Raadsvergadering avond 18 november 1974 (gedeeltelijk) 3° Herstemming over: Voorstel van de raadsleden Treumann, mevr. Blom-Jorna, Mug, Polak en Dienaar, van 6 november 1974, inzake uitstel van de voltooiing van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1100, blz. 2232) 4° Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 1 november 1974, tot aanschaffing van 33 metrorijtuigstellen (Gemeenteblad afd. 1, no. 1076, blz. 2103)
Na heropening van de vergadering te 22.20 stelt de VOORZITTER aan de orde: | |||
3° | H e r s t e m m i n g over: | ||
Voorstel van de raadsleden Treumann, mevr. Blom-Jorna, Mug, Polak en Dienaar, van 6 november 1974, inzake uitstel van de voltooiing van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1100, blz. 2232). | |||
A f d o e n i n g van: | |||
1 Nota van Burgemeester en Wethouders van 25 oktober 1974, inzake de aanleg van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1058, blz. 2043).
2 Nota van Burgemeester en Wethouders van 22 mei 1974, houdende een verslag van verrichtingen naar aanleiding van het voorstel-De Cloe over de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 523, blz. 905). 3 Adres van 21 oktober 1974, van de Werkgroep Openbaar Vervoer in de agglomeratie Amsterdam (WOV AA), inzake de aanleg van de oostlijn van de metro. Adres van 3 november 1974, van de Aktiegroep Nieuwmarkt, ten geleide van het Metrorapport van de Nieuwmarkt. Adres van 3 november 1974, van de Aktiegroep Nieuwmarkt, houdende een nota over de enige mogelijkheid om de Nieuwmarkt als woonbuurt met betaalbare huren te handhaven. Adressen van 6, 12, 13 en 14 november 1974, van het Wijkcentrum d'Oude Stadt, van de Bond Heemschut, van F. Lechner, namens bewoners van de Langestraat en omgeving en van het Comité "Wees wijs, houdt de Purmer groen", houdende bezwaren tegen de voltooiing van de oostlijn van de metro. Telegrammen van 14 en 15 november 1974, van bouwvakarbeiders, werkzaam bij verschillende bouwobjecten in Amsterdam, houdende verzoek, het voorstel- Treumann c.s. te verwerpen. Adres van 13 november 1974, van de afdeling Bijlmermeer-Driemond van de Partij van de Arbeid, houdende een motie tot voltooiing van de aanleg van de oostlijn van de metro. Adres van 14 november 1974, van het Plaatselijk Overlegorgaan der drie vakcentrales te Amsterdam, houdende verzoek de aanleg van de oostlijn van de metro te voltooien. Adressen van 15 en 18 november 1974, van het Wijkcentrum d'Oude Stadt c.s., en van de Aktiegroep Nieuwmarkt c.s., onderscheidenlijk bevattende een open brief en solidariteitsverklaringen ter zake van de voltooiing van de oostlijn van de metro. De VOORZlTTER stelt vast, dat heropening der beraadslagingen door de Raad op prijs wordt gesteld. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Zou U willen toelichten, wat U in dit verband bedoelt met "spelletje"?] | |||
Spreker antwoordt, dat hij daarmede doelt op het spel, waarbij bepaalde fracties bij voorbaat buiten de discussie worden gehouden en men zich met name richt tot enkele fracties. Hij heeft het recht, te spreken ter verdediging van de positie van zijn eigen fractie. Dat wil hij ook graag doen. Hij heeft het echter met de opmerkingen van de heer Heerma, die een uitnodiging inhielden om te zeggen, waaraan men toe is, wat moeilijk. Het is een vraag, waarbij men zou kunnen veronderstellen, dat tegen het beantwoorden bezwaren bestaan, niet omdat men er niet op wil of kan antwoorden, maar omdat het in wezen een overbodige vraag moet zijn. Spreker wil er nadrukkelijk op wijzen, dat decennia lang de P.v.d.A. en daarvoor de S.D.A.P. in deze stad bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben gedragen, niet alleen met betrekking tot de besluitvorming, maar ook ten aanzien van de uitvoering van op democratische wijze genomen besluiten. De Raad neemt niet alleen besluiten, maar heeft ook als taak, erop toe te zien, dat deze besluiten door het College worden uitgevoerd. Ook in gevallen, waarin de P.v.d.A. zich in het verleden tegen bepaalde besluiten heeft uitgesproken, heeft er nimmer enige twijfel bestaan ten aanzien van de vraag, of aan de uitvoering daarvan loyaal zou worden medegewerkt. Er is geen enkele reden om te veronderstellen, dat aan deze opstelling iets is veranderd. Zoals dit geldt voor besluiten, die in het verleden op democratische wijze tot stand zijn gekomen, geldt dit ook voor besluiten, die op deze zelfde wijze in de toekomst tot stand zullen komen. Overigens is het bepaald niet aldus, dat deze houding exclusief voor de P.v.d.A. zou zijn; alle andere, zichzelf respecterende, politieke partijen in de Raad hebben steeds aldus gehandeld. Het is goed, dat men dit van elkaar weet en dat dit met nadruk wordt verklaard, niet omdat de heer Heerma daarnaar vraagt, maar omdat spreker zelf graag wil formuleren, hoe naar zijn mening dient te worden gehandeld door fracties in de Raad, die bereid zijn, bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen. Hij maakt zich daarbij volledig los van de verantwoordelijkheid in dezen van het College van Burgemeester en Wethouders. Dat is een zaak, die het College aangaat. Het College is in zijn totaliteit verantwoordelijk voor al datgene wat ter uitvoering van besluiten gebeurt. Zodra de Raad van mening is, dat het College in de uitvoering tekortschiet, moet de Raad erop toezien, dat wordt gedaan, waartoe door de Raad op democratische wijze is besloten. De heer VAN DE VEN (P.P.R.) merkt op, dat de vragen van de heer Heerma een bepaald wantrouwen weergeven. Tevens rijst de vraag, wie er nu eigenlijk anti-parlementair is. Is dat de P.P.R., die met een eensgezind standpunt ten aanzien van de metro in de Raad aanwezig is en daarvoor durft uit te komen, of is dat het C.D.A., dat jarenlang een metrobeleid heeft verdedigd en uitgevoerd, maar bij stemmingen over deze zaak de raadzaal uitloopt? Spreker wijst ook op de woorden van de heer Bootsma in de vergadering van 3 september 1974. Hij citeert: "Tegenover deze club zal het C.D.A. niet gouvernementeel zijn." Voorts stelt de heer Bootsma: "Slechts als de voordrachten van een unaniem College komen, dat unaniem wordt gesteund door de groepen, die achter het College staan, is het C.D.A. bereid, de voorstellen op hun merites te beoordelen." Dit betekent dus, dat voorstellen niet worden beoordeeld naar hun inhoud, maar naar de politieke afkomst. Het behoeft geen nadere adstructie, welke groepering in de Raad dan anti-parlementair is. Weglopen bij stemmingen en voorstellen niet op hun inhoud bekijken is in strijd met de meest fundamentele regels van de parlementaire democratie. Het is gericht op vernietiging van die democratie. Laat men duidelijk zijn: het gaat in wezen niet over de metro. De jeremiade van het C.D.A. is in Amsterdams "kinnesinne". Het gaat om de verloren wethouderszetels, waarvan één door de P.P.R. werd opgevuld. Dat dit om wraak roept, was spreker reeds duidelijk, toen hij nog slechts anderhalf uur in de Raad zitting had. De scheldwoorden van de heer Bootsma zijn er een bewijs van. Via obstructiemethoden als weglopen, het toepassen van de - men heeft het zojuist weer gehoord - in C.D.A.-kringen niet onbekende inquisitiemethode, het zich niet-gouvernementeel opstellen. | |||
[De heer VAN DER EYDEN (C.D.A.): Wilt U dat wel waarmaken?] | |||
Spreker adviseert de heer Van der Eyden, de notulen na te lezen. Het C.D.A. probeert de druiven der gramschap te plukken. Amsterdam wordt, aldus het C.D.A., onbestuurbaar. De Raad weet nu, wat "onbestuurbaar" volgens het C.D.A. betekent. Het betekent: het C.D.A. buiten het College. De antwoorden van de fractie van de P.P.R. op de vragen van de heer Heerma zijn duidelijk te vinden in de notulen van de raadsvergaderingen, in het partijprogram en in het Progressief Akkoord. De P.P.R. laat zich door het C.D.A. niet naar de slachtbank leiden. Zij doet aan dit inquisitiespel niet mee. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Zou ik de heer Van de Ven mogen verzoeken, zijn woordgebruik voor wat "inquisitie" betreft nader uit te leggen ?] | |||
Spreker meent, dat dit volstrekt duidelijk is. Hij heeft nog eens precies nagegaan, wat de inquisitie is geweest. Het ging daarbij ook om de macht. Het gaat de heer Heerma erom, via vragen op een ietwat "pesterige" toon, te proberen, dit College te splijten. De fractie van de P.P.R. doet daaraan niet mee. Die tijd is voorbij. | |||
[De heer VAN DER EYDEN (C.D.A.): Dit is beneden Amsterdams peil!] | |||
De heer WALRAVEN (C.P.N.) stelt vast, dat er sinds het debat van verleden week woensdag een aantal bijzonder belangrijke nieuwe elementen is, dat naar zijn mlening bij de discussie dient te worden betrokken. Dat is in de eerste plaats het adres van de bouwbonden tegen het uitstellen van de afbouw van de metro. Verder zijn er de stroom van telegrammen van bouwvakarbeiders, die hun werk verdedigen, de korte stakîng bij het metrowerk en de vergadering van de betrokken werknemers uit protest tegen het voorstel van de heer Treumann, dat zij zien als een bedreiging van hun werk. Er is ook een adres van de P.v.d.A.-afdeling Bijlmermeer-Driemond, dat zich uitspreekt voor afbouw van de metro tot aan het Centraalstation. Het gaat hier om groepen en mensen, die in de achterliggende periode nog slechts weinig aandacht hebben gehad. Er is veel gesproken over de metro, er zijn veel adressen geweest, maar toch moet men vaststellen, dat eigenlijk pas in de laatste week belangrijke groepen van de Amsterdamse bevolking zich heel duidelijk hebben uitgesproken. Het gaat hierbij om groepen, die aandacht verdienen, in de eerste plaats van de arbeiderspartijen in deze Raad. Het is geen bewijs van de verantwoordelijkheid van de Raad, als hij, na vanmiddag bezorgd te hebben gesproken over de werkgelegenheid en stagnatie in de bouw, 's avonds een voorstel in stemming brengt, waarvan het enige doel is het traineren van een beslissing voor een gebied, waar voor een aantal mensen een groot werkterrein ligt, zowel voor wat betreft de metro als voor de woningbouw in het achterliggende gebied. Dat is één element. Spreker meent, dat duidelijk zal zijn, dat hij en zijn fractie ook geen grote waardering kunnen hebben voor de houding van het C.D.A., dat verleden week de stemming in de Raad is ontlopen over een vraagstuk, ten aanzien waarvan het eerder een duidelijk standpunt had ingenomen. De fractie zou niet aan de discussie hebben deelgenomen, wanneer niet na het debat van verleden week de belangrijkste grondslag onder het voorstel van de heer Treumann c.s. was weggenomen, namelijk het financiële deel van het voorstel, dat ook onderwerp is geweest van de discussie, die gedurende vele maanden in de Raad en in de Tweede Kamer is gevoerd. Op vrijdag 8 november is er een televisie-uitzending geweest van Avro's Televizier, waarin minister-president Den Uyl zijn wekelijkse toelichting gaf op het kabinetsberaad. Aanvankelijk dacht spreker, dat hij het verkeerd had verstaan in die uitzending en voor alle zekerheid heeft hij daarom de band van de uitzending opgevraagd. Hij zal die thans niet afdraaien, want dat zou te veel tijd vergen. Wel heeft hij het deel eruit gehaald en op papier gezet, dat van belang is voor de discussie in deze Raad. In de band van die uitzending kwam hij de volgende passage tegen. Sprekende over het vraagstuk van het teruglopen van de werkgelegenheid vroeg interviewer Jaap van Meekren de minister-president: "En U hoeft ook geen overheidsuitgaven te beperken?" De heer Den Uyl antwoordde daarop: "Integendeel, zou ik willen zeggen. Nu juist blijkt, hoe goed wij geschoten hebben, toen wij twee maanden geleden op Prinsjesdag kwamen met een forse verhoging van de overheidsuitgaven. Wij hebben meteen gezegd: dat is nodig, omdat wij zien dat een stuk teruggang in de economie optreedt en dan moet de overheid de moed hebben om zelf meer te besteden. En ik zou willen zeggen, wat mij zorg geeft, is dat het geld dat zij hebben ook nu besteed wordt, uitgegeven wordt. Dat is hun plicht. Daar moet hard aan gewerkt worden. Wij moeten dwars door heel veel procedureregelingen heen breken op het ogenblik. Ja, Amsterdam moet zijn metro bouwen. Er moet links en rechts, overal moet er nu gewerkt worden, want er zijn mensen werkloos. Overal in het land moet dat besef aanwezig zijn." Wat betekent nu deze opmerking van minister-president Den Uyl anders dan een intentieverklaring van de Regering over het vraagstuk van de financiën, wanneer hij zegt, dat men op het ogenblik dwars door heel veel procedureregelingen moet heen breken en dat Amsterdam zijn metro moet bouwen? Een deel van zijn partijgenoten in deze Raad traineert de zaak echter. Laten de indieners van het desbetreffende voorstel daarom erkennen, dat hier de intentieverklaring ligt van de Regering voor de financiering. De Regering weet, hoe het met de financiële toestand van de stad Amsterdam is. Laat men dan op grond daarvan de politieke moed opbrengen om het voorstel in te trekken en zich daarvan los te maken. De heer JACOBSE (V.V.D.) zegt, dat er bij zijn fractie weinig behoefte was de discussie over dit onderwerp te heropenen. Spreker meent, dat de Raad er niet goed aan doet, de discussie, die zeer uitgebreid en zeer fundamenteel een jaar geleden en nu twaalf dagen geleden is gevoerd, nog eens dunnetjes over te doen, alleen op grond van het feit, dat er een staking van de stemmen heeft plaatsgevonden. Nu het niettemin gebeurt, wil hij volstaan met het maken van enkele kanttekeningen bij zaken, die sinds het debat van twaalf dagen geleden als "nova" kunnen worden beschouwd. Dat is in de eerste plaats het zich twaalf dagen geleden onttrekken aan de stemming over deze aangelegenheid door de fractie van het C.D.A. Dit is een gebaar geweest, dat bij sprekers fractie grote verbazing heeft gewekt. Over de zaak in kwestie, de verdere aanleg van de oostlijn van de metro via het geprojecteerde tracé, wordt, zoals bekend, in deze Raad zeer verschillend gedacht. Hij meent echter, dat iedereen in de Raad het er wel over eens is, dat het een buitengewoon belangrijk besluit is, dat vergaande consequenties heeft voor Amsterdam. Dat is voor en na en van alle kanten bevestigd. Wanneer men in de Raad in de positie verkeert, dat men oppositie voert, kan men naar sprekers mening in een dergelijke omstandigheid maar twee dingen doen, wanneer men zijn verantwoordelijkheid kent. Ten eerste: men kan de zaak niet voldoende zwaar wegen en zeggen, dat politieke overwegingen boven alles gaan; dat men bijvoorbeeld de samenstelling van het College van een zodanige aard vindt en dermate schadelijk voor de stad, dat men het tot elke prijs weg wil hebben. Spreker kan zich voorstellen, dat men, als men op dit standpunt staat, op basis van die politieke overwegingen stemt voor maatregelen, die een grote meerderheid van het College onwelgevallig zijn. De andere mogelijkheid is, dat men loyaal oppositie voert en dat men een dergelijke belangrijke zaak beoordeelt op haar zakelijke merites en een stem uitbrengt naar eigen overtuiging. Dat zijn de twee mogelijkheden. De derde mogelijkheid, zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor een dergelijke beslissing, zou voor sprekers fractie in ieder geval geen mogelijkheid zijn. Spreker heeft de heer Heerma aangehoord bij het uitspreken van de uiteenzetting, die deze met grote ernst naar voren heeft gebracht en waarin deze heeft gezegd, dat zijn fractie zich grote zorgen maakt over de uitvoering van de beslissing, die zou kunnen zijn genomen of die straks zal worden genomen. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Die beslissing ligt er al.] | |||
Spreker zegt, dat dat niet het geval is, want over die beslissing zal straks worden gestemd. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Die beslissing ligt er al vier jaar!] | |||
Spreker zegt, dat daarover twaalf dagen geleden werd gestemd. Het is van buitengewoon grote betekenis, hoe de uitslag van die stemming zou zijn geweest. Wie zich aan die verantwoordelijkheid onttrekt door weg te lopen, ontneemt zich naar zijn mening het recht, thans met zorg te spreken over de wijze waarop een besluit, welk besluit dan ook, zal worden uitgevoerd in de komende tijd. Hij wil dit niet scherp veroordelen; zoals hij al heeft gezegd, heeft hij een formule gekozen, die tot het uiterste mild is. Hij wil met nadruk verklaren, dat hij groot respect heeft voor de C.D.A.-fractie, die hij een serieuze fractie vindt en dat hij aanneemt, dat zij het met die beslissing erg moeilijk heeft gehad. Hij wil echter niet nalaten te onderstrepen, dat hij van mening is, dat het een onverantwoordelijke beslissing was weg te lopen. Dat weglopen ontneemt de fractie van het C.D.A. in feite voor een groot deel het morele recht zich thans in deze zaal bezorgd te tonen. Sprekers tweede kanttekening betreft eigenlijk ook een novum, zij het geen geheel nieuw novum. Er zijn de laatste dagen en weken in deze stad dingen gebeurd, die zijn fractie verontrusten. Nog vandaag is men in het bezit gekomen van een stencil, waarin de bevolking wordt opgewekt, met geweld van wapens en volledige inzet bepaalde beslissingen te keren. Dit bevestigt nog eens, welke situatie bezig is zich in Amsterdam te ontwikkelen. Er wordt op het ogenblik een sfeer gekweekt, waarin democratisch genomen besluiten in het geding worden gebracht en waarin het gebruik van geweld niet wordt afgeraden, maar integendeel wordt aangemoedigd. Spreker wil met grote nadruk namens zijn fractie onderstrepen, dat - haar standpunt is voldoende bekend - op geen enkele wijze op medewerking van de V.V.D.-fractie voor dergelijke activiteiten kan worden gerekend. Sprekers derde opmerking betreft de zaak zelf. Zoals hij reeds heeft gezegd, heeft zijn fractie er geen enkele behoefte aan, het debat van twaalf dagen geleden over te doen. De heer Pais heeft toen uitvoerig en zakelijk het standpunt van de V.V.D.-fractie uiteengezet. Het is bij de fractie geen gebruik, in korte tijd verschillende malen van mening te veranderen, zoals hier en daar wel eens politieke mode lijkt te zijn. Het zal dan ook niemand verbazen, dat zijn fractie op zakelijke gronden op dezelfde wijze haar stem zal bepalen als twaalf dagen geleden. Dat wil zeggen, dat spreker en de zijnen zullen stemmen vóór het voorstel van de heer Treumann c.s. De heer MARTINI (D'66) wil zich graag aansluiten bij de opmerking, dat de laatste tien dagen bepaald niet prettig zijn geweest. Hij geeft toe, dat er op alle mogelijke manieren nogal wat druk is uitgeoefend, dat er adviezen zijn gegeven om vóór het voorstel te stemmen of tegen het voorstel, of zich van stemming te onthouden. Spreker heeft de bespreking in het Seniorenconvent niet meegemaakt, omdat hij daarin als eenling niet thuishoort - dat komt misschien nog wel - maar hij heeft wel verslag gekregen van hetgeen daar is gezegd. Hij zou tegen het C.D.A. willen zeggen, dat het door weg te lopen kennelijk de politieke consequenties van deze zaak niet duidelijk heeft onderkend. De mogelijkheid, dat het voorstel zou zijn aangenomen, was namelijk niet denkbeeldig. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Heeft dat alleen aan de houding van onze fractie gelegen?] | |||
Spreker zegt, dat het weglopen bij een dergelijke stemming betekent, dat men zich onttrekt aan zijn verantwoordelijkheid, zoals reeds door verschillende sprekers is vastgesteld; een verantwoordelijkheid voor een zaak, waarover de C.D.A.-fractie het met de overgrote meerderheid van het College eens is. Hij spreekt daarover nogmaals zijn afkeuring uit. Hij vindt het onaanvaardbaar, dat het C.D.A. dit heeft gedaan en hij is dan ook van oordeel - dit is waarschijnlijk in tegenspraak met hetgeen de heer Heerma heeft bedoeld - dat deze zaak geen politieke consequenties mag en kan hebben. Spreker wil vervolgens nog even terugkomen op de zaak zelf. Hij is van mening, dat de foute beslissing, die in 1970 is genomen, niet mag worden gecorrigeerd door een foute beslissing op dit moment. De vorige keer heeft hij daarover een duidelijke uitspraak gedaan, waarbij hij een aantal redenen heeft aangevoerd, waarom hij tegen het voorstel moest stemmen. Eén ding is voor hem volstrekt duidelijk: aannemen van het voorstel is de meest verkeerde beslissing, die de Raad kan nemen. Spreker handhaaft dan ook zijn stem tegen het voorstel, waarbij hij de C.D.A.-fractie er nogmaals op wil wijzen, dat haar handelwijze niet alleen ondemocratisch, maar ook uitermate stom is geweest. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Dat zullen wij zelf wel bepalen!] | |||
De heer TREUMANN (P.v.d.A.) zegt, dat hij bij de aanvang van dit debat niet het voornemen had, zich in de discussie te mengen. Er is echter duidelijk meer aan de hand dan een herstemming over het voorstel van hem en anderen. Voor de zakelijke inhoud van de discussie - de verdere aanleg van de oostlijn van de metro en de daaraan verbonden consequenties - wil spreker verwijzen naar het debat van 6 november jl. De inbreng van vorige sprekers geeft hem evenmin aanleiding, alsnog een bijdrage aan het debat te leveren, behoudens één vraagstelling. Er is van de zijde van de C.P.N. gesteld - minister-president Den Uyl werd daarbij geciteerd - dat er inmiddels een intentieverklaring van de rijksoverheid ligt ter oplossing van sommige problemen, die aan deze zaak kleven. Ook in dit opzicht moet spreker verwijzen naar hetgeen hij in de vergadering van 6 november jl. heeft gezegd, namelijk dat de Partij van de Arbeid in haar program ten aanzien van de verdere aanleg van de metro drie voorwaarden heeft gesteld, die naar de mening van zeven leden van de fractie van de P.v.d.A. niet zijn vervuld. Spreker heeft daarbij de nadruk gelegd op de functie, die de afgebouwde oostlijn zal hebben in het regionale vervoer. Hij heeft daarover in de vergadering van 6 november jl. gezegd: "Ten aanzien van de twee financiële voorwaarden is het duidelijk, dat zij niet zijn vervuld. Dat zou nog niet het ergste zijn. Wellicht zou dit tijdens de afbouw nog te regelen zijn. Belangrijker is echter het vervullen van de z.g. regionalisatie-eis, die ook is neergelegd in het veel geciteerde voorstel-De Cloe." Hij ging toen verder over de regionalisatie. Het is dus niet zo, dat de financiële consequenties voor Amsterdam niet belangrijk zouden zijn, maar het zwaartepunt ligt bij de vraag, wat die infrastructuur, die wordt aangelegd, voor functie kan hebben op het gebied van het openbaar vervoer, waardoor het gewettigd is, die offers te brengen. Wat dit betreft heeft spreker zijn twijfels. Het doorzetten van het werk op dit moment maakt het steeds onzekerder en zelfs onmogelijk om in het kader van de regionalisatie een functie toe te delen aan de metrobuis. Spreker wil in dit verband verwijzen naar de discussie over het Stationsplein. Zet men het werk daar voort volgens de planning, dan zal het nauwelijks mogelijk zijn, de metrobuis in noordelijke richting door te trekken. Voorts mag worden gewezen op het tracé in zuidoostelijke richting en op de overigens bestaande onzekerheden. Verder zijn er vandaag geen nieuwe elementen in de discussie ingebracht. Derhalve zijn er voor de indieners van het voorstel - ondanks de toezeggingen van minister-president Den Uyl - geen zwaarwegende argumenten om het voorstel in te trekken. | |||
[De heer WALRAVEN (C.P.N.): Begrijp ik goed uit het betoog van de heer Treumann, dat met zijn betoog toch wel de eerste overweging van het ingediende voorstel is weggevallen?] | |||
Spreker merkt op, dat dit niet het geval is. Het gaat om een intentieverklaring; er zijn geen concrete regelingen getroffen. De bereidheid bestaat reeds lange tijd om de financiële consequenties van Amsterdam over te nemen; die bereidheid is echter aan een aantal voorwaarden verbonden. Er bestaat geen aanwijzing, dat er aan die voorwaarden tot nu toe iets is veranderd, integendeel. Spreker heeft nagegaan, of er na de uitlatingen van minister-president Den Uyl iets is veranderd in de gestelde voorwaarden, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Er gelden voorwaarden ten aanzien van de tarifering, de lijnenloop enz., welke voorwaarden neerkomen op het integraal overnemen door het rijk van het openbaar vervoer in Amsterdam. De financiële kant is derhalve naar de mening van spreker en de zijnen niet bevredigend geregeld, maar dat zou niet het ergste zijn, want het financiële zou wellicht tijdens de uitvoering van de werken nog te regelen zijn, ware het niet, dat de beslissing over de regionalisatie nu, een regionale functie van de metro in feite onmogelijk maakt. Daar gaat het om. Mevr. AGTSTERIBBE (P.S.P.) zegt, dat het eigenlijk onnodig is te antwoorden op de aan haar adres gestelde vraag van de heer Heerma. De bemoeienissen van buitenaf met eigen partij-aangelegenheden moet spreekster afwijzen. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Het gaat niet om Uw partij; Uw partij heeft een standpunt ingenomen, waarvan wij kennis hebben genomen. Ik beoordeel dat verder niet. Mijn vraag was echter, of dit ook het standpunt van de fractie van de P.S.P. is.] | |||
Spreekster merkt op, dat de heer Heerma dat uit haar verdere betoog wel zal vernemen of straks uit haar stemmotivering. Het gewest, inclusief de fractie, blijft vrij, standpunten in te nemen. Twijfel over de middelen, waarmede het gewest zijn standpunten hanteert, lijkt spreekster ten aanzien van de P.S.P. min of meer lasterlijk. Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.) merkt op, dat er toch nog wat inhoudelijke argumenten door verschillende sprekers naar voren zijn gebracht. De heer Walraven heeft gerefereerd aan uitlatingen van de minister-president, waarop door de heer Treumann een reactie is gegeven. Spreker moet zeggen, dat de argumentatie van de heer Treumann - hij herhaalt hiermede, wat hij in de vergadering van 6 november jl. al heeft gesteld - niet valide is. Gesteld is, dat men bij de aanschaffing van de metrotreinstellen en de instandhouding van de infrastructuur, zoals deze is ontworpen, de regionalisatie welhaast onmogelijk maakt. Dit is in strijd met het feit, dat het metromaterieel kan worden omgebouwd op een voltage van 1500, waarmee het geschikt is voor gebruik in regionaal verband. Dit in tegenstelling tot het in een vroeger stadium door de Nederlandse Spoorwegen gepropageerde materieel, dat uitsluitend een voltage van 750 zou kunnen voeren. Spreker heeft in de vergadering van 6 november jl. omstandig aangetoond, dat, indien het laatst bedoelde materieel zou worden gekozen en de infrastructuur daarop zou worden aangepast, dit zou leiden tot een volstrekt isolement van de oostlijn van de metro. De heer Heerma heeft zich in zijn betoog ook tot spreker als vakwethouder gericht. Hij zal zich in zijn reactie daarop buiten de politieke beschouwingen houden, die door verschillende sprekers zijn gehouden over de vraag, of weglopen al dan niet juist was enz. Dit is een zaak, die de raadsleden onderling moeten uitdiscussiëren, maar waarover de leden van het College uiteraard een mening hebben. Spreker voelt zich echter thans niet de eerstgeroepene om er een oordeel over uit te spreken, hoewel hij dat oordeel wél heeft. Hij zal het te bestemder plaatse duidelijk laten blijken. Het gaat nu om de uitvoering van een eenmaal door de Raad genomen beslissing. Spreker vindt het wat merkwaardig, dat men van bepaalde zijden in de Raad - hij doelt dan in het bijzonder op een uitlating van de heer Van de Ven - er niet geheel oog voor heeft, dat ook buiten de vraagstelling van de heer Heerma om er behoefte aan kan bestaan, dat er een zekere ondubbelzinnigheid blijkt ten aanzien van de uitvoering van een werk. Spreker kan althans als degene die is belast met het verrichten van een aantal werkzaamheden, indien het voorstel-Treumann c.s. wordt verworpen, niet verhelen, dat hij graag met name van de kant van de fractie van de P.P.R. had vernomen, zonder reserve en omhaal, dat van haar zonder meer kan worden verwacht, dat bij verwerping van het voorstel-Treumann c.s. het besluit inzake de oostlijn van de metro loyaal zal worden uitgevoerd. Dit is van belang. Het is spreker en anderen niet ontgaan, dat, nadat de Gemeenteraad een voorstel tot stopzetting van de metrobouw op het Waterlooplein had verworpen, toch van de zijde van de P.P.R. een campagne is gevoerd, die beoogt aanhang te verwerven voor het stopzetten van de werken aan de metro. Dan kan het op de weg van een raadsfractie liggen, elk misverstand uit te sluiten door zich ter zake ondubbelzinnig uit te laten. Een ander belang, dat daarmede zou zijn gediend, is, dat degenen die straks in opdracht van het College de dagelijkse werkzaamheden zullen moeten verrichten onder buitengewoon moeilijke omstandigheden, onder benadering met bedreiging, er niet in het minst aan mogen twijfelen, dat, wanneer zij bij de uitvoering van het door de Raad opgedragen werk op incidenten stuiten, de bescherming van de gehele Gemeenteraad zullen genieten. Dit belang hecht spreker aan een ondubbelzinnigheid in de intentieverklaring ten aanzien van de uitvoering. Wanneer die intentieverklaring om welke reden dan ook uitblijft, zal spreker zich van die onduidelijkheid volstrekt distantiëren, vooral ook tegenover degenen die namens de Raad zijn belast met de uitvoering van het dagelijkse werk. Met die belangen heeft men namelijk ook rekening te houden. Ten slotte is er dan nog sprake van de democratische opvatting, dat een eenmaal genomen raadsbesluit zal worden uitgevoerd. Bij twijfel daaromtrent maakt spreker zich er geheel van los, wie het dan ook geldt. De VOORZITTER wil zich namens de grootst denkbare meerderheid van het College geheel aansluiten bij de materiële verklaring, die de heer Matteman heeft afgelegd. Het College ziet het als volstrekt noodzakelijk, dat er geen twijfel aan kan bestaan, dat, wanneer er door de Gemeenteraad een besluit is genomen, de leden van het College, ongeacht de vraag, hoe zij over het te nemen besluit hebben gedacht, zijn gehouden mee te werken aan de uitvoering van een dergelijk besluit en ook loyaal mee te werken. In die geest heeft spreker ook in het kader van de algemene beschouwingen het standpunt van het College vertolkt. Dat spreker nu zegt, dat hij spreekt namens de grootst denkbare meerderheid van het College, komt doordat er enige twijfel is ontstaan naar aanleiding van de discussie in de raadsvergadering van 6 november jl., of wethouder Van Duijn ook zelf bereid was, die verklaring te onderschrijven en te steunen. Hij heeft daardoor meer twijfel gewekt dan nodig was. Het betekent, dat spreker een verklaring heeft afgelegd, die wethouder Van Duijn in zijn persoonlijke stemmotivering, die hij op uitdrukkelijk verzoek van de heer Heerma heeft gegeven, niet zonder meer heeft onderschreven. Spreker betreurt het buitengewoon, dat het zo is gelopen. Hij wil wel precies aangeven, hoe een en ander is ontstaan. Tijdens de schorsing, die toen door de heer Heerma is gevraagd, heeft het College ook over dezelfde zaak gesproken. Het was duidelijk, dat de heer Van Duijn nog een persoonlijke verklaring wilde afleggen. Hij zou die als stemmotivering afleggen, maar omdat de heer Heerma schorsing vroeg bij het sluiten van de beraadslagingen, was de wethouder aan zijn verklaring nog niet toegekomen. Spreker heeft wethouder Van Duijn toen tijdens de schorsing gevraagd, wat hij zou gaan zeggen. Deze heeft spreker toen gezegd, wat spreker daarna tegen de heer Heerma heeft gezegd, namelijk dat hij (wethouder Van Duijn) vanzelfsprekend loyaal zou meewerken aan de uitvoering van raadsbesluiten. Wethouder Van Duijn heeft er toen echter niet bij gezegd, dat hij niet bereid was, diezelfde verklaring "op vordering van het C.D.A." in de Raad af te leggen. In verband hiermede was spreker gerechtigd, dit aan de heer Heerma mede te delen. Wethouder Van Duijn heeft evenwel in de Raad een andere verklaring afgelegd en in de eerste plaats opgemerkt, dat hij, evenals de wethouder voor de Publieke Werken, deel zou blijven uitmaken van het College. Vervolgens heeft wethouder Van Duijn gesteld, dat hij geen nadere verklaring behoefde af te leggen, aangezien de Voorzitter dat immers al zo uitstekend had gezegd. Toen de wethouder aanhoudend tot een antwoord werd geprest heeft hij gesteld, nooit te hebben gezegd, raadsbesluiten te zullen saboteren. Daardoor kon naar sprekers gevoelen twijfel ontstaan ten aanzien van de vraag, of wethouder Van Duijn zich op het standpunt zou stellen, zich loyaal op te stellen achter de uitvoering van raadsbesluiten. Spreker wil duidelijk zeggen, dat het College het niet zou kunnen dulden, wanneer dit niet het geval mocht blijken te zijn. Wanneer er ook maar iets zou blijken van een dergelijke gezindheid, zou het College maatregelen moeten nemen, op grond waarvan het noodzakelijk zou zijn, dat de Raad zou beslissen over het voortduren van het lidmaatschap van de heer Van Duijn van het College van Burgemeester en Wethouders. Spreker heeft het recht, dit te zeggen, aangezien de mededeling van wethouder Van Duijn jegens hem en sprekers uitlating daaromtrent tegen de heer Heerma niet zijn bestreden door de verklaring, die de wethouder in de Raad heeft afgelegd. Het College zou twijfel aan de loyaliteit van een lid van het College om mede te werken aan de uitvoering van een raadsbesluit, ook als hij daarvan zelf geen voorstander is geweest, niet kunnen gedogen. Dan zouden maatregelen moeten worden genomen om de Raad te laten beslissen over het voortduren van dat lidmaatschap. Spreker acht zich genoodzaakt en ook gerechtigd, deze verklaring te geven. Hij weet, dat het de heer Heerma bekend is, dat hij grote bezwaren heeft gehad tegen de houding, die het C.D.A. in de vorige vergadering heeft ingenomen. Spreker heeft die bezwaren ook kenbaar gemaakt; er kan te dien aanzien geen twijfel bestaan. Naar aanleiding van de beslissing, die na herstemming zou kunnen worden genomen, zal echter moeten worden opgetreden ter uitvoering van een raadsbesluit, dat dan niet meer wordt opgeschort door voorstellen of anderszins. Als dat gebeurt zullen er wellicht - de uitlatingen, waaraan de heer Jacobse refereerde, duiden hierop - ingrijpende maatregelen nodig zijn. Het is dan absoluut noodzakelijk, dat geen twijfel kan bestaan aan wat het College verstaat onder een loyale uitvoering van besluiten. Spreker heeft daarover namens het College een verklaring gegeven, waarbij hij de reserve heeft moeten maken, dat hij zich niet gerechtigd acht om geheel voor rekening van wethouder Van Duijn te spreken. Spreker heeft daarvan de consequenties ook aangegeven. Ook voor de heer Heerma zal daarmede de positie volstrekt duidelijk zijn geworden. Wethouder VAN DUIJN (P.P.R.) zegt, dat hij slechts enkele korte opmerkingen wil maken. Spreker betreurt het, dat de Voorzitter in de vorige vergadering de indruk had, dat hij in de Raad letterlijk zou zeggen, wat hij in het College heeft gezegd, zulks op vordering van de heer Heerma. De term "op vordering" acht spreker zeer juist. Op vordering zegt hij iets anders dan wanneer hij vrijwillig iets zegt. Hij betreurt het slechts, dat de Voorzitter aanleiding ziet, zich zozeer van hem te distantiëren. Naar sprekers oordeel is daartoe geen aanleiding. De heer HEERMA (C.D.A.) merkt op, dat een aantal elementen in het betoog van de heer Van de Ven van een zodanig gehalte was, dat spreker daarop niet zal ingaan. Er is van sprekers zijde geen sprake geweest van een "vordering" Hij heeft slechts een vraag gesteld, die door de vakwethouder, die straks met de uitvoering van een besluit belast zal zijn, bijzonder duidelijk is beantwoord, evenals door de Voorzitter. Van de zijde van de fractie van de P.P.R. is evenwel gesteld: "Wij kunnen niet anders doen dan buitenparlementaire acties tegen de bebouwing van de Purmer steunen." Sprekers vraag aan deze politieke groepering is dan, of hij in dit geval de woorden "bebouwing van de Purmer" moet vervangen door "afbouw van de oostlijn van de metro". Dat is geen vordering. Er moet duidelijkheid zijn, als het in de Raad gaat om een beslissing, die een sleutelbeslissing voor de toekomst van de stad is. Op deze politieke duidelijkheid heeft de bevolking recht. De VOORZITTER meent, dat nu een misverstand dreigt. Spreker heeft, toen hij het woord "vordering" noemde, het woord gebruikt, dat wethouder Van Duijn tegenover hem heeft gebruikt. De heer HEERMA (C.D.A.) zegt, dat hem dit duidelijk is. Spreker heeft dit woord ook de Voorzitter bepaald niet in de mond willen leggen. Er is thans ook weinig aanleiding, nog uitgebreid in te gaan op de woorden van de heren Jacobse en Martini. Spreker moet echter de stelling van de hand wijzen, dat ten aanzien van het staken van de stemmen de hoofdverantwoordelijkheid zou liggen bij de fractie van het C.D.A. Dat is een misvatting. | |||
[De heer JACOBSE (V.V.D.): Dat heeft ook niemand gezegd. Het woord "hoofdverantwoordelijkheid" is niet gebruikt. U kunt zich echter niet aan de verantwoordelijkheid voor de uitslag van de stemming onttrekken. Dat U dat wel heeft gedaan, ligt beneden het niveau van Uw democratische verplichtingen!] | |||
Spreker merkt op, dat dit oordeel uiteraard voor rekening van de heer Jacobse is. Het feit, dat dit debat nu in alle ernst opnieuw wordt gevoerd, getuigt van het feit, dat het C.D.A. - toen, evenals nu - bezig is met het vervullen van die verantwoordelijkheid, die het van zijn kiezers heeft opgedragen gekregen voor de behartiging van de belangen van Amsterdam. Spreker moet vervolgens helaas zowel uit de uitlatingen van de heer Van de Ven als uit de woorden van diens fractiegenoot wethouder Van Duijn ook nu weer constateren, dat er opnieuw twijfel blijft bestaan ten aanzien van het standpunt van de P.P.R. Spreker constateert dit met ontstemming. De heer VAN DE VEN (P.P.R.) wijst erop, dat er door wethouder Lammers een vraag is gesteld. Deze vraag is ook gesteld tijdens het overleg op 8 augustus 1974 tussen de P.v.d.A., P.P.R., P.S.P. en D'66 inzake het programakkoord. Voor het antwoord op de vraag wil spreker verwijzen naar de notulen van deze vergadering. De vraag is toen volstrekt bevredigend beantwoord. Er zijn toen enige ongelukken met de P.S.P. gebeurd, maar wat de P.P.R. betreft was er geen sprake van een misverstand. De VOORZITTER merkt op, dat hij niet in de bedoelde vergadering aanwezig was. Wellicht kan de heer Van de Ven het toen gegeven antwoord nu herhalen. De heer VAN DE VEN (P.P.R.) citeert uit de notulen van de vergadering van 8 augustus 1974 het volgende: "Wat betreft het gestelde over democratisch genomen besluiten en buitenparlementaire oppositie verklaart hij - bedoeld is de heer Lankhorst - dat de P.P.R. geheel kan instemmen met wat daarover in het P.v.d.A.-programma staat: "De gemeentelijke overheid moet zich inzetten voor de vermindering van de overal in onze samenleving aanwezige machtsongelijkheid. Zij dient het verzet van de bevolking tegen machtsmisbruik (door huisjesmelkers, speculanten, banken, werkgevers, de overheid en haar apparaat enz.) waar mogelijk te steunen en te bevorderen." Spreker meent, dat dit volstrekt duidelijk is. Aan de houding van de P.P.R. behoeft niet te worden getwijfeld. Spreker en de zijnen zijn gekozen op een program en zij staan daar volstrekt loyaal tegenover. De P.P.R. is bovendien geen gewelddadige partij. Wie haar daarvan beschuldigt, moet eerst maar eens bij zichzelf te rade gaan. De heer WALRAVEN (C.P.N.) betreurt het, dat hij uit de woorden van de heer Treumann heeft moeten afleiden, dat de indieners van het voorstel - een minderheid in de fractie van de P.v.d.A. - niet bereid zijn, het voorstel in te trekken. Spreker stelt er prijs op, te verklaren, dat dan de hoofdverantwoordelijkheid voor de gevolgen van deze hele troebele geschiedenis bij de indieners van het voorstel ligt. De heer MUG (P.v.d.A.) zegt, dat hij in de vorige vergadering met veel belangstelling heeft geluisterd naar het betoog van de heer Heerma. Spreker kon zich voorstellen, dat de heer Heerma zich zorgen maakt over de samenstelling van dit College en inzake de vraag, in hoeverre de daarin zitting hebbende leden een genomen besluit zullen helpen uitvoeren. Spreker geloofde ook in die bezorgdheid. Als hij echter constateert, dat de heer Heerma ook vanavond vrijwel uitsluitend spreekt over de P.P.R. en haar vertegenwoordiger in het College . . . | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Laat er nu geen misverstand ontstaan. Ik heb gezegd, dat het bijna gênant is, deze twijfel te moeten uiten. Men is echter niet bereid, die twijfel weg te nemen!] | |||
Spreker wilde er slechts op wijzen, dat, als de heer Heerma zich wezenlijk bezorgd maakte - hij heeft dat een moment gedacht - deze de bedoelde vraag ook zou hebben moeten stellen aan de vertegenwoordiger van de P.S.P. in het College. Op dit moment is die vraag wel degelijk relevant; er is veel gebeurd. Die vraag stelt de heer Heerma echter niet en dat valt spreker tegen. | |||
[De heer VAN DER EYDEN (C.D.A.): Doet U het dan!] | |||
De heer TREUMANN (P.v.d.A.) wil allereerst nog iets zeggen over de zakelijke kant van de aangelegenheid. Wethouder Lammers heeft in feite slechts één argument ter tafel gebracht, namelijk, dat het metromaterieel kan worden omgebouwd. Het gaat daarnaast echter ook om de lijnenloop en om de zekerheid, dat ombouw plaatsvindt. Het gaat erom, dat met dit besluit ook regionalisatie in noordelijke richting wordt vastgelegd; deze wordt hiermede minder goed mogelijk. Spreker wil vervolgens stellen, dat hij het eens kan zijn met de mensen, die zich verzetten tegen uitspraken inzake gewelddadigheid, die de laatste weken in een begrijpelijkerwijze emotioneel klimaat zijn gedaan. Zowel voor- als tegenstanders dienen zich ten aanzien van de uitvoering van het project te realiseren, dat bij de Raad de verantwoordelijkheid ligt. Het is niet van belang, dit klimaat van escalatie in de stad voort te zetten. Over de zaak zelf wordt hier besloten. In het verleden heeft men vaak gedacht: "Dit is het laatste metrodebat." Dit is naar sprekers oordeel ook nu een misvatting. De Raad zal zich voortdurend, ook bij de verdere uitvoering van het project, moeten blijven realiseren, dat hij verantwoordelijk is. Spreker is voorts van oordeel, dat aanneming van het voorstel niet betekent, dat alle problemen, die rondom de metro zijn gerezen, voor rekening van de indieners van het voorstel zijn. Het omgekeerde is veeleer het geval. Aanneming van het voorstel kan de negatieve resultaten van de aanleg voor de stad minimaliseren. Spreker wil niet stellen, dat er geen schadelijke gevolgen zullen zijn. Met aanneming van het voorstel zullen de gevolgen echter zo weinig mogelijk schadelijk zijn. Spreker betreurt het ten slotte, dat deze gehele discussie gaat over partijpolitieke relaties in plaats dat een besluit wordt genomen ten aanzien van de vraag, of en, zo ja, op welke voorwaarden men voortgaat met dit project. De heer MARTINI (D'66) zegt, dat de Raad zich over het voorstel heeft uitgesproken, maar dat de enige partij, waarover nog steeds onduidelijkheid bestaat en die zich voor de tweede maal niet heeft uitgesproken - spreker had dit zeker verwacht - het C.D.A. is. Het C.D.A is de enige partij in deze Raad, die onduidelijkheid over zijn houding heeft laten bestaan. Men heeft nu al éénmaal tegen het eigen gemeenteprogramma gehandeld, waarin men zich uitsprak vóór afbouw van de metro - dat was de vorige keer - en spreker kan zich dan ook voorstellen, dat men dat voor de tweede keer zal doen. Sprekers enige vraag is dan, waar de dames en heren gaan biechten. | |||
[De heer HEERMA (C.D.A.): Niet bij de heer Martini!] | |||
De VOORZITTER deelt mee, dat zijn repliek zeer kort zal zijn. De heer Heerma heeft sprekers antwoord blijkbaar duidelijk gevonden, want hij is daarop niet meer teruggekomen. Naar aanleiding van het misverstand, dat blijkbaar is gerezen bij de heer Mug, wil spreker slechts opmerken, dat hij heeft gesproken namens de grootst mogelijke meerderheid van het College. Dat sluit wethouder Riethof in. Wethouder Riethof is daarmee akkoord en het standpunt van wethouder Riethof ten aanzien van de uitvoering van besluiten, waarmee deze het zelf niet eens is, staat zijns inziens dientengevolge vast.
De discussie wordt gesloten. De heer HEERMA (C.D.A.) vraagt voor nader beraad schorsing van de vergadering gedurende vijf minuten. De vergadering wordt hierna geschorst. Na heropening der vergadering stelt de VOORZITTER aan de orde de h e r s t e m m i n g over het: Voorstel van de raadsleden Treumann, mevr. Blom-Jorna, Mug, Polak en Dienaar, van 6 november 1974, inzake uitstel van de voltooiing van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1100, blz. 2232). De heer HEERMA (C.D.A.), zijn stem motiverend, zegt, dat hij in het debat van 6 november jl. heeft uiteengezet, dat de beslissing van zijn fractie was gelegen in een spanningsveld tussen enerzijds de opdracht van de kiezers inzake een goed stadsbestuur en anderzijds de opdracht verantwoordelijkheid te dragen voor de aanleg van de oostlijn van de metro. | |||
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Moet ik daaruit opmaken, dat U namens de voltallige fractie spreekt?] | |||
Spreekster wijst erop, dat in de stemmotivering zaken voorkomen, die worden gedragen door de gehele fractie. | |||
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Nu wel zeker!] | |||
Spreekster wijst erop, dat de stemmotivering is opgesteld, voordat zij kon weten, welk standpunt de heer Heerma namens diens fractie zou verkondigen. Zij is nog niet in staat om in koffiedik te kijken. De heer VAN DE VEN (P.P.R.) zegt, uit de woorden van mevr. Agtsteribbe te hebben opgemaakt, dat ditmaal de voltallige fractie van de P.S.P. vóór het voorstel-Treumann c.s. zal stemmen. Gelet op de eerder door de heer Heerma uitgesproken woorden, kan de reactie van sprekers fractie slechts zijn, dat zij er geen woorden voor heeft. Het voorstel-Treumann c.s. (no. 1100) wordt hierna verworpen met 25 tegen 19 stemmen. Vóór: de leden Lauxstermann, Jacobse, Van der Vlis. Lankhorst, mevr. Agtsteribbe, Mug, mevr. Blom-Jorna, mevr. Pleij, Goekoop, Claassen. Van de Ven, Van Duijn, Treumann, mevr. Blokpoel-Munnikendam, Groothoff, Roemer, Pais, Polak en Dienaar. Tegen: de leden Steenbergen, Rutgers van der Loeff, Bootsma, Stoffel, Veldman, Walraven, mevr. Van Dijk-Stol, Meerten, Matteman, Van der Eyden, Sinnige, Lammers, Kuijpers, Van der Velde, De Cloe, Riethof, Verheij, Hoekstra, Martini, Stam, Clerx, Heerma, Brautigam, Gruppen en mevr Aerts-de Vries. Aan deze stemming werd niet deelgenomen door de heer Spoelstra. De nota's van Burgemeester en Wethouders (nos. 523 en 1058 van 1974 worden zonder hoofdelijke stemming voor kennisgeving aangenomen De bij dit agendapunt aan de orde gestelde adressen en telegrammen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening. De vergadering wordt hierna voor tien minuten geschorst. Na heropening der vergadering stelt de VOORZITTER aan de orde: 4° Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 1 november 1974, tot aanschaffing van 33 metrorijtuigstellen (Gemeenteblad afd. 1, no. 1076, blz. 2103). De heer MATTEMAN (P.v.d.A.) merkt op, dat bij de beraadslagingen de mogelijkheid van regionalisatie bij herhaling aan de orde is geweest. Het zal duidelijk zijn, dat dit voor sprekers fractie steeds een zwaar punt van overweging is geweest. Nu het gaat om de beslissing inzake de aanschaffing van materieel, wil spreker toch nog een enkele vraag aan het College voorleggen, ten einde te voorkomen, dat er ten aanzien van bepaalde zaken nog onduidelijkheid zal blijven bestaan. In de eerste plaats zal hij graag van het College vernemen, of onmiddellijk nadat overeenstemming ten aanzien van de regionalisatie is bereikt met de Nederlandse Spoorwegen, de Raad voorstellen zullen bereiken om onverwijld tot de ombouw over te gaan. In de tweede plaats zal hij van het College graag horen, of dit betekent, dat men de mogelijkheid open wil houden, dat bij de indienststelling reeds onmiddellijk op 1500 volt zal kunnen worden gereden. Zal het College daarnaar met ernst streven? Vervolgens zal spreker graag de toezegging verkrijgen, dat alles wat er op dit gebied vanaf heden gebeurt, in nauw overleg met de betrokken commissies van advies en bijstand zal gebeuren. Hij stelt deze vraag, omdat het onjuist zou zijn, wanneer er op dit punt onzekerheden zouden blijven bestaan. De discussie wordt gesloten. De voordracht wordt bij zitten en opstaan aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2104 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Claassen, Goekoop, Groothoff, Jacobse, Lauxstermann, Pais, Roemer en mevr. Pleij zich tegen de voordracht hebben uitgesproken. De vergadering wordt hierna te 0.30 uur geschorst tot woensdag 20 november 1974, te l3 uur. | |||