Handelingen Tweede Kamer Zitting 1973-1974 (4366-4367 en 4379-4384)
De Voorzitter: Ik geef thans het woord aan het lid Van der Lek, die het heeft gevraagd.
De heer Van der Lek (P.S.P.): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb het woord gevraagd over de orde, omdat wij hedenmorgen een brief hebben ontvangen, gedateerd 24 juni 1974, nr. 12 978, van de Minister van Verkeer en Waterstaat, waarin wordt medegedeeld, dat het N.E.I.-rapport over de oostlijn van de metro niet tijdig gereed kan zijn, dat de Minister weliswaar de Kamer had toegezegd, dat het kabinet pas een beslissing zou nemen over een verhoogde rijksbijdrage op grond van dit rapport, maar dat hij nu Amsterdam heeft laten weten, dat hij geen bezwaar heeft tegen voortzetting van de oostlijn tot het Centraal Station, dat daarbij het Geldersekade-tracé niet meer in de overwegingen betrokken behoeft te worden en dat Amsterdam wat hem betreft met voorbereidende werkzaamheden kan beginnen. Er zou echter nog geen beslissing worden genomen over een eventuele verhoogde rijksbijdrage. Door deze mededelingen is die beslissing echter geheel en al uitgehold in haar betekenis. Door deze uitspraak van de Minister worden èn het kabinet èn de Tweede Kamer gepasseerd. Ik zou graag van de Voorzitter willen weten, wat er met deze brief gebeurt. Eigenlijk zou ik daarover nog vóór het reces willen interpelleren, maar ik besef dat dit, gezien de agenda, volstrekt onmogelijk is. Ik heb begrepen, dat ook het stellen van mondelinge vragen hierover morgen op grote bezwaren stuit, omdat de Minister niet in de Kamer aanwezig kan zijn. Ik zou daarom, door de nood gedwongen, willen voorstellen de brief vandaag nog op de agenda te zetten of, als dit werkelijk niet kan, toestemming vragen aan de Kamer of ik vandaag nog, in afwijking van de normale gang van zaken, mondelinge vragen aan de Minister kan stellen. De zaak moet naar mijn mening vóór het reces worden besproken, omdat volstrekt onduidelijk is voor hoeveel voldongen feiten èn de Kamer èn het kabinet èn het N.E.I. zullen staan, als de Kamer pas weer eind augustus bijeenkomt.
De Voorzitter: Naar ik heb begrepen, heeft de vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat op zeer korte termijn een bespreking met de Minister. Gelet op de gedachtengang die de heer Van der Lek zojuist heeft ontwikkeld, zou ik het ten zeerste op prijs stellen als de vaste commissie gelegenheid vond om mij nog vóór de theepauze te adviseren over de wijze van behandeling van deze brief.
De heer Schakel (A.R.P.): Mijnheer de Voorzitter! Ik begrijp de interventie van de heer Van der Lek zeer wel, maar ik wil u toch deelgenoot maken van het tijdschema van de commissie en dus ook van de Minister. De commissie begint om twee uur of zoveel later als nodig blijkt een eerste overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Financiën over de grensovergang E 10, Zundert enz. Vervolgens gaat de commissie met de Minister voort over de verhoging van dijken in verschillende provincies. De commissie heeft voor dat onderdeel alleen al acht agendapunten opgevoerd. Bovendien is dat overleg nog toegankelijk voor niet-leden van de commissie die geïntereseerd zijn. Als dat gepasseerd is, gaat de commissie zich met de Minister bezinnen over de Dinkel. En als wij "uitgedinkeld" zijn gaan wij ons ten slotte aan de hand van de heer De Bekker buigen over de verontreiniging van de oppervlaktewateren. Waar wij vandaag eindigen is mij bepaald nog niet bekend, maar ik vrees dat wij in een tijdsimpasse terechtkomen.
De Voorzitter: Ik heb slechts gevraagd, mij te adviseren over de wijze van behandeling van de brief. Daarmee heb ik niet willen zeggen, dat er vandaag al over gesproken moet worden. Overigens is het mij best, als het kan. Mijns inziens moet het de commissie mogelijk zijn, binnen tien minuten advies te geven over de vraag, hoe wij in dit stadium zouden moeten handelen met die brief. Ik zou het bijzonder op prijs stellen dat advies te ontvangen, alvorens iets te zeggen over de gedachte van de heer Van der Lek.
De heer Schakel (A.R.P.): Mag dat na de theepauze, mijnheer de Voorzitter?
De Voorzitter: Ik zou het advies graag tegen de theepauze hebben.
De heer Schakel (A.R.P.): Bij de behandeling van het eerste onderwerp zijn ook de leden van de vaste Commissie voor Financiën aanwezig. Het is wat vervelend, als zij tien minuten moeten wachten. Als zij er geen bezwaar tegen nebben, zullen wij met dit punt beginnen.
De Voorzitter: Het is mij bekend, dat de financiële heren altijd erg inschikkelijk zijn. Gaat de heer Van der Lek hiermee akkoord?
De heer Van der Lek (P.S.P.): Ja, mijnheer de Voorzitter! Ik hoop dat wij op deze manier tot een oplossing komen, die het in ieder geval mogelijk maakt deze zaak nog vóór het reces ten principale - al is het nog zo kort - te bespreken.
De heer Van der Doef (P.v.d.A.): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb van de Minister begrepen, dat hij nog vanavond naar Luxemburg vertrekt, waar hij vanavond en morgen besprekingen heeft. Ik zeg dit niet ter ontmoediging van mijn collega Van der Lek, maar met het oog op de realiteit van de situatie.
...................................................
......................
...................................................
Aan de orde is de beantwoording van de door het lid Van der Lek, overeenkomstig artikel 107 van het Reglement van Orde, gestelde vragen aan de Minister van Verkeer en Waterstaat over de Amsterdamse metro 1).
Noot van blz. 4379.
1) De vragen van het lid Van der Lek luiden:
1. Kan worden meegedeeld, op welke gronden het Geldersekade-tracé nu zonder verder onderzoek door de Minister wordt afgewezen? Op welke zeer ernstige bestuurlijke en stedebouwkundige gevolgen, kennelijk oneindig veel ernstiger dan enige maanden geleden, wordt hier gedoeld?
2. Met welke kennelijk uiterst tijdrovende procedures is door de gemeente Amsterdam rekening gehouden om aan een uitstel van 8 jaar te geraken? Moet uit de brief (kamerstuk 12 978, zitting 1973-1974) worden afgeleid, dat de Minister deze waarschijnlijk uiterst overdreven periode onderschrijft?
Is het niet zo, dat intussen met een voorlopig bestemmingsplan, waarin wellicht enkele stroken vooralsnog voor mogelijke metrobouw gereserveerd zouden kunnen worden, reeds dit jaar met de "herbouw van grote delen van de Nieuwmarktbuurt" kan worden begonnen?
3. Welke nieuwe feiten (behalve de in vraag 1 genoemde vertraging door onjuiste basisgegevens) hebben ertoe geleid, dat "het kabinet zich opnieuw zal moeten beraden over het al of niet verlenen van een rijksbijdrage in het verschil tussen de huidige kostenramingen en de oude ramingen, verhoogd met loon- en prijsstijgingen", zonder daarbij te beschikken over het NEI-rapport?
4. Is het waar, dat op grond van recente gegevens betreffende de toekomstige situatie rond het Centraal Station van de afdeling publieke werken te Amsterdam verwacht mag worden, dat ook de huidige ramingen nog met enkele honderden miljoenen overschreden dreigen te worden?
5. Is uw mededeling aan de gemeente Amsterdam, waarin u stelt "geen bezwaar te hebben tegen voorbereidende werkzaamheden op het tracégedeelte Zandstraat-CS" niet:
a. geheel tegenstrijdig met de eerder door u gedane toezeggingen, dat geen beslissing zou worden genomen dan nadat het NEI-rapport over de verschillende alternatieven (stoppen bij de Zandstraat, Geldersekadetracé, Lastagetracé) gereed zou zijn;
b. het reeds bij voorbaat ter zijde leggen van het in december a.s. te verwachten NEI-rapport?
6. Moet niet worden gesteld, dat het opnieuw in overweging nemen van de toekenning van een eventueel verhoogde rijksbijdrage, gekoppeld aan het in de vorige vraag gestelde, door de gemeente Amsterdam niet anders gezien kan worden dan als een - zij het voorlopige - toezegging?
7. Welke zijn de aanbestedingen en/of voorbereidende werkzaamheden, waarmee het aftredende hoofdstedelijke college van burgemeester en wethouders niet kan wachten tot na het gereedkomen van het NEI-rapport?
8. Moet niet worden gesproken van onbehoorlijk bestuur, nu bij deze twee beslissingen (vragen 4 en 5) zowel de ministerraad als de Staten-Generaal feitelijk buiten spel worden gezet?
9. Is de Minister bereid zijn beslissingen ter zake op te schorten totdat de ministerraad en de Staten-Generaal hierover van gedachten hebben kunnen wisselen en de gemeente Amsterdam hiervan in kennis te stellen? |
De heer Van der Lek (P.S.P.): Mijnheer de Voorzitter! Ik wil een zeer korte toelichting geven. Het is mij niet duidelijk, hoe iemand ervan uit kan gaan, dat de mededeling van de Minister, die ons vandaag heeft bereikt, geen afwijking zou zijn van zijn eerdere toezeggingen aan de Kamer. De Minister heeft bij mijn interpellatie gezegd - en hij herhaalt dit ook in zijn brief - dat eerst een kosten-batenanalyse van de verschillende alternatieven zou worden gemaakt. Dat betrof het wel of niet doorgaan naar het Centraal Station en de vraag, langs welke route dit zou moeten geschieden. Daarna zal pas een beslissing door het kabinet worden genomen. Deze zal aan de Kamer worden voorgelegd. Welnu, er is géén kosten-batenanalyse, schrijft de Minister. Er is dus geen discussie over de verschillende alternatieven mogelijk. En toch worden er nu beslissingen genomen. Zeker formeel betekent dit alleen, dat de Minister als zijn mening uitspreekt, dat moet worden doorgegaan naar het Centraal Station en dat dit, wederom naar zijn mening, volgens een bepaald tracé moet gebeuren. Formeel is er niets veranderd. De gemeente Amsterdam is uiteraard vrij om te doen wat zij wil. Maar dat was de gemeente Amsterdam ook na de vorige uitspraak van de Minister. De Minister heeft Amsterdam toen alleen verzocht, niet te anticiperen. Welnu, in feite komt hetgeen de Minister nu doet erop neer, dat hij dit verzoek intrekt. Dit betekent dat de beslissing die nu nog moet worden genomen over het al of niet toekennen van de rijksbijdrage losgemaakt is van de wijze waarop de Oostlijn wordt uitgevoerd. Naar onze mening betekent dit dat de toezegging, die de Minister in september daarover heeft gedaan, volledig is uitgehold. Vandaar deze vragen.
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de indruk dat wij nu voor het eerst met echte mondelinge vragen te doen hebben, want ik heb deze zojuist voorgelegd gekregen. Mijn verontschuldigingen aan de Kamer, dat ik morgen niet op het gebruikelijke uur aanwezig kan zijn, omdat voor het eerst sinds maanden in Luxemburg de vergadering van de Ministerraad van de EEG op het niveau van de Verkeersministers kan plaatsvinden. Ik zal straks mijn Belgische collega ophalen, opdat wij vanavond in Luxemburg nog een Benelux-vooroverleg kunnen hebben.
Voorafgaande aan de beantwoording van de vragen van de heer Van der Lek wil ik een algemene mededeling doen. De geachte afgevaardigde heeft zojuist in zijn toelichting gezegd dat ik afwijk van een toezegging die ik eerder aan de Kamer heb gedaan. Dat is juist en tegelijkertijd onjuist. Het is juist dat ik destijds aan de Kamer heb toegezegd - dit was naar aanleiding van een interpellatie van de heer Van der Lek - dat ik mij, voordat een definitieve beslissing zou worden genomen onze eventuele deelneming aan de meerraming van de kosten van de metro in Amsterdam, tot de Kamer zou wenden opdat een debat hierover zou kunnen worden gevoerd voordat een definitieve beslissing werd genomen. Ik heb gezegd dat het debat vóór het zomerreces van deze Kamer zou kunnen plaatsvinden nadat de kosten-batenanalyse zou zijn gemaakt. Met het Nederlands Economisch Instituut, waaraan de opdracht was gegeven, was afgesproken dat die kosten-batenanalyse vóór half mei gereed zou komen. Wij zouden dan een - zij het vrij korte - periode hebben gehad om een voorlopige beslissing te nemen en daarover met de Kamer te discussiëren. In zoverre is het dus een afwijking van een eerder ingenomen standpunt.
Ik heb mij echter deze mondelinge vragen op de hals gehaald, omdat ik toen de nieuwe situatie duidelijk werd nog deze week aan de Kamer een brief hieromtrent meende te moeten zenden. In de brief is als oorzaak genoemd dat de kosten-batenanalyse niet tijdig gereed is gekomen. Het tijdstip was een integrerend onderdeel van de afspraken die met de gemeente Amsterdam waren gemaakt. Daarom heb ik een aantal besluiten moeten nemen, waarvan ik de Kamer op de hoogte heb willen stellen. Dat is de situatie. Ik zal nu trachten, antwoord te geven op de vragen.
Ten aanzien van vraag 1 wil ik opmerken dat de kosten-batenanalyse weliswaar niet is gereedgekomen, maar dat ik uit reeds bekende elementen van deze analyse de conclusie heb getrokken, dat niet langer de mogelijkheid van aanleg van de metro via het Geldersekade-tracé moet worden opengehouden. Dat zou namelijk ernstige bestuurlijke gevolgen kunnen hebben. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft mij erop gewezen, dat het openhouden van deze mogelijkheid zou betekenen, dat bij het gebruik maken van deze mogelijkheid een bestemmingsplan zou moeten worden opgesteld dat, gelet op de moeilijkheden, die daarmee gepaard zouden gaan, vermoedelijk niet dan na acht jaar zou kunnen worden vastgesteld. Gedurende die periode zou het Nieuwmarkt-tracé toch opengehouden moeten worden, juist omdat onzekerheid zou bestaan over de vraag, of het bestemmingsplan zou worden goedgekeurd. Indien tot doortrekking van de metro zou worden besloten, zou de Nieuwmarktbuurt ook niet tijdig kunnen worden gerenoveerd. In dat verband heb ik gedoeld op ernstige bestuurlijke en stedebouwkundige gevolgen van het openhouden van het Geldersekade-tracé. Ik heb hiermede impliciet vraag 2 van de geachte afgevaardigde beantwoord.
De Voorzitter: Heeft de Minister ook expliciet vraag 2 beantwoord?
Minister Westerterp: Naar mijn mening heb ik dat gedaan, mijnheer de Voorzitter! Misschien kan ik het tweede gedeelte van vraag 2 nog iets verduidelijken. Met een voorlopig bestemmingsplan, waarin enkele stroken vooralsnog voor mogelijke metrobouw zouden kunnen worden gereserveerd zou volgens de geachte afgevaardigde met de herbouw van grote delen van de Nieuwmarktbuurt kunnen worden begonnen. Ik vind dat wij ons bijna op de rand van de bevoegdheden bevinden die een Minister van Verkeer en Waterstaat heeft. Het gaat hier natuurlijk in de eerste instantie om een bevoegdheid van de gemeente Amsterdam. Ik ben evenwel - ik zeg het uitdrukkelijk - onder de indruk gekomen van de argumentatie van het dagelijks bestuur van de gemeente Amsterdam, voor wat betreft de mogelijke bestuurlijke en stedebouwkundige gevolgen van het openhouden van het Geldersekade-tracé, terwijl ik zelf tot de conclusie ben gekomen, dat dat tracé niet meer als relevant moet worden beschouwd voor de uiteindelijke beslissing, die moet worden genomen. Het ligt bij de Regering en bij de Kamer ter beoordeling en ter beslissing, of een verhoging van de rijksbijdrage in het vooruitzicht zou worden gesteld voor de kosten van de aanleg van de Amsterdamse metro.
Ik kom nu weer terug op vraag 3: Wat was de afspraak, die gemaakt was, resp. het besluit, dat in het vooruitzicht was gesteld? Wij zouden een kosten-batenanalyse doen opstellen en die zou in een bepaalde tijdsperiode kunnen worden gereedgemaakt. Gedurende die periode zou Amsterdam ook vrijwillig afzien van het doen van grote investeringen ten noorden van de Zandstraat. Welnu, ik moet constateren, dat de kosten-batenanalyse niet op tijd gereed is gekomen. Daardoor is een nieuwe situatie ontstaan. Dat betekent niet - ik loop wat vooruit op de volgende vragen - , dat nu reeds is besloten - daarom meen ik, dat de interpretatie van de geachte afgevaardigde niet juist is - , dat de Regering zal participeren in de extraraming van de kosten van aanleg van de metro, maar wel dat ik vind, dat Amsterdam niet langer gehouden kan zijn aan de vrijwillige toezegging, dat geen investeringen zullen worden gedaan op het traject ten noorden van de Zandstraat, overigens - ik zeg dit wellicht ten overvloede, maar wel in alle duidelijkheid - voor risico en gevaar van de gemeente Amsterdam, juist omdat nog geen beslissing door het kabinet is genomen inzake een eventueel verhoogde rijksbijdrage. In mijn brief heb ik de vraag aan de orde gesteld - en daaromtrent moet een beslissing worden genomen - , of wij kunnen wachten op een volledige kosten-batenanalyse, alvorens een besluit te nemen tot een eventuele verhoogde bijdrage. De kosten-batenanalyse zal vermoedelijk niet vóór het einde van het jaar gereed komen en het is dus de vraag - ik beantwoord die vraag op het ogenblik noch in positieve, noch in negatieve zin, mijnheer de Voorzitter - , of wij tot dat tijdstip kunnen wachten met het nemen van een beslissing van regeringszijde.
Op vraag 4 - waar gesteld wordt dat de afdeling publieke werken van Amsterdam verwacht, dat, in verband met de toekomstige situatie rond het Centraal Station de huidige raming nog met enkele honderden miljoenen overschreden zal worden - moet ik het antwoord schuldig blijven, omdat mij van een dergelijk standpunt niets bekend is.
Mijnheer de Voorzitter! Mijn mededeling aan de gemeente Amsterdam dat ik geen bezwaar heb tegen voorbereidende werkzaamheden op het tracégedeelte tussen de Zandstraat en het Centraal Station betekent dus niet, dat er tegenstrijdige mededelingen zijn gedaan, zij betekent uitsluitend dat een nieuwe situatie is gecreëerd, omdat de kosten-batenanalyse niet tijdig gereed kon komen, en ook niet, dat het in december te verwachten NEI-rapport reeds bij voorbaat ter zijde wordt gelegd. Besloten moet nog worden, of, nu de kosten-batenanalyse niet op het voorgestelde tijdstip gereed kon komen, wij een verdere kosten-batenanalyse kunnen afwachten en derhalve ook, of deze moet worden afgewerkt.
Vraag 6 kan dus aldus worden beantwoord, dat er nog geen - ook nog geen voorlopige - toezegging aan de gemeente Amsterdam is gedaan inzake een verhoogde rijksbijdrage in de meerraming van de kosten van de metro-aanleg, zoals omstandig is uiteengezet in de antwoorden op de eerdere vragen.
De heer Van der Lek heeft voorts gevraagd: Welke zijn de aanbestedingen en/ of voorbereidende werkzaamheden waarmee het aftredende hoofdstedelijke college van burgemeester en wethouders niet kan wachten?
Mij is van de zijde van het gemeentebestuur van Amsterdam medegedeeld, dat er voorbereidende werkzaamheden zouden moeten en kunnen worden getroffen, met name het verleggen van leidingen en kabels.
Mijnheer de Voorzitter! De heer Van der Lek heeft ook gevraagd: Moet niet worden gesproken van onbehoorlijk bestuur nu bij deze twee beslissingen zowel de Ministerraad als de Staten-Generaal feitelijk buiten spel worden gezet?
Ik zou mij met kracht tegen deze zienswijze willen verzetten. Noch het kabinet wordt buitenspel gezet, omdat nog geen beslissing is genomen over een eventuele verhoogde rijksbijdrage in de aanlegkosten van de metro, noch de Kamer omdat ik in deze nieuwe brief uitdrukkelijk heb bepaald dat mijn toezegging aan de Kamer overeind blijft, dat, voordat een definitieve beslissing omtrent het verlenen van een verhoogde rijksbijdrage van kracht wordt, ik bereid ben met de Kamer van gedachten te wisselen.
Ten slotte heeft de geachte afgevaardigde gevraagd: Is de Minister bereid zijn beslissing ter zake op te schorten, totdat de Ministerraad en de Staten-Generaal hierover van gedachten hebben kunnen wisselen en de gemeente Amsterdam hiervan in kennis te stellen?
Mijnheer de Voorzitter! Het zal uitermate duidelijk zijn, dat, gelet op de antwoorden die ik op de eerdere vragen heb gegeven, ik niet bereid ben de uitvoering van deze beslissing op te schorten.
De heer Van der Lek (P.S.P.): Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de volgende nadere vragen willen stellen. Wordt de mening die de Minister zoeven over het Geldersekade-tracé heeft gegeven, gedeeld door de opstellers van het NEI-rapport en is deze mening van de Minister aan de opstellers van dat rapport bekend?
In de tweede plaats wil ik de Minister vragen, welke dan die feiten zijn op grond waarvan hij tot deze mening gekomen is. Is dit een kostenkwestie en zijn daarbij ook de sociale gevolgen in aanmerking genomen?
In de derde plaats zou ik de Minister willen vragen, of hij niet meent, dat, ondanks het feit, dat hij zegt, dat de werkelijke beslissing nog niet is gevallen, niemand meer behoefte heeft aan de voltooiing van het NEI-rapport. Als hij meent dat dit wel het geval is, vraag ik hem duidelijk te maken, op welke gronden het zijns inziens nog nodig is dit rapport af te maken.
In de vierde plaats wil ik weten of de Minister beseft, dat zijn besluit grote onrust zal veroorzaken bij al degenen, die erop hadden gerekend aan de hand van economische en sociale consequenties van de verschillende alternatieven over de voortzetting van de Oostlijn te kunnen debatteren.
In de vijfde plaats zou ik graag willen weten, of de Minister kan mededelen, hoe het komt dat er onjuiste gegevens waren waardoor de NEI-studie is vertraagd en van wie die afkomstig zijn.
In de zesde plaats wil ik vragen, als het kiezen van een ander tracé werkelijk 8 jaar zal kosten - zoals blijkbaar door Amsterdam wordt voorgesteld - wat in dat licht bezien dan een uitstel betekent van 4 maanden om een werkelijk gedocumenteerde beslissing te kunnen nemen.
Voorts wil ik nog weten of de Minister meent dat hij verplicht is de opvatting van de gemeente Amsterdam, dat de gehele Nieuwmarktbuurt braak moet blijven liggen, zolang het Geldersekade-tracé niet is geregeld, over te nemen.
En ten slotte als het treffen van voorbereidingen zoals de Minister uitdrukkelijk stelt, geheel voor het risico van Amsterdam blijft, dan is het mij volstrekt onduidelijk, waarom de Minister nu zo expliciet moet uitspreken, dat hij geen bezwaar meer heeft. De Minister had die uitspraak niet hoeven doen. Amsterdam had immers steeds voor eigen risico kunnen beginnen, en de Minister kan niet volhouden dat na zijn uitspraak niet iets is veranderd.
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Of mijn beslissing omtrent het Geldersekade-tracé aan de opstellers van het NEI-rapport bekend is, durf ik niet te zeggen. Zij zullen uiteraard kennis nemen van de brief, die ter zake aan de Kamer is verzonden.
Ook aan het gedeelte van de kosten-batenanalyse, welke wel gereed is gekomen, kunnen geen overwegingen worden ontleend, juist ook in verband met de redenen, die ik zo omstandig heb uiteengezet, waarom aan het Geldersekade-tracé nog relevantie moet worden toegekend.
In antwoord op de tweede vraag wijs ik erop, dat het hierbij niet alleen gaat om de vraag, of de kosten van het eventueel beëindigen van de geprojecteerde metrolijn via het Geldersekade-tracé er een rol bij hebben gespeeld. De sociale gevolgen heb ik verdisconteerd in het feit, dat gedurende zeer geruime tijd onzekerheid zou bestaan over twee tracé's.
De derde vraag van de geachte afgevaardigde luidt, of niemand meer behoefte heeft aan voltooiing van het NEI-rapport. Ik heb een dergelijke uitspraak niet gedaan. Wel heb ik gezegd, dat wij ons nog moeten beraden over het nemen van een beslissing over de vraag, of er nog voldoende tijd is om het NEI-rapport te kunnen voltooien.
Thans sla ik de vierde vraag even over, zodat ik op de vijfde vraag terechtkomt, luidende: Van wie zijn de onjuiste gegevens afkomstig, waardoor het NEI-rapport is vertraagd. Ik meen in mijn brief te hebben aangegeven, dat de kosten-batenanalyse niet tijdig gereed kon komen. Wij hebben gebruik gemaakt van een Engels computerbureau om een aantal berekeningen te kunnen uitvoeren. Uit het model, dat daarbij gebruikt is, is in een vrij laat stadium gebleken, dat er helaas een onvolkomenheid in zat. Met name was - ik wil het in het kort samenvatten, mijnheer de Voorzitter - onvoldoende rekening gehouden met overstaptijden. Aangezien de gehele kosten-batenanalyse op zogenaamde gegeneraliseerde kosten wordt gecentraliseerd, zou een ernstige fout zijn gemaakt, indien deze uitkomsten werden aangehouden. Het blijkt, dat voor het wijzigen van dat model veel tijd nodig is. Het is dus niet zonder meer juist, te stellen, dat gegevens, die zijn verstrekt, te laat zijn uitgekomen.
Thans keer ik terug tot de vierde aanvullende vraag van de geachte afgevaardigde. Gesteld is, dat grote onrust kan ontstaan door het feit, dat de beslissing nu niet wordt genomen aan de hand van een kamerdebat. Ik moge nogmaals wijzen op datgene, waartoe is besloten. Het gaat hierbij om twee zaken.
1. Van de zijde van het Rijk is medegedeeld, dat niet verder wordt vastgehouden aan het alternatief van het Geldersekade-tracé.
2. Het gemeentebestuur van Amsterdam wordt ontheven van overigens vrijwillige verplichtingen, die het op zich heeft genomen, om geen grote investeringen te plegen in het traject ten noorden van de Zandstraat. Het gaat om een verplichting, die Amsterdam op zich heeft genomen, juist met het oog op het tijdstip, waarop het debat in deze Kamer zou worden gevoerd, te weten vóór het zomerreces.
Als zesde aanvullende vraag informeerde de geachte afgevaardigde de heer Van der Lek, of in verhouding tot de acht jaren die gemoeid zouden zijn met het eventueel uitvoeren van het Geldersekade-tracé een periode van vier maanden wel zo relevant is. Ik moge erop wijzen dat het gemeentebestuur van Amsterdam mij heeft bericht dat, indien geen enkele beslissing werd genomen, er grote moeilijkheden zouden kunnen ontstaan, omdat er natuurlijk reeds een bepaalde periode is verlopen tussen de beslissing om een kosten-batenanalyse in te stellen en de voortgang van de werkzaamheden. Eventueel zou hierdoor de werkgelegenheid in gevaar kunnen komen zonder dat er een duidelijke beslissing zou zijn genomen.
Ten slotte nog dit. Natuurlijk had de gemeente Amsterdam, waar deze beslissing toch voor eigen risico genomen zou moeten worden, toch dit besluit hebben kunnen nemen, terwijl ik het "geen bezwaar" zou hebben uitgesproken. Ik geloof echter, dat de gemeente Amsterdam zich terecht tot de Regering heeft gewend met de mededeling van de moeilijke situatie die ging ontstaan. Ik deel overigens mede dat, juist met het oog op de stedebouwkundige moeilijkheden die zouden kunnen ontstaan, ik deze beslissing heb genomen na uitvoerig overleg met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De heer Van der Doef (P.v.d.A.): Mijnheer de Voorzitter! Kan de Minister de Kamer toezeggen dat er uitvoerige informatie wordt verstrekt - laat ik het maar een rapportage noemen - waarin zijn opgenomen de brieven tussen Amsterdam en de Minister en dat deel van het NEI-rapport waarop de beslissing van de Minister is gebaseerd en waarover, althans over de cijfers, grote verschillen van mening bestaan, daarbij uitgaande van de mededeling van de Minister, dat Amsterdam voor eigen rekening en risico verder uitvoering geeft aan aanbestedingen en investeringen voor het bekende tracé?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Overeenkomstig mijn eerder gedane toezegging deel ik mede, dat ik, wanneer het kabinet eenmaal een voorlopige beslissing zal hebben genomen, ter voorbereiding van het kamerdebat dat dan zal plaatsvinden, zal trachten alle relevante gegevens te overleggen, voor zover die inderdaad voor publikatie geschikt zijn.
De heer Knot (P.v.d.A.): Wat kan de betekenis zijn van de mededeling van de Minister, dat er geen bezwaar tegen bestaat dat voor het tracégedeelte Zandstraat/Centraal Station voorbereidende werkzaamheden worden verricht, terwijl Amsterdam het levensgrote bezwaar heeft, dat het risico bestaat, dat de verhoogde bijdrage niet komt?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! De gemeente Amsterdam heeft mij een brief doen toekomen waarin in de eerste plaats werd herinnerd aan de gedane toezegging dat vóór het zomerreces door de Regering een beslissing zou worden genomen over een eventuele verhoogde rijksbijdrage en waarin in de tweede plaats werd gezegd, dat het gemeentebestuur van Amsterdam gaarne zou zien dat die beslissing zou worden genomen. Mocht dit niet mogelijk zijn dan werd mij verzocht in elk geval van de vrijwillige verplichting die Amsterdam op zich had genomen om geen voorbereidende investeringen te doen op het traject ten noorden van de Zandstraat ontheven te worden. Ik heb, gelet op de situatie die ik in antwoord op eerder gestelde vragen uitvoerig heb geschetst, gemeend althans aan het tweede verzoek te moeten voldoen.
De heer Jansen (P.P.R.): Mijnheer de Voorzitter! Nu de termijn van acht jaar voor de herbouw van de Nieuwmarktbuurt zo'n grote rol speelt bij de beslissing, zou ik de Minister willen vragen op grond van welke factoren de termijn van acht jaar is ingeschat.
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Wij komen hiermee op het terrein van het beleid van het gemeentebestuur van Amsterdam. Het dagelijks bestuur der gemeente Amsterdam heeft mij uitvoerige gegevens verstrekt, waarbij, uiteraard schattenderwijze, de periodes zijn aangegeven, welke zouden zijn gemoeid met het verleggen van het tracé van de metro zoals die thans is geprojecteerd in verband met de noodzaak dat dan een nieuw bestemmingsplan zou moeten worden vastgesteld; hierbij uiteraard rekening houdende met de mogelijke beroepstermijnen die hiermee gemoeid zouden zijn voordat er zekerheid zou ontstaan.
De heer De Beer (V.V.D.): Mijnheer de Voorzitter! Mogen wij uit de brief van de Minister afleiden, dat het nadeel van het tracé van de Geldersekade - te weten een langdurig uitstel - zo groot is, dat een ieder had moeten beseffen, dat dit tracé nooit een redelijk alternatief is geweest?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Dit is een suggestieve vraag. Ik heb uitdrukkelijk gezegd, dat ik op grond van gegevens, die niet door de kosten-batenanalyse worden tegengesproken en op basis van de gegevens die mij zijn verstrekt door de gemeente Amsterdam, tot de voor mijzelf redelijke overtuiging ben gekomen, dat het niet langer verantwoord zou zijn, deze optie open te houden.
De heer Franssen (P.v.d.A.): Mijnheer de Voorzitter! Misschien is de Minister bereid, met de vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat te overleggen, wat voor de Kamer relevant is en misschien wil hij ook aanduiden, wat hij zelf voor publikatie geschikt acht.
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb getracht -nhierop doelt de heer Franssen - aan het einde van de zin waarin ik een toezegging deed een beperking aan te brengen in deze zin, dat ik uiteraard, als mij bij voorbeeld brieven worden gestuurd waarvan de afzender niet bij voorbaat heeft kunnen aannemen, dat zij gepubliceerd zouden worden, ten aanzien hiervan een zekere reserve in acht zou dienen te nemen. Ik heb echter gezegd, dat ik bij de brief die ik aan de Kamer zal zenden, wanneer eenmaal een voorlopige beslissing door het kabinet is genomen, alle relevante gegevens aan de Kamer zal trachten te verstrekken.
De heer Imkamp (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Is in de brieven van het gemeentebestuur van Amsterdam een termijn vermeld, welke ermee heen zal gaan wanneer ten aanzien van het voorlopige bestemmingsplan gevolg wordt gegeven aan de suggestie, waarvan sprake is in vraag 2, tweede deel?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Op deze vraag moet ik ontkennend antwoorden. Het is niet met Amsterdam in discussie geweest.
De heer Coppes (P.P.R.): Mijnheer de Voorzitter! Kan de Minister zeggen, welke financiële schade ontstaat voor het Rijk èn voor Amsterdam, als de Minister geen besluit neemt voordat de kosten-batenanalyse van het NEI gereed is?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Mij is medegedeeld door het gemeentebestuur van Amsterdam, dat het niet uitgesloten is, dat ten aanzien van de ramingen, zoals zij zijn gepubliceerd, toch een besparing zou kunnen optreden, maar dat als nu geen beslissing wordt genomen, juist daardoor deze besparing eventueel in aanzienlijke mate ongedaan zou kunnen worden gemaakt.
De heer Kruisinga (C.H.U.): Mijnheer de Voorzitter! Kan de Minister mededelen, of de beslissing, zoals door hem genomen, in de lijn ligt van het beleid van het bestuur van de gemeente Amsterdam?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft mij in eerste instantie verzocht, vast te houden aan het voornemen, een besluit over verhoging van de rijksbijdrage te nemen vóór het ingaan van het zomerreces van de Kamer, en of ik, als dit niet mogelijk zou zijn, dan in ieder geval het besluit wilde nemen, af te zien van de verplichting, dat geen investeringen zouden worden gedaan, en ook de onzekerheid weg te nemen, die was gebleven in verband met de mogelijkheid, dat het tracé alsnog zou worden verlegd. Ik neem dus aan, dat het besluit dat thans is genomen in de lijn ligt van althans de tweede vraag van het gemeentebestuur van Amsterdam.
De heer Joekes (V.V.D.): Mijnheer de Voorzitter! Wie moet de extra kosten dragen, voortvloeiende uit de tijdens de kosten-batenanalyse gemaakte fouten?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Het initiatief om over te gaan tot de opstelling van een kosten-batenanalyse is van de zijde van de Regering genomen. De kosten, verband houdende met de opstelling van deze analyse komen dus in eerste instantie voor de Regering. Het is hierbij de vraag, of - als wij tot voltooiing van de kosten-batenanalyse zouden overgaan; hiermee zou, naar mij is gebleken, een niet onbelangrijk bedrag gemoeid zijn - mede in dit licht tot voltooiing van de kosten-batenanalyse zal worden besloten, gelet op de termijn, waarop eventueel de beslissing moet worden genomen. Ik heb echter reeds eerder gezegd, dat hieromtrent op dit moment nog geen besluit is gevallen.
Mevrouw Salomons (P.v.d.A.): Mijnheer de Voorzitter! Kan de Minister aangeven, waarom er wel overleg heeft plaatsgevonden met zijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en niet met zijn collega van Binnenlandse Zaken, gezien de mogelijke financiële gevolgen voor het begrotingstekort van Amsterdam?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Ik had vollediger in mijn uiteenzetting moeten zijn. Ik heb gesproken over de stedebouwkundige aspecten. Voordat ik mijn besluit nam, heb ik uitvoerig overleg gepleegd met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en met een vertegenwoordiger van Financiën.
Mevrouw Goudsmit (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Kan het als uitgesloten worden beschouwd, dat bij de voorbereidende werkzaamheden, bedoeld in het antwoord op vraag 4, het slopen van huizen daaronder valt?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Dat is een bevoegdheid, die volkomen behoort tot de gemeente Amsterdam.
De heer Cornelissen (K.V.P.): Mijnheer de Voorzitter! Wil de Minister, gelet op de passage in zijn brief van 24 juni, dat de kosten-batenanalyse van het Nederlands Economisch Instituut vooralsnog niet voor begin december geacht kan worden gereed te zijn en zijn mededeling van daarnet, dat hij de kosten-batenanalyse niet voor het einde van het jaar verwacht, zijn invloed bij het Nederlands Economisch Instituut aanwenden, dat deze analyse nog in 1974 klaarkomt, om herhaling van de ernstig te betreuren vertraging, die wij nu meemaken, te voorkomen?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Indien besloten zou worden tot voltooiing van de kosten-batenanalyse, zal ik die invloed gaarne aanwenden. Overigens was afgesproken, dat de kosten-batenanalyse half mei gereed zou zijn.
De heer Van Rossum (S.G.P.): Mijnheer de Voorzitter! Kan de Minister mededelen, in welk verband zijn huidige besluit staat met het tijdschema van de bouw van de Amsterdamse metro en of bepaalde onderdelen van dat schema daardoor op het "critical path" komen, dan wel of die planologische moeilijkheid op zichzelf grotere kosten zal veroorzaken en kan bedoeld tijdschema gevoegd worden bij de gegevens, die hij aan de Kamer zal overleggen?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Mij is van de zijde van Amsterdam medegedeeld, dat indien geen enkele beslissing zou worden genomen, het niet uitgesloten moest worden geacht, dat tot ontmanteling van de huidige aannemerscombinatie zou moeten worden besloten, hetgeen uiteraard ernstige gevolgen zou kunnen hebben gehad voor wat de werkgelegenheid en voor wat de kosten betreft, indien uiteindelijk tot volledige afbouw van de metro wordt besloten.
Mevrouw Epema-Brugman (P.v.d.A.): Mijnheer de Voorzitter! Kan de Minister mededelen, of het overleg met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken ertoe heeft geleid, dat de extra exploitatietekorten, die zouden kunnen ontstaan, toch niet uiteindelijk weer terechtkomen bij het Rijk via de Financiële-Verhoudingswet?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb de indruk, dat wij nu op een wat ander probleem overgaan. Wij zijn thans bezig een besluit te nemen over de investeringskosten in verband met de eventuele voltooiing van de metro in Amsterdam. De kwestie van de exploitatiekosten valt uiteraard ook onder de Minister van Verkeer en Waterstaat, maar is bij dit overleg niet aan de orde geweest.
De heer Van der Spek (P.S.P.): Mijnheer de Voorzitter! Moet uit het feit, dat de Minister in antwoord op een aanvullende vraag stelde, dat de vertraging in het gereedkomen van het rapport moet worden geweten aan de Londense computer, worden opgemaakt, dat zijn eerdere mededeling in de brief, dat er sprake was van cijfers, waarbij de looptijd voor het overstappen was verwaarloosd, niet juist is?
Minister Westerterp: Mijnheer de Voorzitter! Ik heb in dat antwoord juist uitdrukkelijk dat verband wel gelegd.
|