in feite een
wethouder gemist met ervaring op het gebied van planning en control. Ook
hebben wij in de commissie een actieve inbreng van de kant van de sector
Economische Zaken gemist. Nu ligt echter een nota van uitgangspunten voor ons.
Gelet op de beschikbare tijd zal ik mij in mijn bijdrage moeten beperken tot
de belangrijkste hoofdlijnen. Als ik over een bepaald onderwerp niets zeg,
betekent dit niet dat ik het niet de moeite waard zou vinden om er mijn zegje
over te doen, maar ik moet mij nu eenmaal beperken. Ik zal daarom in mijn
betoog hoofdpunten bespreken en dilemma's formuleren; de spanning die zit in
de te maken keuzen.
In de loop van de discussie over de IJ-oevers heeft mijn fractie een
aantal punten van zorg aangegeven. Die zijn voor een deel weggenomen, maar
voor een ander deel nog helemaal niet. Aan het slot van mijn betoog zal ik
mede namens andere fracties een aantal voorstellen aan de Raad voorleggen;
andere sprekers zullen mede namens mij voorstellen indienen. Daaruit blijkt
wel, dat de nota van uitgangspunten nog geen stuk is waarover wij al voor 100%
overeenstemming hebben bereikt.
Een punt waarover in de Raad in grote lijnen wel overeenstemming bestaat
is dat van de doelstellingen van de nota. Wat willen wij met de ontwikkeling
van de IJ-oevers? Wij willen daarmee komen tot een versterking van
debestaande stad, van Amsterdam als geheel. Amsterdam wil zich opmaken voor
de komende decennia. Wij zijn van mening, dat de binnenstad daarbij hoort; de
IJ-oevers liggen aan de binnenstad vast en deze ontwikkeling is dan ook niet
los te zien van de binnenstad. De ontwikkeling is echter niet dezelfde. De
binnenstad heeft een bijzondere kwaliteit; die moeten wij bewaren. Ook de
IJ-oevers zouden een bijzondere kwaliteit krijgen. De IJ-oevers zullen een
historische kwaliteit krijgen als het gaat om het water; zij zullen ook een
historische kwaliteit krijgen door de gebouwen die er nog zullen moeten komen.
Wij zullen moeten streven naar een hoogwaardige ontwikkeling van deze nieuwe
uitbreiding van Amsterdam, waardoor men na verloop van een aantal jaren zal
kunnen zeggen dat die, net als de binnenstad, moet vallen onder de noemer van
beschermd stadsgezicht. Er zal dus sprake moeten zijn van kwaliteit met
inhoud, waarbij uiteraard de filosofie van het stedebouwkundig concept heel
belangrijk is. Dit betekent, dat wij moeten kiezen voor een stedebouwkundig
concept. Het landhoofdenmodel vindt mijn fractie vooralsnog een juiste keuze.
Het model is echter ook uiterst kwetsbaar. Men moet heel precies nagaan, waar
men gebouwen wil hebben, welke bouwmassa en welke vorm en hoogte die moeten
hebben. Ik heb in de commissie de gedachte geuit, dat het eigenlijk een
legpuzzel is, die compleet en af moet zijn. De stukjes moeten exact in elkaar
passen. Als er ‚‚n hoekje aan ontbreekt, is de puzzel niet perfect.
Het landhoofdenmodel eist ruime doorzichten en weidse panorama's, juist om
de ligging aan het water optimaal te benutten. Bepalend is niet alleen de
bebouwing op zichzelf, maar vooral ook de uitstraling op de omgeving en nog
verder. De manier waarop wij de IJ-oevers ontwikkelen is ook een uiting van
een cultuurperiode; van een visie op het stadsdeel als geheel. Wij moeten ons
dan ook richten op de toekomst. Als ik aan de toekomst denk, denk ik ook aan
het idee van de toekomstige verdichting. Gaat men wel of niet ondergronds met
het openbaar vervoer? Als men niet ondergronds gaat met het openbaar vervoer,
zal verdichting de kwetsbaarheid groter maken. Het landhoofdenmodel zoals dat
nu in de nota is opgenomen houdt in, dat wij een streep moeten trekken: tot
hier toe en niet verder. Willen wij bij voorbeeld meer vierkante meters
bebouwing toestaan, dan moeten wij ons wel realiseren dat wij daarmee
afstappen van het landhoofdenmodel. Als men dat wil vanwege de financiën of
vanwege een ander stedebouwkundig concept, moet men dat heel duidelijk met
elkaar afspreken. Mijn fractie is van mening, dat men op de keuze van het
landhoofdenmodel kan voortgaan en dat dit nog beter tot kwaliteit kan komen
als men de infrastructuur voor het openbaar vervoer ondergronds realiseert.
De kwaliteit van de openbare ruimte in de zin van gebouwde en ongebouwde
omgeving is sterk in discussie geweest. In de stukken staat, dat de kwaliteit
optimaal moet zijn, maar als wij terugkijken op de discussie in de commissie
van advies en bijstand blijkt, dat een discussie over de kwaliteit moeilijk
is te voeren; die is ook niet echt gevoerd. Als ik aan de kwaliteit van de
openbare ruimte denk, komen er woorden in mij op als "een behagenwekkende
indruk makend". Dat moet de openbare ruimte voor mij doen. Er moet sprake
zijn van een zekere mate van gratie, stijl, symboliek en monumentaliteit. Er
moet extra aandacht zijn en er moeten ook elementen in worden opgenomen die
misschien niet functioneel zijn. Wij streven niet naar 1+1=2, maar naar 1+1=3.
Kwaliteit heeft ook iets te maken met financiën. Wat hebben wij ervoor over
om de kwaliteit te verbeteren? In de stukken staat, dat er juist met het oog
op de kwaliteit meer geld wordt uitgetrokken. Naar mijn mening zal ook de
kwaliteit van de ambtelijke organisatie moeten verbeteren. De heer Saris zal
straks een voorstel indienen waarin wordt gesteld, dat er ook meer
mogelijkheden moeten komen voor de invloed van het stadsbestuur op de
stedebouwkundige kwaliteit bij de uitvoering, inclusief de architectonische
vormgeving.
De buitenruimte zal aan kwaliteit winnen als wij denken aan dubbel
grondgebruik. Ik wees er al op, dat ondergronds de noodzakelijke
infrastructuur aanwezig zal moeten zijn. Al sinds het prille begin van
dediscussie over de IJ-oevers heb ik namens mijn fractie gepleit voor
ondergrondse infrastructuur. Waarom moet dat? Niet alleen vanwege de
kwaliteit, maar ook omdat het Centraal Station naar onze mening een knooppunt
van openbaar vervoer van klasse moet worden. Men moet daarbij zoveel mogelijk
uitgaan van ondergrondse voorzieningen, zodat men op het bovengrondse plein
andere dingen kan doen. Ik zal een voorstel indienen waarin wordt gepleit
voor ondergronds openbaar vervoer. Voorts zal ik een voorstel indienen met
betrekking tot een ondergrondse busterminal.
Vervolgens wil ik nog een opmerking maken over de brug naar Noord. Bij de
discussie daarover krijg ik langzamerhand het idee, dat de wethouder volhoudt
in de veronderstelling dat de aanhouder wint; immers, wellicht gaat in deze
discussie een aantal partijen wel overstag. Mijn fractie zal dat niet doen,
want zij vindt een brug geen goed verblijfsgebied. Vervoerstechnisch is de
brug ook niet noodzakelijk, want ondergronds openbaar vervoer lijkt mij veel
meer passagiers te zullen trekken dan een brug. Wij hebben ook altijd nog de
mogelijkheid om met de pont of met particuliere bootjes naar de overkant te
gaan. Een brug zal voor de aanblik van Amsterdam ook niet aantrekkelijk zijn,
al is dat uiteraard subjectief. Het belangrijkste in dit verband is, dat het
verkeer te water hinder zal ondervinden van een brug. Mijn fractie heeft
eerder al eens een voorstel ingediend inzake een rollend tapijt. Ik meen, dat
de wethouder daarover nog maar eens moet nadenken.
Met betrekking tot de functies wordt in de nota gesproken van een 24-uurs
verblijfsgebied. De functies zullen daarop gericht moeten zijn. Daarvoor zal
een betere vorm van menging nodig zijn, waardoor dode en sociaal onveilige
barriŠres worden voorkomen. Dat kan via een menging van functies, maar ik
denk ook aan de mogelijkheid van zo'n menging binnen ‚‚n gebouw. Beneden
zullen er in het algemeen publieksfuncties zijn, maar het kan ook best zijn,
dat er in de toekomst zal moeten worden gedacht aan een menging van wonen en
werken in ‚‚n gebouw.
Een punt van zorg is voor mijn fractie het winkelbestand. Steeds is gezegd,
dat de winkels bij het Centraal Station kwaliteitswinkels moeten zijn: geen
middle-of-the-road zaken, geen "Broodje Michael", maar anders. Er mag geen
concurrentie met de binnenstad ontstaan. Mijn fractie heeft twijfel ten
aanzien van de haalbaarheid van die filosofie. Die is op zichzelf heel goed,
maar als men uitgaat van een winkelcentrum van 20.000 mý en een omzet van fl
4000 per mý, kan bij een huurprijs van fl500 al worden gesproken van
rentabiliteit. Dit betekent dat, als wij uitgaan van een huurprijs van fl500
per mý, de huurprijzen hier straks wellicht lager zullen zijn dan die welke
in de binnenstad of de P.C. Hooftstraat worden betaald. Als die winkels meer
moeten betalen en de kwaliteit moeten hebben die wij eigenlijk graag in de
winkels aan de IJ-oevers zouden willen vinden, betekent dit, dat er een
moordende concurrentie ontstaat en dat kwaliteitszaken uit de binnenstad naar
de IJ-oever zullen verhuizen. In de binnenstad zullen dan andere winkels
komen, wellicht geen kwaliteitswinkels. Ik neem aan, dat u niet de mening
bent toegedaan, dat wij die volksverhuizing moeten krijgen, aangezien men in
de binnenstad dan winkels van een minder niveau zou krijgen. In Utrecht ziet
men zo'n splitsing tussen de binnenstad en Hoog-Catharijne. Mijn fractie
maakt zich ook hier zorgen in dit opzicht.
Er zijn naar aanleiding van dit discussiepunt ook rapporten verschenen als
dat van Management Horizons. Daarin wordt ervan uitgegaan, dat een en ander
op zichzelf mogelijk zou moeten zijn, maar dan moet wel worden voldaan aan
een aantal randvoorwaarden. Zonder aanvaarding van die randvoorwaarden is er
geen aanvaarding van de uitkomst. Dat de Kamer van Koophandel en Fabrieken
nog geen vertrouwen heeft in het winkelcentrum blijkt uit een onlangs
aangekondigd onderzoek naar de effecten op de winkelcentra in de regio. Ook
dat is dus een punt van zorg.
Een punt van zorg wordt ook gevormd door het tijdpad en de financiën. Ik
herinner aan hetgeen de voorzitter van mijn fractie heeft gezegd tijdens de
algemene beschouwingen met betrekking tot de timing, het tijdpad en het"
TV10-effect". Mijn fractie maakt zich zorgen ovdr de tijdplanning voor de
infrastructuur. Ik denk ook aan kabels en leidingen. De infrastructuur voor
het wegverkeer en die voor het openbaar vervoer zullen in ieder geval
tegelijk gereed moeten zijn, nog voordat de meeste gebouwen worden opgeleverd.
Het College doet er dus goed aan, in ieder geval te zorgen voor
parallelliteit in de infrastructuur voor het wegverkeer en het openbaar
vervoer, zodat niet de situatie ontstaat dat de weginfrastructuur er eerder
ligt en het openbaar vervoer achteraan komt. Na herhaald vragen van mijn
fractie heeft de burgemeester toegegeven, dat weg- en railinfrastructuur in
1998 gereed zullen zijn. Dit betekent dat, als het eerste gebouw in 1995
klaar is, de mensen drie jaar lang zonder optimaal openbaar vervoer en
weginfrastructuur zullen zitten. Dat is een trieste constatering, vervelend
voor de mensen die dan al aan de IJ-oevers gevestigd zijn, zoals de Kamer van
Koophandel enz. Als er ondergronds openbaar vervoer komt, kan dit betekenen
dat de kwaliteit van de IJ-oevers omhoog gaat en dat er ook meer kan worden
betaald voor kantoorvloeroppervlak. Het vertrouwen van degenen die zich
willen vestigen zal erdoor kunnen toenemen.
De Nota van Uitgangspunten houdt een voorfase in voor wat betreft de
financieringsmaatschappij. Deze zal ervoor moeten zorgen, dat in ieder geval
het IJ-oeverproject in zijn geheel wordt uitgevoerd en dat niet de krenten
uit de pap worden gehaald, waardoor wij achteraf zouden moeten nagaan of de
rest alsnog mogelijk is. Het is een financiering om de publiek-private
samenwerking te regelen. Er is naar onze mening toch wel een bedrag van enige
honderden miljoenen nodig om erop te kunnen vertrouwen, dat men het project
ook daadwerkelijk kan financieren. Ik zal van de wethouder voor Financiën
graag vernemen, of deze de garantie kan geven dat het geld werkelijk
beschikbaar is en op tijd zal komen. Wij zitten nog in een voorfase en de
discussie over de letter of intent is nog gaande. De Raad heeft zich nog niet
juridisch gebonden. Dat zal ook niet het geval zijn na het aannemen van deze
nota van uitgangspunten. In deze fase kunnen de Raad en mogelijk ook
bedrijven die zich hier willen vestigen nog wensen naar voren brengen. Ik
denk aan de discussie over ondergronds openbaar vervoer. Dat zijn wensen die
op geld waardeerbaar zijn. Is de wethouder voor Financiën bereid, voor die
wensen van beide partijen een zogeheten bufferbedrag op te nemen in bij
voorbeeld de overeenkomst die de juridische voorfase zal vormen voor de
financieringsmaatschappij?
Vervolgens wil ik een enkele opmerking maken over de status van de nota
van uitgangspunten. De nota van uitgangspunten voor het oostelijk havengebied
moet een afgerond verhaal vormen, op basis van uitgebalanceerde gegevens,
waarop men na aanneming in de latere discussie met gezag kan terugvallen.
Natuurlijk zijn er situaties denkbaar die niet te voorzien zijn, maar de Raad
spreekt in ieder geval uit, wat de bedoeling is en hoe men verder wil gaan.
De nota van uitgangspunten zoals die er nu ligt is naar ons oordeel meer een
nota van vertrekpunten. Wij spreken af, dat wij van hieruit vertrekken, maar
er is nog veel onduidelijkheid over onder meer de kwaliteit, ondergronds
openbaar vervoer en de busterminal.
Ik neem aan, dat een en ander ook voor alle fracties niet helemaal
duidelijk is. Tijdens de algemene beschouwingen is onder meer gesproken over
een motie die in een afdelingsvergadering van D66 is aangenomen. Mevr. Baak
stelde toen, dat zij eerst terug moest naar haar ledenvergadering alvorens in
de Raad een standpunt te kunnen innemen. De bedoelde motie hield in, "
alvorens in de gemeenteraad tot een definitief oordeel over het
stedebouwkundig plan te komen, de algemene afdelingsvergadering te informeren
en te raadplegen." Tijdens de algemene beschouwingen merkte mevr. Baak op,
dat zij ernstig over die motie moest nadenken en dat de Raad de uitkomst wel
zou vernemen als het onderwerp in de Raad aan de orde zou komen. Dat is nu
het geval.
(Mevr. BAAK: Het stedebouwkundig plan is niet aan de orde; het gaat
om de nota van uitgangspunten. Hier spreekt nu niet de politica, maar de
deskundige op het gebied van ruimtelijkeordening, die de volgorde kent.)
Ik vraag mevr. Baak dan, of zij als ervaren lid van de Commissie voor
Ruimtelijke Ordening enz. niet van oordeel is, dat wij nu toch spreken over
een stedebouwkundig concept. Nu moet men toch duidelijk kunnen aangeven, wat
de uitkomst van de afweging is.
(Mevr. BAAK: Het stedebouwkundig plan komt pas in een veel latere
fase aan de orde.)
Wellicht kunt u dat in uw betoog in eerste termijn uitleggen.
Concluderend merk ik op, dat het IJ-oeverproject moet worden ontwikkeld.
Het landhoofdenmodel is voor mijn fractie vooralsnog een juiste keuze, maar
het staat ter discussie, ook in verband met enige voorstellen die ik wil
indienen inzake ondergronds openbaar vervoer en een ondergrondse busterminal.
Als men dit tegen elkaar afweegt - er komt dan meer ruimte voor andere
gebouwen en andere voorzieningen in de openbare ruimte - wordt een echt
kwaliteitsoordeel mogelijk. De financieringsmaatschappij moet ook geld
krijgen voor de wensen van de Raad en van bedrijven. Het plein voor het
Centraal Station moet ook niet langer een "ren-je-rot-plein" zijn. De nota
van uitgangspunten is naar mijn oordeel een nota van vertrekpunten. Ten
slotte zal de infrastructuur klaar moeten zijn als het merendeel van de
gebouwen wordt opgeleverd. De weginfrastructuur en de infrastructuur voor het
openbaar vervoer zullen parallel klaar moeten zijn. Wij moeten streven naar "
kwaliteit is klasse". Dat zal nog menige discussie vergen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat zijn ingekomen:
31ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid mej. Blok inzake
wijziging van het programakkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 38, blz. 134).
32ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden mej. Blok en Saris
inzake de wenselijkheid van een ondergrondse oost-west railverbinding in het
IJ-oevergebied (Gemeenteblad afd. 1, nr. 39, blz. 134).
33ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden mej. Blok, Saris en
Papineau Salm inzake de wenselijkheid van een ondergrondse busterminal (
Gemeenteblad afd. 1, nr. 40, blz. 135).
34ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid mej. Blok inzake het
realiseren van de infrastructuur gelijktijdig met de oplevering van de
gebouwen die vanwege hun ligging bij het nog niet gereed zijn van de
oost-westverbinding slecht te bereiken zouden zijn met het openbaar vervoer (
Gemeenteblad afd. 1, nr. 41, blz. 136).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer SARIS: Mijnheer de Voorzitter. De redenen voor mijn fractie om in
het gebied van de IJ-oevers iets tot ontwikkeling te brengen zijn gelegen in
het feit dat er iets met braakliggende gebieden moet gebeuren, dat er een
herstructurering van het gebied moet plaatsvinden, dat er een concrete
invulling kan komen van het begrip compacte stad, dat er ruimte is voor
woningen en werk en voor het concreet oplossen van problemen in deze stad,
dat verbetering kan plaatsvinden van de positie van de binnenstad tegenover
een ontwikkeling aan de zuidkant van de stad en ten slotte dat het voor het
milieu in het gebied beter is om dit gebied opnieuw tot ontwikkeling te
brengen, zowel wat de lucht als wat de bodem betreft. Wij dromen dan ook
graag met andere partijen en het College over de mogelijkheden om in het
IJ-oevergebied iets nieuws tot ontwikkeling te brengen en nieuw leven te
geven aan dit gebied. Over een aantal concrete punten verschillen wij echter
van mening. Er zitten elementen in de voorstellen van het College die
langzaam wegdrijven van de droom in de richting van een nachtmerrie. Mijn
fractieheeft er van meet af aan voor gekozen, een constructieve bijdrage te
leveren aan de discussie en te voorkomen, dat wij in een nachtmerrie
terechtkomen. Van onze kant zijn verschillende voorstellen gedaan van
procedurele en inhoudelijke aard. Die zijn ook niet zonder resultaat gebleven.
Het College heeft zich op verschillende punten ontvankelijk getoond voor
argumenten. Ik noem het meer zuidelijke trac‚ van de IJ-boulevard, het in
discussie nemen van een ondergrondse variant van de sneltram naar West - die
gaat ons overigens nog niet ver genoeg; wij zullen met een voorstel ter zake
komen - en een overigens ook door andere fracties voorgesteld ondergronds
busstation.
Op ‚‚n punt zijn wij duidelijk teleurgesteld over iets wat door de
meerderheid van de Raad was aanvaard, namelijk het voorstel inzake de
culturele voorzieningen. Dat is naar ons oordeel veel te magere uitgewerkt in
de nota. Dat is echter niet ons enige punt van kritiek. Wij willen de
wethouder vandaag de gelegenheid bieden, op de weg van argumenten voort te
gaan en zijn legendarische soepelheid te tonen. Ik zal dan ook zes
voorstellen indienen ter verbetering van de nota van uitgangspunten; enige
andere voorstellen van mej. Blok heb ik medeondertekend.
Met betrekking tot de brug naar Noord heeft het College vele oorzaken
aangegeven van de onzekerheden over de technische, nautische en financiële
aspecten, de sociale veiligheid en de architectonische kanten die nog verder
zouden moeten worden onderzocht. Er is sprake van zoveel onzekerheid, dat een
duur onderzoek noodzakelijk is, waarvoor het College echter geen geld wil
uittrekken. Het College laat op dat punt na, een conclusie te trekken. Wij
zijn van mening, dat die nu moet worden getrokken. Het is niet langer
wenselijk, een reservering te laten plaatsvinden voor een fiets-/
voetgangersbrug naar Noord als die er toch nooit zal komen of wanneer die er
alleen zal komen als aan beide kanten van de oever door de marktpartijen
zoveel volume op elkaar wordt gestapeld dat die daardoor kan worden bekostigd.
Dan laten wij de stedebouwkundige beslissing echter over aan de markt in
plaats van dat wij die zelf nemen. Wij vinden, dat wij die beslissing vandaag
hier moeten nemen en wij zullen daartoe ook een voorstel indienen, waarin wij
tegelijk aangeven, dat er een intensivering moet plaatsvinden van het verkeer
met Noord, bij voorbeeld door ervoor te zorgen dat er maar ‚‚n metrohalte
nodig is om heen en weer naar Noord te kunnen gaan en door modernisering van
het pontverkeer.
Een tweede voorstel met betrekking tot het verkeer betreft de oost-west
railverbinding. Het College stelt voor, drie varianten te laten onderzoeken,
maar dat blijft volgens ons ver achter bij wat de meerderheid van de Raad wil.
Ook de PvdA heeft zich nu uiteindelijk, nadat de VVD, het CDA, D66 en wij
dat al eerder hadden gedaan, uitgesproken voor een ondergrondse variant. Die
geeft veel minder ruimtebeslag, een beter verblijfsklimaat, een hogere
grondopbrengst en de mogelijkheid de oostlijn door te trekken. Naar onze
mening valt er voor die laatste variant veel te zeggen, want die geeft een
kopstation minder, leidt tot een hogere rentabiliteit van de bestaande lijn
en biedt meer kans op financiering door het rijk. Wij willen deze variant dan
ook met voorrang laten onderzoeken. De VVD-fractie heeft een voorstel ter
zake ingediend.
Hiermee kom ik op de verhouding tussen het autoverkeer en het openbaar
vervoer. Het is natuurlijk mooi, dat het College zegt dat het openbaar
vervoer van het grootste belang is voor het betrokken gebied en dus voorrang
moet hebben, maar wij vragen ons af, of het de wethouder ook zal lukken de
infrastructuur daarvoor op tijd klaar te krijgen. Het is oneindig veel
moeilijker, de automobiliteit terug te dringen wanneer die er eenmaal is dan
die niet te laten ontstaan. Wij moeten de auto dus voor zijn en daarom
stellen wij voor, het openbaar vervoer eerder te realiseren, in elk geval
niet later dan de infrastructuur voor de auto.
Een volgend punt heeft betrekking op het busstation. Daarmee is iets heel
wonderlijks aan de hand. Het busverkeer is op verschillende momenten in de
discussie over de IJ-oevers aan de orde geweest. Daarbij heeft de
wethoudergezegd, dat het busverkeer zo ver zal teruglopen dat het niet nodig
is er uitvoerig over te praten. Op andere momenten is gezegd, dat het
busverkeer - althans voorlopig - zal toenemen. Op het laatste moment hebben
wij een voorstel gekregen van de NZH voor een ondergrondse oplossing, waaraan
de NZH bovendien 100 miljoen gulden wil bijdragen. Wij vragen ons af, wat de
wethouder op dit punt heeft gedaan. Heeft hij ons niet geïnformeerd over de
besprekingen die daarover aan de gang waren, of is dit voorstel werkelijk pas
op het allerlaatste moment gedaan? Wij vinden dit voorstel van het grootste
belang voor het Stationsplein en omgeving, juist omdat de verhouding tussen
de binnenstad en een winkelcentrum op het stationseiland zo kwetsbaar is. Van
alle kanten is erop gewezen, dat een verbinding met de binnenstad voor het
Centraal Station nodig is. Ruimtelijke gezien vinden wij het derhalve
wenselijk, dat er een ondergronds busstation wordt gerealiseerd. Een voorstel
van die strekking zullen wij dan ook indienen.
Hiermee kom ik op een heel ander onderwerp, te weten de woningbouw. Wij
zijn het van harte eens met een vervroeging van de woningbouw te realiseren
in het oostelijk havengebied naar het begin van de jaren '90. De heer Tammens
zal hierop straks nader ingaan. Het moet mij echter van het hart, dat iets
meer respect voor de groepen die daar al die jaren bezig zijn geweest, onder
meer voor het waterkadeproject, op zijn plaats zou zijn geweest. De
inspanning van die mensen is immers van groot belang geweest voor de
discussie over dit gebied.
Ik wil het allereerst hebben over het Oosterdok. Wij stellen voor, twee
wensen te combineren: de wens van de wethouder, sociale woningbouw op de
allermooiste plek van Amsterdam, en onze wens, die mooiste plek van Amsterdam,
zoals hij het noemt, zo fraai mogelijk te maken, compromisloos. Dat wil
zeggen: niet inleveren op de stedebouwkundige uitgangspunten. De bouw van zes
torens op een forse aanplemping van 45 m diep zal ertoe leiden, dat het
PTT-eiland als een massieve wand oprukt in het Open Havenfront en de
overzijde daarvan kleineert. Dit is een in onze ogen dramatische aantasting
van dat gebied; de supervisor, de heer Dijkstra, heeft daarop ook gewezen en
met hem vele anderen. In tegenstelling tot het College stellen wij daarom
voor, de sociale woningbouw niet in twee torens apart te zetten - waar is dat
trouwens goed voor? - maar ‚‚n toren te laten vervallen en dan in het hele
complex de sociale en de vrije-sectorbouw te mengen. Op die manier kan een
groot deel van de aanplemping worden vermeden, terwijl de sociale woningbouw
tegelijk met andere soorten woningen wordt gerealiseerd, waardoor het gebied
aanzienlijk aan kwaliteit zal winnen.
Een tweede punt betreft het Westerdok, waarvoor in feite hetzelfde
uitgangspunt geldt als wij ervan uitgaan dat op de mooiste plekjes in
Amsterdam ook sociale woningbouw moet worden gerealiseerd. Wij vinden het
Westerdok het mooiste plekje voor woningbouw, omdat het veel rustiger is dan
het Oosterdok en een prachtig uitzicht heeft op het IJ, de Gouden Reael en
wat daar verder allemaal is. Laten wij daar dus ook mengen; laten wij als
Raad uitspreken, dat het onze voorkeur heeft dat daar niet alleen
vrije-sectorwoningen komen, maar ook woningen in de sociale sector.
Verder heb ik nog een vraag op dit gebied: hoe zit het eigenlijk met het
Stenen Hoofd? Komt daar ook sociale woningbouw, of wordt dit een gebied met
alleen vrije-sectorbouw? Als het de bedoeling is dat er menging komt, hoe
denkt u dat dan zo te kunnen houden?
Ik kom nu toe aan een aantal meer algemene punten van kritiek op de Nota
van Uitgangspunten en de besluitvormingsprocedure. De fracties van VVD en
Groen Links hebben er meer dan eens op gewezen, dat in de procedures voor de
besluitvorming en de informatievoorziening aanzienlijke gebreken zaten. Een
aantal keren hebben wij moeten opkomen voor de positie van de Raad. Daarvan
zien wij ook nu weer voorbeelden. Op het laatste moment bereikte ons een
brief van de supervisor en ik heb zojuist al het voorstel over het busstation
genoemd, dat ons ook pas op het laatste moment heeft bereikt. Het
maatschappelijk overleg is in de afgelopen maanden - ik kan beter zeggen:
jaren - dol geworden van de manier waarop plannen steeds in procedure werden
gebracht en procedures steeds weer veranderden. De Amsterdamse Raad voor de
Stadsontwikkeling (ARS) heeft duidelijke kritiek geleverd op de
planprocedures en de besluitvormingsprocedures en heeft gevraagd, daarin
verandering te brengen. De ARS heeft erop gewezen dat, hoewel het systeem van
de volgtijdelijke aanpak allang is verlaten, het College niet kiest voor een
nieuwe procedure. Wat is uw antwoord op die kritiek? Hoe denkt u de zaak in
de komende tijd aan te pakken, opdat die kritiek wordt ondervangen? Wij nemen
aan, dat uw voorstel tot regelmatiger overleg met de ARS niet uw antwoord is
op die kritiek, want daarmee ondervangt u die kritiek niet. Wij zullen dan
ook een voorstel doen dat betrekking heeft op de kwaliteit van het gebied die
de Gemeenteraad moet garanderen.
Wij delen vanzelfsprekend de bezorgdheid van velen in de stad over de
bescherming van de bevoegdheden van de Gemeenteraad. De vrees bestaat, dat de
belangenverstrengeling met de private sector zal leiden tot onderschikking
van de kwaliteitseisen aan het rendement, anders gezegd, van de
stedebouwkundige kwaliteit aan de markt. Die vrees is natuurlijk niet
denkbeeldig; ik wijs bij voorbeeld op de discussie over verdichting, die
duidelijk door de markt op gang is gebracht en zeker consequenties heeft voor
de stedebouwkundige uitgangspunten. Die vrees heeft volgens ons echter niet
zo veel te maken met de financieringsmaatschappij, want volgens ons worden de
risico's die de gemeente loopt door die financieringsmaatschappij alleen maar
verminderd en daarmee ook het gevaar van de druk om onverantwoorde risico's
te nemen ten aanzien van de stedebouwkundige aspecten. Wanneer men op een
dergelijke grote schaal aan het werk gaat op
een toplocatie is het risico echter altijd aanwezig, zeker wanneer de
gemeente dit doet zonder dat zij voldoende is toegerust om op die markt te
opereren. De erkenning van wethouder Van der Vlis jl. maandag, dat de
gemeente niet beschikt over een voldoende professionele organisatie op het
gebied van de ontwikkeling van de IJ-oever, geeft wel aan waar de risico's
liggen. Zoals eerder gezegd, hebben de VVD en Groen Links hun bezwaren geuit
tegen de wijze waarop de wethouder de Raad heeft behandeld in de afgelopen
tijd. Wij hebben moeten vragen om een aparte commissie, wij hebben steeds
moeten zeuren om voldoende en tijdige informatie en wij hebben er op moeten
aandringen, dat wij bij belangrijke beslissingen worden geraadpleegd. In de
toekomst zal het moeten gaan om het bewaken van de uitgangspunten die worden
vastgesteld en om het signaleren van risico's op het moment dat die nog niet
zo groot zijn dat er in feite nog maar ‚‚n beslissing mogelijk is. Het gaat
om belangrijke stedebouwkundige en architectonische kwaliteiten, waarvoor de
Gemeenteraad de verantwoordelijkheid zal moeten kunnen dragen. Naar onze
mening is daarvoor een goed toegerust ambtelijk apparaat nodig. Hoe denkt de
wethouder aan de kritiek op dit terrein tegemoet te komen?
Een belangrijk voorbeeld van de onduidelijkheid over de procedures en de
verschuivingen in de planvorming die hebben plaatsgevonden betreft de
verdichting van 340.000 mý naar 400.000 mý. Het is ons nog steeds niet
duidelijk, of dit nu wel rendabel is, want de reden van die verdichting was,
dat de marktpartijen van mening waren dat een volume van 340.000 mý
onvoldoende rendement oplevert. Is 400.000 mý dan wel rendabel en wat gebeurt
er als straks blijkt dat ook dit nog niet voldoende is? Gaan wij dan naar een
nog groter volume? Hieruit komt voor ons een beeld naar voren waarin wij niet
langer kunnen meegaan. Hoe meer volume er op een gegeven moment wordt
toegestaan, hoe meer het landhoofdenmodel verandert in een waterfrontmodel,
hoe meer een verdunning plaatsvindt van de publieksfuncties waarop de ARS
wijst en hoe meer er een functieverandering in het hele gebied zal
plaatsvinden ten opzichte van de uitgangspunten die door de Raad zijn
aanvaard. Hoe groter het volume wordt, hoe groter ook de breuk wordt tussen
de oude stad en wat daar tegenover komt te staan, hoe scherper de afscheiding
wordt met het water en hoe meer stukken open water die er nu nog zijn worden
aangeplempt. Het is voor ons een nachtmerrie, dat twee vierbaans snelwegen
van beide kanten recht op het stadshart gericht zijn enachter het Centraal
Station tot stilstand komen, terwijl tegelijkertijd elke vierkante meter van
het CS-eiland moet worden bebouwd en de oever steeds meer naar het noorden
verschuift.
Daarmee kom ik op de kernpunten van onze kritiek. Het College gaat in de
nota volgens ons een aantal keuzen uit de weg door de infrastructuur voor het
openbaar vervoer te stapelen met de infrastructuur voor de auto. De eerder
door ons - onder meer in onze nota Beter minder maar beter - gesignaleerde
financiële risico's zijn intussen niet verminderd, maar blijven levensgroot
aanwezig. De voorstellen die ons nu hebben bereikt, bevatten geen verbinding
tussen de economische kant en de sociale kant van de ontwikkeling. Wij zullen
over dit laatste punt dan ook nog een voorstel indienen om ervoor te zorgen,
dat die koppeling tussen de economische en de sociale doelstelling wel wordt
aangebracht. Het draagvlak van het IJ-oeveroproject is er volgens ons zeer
mee gebaat als van meet af aan duidelijk is, dat het daarbij ook gaat om het
bestrijden van de langdurige werkloosheid en dan met name waar die het
grootst is, te weten onder etnische groepen. Dat zou een belangrijk doel van
dit project moeten zijn; als dat doel eraan wordt ontnomen, heeft het project
volgens ons ook weinig zin. Wij vinden het niet juist, te wachten op de
revenuen van de ontwikkelingsmaatschappij voordat er iets wordt gedaan op het
gebied van de werkloosheidsbestrijding, want die zijn in het gunstigste geval
niet eerder dan in 1995 te verwachten. Zoals de wethouder voor Financiën bij
de algemene beschouwingen zei: eerst moet het geld binnenkomen; daarna maakt
de Gemeenteraad wel uit, hoe het wordt besteed aan sociale vernieuwing. Over
het algemeen is dat juist wat de inkomsten van de gemeente betreft, maar het
is niet zozeer een kwestie van middelen. Als het College bezwaar heeft tegen
een 1%-regeling, moet het een ander voorstel doen. Het gaat ons namelijk om
een directe koppeling tussen het opstarten van een dermate groot economisch
ontwikkelingsproject en de bestrijding van de werkloosheid in deze stad. Als
daarvoor op een andere manier middelen kunnen worden vrijgemaakt, is het ons
ook goed, maar wij willen het College wel uitnodigen, de Raad in het kader
van de komende samenwerkingsovereenkomst ook een voorstel voor te leggen voor
een gezamenlijke inspanningsverplichting van alle bij de IJ-oever betrokken
partijen om bij te dragen aan de werkloosheidsbestrijding in de stad. Een
oordeel over de Nota van Uitgangspunten houdt u van ons tegoed voor de tweede
termijn, totdat wij weten wat de reacties zijn op onze voorstellen.
Vervolgens moet ik nog ingaan op de voordracht tot wijziging van het
programakkoord. Het zal duidelijk zijn, dat wij geen behoefte hebben aan die
wijziging, die duidelijk een auto-aantrekkende werking heeft voor de
binnenstad; zij is bedoeld om zo veel meer auto's naar de binnenstad naar de
IJ-oever te krijgen als nodig zijn voor de daar door het College gewenste
ontwikkeling. Iedereen weet, dat het gaat om een aanzienlijke groei, maar er
worden uitermate merkwaardige argumenten gebruikt om de gevolgen daarvan wat
gunstiger voor te stellen. De invoering van de katalysator wordt nu min of
meer gebruikt als argument om verdere groei van de automobiliteit toe te
staan; dat is een omkering van argumenten waarmee wij absoluut niet wensen in
te stemmen. Wij begrijpen dan ook helemaal niet, waarom D66 denkt een
overwinning op milieugebied te hebben bereikt of een concessie van het
College te hebben gekregen. Het milieu wordt door een vierbaans autoweg
ernstiger aangetast dan nodig is. Er zal moeten worden gekozen voor een
drastische vermindering van het autoverkeer in dit gebied. Dat kan ook, want
het is een knooppunt van openbaar vervoer, dat volgens ons te weinig wordt
benut. Het zou het financiële risico van het IJ-oeverproject enorm
verminderen als de investering in de infrastructuur voor de auto veel lager
zou zijn. Het zou de rentabiliteit ten goede komen en de risico's op
stedebouwkundig gebied verminderen. Daarom stellen wij het College voor, die
concessie maar niet te doen.
Ten slotte dien ik de zes voorstellen in die ik in de loop van mijn betoog
heb aangekondigd.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat zijn ingekomen:
35ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Saris en mej. Blok
inzake een verhoging van de effectiviteit en inzichtelijkheid van de
politieke besluitvorming en van het maatschappelijk overleg inzake het
IJ-oeverproject enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 42, blz. 137).
36ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Saris en mej. Blok om de
reservering voor een fiets-/voetgangersbrug tussen het CS-eiland en de
Sixhaven te schrappen uit de nota van uitgangspunten enz. (Gemeenteblad afd.
1, nr. 43, blz. 137).
37ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid Saris inzake de bijdrage
van de ontwikkeling van de IJ-oevers aan het verminderen van de langdurige
werkloosheid enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 44, blz. 138).
38ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Saris en mevr. Tanja
inzake de bebouwing van het Oosterdok (Gemeenteblad afd. 1, nr. 45, blz. 139).
39ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Saris en mevr. Tanja
inzake de bouw van sociale huurwoningen op het Westerdokseiland (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 46, blz. 140).
40ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Saris en mej. Blok,
houdende, dat in het IJ-oeverproject de infrastructuur voor het openbaar
vervoer zo mogelijk eerder, maar in geen geval later gereedkomt dan de
infrastructuur voor het autoverkeer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 47, blz. 141).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer TAMMENS: Mijnheer de Voorzitter. Zoals de heer Saris al heeft
gezegd, steunen wij de versnelling van de woningbouw in het oostelijk
havengebied. Wat de ontwikkelingen in het oostelijk havengebied betreft zijn
wij gebonden aan het met de rijksoverheid gesloten convenant. Bij de
bespreking van de infrastructuur zal ik aangeven, waaraan wij ons feitelijk
hebben gebonden en daarover dan een nadere reactie vragen van het College.
In de begeleidende voordracht bij de Nota van Uitgangspunten stelt het
College, dat het percentage grotere woningen in het plangebied zal stijgen.
Wij onderschrijven dit, maar een meer exacte invulling van de richting waarin
dit volgens het College zal moeten gaan ontbreekt en die is toch wel van
belang, willen wij zinvol kunnen oordelen over volgende fasen van de
woningbouw in dit gebied. Krijgen wij die bijtijds? In het convenant met de
rijksoverheid is afgesproken, dat een groter deel zal worden gerealiseerd in
de marktsector. Het antwoord op de vraag in hoeverre dit haalbaar is, is
echter niet alleen afhankelijk van de gemeente, maar hangt met name ook samen
met de hypotheekrente. Daarbij is van belang, dat de ARS twijfel heeft
uitgesproken, of Amsterdam wel in staat zal zijn de gevolgen op te vangen van
het ineens op de markt brengen van zo veel duurdere woningen.
Het belangrijkste punt van discussie met betrekking tot het oostelijk
havengebied is de infrastructuur. In het convenant met de rijksoverheid was
sprake van de IJburglaan. De heer Salm wees er al op, dat dit op alle
tekeningen en kaarten van het gebied betrekking heeft op de hele IJburglaan.
Ik zal graag van het College vernemen, wat de reden is dat het ons niet even
heeft laten weten, waarom het meent dat de gemeente Amsterdam zich eenzijdig
aan die met het rijk aangegane verplichting zou kunnen onttrekken. Het kost
weliswaar enkele miljoenen guldens, maar het draagt wel bij tot verbetering
van het leefklimaat in het oostelijk havengebied en de aangrenzende wijken,
zoals de Indische buurt en met name de Zeeburgerdijk.
Het probleem van de infrastructuur in het oostelijk havengebied is mijns
inziens, dat nauwelijks nog iemand in de Raad er een touw aan kan vastknopen.
Bij de behandeling van de Nota van Uitgangspunten in de commissie legde een
ambtenaar van de Dienst Ruimtelijke Ordening aan de hand van ogenschijnlijk
indrukwekkende cijfers uit, dat de voorstellen van het College geen enkel
probleem opleveren voor bij voorbeeld de Panamaweg. In het kerstreces kregen
wij echter een brief van mensen uit de buurt waarin stond, dat het door de
Dienst Ruimtelijke Ordening gepresenteerde model helemaal niet het model is
dat zij voorstaan. Wat de wethouder probeerde te weerleggen was dus helemaal
niet wat hij moest weerleggen, maar een volstrekt ander model. Hier wreekt
zich mijns inziens de gebrekkige wijze waarop met name op het gebied van de
infrastructuur is omgegaan met personen en groepen die zich in de afgelopen
jaren druk hebben gemaakt over het oostelijk havengebied. Zou de wethouder
kunnen uitleggen, bij voorkeur niet in een al te technisch jargon, wat er nu
eigenlijk tegen is, de Panamaweg al bij de Cruquiusweg te splitsen in twee
delen, een in de richting van de Mauritskade, met nieuwe bruggen achter de
molen aan de Zeeburgerstraat, en een ander via de Cruquiusweg en de Veelaan?
Uit de stukken heb ik begrepen, dat de Cruquiusweg en de Veelaan hoe dan ook
moeten worden ingericht als noodroute voor het grotere verkeer. Welk bezwaar
is er dan tegen het aanbrengen van deze splitsing en de Panamaweg niet door
te trekken naar de Zeeburgerdijk? De suggestie zou namelijk kunnen ontstaan,
dat wij de leefbaarheid voor de toekomstige bewoners van de nieuwbouw in het
oostelijk havengebied en het abattoirterrein belangrijker vinden dan de
leefbaarheid voor de bewoners van de Zeeburgerdijk. Die bezorgdheid moeten
wij in ieder geval wegnemen.
De Panamaweg wordt een belangrijke weg; in de Nota van Uitgangspunten is
sprake van 1000 … 1500 voertuigen in de avondspits, maar in de voordrachtbij
de Nota van Uitgangspunten wordt gesproken over slechts 750 … 800 auto's. De
voordracht is enkele maanden later geschreven, dus misschien zijn wij al een
heel eind gevorderd met het anti-autobeleid in de stad, maar ik zal het toch
op prijs stellen, hierover wat meer duidelijkheid te krijgen. Wij vinden het
in elk geval van belang, dat de Panamaweg in geen enkele fase, niet in de
tijdelijke fase en niet in de definitieve fase als de IJ-boulevard eenmaal is
aangelegd, kan functioneren als een alternatieve route naar de binnenstad. In
de stukken hebben wij gemist, welke maatregelen het College van plan is te
nemen om daaraan iets te doen. Weliswaar ligt dit enigszins buiten het
plangebied, want het gaat niet over het oostelijk havengebied maar over de
oude wijken in Oost, maar daarom is het nog niet minder belangrijk.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. "De besluitvorming over de
IJ-oevers is van zeer verstrekkende betekenis voor Amsterdam." Zo beginnen
tal van beschouwingen over de voorliggende plannen. Degenen die zo beginnen
hebben mijns inziens gelijk en daarom is het ook op zijn plaats, te
verantwoorden wat de CDA-fractie met de besluitvorming van vandaag voor heeft.
Voor de structuur en de vitaliteit van de stad en de regio is dit een
groots project. Wij kunnen gebruik maken van de kwaliteit en de
toekomstwaarde van het gebied en van de potenties van de stedelijke ruimte
die het biedt ter versterking van de compacte stad en voor het uitbuiten van
die kwaliteiten ten behoeve van wonen, werken en recreëren; primaire functies
van de stad. Juist vanwege die kwaliteiten is daarbij de grootst mogelijke
zorgvuldigheid geboden, maar ook vanwege de invloed die van deze
grootscheepse plannen uitgaat op vrijwel alle functies in de stad. Dit
betekent, dat onze fractie de voorbereidingen tot nu toe kritisch heeft
gevolgd en een groot aantal vragen heeft gesteld. De vaststelling van de Nota
van Uitgangspunten is ‚‚n stap. Na vandaag wordt er nog veel meer actie,
beraad en denkwerk van ons gevraagd. Ik denk daarbij onder meer aan het
verkeer- en vervoersplan, dat van grote invloed zal zijn, het structuurplan,
dat hiervoor relevant is, en zeker ook de uitwerking van de Nota van
Uitgangspunten op bestemmingsplanniveau.
Menig antwoord dat tijdens de voorbereiding is gegeven is ook in relatie
tot de binnenstad relevant. Om tot vaststelling van deze nota te komen zijn
naar het oordeel van mijn fractie echter voldoende antwoorden gegeven. Daarom
complimenteert de CDA-fractie in de eerste plaats alle participanten in het
proces tot op heden: het maatschappelijk overleg, de ambtenaren en niet in de
laatste plaats de wethouder zelf voor zijn inzet in het College.
Het raadsbesluit van vandaag zal duidelijkheid bieden, zowel aan de stad
als aan bij voorbeeld het rijk en aan de vertegenwoordigers van het
bedrijfsleven die na dit besluit bereid zijn, samen met ons dit grootse
project van stedelijke herstructurering te realiseren. Wat de Raad wil, moet
vandaag in dit debat duidelijk worden. De CDA-fractie draagt daartoe een
aantal punten aan en zal daarbij een aantal voorstellen indienen.
Het eerste punt is de kwaliteit van de plannen. Die schuilt primair in het
landhoofdenmodel. Dit model sluit goed aan bij de structuur van de binnenstad
en is bijna even kwetsbaar als de binnenstad zelf. Het voorziene
volumeprogramma kan in dit model worden gerealiseerd. De kwetsbaarheid van
het model vraagt echter om een waarborg voor de toekomst en vandaar dat ik
samen met de heer Papineau Salm en mevr. Baak een voorstel heb ingediend,
want het standpunt van de Raad op dit punt kan niet expliciet genoeg zijn.
Op de tweede plaats komen de kwaliteit van de ontsluiting en de functies
daarvan in het gebied. Met betrekking tot het railtrac‚ is nader onderzoek
aangekondigd. Wij vinden echter, dat nu al de stellingname op haar plaats is
dat de oost-westverbinding onafhankelijk en ondergronds moet zijn; dat past
bij de kwaliteit van het gebied en het vergroot de toekomstwaarde. Mede om
richting te geven aan dit onderzoek steunt mijn fractie het voorstel-mej.
Blok c.s. (nr. 39) op dit punt.
Over de tracering van de weg door het gebied van de Houthaven is
devoordracht minder duidelijk. Niet alleen mag deze van de CDA-fractie geen
belemmering of negatief effect tot gevolg hebben voor bestaande woonbuurten;
hetzelfde geldt voor het nog te realiseren woongebied. Mijn vraag aan het
College is, of de voordracht in die zin mag worden geïnterpreteerd.
Mijn fractie heeft zich vooralsnog geen exact beeld kunnen vormen van het
uiteindelijke aanzien van het Barentszplein en omgeving. In de voordracht
staat, dat dit gebied zo verkeersluw mogelijk moet worden - dat is een
inspanningsverplichting - maar hoe moet het dan met de ontsluiting van het
Stenen Hoofd, waar toch een forse ontwikkeling wordt voorzien? Voor mijn
fractie komt daar nog de vraag bij, hoe het dan moet met de ontsluiting van
het Westerdok, die bij voorkeur zou moeten worden gerealiseerd door
doorbreking van de Zoutkeetsgracht. Op welke termijn kan het College hierin
inzicht geven?
Zoals gezegd past het programma in het model. De winkelfunctie bij het
Centraal Station leek aanvankelijk precair, maar kan, zoals is gebleken, een
toegevoegde waarde bieden voor het kernwinkelapparaat. Daarvoor moet echter
worden voldaan aan een aantal voorwaarden, ten aanzien waarvan sprake is van
tweeërlei verantwoordelijkheid: enerzijds voor het bedrijfsleven en
anderzijds voor de stad. Naar de mening van mijn fractie moeten die
verantwoordelijkheden niet alleen inhoudelijk in hetzelfde spoor worden
gebracht, maar moeten zij ook op elkaar worden afgestemd en gefaseerd.
Daartoe zal ik straks een voorstel indienen. Daarbij merk ik nog op, dat dat
het resultaat van het overleg met het bedrijfsleven ook in de vorm van een
convenant mag worden gegoten; wij willen daaraan geen belemmeringen in de weg
leggen wanneer het bedrijfsleven daaraan behoefte heeft.
De Raad heeft een brief ontvangen van de supervisor, gedateerd 6 januari,
hoewel de behandeling van de Nota van Uitgangspunten in de Raad aanvankelijk
was gepland voor 20 december. Dit leidt ons tot de vraag, welke afspraken het
College heeft gemaakt met de supervisor over de wijze en de termijn van
advisering aan het College en de Raad.
Een van de punten die de supervisor in zijn brief aanhaalt is de
woningbouw in het Oosterdok. Nadat in de voorbereidende fase al de nodige
twijfel was uitgesproken over de vijfde woontoren, vindt ook mijn fractie,
dat die waarschijnlijk niet verantwoord zal zijn. Het College heeft ter zake
echter een onderzoek aangekondigd en alvorens tot een definitieve conclusie
te komen, wachten wij het resultaat van dat onderzoek af.
Bij de discussie over de woontorens in de commissie is nog een andere
discussie gevoerd, namelijk over de menging van woningen voor zeer rijken met
een programma voor sociale woningbouw. Die discussie had eigenlijk alleen
betrekking op het Oosterdok, maar de fractie van Groen Links heeft daarbij
toen ook de voorbereiding van de bouw aan de Westerdoksdijk betrokken. Voor
dit laatste gebied geldt het ABP-arrangement, waarvoor in de Nota van
Uitgangspunten geen sociale functie is ingevoegd. Voor het Oosterdok geldt
dit wel. Dit houdt in, dat twee locaties op vrijwel gelijke afstand van het
Centraal Station onderworpen zijn aan twee verschillende principes. Dat is op
zichzelf al wat vreemd, maar voor mijn fractie speelt nog een andere factor
een rol. Door het aannemen van de nota Amsterdam financieel centrum is de
Raad aan zichzelf verplicht, zich in te spannen voor het vinden van locaties
met een exclusief woonklimaat. Waar zouden die beter te vinden zijn dan aan
de IJ-oever? Naar aanleiding van deze discussie wil ik dan ook een voorstel
indienen om het College de gelegenheid te bieden, bij de vaststelling van het
bestemmingsplan concreet inhoud te geven aan de inspanningsverplichting die
de gemeente bij de vaststelling van de nota Amsterdam financieel centrum is
aangegaan. Daarmee kan duidelijk worden, waar locaties met een exclusief
woonklimaat aanwezig zijn of moeten worden gecreëerd in het centrale deel van
het IJ-oevergebied. Dit laat volgens mijn fractie overigens onverlet, dat
onverkort dient te worden vastgehouden aan het sociale programma, zoals
verwoord in de Nota van Uitgangspunten. Het is ons namelijk om het even, of
die sociale woningbouw aan het Westerdok komt of aan het Oosterdok; diedient
te worden gerealiseerd, maar aan de andere kant dienen wij ook inhoud te
geven aan de verplichting om te zoeken naar exclusieve woonlocaties die wij
zijn aangegaan.
Mijn volgende punt betreft de noordzijde van het CS-eiland. Duidelijkheid
is geboden over de aanlanding van een fiets-/voetgangersbrug. Wij hebben bij
de voorbereiding een- en andermaal laten weten, dat wij niet voor een
dergelijke brug zijn en wij willen dan ook, dat de Raad zich uitspreekt over
de reservering hiervoor. Een voorstel over dit punt hoef ik thans niet meer
in te dienen, gelet op het voorstel van Groen Links ter zake (nr. 43).
Ten slotte heb ik nog een opmerking over de Havenatlas. Deze dient naar de
mening van de CDA-fractie in de eerste plaats te voorzien in de belangen van
de grote en de kleine scheepvaart. De in de atlas besloten lijn heeft onze
instemming. Wel zijn wij van mening, dat ontwikkelingen in met name de
binnenvaart in de toekomst tot aanpassingen zullen kunnen leiden; dat zal des
te eerder zijn naarmate het Amsterdam-Rijnkanaal eindelijk op het niveau komt
waarop wij het al jaren willen hebben.
De beide aangekondigde voorstellen dien ik bij dezen in.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat zijn ingekomen:
41ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid Molleman inzake
versterking van het kernwinkelapparaat in relatie tot de detailhandelsfunctie
nabij het Centraal Station enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 48, blz. 141).
42ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid Molleman inzake het
realiseren van locaties met een exclusief woonklimaat (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 49, blz. 142).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Mevr. BAAK: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken vandaag over de Nota van
Uitgangspunten voor de IJ-oevers; een belangrijk document, omdat daarin het
stedebouwkundig concept is neergelegd voor de ontwikkeling van een belangrijk
gebied. Aan dat concept heeft een aantal wensen ten grondslag gelegen.
Amsterdam moet de IJ-oevers weer gaan gebruiken en daarmee weer aan het water
komen te liggen. De stad, met name de binnenstad, moet in sociaal en
economisch opzicht worden versterkt.
Het stedebouwkundig concept is neergelegd in het landhoofdenmodel; een
model dat aansluit bij de bestaande eilandenstructuur en de verbindingen
tussen de stad en het IJ. De functieverdeling sluit globaal aan op de
bestaande stad: naar het oosten en het westen ligt het accent op het wonen,
waarnaast in het centrale deel meer aandacht voor werken en recreëren is
terug te vinden. Het is een concept dat een aantal fracties, waaronder de
fractie van D66, aanspreekt. Het is ook een concept dat hoge eisen stelt aan
de planontwikkeling, met name als het gaat om een evenwichtige menging van de
functies en het afgewogen omgaan met volumina.
In het afgelopen jaar heeft zich een levendige discussie voltrokken over
de IJ-oevers, in de media, in het breed maatschappelijk overleg, in de
inspraak en in de Raad, en zo hoort het ook in een democratie. Opvallend
daarbij was, dat zelden of nooit het geluid werd gehoord dat de IJ-oevers
niet zouden moeten worden ontwikkeld. De discussie spitste zich terecht toe
op de vraag, of uitvoering van de plannen de stad daadwerkelijk zal
versterken en of het gebied mooi zal worden en aangenaam om in te vertoeven,
in het verlengde van de traditie die Amsterdam heeft op dit gebied. Naar onze
mening heeft het landhoofdenmodel die potenties in zich, zoals van diverse
kanten is onderschreven. Tevens wordt er echter van vele kanten op gewezen,
dat het een kwetsbaar model is, tot in de door het College aan ons
voorgelegde Nota van Uitgangspunten toe. De deskundige adviesorganen van
deRaad wijzen daarop en onlangs heeft ook prof. Dijkstra, de supervisor voor
het IJ-oeverproject, hetzelfde gedaan. De ARS vreest, dat de volumina en de
bouwmassa's, zoals die in september bekend waren, de zichtlijnen zullen
beperken en de publieksfuncties op de begane grond onder druk zullen zetten.
Hetzelfde geldt voor de menging van functies. Ook prof. Dijkstra uit zijn
bezorgdheid over de planverdichting, met name als het gaat om de
kantoorfunctie. Mijn fractie is van mening, dat deze adviezen een heel zware
rol moeten spelen bij de verdere uitwerking van de plannen. Wij hebben het
voorstel van de heer Papineau Salm ter zake medeondertekend, omdat in het
dictum daarvan de kwaliteit als absolute voorwaarde wordt gesteld.
Een ander aspect dat te maken heeft met het kantoorvolume betreft de
marktvraag en het effect daarvan op de stad, met name de binnenstad. Ten
aanzien van de winkelfunctie is dit onderzocht door Management Horizons. De
uitkomst van dat onderzoek was positief, zij het, dat er zal moeten worden
voldaan aan een aantal voorwaarden. Als het om kantoren gaat, hebben wij
minder zicht op de marktvraag. Wij zullen daarover beter moeten worden
geïnformeerd, zowel - wil mej. Blok nu even opletten - ten aanzien van de
besluitvorming over het toekomstige stedebouwkundig plan als over het
bestemmingsplan. Ik dien hierover een voorstel in.
(Mej. BLOK: Om het uit te leggen?)
Nee, want de meerderheid van de Raad begrijpt het vast wel.
D66 zal graag zien, dat de plannen voor de IJ-oevers de kwaliteit krijgen
die Amsterdam nodig heeft en verdient. Naar onze mening biedt het
stedebouwkundig concept, vertaald in het landhoofdenmodel, daartoe
mogelijkheden.
Sprekend over onze bezorgdheid over de volumina heb ik aangegeven, dat de
kwaliteit voor ons prioriteit heeft boven de kwantiteit. Daarin staan wij
niet alleen in de Raad; ik verwijs naar alles wat andere fracties daarover
hebben gezegd.
Een volgende fase waarin hieromtrent meer duidelijkheid zal komen is die
van het stedebouwkundig plan. Daarin en in het bestemmingsplan zal alles
gedetailleerd uitgewerkt zijn en worden vastgelegd. Dan dient duidelijk te
zijn, hoeveel de plannen kosten en zal worden afgesproken, of en hoe dat op
de beste wijze kan worden gefinancierd. Wij vinden, dat de kwaliteitseisen
niet ondergeschikt mogen raken aan de financiering. Ook op dit punt dien ik
een voorstel in.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat zijn ingekomen:
43ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden mevr. Baak en Oranje
inzake de marktvraag naar kantoren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 50, blz. 143).
44ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden mevr. Baak en Oranje
inzake het landhoofdenmodel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 51, blz. 144).
De voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal ingaan op enige zaken die
betrekking hebben op het verkeer en vervoer. Allereerst merk ik met
betrekking tot het openbaar vervoer op, dat uit de laatste mobiliteitscijfers
blijkt, dat de groei van het autoverkeer sterker is dan de groei van het
openbaar vervoer in Amsterdam. Wij vinden, dat zeker voor het IJ-oeverproject
die verhouding moet worden omgekeerd. Het Gemeentevervoerbedrijf staat al
jaren op 0% groei. Dat is onaanvaardbaar en daarom is op korte termijn een
beslissing over de metrolijnen nodig. Wat de oost-westlijn betreft gaat ook
wat ons betreft de voorkeur uit naar een ondergrondse oplossing. Ik ben er
nog niet bij voorbaat van overtuigd, dat nu alleen verder onderzoek zou
moeten plaatsvinden naar de in het voorstel van mej. Blok en de heer Saris
aangegeven variant, namelijk de ondergrondselijn van zuidoost doortrekken
voor het Centraal Station langs in westelijke richting. Ik zal graag van de
wethouder vernemen, wat precies de implicaties hiervan zijn voor de lijn naar
het oostelijk havengebied.
Ten aanzien van het op tijd gereedkomen van de infrastructuur voor het
openbaar vervoer zullen wij het ingediende voorstel van harte ondersteunen.
Er mogen geen toestanden ontstaan zoals bij de Flevolijn, die pas veel later
klaar was dan de autowegen. Dat heeft langdurige gevolgen voor de modal split.
Wij achten het dan ook een absolute randvoorwaarde, dat het openbaar vervoer
minimaal gelijktijdig in werking treedt.
Wat het busstation betreft zijn wij van mening, dat bussen niet door het
stadshart moeten rijden, maar dat de lijnen op de ring, bij NS-stations,
moeten eindigen. Van die ring maakt echter ook het Centraal Station deel uit
als het gaat om het vervoer uit het noordelijke deel van de provincie. Het is
dus onontkoombaar, dat er een busstation komt bij het Centraal Station. Ook
wij zouden dat graag ondergronds willen hebben. Wij twijfelen echter nog ten
aanzien van de overgangssituatie, aangezien allerlei rapporten verschijnen in
de zin van "openbaar vervoer maal twee", terwijl de Dienst Ruimtelijke
Ordening zelfs komt met een scenario "openbaar vervoer maal drie", dit alles
binnen termijnen die zodanig kort zijn dat wij nog moeten wachten op de
verdere aanleg van de infrastructuur. Ik zal dan ook graag vernemen, hoe het
College de tijdelijke situatie denkt te kunnen oplossen nu de druk van de
bussen aanzienlijk zal toenemen.
Ten aanzien van de IJ-boulevard merk ik op, dat mijn fractie de
ontwikkeling van de IJ-oevers steunt. Wij menen, dat voor de bereikbaarheid
een tweemaal tweestrooks weg nodig is. De aantekening van D66 daarbij is, dat
er niet alleen een economisch belang aan verbonden is, maar ook een
milieubelang en dan doel ik niet alleen op het milieu op microniveau en op
ontlasting van de buurten. Ik hoef in dit verband slechts te wijzen op het
feit dat de Raad destijds een voorstel van de heer Lankhorst inzake de aanleg
van de IJ-boulevard heeft aangenomen, juist ter ontlasting van de bestaande
woonbuurten. Het is echter duidelijk, dat op macroniveau twee extra stroken
niet echt bevorderlijk zijn voor het milieu. Wij zullen dan ook graag zien,
dat die IJ-boulevard niet geïsoleerd van het totale Amsterdamse
verkeersbeleid wordt beoordeeld. Wij zouden pas tot aanleg willen overgaan
als in het kader van het verkeers- en vervoersplan, dat binnenkort zal
verschijnen, wordt vastgesteld, hoe het verkeer in Amsterdam als geheel
precies zal functioneren. Dit kan inhouden, dat er compensaties elders zullen
moeten worden gevonden. De kern van mijn betoog is, dat men de IJ-boulevard
niet als een geïsoleerd project moet zien, maar als een van de projecten
binnen de Amsterdamse gemeentegrenzen. Als wij overgaan tot aanleg ervan zal
dit moeten leiden tot compensaties elders.
(De heer SARIS: Hoe denken de andere akkoordpartijen daarover? Heb u
er afspraken over gemaakt?)
Inderdaad. U kunt in de verslagen van onderhandelingen van de
akkoordpartijen lezen, dat dit punt op voorstel van D66 is toegevoegd.
(De heer SARIS: De opmerking over het verkeers- en vervoersplan is
toegevoegd aan de tekst. Er staat echter niets in over een verplichting tot
compensatie.)
Er wordt gesproken van verbetering van het leefmilieu in de stad als
geheel. Dat is een toevoeging van D66.
(De heer SARIS: Er is toch helemaal geen criterium aangegeven
waaraan wij gebonden zijn?)
Er staat letterlijk: "ter verbetering van het leefmilieu in de stad als
geheel".
(De heer SARIS: Het College stelt dan, dat daarvoor al de
katalysator bestaat, zodat wij het vervolgens wel weer kunnen verslechteren.)
Zoals u kunt weten, zou de katalysator uitsluitend de toename van het
autogebruik compenseren. Hier gaat het om verbetering van het leefmilieu.
Met betrekking tot het parkeren zal ik een voorstel indienen waarin
wordtgevraagd, de parkeernorm te verlagen met circa 25%. De belangrijkste
overweging is, dat onomstreden is dat het Centraal Station het beste
openbaar-vervoersknooppunt van Nederland is. De parkeernormen rond dit
project zijn al ruimer dan elders in de binnenstad. Mede in verband met de
concurrentieverhouding tussen de IJ-oevers en de binnenstad willen wij graag,
dat de parkeernorm wordt gelijkgetrokken. Ik wil in dit verband ook nog
wijzen op het feit dat elders, bij voorbeeld op de kop van Zuid in Rotterdam,
lagere parkeernormen worden gehanteerd dan in deze nota van uitgangspunten
zijn voorgesteld.
Wat de brug naar Noord betreft is wel duidelijk, dat die op zeer grote
bezwaren stuit. Naar onze mening heeft die reservering ook invloed op de
stedebouwkundige aspecten; men kan niet volhouden, dat die geen enkele
invloed heeft op de verdere reserveringen in het gebied. Men zal er toch
rekening mee moeten houden bij de inrichting van de openbare ruimte en de "
routing" van de gebouwen eromheen. Volgens ons zou het beter zijn, een
alternatief te zoeken aan de oostkant van het Centraal Station.
Concluderend merk ik op, dat de oost-westlijn ondergronds moet worden
aangelegd, waarbij nog duidelijk twee varianten bestaan, namelijk voor of
achter het Centraal Station. Het busstation is nodig. Er zijn problemen met
de overgangssituatie tot het moment waarop de infrastructuur klaar is. Ten
aanzien van de IJ-boulevard is ons standpunt samen te vatten in "ja, mits".
Voor het parkeren zal er een lagere norm moeten komen en de brug is
vooralsnog niet haalbaar; daarvoor dient een alternatief aan de oostkant te
worden gezocht.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat is ingekomen:
45ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid Oranje inzake verlaging
van de parkeernorm in het IJ-oevergebied (Gemeenteblad afd. 1, nr. 52, blz.
144).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Wordt Amsterdam dan toch
een wereldstad, de machtige noordflank van de randstad, die als zodanig kan
wedijveren met Londen, Berlijn en M nchen? Als het aan het College ligt
worden er alvast een vierstrooks IJ-boulevard aangelegd en een aantal heuse
wolkenkrabbers neergezet om het decor in te richten. Ik meen echter, dat wij
hebben vergeten ons af te vragen, of wij wel het voorbeeld van de huidige
wereldsteden willen volgen. Willen wij een tweede Londen of M nchen worden?
Willen wij zo'n vulkaan worden die dagelijks zijn uitlaatgassen uitbraakt?
Wij zijn in een tijdperk gekomen dat wij moeten gaan denken in andere vormen,
aan de groene stad. Niet nodig is nu wat in het Engels een "boomtown" heet,
maar een Nederlandse boom-town. Vanuit die gedachtengang zou een heel ander
concept van het IJ-oeverproject op zijn plaats zijn.
(De heer SARIS: Hebt u in de huidige plannen nagegaan, hoeveel bomen
er komen?)
Uiteraard. Ik heb er echter niet veel gezien. Ik heb wel geconstateerd,
dat er hier en daar bomen zullen worden gekapt.
(De heer SARIS: In welke orde van grootte denkt u dat het aantal
ligt ten opzichte van het huidige aantal bomen?)
Er zullen bomen worden geplant. Ik heb verschillende plekken gezien langs
wegen die zullen worden aangelegd.
(De heer SARIS: U hebt de plannen niet goed bekeken. Het aantal
bomen zal misschien wel het honderdvoudige zijn van het huidige aantal.)
Het zouden er ook duizend maal zoveel kunnen worden; wij zouden een
stadsdeel kunnen aanleggen dat is gebaseerd op openbaar vervoer, met huizen
die vervaardigd zijn van natuurlijke materialen en met aardse kantoren.
Uitgerekend midden in het tijdperk waarin de vrouw een veel grotere rol
speelt dan vroeger gaat Amsterdam mikken op een rechte-asstructuur, terwijl
het tot nu steeds de gewoonte was, de nadruk te leggen op de rondheid van
deze stad. Tussen de twee assen dreigt het Centraal Station een overbelaste
piek te worden, die 24 uur per dag stijf staat van de drukte.
Bij het begin van deze raadsperiode heb ik aan het programakkoord het
voordeel van de twijfel gegeven, om zo constructief mogelijk met de
meerderheid van de Raad te kunnen samenwerken. Naar aanleiding van het debat
over de overschrijdingen van het Stoperabudget heb ik later mijn steun aan
het akkoord moeten opzeggen, omdat het College ook toen al zelf het akkoord
niet naleefde, onder meer door die reusachtige overschrijdingen. Nu blijkt
opnieuw, dat het College het programakkoord niet wil naleven. Openlijk wordt
aan de Raad voorgesteld, een wijziging in het akkoord aan te brengen en in
plaats van een tweestrooks IJ-boulevard te kiezen voor een vierstrooks weg.
Ook het idee van een knip in de autoweg achter het Centraal Station is
verlaten. Men kan nu met de auto, slechts gehinderd door wat stoplichten en
een plaatselijke wegversmalling, van Amsterdam-Oost naar Sloterdijk rijden en
desnoods van Zandvoort naar Leipzig. Daarmee wordt een grote en principiële
concessie gedaan aan een van de grootste milieuplagen van deze tijd. Daarmee
hebben ook de programma's van de collegepartijen, die voor de verkiezingen
van 1986 stuk voor stuk hamerden op het belang van de leefbaarheid, hun
geloofwaardigheid verloren.
Het IJ-oeverproject zou wat mij betreft vooral in het teken van de
woningbouw moeten staan. Op deze manier kunnen oude, gebruikte terreinen
bewoonbaar worden gemaakt zonder dat daarmee groen wordt aangetast.
Uitgangspunt moet dan wel de leefbaarheid zijn en dus niet die geweldige
vierstrooks weg. Dan zou het mogelijk zijn, meer woningen te bouwen dan de
geplande 1050 in de Houthaven en 750 in het oostelijk havengebied. Anders
staat GrAs tegenover de woningbouwplannen in het IJ-meer. Daar dreigt
kostbaar openbaar blauw verloren te gaan. Veel dringender is het, eerst de
bodemverontreiniging in de aangrenzende Diemerzeedijk met zijn dioxines op te
ruimen.
Wat milieu en groen betreft geeft de nota van uitgangspunten een veel te
rooskleurig beeld. Daarin wordt ervan gesproken, dat de karakteristieke
watergebieden "een beschut en groen milieu" hebben. De werkelijkheid is
echter: klachten van buurtbewoners dat er bomen worden gekapt en dat lawaai
en asfalt het laatste restje beschutting zullen wegnemen. Door het dempen van
het water bij de Oostertoegang zal nog meer verkeer ontstaan. Verminderen wij
daarmee ook niet de toeristische aantrekkelijkheid van de stad? Is het
allemaal economisch wel zo goed? Ik citeer uit de nota: "Er moet gewaakt
worden voor een visueel onaantrekkelijke grootschalige infrastructuur." Dat
lijkt heel wat; daarmee ben ik het eens. Deze nota laat dat spook echter
juist op Amsterdam los. Dat zit ook in wat nu heel pittoresk wordt aangeduid
als het landhoofdenmodel. Het zijn reuzenbouwsels, tot 100 m hoog, bijna
tweemaal de hoogte van de Westertoren. Het zijn afmetingen die wellicht
handig zijn voor de oriëntatie van vliegtuigpiloten op weg naar Schiphol,
maar een aanfluiting voor nog een frase uit de nota van uitgangspunten,
namelijk dat "het IJ-oeverproject niet zozeer een kwantitatieve uitbreiding
moet zijn van de bestaande functies van de binnenstad, als wel een
kwalitatieve toevoeging aan de kwaliteiten die de binnenstad nu heeft." De
kantoren vormen naar mijn mening een kwantitatieve uitbreiding, en niet zo'n
klein beetje ook.
De reusachtige kantoorgebouwen zijn in lichte mate behept met ideeën uit een
volumineus stedebouwkundig repertoire waaraan ook wijlen Ceaucescu zijn
inspiratie ontleende.
De kwantitatieve uitbreiding wordt nog meer belastend als men bedenkt, dat
door de druk van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, de Nederlandse
Middenstandsbank en nog enige partners het kantoorvloeroppervlak aanzienlijk
is uitgebreid vergeleken met het oorspronkelijke concept: 60.000 mý erbij.
Laat men voorts ook niet de vijfde en zesde woontoren op hetOosterdokseiland
vergeten. Wat mij betreft kunnen wij die extra woontorens wellicht maar beter
vergeten. De vraag is ook, of verdichting van het oppervlak van de
kantoortorens wel rendabel is. Als men het blad Vastgoed goed leest - mijn
fractie doet dat natuurlijk iedere week - kan men constateren, dat per jaar
niet meer dan circa 10.000 mý vloeroppervlak kan worden uitgegeven. Dat baart
mij wel zorgen, gezien de enorme capaciteit die het College nu wil opbouwen.
Ook de verkeersplannen betekenen een kwantitatieve uitbreiding. Om te
beginnen noem ik de zes sporen die de NV Nederlandse Spoorwegen bij het
Centraal Station wil aanleggen. Zou het niet veel beter zijn, de Hemboog, de
zuidwest- en de zuidoostboog aan te leggen, zodat treinverkeer om het centrum
heen mogelijk wordt gemaakt? Vooral ten aanzien van het nachtelijke
goederenvervoer zou dit een ontlasting zijn in het belang van de leefbaarheid
in de stad. In plaats van het creëren van een fuik voor treinen in het
Centraal Station zou dat naar mijn mening een veel betere oplossing zijn, ook
voor de bewoners in de omgeving van het station.
Een kwantitatieve uitbreiding in plaats van een kwalitatieve verbetering
is naar mijn oordeel ook het idee van een ondergrondse railverbinding.
Bovengronds een sneltram in plaats van een derde en vierde autostrook lijkt
mij veel milieuvriendelijker en ook veel goedkoper. Aan sloop op het
Barentszplein heb ik dan ook weinig behoefte.
Ten aanzien van het oostelijk havengebied moet ik mij beperken tot ‚‚n
opmerking, namelijk dat de Zeeburgerdijk al sinds jaren overbelast is. Die
moet worden ontlast en wij moeten dus voorkomen, dat de Panamaweg daarop
aansluit. Wij moeten voorts hard gaan nadenken over verwezenlijking van de
IJburglaan, zoals oorspronkelijk de bedoeling was. Volgens het met het rijk
gesloten convenant is dat nog steeds het geval. De vraag is, waarom dit
plotseling is verdwenen uit het denken van het College.
Een laatste hoofdstuk betreft de financieringsmaatschappij. De gemeente
zal, als het gaat zoals de wethouders Etty en Van der Vlis willen, deelnemen
in een RAI-achtige constructie; zo komt het althans op mij over. Daarbij zal
de gemeente weer met haar eigen benen in de knoop komen te liggen. Het ene
been heet financieel rendement en het andere heet beheerder van de openbare
ruimte. Deze beide functies komen met elkaar in strijd. De ene heeft belang
bij hogere gebouwen en meer auto's, de andere bij lagere gebouwen en meer
groen. Ik voorspel, dat volgens de huidige plannen de hogere gebouwen het
zullen winnen van de lagere en dat het gemeentelijk belang bij financieel
rendement het zal winnen van het gemeentelijk belang bij een goed leefmilieu.
De politiek van de gemeente zal struikelen over haar eigen benen en in het
vervuilde water van het IJ vallen. Beter zou het zijn als de gemeente zelf
het risico van een nieuwe onderneming op zich neemt, maar dan op basis van
een gezond plan, dus de klassieke aanpak, zoals wij die ook in het oosten en
westen van Amsterdam hebben gevolgd. Daarmee nemen wij een risico, maar dan
een gezond risico, een risico ten behoeve van de ontwikkeling van een groene
stad, en geen onoverzienbaar risico dat uitloopt op nieuwe zorgen voor morgen.
Ten slotte leg ik een voorstel aan de Raad voor.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat is ingekomen:
46ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid R.H.G. van Duijn om het
lopende planningsproces met betrekking tot de IJ-oevers te staken en de
kiezen voor een ecologisch-toeristisch scenario enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr.
53, blz. 145).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
Wethouder VAN DER VLIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil om te beginnen de
vrijwel unaniem door de sprekers gemaakte complimenten aan het adres vanhet
ambtelijk apparaat en de insprekers onderstrepen. Wij hebben hier te maken
met een buitengewoon intensief proces, waarin heel veel mensen heel veel tijd,
energie en creativiteit hebben gestoken. Vandaag plukken wij er de vruchten
van. Gedurende het proces is ook veel veranderd en verschoven. Zo gaat dat en
zo hoort dat ook te gaan als met velen overleg wordt gevoerd. Voor een deel
is dit ook het antwoord op de vraag van de heer Saris inzake het planproces.
Hij vroeg naar mijn reactie op hetgeen door de Amsterdamse Raad voor de
Stedebouw is gesteld met betrekking tot het planproces. Juist omdat het een
zo intensief proces is geweest en omdat er tijdens het proces zoveel is
veranderd, is ook de besluitvorming steeds in beweging geweest.
Een tweede opmerking van meer algemene strekking is, dat het opmerkelijk
is, dat over de noodzaak van een IJ-oeverproject als zodanig vrijwel geen
verschil van mening bestaat. Over de vraag, hoe dit project er vervolgens dan
moet uitzien is er wel een aantal nuanceverschillen, maar over de grote
lijnen blijkt een buitengewoon grote mate van overeenstemming te bestaan. Dit
gaat zover, dat er zelfs bij de ingediende voorstellen een vrij vergaande
overeenstemming kan worden geconstateerd. Het is opmerkelijk, te kunnen
vaststellen dat bij een project van een dergelijke omvang, met deze
indicaties en van dit belang voor de toekomstige ontwikkeling van Amsterdam,
op hoofdpunten in het algemeen eenstemmigheid bestaat. Dat geldt overigens
niet voor alle punten. Het is duidelijk, dat het punt van de infrastructuur
voor een deel een uitzondering vormt. Als het gaat om het willen hebben van
functies op deze plek en om het willen vervullen van de rol van "Amsterdam
als wereldstad" en om de behoefte, de binnenstad in de richting van het IJ
uit te breiden, bestaat er echter overeenstemming.
Het moeilijkste punt in de discussie was in het verleden mijns inziens de
vraag, hoe het er nu eigenlijk allemaal gaat uitzien. Wij horen wel allemaal
mooie verhalen, de doelstellingen zijn ook wel goed en die kan iedereen ook
onderschrijven, maar de eenvoudige vraag is: wordt het ook mooi? Wat dat
betreft zetten wij vandaag een heel belangrijke stap. Een aantal leden heeft
er expliciet op gewezen, dat er nogal wat stappen zullen moeten worden gezet,
maar dat wij met de keuze voor wat inmiddels het landhoofdenmodel is gaan
heten een zeer belangrijke stap zetten ten aanzien van de vraag, hoe het er
gaat uitzien en of het mooi of lelijk wordt. Wij hebben daarover uitvoerig
gesproken in het College en de Raad en niet alleen daar; ook in het
maatschappelijk overleg is de zaak uitvoerig aan de orde geweest, waarbij is
gesproken over verschillende modellen. Met onze keuze voor het
landhoofdenmodel hebben wij mijns inziens uitdrukkelijk gekozen voor de
kwaliteit van de locatie in plaats van voor kwantiteit. Er zijn immers
stedebouwkundige concepties denkbaar die een heel wat groter oppervlak
beslaan, met gesloten fronten langs het water enz. Wij hebben echter,
nogmaals, uitdrukkelijk gekozen voor kwaliteit en voor behoud van die
kwaliteit door in een hedendaagse vormgeving voort te borduren op de
kwaliteiten die de binnenstad als aangrenzend gebied heeft, zonder daarmee
-dat zou ook absoluut niet kunnen - een kopie van de binnenstad te willen
maken. De kwaliteit van de plek heeft onder andere ook heel sterk te maken
met de beleving van het contact met het water. Dat houdt in, dat men aan de
stadskant van het IJ-oevergebied wel kan bouwen met gesloten wanden, maar aan
de waterkant van het IJ de weidse open zichtlijnen, zoals mej. Blok het
noemde, moet handhaven.
Naast die keuze voor de stedebouwkundige kwaliteit heeft een aantal leden
met betrekking tot hetzelfde stedebouwkundig model terecht het woord
kwetsbaar gebruikt. Dat klinkt bijna als een zwakte van het model, maar
volgens mij ligt hierin voor een deel de kracht ervan, want die kwetsbaarheid
is ook een buitengewoon goed toetsingskader voor andere plannen, indelingen
en varianten daarop enz. die nog kunnen worden verzonnen, omdat aan het model
vrij gemakkelijk te zien is of men daarmee het model aantast en daarmee de
stedebouwkundige kwaliteit van het gebied. Een goede ervaring in dit verband
is de uitkomst van de nadere studie van de verdichting waarom in de
concept-nota van uitgangspunten was gevraagd; nietalleen door de financiers
en de beleggers - om dat misverstand uit de wereld te helpen - maar
uitdrukkelijk ook door het College zelf. Die uitkomst past in het totale
concept.
Met betrekking tot die verdichting, de overbouwing van de sporen enz. is
een aantal vragen gesteld, onder meer ook door de supervisor, de heer
Dijkstra, en een aantal problemen gesignaleerd, met name van technische aard.
Die moeten inderdaad nog worden uitgezocht, maar op het punt van de vraag, of
een en ander stedebouwkundig bij elkaar past en hoe de verdichting
kwalitatief in elkaar zit is op de voorstellen van de Dienst Ruimtelijke
Ordening vrij breed gereageerd met de conclusie, dat dit in feite een
versterking en een goede invulling is van het stedebouwkundig model, die
duidelijk maakt, hoe dit gebied verder kan worden ontwikkeld. Ik wijs hier
ook op omdat verdichting door sommigen gelijk wordt gesteld met kwalitatieve
achteruitgang. Ik meen, dat dit bepaald niet het geval is; niet voor niets
heeft een aantal leden, onder wie de heer Saris, vastgesteld, dat hier een
stuk compacte stad tot stand wordt gebracht. Een breed draagvlak is mijns
inziens een wezenlijk element in het kwalitatief functioneren van een bepaald
gebied en het hebben van een goede stedebouwkundige conceptie maakt duidelijk,
waar de grens ligt tussen de abstracte discussie over het draagvlak
enerzijds en de mogelijkheden van de vormgeving anderzijds. Wat de
kwetsbaarheid van het landhoofdenmodel wordt genoemd is dan ook een van de
kwaliteiten ervan in termen van het hebben van een toetsingskader voor de
verdere ontwikkeling.
(De heer SARIS: De verdichting wordt niet zo algemeen ondersteund
als u wel denkt. De conclusie van het maatschappelijk overleg was bij
voorbeeld, dat met deze verdichting het landhoofdenmodel alweer is verlaten.)
Volgens mij is dat niet in die termen geconcludeerd.
(Mevr. BAAK: Ik zou graag een toelichting van de wethouder willen
hebben op het punt waar hij zegt, dat het vrij breed wordt ervaren als een
versterking. Ik ben het met de heer Saris eens, dat anderen dat niet vinden,
met name deskundige adviesorganen. Ik heb de ARS genoemd en zelf noemde de
wethouder zojuist de heer Dijkstra; deze heeft het bepaald niet hierover in
zijn recente brief.)
Het laatste staat inderdaad niet in die brief, maar als u de brief van de
heer Dijkstra goed leest, zal het u opvallen dat hij - overigens terecht -
wijst op een aantal technische problemen.
(Mevr. BAAK: Ja, maar onder punt 2, planverdichtingen, staat, dat de
bouwvolumina van met name de kantoorbestemmingen nauwelijks te combineren
zijn met het realiseren van de gewenste kwaliteit van het openbaar milieu.)
Dan hebben wij het over de hoeveelheden.
(Mevr. BAAK: Milieu en verdichting hebben toch alles met elkaar te
maken!)
Ik had het over het vinden van de stedebouwkundige vorm en ik heb de heer
Dijkstra horen zeggen, dat dit een zeer fraaie invulling is van de
verdichting.
(Mevr. BAAK: Dat staat echt niet in zijn brief!)
Nee, dat staat niet in die brief, want de heer Dijkstra wijst in zijn
brief op de technische problemen van de verdichting. De heer Dijkstra zou de
eerste zijn om te zeggen dat er in stedebouwkundig opzicht iets gevaarlijks
is gebeurd met het landhoofdenmodel als hij dat zou vinden. Dat staat echter
niet in zijn brief en ik vind dat opvallend.
(Mevr. BAAK: Hij schrijft, dat de verdichting, met name van de
kantoorbestemmingen, nauwelijks te combineren is met de gewenste kwaliteit
van het openbaar milieu.)
Wat ik probeer te zeggen is, dat er ten aanzien van het vraagstuk van de
verdichting zeker discussie mogelijk is over de hoeveelheden, maar dat de
verdichting positief is gewaardeerd op het punt van de vormgeving. (
Mevr. BAAK: U kunt de verdichting toch niet losmaken van de vormgeving!)
(De heer SARIS: Ik heb nog steeds geen antwoord gehad op mijn
interruptie doordat mevr. Baak ertussen kwam. Ik verwacht dan ook nog steeds
een antwoord op mijn vraag, of de bewering van de wethouder juist is, dat het
model wordt versterkt door de verdichting en dat daarmee algemene instemming
zou bestaan. Ik ontken dat, want die instemming is er niet bij het
maatschappelijk overleg.)
Dat klopt.
(Mevr. BAAK: Ik kom er weer even tussen. Ik ontken dat niet; ik
vraag waar de wethouder dat vandaan haalt. Dat wil ik van hem horen.)
Ik probeer nog steeds de interruptie van de heer Saris te beantwoorden en
in de loop daarvan kom ik ook wel bij mevr. Baak terecht. Ik wil beslist niet
beweren, dat iedereen die verdichting leuk vindt en graag wil. Wat ik probeer
te zeggen is, dat in de discussie over de vormgeving, ook in het
maatschappelijk overleg en ook in de adviezen van de supervisor, positief is
gereageerd op het aspect van de toetsing. Daarnaast zijn er inderdaad andere
problemen, zoals de vraag, of er in totaal niet te veel functies komen en of
die niet te veel druk leggen op het gebied. Dat is een van de elementen
waarover de heer Dijkstra het heeft, maar dat is iets heel anders. Ik heb het
gehad over de kwaliteit van de stedebouwkundige conceptie en over de vraag,
of wij daaraan een aantal zaken kunnen toetsen. Mijns inziens is dat
inderdaad het geval en ik steun wat dat betreft dan ook een aantal
opmerkingen die van diverse kanten zijn gemaakt over de noodzaak van het
strikt handhaven van dat model. Ik ben het ook eens met de opmerking, dat een
nog verdergaande verdichting ertoe kan leiden dat wij van het model
verwijderd raken. Met de keuze die onder meer is verwoord in het
voorstel-Papineau Salm c.s. is uitdrukkelijk de kwaliteit als grens
aangegeven. Daar kan niet van worden afgeweken om kwantitatieve of financiële
redenen - dit vooruitlopend op het voorstel nr. 51 van mevr. Baak - als wij
dat bij voorbeeld wenselijk zouden vinden. Wij moeten vasthouden aan de keuze
voor de kwaliteit van het stedebouwkundig model. Overigens meen ik, al klinkt
het misschien wat merkwaardig, dat dit niet alleen uit stedebouwkundig of
maatschappelijk oogpunt wenselijk is, maar in een aantal opzichten ook uit
financieel oogpunt, in die zin dat de kwaliteit van het gebied en de
kwaliteit van de beleving van de openbare ruimte, mede bepalend zal zijn voor
de rendementen van de bebouwing. Daartussen bestaat een bepaalde relatie; er
is geen tegenstrijdigheid tussen het financiële belang enerzijds en het
belang van de beleggers of van de gemeente als mede-investeerder en de
kwaliteit van het gebied anderzijds. Die belangen lopen duidelijk parallel.
Het lijkt mij goed, rond het vraagstuk van de kwaliteit van de vormgeving een
element te beklemtonen, te weten de keuze voor de stedebouwkundige conceptie,
die wij als randvoorwaarde voor de toekomst moeten vasthouden.
(Mej. BLOK: Ik wil even nagaan of ik het allemaal goed heb begrepen.
U zegt, dat u positieve geluiden hebt gehoord in de discussie over de
vormgeving. Over de uitkomst van de studie naar de verdichting is in de Raad
gezegd, dat het landhoofdenmodel door een vergaande verdichting wordt
verlaten. U zegt nu, dat de mate van verdichting en de vormgeving waarvoor is
gekozen de juiste keuze zijn.)
Inderdaad. Overigens moet ik daarbij aantekenen, dat er nog wel een aantal
vragen is over de technische kant van de verdichting en de ontsluiting, met
name de bereikbaarheid van de functies die over de sporen heen zullen worden
gebouwd. De heer Dijkstra gaat daarop in in zijn brief. Wat dat betreft zijn
wij dus nog niet helemaal rond.
(Mej. BLOK: Zo legt u de brief van de heer Dijkstra dus uit. Dat is
dan duidelijk.) Het tweede hoofdpunt van de discussie betreft het vraagstuk
van de aard en de kwaliteit van het openbaar vervoer. Rond het openbaar
vervoer is de wens naar voren gebracht, te kiezen voor een ondergrondse
oplossing voor de oost-westlijn. Ik ben hierop in de commissie positief
ingegaan, omdat ik vind dat wij die mogelijkheid minstens moeten onderzoeken.
De voordracht is daarop ook in die zin aangepast. Mej. Blok en de heer Saris
gaan in hun voorstel nr. 39 nog iets verder door een voorkeur uit te spreken
voor een variant van de "kleine ring". Ik ben intuïtief geneigd het met hen
eens te zijn. Ik meen namelijk, dat van de ondergrondse varianten de variant
van de kleine ring de beste perspectieven biedt, niet alleen in
stedebouwkundig opzicht, maar ook voor verbetering van het openbaar vervoer.
Ik neem aan, dat ik hiermee ook een argument heb tegenover de rijksoverheid
inzake de financiering van deze oplossing, omdat deze ook mogelijkheden biedt
ten aanzien van de kwaliteit. Het enige waarvoor ik zou willen waarschuwen is,
dat wij ons daarop te hard vastpinnen; intuïtief gaan mijn gedachten wel die
kant uit, maar in het voorstel-mej. Blok c.s. wordt niet voor niets gevraagd
om een onderzoek en uit dat onderzoek zouden natuurlijk ook nog andere dingen
naar voren kunnen komen. Voor zover ik de huidige stand van zaken kan
overzien ben ik het met de heer Saris eens, evenals met de opmerking van de
heer Oranje, dat wij niet prematuur een keuze moeten doen, maar voorlopig kom
ik op hetzelfde punt uit als mej. Blok en de heer Saris.
Vervolgens wil ik ingaan op het punt van de woonfunctie en de verdeling
daarvan in het IJ-oeverproject, alsmede op de opmerkingen die zijn gemaakt
over verschillende locaties. Kwantitatief gezien is het IJ-asgebied - dus
inclusief nieuw-Oost - in de eerste plaats een woongebied. In de oude cijfers
besloeg het wonen ongeveer tweederde deel. Dat geldt ook, zij het met een
sterker accent op de niet-woonfuncties, voor het centrale gedeelte, met een
aanzienlijk aantal woningen in de Houthaven, het Westerdok, het Oosterdok en
langs het water van de Oostelijke Handelskade. Wat mij betreft had het
aandeel van de woonfunctie nog groter kunnen zijn als er niet een aantal
belemmeringen zou zijn geweest. Op een aantal plaatsen kunnen bij voorbeeld
geen woningen worden gebouwd ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder
en dan heb ik het niet over de situatie straks met een vierstrooks
IJ-boulevard, maar nu al, op plaatsen waar de railinfrastructuur wonen
onmogelijk maakt. Er is vrijwel geen plek te vinden in het plangebied waar
wij zonder in botsing te komen met belemmeringen op onder meer het vlak van
het milieu kantoorvolumina zouden kunnen omzetten in woonvolumina.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U bent het dus met mij eens, dat de
geluidshinder nog erger zal worden door de aanleg van een vierbaans autoweg
en dat daardoor dus ook de toekomstige woonfunctie wordt geschaad.)
Ik kom straks apart terug op de discussie over de infrastructuur. Ik
verwijs kortheidshalve naar de rapporten die hierover in de commissie aan de
orde zijn geweest en bij de discussie over de situatie op micro- en op
macroniveau. Ik ben het met de heer Van Duijn eens, dat het verkeer een vorm
van overlast veroorzaakt en dat dit probleem groter wordt naarmate de
overlast op een bepaalde plaats wordt geconcentreerd. Dat doen wij echter om
het probleem op andere plaatsen te kunnen oplossen. Dat is de herkomst - de
heer Oranje wees daar ook op - van de discussie over de IJ-boulevard in het
inmiddels al wat grijze verleden, toen de heer Lankhorst daarover een
voorstel indiende in de Raad.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat voorstel betrof een tweestrooks weg
en geen vierstrooks weg.)
Dat klopt, maar het was wel een voorstel waarin werd gevraagd om
verbetering van de infrastructuur. Overigens zou ook dat meer verkeer hebben
opgeleverd dan handhaving van de oude situatie. De heer Van Duijn hoeft
echter niet bang te zijn, dat ik de heer Lankhorst een tweemaal tweestrooks
IJ-boulevard in de schoenen zal schuiven.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik verdedig de heer Lankhorst uiteraard
maar tot 1986!) De heer Lankhorst heeft dit idee onlangs in een artikel in
Het Parool terecht ook zelf naar het rijk der fabelen verwezen. Ik heb dat
ook nooit beweerd.
Zoals gezegd, bevat het project een grote hoeveelheid woningbouw. Dit
weerspiegelt ook een van de uitgangspunten van het project. Het gaat om onze
wens, de binnenstad uit te breiden en een van de karakteristieken van de
binnenstad is de menging van functies van wonen en werken.
Een van de vragen die zijn gesteld was, of de keuzen die zijn gedaan in
termen van functies en hoeveelheden niet in strijd komen met de
stedebouwkundige kwaliteit. Daarbij ging het om de vijfde woontoren - de
zesde toren als men de kantoortoren ook meetelt - op het Oosterdok. Daarbij
hebben wij het over elementen als de soort woningen in relatie tot de
stedebouwkundige kwaliteit. Een van de opmerkingen van de heer Saris in dit
verband betreft de breedte van de aanplemping; dit komt ook terug in zijn
voorstel nr. 45. Ik heb in de commissie al gezegd en ik wil dat hier graag
herhalen, dat er in ieder geval naar een andere oplossing zal moeten worden
gezocht dan de variant die in eerste instantie is getekend en die zou leiden
tot een aanplemping van 45 m breed. Dat had onder meer te maken met de vraag,
hoe men de rooilijnen precies legt. Legt men die in het verlengde van de
rooilijn van het stationsgebouw, dan komt men uit op die 45 m., maar legt men
die evenwijdig aan de huidige oever van het Oosterdokseiland, dan wordt de
breedte een stuk minder. De vraag, hoeveel minder en hoe een en ander precies
moet worden gesitueerd, is een kwestie van nader onderzoek. Dat onderzoek heb
ik in de commissie toegezegd. Dat zou uiteraard kunnen opleveren dat men er
onvoldoende uit komt. Ik hecht eraan, dat wij in de eerste plaats de
woonfunctie zo sterk mogelijk houden, ook in het centrale deel van het
IJ-oeverproject en ik streef er dan ook naar, op dat punt niet te veel
achteruit te gaan. Volgens mij moet het echter mogelijk zijn - de verdere
uitwerking zal dat moeten uitwijzen - een stedebouwkundige oplossing te
vinden voor het Oosterdok, bij voorbeeld ten aanzien van de tussenruimten,
want het is geen gegeven, dat die gebouwen allemaal precies op een rij moeten
staan. In ieder geval ben ik het met de heer Saris eens, dat wij deze mooiste
plek van het IJ-oevergebied zo goed mogelijk moeten gebruiken en dat daar ook
woningen beschikbaar moeten zijn voor mensen met lagere inkomens. De wens om
daaraan te voldoen zonder een forse financiële aderlating op het punt van de
grondexploitatie is in feite ook de herkomst van de vijfde toren. Puur
ruimtelijk gezien zou het natuurlijk mogelijk zijn, alle woontorens op het
Oosterdok en desnoods ook op het Westerdok in de sociale sector te realiseren,
maar wij komen nu eenmaal niet uit onder de afweging van de financiële
consequenties en bovendien wensen wij een menging van verschillende soorten
woningbouw op deze plek. Over de vraag of dit stedebouwkundig oplosbaar is
kan men overigens verschillend denken.
(De heer SARIS: Door het volume te verhogen daalt de
stedebouwkundige kwaliteit; dat staat in feite ook in de voordracht. Dat
heeft ook consequenties voor de prijs die u kunt vragen voor de grond, dus
daardoor zou de opbrengst ook weer dalen. Daar schieten wij dus niet veel mee
op. Bovendien heeft wijziging van het volume ook gevolgen voor de begane
grond, in die zin dat er nu een aanplemping nodig is om ruimte te hebben voor
onder meer het aantal parkeerplaatsen dat er moet komen. U kunt een aantal
problemen, zowel op het punt van de stedebouwkundige kwaliteit als op het
punt van de opbrengst en het parkeren, dus veel beter oplossen door het
volume iets te verkleinen, bij voorbeeld door een toren minder te bouwen. Dat
hoeft helemaal niet ten koste te gaan van de sociale woningbouw; dat kunt u
altijd mengen.)
Het aantal parkeerplaatsen dat bij de gebouwen hoort vermindert dan
inderdaad navenant, maar ook daarvoor zal dan een oplossing moeten worden
gevonden, voor een deel ondergronds. Ik ontken zeker niet - ik heb dat zelf
naar voren gebracht in de voordracht - dat er een spanning bestaat tussendie
verschillende elementen. In alle stedebouwkundige adviezen staat, dat er een
mooiere oplossing mogelijk is door een toren minder te bouwen. Vervolgens is
het een kwestie van beoordeling, in welke mate dat het geval is en hoe men
dat afweegt tegen andere belangen die hierbij in het geding zijn. Ik kies er
dan voor, de woonfunctie op deze plek zoveel mogelijk te bevorderen. Dat is
van belang voor de menging in dit gebied, omdat de woonfunctie relatief zwak
aanwezig is in het centrale deel, onder meer vanwege het reeds genoemde
probleem van de geluidshinder. Ik neem aan, dat dit voldoende oplosbaar is,
maar dat zal nog moeten worden uitgezocht. Ik geef dus inderdaad de voorkeur
aan een aanplemping van minder dan 45 m.
De heer Saris vindt een en ander nogal inconsistent; waarom geldt ten
aanzien van het Westerdok niet hetzelfde als voor het Oosterdok, is zijn
vraag. Dat heeft te maken met de ontstaansgeschiedenis van de verschillende
onderdelen van het project. Bij het Westerdok hebben wij inderdaad iets
dergelijks gedaan, maar op een heel andere schaal. Men zal zich herinneren,
dat de planontwikkeling in dat gebied is ontstaan naar aanleiding van het
verzoek van het ABP, een plan te mogen ontwikkelen voor het Westerdokseiland.
De gemeente heeft daarop instemmend geantwoord, maar met de voorwaarde, dat
men dan tevens het gebied van de Houthaven zou meenemen, omdat wij willen dat
daar ook voldoende sociale woningbouw tot stand komt. De reden dat wij niet
hebben gekozen - dat had op zichzelf best gekund - voor bij voorbeeld een
menging van categorieën woningen op het Westerdokseiland, zoals in het gebied
van de Houthaven, is, dat wij zoveel mogelijk hebben willen aansluiten bij
versterking van het karakter van de aangrenzende buurten; dat was een van de
uitgangspunten van de planvorming voor de IJ-oevers. Wij hebben in de
Houthaven uitdrukkelijk gekozen voor een uitbreiding van de Spaarndammerbuurt
in noordelijke richting en daarom het accent gelegd op de sociale woningbouw
in dat gebied. In theorie zou het overigens heel wel denkbaar zijn, het
anders te doen.
(Mevr. BAAK: Als wij een projectontwikkelaar opdracht geven een plan
te maken, betekent dit natuurlijk niet, dat wij dat plan ook gaan uitvoeren.)
Heb ik dat dan gezegd?
(De heer SARIS: Nee, maar u sluit ook niet uit, opnieuw met het ABP
te praten over sociale woningbouw op deze plek.)
De strekking van mijn opmerking is ook niet dat dit uitgesloten zou zijn.
Ik verklaar, waarom het voorstel luidt zoals het luidt. Op de achtergrond van
de keuze die wij hebben gedaan staat het primaat van uitbreiding van de
Spaarndammerbuurt.
Ik meen, dat ik hiermee ben ingegaan op de meeste opmerkingen over de
menging van functies. Het is van wezenlijk belang, dat wij functies zoveel
mogelijk mengen en daarbij op de begane grond bij voorkeur openbare functies
tot stand brengen om op die manier de kwaliteit van het gebied zo hoog
mogelijk te maken. In dit verband is ook gesproken, onder anderen door mej.
Blok, over de kwaliteit van de openbare ruimte. Ik herinner in dit verband
aan de opmerking die ik heb gemaakt in de commissie van advies en bijstand:
welke beslissingen kunnen wij daarover nu al nemen? De kwaliteit wordt immers
pas definitief bepaald op het moment dat er een ontwerp wordt gemaakt en
uitgevoerd. Wij kunnen er de nodige aandacht aan besteden in de Nota van
Uitgangspunten, maar daarnaast zullen wij er ook rekening mee moeten houden
bij de financiële vertaling. Het is dus bepaald niet per ongeluk, dat in de
financiële vertaling van de Nota van Uitgangspunten het bedrag dat
beschikbaar is voor de inrichting van de openbare ruimte in dit gebied 20%
ligt boven wat in dit opzicht gebruikelijk is.
(Mej. BLOK: De VVD-fractie is daar ook heel blij mee, maar het gaat
natuurlijk om meer. Men moet niet wachten op het ontwerp, maar van tevoren al
een visie en normen hebben. Ik geef echter toe, dat dat een uiterst moeilijk
punt is.)
Er ligt een fase tussen wat wij nu doen en het moment van ontwerpen, met
inrichtingsplannen, nadere stedebouwkundige ontwerpen enz. De onderlinge
relatie van de ontwerpen moet natuurlijk ook aan de orde komen. Als men mij
vraagt wat wij in dit stadium van de besluitvorming kunnen doen is mijn
antwoord, dat wij ervoor moeten zorgen dat wij de financiële ruimte hebben om
een goed ontwerp te maken en met name ook de nodige aandacht moeten besteden
aan de locaties waarvan wij menen dat zij cruciaal zijn. Niet voor niets
wordt in de Nota van Uitgangspunten nogal wat aandacht besteed aantwee
belangrijke plekken in het gebied, te weten het Stationsplein en het
Barentszplein, waar meer nog dan elders extra aandacht zal moeten worden
besteed aan de inrichting van de openbare ruimte. Wat het Stationsplein
betreft is overigens meer aan de orde dan alleen de wens dat wij het graag zo
mooi mogelijk willen hebben. Het is ook cruciaal, dat het Stationsplein een
plek wordt waar het aangenaam toeven is en dat er een relatie is tussen het
winkelgebied in het stationsgebouw en het bestaande kernwinkelapparaat. Een
aantal sprekers heeft in dit verband verwezen naar het rapport van Management
Horizons, waarin met zoveel woorden een aantal voorwaarden wordt genoemd. Dat
doet er echter niet toe, want wij zijn het erover eens dat zij zeer wenselijk
zijn. Ook ik ga ervan uit, dat het verblijfsklimaat en de relaties in de
beleving cruciaal zijn voor het Stationsplein. Het is dan ook gewenst, zo
niet noodzakelijk, ervoor te zorgen dat het winkelgebied op het CS-eiland een
aanvulling op het bestaande winkelapparaat wordt en geen geïsoleerde
concurrent.
De heer Molleman heeft het een en ander gezegd over de noodzaak van
samenwerking tussen de gemeente en het bedrijfsleven op dit gebied. Ik ben
het daarmee eens.
Vervolgens heeft de heer Molleman een vraag gesteld met betrekking tot een
convenant. In het overleg met KBB en Vendex is inderdaad het woord convenant
gevallen. In de commissie van advies en bijstand heb ik echter gezegd, dat ik
er niet zeker van ben dat hiervoor een convenant nodig is, wat iets anders is
dan dat ik er tegen zou zijn; waarmee ik tot ongeveer hetzelfde standpunt kom
als de heer Molleman. In ieder geval is duidelijk, dat het bedrijfsleven en
de gemeente beide een extra inspanning zullen moeten leveren en het
IJ-oeverproject is daarvoor een extra aanleiding, want zonder dat zouden wij
dat ook al behoren te doen om de positie van het kernwinkelgebied te
verstevigen. Het plan voor het stadshart is het cruciale voertuig voor het
ontwikkelen van dergelijke ideeën. Wij zijn daar al mee bezig en ik meen, dat
het Stationsplein ook bij de discussie over het stadshart zal moeten worden
betrokken. Binnenkort zal de Raad hierover nadere gegevens ontvangen.
Overigens is dit niet alleen een kwestie van investeren door de overheid.
De zorg voor het stadshart is wat ons betreft natuurlijk vooral een zaak van
investeren, maar ook andere dingen spelen daarbij een rol, zoals de inzet van
de Stadsreiniging, de inzet van de stadswachters enz. De gemeente moet dus
een inspanning leveren op een breed front, die ontwikkelingen zal losmaken en
voor een deel al heeft losgemaakt - ik denk aan de Vendexdriehoek - ook in de
particuliere sector, om het winkelgebied te versterken.
Dit leidt mij tot een vraag met betrekking tot de planning en het in de
tijd op elkaar doen aansluiten van de totstandkoming van de winkelfuncties.
Het ontwerpen van een winkelcentrum op het CS-eiland is een bouwtechnisch
ingewikkelde opdracht. Het oude stationspostkantoor zal daarvoor namelijk
moeten wijken. Daarin is thans de centrale verkeersgeleiding van het Centraal
Station gevestigd. Die zal moeten verhuizen, dus het is nog een vrij
ingewikkelde zaak en gezien die ingewikkeldheid is duidelijk, dat plannen als
die voor het hoofdpostkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal en voor de
Vendexdriehoek er belangrijk eerder kunnen zijn en in functie kunnen zijn dan
een winkelcentrum op het CS-eiland. Daar is overigens niets tegen en alles
voor, want het IJ-oeverproject is niet het enige middel om de klanten uit de
regio terug te halen naar de Amsterdamse binnenstad. Daarvoor worden in
samenwerking tussen het bedrijfsleven en de gemeente ook midden in het
kernwinkelgebied initiatieven ontwikkeld die wij van harte steunen.
Er bestaat - helaas, moet ik bij wijze van uitzondering zeggen - ook vrij
brede overeenstemming in de Raad over het standpunt inzake de brug naar Noord.
Ik wil niet nalaten erop te wijzen, waarom het bouwen van een brug naar
Noord toch een buitengewoon aardig idee is, maar dat neemt niet weg, dat het
wel duidelijk is hoe de besluitvorming in de Raad hierover zal aflopen.
(Mej. BLOK: Wij willen de wethouder best de gelegenheid geven zijn standpunt
te verdedigen als laatste stuiptrekking!)
U zei er nog wel bij "de aanhouder wint"! Ik ben van mening, dat het
betrekken van de noordelijke IJ-oever bij de ontwikkelingen aan de zuidkant
niet alleen een kwestie is van techniek en infrastructuur. Wij zijn er niet
met de bouw van een tunnel, zodat men er snel kan komen met het openbaar
vervoer, want hierbij speelt ook de psychologische barriŠre van het IJ een
rol. De afstand tussen een groot deel van Noord en bij voorbeeld de Dam is in
feite gering. Zo gezien ligt Noord pal bij de binnenstad, maar vrijwel
niemand beleeft het als zodanig. Daardoor functioneert Noord niet echt. De
verwevenheid van de binnenstad met buurten als de Pijp en de Vondelpark-/
Concertgebouwbuurt is vele malen groter. Ondanks het feit dat een groot deel
van Noord heel wat dichter bij de Dam ligt dan de Pijp, is de Pijp in zijn
functioneren wel heel sterk verknoopt met de binnenstad. Er is dus met name
een psychologisch beletsel tegen het betrekken van de noordelijke IJ-oever
bij de ontwikkelingen aan de zuidkant en mijns inziens zou een brug een
belangrijk hulpmiddel kunnen zijn om dat psychologische probleem op te lossen,
nog afgezien van het feit dat men mijns inziens de problemen van het
fietsverkeer van en naar Noord in de huidige situatie onderschat. Het is niet
per ongeluk, dat het aandeel van de fiets in de relatie tussen Noord en de
binnenstad beduidend geringer is dan tussen andere aangrenzende buurten en de
binnenstad.
(De heer RONTELTAP: De fiets mag toch mee in de metro?)
Inderdaad, maar van die mogelijkheid wordt maar weinig gebruik gemaakt.
Bovendien is het een heel gedoe.
(De heer SARIS: Als u die mening bent toegedaan, waarom laat u
daarnaar dan geen onderzoek instellen?)
Omdat ik meen dat wij daarvoor, zoals ik ook in de commissie heb gezegd,
meer inzicht moeten hebben in de mogelijkheden van een stedebouwkundig plan
voor de noordelijke IJ-oever, waaruit duidelijk wordt waarover wij het hebben:
welke kwantiteiten, om welke functies het gaat en in welke mate, om welke
plekken het gaat enz. Pas als wij daarover meer duidelijkheid hebben, heeft
het zin een onderzoek in te stellen met betrekking tot de brug zelf. Daarom
heb ik voorgesteld, de discussie over de brug voorlopig in de ijskast te
zetten in afwachting van duidelijkheid over de stedebouwkundige
ontwikkelingen in Noord. Dat is mijn opvatting daarover, maar het is
duidelijk, dat de Raad een andere koers kiest.
Tijdens de redevoering van wethouder Van der Vlis heeft de Voorzitter,
wethouder Etty, de vergadering verlaten, na het presidium te hebben
overgedragen aan wethouder mevr. Luimstra-Albeda.
De discussie wordt geschorst.
De vergadering wordt om 16.30 uur geschorst tot 19.30 uur.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, heropent om 19.30 uur de des middags
geschorste vergadering en stelt aan de orde de v o o r t z e t t i n g van
de behandeling van:
11
a Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 december 1989 tot
wijziging van het programakkoord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1600, blz. 5239);
b Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 december 1989 inzake de
Nota van Uitgangspunten voor de IJ-oevers (IJ-centraal en IJ-west) (
Gemeenteblad afd. 1, nr. 1591, blz. 5139);
c Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 12 december 1989 inzake de
Nota van Uitgangspunten voor het oostelijk havengebied (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 1593, blz. 5197).
12
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 13 december 1989 inzake de
Havenatlas (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1602). -
met de bij deze voordrachten tevens aan de orde gestelde stukken.
Wethouder VAN DER VLIS: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal de beantwoording
van de vragen en opmerkingen van de Raad voortzetten waar ik vanmiddag was
gebleven.
De heer Papineau Salm heeft een opmerking gemaakt over de publieksfuncties,
met name over de extra aandacht die nodig is bij de verdere uitwerking
daarvan. Ik ben het met hem eens; het is niet alleen in ons belang, maar ook
in het belang van de partners en de financieringsmaatschappij, ter plaatse
veel mensen op de been te krijgen, want anders lukt het project niet.
Vervolgens heeft de heer Papineau Salm erop gewezen, dat wij wat de
IJ-boulevard betreft voorzichtig moeten zijn met op- en afritten, afslagen
enz. Ik wijs erop, dat een opmerking van die strekking ook in de Nota van
Uitgangspunten voor de IJ-oevers staat. Ik onderschrijf zijn opmerking dan
ook van harte. Het gaat inderdaad niet aan, dat er, als wordt besloten tot de
aanleg van een tweemaal tweestrooksweg, door de op- en afritten enz. een
enorm brede weg ontstaat. Het moet een straat blijven die een voetganger moet
kunnen oversteken.
De heer Saris en mej. Blok hebben een voorstel (nr. 47) ingediend met als
strekking, dat de infrastructuur voor het openbaar vervoer zo mogelijk eerder
maar in geen geval later dan de infrastructuur voor het autoverkeer gereed
moet zijn. Het is de wens van zowel de Raad als het College, dat eerst het
openbaar vervoer en dan het autoverkeer enz. aan de orde komt; dat is evident.
Ik geef de indieners dan ook in overweging, het voorstel in te trekken en te
wachten op het resultaat van het nadere onderzoek ter zake van de
mogelijkheid van ondergronds vervoer. Als het College akkoord zou gaan met
het voorstel weet het eigenlijk niet precies, gezien dit onderzoek, wat het
doet, zeker niet wat onderdelen betreft. Er zijn onderdelen waarvan het vrij
zeker is dat die zullen worden gerealiseerd, maar verschillende grote
onderdelen vergen een gezamenlijke investering. Als er bij voorbeeld wordt
gesproken over een trac‚ door de Houthavens, heeft men het ook over een
tunnel. Hetzelfde is het geval met een tunnel onder het Amsterdam-Rijnkanaal,
want dat betreft ook een bouwproject. Die komen vanzelfsprekend gelijktijdig
gereed. Hoe het echter in onderdelen in elkaar zit en welke consequenties een
en ander heeft kan ik nog niet overzien. Er zal geen verschil van mening zijn
over de buitengewoon grote wenselijkheid van datgene wat in het voorstel is
geformuleerd, maar op het moment dat die uitspraak wordt gedaan, weet men
niet wat men zegt.
(De heer HEIJNE: In het voorstel wordt alleen gesproken over de
infrastructuur. Wat verstaat u daaronder? Is dat de reservering voor de weg
of voor de rail? Waarover praten wij dan?)
Het is naar ik heb begrepen de bedoeling van de indieners dat de sneltram
er eerder komt dan de autoweg.
(De heer SARIS: Wij hebben het niet over reserveringen op papier!)
Juist.
Verschillende leden hebben gesproken - er is ook een voorstel ter zake
ingediend - over de vraagstukken met betrekking tot de organisatie van het
IJ-oeverproject. Afgelopen maandag heb ik tijdens de begrotingsbehandeling in
de commissie van advies en bijstand daarover ook gesproken en daarop wil ik
nu nader ingaan. Er is veel waardering uitgesproken voor het werk dat tot nu
toe is verzet, ik ben het daarmee van harte eens, maar ik wil daarbij dan wel
opmerken, dat wij voor het verdere werk in organisatorische zin niet
voldoende zijn toegerust. Het College is zich dat al enige tijd bewust; niet
voor niets zijn er besluiten genomen over het creëren van een federatie
tussen de sector Ruimtelijke Ordening en het Grondbedrijf en in het verlengde
daarvan een gemeentelijk organisatie voor projectmanagement die dergelijke
werken goed aan kan. Dit betreft dan niet alleen een project als de IJ-oevers,
maar ook Nieuw-Oost en andere toekomstige infrastructurele projecten. Een
echte projectmanagementorganisatie kennen wij in deze gemeente wel in het
kader van de stadsvernieuwing, hoewel dat meer een gebiedsorganisatie dan een
projectorganisatie is. Op het onderhavige punt is die organisatie er echter
nog niet en het is dan ook duidelijk dat die er moet komen. Er wordt aan
gewerkt. Kortgeleden is in het College afgesproken, dat de stand van zaken
met betrekking tot de federatievorming ook in de Commissie voor Financiën en
Organisatie aan de orde zal worden gesteld. Overigens vormen de
organisatorische vraagstukken een onderdeel van de letter of intent met de
financieringsmaatschappij. Daarbij hoort het maken van een begin met een
uitvoeringsorganisatie; men moet dan over twee aspecten tegelijkertijd
nadenken, namelijk over de organisatie zelf en de rol van de gemeente in die
organisatie. Er moet bijzonder goed worden gelet op het "zuiver" houden van
de publiekrechtelijke taak van de gemeente. Ook al is er een bestemmingsplan,
dan nog zal dit altijd moeten worden getoetst aan bouwplannen en niet alleen
in de technische sfeer. Ik ben het dan ook niet eens met de heer R.H.G. van
Duijn, die het had over een RAI-achtige constructie. Ik heb hem dat echter
vaker horen zeggen, dus ik weet wat hij bedoelt.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik doel niet op de juridische vorm.)
Ik ben mij daarvan bewust. Bedoeld wordt een menging van belangen in de
gemeente. Naar mijn mening is die ten aanzien van de RAI ook niet aan de orde;
het was dus een verkeerd voorbeeld, maar ik begrijp wel wat er wordt bedoeld.
Ik ben het er niet mee eens, maar dat terzijde.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: U kunt toch niet ontkennen, dat de
gemeente via de financieringsmaatschappij een groot aandeel in het financieel
rendement van het plan zal krijgen, dat haar echter in strijd kan brengen met
haar rol als hoedster van de openbare ruimte.)
De heer Van Duijn doet alsof wij ons aan een dergelijke maatschappij
uitleveren. De gemeente doet echter een bewuste keuze en als men dat niet wil,
moet men het niet doen. In het geval van de RAI hebben wij dat uitdrukkelijk
gewild, omdat wij meenden dat het een belang was waaraan wij ons wilden
binden, zoals wij ons naar mijn mening ook moeten binden aan het ontwikkelen
en het goed exploiteren van de IJ-oevers. Evenals bij de RAIzullen de
financiële belangen uitdrukkelijk apart moeten worden gehouden bij de
uitvoering van onze publiekrechtelijke taak en functie.
Ik ben het met de heer Saris eens, dat er snel een organisatorische vorm
moet worden gevonden. In het voorstel-Saris nr. 42 is een termijn van vijf
maanden genoemd waarbinnen de Raad daarover voorstellen moet kunnen
verwachten. Die termijn lijkt mij redelijk.
Verschillende leden hebben gesproken over de relatie met beleggers
enerzijds en de relaties met sociale vernieuwing en bestrijding van de
werkloosheid anderzijds. Bij de algemene en financiële beschouwingen heeft
daarover al een discussie plaatsgevonden tussen de heer Saris en wethouder
Etty. In de commissie van advies en bijstand hebben ook al enige
beschouwingen plaatsgevonden tussen de heer Holvast en mij en als men precies
is geïnformeerd zal men hebben ontdekt, dat er enige spanning zit tussen de
uitlatingen van de wethouder voor Financiën en de wethouder die is belast met
het IJ-oeverproject. In het kader van het onderhandelingsproces komt die
spanning eigenlijk wel goed uit; die moet nog maar even blijven bestaan,
opdat wij kunnen bekijken of er voor de gemeente iets nuttigs uit kan
voortkomen. De heer Saris noemde in dat verband al de verbreding van het
draagvlak voor het IJ-oeverproject en het zichtbaar maken van de voordelen
ervan, niet alleen ten behoeve de "snelle types", maar ook voor de aanpalende
buurten en de maatschappelijke problemen die zich in de stad voordoen. Ik ben
het daarmee eens. Aan de andere vind ik het gevaarlijk - wat dat betreft ben
ik het eens met de wethouder voor Financiën - als wij ten aanzien van
duidelijke overheidstaken de hand gaan ophouden bij beleggers. Wij moeten
niet in de positie komen te verkeren, dat wij bij de beleggers om geld gaan
bedelen om werk dat wij geen overheidstaak meer vinden, toch in onze
hoedanigheid van overheid uit te voeren. Die spanning is ook tijdens de
financiële beschouwingen ter tafel gekomen.
(De heer SARIS: Wij hebben goed naar de wethouder voor Financiën
geluisterd en hoewel wij het niet helemaal met hem eens zijn, hebben wij
enigszins rekening gehouden met zijn wensen.)
Bij het lezen van het voorstel is mij dat niet ontgaan.
(De heer SARIS: Het voorstel betreft de werkloosheidsbestrijding en
niet de aanpalende buurten enz. Het houdt niet allereerst een beroep op de
middelen van de financieringsmaatschappij in, maar wel een beroep op de
inspanningsverplichting om die werkloosheid mede te bestrijden. Daar komen
middelen uit voort; men moet daar niet omheen draaien, want anders kan men
niet zoveel doen. Dat is geen overheidstaak.)
Nog zeer recent heb ik gezegd, dat dit onderwerp uitdrukkelijk op de
agenda voor het overleg met de beleggers is geplaatst. Die inspanning is er
wat mij betreft, ook zonder voorstel. Bij het lezen van het voorstel is mij
ook niet ontgaan, dat er een vorige keer een echte discussie heeft
plaatsgevonden. Het lijkt mij niet verstandig, het voorstel op dit moment in
stemming te brengen.
(De heer SARIS: Dat hangt ervan af. Als u zegt dat het College, als
de samenwerkingsovereenkomst in de Raad komt, met een voorstel ter zake komt,
behoef ik geen voorstel in te dienen.)
Het mooiste zou ik nog vinden als er in de samenwerkingsovereenkomst met
de beleggers op dit punt in het geheel niets zou worden geregeld, maar dat
wij uit de algemene middelen 10 miljoen gulden extra krijgen om er iets mee
te doen.
(De heer SARIS: De bestrijding van de werkloosheid is niet iets wat
de overheid alleen doet; dit moet juist samen met de marktpartners worden
gedaan. De redenering van de wethouder voor Financiën is op dat punt dan ook
niet helemaal correct.)
(Wethouder ETTY: Het ging over iets anders.)
(De heer SARIS: Dat weet ik en daarom hebben wij dit punt
duidelijker geformuleerd.)
In eerste termijn heb ik daarover al het mijne gezegd. De heer Papineau
Salm en de heer Molleman hebben gesproken over de infrastructuur voor de
Houthavens en over de verhouding met de kwaliteit van de nieuwe woonwijk. Ik
ben het met hen eens, dat er geen barriŠre met de oude bebouwing moet worden
gecreëerd. De nieuwe wijk moet goed aansluiten en moet zelf goed kunnen
functioneren; de route om de zuid hoort dan ook geen barriŠre te zijn.
Variant A is niet mogelijk en wat de andere twee varianten betreft zal
onderzoek moeten uitwijzen welke de beste is. Overigens heeft het College in
de financiële vertaling van een en ander niet voor de financieel voordeligste
variant gekozen; dat was variant A, maar die zou nu juist wel die
barriŠrewerking hebben gehad.
Met betrekking tot de vraag van de heer Papineau Salm over de Prins
Hendrikkade wijs ik erop, dat dit onderwerp in het kader van de besprekingen
over het stadshart nader aan de orde zal komen. Het is een oude wens; tien
jaar geleden sprak men nog over de tweede fase Stationsplein. Er bestaat
overigens een samenhang met de discussie - er is ook een voorstel ter zake
ingediend - over het busstation. Er halteren daar zeer veel bussen en het
ligt dan ook voor de hand, de inrichting van dat deel van het gebied
uitgebreid te betrekken bij de discussie over een ondergronds busstation. Ik
ben het eens
met de wenselijkheid van een ondergronds busstation. Ik moet echter wel een
voorbehoud maken ten aanzien van de technische uitvoerbaarheid. In de
commissie heb ik ook al gezegd, dat het dan wel buitengewoon dringen wordt
onder de grond. Ondergronds schijnt tegenwoordig hoogwaardig te zijn, maar ik
wil er dan wel op wijzen, dat zich in die buurt onder de grond al de
IJ-tunnel en een metrobuis bevinden, terwijl er ook nog een oost-westlijn en
een noord-zuidlijn aan moeten worden toegevoegd. Als er nu ook nog een
busstation komt, wordt het dus wel een beetje erg vol onder de grond. De
wenselijkheid, zowel vanuit de kwaliteit van het busvervoer als de kwaliteit
van de openbare ruimte, met in gedachten een railverbinding naar Noord, is
wat mij betreft buiten kijf. Er moet echter nog het een en ander worden
uitgezocht.
De heer Papineau Salm heeft een opmerking gemaakt die mij pijn doet,
namelijk dat de binnenvaart minimaal is bedeeld. Ik geloof daar niets van. In
de nota van uitgangspunten is het College naar mijn mening buitengewoon
royaal geweest ten aanzien van de binnenvaart, dit gezien de grote krapte op
het water. Het College heeft in de planvorming, bepaald niet tot grote
vreugde van een aantal insprekers uit de Spaarndammerbuurt, een paar honderd
woningen in het meest noordelijke deel van de Houthaven geschrapt ten behoeve
van de binnenvaart. Ik meen dan ook, dat de binnenvaart er gezien de
omstandigheden riant afkomt; de binnenvaart verdient dit ook. Ik vind dus,
dat zij zeker niet minimaal is bedeeld.
(De heer PAPINEAU SALM: Ik meen, dat er sprake is van een
misverstand. Ik bedoel, dat de binnenvaart in het verleden minimaal aandacht
heeft gehad. Het perspectief is namelijk, dat de binnenvaart zal toenemen.)
Dit betekent dan, dat er meer wordt gevaren en dat er dus minder
ligplaatsen nodig zijn.
(De heer PAPINEAU SALM: Ik ben het met u eens, dat de binnenvaart in
de voordracht inzake de Havenatlas veel aandacht heeft gekregen.)
Met betrekking tot de hotelboten heb ik begrepen, dat er op het juridische
vlak nog wat wordt geschaafd aan het voorstel dat hierover is ingediend. Het
is mij duidelijk, dat het gebruik van het water in het plan juist is. Er is
dan ook geen reden om te veronderstellen, dat de hotelfunctie daarin niet zou
passen. Het is echter een feit, dat er in het verleden sprake is geweest van
misbruik. Ik doel dan niet op de ruimtelijke context, maar op de inhoudelijke,
zoals hygiëne, brandveiligheid enz. In het verleden moesten met betrekking
tot de hotelboten nogal wat zaken met veel inspanning door de gemeente worden
geredresseerd. Dit werkt door in de huidige discussie. Het desbetreffende
voorstel hoeft echter geen problemenop te leveren mits het zorgvuldig wordt
geformuleerd.
(De heer MOLLEMAN: U merkte op dat, gezien de krappe ruimte in het
gebied, de binnenvaart behoorlijk is gezegend. Die krapte leidt er in feite
toe, dat het toevoegen van een geheel nieuwe functie moeilijk kan worden
verantwoord, zeker wanneer men in het oog houdt dat bij die krapte ook nog de
woonbotenproblematiek moet worden betrokken.)
(De heer VELDMAN: Betekent dit in uw opvatting van rechtsgelijkheid
dat men, als de een het krap heeft, voor de ander niets doet?)
(De heer PAPINEAU SALM: Er moeten nu keuzen worden gemaakt!)
(De heer MOLLEMAN: Ik wil juist tot een keuze kunnen komen, zeker
wanneer het voorstel juridisch aanvaardbaar zou zijn. Volgens de wethouder is
er sprake van krapte in het gehele gebied en niet alleen ten aanzien van
bepaalde functies. Het geldt nu een geheel nieuwe functie.)
Er is inderdaad krapte in het gehele gebied, maar voor de Raad hoeft dat
nog geen reden te zijn om te zeggen dat in verband met de krapte de woonboten
maar moeten verdwijnen.
(De heer MOLLEMAN: Dat is een bestaande functie; het gaat nu om een
nieuwe functie.)
Ik ben van mening, dat er ruimtelijk gezien geen reden is om die
hotelfunctie af te wijzen. Als men geen plek kan vinden, komt men in de
problemen, maar het is niet hard te maken dat er, als men een beetje inschikt,
voor die functie geen plaats zou zijn.
(De heer MOLLEMAN: In het voorstel is sprake van een of meer plekken.
)
Ingevolge het voorstel zal ook het een en ander moeten worden onderzocht!
Mej. Blok heeft in relatie tot de brug gesproken over een rollend tapijt.
De enige variant die ik nog niet ben tegengekomen is een vliegend tapijt. Ik
ben al op die kwestie ingegaan. De heer Oranje heeft overigens verwezen naar
de kop van Zuid in Rotterdam als een lichtend voorbeeld van hoe alles zou
moeten worden gedaan. Voor zover ik weet heeft Rotterdam ook scheepvaart en
is er op de kop van Zuid ook een brug. Ik begrijp het dan ook niet meer
helemaal.
(Mej. BLOK: U hebt het aardig geprobeerd!)
Mej. Blok heeft een opmerking gemaakt over het huurniveau op het
Stationseiland en de concurrentie in relatie tot het kernwinkelgebied. Ik ben
het niet helemaal met haar eens; men mag aannemen, dat de huren in de Pieter
Cornelisz. Hooftstraat hoger zijn dan in de Ferdinand Bolstraat, maar dat is
voor de winkels in eerstgenoemde straat nog geen reden om naar de
laatstgenoemde straat te verhuizen. Het feit dat de huren hoog zijn betekent
naar mijn mening, dat er sprake is van een nieuwe markt; zo direct ligt de
koppeling aan de huren dus niet. Ik meen dat men de oplossing moet zoeken in
maatregelen ter verbetering en versterking van de concurrentiepositie in het
bestaande kernwinkelgebied. Wellicht leidt dit wel tot een stijging van de
prijzen van het onroerend goed ter plaatse. Ik meen dan ook, dat wij ons
beleid daarop moeten richten. Ik ben het er overigens mee eens, dat de
winkels op het Stationseiland er niet mogen zijn ten koste van het
functioneren van het kernwinkelapparaat.
Vervolgens heeft mej. Blok een vraag gesteld over de
financieringsmaatschappij en daaraan een opmerking gekoppeld over een
bufferbedrag. Ik denk dat zij doelt op het bedrag van 50 miljoen gulden extra
dat is vastgezet. Van dat bedrag is steeds gesteld, dat het beschikbaar moet
zijn om niet alleen maar ten aanzien van renderende investeringen te handelen,
maar ook om een aantal maatschappelijk nuttige zaken te kunnen uitvoeren, ok
al zijn die niet direct renderend. In de opzet van de
financieringsmaatschappij is geld gereserveerd voor verschillende
activiteiten die nog nader moeten worden benoemd. Ik weet echter niet of dit
het juiste antwoord is op de vraag van mej. Blok. (Mej. BLOK: Dat is het
eigenlijk niet. Aan de orde is nu de Nota van Uitgangspunten voor de
IJ-oevers. De Raad spreekt een aantal wensen uit, er zijn wensen neergelegd
in verschillende voorstellen die zijn ingediend en er zijn wensen van
bedrijven enz. die zich op de IJ-oevers willen vestigen. Er kunnen wensen
zijn die het College acceptabel vindt, maar waarvan het bedrag nog niet
helemaal kan worden ingeschat. Dat is niet het genoemde bedrag van 50 miljoen
gulden, maar, zoals wij dat noemen, een bufferbedrag. Bij de instelling van
de financieringsmaatschappij kan daarmee dan ook rekening worden gehouden.)
Deze toelichting wijst in de richting van een risicodragende deelname aan
een project; wij doen dat en dat doen de beleggers ook. Als er extra wensen
komen van participanten die dit niet zelf kunnen opbrengen, zullen er in het
proces beslissingen moeten worden genomen, waarvan sommige geld opleveren en
andere geld kosten; daarvoor heeft men werkgeld nodig.
(Mej. BLOK: Dat is nog steeds niet wat ik bedoel, maar ik kom er in
tweede termijn op terug.)
Met betrekking tot de relatie tussen de organisatie en het proces van
besluitvorming houd ik staande, dat wat wij hebben gedaan, te maken heeft met
een zeer ingewikkeld proces. Het College weigert, dit in een
eindbeeldplanning te vatten. Wij waren met een proces bezig en in iedere
vergadering was er inderdaad sprake van nieuwe feiten en nieuwe
ontwikkelingen. Naar mijn mening hoort dat erbij. Als men dat wil voorkomen,
moet de gemeente eerst in eigen kring beraad voeren enz. Juist gezamenlijk
optrekken leidt ertoe, dat de besluitvorming steeds over elkaar heen schuift.
De heer TAMMENS (orde): Is er sinds vanmiddag 1 uur op enigerlei wijze
besloten, de Nota van Uitgangspunten voor het oostelijk havengebied alsnog
apart te behandelen?
Wethouder VAN DER VLIS: De heer Tammens heeft gelijk.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: U bedoelt, dat daarop niet is geantwoord?
Wethouder VAN DER VLIS: Inderdaad.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: De wethouder is reeds drie minuten over
zijn spreektijd heen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik heb dit punt reeds in het Seniorenconvent aan
de orde gesteld. Ik heb toen ook voorgesteld, het punt met betrekking tot het
oostelijk havengebied apart te behandelen. Wanneer nu blijkt dat dit punt in
het geheel niet aan bod komt, lijkt het mij van belang, daarvoor een
oplossing te vinden.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: Ik stel voor, de wethouder voor de
IJ-oevers, interend op zijn spreektijd in tweede termijn, te laten antwoorden
op de door de heer Tammens bedoelde vragen.
Mevr. BAAK: Ik ben het daar niet mee eens. Er zijn nog vele andere punten
waarop de wethouder niet heeft geantwoord. Ik wil in elk geval een eerlijke
verdeling van de spreektijd van de wethouder in tweede termijn over de
openstaande punten.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: Het is de bedoeling, dat iedereen zich aan
de spreektijd houdt. Als leden niet akkoord gaan met een verandering daarvan,
moeten wij ons gewoon aan de spreektijd houden.
De heer PAPINEAU SALM: Mijnheer de Voorzitter. Van de heer Saris zou ik
graag willen weten, wat hij bedoelt met het verhogen van de financiële risico'
s ter zake van de aanleg van de tweemaal tweestrooks IJ-boulevard in
vergelijking met een tweemaal eenstrooks IJ-boulevard. De kosten worden
natuurlijk hoger, ervan uitgaande dat de functies die in de nota staan er
komen, maar ik zie niet in waarom de risico's groter zouden worden.
(De heer SARIS: Als de kosten hoger worden, zullen ook de inkomsten
hoger moeten zijn wil men die kunnen dekken. Als men daarmee al krap zit,
zoals dat nu het geval is, worden dus de financiële risico's groter.) Als
men bij de definitieve start van het project de kosten en baten rond heeft,
vermag ik niet in te zien, dat een vierstrooks IJ-boulevard meer risico's met
zich brengt dan een tweestrooksweg.
Uit de woorden van de heer Saris heb ik begrepen, dat zijn droom een
nachtmerrie wordt, met name ten aanzien van de hoeveelheid kantoren en een
vierstrooks IJ-boulevard. Wat het overige betreft heb ik begrepen, dat hij in
grote lijnen akkoord kan gaan met de Nota van Uitgangspunten voor de
IJ-oevers.
(De heer SARIS: Ik heb nog meer aangegeven, bij voorbeeld dat een
sociale basis voor het project tot nu toe ontbreekt. Ik heb aangegeven, dat
wij de nota meer een optelsom vinden dan een werkelijke keuze. Ik heb in die
termen ook gesproken over de wegstructuur versus de
openbaar-vervoersstructuur. Als men die optelsom handhaaft, komt men in de
grootst mogelijke problemen, want op een bepaald ogenblik moet men wel
betalen. Indien men op dat moment dan nog een keer een keuze moet maken, is
die: het project rendabel maken door middel van een verdere verdichting en
daar gaat dan het plan voor een landhoofdenmodel! Zolang die risico's niet
zijn gedekt, zitten wij nog met grote problemen.)
Men moet inderdaad geen geld uitgeven voordat de dekking rond is; daarmee
zijn wij echter druk doende. Om verdere dekking te verkrijgen, fondsen te
verwerven, extra subsidies van het rijk en eventueel extra revenuen van de
financieringsmaatschappij binnen te halen, moet men eerst plannen hebben. Die
plannen hebben wij voor een deel en die moeten nu verder worden uitgewerkt.
(De heer SARIS: Een financieringsmaatschappij helpt daaraan niet
zoveel. Als straks misschien het voorstel van de fracties van Groen Links en
de VVD inzake een ondergrondse oost-westverbinding wordt aangenomen, neemt
men opnieuw een zwaar risico, dat dan wordt toegevoegd aan de risico's die
men al heeft.)
Mijn fractie zal ten aanzien van dat voorstel dan ook zeggen, dat wij in
laatste instantie toch eventueel moeten kiezen voor een bovengrondse variant
als een ondergrondse verbinding financieel onhaalbaar zou zijn. De
onderzoeken naar de andere varianten moeten echter wel doorgang vinden. Als
Bruin het niet kan trekken houdt het wel op.
(De heer SARIS: Kan Bruin wel een vierstrooks IJ-boulevard met
tunnels en bruggen trekken?)
Dat moet nog worden geregeld. Die keuze zal men in de toekomst moeten
maken.
(De heer SARIS: Dat betekent dan een keuze voor in de eerste plaats
het autoverkeer en dan, als er geld voor is, bijkomend het openbaar vervoer!)
Zo zit de financieringssystematiek in dit land nu eenmaal in elkaar.
(De heer SARIS: Nee, u moet het nu niet op die systematiek
afschuiven. Het is uw keuze!)
Het is niet mijn keuze. De keuze in dit land is gemaakt...
(De heer SARIS: U hebt gezegd dat wij, als wij geld tekort hebben,
wellicht op een bovengrondse oost-westverbinding moeten overgaan.)
Inderdaad, als die ondergrondse verbinding door met name het rijk niet kan
worden gefinancierd.
(De heer SARIS: Dat is uw keuze. U kunt ook zeggen, dat dit punt ook
in het project zal worden ingebracht en dat aan de financieringsmaatschappij
zal worden gevraagd, ook dit te financieren.)
Ik kies daar niet voor.
(De heer SARIS: U kiest dus voor de auto en niet voor het openbaar
vervoer.)
Ik volg de systematiek die in dit land gebruikelijk is; de rijksoverheid
is verantwoordelijk voor de infrastructuur voor het openbaar vervoer.
(De heer SARIS: U probeert, overigens terecht, mee te eten uit
eengoede financieringsregeling die het rijk heeft. Vervolgens komt u voor de
keuze te staan - dat is uw eigen verantwoordelijkheid - de door u gewenste
metrolijn wel of niet in de financieringsmaatschappij in te brengen,
eventueel ten koste van de infrastructuur voor het autoverkeer. Dat is op dat
moment uw keuze.)
Dat zullen wij zien als de resultaten van het onderzoek van de varianten
bekend zijn.
(De heer SARIS: Dat maakt de Nota van Uitgangspunten tot een
wensenlijstje, want de keuzen worden nog uit de weg gegaan.)
Nee, een aantal dingen moet nog nader worden onderzocht; ik hoop dat wij
daar straks toe besluiten.
(De heer SARIS: Het is dus een onderzoeksnota.)
Een aantal dingen moet nog verder worden uitgewerkt en de lijnen waarlangs
dat gebeurt stellen wij vast. Het primaat van het openbaar vervoer is
volstrekt duidelijk in de Nota van Uitgangspunten.
Dan ga ik over naar het voorstel over de brug (nr. 43), dat de wethouder
bijzonder betreurt, naar ik begrijp uit zijn reactie. Ik zou de indieners van
het voorstel willen meegeven, dat het intensiveren en moderniseren van de
pontverbinding extra geld gaat kosten. Als het onderzoek rond is, zullen wij
moeten zien waar dat extra geld vandaan moet komen.
Met betrekking tot de financieringsmaatschappij is de wethouder uitvoerig
ingegaan op de spanning tussen de wethouder voor Financiën en de wethouder
voor de IJ-oevers. Hij wil die spanning graag nog even in stand houden. Ik
heb een vraag aan de heer Saris als indiener van het desbetreffende voorstel (
nr. 44) naar aanleiding van de tekst "verzoekt het College, een dergelijke
inspanningsverplichting op te nemen en uit te werken in de
samenwerkingsovereenkomst". Die samenwerkingsovereenkomst wordt door meerdere
partijen gesloten en dus kan de gemeente niets verplichtend opleggen; wij
kunnen het College hoogstens verzoeken, zich bewust te zijn van zijn
verantwoordelijkheid en dus daarnaar te streven. Ik kan echter een heel eind
meegaan met de in dit voorstel verwoorde doelstelling.
(De heer SARIS: Als wij dat veranderen gaat u er dus mee akkoord?)
Ja, ik denk het wel, maar ik wil ook graag uw reactie in tweede termijn
horen over het spanningsveld tussen de twee portefeuillehouders; wellicht kan
ik daarop dan nog reageren.
(De heer SARIS: Het zijn twee wethouders van uw partij, dus
misschien kunt u uw licht erover laten schijnen!)
Ik wil er best even op ingaan. Mijn persoonlijke mening is, dat...
(De heer SARIS: Eerst uw persoonlijke mening en dan het standpunt
van uw fractie. Gaat uw gang!)
(De heer VAN HOEVE: Als het zo ver is zal de financiële woordvoerder
van de PvdA-fractie zijn standpunt naar voren brengen!)
Ik zit in een commissie met wethouder Van der Vlis en niet met wethouder
Etty. Ik ben van mening, dat dit project een uitstraling moet hebben op de
stad, dat het iets opbrengt en dat wij er iets mee kunnen doen voor de
groepen in de stad die minder kansen hebben. De vorm die het zal moeten
krijgen, moeten wij nog verder uitwerken. U bent afgestapt van de 1%-regeling
van de stichtingskosten of van de exploitatieopbrengst.
(De heer SARIS: Die hebben wij u niet willen opleggen, maar dat kan
er wel uitkomen!)
Dat kan wellicht de uitkomst zijn, maar ik deel het bezwaar van de
wethouder voor Financiën tegen de koppeling van een sociaal project aan een
ander investeringsproject, dat dit te veel Amerikaanse toestanden oplevert en
dat het een soort van aflaat kan zijn voor het bedrijfsleven. Wij moeten niet
de suggestie wekken bij het bedrijfsleven, dat men, als men een investering
wil doen, voorrang of meer privileges krijgt als men zelf een sociaal project
inbrengt en daar een flinke bom duiten naast legt. Die weg moeten wij niet
opgaan, maar dat dit project een uitstraling moet hebben ookvoor de minder
kansrijken in de stad is volstrekt duidelijk.
(De heer SARIS: Die spanning tussen de beide wethouder geldt dus
voor uzelf, begrijp ik,)
Ik wordt zelf ook wel eens verscheurd door twee gedachten of gevoelens.
Centraal daarbij staan echter de belangen van de minder draagkrachtigen en
minder kansrijken in de stad.
Wat het Oosterdok betreft heb ik goede nota genomen van de herbevestiging
van de toezegging die de wethouder heeft gedaan in de commissie van advies en
bijstand, dat hij bij de Raad zal terugkomen met een nadere uitwerking van de
stedebouwkundige opzet, uitgaande van een minimale aanplemping. Mijn fractie
hecht sterk aan menging van sociale woningbouw en vrije-sectorbouw, zoals ik
in eerste termijn heb gezegd, en wij gaan ervan uit, dat die in het Oosterdok
ook mogelijk is met drie torens in de vrije sector en twee in de goedkopere
sector. Als uit de nadere verkenning naar voren komt dat het niet kan,
ontstaat voor mijn fractie een nieuwe situatie.
Hiermee ben ik tegelijk ingegaan op het voorstel-Saris c.s. over het
Westerdokseiland (nr. 46). Op dit moment maakt het genoemde gebied nog deel
uit van de afspraak met het ABP, dat inderdaad heeft verzocht, daarvoor een
plan te mogen ontwikkelen. De gemeente heeft daar, met ons aller instemming,
het gebied van de Houthaven aan toegevoegd, maar dat wil nog
niet zeggen dat het daarmee ook een voldongen feit is, want wij kunnen het
ABP natuurlijk op ieder moment verzoeken, het plan te wijzigen. Op dit moment
zie ik daar echter de noodzaak niet van in, aangezien de plannen voor het
Westerdok nog niet zijn uitgewerkt.
(De heer SARIS: Dat begrijp ik niet, want dit is het meest geëigende
moment. Wij hebben het over een nota van uitgangspunten, dus moeten wij nu
dit soort keuzen doen. Ik begrijp, dat voor de PvdA menging, juist op dit
soort dure plekken, een principe is. Het ligt mijns inziens dan ook voor de
hand, dat u nu uitspreekt dat die menging ook moet plaatsvinden op het
Westerdok. Hoe het gesprek met het ABP verder verloopt zien wij dan wel in de
volgende fase, als de uitwerking aan de orde is. Als wij het ABP de plannen
eerst laten uitwerken, wordt het veel moeilijker als wij dan alsnog het
standpunt willen innemen dat er menging moet komen.)
Mijn fractie heeft eerder al uitgesproken, dat wij ermee akkoord gaan, het
ABP te verzoeken de Houthaven bij de plannen te betrekken. Dat vinden wij nu
terug in de Nota van Uitgangspunten. Als de menging op het Oosterdok lukt,
zien wij geen aanleiding daarop terug te komen.
(De heer SARIS: U verlaat dus het standpunt dat er op die dure
plekken menging moet plaatsvinden.)
Wij staan al jaren op dat standpunt, ook toen wij een convenant sloten met
het ABP over het Westerdokseiland, gekoppeld aan de Houthaven.
(De heer SARIS: Kunt u dan verklaren, waarom op het Oosterdok per se
wel menging moet plaatsvinden? Waarom moet daar met een tour de force een
toren ertussen worden gedrukt, waarvan de supervisor zegt dat die absoluut
misstaat en de stedebouwkundige kwaliteit van het gebied aantast, om maar
menging te krijgen?)
Dat zegt u. Wij hebben van meet af aan gestreefd naar twee torens in de
sociale sector en drie in de vrije sector op het Oosterdok. Wij wachten,
zoals gezegd, de rapportage van de wethouder af of dat kan met een minimale
aanplemping. Aan de hand daarvan zullen wij dan beoordelen, of de supervisor
gelijk heeft of dat het idee van mijn fractie klopt, dat het stedebouwkundig
wel kan.
(De heer SARIS: Uw fractie is van meet af aan uitgegaan van menging.)
(Wethouder VAN DER VLIS: Ik wil er ook nog even tussen komen als het
kan om mijn verbazing erover uit te spreken, dat ik bij de heer Saris de
Houthaven helemaal niet tegenkom in die context. Als wij het plan financieel
enigszins overeind willen houden, valt erop zichzelf te praten over menging
op het Westerdokseiland, maar dat betekent dan tegelijk ook menging in de
Houthaven. Ik heb daarover in mijn antwoord in eerste termijn gezegd, dat het
College het primaat legt bij uitbreiding van de Spaarndammerbuurt.)
Ik ga nog even door met mijn betoog. Bij de indiening van zijn voorstel nr.
49 heeft de heer Molleman verwezen naar het rapport ter zake. Ik kan daarin
echter niets vinden over een exclusief woonklimaat, maar alleen over duurdere
huurwoningen. Dergelijke zaken worden natuurlijk geregeld in het
bestemmingsplan. Ik stel prijs op een reactie van de heer Molleman hierop.
Als laatste punt met betrekking tot de IJ-oevers noem ik het voorstel-mej.
Blok (nr. 41) inzake het parallel schakelen van de oplevering van de
railinfrastructuur en de IJ-boulevard met de oplevering van de gebouwen. Ik
zal graag van mej. Blok vernemen, of zij bereid is in te gaan op het verzoek
van de wethouder, dit voorstel aan te houden tot er duidelijkheid is over de
resultaten van het onderzoek naar de ondergrondse variant. In mijn oren
klinkt het namelijk redelijk overtuigend, dat het, als wij kiezen voor deze
oplossing, extra lang zal duren door de complexe constructie voor het
Centraal Station en op het Westerdok. Aan hetgeen ik in eerste termijn heb
gezegd over het oostelijk havengebied zou ik nog willen toevoegen - het staat
ook in de stukken - dat bestaande bebouwing zoveel mogelijk moet worden
gehandhaafd, opdat de geschiedenis van het gebied ook in de toekomst is terug
te vinden in de bebouwing.
Mej. BLOK: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder is zijn antwoord in eerste
termijn begonnen met de opmerking, dat er in de Raad brede overeenstemming is
over de Nota van Uitgangspunten. Ik dacht toen bij mijzelf: ja, maar er zijn
wel achttien voorstellen ingediend. Hoe zit het dan met die brede
overeenstemming in de Raad? Die voorstellen gaan ook niet alleen over
marginale punten, maar integendeel over cruciale punten, zoals de vraag of de
openbaar-vervoersverbinding bovengronds of ondergronds moet worden aangelegd
en de regeling van de stedebouwkundige kwaliteit. De voorstellen, die
eigenlijk al twee jaar boven de markt hingen, behelzen essentiële wijzigingen
op de Nota van Uitgangspunten. Al twee jaar lang hebben sommige fracties -
niet alle fracties, maar in ieder geval wel die van de VVD, D66 en het Links
Akkoord, nu Groen Links - in de Raad de bezorgdheid geuit die nu is verwoord
in die voorstellen. In feite wordt daarmee een tekort schieten van de
wethouder gesignaleerd; ik heb daarover in eerste termijn al het een en ander
gezegd. Er is brede overeenstemming tussen de indieners en andere leden van
de Raad, maar de brede overeenstemming bij andere partijen moet met een
korrel zout worden genomen, want de supervisor, de heer Dijkstra, is niet
voor niets nog op het laatste moment met een notitie aan de Raad gekomen.
Toen ik die las vroeg ik mij af: waarom nu pas? Er is enorm veel overleg
geweest over allerlei varianten, maar toch blijkt dit op de een of andere
manier niet te hebben doorgewerkt. De punten waarover de heer Dijkstra het
heeft zijn al twee jaar lang in discussie, dus kennelijk hebben de contacten
met de wethouder hierover niet geleid tot aanpassing van de Nota van
Uitgangspunten.
(Wethouder VAN DER VLIS: Ik neem aan, dat u toch niet bedoelt dat u
de brief van de heer Dijkstra nodig had om u te realiseren dat er een
discussie gaande was over vier of vijf woontorens op het Oosterdok. Dat is
namelijk het onderdeel van de brief dat hier vandaag met name aan de orde is
geweest. Wat de heer Dijkstra daarin naar voren brengt, is volgens mij
uitvoerig betrokken in de discussie tot nu toe.)
Ik bedoel, dat u spreekt over brede overeenstemming in de Raad, maar dat
er kennelijk toch een stuk of twintig voorstellen nodig zijn om de Nota van
Uitgangspunten - de VVD-fractie noemt die liever een nota van vertrekpunten -
bij te stellen.
(Wethouder VAN DER VLIS: Wie vertrekt er eigenlijk?)
Ik wil nu niet ingaan op de vraag wie er vertrekt, maar ik hoop dat
mijnwens uitkomt.
Het IJ-oevergebied moet een kwalitatief hoogwaardig ambitieniveau hebben.
De participanten hebben al gezegd, dat het openbaar vervoer onder de grond
moet worden gebracht en ik ben dan ook blij, dat de wethouder het voorstel
inzake ondergronds openbaar vervoer in principe steunt, wat niet wegneemt,
dat hij zelf een vertragende factor is geweest. Wie is hier immers wethouder
voor Verkeer en Vervoer? Ik niet en ook niet iemand van Groen Links. De
wethouder had op grond van zijn eigen activiteiten en zijn overleg met
anderen over de Nota van Uitgangspunten natuurlijk van meet af aan rekening
moeten houden met een onderzoek naar de mogelijkheid van ondergronds openbaar
vervoer. Naar aanleiding van mijn voorstel over het parallel opleveren van de
infrastructuur en de gebouwen zegt hij nu, dat het beter is dit voorstel nog
even aan te houden, omdat hij tijd nodig heeft voor het onderzoek naar de
oost-westverbinding. Dat is natuurlijk leuk en aardig, maar dat had hij twee
jaar geleden moeten bedenken; dan hadden wij nu dit voorstel niet hoeven
indienen en dan had hij ons nu niet hoeven vragen het nog even aan te houden,
maar hoe dan ook: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Wij komen er
wel, maar mijn bezorgdheid op het punt van planning en control bestaat nog
steeds.
Daarmee kom ik op het landhoofdenmodel. Ik constateer, dat er brede
instemming is in de Raad met het principe van het landhoofdenmodel, waaruit
mag blijken dat dit een goed model is. Dat zegt echter nog niets over de
mogelijkheid dat het landhoofdenmodel geweld wordt aangedaan door de
voorgestelde intensivering van de bebouwing en over de vraag, of die
intensivering niet dusdanig groot is dat het landhoofdenmodel in feite zou
moeten worden verlaten.
Naar aanleiding van de opmerking van de wethouder over de kwaliteit kan ik
zeggen, dat wij heel blij zijn met de 20% financiering. Toen de wethouder
echter zei dat pas wanneer men gaat ontwerpen wordt gekeken naar de kwaliteit
heb ik bij interruptie al gezegd, dat dit een uiterst moeilijk punt van
discussie is, omdat heel moeilijk in woorden is uit te drukken wat men
precies verstaat onder kwaliteit. Men moet ook heel goed naar elkaar kunnen
luisteren. E‚n ding kan echter niet: men kan niet wachten met naar de
kwaliteit te kijken tot het ontwerpen is begonnen. De wethouder heeft gelijk
wanneer hij zegt, dat in de eerste plaats moet worden gekeken naar de
cruciale plekken, zoals het Stationsplein en het Barentszplein, maar bij de
discussie over de kwaliteit hoort ook de normering van die kwaliteit. Men
verwacht in het gebied een bepaald aantal bezoekers en de norm zou dus kunnen
zijn - met een zekere bandbreedte - dat daarvoor een bepaald aantal vierkante
meters openbare ruimte nodig is. De openbare ruimte kan niet het sluitstuk
zijn, zoals zo vaak het geval is in stedebouwkundige plannen en
bestemmingsplannen. In dit geval zal de vraag van meet af aan moeten zijn,
hoe wij de openbare ruimte inrichten. Ik wil hiermee niet zeggen dat de
openbare ruimte inderdaad het sluitstuk is, maar wij moeten ervoor waken dat
het zo ver komt en ik vrees dat dit het geval zal zijn, doordat er bepaalde
wensen zijn, bij voorbeeld ten aanzien van de verdichting. Ik heb ook wensen;
ik wil in ieder geval, dat er ondergronds openbaar vervoer komt. Dat zou
ertoe kunnen leiden, doordat de kwaliteit stijgt en dus ook de huren stijgen,
dat er een bepaalde verdichting nodig is, dus daarin zit al een zekere
spanning en dus doe ik zelf mijn ideeën over wat de ideale kwaliteit van de
openbare
ruimte is al geweld aan. Daar moeten wij voor oppassen en dat mis ik nog te
veel bij de wethouder.
Afgelopen maandag hebben wij in de Commissie voor Ruimtelijke Ordening enz.
al het een en ander gezegd over de stedebouwkundige visie in
bestemmingsplannen. Daarbij bleek, dat wij enigszins van mening verschillen
met de wethouder. Hij gaat er veeleer van uit, dat het welstandstoezicht wel
zal zorgen voor de kwaliteit; wij zijn van mening, dat daarmee eerder moet
worden begonnen. Welstandstoezicht is mooi, maar er moet vooraf een visie
zijn, want op basis daarvan kan het Welstandstoezicht beter zijn werk doen.
Bovendien kan men dan bij het ontwerpen de kwaliteit beter in het oog houden.
Het gaat om meer dan een alleen een gebouw en de relatie daarvan tot de
omgeving; het gaat erom, hoe en met welke visie men tegen dit gebied aankijkt.
Een volgend punt waarop ik wil ingaan is de status van de Nota van
Uitgangspunten. Ik heb al gezegd, dat de VVD-fractie, ook nadat de
voorstellen die door ons zijn ingediend of medeondertekend hopelijk zijn
aangenomen, de Nota van Uitgangspunten beschouwt als een nota van
vertrekpunten. Van mevr. Baak heb ik begrepen dat, als de achterban de
besluitvorming op basis van de thans voorliggende stukken onverantwoord acht,
D66 het stedebouwkundig plan afwacht. Ik wens mevr. Baak bij dezen heel veel
succes met haar ledenvergadering, maar ik ben blij dat ik mijn achterban iets
eerder op de hoogte heb gesteld.
(Mevr. BAAK: Ik dank u voor uw hartelijke wens. Had u ook maar zo'n
afdelingsvergadering die regelmatig de krant haalt; dan zou ik uw wens kunnen
retourneren!)
Ik nodig u graag uit!
Met betrekking tot de financiering van het geheel heb ik een vraag gesteld
aan de wethouder voor Financiën, maar noch hij, noch de wethouder voor
Ruimtelijke Ordening heeft daarop geantwoord. Als men het IJ-oeverproject als
een geheel wil uitvoeren - dat is wenselijk en nodig en wij streven daar dan
ook naar - zal men enige honderden miljoenen guldens nodig hebben. Mijn vraag
aan het College is in dit verband dan ook, of het de garantie heeft dat het
over dit geld zal kunnen beschikken en op tijd zal kunnen beschikken. Het is
van groot belang voor de Raad, dit te weten.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: Wat bedoelt u precies met deze vraag? Ik
heb die eerder ook al gehoord. Er is inderdaad een paar miljard gulden nodig,
maar waar ziet u nu precies de problemen? Vooropgesteld dat wij zeker zijn
van een behoorlijk rendement, want wij moeten het kunnen afbetalen, kunnen
wij dat geld zonder meer lenen.
Mej. BLOK: Ik vraag u, of u die garantie hebt; ik zeg niet dat ik een
probleem zie. Ik hoop dat er geen problemen zijn, maar ik heb daarin geen
inzicht; u zit in het College, ik niet.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: De Nota van Uitgangspunten bevat een
financiële paragraaf. Tot dusver ziet het er goed uit, maar als er
voorstellen worden ingediend over zaken die 100 miljoen gulden extra kosten,
is het interessant te vernemen, waar u wilt gaan verdichten.
Mej. BLOK: Nee, dan hebben wij het over de buffer, maar hoe dan ook, u
hebt de garantie dat het geld er komt en op tijd. Ik heb namelijk ook een
huishoudboekje; ik moet ook weten wanneer er iets binnenkomt om te weten wat
ik kan uitgeven.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: De Nota van Uitgangspunten bevat een goede
financiële paragraaf en als wij vandaag een groot bedrag willen lenen,
krijgen wij dat vrij snel, om niet te zeggen onmiddellijk, want tot nu toe
hebben wij geleend geld altijd redelijk op tijd terugbetaald. Als de
besluitvorming verloopt zoals voorgesteld, zie ik dan ook geen enkel probleem.
Mej. BLOK: Ik wil nu ook meteen maar iets zeggen over de buffer. Ik heb de
indruk dat wij niet dezelfde taal spreken, want de wethouder voor Ruimtelijke
Ordening meent dat wij het hebben over risicodragend geld. Dat wil zeggen,
dat wij het risico dragen als er tegenvallers zijn. Wij bedoelen echter - ik
denk aan de ondergrondse oost-westlijn - dat de Raad bepaalde wensen aangeeft.
Uit de bijdrage van de heer Papineau Salm maak ik op, dat ook hij daarvoor
pleit. Dan is er een buffer nodig om de wensen die men heeft ook te kunnen
betalen. Dat is de buffer die ik bedoel en dat is niet dezelfde buffer
waarover de wethouder het had.
(Wethouder VAN DER VLIS: Hoezo? Ik begrijp u niet helemaal. Als wij
vinden dat er iets moet gebeuren op het vlak van de investeringen, de
openbare ruimte, het milieu of wat dan ook, hoort dat - zij het nog niet in
details, want een nota vanuitgangspunten is geen bestemmingsplan - te worden
opgenomen in de financiële paragraaf. Daarvoor hebben wij op zichzelf geen
buffer nodig. Als wij vermoeden dat er zich onvoorziene omstandigheden zullen
voordoen - die zijn er ook vrijwel altijd - is er een post Onvoorzien nodig.
Dat is een onderdeel van iedere fatsoenlijke financiële paragraaf, dus
ongetwijfeld ook van deze. Ik begrijp dan ook nog steeds niet helemaal, wat
mej. Blok bedoelt. Natuurlijk komen wij onzekerheden tegen, maar die horen in
de financiële paragraaf te worden geregeld.)
Wij bedoelen het volgende. In het voorstel nr. 43 van de heer Saris en mij
staat bij voorbeeld, dat wij het College verzoeken de mogelijkheden van
modernisering en intensivering van pontverbindingen te verkennen. De brug
gaat namelijk niet door. Nu komt daaruit bij voorbeeld naar voren, dat dit
wenselijk is voor de relatie met Noord, dat wij er allemaal achter staan en
dat ook de toekomstige bewoners en gebruikers van de IJ-oevers het een goed
idee vinden. Hebt u daarvoor dan geld beschikbaar, of zegt u dan, dat het
onrendabel is en dat het dus niet doorgaat? Wilt u daarvoor dan een buffer
opnemen?
(Wethouder VAN DER VLIS: Volgens mij heet dat vrij besteedbare
ruimte en praten wij er ieder jaar over bij de begrotingsbehandeling!)
Ja, maar niet in het kader van de financieringsmaatschappij voor het
IJ-oeverproject en daar gaat het om.
(Wethouder VAN DER VLIS: Als het regelrecht samenhangt met het
IJ-oeverproject is het antwoord vanzelfsprekend ja; dat lijkt mij een
essentieel onderdeel van de financiële paragraaf van een dergelijk plan.) Dat
vind ik overigens niet van uw voorbeeld.)
Ik heb voldoende aan uw antwoord.
Mijn volgende opmerking betreft het voorstel-Saris nr. 44. Volgens mij is
dit de eerste prioriteit van het programakkoord. Mijn fractie zal dit
voorstel in ieder geval steunen, alleen al om het College wakker te houden en
aan die verplichting te laten voldoen.
Ten slotte wil ik nog een voorstel indienen, mede namens de PvdA-fractie,
waarin wij het College vragen, een voorstel aan ons voor te leggen met
betrekking tot de hotelboot. Dit voorstel komt in de plaats van het voorstel
nr. 37.
Het voorstel-Papineau Salm c.s. (nr. 37), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat is ingekomen:
47ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden mej. Blok en Papineau
Salm, houdende enige aanvullingen op de Havenatlas (Gemeenteblad afd. 1, nr.
54, blz. 146).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer SARIS: Mijnheer de Voorzitter. Wij vinden het antwoord van de
wethouder voor Ruimtelijke Ordening ietwat teleurstellend. Ik zou ook kunnen
zeggen dat wij er heel blij mee zijn, omdat de wethouder een groot deel van
onze voorstellen overneemt, maar toch is het teleurstellend, omdat de
wethouder probeert zaken glad te strijken waarover verschillen van mening
bestaan en meedoet aan het bij elkaar optellen van tegenstrijdige wensen. Wij
vinden dat niet juist bij de bespreking van de nota van uitgangspunten voor
een zo belangrijk en risicovol project als dat voor de IJ-oevers. Ik noem een
voorbeeld: het plan voor een brug naar Noord. De wethouder heeft dit op een
goede dag zelf bedacht en bij de voorstellen gevoegd ter verbetering van de
politieke relatie met het stadsdeel Noord om te voorkomendat dit zich van
Amsterdam zou willen afscheiden.
(Wethouder VAN DER VLIS: Dat lijkt mij een buitengewoon raillerende
weergave van het verleden!)
Zolang het voorstel heeft bestaan, heeft het politieke, financiële en
functionele onderbouwing moeten ontberen. Dat is wat wij slecht vinden aan de
werkwijze die is gehanteerd rond het IJ-oeverproject, te weten dat een plan
voor een dergelijke brug, die toch heel gezichtsbepalend kan zijn, ineens aan
de voorstellen wordt toegevoegd, waarna men het ook even plotseling weer laat
vallen. Overigens zijn wij daar blij om, want nu kunnen wij het weer hebben
over de vraag, wat een goede relatie is met Noord, in plaats van onze energie
te verspillen aan het bestrijden van iets wat een verkeerde oplossing zou
zijn voor de relatie met Noord.
Ik noem een ander voorbeeld: de vijfde toren op het Oosterdok. Volgens ons
is de noodzaak daarvan nog steeds niet financieel onderbouwd. Menging van
sociale woningbouw en vrije-sectorbouw is ook mogelijk zonder die vijfde
toren. Het kost ons een uiterste inspanning, dat ding weg te krijgen, maar
het is ons een raadsel waarom die toren er zou moeten komen. Wie wil die nu
zo graag hebben? Niet de beleggers in elk geval. De supervisor zegt erover,
dat men hiermee over de schreef gaat - dat is een zware term - en dat er
schade wordt toegebracht aan wat in eerdere plannen een mooi stedebouwkundig
beeld was; zijns inziens wordt met name het eilandkarakter
hierdoor aangetast. Dat zijn geen geringe uitspraken. Volgens de wethouder is
de heer Dijkstra het in feite met hem eens, maar ik heb de heer Dijkstra even
gebeld en deze zei mij, dat hij het bepaald niet eens is met de wethouder;
hij is iets heel anders van mening. Overigens had ik hem niet hoeven bellen
om dat te weten.
(Wethouder VAN DER VLIS: Over die vijfde toren? Nee, dat is niets
nieuws; dat weet ik ook wel!)
Hij is het ook niet met u eens over het aantal vierkante meters
kantoorvloeroppervlak in het gebied.
(Wethouder VAN DER VLIS: Ook dat is niet nieuw voor mij; dat heb ik
ook niet beweerd.)
U hebt verwezen naar punt 2.b van zijn brief, waarin staat, dat het nog
verder verhogen van het aantal vierkante meters kantoorruimte ten koste gaat
van de kwaliteit van de openbare ruimte.
(Wethouder VAN DER VLIS: Ik had het over punt 2.d van zijn brief.)
Dan pak ik dat er even bij. Wat het CS-eiland betreft gaat het er
natuurlijk om dat dit kan functioneren. Daarvoor is niet nodig dat het
stampvol wordt gezet met verschillende functies, maar dat er veel
publieksfuncties zijn. In dat opzicht heeft de heer Dijkstra dan ook gelijk
wanneer hij zegt, dat die een veel hogere prioriteit hebben dan de
hoeveelheid kantoorruimte. Hij is niet tegen planverdichting. Natuurlijk zegt
hij dat, maar daar gaat het ook niet om; het gaat erom, hoe men de
planverdichting vorm geeft. Als men dat doet door het gebied vol te bouwen
met functies die daaraan geen kwaliteit toevoegen, is men verkeerd bezig,
want dit gebied kan alleen goed functioneren als de kwaliteit van de openbare
ruimte maximaal is. Daarin zit het rendement en derhalve wordt het rendement
hoger met vier dan met vijf woontorens, want dan is er meer openbare ruimte.
Het is niet waar, dat er op dit gebied een kritische massa is; daarvan is
sprake als men iets nieuws wil opzetten langs een snelweg buiten de stad. Dat
wil de wethouder echter niet; hij wil kantoorruimte bouwen in het hart van d‚
toplocatie van Nederland. Daarvoor is echter het begrip kritische massa niet
nodig; daarvoor is kwaliteit van de openbare ruimte nodig. Wij stellen hem
dan ook voor, de vijfde woontoren uit het plan te schrappen en op die manier
de kwaliteit van het gebied enorm te verhogen.
Mijn laatste opmerking betreft de sociale grondslag van het project. De
bestrijding van de werkloosheid is ook een zaak van de marktpartners en niet
alleen van de overheid. Tot nu toe heeft het College iedere koppeling tussen
de economische ontwikkeling en de werkloosheidsbestrijding van de hand
gewezen. Wij begrijpen, dat het standpunt van de wethouder voor
RuimtelijkeOrdening op dit gebied een belangrijke doorbraak is in het
collegestandpunt.
Met betrekking tot het voorstel over de organisatie moet ons aan het adres
van de wethouder van het hart: u lijkt wel een paling! Drie jaar lang hebben
wij met u geworsteld over de organisatie van dit project en op het moment dat
wij een voorstel indienen met betrekking tot de organisatie van het project
zegt u, dat u het daarmee eens bent. Dan begrijp ik niet, waarom de
verschillen van mening tussen ons over dit punt zo lang hebben moeten duren
en waarom wij zo lang hebben moeten vechten voor de positie en de zeggenschap
van de Raad in het IJ-oeverproject.
Het voorstel-Saris (nr. 44), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van
behandeling meer uit.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat is ingekomen:
48ø Voorstel van 10 januari 1990 van het raadslid Saris inzake de bijdrage
van de ontwikkeling van de IJ-oevers aan het verminderen van de langdurige
werkloosheid enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 55, blz. 147).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer TAMMENS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil graag weten, waarom het
convenant voor het oostelijk havengebied ons de vrijheid zou geven, de
IJburglaan niet in haar geheel aan te leggen. Had de wethouder dat niet even
voor ons op papier kunnen zetten? Uit de stukken die ter visie hebben gelegen
valt dit namelijk niet eenduidig op te maken. Dat waren dezelfde stukken op
grond waarvan de inspreker de heer Verhulst tot het standpunt kwam, dat wij
in ieder geval gehouden zijn, die weg aan te leggen.
Voorts zal ik graag vernemen, welke bezwaren ertegen zijn, de Panamaweg
gesplitst af te wikkelen enerzijds via de Cruquiusweg en de Veelaan en
anderzijds in de richting van de molen. De reden daarvoor kan toch niet zijn,
dat het belang van de bewoners van het abattoirterrein zwaarder weegt dan het
belang van de bewoners van de Zeeburgerdijk. De bewoners van de Zeeburgerdijk
en in het algemeen van de oude buurten in Oost zijn van mening, dat hun
belangen tot nu toe onvoldoende aandacht hebben gekregen in de Nota van
Uitgangspunten. Ik dien derhalve een voorstel in om daaraan in de toekomst
tegemoet te komen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat is ingekomen:
49ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden Tammens en Papineau Salm
om te verhinderen, dat de Zeeburgerdijk zowel voor als na aanleg van de
IJ-boulevard-Oost kan fungeren als route voor doorgaand autoverkeer (
Gemeenteblad afd. 1, nr. 56, blz. 148).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer MOLLEMAN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder had in eerste
termijn kennelijk te weinig spreektijd voor zijn antwoord, want ik heb geen
antwoord gekregen op mijn vragen over de supervisor. Gelet op wat de heer
Saris zojuist betoogde is dit niet geheel irrelevant, want als wij de heer
Dijkstra moeten opbellen om zijn advies in te winnen is de verhouding mijns
inziens toch wel enigszins zoek. Ik ben overigens blij met de instemming van
de wethouder met mijn interpretatie van het gestelde in de Nota van
Uitgangspunten over het wegtrac‚ in de Houthaven.
Vervolgens wil ik ingaan op de vragen die aan mij zijn gesteld en op
enkele opmerkingen van andere sprekers, allereerst het voorstel-mej. Blok c.s.
over
een ondergronds railtrac‚ (nr. 39). Het resultaat van het onderzoek naar de
mogelijkheden van een ondergrondse oost-westverbinding zal naar de mening van
de CDA-fractie moeten uitwijzen, dat deze niet alleen bijdraagt aan de
kwaliteit van het gebied, maar ook een grote toekomstwaarde heeft. De variant
die de voorkeur heeft van Groen Links lijkt voor de korte en middellange
termijn inderdaad aantrekkelijk, maar die mag nooit uitsluiten dat een goede
aansluiting op de oostlijn mogelijk blijft, zeker wanneer de oostlijn op
langere termijn mogelijk zelfs Almere zal moeten bedienen. Het onderzoek zal
dit moeten uitwijzen. Ik begrijp overigens niet, waarom de heer Saris, als
hij de Nota van Uitgangspunten een wensenlijst noemt, de uitspraak in het
voorstel van mej. Blok onderschrijft over de wenselijkheid van een
ondergronds trac‚. Dit is ook het moment om mej. Blok een compliment te maken.
Het is mede aan haar standvastigheid te danken, dat dit voorstel vanavond
zal worden aanvaard.
Wat de organisatie van het project betreft constateer ik in de eerste
plaats, dat de opzet van de bestuurlijke organisatie in de vorm van een
projectwethouderschap juist is gebleken. Voorts wijs ik op de noodzaak van
een goede doorgeleiding van de huidige organisatie in de reorganisatie.
Daarover is al het nodige opgemerkt in de commissie van advies en bijstand,
maar op het belang hiervan kan niet voldoende worden gehamerd. Een ander punt
is de noodzaak van een goede samenwerking met de ploeg die de binnenstad in
haar pakket heeft.
De relatie naar Noord is in de commissie geplaatst in het perspectief van
een onderzoek naar de ruimtelijke en economische mogelijkheden van Noord op
langere termijn. De noordelijke IJ-oever kan naar de mening van de
CDA-fractie echter evenmin als de zuidelijke oever geïsoleerd van zijn
achterland worden gezien. Zoals de zuidelijke oever een directe relatie heeft
met de binnenstad, zo heeft de noordelijke oever een directe relatie met een
gebied waar wordt gewoond en gerecreëerd; ik denk aan het woongebied in Noord,
het Florapark en het Vliegenbos. Daarmee dient naar het oordeel van mijn
fractie terdege rekening te worden gehouden. Veel zal trouwens afhangen van
de wensen van de deelraad. In het ontwerp-structuurplan is de noordelijke
IJ-oever - niet het erachter gelegen woongebied en de parken - aangegeven als
nader uit te werken gebied. Mijn fractie had bij de behandeling van het
ontwerp-structuurplan in de commissie afgelopen maandag hierover willen
opmerken, dat het gebied dat als nader uit te werken staat aangegeven dus
moet worden uitgebreid.
Wij zijn het volstrekt eens met de stelling van de wethouder, dat de
kwetsbaarheid van het concept in termen van kwaliteit tegelijk de kracht is
van het landhoofdenmodel en tevens de toekomstwaarde van dit model bepaalt.
Op de vraag van de heer Papineau Salm naar aanleiding van mijn voorstel in
het kader van de nota Amsterdam financieel centrum, een oproep tot actie,
merk ik op, dat er geen licht zit tussen hetgeen in die nota is verwoord en
wat ik heb beoogd met mijn voorstel. Het gaat om een exclusief woonklimaat en
dan doet het er niet toe, of het huur- of koopwoningen zijn.
Er moet nu hard worden gewerkt aan de volgende planfase. Voor een deel
ligt hier ook een relatie met het rijk; ik wijs op het Structuurschema
verkeer en vervoer, de Vierde nota Ruimtelijke Ordening en wat het rijk op
dit gebied nog meer doet.
Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken, dat de werkzaamheden die
binnenshuis moeten worden gedaan goed met elkaar zullen moeten sporen. Hoe
denkt het College de tijdpaden van het rijk en de gemeente op elkaar af te
stemmen en hoe ziet het tijdpad binnenshuis er concreet uit?
Het voorstel inzake de hotelboot is juridisch gezien aanvaardbaar. Ik
begrijp van het College, dat het een opdracht tot het instellen van een nader
onderzoek aanvaardt en kennelijk mogelijk acht. Mijn fractie heeft zich nooit
in twijfelende zin uitgelaten over de functie hiervan, maar wel over de
mogelijkheid tot inpassing. In reactie daarop heeft de fractie van de PvdA in
de commissie gesteld dat, als er keuzen moeten worden gemaakt, zij die wel
aan de Raad zal voorleggen. Ik begrijp, dat het College kan leven met het
voorstel dat er nu ligt, maar ik vind het wel wat teleurstellend, dat de
keuzen die de fractie van de PvdA dacht te maken niet worden gemaakt.
(De heer PAPINEAU SALM: Wij zijn bereid die te maken, maar wel
gebaseerd op een gedegen ruimtelijk onderzoek. Ik kan niet uit de losse pols
een plek noemen. Ik kan dat niet overzien.)
Kunt u de Havenatlas dan niet overzien?
(De heer PAPINEAU SALM: Die kan ik prima overzien.)
Dan kunt u toch ook beoordelen waar ruimte is?
(De heer PAPINEAU SALM: Er moeten keuzen worden gemaakt en die moet
men goed voorbereiden. Daarvoor hebben wij een dagelijks bestuur.)
Mevr. BAAK: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil terugkomen op hetgeen de
wethouder zei met betrekking tot de kwetsbaarheid van het model, de
verdichting en de deskundige adviezen, met name op het feit dat de reactie
van de supervisor, de heer Dijkstra, naar onze mening wat eenzijdig wordt
belicht door de wethouder. De heer Saris heeft daarover ook al gesproken; ik
zal dat alles niet herhalen. De wethouder concentreert zich op punt 2.d vande
reactie van de heer Dijkstra, dat inderdaad betrekking heeft op technische
aspecten. Dat is echter slechts ‚‚n passage. Ik citeer de volgende opmerking:
"De hiervoor genoemde planverdichtingen hebben op een aantal plaatsen nu
reeds geleid tot concentraties van bouwvolumina, met name van
kantoorbestemmingen, die nauwelijks te combineren zijn met het realiseren van
de gewenste kwaliteit van het openbaar milieu." Verder stelt de heer Dijkstra,
dat het aangegeven vloeroppervlak voor kantoorbestemmingen zo omvangrijk is,
dat het gevaar bestaat van "dichtslibben en daardoor degraderen van de
openbare ruimte". Eerder in zijn notitie wijst hij erop dat, juist als men
kijkt naar het beleggingsobject - het gaat dan dus niet over het
stedebouwkundig concept - dit alleen kans van slagen heeft als de kwaliteit
van de openbare ruimte het primaat krijgt en de uitgangspunten strak worden
bewaakt. Dit zijn elementen die wij ook tegenkomen in het advies van de ARS.
Daarover heb ik in eerste termijn al uitvoerig gesproken. Dit was ook de
reden waarom ik in eerste termijn heb opgemerkt, dat die adviezen een zware
rol zullen moeten spelen bij de verdere uitwerking van de plannen. De reactie
van de wethouder op deze adviezen stelt mij niet gerust; een reden te meer
dat het dictum van voorstel nr. 36 belangrijk is.
Ik verzoek de wethouder ten slotte, in tweede termijn in ieder geval nog
een reactie te geven op ons voorstel nr. 50 inzake de marktvraag naar
kantoren.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft geen reactie
gegeven op mijn opmerkingen over de parkeernorm, een toch niet onbelangrijk
onderdeel van het plan. Ik zal mijn opmerkingen echter niet herhalen.
Wat de brug betreft is het standpunt van de fractie van Groen Links mij
niet geheel duidelijk. In de commissie heb ik altijd begrepen, dat het die
fractie niet veel uitmaakte of die brug er nu wel of niet kwam, maar dat het
er vooral om ging, dat er een beslissing zou worden genomen. Er zou geen
erfenis moeten worden nagelaten voor het stedebouwkundig plan. Nu hoor ik
steeds van die fractie, dat de brug ook veel nadelen heeft.
(De heer SARIS: Wij hebben altijd al geweten dat die brug nadelen
heeft. Op een gegeven moment zijn wij tot een conclusie gekomen; dat hebt u
in de commissie kunnen vaststellen. Toen hebben wij gesteld, dat de brug uit
de plannen kon verdwijnen. Vervolgens hebben wij geconstateerd, dat de
meerderheid van de commissie diezelfde mening was toegedaan, maar dat de
reservering wel intact bleef. Nu stellen wij, dat ook de reservering kan
verdwijnen.)
Ik deel uw interpretatie niet. Volgens mij was uw standpunt anders. Ik wil
nu echter ‚‚n onderdeel van het desbetreffende voorstel noemen waarmee ik een
probleem heb. Dat betreft het feit dat de noord-zuidlijn een alternatief zou
vormen voor het fietsvervoer tussen Noord en Centrum. Dat is een groot
probleem. Bij de Amstelveenlijn blijkt bij voorbeeld al, dat het
waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn fietsen te vervoeren. Gelet op de grote
aantallen waarom het bij Noord en Centrum gaat is dit bovendien nauwelijks
een alternatief. Die overweging lijkt mij dan ook niet sterk.
(De heer SARIS: U hebt in mijn voorstel nr. 43 toch gezien, dat wij
pleiten voor modernisering en intensivering van het pontverkeer?)
Als men een noord-zuidlijn wil die ook fietsen kan vervoeren en tevens de
pontverbinding wil moderniseren, bereikt men niet dat de noord-zuidlijn die
fietsen plotseling wel kan vervoeren. Duidelijk moet zijn, dat de
noord-zuidlijn geen alternatief kan zijn voor fietsvervoer tussen Noord en
Centrum.
(De heer SARIS: Als wij het er maar over eens zijn, dat men met de
fiets aan de overkant moet kunnen komen!)
(Mej. BLOK: Denkt u werkelijk, dat de brug voor fietsers wel een
alternatief zou zijn?)
Dat was wel de bedoeling.
(Mej. BLOK: Tussen bedoelingen en de werkelijkheid ligt nog heel
veel!) De brug was bestemd voor voetgangers en fietsers.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De verdichting leidt
ertoe, dat er volgens berekeningen van mijn fractie een oppervlakte van 80
voetbalvelden aan kantooroppervlak zal komen. Hoe krijgt men die vol met
meubels en werkgelegenheidsvervullers? Hoe krijgt men die verhuurd of
verkocht? Volgens het blad Vastgoedmarkt, ons vaste baken, verkoopt of
verhuurt men niet meer dan 10.000 mý per jaar.
(Wethouder VAN DER VLIS: Ik vond het in eerste termijn al heel knap,
dat u een maandblad iedere week leest!)
Wij hebben op dit gebied nog heel wat in te halen.
(De heer ORANJE: Uw berekening is bovendien niet juist. Het zijn
slechts 12 voetbalvelden.)
Dat is niet juist. Volgens mij duurt het zeker 40 jaar vvoordat al die
kantoorruimte bezet is. Dit wil zeggen, dat de plannen pas in het jaar 2030
vervuld zullen kunnen zijn. Dat is echter koffiedik kijken. De werkelijkheid
is dat men, als men die ruimte ter grootte van 80 voetbalvelden werkelijk
gaat bouwen, de ruimte niet vol krijgt, waardoor men voor een groot
financieel probleem zal komen te staan. Dat komt ons bekend voor, gelet op
het voorproefje dat wij met het Stadhuis/muziektheater hebben beleefd.
De wethouder heeft er vervolgens op gewezen, dat er weliswaar plaatsen
zijn waar de overlast wordt geconcentreerd, zoals de IJ-boulevard, maar dat
het daardoor op andere plaatsen beter wordt. Dat is echter maar heel
betrekkelijk. Uit alle prognoses blijkt immers, dat het in het algemeen
slechter wordt wanneer men de auto-infrastructuur op deze manier aanlegt. Men
lokt dan veel auto's. Er zullen inderdaad ook wel plekjes zijn waar het beter
wordt, maar het saldo is, dat de leefbaarheid toch afneemt en dat men schade
berokkent aan bij voorbeeld de toeristische positie van de stad.
Ten slotte wil ik een opmerking maken over de financieringsmaatschappij.
De belangenverstrengeling die zich daarbij voordoet is een zaak die men in de
jaren '50, toen het ging om de RAI, al heeft verlaten, dit in het kader van
het maatschappijkritische denken waaraan wethouder Etty en ook bij voorbeeld
wethouder Van der Vlis hun opkomst te danken hebben. Ik vind het een hoogst
modieuze aanpassing aan de golf van de huidige tijd, daar toch weer naar
terug te gaan en daarmee ook extra politieke invloed toe te kennen aan de
beleggers, die hiermee een grote greep krijgen op het publiekrechtelijke
gebeuren aan de IJ-oevers.
De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. In het dictum van het
voorstel nr. 54 inzake de Havenatlas wordt onder meer gesteld, dat ten
aanzien van hotelschepen de voorwaarden voor toestemming zullen worden
vastgelegd in een privaatrechtelijk huurcontract. Ik zal graag van de
indieners vernemen, of hiermee een huurcontract wordt bedoeld dat tot stand
is gekomen door middel van openbare inschrijving. Dat is voor ons een
essentieel punt.
(Mej. BLOK: Dat is inderdaad de bedoeling.)
Met betrekking tot de voordracht onder 11a merk ik vervolgens op, dat de
Raad op 14 mei 1986 met algemene stemmen een voorstel van de heer Luijten
heeft aanvaard, waarbij het voorstel van de heer Heerma om het tussen de PvdA,
het CDA en D66 gesloten programakkoord als beleid voor de periode 1986-1990
te aanvaarden in dien zin werd gewijzigd, dat de woorden "als beleid te
aanvaarden" werden gewijzigd in "als richtsnoer voor het beleid te aanvaarden"
. De fractie van de PvdA steunde dit voorstel bij monde van de heer Etty, die
er uitnodigend van uitging, "dat de indieners van het amendement, hun
amendement gesteund ziende, ook de rest van het voorstel-Heerma van hun stem
zullen voorzien". Dat bleek een illusie, want de VVD-fractie stemde tegen het
programakkoord. Mej. Blok, van diezelfde VVD, dient nu een voorstel tot
wijziging van dat als richtsnoer aanvaarde beleid in dat de indruk wekt, dat
zij dezelfde wijziging van ruim drie jaar geleden opnieuw wil aanbrengen. Dat
zou een zo pientere collega als mej. Blok toch nooit opnieuw doen? Zij zou
naar mijn mening toch moeten weten, dat wij dan met de opmerking "ne bis in
idem" komen. Daarom heb ik het voorstel nog eensgelezen. Er staat in, dat mej.
Blok in navolging van de heren Etty en Heerma in 1986 de Raad voorstelt, het
tussen PvdA, CDA en D66 gesloten akkoord als
richtsnoer voor de periode 1986-1990 te aanvaarden. Mijn vraag aan mej. Blok
is nu, of haar voorstel van betekent dat de fractie van de VVD met
terugwerkende kracht - er is immers sprake van de periode 1986-1990 - alsnog
toetreedt als akkoordpartner.
(Mej. BLOK: Met een pientere mej. Blok is de VVD-fractie meteen heel
pienter geworden, maar de heer mr. Bruins Slot is in mijn ogen ook heel
pienter; hij is een gekwalificeerd juridisch ambtenaar. De zorgvuldigheid
gebiedt, zorgvuldige besluiten te formuleren. Voordracht nr. 1600 biedt mij
als gewoon lezer echter niet die zorgvuldigheid die ik wens, namelijk dat het
gewijzigde akkoord ook als richtsnoer is aanvaard. Bij dezen wil ik die
omissie omwille van de duidelijkheid en zorgvuldigheid goedmaken door dit
voorstel in te dienen. Op de vraag, of wij nu ook meteen toetreden tot de
akkoordpartijen kan ik zo geen antwoord geven. Ik heb nog geen verzoek in die
richting gekregen, dus dat weet ik nog niet.)
U stelt de Raad dus voor, te beslissen dit akkoord als richtsnoer voor het
beleid te aanvaarden. Ik neem aan, dat u dat namens uw fractie doet.
(Mej. BLOK: Daarvan kunt u uitgaan!)
Materieel komt het er dan op neer, dat uw fractie toetreedt tot het
akkoord.
(Mej. BLOK: Is dat juridisch een steekhoudende formulering?)
Ik vind dat wel. De Raad zal zich hierover straks wel uitspreken.
De heer VAN HOEVE: Mijnheer de Voorzitter. Ook destijds bij de behandeling
van het voorstel van de heer Luijten was de fractie van het CDA, toen bij
monde van de heer Heijne, het niet op voorhand met het voorstel eens. De heer
Etty meende toen echter, dat het wel een goed voorstel was. De heer Heijne
bleek daarop bereid, door de bocht te gaan.
(De heer HEIJNE: De argumentatie van de heer Etty was, dat wij het
voorstel ontkrachtten door het gezamenlijk te aanvaarden.)
Het is in ieder geval braaf van de VVD, dat zij eraan dacht en deze
toevoeging voorstelt. Ook de verdere opstelling van de VVD geeft geen
aanleiding om nu een ander standpunt in te nemen dan toen. Mijn fractie zal
het voorstel dan ook steunen. Wat dit betekent voor nu en voor de toekomst
zal wel blijken.
Wethouder VAN DER VLIS: Mijnheer de Voorzitter. De heer Tammens heeft zich
er terecht over beklaagd, dat ik onvoldoende ben ingegaan op zijn opmerkingen
in eerste termijn over het oostelijk havengebied. Hij heeft een vraag gesteld
over het aantal grotere woningen en geïnformeerd, wanneer daarover nadere
duidelijkheid zal ontstaan. Er is inmiddels overeenstemming bereikt met de
Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. Ten aanzien van de marktsector
was dit punt niet aan de orde; het betrof de federatie. De verdeling was 60%
kleine woningen en 40% grote woningen. De bedoeling was, te komen tot 45%
kleine woningen, 35% grote woningen en 20% vrij. Daarbij werd ervan uitgegaan,
dat het accent meer op de grotere woningen zou komen te liggen. Het op dat
punt wijzigen van het oorspronkelijke plan was tevens een reactie op een
verzoek van de federatie. Daarover zijn wij het eens geworden.
De heer Tammens heeft voorts gevraagd, of men het convenant zonder meer
eenzijdig kan opzeggen of op een bepaalde manier interpreteren. In de
commissie van advies en bijstand heb ik al gesteld, dat hierover geen
verschil van mening met de rijksoverheid bestaat. Ten aanzien van de
IJburglaan heeft overigens een kaartje ter visie gelegen als onderdeel van
een boekwerk over het oostelijk havengebied.
(De heer TAMMENS: In de structuurschets waren diverse kaartjes
opgenomen. Of er ook een kaartje bij was waaruit zou kunnen worden afgeleid,
dat de IJburglaan maar voor een heel klein gedeelte zou worden aangelegd weet
ik niet; ik heb het niet aangetroffen.) Ik heb het niet persoonlijk
nagekeken. Meer relevant, los van historische interpretaties, is echter, dat
ik heb laten nagaan of er sprake is van een verschil van opvatting met het
rijk. Ik heb begrepen, dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn
potentiële bijdrage aan de IJburglaan heeft laten vallen in ruil voor
medewerking aan de IJ-boulevard-oost. Dat is dus nog iets meer dan dat men
slechts met een dergelijk voorstel akkoord gaat. Met het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is er in het verleden
ook geen misverstand geweest. Als wij een en ander formaliseren, wil men de
zaak nog wel even zwart op wit zien, maar er is geen sprake van een probleem
ter zake.
Vervolgens heeft de heer Tammens een vraag gesteld inzake de splitsing.
Wij hebben in het verleden een aantal toezeggingen gedaan, met medeweten van
de Raad, voor wat het geluidshinderniveau betreft, zowel bij Entrepot-West
als bij de woningen op het voormalige Abattoirterrein. Die toezeggingen
hebben alles te maken met het ontbreken van de Veelaan als zware autoroute.
Dat is een van de redenen waarom de variant die door de buurt naar voren is
gebracht onze instemming niet kan hebben. Die staat namelijk haaks op een
aantal toezeggingen die wij de provincie hebben gedaan om een vergunning
ingevolge de Wet geluidhinder te krijgen voor bouwen op het Abattoirterrein
en Entrepot-West.
De heer Tammens heeft voorts een vraag gesteld over de verschillen in de
aantallen auto's. Ik heb begrepen, dat het ene cijfer het verkeer in ‚‚n
richting betreft, namelijk de drukste richting, en het andere cijfer het
verkeer in beide richtingen. Over de verschillende varianten is overigens wel
een nader gesprek gevoerd. Daarover bestond geen verschil van mening.
Mevr. Baak heeft een vraag gesteld inzake de marktvraag naar kantoren. Ook
de heer R.H.G. van Duijn heeft daarover enige vragen gesteld; ik heb
overigens, evenals de heer Oranje, de indruk dat de heer Van Duijn wel een
rekenfout maakte. In ieder geval is een oppervlakte van 400.000 mý
kantoorruimte ongeveer het dubbele van hetgeen op het ogenblik jaarlijks door
de markt wordt opgenomen. Ik wil niet te zeer naar mij toerekenen, maar ik
zou kunnen stellen, dat het dus binnen twee jaar totaal zal zijn uitgegeven.
Dat klopt uiteraard niet helemaal, omdat er ook in andere delen van de stad
kantoorruimte wordt opgeleverd. Wij zullen dus niet alles in twee jaar bouwen.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: In hoeveel jaar dan wel?)
Er staat in de stukken wel een veronderstelling. Mijn antwoord op de vraag
van mevr. Baak, of een marktonderzoek naar de vraag naar kantoorruimte moet
plaatsvinden is positief, niet alleen gelet op de discussie in de Raad, maar
ook omdat dit een onderdeel vormt van de nader te formuleren overeenstemming
in het kader van de financieringsmaatschappij. Wij zullen er ook met de
beleggers meer zicht op moeten krijgen. Ik zeg nadrukkelijk meer zicht, want
wij hebben
natuurlijk niet voor niets een programma voor de ruimtelijke vernieuwing en
een Kantorennota opgesteld. Er is dan ook wel degelijk enig inzicht in wat
wel en wat niet kan. Ik ben het echter eens met de wens van mevr. Baak met
betrekking tot nader zicht op de markt. Het onderzoek maakt onderdeel uit van
de voorbereidingen inzake de financieringsmaatschappij. Het is niet alleen
een vraag van gemeentelijke kant, maar ook van de kant van beleggers.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: In hoeveel jaar zullen de landhoofden
naar uw mening klaar en vol zijn?)
Ik heb al uiteengezet, dat de fasering voor een deel nog zal moeten
plaatsvinden en dat daarnaar nader marktonderzoek zal worden verricht. U
vraagt nu, hoe snel een en ander zal kunnen worden gerealiseerd. Dat is nu
echter juist de reden van dit onderzoek. Uit de planningstaatjes en
staafdiagrammen die aan de nota van uitgangspunten zijn toegevoegd blijkt
overigens wel, wat een redelijk tempo van uitgifte zou zijn. Dat kunt u
daarin dus vinden. Ik weet dat niet precies uit mijn hoofd. De strategie is,
dat een groot gedeelte vrij snel zal moeten gebeuren.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: De vraag is van belang, omdat er
immerswel zal moeten worden geïnvesteerd.)
Dat is juist. Het is ook opgenomen in de bijlage. Ik kan u echter uit mijn
hoofd niet zeggen, in hoeveel jaar iets precies zal gebeuren.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik bestrijd uw stelling, dat u de ruimte
binnen de geplande termijn vol krijgt, gezien de uitspraken in Vastgoedmarkt.)
U bestrijdt dat door een maandblad wekelijks te lezen. Ik verwijs echter
naar stukken als de Kantorennota.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik bestrijd het met cijfers. Volgens het
blad Vastgoedmarkt kan 10.000 mý per jaar worden uitgegeven, maar u hebt 400.
000 mý in gedachten.)
De opname op de kantorenmarkt ligt dit jaar in de orde van grootte van 200.
000 mý.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Er wordt ook uitgelegd waarom dat zo is
gegaan. Bepaalde sectoren in de stad liggen goed in de markt.)
Het is wel 200.000 mý en al jaren ligt het op een oppervlakte van 150.000
tot 200.000 mý per jaar. De hoeveelheid in het IJ-oeverproject is dus in
principe buitengewoon snel uit te geven.
(De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat is tegen de verwachtingen van de
experts in!)
(Mevr. BAAK: Los van het verhaal van de heer Van Duijn over
voetbalvelden en een maandblad dat wekelijks wordt gelezen, zijn er ook
andere bronnen, zoals de voorzitter van de Amsterdamse Makelaarsvereniging,
die wel enige zorgen over de kantoorontwikkeling in Amsterdam heeft. Die
neemt een term als "ongebreideld" in de mond. Zo'n onderzoek is ook niet voor
niets!)
U en ik waren het eens.
(Mevr. BAAK: U dreigde af te dwalen.)
Met het voorstel van de heer Oranje inzake de parkeernormen heb ik wel
enige problemen. Ik meen, dat de parkeergelegenheid die in het
IJ-oeverproject is voorzien meer doelstellingen heeft dan alleen het parkeren
voor de gebruikers van de gebouwen. Het is ook bedoeld als een soort van
park-and ride-voorziening voor de binnenstad. Die relatie is er bij voorbeeld
op de kop van Zuid in Rotterdam niet. Overigens gaat het om ondergrondse en
dus dure parkeerplaatsen. Ik moet dan ook nog maar zien, welke discussie over
de concrete realisering nog zal volgen. In de nota van uitgangspunten zijn
deze cijfers echter opgenomen, mede omdat het een bredere taakstelling is dan
het parkeren op de plek zelf.
(De heer ORANJE: U weet ook, dat er in het verhaal over het
stadshart een behoefte aan 2800 parkeerplaatsen is berekend en dat wij met de
bestaande en geplande garages precies op dat aantal uitkomen, zodat de
garages op de IJ-oevers in dezen geen functie hebben, althans geen directe
functie.)
Voor het bezoekend autoverkeer in het stadshart zelf wensen wij er ook
niet meer te hebben. Wij willen om die reden ook niet boven 2800 plaatsen in
het stadshart uitgaan. Dit wil echter niet zeggen, dat wij niet zouden willen
dat er meer klanten komen. Dat was immers steeds een van de doelstellingen en
taken van het IJ-oeverproject. Terzijde merk ik met betrekking tot het
openbaar vervoer nog op, dat mensen vergeten lijken te zijn, dat het Centraal
Station de best van openbaar vervoer voorziene plek in Nederland is. Het is
dan ook wat vreemd, te stellen dat zich allerlei rampen zullen voordoen als
wij een aantal zaken niet zouden doen omdat dan het openbaar vervoer
onvoldoende zou zijn. Een van de redenen om op deze plek iets te ontwikkelen
is juist het feit dat het Centraal Station er is, met alles wat dit aan
openbaar vervoer te bieden heeft.
Mevr. Baak heeft enkele opmerkingen gemaakt over het gestelde in de brief
van de heer Dijkstra met betrekking tot de geschiedenis van het project. E‚n
ding dient mijns inziens duidelijk te zijn, namelijk - dit zit ook al vrij
sterk in de Nota van Uitgangspunten - dat ik het eens ben met het benadrukken
van het landhoofdenmodel en van de stedebouwkundige kwaliteitdaarvan en dus
het daarvan afhankelijk stellen van de financiële uitkomsten. Dit wordt in
het voorstel-Papineau Salm c.s. (nr. 36) dan ook terecht onderstreept. Dit is
tevens een opmerking aan het adres van mej. Blok, die heeft gezegd, dat het
feit dat er bij dit onderwerp zo veel voorstellen zijn ingediend erop duidt
dat er dus veel problemen zijn. Ik wijs haar erop, dat er bij de
begrotingsbehandeling meestal zo'n 150 voorstellen worden ingediend en ik
vraag mij af, of die allemaal problemen betreffen. Inderdaad bestaat over een
aantal zaken verschil van mening; dat merken wij straks wel bij de stemming.
Overigens bewijst het feit dat wij bijna twee volledige zittingen van de Raad
aan dit onderwerp wijden wel, dat dit een zaak van niet geringe importantie
is en ik kan mij dan ook voorstellen, dat men bepaalde punten extra wenst te
onderlijnen en vast te leggen. Naar aanleiding van vrij veel voorstellen zou
ik kunnen zeggen, dat ik het daarin gevraagde al heb toegezegd in de
commissie, maar op zichzelf is het onderwerp cruciaal genoeg om er
voorstellen over in te dienen.
De heer Molleman heeft gevraagd, welke afspraken wij met de supervisor
hebben gemaakt over de advisering. Daarover zijn geen afspraken gemaakt. De
heer Dijkstra is een onafhankelijk adviseur en het staat hem dan ook vrij, op
elk moment over alles te adviseren als hij dat wil. Een andere vraag is, of
ik het erg chic vind dat hij op dit moment op deze manier over dit punt
adviseert, zonder dat mij iets bekend was van zijn wens, over dit punt nader
schriftelijk te adviseren. Op zichzelf staat dit hem echter vrij; daarvoor is
hij een onafhankelijk adviseur. Dat neemt niet weg, dat ik het aardiger had
gevonden als hij het in een eerder stadium had gedaan.
(De heer SARIS: Het zou misschien handiger zijn geweest als u of wij
als Raad hem hadden uitgenodigd, zijn visie te geven over de Nota van
Uitgangspunten.)
De rol van de supervisor is - daarvoor is hij ingehuurd - mee te werken
aan het denkwerk rond de voorbereiding van deze beslissing en daarover te
adviseren. Het is aan hem, te beoordelen of hij het voldoende vindt dat hij
dit doet in het ambtelijk circuit, of hij de weg naar de wethouder moet
zoeken of dat hij zich tot de Raad moet wenden. Daarin horen wij iemand in
een dergelijke functie vrij te laten.
(De heer SARIS: Daarin is hij vrij, maar het zou misschien beter
zijn geweest als wij zelf op het idee waren gekomen hem uit te nodigen dit te
doen. Dat ligt eigenlijk ook voor de hand, want daarvoor hebben wij hem in
zekere zin aangetrokken.)
De heer Dijkstra heeft uitvoerig meegedraaid in diverse overlegcircuits en
het had dus gekund. Of het beter zou zijn geweest, weet ik echter niet.
Naar aanleiding van de opmerking van mej. Blok over de kwaliteit wijs ik
erop, dat men inderdaad kan meten hoeveel openbare ruimte nodig is bij een
bepaald aantal mensen in een gebied opdat men daarin prettig kan verkeren.
Het is dan ook eenvoudig, dit soort zaken op te nemen in een programma van
eisen of een stedebouwkundig plan. "Eenvoudig" is misschien iets te veel
gezegd, maar men kan erop vertrouwen dat die er in ieder geval in komen. Dat
is overigens niet mijn belangrijkste zorg; de kwantiteiten worden wel
geregeld. Een behagenwekkende indruk - die term heeft mej. Blok in eerste
termijn gebruikt - laat zich echter niet uitdrukken in een aantal vierkante
meters.
(Mej. BLOK: Ik probeer u iets duidelijk te maken, dus ik grijp alle
mogelijkheden aan die ik daarvoor kan bedenken. U zegt, dat de normering
eenvoudig te regelen is. Had u dat maar gedaan, dan waren wij nu een stap
verder geweest. In ieder geval is bij u blijven hangen dat het om meer gaat,
zoals ik heb aangegeven.)
Precies; daarover zijn wij het eens. Overigens hoeven wij daarmee - dat
was een terechte correctie van uw kant - daarmee niet te wachten op het
moment van ontwerpen.
Aan het adres van de heer Saris merk ik nog op, dat ik het wat gemakkelijk
vind als hij de inspanningen van het College op het punt van het
projectmanagement, waaraan inmiddels zo'n twee jaar is gewerkt, afdoet metde
opmerking dat de Raad er jaren om heeft moeten zeuren en dat het College nu,
nadat daarover een voorstel is ingediend, alles best vindt. Wat in de
commissie naar voren is gebracht over de organisatie is in het verleden -
niet nu pas - ook door het College positief opgepakt. Dat is dus niet nieuw.
Afgelopen maandag is dat ook duidelijk tot uitdrukking gebracht in de
commissie; de heer Saris heeft daar in eerste termijn ook naar verwezen. Het
is inderdaad gewenst, dat er op dit punt iets gebeurt, sterker nog, in het
verleden is meer dan eens gesteld, dat dit z.g. diabolomodel een van de
onderdelen zal moeten zijn van de discussie over de totale reorganisatie van
het gemeentelijk apparaat. Het complement van de BGD-operatie is de
reorganisatie van het centrale apparaat. Daardoor komt een aantal projecten
in een ander vaarwater terecht, zodat daarvoor andere organisatorische
oplossingen moeten worden gevonden. Tegelijkertijd zal van die gelegenheid
gebruik moeten worden gemaakt om een aantal tekortkomingen in de huidige
organisatie - dat die er zijn ontken ik niet en ook niet voor het eerst - op
te lossen.
(De heer SARIS: De reden dat ik mijn opmerking maakte is, dat wij,
ook nadat de VVD-fractie er een brief over aan het College had gestuurd en er
herhaaldelijk over was gesproken in de vergadering van de burgemeester met
een aantal fractievoorzitters, steeds hebben moeten vechten voor een
afzonderlijke organisatie van het IJ-oeverproject. Het gaat allemaal
uitermate moeizaam. U kunt dan wel zeggen dat de voorstellen uiteindelijk
toch positief worden gewaardeerd en daar zijn wij natuurlijk ook blij mee,
maar waarom moeten wij daar alsmaar om zeuren?)
Dat is volgens mij ook helemaal niet nodig. Overigens is er met betrekking
tot die aparte commissie enige verwarring ontstaan tussen de
fractievoorzitters en de commissie van advies en bijstand, want men heeft in
die tijd nogal wat langs elkaar heen gepraat. Dat heeft inderdaad tot enige
vertraging geleid.
De heer Molleman heeft nog een vraag gesteld over zijn voorstel nr. 49
inzake een exclusief woonklimaat. Ik weet niet wat een exclusief woonklimaat
is, maar ik vermoed dat hij en ik daaronder heel verschillende dingen
verstaan. Gaat het hierbij om exclusief in de zin van heel bijzonder, heel
mooi en dus heel duur, of om exclusief in de zin dat iemand anders er niet in
mag? Van het laatste zou ik een tegenstander zijn.
(De heer MOLLEMAN: De gemeente participeert in het kader van de
oproep tot actie in een soort van opsporingsteam voor locaties ter uitwerking
van dit initiatief. Ik neem aan, dat de gemeente als participant...)
Daarin komt het woord "exclusief" niet voor; daarin wordt gesproken over
dure huurwoningen. Dat heb ik in de commissie prima genoemd; die komen op het
Oosterdok. De locatie is er dus.
(De heer MOLLEMAN: Het gaat mij erom, dat ik aan de hand van beide
stukken, de Nota van Uitgangspunten en de oproep tot actie, wil kunnen nagaan,
in hoeverre invulling wordt gegeven aan datgene waartoe wij ons in de nota
Amsterdam financieel centrum hebben gecommitteerd.)
Nogmaals, de locatie is er. Wat mij betreft kunnen er dure huurwoningen
worden gebouwd op het Oosterdok en ook op het Westerdokseiland zullen er wel
een paar kunnen komen. Overigens zijn de duurste huurwoningen in deze stad -
en in het land - te vinden in gerestaureerde grachtenpanden. Over het
algemeen zijn de grachten echter buitengewoon gemˆleerde buurten, ook wat de
hoogte van de huren betreft, en bepaald niet exclusief.
(De heer MOLLEMAN: Naar ik heb begrepen, zal de initiatiefgroep
Amsterdam financieel centrum in juni 1990 rapport uitbrengen over de gevoerde
acties. Aan de hand daarvan zal een nadere toetsing in ieder geval mogelijk
zijn.)
Dit punt komt nog terug in de commissie.
Hiermee ben ik toe aan mijn oordeel over de ingediende voorstellen. Op
devoorstellen nrs. 36, 37, dat inmiddels is geamendeerd, en 38 heb ik
instemmend gereageerd. Hetzelfde geldt voor het voorstel nr. 39, zij het met
een kanttekening met betrekking tot de gevraagde voorrang. Ik neem aan, dat
het die kant opgaat, maar wij moeten niet voor niets een onderzoek verrichten.
Wij kunnen de andere varianten dan ook niet zonder meer laten vallen.
Met het voorstel nr. 40 ben ik het eens. Ten aanzien van het voorstel nr.
41 heb ik een verzoek aan de indienster, mej. Blok, inzake de relatie met het
tijdstip van oplevering van de bebouwing. Ik zou aanneming van het voorstel
op dit punt willen ontraden, omdat een aantal delen van het IJ-oevergebied
door de nabijheid van het Centraal Station op dit moment al uitstekend
bereikbaar is. Wij hoeven mijns inziens dus niet te wachten met de aanleg van
de autoweg tot wij daar de exploitatie van de grond misschien kunnen
verbeteren.
(Mej. BLOK: Dat staat ook niet in het voorstel. Dat heeft alleen
betrekking op de gebieden die voor het gereedkomen van de oost-westverbinding
slecht bereikbaar zijn. Ik heb het dus niet over het deel bij het Centraal
Station, want dat is nu inderdaad ook al goed bereikbaar met het openbaar
vervoer. Ik sluit dus een deel uit.)
Ik neem aan, dat hiervoor dan in zekere zin hetzelfde geldt als voor het
voorstel-Saris over dit onderwerp (nr. 47).
(Mej. BLOK: In mijn voorstel staat dat "het streven erop gericht
moet zijn". Het is dus al heel zwak!)
Vooruit dan maar!
Met het voorstel nr. 42 ben ik het eens. Wat het voorstel nr. 43 betreft
beperk ik mij tot tandenknarsen. Met het voorstel nr. 44 kan ik instemmen na
de wijziging zoals aangegeven in het voorstel nr. 55.
Met het voorstel nr. 45 ben ik het duidelijk niet eens, evenals met het
voorstel nr. 46, vanwege het ontbreken van een koppeling met de Houthaven.
Ten aanzien van het voorstel nr. 47 heb ik een vraag gesteld aan de indieners.
Het antwoord daarop hoor ik straks wel. Met het voorstel nr. 48 ben ik het
hartgrondig eens. Het voorstel nr. 49 is mij te onduidelijk geformuleerd.
(De heer MOLLEMAN: Ik heb uw vraag erover beantwoord. Volgens mij
zijn wij het met elkaar eens.)
Ik neem aan, dat ik het voorstel dan in feite heb beantwoord met mijn
mededeling, dat het mijns inziens uitstekend kan op het Oosterdok.
(De heer MOLLEMAN: Het IJ-oeverproject is groter dan alleen het
Oosterdok en ik vraag in mijn voorstel om een exacte aanduiding op
bestemmingsplanniveau.)
De categorieën worden geregeld in het bestemmingsplan, al is het maar in
de financiële presentatie daarvan. Naast sociale woningbouw zullen er op het
Oosterdok ook woningen met hoge huren kunnen worden gebouwd, evenals
ongetwijfeld op het Westerdok en het Stenen Hoofd. In die zin gebeurt het dus.
Als het voorstel niet inhoudt dat de bebouwing exclusief moet zijn, in de
betekenis dat mensen met minder inkomen er niet mogen wonen, heb ik er geen
problemen mee.
Met de voorstellen nrs. 50 en 51 ben ik het eens. Met het voorstel nr. 52
niet, evenals met het voorstel nr. 53. Het voorstel nr. 54 is in de plaats
gekomen van het voorstel nr. 37, dus dat heb ik al besproken. Naar ik heb
begrepen, zal het straks nogmaals worden vervangen door een gewijzigd
voorstel. Met het voorstel 56 ten slotte ben ik het eens.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: Het Gemeenteblad heeft mij een volgorde
voorgelegd die anders is dan de alfabetische volgorde, namelijk naar
agendapunt en naar mate van verstrekkendheid.
Mej. BLOK (orde): Voordat u verder gaat wil ik u verzoeken, mij een korte
derde termijn toe te staan, uitsluitend voor het indienen van een gewijzigd
voorstel.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: Ik neem aan, dat daartegen geen bezwaarzal
worden gemaakt. Ik verwacht echter, dat er, nadat wij een afspraak hebben
gemaakt over de volgorde van stemming over de voorstellen, behoefte zal zijn
aan een schorsing. Van verschillende zijden is mij namelijk gemeld, dat men
zich even wil beraden over bepaalde voorstellen.
De heer ORANJE (orde): Ik heb behoefte aan een korte derde termijn over
het punt van de parkeernorm Aangezien hierover in eerste termijn helemaal
niet is gesproken, is het in feite de tweede termijn over dit onderwerp!
De heer VAN HOEVE: Ik stel voor, dat wij de vergadering eerst schorsen en
daarna bekijken of er, over welk onderwerp dan ook, nog een derde termijn
nodig is.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: In ieder geval heeft mej. Blok al gemeld,
dat zij een gewijzigd voorstel zal indienen. Daarvoor is dus al een derde
termijn nodig. Naar ik begrijp heeft de heer Oranje behoefte aan een derde
termijn om te verklaren, waarom hij een voorstel wil handhaven, intrekken of
wijzigen.
(De heer ORANJE: Als de wethouder mij kan overtuigen, kan ik het
voorstel misschien wel intrekken.
De VOORZITTER, wethouder ETTY: Ik stel voor, thans over te gaan tot de
discussie in derde termijn.
Conform besloten.
Mej. BLOK: Mijnheer de Voorzitter. Mede namens de PvdA-fractie wil ik een
gewijzigd voorstel indienen met betrekking tot schepen met een hotelfunctie,
waarin het juridische begrip van de openbare inschrijving is vastgelegd. In
antwoord op een interruptie van de heer Bruins Slot had ik al gezegd, dat dit
inderdaad werd bedoeld in het voorstel, maar het is beter, dit in het
voorstel op te nemen.
Het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 54), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, deelt mede, dat is ingekomen:
50ø Voorstel van 10 januari 1990 van de raadsleden mej. Blok en Papineau
Salm, houdende enige aanvullingen op de Havenatlas (Gemeenteblad afd. 1, nr.
57, blz. 148).
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Mijn opmerking heeft betrekking op
de parkeernorm in het stadshart en in het IJ-oevergebied. Wat dit betreft is
mijn voorstel nr. 52 toch van cruciaal belang. Volgens de wethouder hebben de
parkeerplaatsen in het IJ-oevergebied een soort van park-and-ride functie
voor het stadshart. Het lijkt mij echter wat merkwaardig, hiervoor een
parkeergarage midden in de stad te bouwen; dat zou in strijd zijn met de
geest van het park-and-ride beginsel. De motivering voor de parkeernorm luidt
echter heel anders. In de Nota van Uitgangspunten staat duidelijk, dat voor
de norm van ‚‚n parkeerplaats per woning is gekozen omdat er in dit gebied
duurdere woningen komen, waarbij wordt uitgegaan van een groter autobezit.
Ook de parkeernorm voor de bedrijven heeft niets te maken met overloop uit
het stadshart, maar met wat nodig is voor de betrokken kantoren, althans
volgens Burgemeester en Wethouders. Als het College vindt dat er een
park-and-ride voorziening moet komen, dient die niet hierbij te worden
opgenomen, maar apart te worden aangegeven, zodat wij kunnen kiezen tussen
openbaar vervoer en verkeer dat de stad in komt. De motivering van de
wethouder deugt dus niet.
De heer SARIS: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft gevraagd naar de
betekenis van ons voorstel nr. 47. Het is duidelijk onze bedoeling,
eenwenselijkheid uit te spreken. Als het nodig is, willen wij de tekst van
het voorstel wel in die zin veranderen dat er komt te staan "spreekt de
wenselijkheid uit, dat...", maar als de ondergrondse lijn niet op tijd klaar
kan zijn, houdt alles op en verliest het voorstel natuurlijk zijn geldigheid.
Dat betekent dan niet dat de lijn bovengronds wordt aangelegd, maar dat er
een goede tijdelijke voorziening wordt getroffen.
Wethouder VAN DER VLIS: Mijnheer de Voorzitter. De toelichting van de heer
Saris op het voorstel is wat mij betreft voldoende; daarmee kan ik met het
voorstel instemmen.
De heer Oranje heeft een beetje gelijk, in die zin dat ik op ‚‚n element
uit het scala van onderwerpen over de parkeernorm ben ingegaan en het niet
heb gehad over onder meer de parkeernorm voor de woningen. Op dat punt zijn
de feiten die hij in de overwegingen bij zijn voorstel ten tonele voert
echter niet geheel juist. Het is gebruikelijk, bij bouwprojecten in de
particuliere sector waarbij wij een gebouwde parkeervoorziening willen
toestaan, uit te gaan van de norm van ‚‚n parkeerplaats per woning. De
verdeling van de woningcategorieën in de binnenstad is, zoals bekend, zeer
gemengd, waardoor daar inderdaad in totaal een lagere parkeernorm geldt.
Wanneer wij bouwprojecten in de binnenstad toestaan, hanteren wij echter deze
norm.
(De heer ORANJE: Die bouwprojecten omvatten over het algemeen
duurdere woningen; u kunt niet zeggen, dat er in het stadshart veel sociale
woningbouw plaatsvindt.)
De toelichting in de Nota van Uitgangspunten heeft bij mijn weten ook
betrekking op die parkeernorm. Daarin wordt met name bij voorbeeld het
Westerdokseiland genoemd.
Wat de kantoren betreft is het volgens mij niet nieuw, dat de
parkeerruimte achter het Centraal Station ook wordt geacht daarbij een rol te
spelen, met de opzet, zo weinig mogelijk auto's de stad binnen te halen. Het
is niet onbekend, dat wij voorstander zijn van parkeren aan de rand van de
binnenstad; ik herinner in dit verband aan de discussies over het Museumplein
en de Tesselschadestraat. Voor die categorie is hier ook een rol weggelegd.
(De heer ORANJE: Het enige wat ik daarop kan zeggen is, dat ik het
merkwaardig blijf vinden dat de wethouder een park-and-ride voorziening
midden in de stad wil maken. Daar komt het namelijk op neer!)
Dat is ongeveer hetzelfde als uw opmerking, dat de bussen van het
streekvervoer niet verder horen te rijden dan de ringweg. Die ringweg loopt
hier langs het Centraal Station.
De discussie wordt gesloten.
De vergadering wordt geschorst van 22.00 uur tot 22.10 uur.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, heropent de vergadering en stelt aan de
orde de stemming over de ingediende voorstellen, allereerst over het
voorstel-mej. Blok (nr. 38).
De heer SARIS (stemmotivering): Wij hebben geen behoefte aan en wijziging
van het programakkoord die ertoe leidt, dat er straks twee snelwegen op het
stadshart van Amsterdam gericht zullen zijn.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik hoop, dat er een geheel nieuw programakkoord
zal komen. Van dit akkoord heb ik genoeg.
De heer BRUINS SLOT: Gegeven de interpretatie in mijn bijdrage aan het
debat zal duidelijk zijn, dat wij met grote vreugde voor dit voorstel zullen
stemmen.
Het voorstel-mej. Blok (nr. 38) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Hulsman, mevr. Oedayraj Singh
Varma, Saris, Van Schijndel, Tammens en mevr. Tanja zich tegen het voorstel
hebben verklaard.
Het voorstel-R.H.G. van Duijn (nr. 53) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden de heer R.H.G. van Duijn zich voor het voorstel
heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mevr. Baak c.s. (nr. 51).
Mej. BLOK (stemmotivering): Het voorstel is in feite overbodig, maar wij
willen onze liberale zusterpartij alle morele steun toewensen bij haar
algemene ledenvergadering en dus zullen wij voor het voorstel stemmen.
De heer SARIS: Dit voorstel moet wel bestemd zijn voor intern gebruik,
want wij begrijpen er niets van. Wij zullen er dan ook maar niet voor stemmen!
Het voorstel-mevr. Baak c.s. (nr. 51) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden Hulsman, mevr. Oedayraj Singh Varma, Saris, Van
Schijndel, Tammens en mevr. Tanja zich tegen het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Papineau Salm c.s. (nr. 36).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Wat mij in dit voorstel
verbaast is, dat het is ondertekend door D66; een partij die volgens de heer
Van Mierlo haar oorsprong vindt in de Provo-beweging. Ik kan mij niet
herinneren, dat Provo ooit voor landhoofden en reusachtige gebouwen is
geweest of voor verdichting daarvan.
De heer SARIS: Ons bezwaar is niet gericht tegen het landhoofdenmodel,
maar tegen het feit dat in de overwegingen de woorden staan "voor zover er
sprake zal moeten zijn van verdere verdichtingsvarianten". Dit zet de
deuropen voor nieuwe eisen op dit gebied. Daar zijn wij niet voor en daarom
zullen wij tegen het voorstel stemmen.
Het voorstel-Papineau Salm c.s. (nr. 36) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Hulsman, mevr. Oedayraj Singh
Varma, Saris, Van Schijndel, Tammens en mevr. Tanja zich tegen het voorstel
hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 39).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Onder verwijzing naar mijn bijdrage aan
de discussie stemt mijn fractie voor dit voorstel.
De heer PAPINEAU SALM: Ook mijn fractie zal voor het voorstel stemmen; ik
heb in mijn bijdrage al gezegd, dat de andere varianten wel moeten worden
uitgewerkt, maar dat deze variant voorrang dient te krijgen.
De heer ORANJE: D66 kan met het voorstel instemmen wanneer wordt voldaan
aan de interpretatie van het College.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ondergronds openbaar vervoer zet de deur open
voor bovengronds autoverkeer en daarom zal ik niet voor dit voorstel stemmen.
GrAs is voorstander van bovengronds openbaar vervoer.
De heer HEIJNE: Hoewel ik van mening ben dat een metrobuis in westelijke
richting volstrekte onzin is, omdat die uiteindelijk terecht komt in een
soort van steppe waar niemand woont, kan ik op grond van mijn verleden nooit
tegen onderzoek zijn. Daar gaat het om in dit voorstel. Ik vind het geld in
het water gooien, maar die studie zal wel uitwijzen dat ik gelijk heb, zodat
er straks zal worden gekozen voor een andere oplossing dan hier wordt
voorgesteld. Ik zal dus voor het voorstel stemmen.
Het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 39) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden de heer R.H.G. van Duijn zich tegen het
voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 40).
De heer HEIJNE (stemmotivering): Ik ben ook faliekant tegen een
ondergronds busstation. De bedoeling van het voorstel is echter, te bekijken
of het wenselijk en mogelijk is. Ik wacht dat onderzoek maar af. De tijd zal
het leren. Ik stem voor het voorstel.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Zoals ik bij het vorige voorstel al zei, hoort
het openbaar vervoer bovengronds. Ik vrees, dat het voorplein van het
Centraal Station een soort van Mr. Visserplein zal worden als dit idee
doorgaat en dat bepaalt mijn stem tegen dit voorstel.
Het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 40) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de heer R.H.G. van Duijn zich tegen het voorstel heeft
verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mej. Blok (nr. 41).
De heer SARIS (stemmotivering): Wij vinden niet dat de IJ-boulevard
tegelijk met de rest klaar moet zijn; dat mag wat ons betreft best watlater.
Wij zullen dan ook tegen dit voorstel stemmen.
De heer PAPINEAU SALM: Wij zullen voor dit voorstel stemmen, mede na de
uitleg van mej. Blok, dat er wel zal mogen worden gebouwd op plekken die nu
al goed ontsloten zijn of redelijk goed te ontsluiten zijn met het openbaar
vervoer.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik ben tegen de aanleg van een vierstrooks
autoweg en dus ook tegen dit voorstel.
De heer MOLLEMAN: Gelet op de nadere verklaring van mej. Blok zal mijn
fractie voor dit voorstel stemmen.
Het voorstel-mej. Blok (nr. 41) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden mevr. Baak, R.H.G. van Duijn, Ten Have, Hulsman, mevr.
Oedayraj Singh Varma, Oranje, Saris, Van Schijndel, Tammens en mevr. Tanja
zich tegen het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Saris c.s. (nr. 47).
De heer PAPINEAU SALM (stemmotivering): Mijn fractie zal voor dit voorstel
stemmen, met inachtneming van de opmerking van de heer Saris, dat noch het
College noch de Raad tot het onmogelijke gehouden is.
De heer MOLLEMAN: Hoewel het voorstel, gelet op het voorgaande voorstel,
naar mijn indruk overbodig is, zal mijn fractie toch voor dit voorstel
stemmen.
De heer ORANJE: Mijn fractie zal voor dit voorstel stemmen, aangezien dit
veel duidelijker is dan het voorstel van de VVD dat zojuist is aangenomen.
Het voorstel-Saris c.s. (nr. 47) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Het voorstel-Saris c.s. (nr. 43) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Saris c.s. (nr. 45).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Hoewel het mijn fractie niet
onwaarschijnlijk voorkomt dat de conclusie van het onderzoek tot hetzelfde
resultaat zal leiden, zal zij tegen dit voorstel stemmen.
De heer PAPINEAU SALM: Mijn fractie zal niet voor dit voorstel stemmen.
Wij wachten het onderzoek af en denken dat het haalbaar is.
Mevr. BAAK: Mijn fractie zal voor dit voorstel stemmen omdat dit naar onze
mening de stedebouwkundige kwaliteit ten goede zal komen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dit voorstel komt de leefbaarheid van de
omgeving van het Centraal Station ten goede en ik zal het daarom graag
steunen.
Het voorstel-Saris c.s. (nr. 45) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Baak, R.H.G. van Duijn, Ten Have, Hulsman,
mevr. Oedayraj Singh Varma, Oranje, Saris, Van Schijndel, Tammens en mevr.
Tanja zich voor het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Saris c.s. (nr. 46).
De heer PAPINEAU SALM (stemmotivering): Mijn fractie zal, ook gezien mijn
inbreng in het debat, tegen dit voorstel stemmen. Wij hebben in het verleden
een relatie gelegd - dat doen wij nu nog - tussen het Westerdokseiland en de
Houthaven: in de Houthaven sociale woningbouw en op het Westerdokseiland bouw
in de wat duurdere sector.
Het voorstel-Saris c.s. (nr. 46) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden R.H.G. van Duijn, Hulsman, mevr. Oedayraj Singh
Varma, Saris, Van Schijndel, Tammens en mevr. Tanja zich voor het voorstel
hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman (nr. 49).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Gelet op het verloop van de discussie
trek ik dit voorstel in.
Het voorstel-Molleman (nr. 49), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp
van behandeling meer uit.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Molleman (nr. 48).
De heer PAPINEAU SALM (stemmotivering): Dit voorstel kan de instemming van
mijn fractie krijgen, met name ook omdat hier de gescheiden
verantwoordelijkheden worden benadrukt en er uitdagende kansen liggen om
zowel de binnenstad als het winkelcentrum bij het Centraal Station te
ontwikkelen.
De heer SARIS: Wij zouden het liefst zien, dat dit voorstel het lot van
het voorgaande voorstel (nr. 49) zou volgen. Het is namelijk overbodig. Wat
hierin staat is al afgesproken. Als het voorstel wordt gehandhaafd, zullen
wij er echter voor stemmen.
Het voorstel-Molleman (nr. 48) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Saris c.s. (nr. 42).
Mevr. BAAK (stemmotivering): Mijn fractie zal voor dit voorstel stemmen,
omdat met name het dictum onze instemming heeft. De tweede overweging in het
voorstel is naar ons oordeel voorbarig.
De heer PAPINEAU SALM: Mijn fractie zal ook voor dit voorstel stemmen,
hoewel wij niet het oordeel van de fractie van Groen Links delen, dat er in
het verleden heel veel heeft ontbroken aan het besluitvormingsproces. Het kan
echter inderdaad beter, zoals ik in mijn bijdrage heb verwoord. Ik zie dan
ook graag binnen vijf maanden een goed voorstel van het College tegemoet voor
een goede organisatie van dit ingewikkelde proces.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het gaat om de eindverantwoordelijkheid van het
stadsbestuur voor het bewaken van de stedebouwkundige kwaliteit. Daarom voel
ik wel voor dit voorstel.
Het voorstel-Saris c.s. (nr. 42) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Saris (nr. 55).
De heer MOLLEMAN (stemmotivering): Mijn fractie wil dit voorstel
graagomarmen. Zij roept het bedrijfsleven op, in de lijn van de
commissie-Montijn, tot medeverantwoordelijkheid ten aanzien van de sociale
vernieuwing.
De heer PAPINEAU SALM: Mijn fractie zal voor dit voorstel stemmen, omdat
wij de sociale vernieuwing en de uitstraling van dit project van belang
vinden voor de hele stad. Wij zien de resultaten van deze
inspanningsverplichting gaarne tegemoet.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik ben tegen de financieringsmaatschappij, maar
om pragmatische redenen, die u wellicht kunt navoelen, stem ik toch voor dit
voorstel, omdat ik voor een dergelijke inspanningsverplichting voel.
Het voorstel-Saris (nr. 55) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mevr. Baak c.s. (nr. 50).
Mej. BLOK (stemmotivering): Dit voorstel is in feite overbodig. Wij kunnen
er met een gerust hart tegen stemmen, omdat wij met 100% zekerheid weten dat
het toch gebeurt.
De heer MOLLEMAN: Mijn fractie zal tegen dit voorstel stemmen. Gelet op
hetgeen is gesteld in de evaluatie van de Kantorennota en in het
ontwerp-structuurplan en voorts door onze kennis van de marktsector hebben
wij er geen behoefte aan.
De heer SARIS: Als de nieuwe Kantorennota er is, is aan dit voorstel
voldaan. Wij hebben er dan ook geen bezwaar tegen.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het voorstel leidt ertoe, dat wij het blad
Vastgoedmarkt zeker wekelijks zullen moeten gaan lezen. Desondanks zal ik
mijn stem eraan geven.
Het voorstel-mevr. Baak c.s. (nr. 50) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mej. Blok, Bruins Slot, J. van Duijn, Houterman,
De Jonge, mevr. Luimstra-Albeda, Luijten, Meurs, Molleman, Ronteltap en mevr.
Van der Stoel zich tegen het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Oranje (nr. 52).
De heer PAPINEAU SALM (stemmotivering): Wij zullen tegen dit voorstel
stemmen. Wij vinden het niet te veel en hopen dat een aanzienlijk aantal
bezoekers van het centrum hier de auto kwijt kan.
De heer SARIS: Naarmate er minder parkeerplaatsen zijn, zijn wij meer
tevreden. Wij kunnen dan ook slechts instemmen met dit voorstel, hoewel het
aantal van 200 wat ons betreft nog wel wat hoger had mogen zijn.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het betreft hier in feite een te geringe
beperking van het autoverkeer. Uit een oogpunt van "Realpolitik" zal ik er
echter toch voor stemmen.
Het voorstel-Oranje (nr. 52) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden
de leden mevr. Baak, R.H.G. van Duijn, Hulsman, Ten Have, mevr. Oedayraj
Singh Varma, Oranje, Saris, Van Schijndel, Tammens en mevr. Tanja zich voor
het voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-Tammens c.s. (nr. 56).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Dit is een voorstel dat de
leefbaarheid van de bewoners van de Zeeburgerdijk ten goede komt, dus weet ik
wat mij te doen staat.
Het voorstel-Tammens c.s. (nr. 56) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat geen van de bij de
stemming aanwezige raadsleden zich tegen het voorstel heeft verklaard.
Aan de orde is de stemming over het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 57).
Mevr. BAAK (stemmotivering): De tekst van dit voorstel is, omdat men niet
voldoende zeker was van de juridische waterdichtheid, zo vaak gewijzigd, dat
wij niet zeker weten of die waterdichtheid nu is bereikt. Wij zullen dan ook
tegen dit voorstel stemmen.
Het voorstel-mej. Blok c.s. (nr. 57) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
De VOORZITTER, wethouder ETTY, constateert, dat van de bij de stemming
aanwezige raadsleden de leden mevr. Baak, Ten Have en Oranje zich tegen het
voorstel hebben verklaard.
Aan de orde is thans de stemming over de voordracht onder 11a van de
agenda (nr. 1600).
De heer SARIS (stemmotivering): Wij zijn uiteraard in het geheel niet voor
deze wijziging en zullen onze stem dan ook niet aan deze voordracht geven.
Mej. BLOK: Wij zullen onze stem niet aan deze voordracht geven, omdat wij
niet behoren tot akkoordpartijen. Het is iets wat ons in feite niet aangaat.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 5240 van afd. 1 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de daarin als gevolg van aanneming van het voorstel-mej.
Blok (nr. 38) aangebrachte wijziging, alsmede met inachtneming van de namens
de fracties van Groen Links en de VVD gevraagde aantekeningen.
Aan de orde is de stemming over de voordracht onder 11b van de agenda (nr.
1591).
De heer SARIS (stemmotivering): Wij willen wel kennis nemen van deze nota
en willen die ook wel voor kennisgeving aannemen. Wij hopen, dat het College
ook goed kennis heeft genomen van onze standpunten. Met het besluit onder II,
waarin wordt gevraagd in te stemmen met de conclusies van het College, kunnen
wij ons echter niet verenigen. Wij hebben gezegd, dat wij de nota zien als
een verlanglijst en wij hebben geconstateerd, dat er tijdens de behandeling
van de nota nog het een en ander aan die lijst is toegevoegd, waardoor de
interne consistentie er niet op vooruit is gegaan. Wij gaan wel akkoord met
het besluit onder III, waarin het College opdracht wordt gegeven, de
conclusies verder uit te werken op basis van de besluitvorming in de Raad.
Wij zullen, als een en ander uitgewerkt in de Raad terugkomt, de voorstellen
per geval beoordelen. Er zijn dan verkiezingen geweest en er is dan een
nieuwe Raad. Dat schept goede voorwaarden om alsnog keuzen te maken.
Mej. BLOK: Wij beschouwen deze nota van uitgangspunten als een nota van
vertrekpunten. Met die kanttekening en gelet op het feit dat de voorstellen
die wij hebben ingediend zijn aangenomen, kunnen wij, met inachtneming van
hetgeen ik in eerste en tweede termijn naar voren heb gebracht, instemmenmet
de gevraagde besluiten.
De heer R.H.G. VAN DUIJN: Met de wijziging van het programakkoord kan ik
niet instemmen.
Ik beschouw de nota van uitgangspunten als een poging tot een historische
beschadiging van Amsterdam en ik verwerp die dan ook.
Dit geldt ook voor de elementen in de Nota van Uitgangspunten voor het
oostelijk havengebied die kenmerkend zijn voor de Nota van Uitgangspunten
voor de IJ-oevers, zoals de vierstrooks autoweg.
De heer VAN HOEVE: Anders dan de fractie van Groen Links kan mijn fractie
akkoord gaan met alle drie de gevraagde besluiten, omdat wij na dit debat
constateren, dat de n punt II bedoelde conclusies van het College zijn
uitgebreid met zeer fundamentele aanvullingen van de Raad. Zij vormen ‚‚n
geheel met de opdracht aan Burgemeester en Wethouders en daarmee heeft de
Raad een stap vooruit gedaan in ontwikkeling van dit voor Amsterdam zo
belangrijke project.
Mevr. BAAK: Mijn fractie kan akkoord gaan met de voorgelegde besluiten,
met de aantekening, dat onze bezorgdheid over de volumina overeind is
gebleven. Bij de behandeling van het stedebouwkundig plan en het
bestemmingsplan zullen wij daarop terugkomen.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 5154 van afd. 1 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de door de heer Saris namens de fractie van Groen Links
en de door de heer R.H.G. van Duijn gevraagde aantekeningen.
Aan de orde is de stemming over de voordracht onder 11c van de agenda (nr.
1593).
De heer R.H.G. VAN DUIJN (stemmotivering): Ik zal ook aan deze nota van
uitgangspunten mijn stem niet geven in verband met de vierstrooks autoweg. De
voorgestelde woningbouwplannen juich ik toe.
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt
mitsdien het besluit, vermeld op blz. 5202 van afd. 1 van het Gemeenteblad,
met inachtneming van de door de heer R.H.G. van Duijn gevraagde aantekening.
De bij de behandeling van dit agendapunt mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.
De voordracht onder punt 12 van de agenda (nr. 1602) wordt zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld
op blz. 5244 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de daarin
met de nota van wijziging (nr. 1648) aangebrachte wijzigingen.
Aan de orde is thans:
13
Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 22 december 1989 tot
verhoging van de kredieten voor de aanschaffing van:
a 13 sneltrams voor het Gemeentevervoerbedrijf (nr. 1620);
b 45 trams voor het Gemeentevervoerbedrijf (nr. 1621);
(Gemeenteblad afd. 1, nrs. 1620-1621, blz. 5274-5275).
Mej. BLOK: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om een voordracht tot
verhoging van een krediet met 20 miljoen gulden. Ik zal graag van de
wethouder vernemen, of het bij deze verhoging blijft, of dat de Raad na
aanneming van deze voordracht moet rekenen op een nog grotere verhoging.
Wethouder VAN DER VLIS: Hier blijft het bij.
De voordrachten worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 5275-5277 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
De vergadering wordt om 22.35 uur gesloten.
|