Raadsvergadering avond 6 november 1974 (gedeeltelijk)
..................
....................................................................................
...............................................................
..........................................
....................................................

19°      Voorstel van het raadslid Van de Ven, van 21 oktober 1974, inzake het houden van een hoorzitting over de afbouw van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1052, blz. 2035).

      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) meent, dat verdere toelichting niet nodig is.
      De heer GRUPPEN (P.v.d.A.) zegt, dat de meerderheid van zijn fractie geen behoefte heeft aan het voorstel, daar zij van mening is, dat er voldoende publiciteit is geweest. Alle betrokken groepen hebben in hoorzittingen hun kans gehad en er heeft uitgebreid materiaal ter inzage gelegen, zoals spreker de laatste dagen heeft kunnen constateren. De meerderheid van zijn fractie zal daarom tegen het voorstel stemmen.
      Mevr. AGTSTERIBBE (P.S.P.) deelt mee, dat zij voor het voorstel zal stemmen, omdat naar haar mening de procedure niet volledig is, als er geen hoorzitting zou worden gehouden. Zij is derhalve voor het houden van een hoorzitting, hoewel zij het tijdstip waarop deze is aangevraagd, veel te laat vindt.
      De heer TREUMANN (P.v.d.A.) stelt vast, dat er met name de laatste dagen door de Nederlandse Spoorwegen zoveel suggesties en vragen zijn opgeroepen, dat een minderheid van zijn fractie het voorstel tot het houden van een hoorzitting zal steunen, met het motief, dat met name de varianten, die nu door de Nederlandse Spoorwegen ter tafel zijn gebracht, daar onderwerp van discussie kunnen zijn.
      De heer PAIS (V.V.D.) zegt, in aansluiting op de opmerking van de heer Treumann, dat ook zijn fractie van mening is, dat het geen kwaad kan een aantal nieuwe gegevens en feiten, die recentelijk ter tafel zijn gekomen, in een openbare hoorzitting aan de orde te stellen. Spreker denkt daarbij met name aan de brief van 1 november 1974 van de president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen, waarin een aantal opmerkingen staat, die bepaald nadere toelichting verdienen. Om deze reden zal zijn fractie haar stem geven aan het voorstel tot het houden van een hoorzitting over de metrokwestie.
      De heer WALRAVEN (C.P.N.) merkt op, dat zijn fractie weinig behoefte heeft aan een hoorzitting. Er is al zeer veel informatie verschaft en de laatste week is daarbij nog veel informatie gekomen van de Nederlandse Spoorwegen. Zijns inziens kan er dan ook met het debat worden begonnen.
      De heer HEERMA (C.D.A.) releveert, dat zijn fractie in de gecombineerde commissievergadering reeds heeft aangekondigd, dat zij geen behoefte heeft aan de gevraagde hoorzitting. De standpunten zijn bekend en de informatie is voldoende geweest; zoveel is daar niet meer bijgekomen sinds het laatste debat over de metro in juni 1973. Sprekers fractie zal derhalve tegen het voorstel stemmen.
      Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.) herinnert aan hetgeen hij twee weken geleden in de Raad heeft gezegd, namelijk, dat het houden van een hoorzitting zal leiden tot uitstel. Er zijn al vele hoorzittingen geweest en de procedure is meer dan vervuld. Afgezien daarvan verkeert men thans in het stadium van uitvoering van een werk, waartoe reeds door de Raad is besloten. Die uitvoering is in volle gang en het College heeft dan ook geen enkele behoefte aan een hoorzitting. Bovendien zou het niet weten, welke vragen het aan wie zou moeten stellen.
      De heer PAIS (V.V.D.), het woord verkrijgende over de orde, zegt, dat zojuist al is gevraagd om een schorsing, omdat een aantal raadsleden door de situatie rondom het Stadhuis niet in de gelegenheid was deze zaal te bereiken. Het is spreker bekend, dat een aantal leden van zijn fractie vast van plan is hier aanwezig te zijn, maar hier niet aanwezig kan zijn. Hij zou het op prijs stellen, als de Voorzitter de vergadering voor nog tien minuten zou willen schorsen.
           [Wethouder VERHEIJ (C.P.N.): Komt de heer Jacobse dan?]
      Spreker deelt mee, dat dan de heer Jacobse zal komen, alsmede de heer Groothoff, waarmee zijn fractie voltallig zal zijn.
      De VOORZITTER verklaart, dat sinds enige tijd iedereen het Stadhuis weer binnen kan komen, zodat er geen enkel beletsel meer is om hier aanwezig te zijn. Bovendien meent spreker, dat, zo er al sprake is van moeilijkheden, deze niet alleen de V.V.D.-fractie zullen raken.
[De heer PAIS (V.V.D.): Dat is de reden van mijn verzoek; omdat het niet alleen mijn fractie raakt.]
      Spreker meent, dat dit tot gevolg zal hebben, dat het aantal afwezigen vrij gelijkelijk zal zijn verdeeld over de voor- en tegenstanders van het voorstel. Het lijkt het daarom verstandig, nu met de stemming te beginnen.
[De heer PAIS (V.V.D.): Ik heb een voorstel van orde gedaan. Wilt U dat niet in stemming brengen?]
      Spreker gaat hier niet op in. Een verzoek is nog geen voorstel.

      Het voorstel-Van de Ven (no. 1052) wordt verworpen met 26 tegen 16 stemmen.

      Vóór: de leden Claassen, mevr. Pleij, Pais, Lauxstermann, mevr. Agtsteribbe, Mug, Van de Ven, Van der Vlis, mevr. Blom-Jorna, Lankhorst, Van Duijn, Goekoop, mevr. Blokpoel-Munnikendam, Polak, Roemer en Treumann.

      Tegen: de leden Van der Eyden, Veldman, Walraven, Meerten, Dienaar, Stoffel, Matteman, Gruppen, Stam, Clerx, Martini, Sinnige, Lammers, Verheij, Kuijpers, De Cloe, Riethof, Rutgers van der Loeff, Bootsma, Van der Velde, Heerma, Steenbergen, Hoekstra, mevr. Aerts-de Vries, Brautigam en mevr. Van Dijk-Stol.

      Aan deze stemming werd niet deelgenomen door de leden Groothoff en Jacobse.

20°       Nota van Burgemeester en Wethouders van 25 oktober 1974, inzake de aanleg van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1058, blz. 2043).

            Hierbij komen tevens aan de orde:

            Nota van Burgemeester en Wethouders van 22 mei 1974, houdende een verslag van verrichtingen naar aanleiding van het voorstel-De Cloe over de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 523, blz. 905).

            Adres van 21 oktober 1974, van de Werkgroep Openbaar Vervoer in de Agglomeratie Amsterdam (WOVAA), inzake de aanleg van de oostlijn van de metro.

            Adres van 3 november 1974, van de Aktiegroep Nieuwmarkt, ten geleide van het Metrorapport van de Nieuwmarkt.

            Adres van 3 november 1974, van de Aktiegroep Nieuwmarkt, houdende een nota over de enige mogelijkheid om de Nieuwmarkt als woonbuurt met betaalbare huren te handhaven.

      De heer GRUPPEN (P.v.d.A.) zegt, dat in juni 1973 door de Gemeenteraad is besloten, dat de oostlijn van de metro moet worden afgebouwd volgens het oorspronkelijke tracé. Het alternatieve tracé werd afgewezen. De Raad heeft Burgemeester en Wethouders daarnaast opdracht gegeven, op basis van een aantal uitgangspunten onderhandelingen te voeren met onder meer het rijk over een aanvulling van de financiering en over de mogelijkheid, de oostlijn een rol te laten spelen in het regionale vervoer, het z.g. voorstel-De Cloe.
      De onderhandelingen met het rijk hadden tot gevolg, dat de werkzaamheden aan het laatste gedeelte van de metro tijdelijk werden stopgezet in afwachting van een Kamerdebat, mede op basis van de gegevens van een kosten-batenonderzoek. Dat Kamerdebat heeft inmiddels plaatsgevonden, weliswaar niet op basis van een kosten-batenanalyse, maar dat is een zaak van de Kamer. De minister heeft een brief geschreven over een aanvullende medefinanciering van de kostenoverschrijdingen. Ook op het gebied van de z.g. regionalisering zijn er ontwikkelingen geweest.
      Naar de mening van de meerderheid van sprekers fractie gaat het debat vanavond over deze zaak. Een vertegenwoordiger van een substantiële minderheid van de fractie zal na hem het woord voeren.
      Naar de mening van de meerderheid van de P.v.d.A.-fractie gaat het niet om de vraag: wel of geen metro-oostlijn. Die vraag is reeds beantwoord: wél een metro-oostlijn.
      Het vorige jaar is in het debat over de oostlijn ook door sprekers fractie erop gewezen, dat er niet alleen bij de voorbereiding, maar ook bij de uitvoering van het metroproject fouten zijn gemaakt. Spreker wil daar vandaag niet meer op terugkomen. Men kan niet meer doen alsof er niets is gebeurd. De Bijlmermeer is bijna afgebouwd en hetzelfde geldt voor de metrobuis.
      De zaak, die vandaag aan de orde is, kan volgens spreker worden verdeeld in de volgende vier punten:
      1.      de financiering van de aanleg en van de exploitatiekosten van de oostlijn van de metro;
      2.      de mogelijkheden om de metro een rol te laten vervullen in het agglomeratievervoer;
      3.      de positie van de Bijlmermeer als Amsterdams woon- en werkgebied;
      4.      de positie van de Nieuwmarktbuurt en haar omgeving.
      Met betrekking tot de financiering stelt spreker vast, dat de zaken het vorige jaar zijn opgehouden, doordat de minister, naar aanleiding van het Amsterdamse verzoek om een aanvullende financiering - de z.g. 50%-regeling - van de overschrijdingskosten, eerst een Kamerdebat wilde houden. Vervolgens is het Nederlands Economisch Instituut ingeschakeld. Uit het door dit instituut ingestelde onderzoek is niets naar voren gekomen. Met het oog op de spreektijd van zijn fractie zal spreker daarop verder niet ingaan. Dit is zijns inziens een zaak van de Kamer. Verder is nu duidelijk geworden, dat het rijk bereid is de 50% bijdrage ook uit te strekken tot de overschrijdingen. Blijft de vraag over, hoe het staat met de rest van de investeringen. Naar de mening van spreker en degenen namens wie hij spreekt, dienen alle investeringskosten te worden overgebracht naar de exploitatie. De ontwikkelingen van de laatste tijd wijzen in de richting van het overnemen van de tekorten van het openbaar vervoer door het rijk. De Miljoenennota van dit jaar biedt daarvoor, zowel in de begeleidingsbrief al in de meerjarencijfers - spreker wijst vooral op 1976 - duidelijke aangrijpingspunten. Bij de algemene beschouwingen in de Raad is daarop overigens ook al uitvoerig ingegaan. Mede gezien de uitspraken van minister Westerterp in de Kamer is het duidelijk, dat de zaak nog slechts om één ding draait: de voorwaarden. Spreker wil er geen twijfel over laten bestaan, dat de voorwaarden, zoals die op dit moment luiden, voor hem en de zijnen onaanvaardbaar zijn. Het openbaar vervoer vervult een essentiële functie in een stedelijke samenleving. Het is geen doel, maar een middel om de specifieke stedelijke functies in de sfeer van wonen, werken, cultuur, onderwijs enz. op elkaar af te stemmen. Het is duidelijk, dat de gemeente de zeggenschap over zaken als lijnennet, haltering en tarieven, die van belang zijn om het openbaar vervoer zijn rol in de stad goed te laten vervullen, niet uit handen kan geven. Hij is het dan ook volledig eens met het standpunt van het College, zoals neergelegd in de brief van 4 juni jl. aan de minister van Verkeer en Waterstaat. Daarin stelt het College duidelijk, dat het beleid inzake het openbaar vervoer in eerste instantie een zaak is van de Gemeenteraad. Ook in de begrotingsmissive handhaaft het College tot vreugde van spreker en de zijnen dit standpunt. Zij zullen het aan dit standpunt houden.
      Er is enige onduidelijkheid over wat kleinere zaken. Spreker vraagt het College in dit verband, hoe het staat met zaken als de bouwrente en de overheadkosten van het gemeentelijk apparaat. Kunnen ook deze kosten worden doorberekend naar de exploitatiekant? Zijn daarvan voorbeelden te noemen, bijvoorbeeld in de exploitatie van de vrije trambanen? Hoe gedraagt de rijksoverheid zich in dezen in bijvoorbeeld Rotterdam?
      Een tweede belangrijke vraag - het is wellicht de belangrijkste, omdat kosten belangrijk zijn, maar als het om essentiële zaken gaat kosten toch een ondergeschikte rol vervullen - betreft de rol van de oostlijn in de agglomeratie. Als de oostlijn niet wordt afgebouwd, kan men de regionalisatie wel vergeten. De vraag is derhalve, of men de regionalisatie wil. Het zal duidelijk zijn, dat er geen hond zal zijn geïnteresseerd in een oostlijn, die op het Waterlooplein blijft steken, of moet men - er zijn ook personen, die dat vinden - de regio gaan bedienen met trams? Degenen, voor wie spreker het woord voert, vinden dat een te gekke zaak.
      De rol van de Nederlandse Spoorwegen in de kwestie van de regionalisering is interessant. Er is - het blijkt uit de stukken, die in de laatste jaren zijn overgelegd - lange tijd uitvoerig overleg geweest over het medegebruik door de N.S. van de metrobuis. De heer Witsen van de N.S. heeft er zelfs gewag van gemaakt in een toespraak, die hij enige tijd geleden in Amsterdam heeft gehouden. Het dak van de tunnelbuis is in verband met mogelijke regionalisatie enigszins verhoogd en de meerkosten ervan zijn voor rekening van het rijk gekomen. Toen echter duidelijk werd, dat Amsterdam de ambitieuze plannen uit 1968 - met daarin onder meer de aanleg van een noord-zuidverbinding van de metro - zou vergeten, zijn de Nederlandse Spoorwegen gaan vasthouden aan het oude idee van een eigen noord-zuid doorbraak door de stad. Van die zijde wordt nu wel gezegd, dat men de Schiphollijn niet verder wil laten doordringen in de stad dan tot aan het Rijksmuseum, maar ook dit voornemen is voor sprekers fractie onaanvaardbaar. Gelet op de vele miljoenen reizigers zal bij een station op het Museumplein niet kunnen worden volstaan met de aanleg van een overdekte halteplaats en een taxistandplaats. Er zullen vele voorzieningen dienen te worden getroffen, die ten koste zullen gaan van het desbetreffende gedeelte van de stad. De Spoorwegen zijn geïntereseerd in een aansluiting in de buurt van het Centraalstation. Het alternatief, dat medegebruik van de oostlijn van de metro inhoudt, is naar sprekers mening voor vele jaren een goed alternatief. Ook op het ministerie is men er duidelijk niet tegen, gezien het overleg in het kader van het aanschaffen van het materieel.
      Op het laatste moment komt men van de zijde van de Nederlandse Spoorwegen evenwel weer met andere alternatieven, zulks naar de mening van spreker en de zijnen om het overleg te frustreren. Er is nog één andere mogelijkheid om vanaf de Schiphollijn - deze lijn zal er komen wat betreft het gedeelte tussen Schiphol en de Minervalaan - in de buurt van het Centraalstation te komen. Dat is via de westlijn, die door sommigen wordt aanbevolen. Spreker moet er dan op wijzen, dat bij aantakking van de westlijn op andere lijnen nabij het Centraalstation moeilijkheden kunnen worden verwacht. Hij denkt aan een gebrek aan capaciteit, waarvan thans al sprake is nabij het Centraalstation, te weten ter hoogte van de z.g. gaffel, gevormd door de splitsing van de hoofdlijn in aftakkingen naar Zaandam en Haarlem. Aantakking van de westlijn zal derhalve duidelijke gevolgen hebben voor de stedelijke infrastructuur, waarbij de gedachten uitgaan naar het Westerpark en de woonomgeving van de Spaarndammerbuurt en de Haarlemmer Houttuinen. Zo'n simpel alternatief als wel wordt gedacht is derhalve de aantakking van de westlijn aan het spoorstelsel nabij het Centraalstation niet, zeker niet zo simpel als een aantakking van de Schiphollijn op de oostlijn van de metro.
      Ook om de mogelijkheden van een aansluiting op een beperkt stadsspoorwegstelsel open te houden, is naar de mening van spreker en de zijnen afbouw van de oostlijn van de metro noodzakelijk, te meer als wordt gedacht aan Purmerend, Weesp en wellicht Almere. Hierbij wil spreker direct toegeven, dat alle varianten nog niet uitvoerig op hun merites zijn beoordeeld. In 1968 is echter het metrostelsel wel uitvoerig beoordeeld en er zijn dikke rapporten over verschenen, maar desondanks heeft men nadien toch min of meer de kous op de kop gekregen. Dit neemt niet weg, dat ook spreker van oordeel is, dat de aansluitingsmogelijkheden in het gewest nauwkeurig dienen te worden beoordeeld.
      Het afbouwen van de oostlijn van de metro is natuurlijk geen reden om verder aan het openbaar vervoer in de stad niets te doen. Sprekers fractie zal met kracht blijven aandringen op het maken van spoed met de verdere aanleg van vrije trambanen. Alleen met de oostlijn van de metro kan men niet volstaan; er moet meer gebeuren in Amsterdam. Voorbeelden mogen zijn het op vrije baan brengen van tramlijn 16 en de aanleg van een binnenring, die in discussie is.
      Vervolgens wil spreker iets zeggen over de positie van de Bijlmermeer. Ook daar wordt de situatie duidelijker. Binnenkort zal een voordracht de Raad bereiken met betrekking tot de afbouw van de Zuidbijlmer. Als er niets tussen komt, zal in de loop van deze maand de eerste paal de grond ingaan voor de woningbouw in Holendrecht. Binnen enige jaren zal dan het gehele gebied zijn volgebouwd. Het gaat om een woongebied voor 70.000 à 100.000 personen. Verleden jaar is wel eens gesteld, dat de bevolkingsontwikkeling in de Bijlmer niet is gelopen, zoals men had verwacht. Wat de Noordbijlmer betreft meent spreker, dat in de situatie verbetering kan worden verwacht, wanneer er binnenkort een nieuw huursubsidiebeleid zal komen en de woningen in het gebied zullen worden gebracht onder het gemeentelijke distributiestelsel. Alsdan zal het mogelijk zijn, dat ook de grotere gezinnen met lage inkomens de woningen in kwestie zullen kunnen betrekken. Dit zal zeker van invloed zijn op de bevolkingssamenstelling van het gebied.
      De Zuidbijlmer en Holendrecht zullen worden bebouwd met woningen, die onder de woningdistributie zullen vallen. Het is duidelijk, dat er een redelijke woningbezetting zal kunnen worden verkregen, ook gelet op de woningdifferentiatie in het plan Holendrecht.
      Ook als werkgebied zal de Bijlmer een belangrijke functie gaan vervullen. In het kader van het weren van hinderlijke bedrijven uit de oudere stadswijken zal kunnen worden verwacht, dat er een versnelling in het volstromen van de Bijlmer zal ontstaan. Allen hebben recht op goed vervoer, omdat men anders overschakelt op allerlei alternatieve mogelijkheden, die, naar bekend zal zijn, door sprekers fractie worden verworpen. Hij denkt dan in het bijzonder aan het particuliere autovervoer. De ervaring leert, dat, als er in nieuwe wijken niet direct wordt voorzien in goed openbaar vervoer, een gewenning aan het gebruik van de eigen auto ontstaat. Spreker vindt, dat degenen die wonen of werken in de Bijlmermeer, recht hebben op goed openbaar vervoer. Met de realisering ervan mag niet te lang worden gewacht. Daarbij is ook een belangrijk aspect het comfort van het openbaar vervoer. Het gaat niet aan - het wordt hier en daar wel eens gesteld - dat een overcapaciteit niet aanvaardbaar zou zijn. Het volledig benutten van de capaciteit zou in wezen betekenen, dat een aantal personen staande - of liever hangende aan de lus - zal moeten worden vervoerd. Spreker heeft er dan ook geen enkel bezwaar tegen, dat er van een lichte overcapaciteit sprake zal zijn. Hij zit zelf ook liever in de tram dan dat hij moet staan.
      Een andere zaak betreft de positie van de Nieuwmarktbuurt. Naar sprekers mening mag over de toekomstige positie van die buurt niet langer onduidelijkheid blijven bestaan. Hij maakt zich wat zorgen over het tempo, dat wordt betracht bij het gereedmaken van het bestemmingsplan. Hij wil gaarne weten, hoe het hiermede staat. Hetzelfde geldt ten aanzien van bestemmingsplannen voor andere langs het tracé van de oostlijn gelegen gebieden. Spreker wil graag weten, wat wordt bedoeld met de in de nota voorkomende opmerking, dat met herbouw van de Nieuwmarktbuurt zal worden begonnen na het definitief gereedkomen van de oostlijn. Hij vindt, dat met de herbouw zal moeten worden begonnen zodra de ruwbouw van de metrobuis gereed zal zijn.
      Wat de verplaatsing van de in de woningen nog verblijvende personen betreft wil spreker opmerken, dat er door de opgetreden vertragingen in de bouw van de metro onzekerheid is ontstaan, terwijl de gemeente bovendien oogluikend heeft toegestaan, dat woningen in de buurt werden gekraakt. Spreker meent derhalve, dat de personen in kwestie in enigerlei opzicht zekere rechten hebben verkregen, niet in de zin, dat zij een andere woning zullen moeten krijgen toegewezen, maar hij vindt wel, dat de distributieregels op hen soepel dienen te worden toegepast en dat voor degenen die alsdan nog overblijven, zal moeten worden gezocht naar mogelijkheden in de sfeer van gemeenschappelijke huisvesting.
      Spreker meent, dat de herbouw van de Nieuwmarktbuurt niet los kan worden gezien van de omliggende gebieden. Dit betekent, dat er geen barrières mogen liggen tussen de Nieuwmarktbuurt en omgeving. Ook hier dient het gebruik van de particuliere auto verder te worden teruggedrongen. Er zal veel meer ruimte beschikbaar moeten worden gesteld voor fietsers en voetgangers. Het door de buurtbewoners opgestelde circulatieplan voor de buurt kan daarbij wellicht een goed uitgangspunt zijn.
      Voorstanders van tramalternatieven in plaats van de metro dienen zich te realiseren, welke gevolgen in feite een tram op vrije baan met de noodzakelijke capaciteit kan hebben op het isoleren van de Nieuwmarktbuurt van de rest van de stad.
      Ten slotte wil spreker enige algemene vragen stellen. Wat is bijvoorbeeld de indruk van het College met betrekking tot het aanbod van de minister tot het verlenen van een extra-bijdrage van 31 miljoen voor de aanleg van de oostlijn en overigens ten aanzien van de 50%-regeling, indien in Amsterdam opnieuw zou worden besloten tot uitstel van de afbouw van de oostlijn? Welke zijn naar het oordeel van het College voorts de andere gevolgen van een verder uitstel?
      De beslissing, die de Raad vanavond moet nemen, gaat erom, of men de metro wil en of men deze vervoersverbinding een functie wil geven in een regionaal stelsel. Volgens spreker is het duidelijk, dat, wil de oostlijn een nuttige functie vervullen in een regionaal stelsel, de metro zal moeten worden doorgetrokken naar het Centraalstation. Verder uitstel en intussen het verrichten van studie op andere alternatieven zal jaren in beslag nemen en zal het onwaarschijnlijker maken, dat de lijn zal worden afgebouwd. Alsdan kan men in Amsterdam de verdere regionalisatie wel vergeten.
      Spreker heeft zich ervan onthouden, zich te verdiepen in allerlei kleinigheden, waartoe correspondentie tussen het gemeentebestuur en de Nederlandse Spoorwegen wel aanleiding zou geven. Ook heeft hij niet willen ingaan op de vraag, of in het verleden de miljoenen guldens misschien op een andere wijze hadden kunnen worden besteed. Voor hem gaat het om de vraag, wat men verder wil met de oostlijn en of men die lijn wil inpassen in een stelsel van vervoer in en rond de stad. Naar de mening van een meerderheid van de fractie dient een eind te worden gemaakt aan alle onzekerheid en dient zo snel mogelijk te worden begonnen met het uitvoeren van de resterende werkzaamheden van de oostlijn, ten noorden van de Zandstraat.
      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) merkt op, dat hij in de dichtbundel Lunchpauzegedichten van Jan Arends een gedicht aantrof, dat is opgedragen aan H. Lammers. Het luidt: "Een bijl maakt stof van de mens!" In deze zeven woorden ligt precies aangeduid, waar het vandaag om gaat. Wat wil men met de stad en wat wil men met de mensen, die er wonen? Als men kiest voor de afbouw van de oostlijn van de metro, betekent dat de bijl in het centrum van Amsterdam.
      In het vrije spel der maatschappelijke krachten verworden binnensteden steeds meer tot domeinen van kantoren, banken en hotels. De belangrijkste oorzaak is, dat van gemeentewege niet kan worden bepaald, wat er met de grond zal gebeuren. Dat wil onder meer zeggen, dat, wanneer een bepaald bestemmingsplan is gemaakt voor een bepaald gebied en dat bestemmingsplan niet rendabel blijkt te zijn, de grond braak blijft liggen. Dus worden er bestemmingsplannen gemaakt, die onder de aangegeven economische orde haalbaar zijn. Het meest recente voorbeeld is het bestemmingsplan-Bijlmermeer, waarin in de naaste omgeving van het hoofd winkelcentrum een aantal torenflats van twintig verdiepingen is gepland. Binnen de Commissie voor de Publieke Werken en de Stadsontwikkeling bestond grote weerstand tegen de bouw van die flats. De argumenten tegen die weerstand luidden, dat bij het niet bouwen van deze flats de grondopbrengst onvoldoende zou worden en dat voorts het winkelcentrum een stuk minder exploitabel zou zijn zonder de consumenten uit de flats; Philips' Pensioenfondsen willen er geen verlies op maken.
      Deze denkwereld heeft tot gevolg, dat mensen worden neergezet, waar zij in economisch opzicht het grootste rendement opleveren. Tijdens de algemene beschouwingen heeft spreker er al enige voorbeelden van gegeven.
      Zolang het gemeentebestuur dergelijke processen niet in de hand kan houden, zullen er maatregelen moeten worden getroffen om de meest schadelijke effecten teniet te doen. Dat is onder meer bereikbaar door een spreiding van werkgelegenheid en van het openbaar vervoer. In concreto: er moet werkgelegenheid naar de Bijlmer worden verplaatst en er moeten geen nieuwe slaapsteden ontstaan als Groot-Purmerend en Almere. Integratie betekent het mengen van wonen, werken en recreëren. Het betekent niet het aanleggen van metro's naar slaapsteden en het verleggen van de gemeentegrenzen tot een gewest.
      Het proces van verloedering van de binnenstad wordt versterkt door werkers en consumenten snel en massaal naar het stadscentrum af en aan te voeren. De druk op het centrum veroorzaakt stijgende grondprijzen. Hotels, kantoren, banken en luxe appartementenverhuur vormen het enige wat overblijft. Volgens het tijdschrift Wonen/tabk is de cityvorming rond de geprojecteerde oostlijn drie à vier keer zo snel gegaan als in de overige stad. Toch wel iets om over na te denken.
      In dit verband heeft spreker twee vragen, allereerst een vraag aan de wethouder voor de Volkshuisvesting. Wat zullen de huren worden in de vernieuwde Nieuwmarktbuurt? De andere vraag is gericht aan de wethouder voor het Verkeer en luidt: Gaan er na het voltooien van de oostlijn tram- en buslijnen vervallen of worden er lijnen aangepast en, zo ja, welke?
      In het Progressief Akkoord staat, dat het principe-besluit van 1968 om de hier bekende redenen moet worden ingetrokken. Over de oostlijn bestond geen eenstemmigheid; P.P.R. en P.S.P. willen stoppen met de bouw van de oostlijn op het Waterlooplein en een tram door de buis laten rijden. De P.v.d.A. en D'66 hebben zich vastgelegd op het standpunt, dat afbouw alleen mag plaatsvinden, indien het rijk alle kosten overneemt en indien de oostlijn in het agglomeratievervoer kan worden ingepast. Spreker moet constateren, dat aan geen van beide voorwaarden is voldaan. De aansluiting op het agglomeratievervoer is onmogelijk. De trein kan niet op het metrotraject, omdat de bruggen in de Bijlmermeer van een te lichte constructie zijn en omdat de metro is gebaseerd op het systeem van een derde rail. Omgekeerd kan met het metromaterieel geen gebruik worden gemaakt van de lijnen van de Nederlandse Spoorwegen.
      De plannen om de metro door te trekken naar Purmerend en Almere moeten eveneens worden verworpen. Immers, de Raad heeft vorige week unaniem uitgesproken, dat de Hemspoortunnel snel moet worden aangelegd. Dat betekent een spoorverbinding naar Purmerend en volgens spreker zal een metroverbinding daar niet tegen kunnen concurreren. Bovendien is het rijk slechts bereid om in de komende jaren de bouw van één tunnel toe te staan.

[Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.): Kent U de kaart wel?]
      Spreker bevestigt dit. Hij vervolgt, dat een spoorverbinding met Almere meer voor de hand ligt. Zo'n vervoerssysteem is sneller en er behoeft minder te worden gestopt. Bovendien is een groot deel van de infrastructuur reeds aanwezig. Er is slechts een verbinding Weesp-Almere nodig.
      De metro echter vereist een volledig nieuwe, dubbele infrastructuur: een extra traject Weesp-Bijlmermeer en een extra brug over het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat is naar sprekers oordeel weggegooid geld. Daarbij komt nog, dat men in een tredmolen dreigt terecht te komen. Keer op keer zal het argument naar voren worden gebracht, dat het geïnvesteerde vermogen rendabel moet worden gemaakt, dit door middel van nieuwe uitbreidingen, die weer nieuwe investeringen tot gevolg hebben enz. Ongetwijfeld zal dit argument vanavond nog wel ter tafel komen om de zaak nu maar af te bouwen. Daarom is er maar één oplossing, namelijk: stoppen op het Waterlooplein en een tram door de metrobuis. Een voorstel van die strekking wil spreker aan de Raad voorleggen. Vervolgens wil spreker een voorstel indienen, waarin wordt uitgesproken, dat het principe-besluit uit 1968 dient te worden ingetrokken.

      De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen:

16°      Voorstel van de raadsleden Van de Ven, Lankhorst en mevr. Agtsteribbe, van 6 november 1974, om de bouw van de oostlijn van de metro te stoppen op het Waterlooplein (Gemeenteblad afd. 1, no. 1098, blz. 2131).

17°      Voorstel van de raadsleden Van de Ven en Lankhorst, van 6 november 1974, om het principe-besluit van 1968 tot aanleg van een stadsspoorweg in te trekken (Gemeenteblad afd. 1, no. 1099, blz. 2132).

      Beide voorstellen worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen.

      De heer TREUMANN (P.v.d.A.) merkt op, dat een metrodiscussie, zo kort na het debat van vorig jaar, geen aantrekkelijke zaak is. Herhaling van argumenten begint vervelend te worden. Vergeleken met vorig jaar is er niet veel veranderd. Spreker wil kortheidshalve dan ook verwijzen naar de toen gevoerde discussie. De bezwaren en de voordelen zijn bij die gelegenheid uitgebreid aan de orde komen. Aangenomen mag worden, dat de standpunten zich niet of nauwelijks hebben gewijzigd, zeker niet waar het gaat om het al dan niet wenselijk zijn van de aanleg van de metro, met alle daaraan verbonden voor- en nadelen, om de vraag, of het al dan niet goed openbaar vervoer is, om de vraag inzake de planologische consequenties enz. Toen is de discussie over stoppen of doorgaan gevoerd en het besluit is genomen, door te gaan. Op het ogenblik is er, ook in de stad, geen sprake van een discussie over de aanleg van een betonnen buis tot aan het Waterlooplein, welke buis ten nutte zal komen aan het openbaar vervoer.
      Vorig jaar zijn van de zijde van sprekers partij en ook door andere groeperingen drie voorwaarden gesteld, die, als zij zouden worden vervuld, de betrokkenen tot steun aan afbouw zouden brengen. Over de vervulbaarheid van de bedoelde voorwaarden werd uiteraard uiteenlopend gedacht. Dit geldt ook voor de vraag, of deze voorwaarden thans zijn vervuld. Op deze vragen wil spreker nu in het kort ingaan.
      In de eerste plaats wil spreker iets zeggen over de overname door het rijk van de aanlegkosten. Het rijk is onlangs met een bedrag van 31 miljoen gulden over de brug gekomen, dat wil zeggen ongeveer 3% van de aanlegkosten. Er bestaat weinig twijfel over, dat het rijk niet 100% en ook niet 80% zal betalen, zoals Amsterdam heeft gevraagd. Burgemeester en Wethouders geven dit in hun nota aan. Van de aanlegkosten wordt een bedrag van circa 50% overgenomen, om precies te zijn 477 miljoen gulden van de 996 miljoen gulden; de mijlpaal van één miljard gulden is nog juist niet bereikt. Voor rekening van de gemeente blijft 519 miljoen gulden, welk bedrag vervolgens wellicht kan worden doorberekend in de exploitatielasten. De vraag is dan ook, of het rijk de exploitatie overneemt. De situatie te dien aanzien is op het ogenblik duidelijk negatief. De verwachting is wellicht aanwezig, dat in de toekomst ooit wel van overname sprake zal zijn. Daarbij moet men echter bedenken, dat de exploitatielasten van de metro hoog zullen zijn: zware kapitaalslasten en vermoedelijk hoge onderhoudskosten, gezien de verfijnde technieken, die worden toegepast.
      Ten aanzien van de overname van de kapitaalslasten, doorberekend in de exploitatie, zijn de volgende opmerkingen te maken. Veel kosten worden nu gemaakt voor andere lijnen, die vermoedelijk nooit zullen worden aangelegd. Deze kosten zijn niet subsidiabel. Er is grote onzekerheid over de normering van het openbaar vervoer, dat wil zeggen over het dienstenpakket, dat aan de bevolking wordt aangeboden en dat de basis vormt voor de overname van de tekorten.
      Vervolgens komen de voorwaarden betreffende tarieven, lijninvesteringen, lijnexploitatie en de frequentie, in hun huidige gedaante neer op een volledige overname van het Gemeentevervoerbedrijf en op het onder curatele stellen van de Raad. Bij de algemene beschouwingen is daarover reeds gesproken; tevens heeft de heer Gruppen daarop zojuist de aandacht gevestigd. In de meerjarige ramingen in de Miljoenennota is geen rekening gehouden met de overname van de metro-exploitatie.
      Voorts is er in het geheel geen duidelijkheid over de grootte van het bedrag waar het om gaat en waarvoor het rijk dus verplichtingen zou aangaan.
      Ten aanzien van de twee financiële voorwaarden is het duidelijk, dat zij niet zijn vervuld. Dat zou nog niet het ergste zijn. Wellicht zou dit tijdens de afbouw nog te regelen zijn. Belangrijker is echter het vervullen van de z.g. regionalisatie-eis, die ook is neergelegd in het veel geciteerde voorstel-De Cloe.
      De problematiek van de regionalisatie heeft twee aspecten, te weten, waarheen en met welk soort materieel, met andere woorden: met welk treintje? Beide aspecten verdienen nadere beschouwing.
      Voor wat betreft de vraag "waarheen?" is gedurende het jaar, dat erover wordt gesproken, geen duidelijkheid verkregen. Daarbij dient men te bedenken, dat de oostlijn als het ware is ingeklemd tussen twee spoorlijnen, namelijk naar Utrecht en naar Amersfoort. Iedere overschrijding van die door de spoorlijnen gevormde hoek leidt onmiddellijk tot de vraag, of de verbinding niet beter zou kunnen worden gereden door de Nederlandse Spoorwegen. Zo kan de verbinding met Almere worden genoemd; deze verbinding kan - tot het centrum van de stad - beter door de Nederlandse Spoorwegen worden aangelegd en gereden, via Weesp, Diemen, Muiderpoort naar Centraalstation, dan door een metrovariant mogelijk zou zijn. De meest concrete route van regionalisering in zuidoostelijke richting is de vorig jaar geopperde mogelijkheid van een verbinding met de Schiphollijn, ergens in de buurt van de Minervalaan. Ook daarover is niets nieuws te melden. Voor de enige honderden miljoenen guldens, die dit extra kost, is nog geen aanzet voor een overeenkomst met het rijk aanwezig. Vervoersstudies zijn er niet. De omweg, die mensen, komende uit de richting Schiphol, moeten maken, werkt vervoerswerend; dit geldt ook voor het overstappen. Het is duidelijk, dat de hiervoor nodige bruggen over de Amstel niet gelijktijdig met de aanleg van rijksweg no. 10 zullen worden gebouwd. Deze zaak hangt zeer nauw samen met het verderfelijke streven van de Nederlandse Spoorwegen naar de "diepe prik" of de "minder diepe prik" onder de stad door, dat wil zeggen de noord-zuidverbinding via de Boerenwetering en dwars door het hart van de stad. Sprekers fractie wijst die gedachte van de hand. Een en ander hangt ook samen met het oorspronkelijke plan van de Nederlandse Spoorwegen om de Schiphol-spoorlijn om de West, dat wil zeggen via Sloterdijk, een aansluiting op het Centraalstation te geven. Nu moet men niet stellen, dat het voor de Nederlandse Spoorwegen zou gaan om de aantakking aan de oostlijn of de z.g. diepe prik. Gesteld voor die keuze, ligt het voor de hand, dat men de derde keuze, dus voor de route om de West, zou doen, zulks gelet op de veel kortere bouwtijd en de veel kortere reistijd; dit is toch bepalend voor het karakter van een dergelijke verbinding. Bovendien heeft de verbinding om de West dan nog het voordeel, dat het één systeem is: overstappen is niet nodig. De afwijzing door sprekers fractie van de route door de stad leidt derhalve tot de route om de West. Daarbij verliest de oostlijn haar functie in de richting Schiphol, aangezien er betere alternatieven zijn.
      Als laatste mogelijkheid tot het geven van een regionale functie is er de verbinding met Amsterdam-Noord en Purmerend. Nog afgezien van het feit, dat in dat geval het Geldersekadetracé beter zou zijn - rechter, korter en eenvoudiger aan te leggen - is ook hier door Burgemeester en Wethouders niets nieuws te melden. Ook te dien aanzien kan eenvoudig worden verwezen naar de discussie van vorig jaar. Er is geen overeenstemming, geen geld en geen tracé voor de verbinding met Purmerend. Allereerst wordt de Hemtunnel gebouwd - voor de Nederlandse Spoorwegen - en de gemeenten ten noorden van het IJ voeren daarvoor actie. Ook deze Raad heeft te dezen een uitspraak gedaan, in dien zin, dat hier de eerste prioriteit ligt. Als de Hemtunnel wordt gebouwd, heeft de oostlijn in dezen geen functie. Men zou ook de aandacht niet moeten laten versnipperen, maar eerst die prioriteit - de Hemtunnel - moeten bevechten.
      Voor wat betreft de "serpentine" onder het IJ, de krul vóór het Centraalstation met een boog onder het station door, zal er, naar spreker aanneemt, ook geen nieuws te melden zijn. Een en ander werd vorig jaar door het College sterk verdedigd als een directe verbinding in noordelijke richting. Zijn er resultaten van nadere studies daarover, die wellicht ook niet zeer positief zijn? Als deze variant wordt uitgevoerd, is bovendien de hinder van de bouw op het Stationsplein van een groot metrostation gedurende vijf tot tien jaar desastreus voor vele stedelijke functies.
      De voorgaande opmerkingen hadden betrekken op de regionalisering voor zover het de tracering betreft. Spreker komt nu tot een aantal opmerkingen inzake de materieelkeuze. Door Burgemeester en Wethouders en de Nederlandse Spoorwegen zijn daarover de laatste dagen "openhartige" en "kameraadschappelijke" woorden gewisseld, die niet getuigen van vergaande overeenstemming. Zonder in details te treden en zonder zich te verdiepen in de schuldvraag, kan men stellen, dat integratie van het metrosysteem met het N.S.systeem nu onmogelijk wordt. Treinen van de Nederlandse Spoorwegen konden reeds niet in de tunnel en vandaag zal materieel worden besteld, dat niet kan rijden over tracés van de Nederlandse Spoorwegen. De Nederlandse Spoorwegen zijn niet geïnteresseerd in regionalisering in zuidoostelijke richting, aangezien daar al twee regionale spoorlijnen aanwezig zijn. De schuldvraag is niet belangrijk. Van belang is, te constateren, dat Amsterdam thans voor de keuze staat, die latere ombouw tot 1500 volt en met een bovenleiding nodig maakt. Deze keuze was door de Nederlandse Spoorwegen als de minst aantrekkelijke ontraden. Latere ombouw betekent, dat de zaak voor de eerstkomende tien tot twintig jaar vastligt, en zal extra kosten tot gevolg hebben, die zo hoog zijn, dat men tegen die tijd beter nieuw materieel kan bestellen. Als men bovendien dan ooit nog eens ergens aansluit op een lijn van de Nederlandse Spoorwegen, zal men altijd moeten overstappen. Men kan dus in de bedoelde situatie nooit vanaf bijvoorbeeld het Waterlooplein de stoptrein of de "stopmetro" naar Breukelen nemen of naar Schiphol. In het laatste geval is zelfs de trein of de bus sneller.
      In de discussie van vorig jaar zijn de bezwaren tegen de metro ter sprake geweest. De mogelijkheden echter om de positieve kanten van het project maximaal te ontwikkelen zijn in het afgelopen jaar niet voldoende vervuld. Er is dus genoeg reden om de voorwaarden, zoals die vorig jaar zijn gesteld, te hanteren en een pas op de plaats te maken. Van die adempauze dient dan een nuttig gebruik te worden gemaakt door zich nogmaals op de intussen gepresenteerde varianten diepgaand te beraden. Om de discussie te structureren dient spreker een voorstel ter zake in.

      De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
18°      Voorstel van de raadsleden Treumann, mevr. Blom-Jorna, Mug, Polak en Dienaar, van 6 november 1974, inzake uitstel van de voltooiing van de oostlijn van de metro (Gemeenteblad afd. 1, no. 1100, blz. 2132).

      Het voorstel is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling genomen.

      De heer MUG (P.v.d.A.) wil enige vragen stellen aan het adres van de Voorzitter. In de eerste plaats zal spreker gaarne vernemen, of de uitgebrachte nota het standpunt van het gehele College weergeeft of wel dat niet alle wethouders achter de inhoud staan. Als dit laatste het geval is, zal hij vervolgens graag vernemen, wie niet verantwoordelijk wil(len) zijn voor de uitgebrachte nota. In de derde plaats zal hij graag horen, of er van de zijde van het College de mogelijkheid is geboden, om de wethouders - zo dezen er zijn - die de nota niet onderschrijven, een minderheidsnota te doen uitbrengen.
      De heer CLERX (C.P.N.) zegt, dat de door het Nederlands Economisch Instituut (N.E.I.) in opdracht van de Regering opgestelde kosten-batenanalyse in de afgelopen maanden veel stof heeft doen opwaaien. Voor het niet op tijd gereedkomen daarvan heeft het N.E.I. de schuld afgeschoven op de gemeente Amsterdam, die onjuiste gegevens zou hebben verstrekt en die opnieuw het Geldersekadetracé naar voren zou hebben geschoven. Dit laatste is een vreemd soort gedrag, maar als het om de metro gaat, kan blijkbaar alles in dit land.
      Spreker vindt dit overigens niet zo vreemd, als hij het instituut van het N.E.I. wat nader bekijkt. Het N.E.I. heeft onder andere ook onderzoekingen verricht, in opdracht van het Verbond van Nederlandse Ondernemers, naar het verband tussen de werkgelegenheid en het loon. Dit onderzoek leidde tot de conclusie, dat er minder werkloosheid is naarmate er meer loonmatiging wordt toegepast. Dit is dus in feite een uitkomst op basis van hetgeen de ondernemers hebben gevraagd: degene die betaalt, krijgt de uitkomst die hij wenst.

[De heer VAN DE VEN (P.P.R.): Wat is dat nu voor een kronkelredenering!]
      Spreker repliceert, dat hij kronkelredeneringen zojuist heeft gehoord van de heer Van de Ven.
      Het voorbeeld, dat hij heeft gegeven, acht spreker een aanduiding van wat het N.E.I. is. Erger wordt het, wanneer men beziet, welke uitgangspunten het N.E.I. heeft gehanteerd bij het opstellen van een kosten-batenanalyse voor de metro. Weliswaar niet openlijk, is men voor het bepalen van de baten uitgegaan van twee soorten van mensen: mensen die kapitaal hebben en mensen die van een loon moeten leven. Men heeft daarbij als volgt gerekend: een fietser die gebruik kan gaan maken van de metro, levert weinig baten op, want een fiets kost weinig. Bij mensen die in een Mercedes rijden of die om naar hun werk te gaan gebruik maken van een taxi, zullen de baten veel groter zijn. Dit zijn de uitgangspunten voor de bepaling van de baten van het woon-werkverkeer. Nog erger wordt het bij de bepaling van de baten buiten het woon-werkverkeer. Daarbij gaat het N.E.I. er van uit, dat de tijd van een directeur met een inkomen van ƒ 200.000 veel meer waard is dan de tijd van een vertegenwoordiger, die met bijvoorbeeld ƒ 20.000 naar huis wordt gestuurd. De tijd wordt hier dus gemeten op basis van het inkomen van de mensen. Wanneer men dit uitgangspunt hanteert, komt dat er dus op neer, dat een metro naar welvarende buitenwijken veel meer baten oplevert dan een metro naar de Bijlmermeer, waar voornamelijk arbeiders en andere mensen met lage inkomens wonen en zullen komen wonen.
      Naast het N.E.I. spelen ook de Nederlandse Spoorwegen een eigen rol in de discussie rondom de metro, waarbij zij regelmatig met wisselende ideeën en gewijzigde opvattingen komen, die het benutten van de oostlijn in een regionaal vervoerssysteem voortdurend ter discussie stellen, waardoor het de gemeente Amsterdam wordt bemoeilijkt, de oostlijn een zo hoog mogelijke benuttingsgraad te geven. Spreker wil hierbij vooropstellen, dat zijn fractie van mening is, dat de oostlijn allereerst van belang is voor de Amsterdammers, die binnen de gemeentegrens wonen. Het zou echter onzin zijn, in verband met de ontwikkeling, die zich voordoet, van de steeds verdergaande uitbreiding van de woongebieden in de regio Amsterdam, de oostlijn niet te benutten voor een daarop gericht regionaal vervoerssysteem. Daarom zijn spreker en zijn fractie ook voor de maatregelen geweest, die kunnen meehelpen om de oostlijn in te passen in een regionaal vervoerssysteem. Sprekers fractie is in dit verband voorstandster van een systeem, waarin het mogelijk is, de 750 volt, waarop de metro zal rijden, zo nodig om te bouwen tot een 1500 volt-systeem. Sprekers fractie is voorstandster van de oostlijn, omdat die in het bijzonder van belang is voor een gebied als de Bijlmermeer, dat de omvang krijgt van een flinke stad. Uit de gegevens die bekend zijn, blijkt, dat juist in de Bijlmermeer het aanbod voor het openbaar vervoer zeer groot is. Dit blijkt duidelijk uit de cijfers van het Gemeentevervoerbedrijf. Dit is ook begrijpelijk, gelet op de grote afstand van de Bijlmermeer tot het centrum van de stad en de oriëntering van een groot deel van de bewoners van de Bijlmermeer op het centrum.
      De laatste tijd vertoont het vervoersaanbod echter een daling in vergelijking met een jaar geleden. Dat is ongetwijfeld het gevolg van de slechte vervoersomstandigheden, die het Gemeentevervoerbedrijf aan de bewoners van de Bijlmermeer biedt. Het is dan ook logisch, dat vanuit de Bijlmermeer wordt aangedrongen op afbouw van de oostlijn, ook door de Partij van de Arbeid aldaar. De C.P.N. zal zich in dit debat keren tegen alle uitstel en vertraging, mede in het belang van degenen die op het ogenblik grote overlast ondervinden van de bouw van de metro. Het standpunt van de fractie is, dat er zo snel mogelijk een einde aan moet komen en dat het afgelopen moet zijn met de rommel rondom de bouw van de metro. Het wordt de hoogste tijd, dat de mensen in de omgeving waar de metro wordt gebouwd, weer normaal kunnen wonen. Dat geldt in het bijzonder voor de bewoners van de Nieuwmarktbuurt, die al jarenlang de gevolgen ondervinden van de onzekerheid, hetgeen nog wordt versterkt door het te passieve beleid van het gemeentebestuur met betrekking tot de herstructurering van de Nieuwmarktbuurt zelf. Er is wel gesloopt in de buurt, maar de eerste paal in het eerste open gat in de buurt moet nog worden geslagen. Buiten het metrotracé is het grootste deel van de grond nog steeds in particuliere handen en de ervaring met de aanpak van de stadvernieuwing in andere buurten heeft geleerd, dat dit de grootste belemmering vormt bij de renovatie en wederopbouw van woningen.
      In de nota van Burgemeester en Wethouders wordt gesteld, dat bij de komende sloop zal worden gestreefd naar humane oplossingen voor de niet-legale bewoners. Nu is "humaan" een mooi woord, maar de vraag is: zal het ook iets opleveren? Het uitgangspunt van sprekers fractie is, dat ook voor de niet-legale bewoners van de Nieuwmarktbuurt oplossingen zullen moeten worden gevonden tegen de achtergrond van hetgeen nu al jarenlang aan de gang is in de buurt. Het is al bijna tien jaar geleden, dat de eerste aanschrijvingen uitgingen aan bewoners van de Nieuwmarktbuurt, dat zij moesten verhuizen in verband met de aanleg van de metro. De woningen, die jaren geleden werden ontruimd, werden later weer opnieuw betrokken, weliswaar niet officieel via de woningdistributie, maar zij werden toch weer aangesloten op gas en elektriciteit. De zo ontstane situatie is mede het gevolg van de onzekerheid, die er rondom de aanleg van de metro in deze buurt steeds is geweest. De oplossing voor de aanpak van de sloop in de Nieuwmarktbuurt op het tracé van de metro kan dan ook alleen maar een politieke oplossing zijn, die politieke moed vereist. Deze oplossing kan en mag niet worden opgehangen aan formele juridische haarkloverij, maar moet er van uitgaan, dat een ieder die nu in de Nieuwmarktbuurt woont op het metrotracé en die op grond daarvan weg moet, in principe dezelfde rechten moet hebben op het verkrijgen van een andere woning en een verhuiskostenvergoeding.
      Mevr. AGTSTERIBBE (P.S.P.) verklaart, dat de P.S.P. tegen afbouw van de oostlijn van de metro is, en wel om de volgende redenen:
      1.      In het beleid dient de mens voorop te staan, hetgeen volgens spreekster niet is gebeurd. Zij vindt, dat een gemeenschap - in dit geval de Nieuwmarktbuurt - voorzieningen moet hebben, waarbinnen de bewoners kunnen functioneren en zich ontplooien. In de afgelopen jaren zijn die voorzieningen grotendeels verdwenen: wég buurtwinkels, wég badhuis, slechte verlichting en bestrating, nauwelijks groen- en speelvoorzieningen, wél sloop, maar geen betaalbare nieuwbouw. Men maakt het de mensen hierdoor onmogelijk echt te leven. De mensen worden apathisch door voortdurende ingrepen van buitenaf in hun woon- en leefmilieu. Er komen steeds meer problemen in de buurt als gevolg van de onzekerheid en de dreiging.
      2.      De P.S.P. wil, dat het in 1972 genomen besluit, het stratenpatroon en de schaal van de Nieuwmarktbuurt te handhaven, wordt uitgevoerd.
      3.      In een fijnmazige stad hoort een fijnmazig openbaar vervoer, dus trams of bussen op vrije banen.
      4.      De metro heeft bewezen verkeersaantrekkend te zijn in plaats van verkeersafstotend.
      5.      De metro werkt speculatie in de hand langs de route en heeft ook een uitstralingseffect. In de gebieden langs de oostlijn van de metro is de cityvorming drie à vier maal zo snel gegaan als in de gehele overige binnenstad.
      6.      Er kan nu worden begonnen met de bouw van betaalbare woningen, geen 200, maar 400. In een tijd van woningnood dienen geen goede en betaalbare woningen - spreekster bedoelt de Lastageweg - te worden gesloopt.
      7.      Het beleid van de gemeente ten aanzien van de Nieuwmarktbuurt heeft gefaald. De bewoners zijn nooit gehoord over het Lastagetracé. De principes van inspraak van de buurt en alle mooie dingen die daarover zijn gezegd, zijn op de Nieuwmarktbuurt niet van toepassing geweest. Men heeft gebruik gemaakt van de oude Onteigeningswet in plaats van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1965. Met een stroom van adressen, brieven en nota's heeft de buurt zich tot het gemeentebestuur gewend, niet alleen tégen de metro, maar ook vóór leefbaarheidsvoorzieningen. Het resultaat was zeer gering: hier en daar een tijdelijke voorziening.
      8.      Een dergelijke grootschalige railverbinding in de binnenstad ligt in het verlengde van de visie van de dertiger jaren. De P.S.P. ondersteunt die visie niet. Dit is een visie van scheiden van wonen, werken en recreëren, een visie van cityvorming en slaapsteden.
      9.      Spreekster is van mening, dat de oostlijn niet ten dienste is van de werkende bevolking van Amsterdam, maar ten nadele daarvan. Zij gaat ten koste van te veel sloop, verpaupering en speculatie en brengt daartegenover voordeel aan grote bedrijven, die zich op dure grond kunnen vestigen, grond, die te duur is voor volkswoningbouw. Die grote bedrijven worden daardoor gemakkelijk bereikbaar, voordeel voor mensen met meer geld, omdat die dure fiats kunnen huren. Zij wil thans geen kostenargument noemen, want als deze voorziening werkelijk in het belang zou zijn van de werkende bevolking, zou die naar haar mening zelfs driemaal zoveel mogen kosten.
      De heer HEERMA (C.D.A.) zegt, dat deze discussie in feite een voortzetting is van de discussie, die is gehouden op 6 en 7 juni 1973. Thans gaat de discussie mede over een nota van Burgemeester en Wethouders van 22 mei jl., houdende verslag van verrichtingen naar aanleiding van het voorstel-De Cloe over de metro, dat tijdens de verleden jaar gehouden beraadslagingen door de Raad is aangenomen.
      Voorts is thans in behandeling een nota van Burgemeester en Wethouders van 25 oktober jl., inzake de aanleg van de oostlijn van de metro.
      In feite is deze discussie, die handelt over beide nota's, niet meer dan een discussie over de actuele stand van zaken met betrekking tot het besluit van de Raad tot het aanleggen van de oostlijn. Zoals gezegd, is verleden jaar zeer uitvoerig gesproken over de overschrijding van de financiële ramingen ten aanzien van de metro-aanleg. Vandaag vindt in feite een voortzetting van dat debat plaats. Spreker zal zijn redevoering derhalve beperken tot de elementen in de metrodiscussie, die er nadien aan zijn toegevoegd. Hij zal niet opnieuw trachten aan te tonen - vorige sprekers hebben daartoe wel een poging gedaan - dat het indertijd genomen raadsbesluit juist of niet juist was en of het wel een goed besluit is geweest. Spreker gaat uit van het bestaande raadsbesluit. Dan kijkt hij naar de elementen, die aan dat besluit sindsdien zijn toegevoegd en dat zijn er twee. In de eerste plaats betreft dit het voorstel-De Cloe van 7 juni 1973 en de uitvoering. In de tweede plaats gaat het om het verzoek van Burgemeester en Wethouders aan de Regering om het verlenen van een hogere rijksbijdrage voor de aanleg van de oostlijn. Met een en ander hangen samen de vertraging, die sindsdien in de uitvoering van de werkzaamheden is opgetreden en het inmiddels van rijkswege ontvangen antwoord op het verzoek.
      De nota van Burgemeester en Wethouders van 22 mei jl. schetst een adequaat beeld van de wijze, waarop uitvoering is gegeven aan het eerdergenoemde voorstel-De Cloe. Hierop komt spreker straks nader terug.
      Het verzoek van Burgemeester en Wethouders om een hogere rijksbijdrage in de metrokosten bestond uit twee onderdelen. In de eerste plaats ging het om een rijksbijdrage om ook andere kostenstijgingen te subsidiëren dan alleen de hogere kosten als gevolg van gestegen lonen en prijzen. Vrij spoedig nadien is door de minister te kennen gegeven, dat daarop niet behoefde te worden gerekend. Het andere onderdeel bestond uit het verzoek aan de Regering om het oorspronkelijke bijdragepercentage van 50 te verhogen. Dit is voor de minister aanleiding geweest om de bekende kosten-batenanalyse te laten maken. De gang van zaken daaromheen is bekend. Een en ander is uitvoerig besproken in de Metrocommissie. Spreker wil er in deze discussie niet verder bij stilstaan.
      Hetgeen na het debat van 6 en 7 juni 1973 is ondernomen heeft intussen een aanzienlijke vertraging opgeleverd ten aanzien van de uitvoering van het besluit van de Raad inzake aanleg van de oostlijn. Spreker wil gaarne van Burgemeester en Wethouders vernemen, of zij bij benadering kunnen aanduiden, welke de financiële consequenties zijn geweest van die vertraging. Hij wil hieraan nogmaals uitdrukkelijk koppelen en daarmede het standpunt van het College en in het bijzonder van wethouder Lammers onderschrijven, dat het niet Amsterdam, niet dit College noch het vorige College is geweest en ook niet de Raad, die de behoefte heeft uitgesproken voor het laten opstellen van een kosten-batenanalyse. Hij wil echter, zoals gezegd, weten, welke kosten zijn gemoeid geweest met de vertraging, die in de werkzaamheden is opgetreden.
      Inmiddels is bekend geworden, dat de minister bereid is, een bijdrage van 31 miljoen te verlenen in verband met gestegen kosten van lonen en prijzen. Dit bedrag kan echter worden vergeleken met een stukje elastiek. Men behoeft slechts een ander prijspeil aan te houden om rekking in de lengte of de breedte te verkrijgen. Dit neemt niet weg, dat de Regering bereid is, in de aanlegkosten van de oostlijn een hogere bijdrage te verlenen, hetgeen op zichzelf verheugend mag worden genoemd. Hiermede is tegemoet gekomen aan het gestelde in het voorstel-De Cloe, te meer als eraan wordt toegevoegd, dat het rijk bereid is, in de toekomst de tekorten van het openbaar vervoer te dragen, zulks onder het regime van een aantal omschreven voorwaarden. Het College spreekt echter het vertrouwen uit, dat een voor beide partijen aanvaardbare oplossing zal kunnen worden gevonden. De desbetreffende passage in de nota van 25 oktober jl. eindigt dan ook met de constatering, dat de gemeentebegroting niet nadelig zal worden beïnvloed door de aanleg en de exploitatie van de oostlijn van de metro. Wat de financiële consequenties van aanleg en exploitatie betreft ligt het verschil tussen voor- en tegenstanders van de metro in het vertrouwen, dat men heeft ten aanzien van deze onderhandelingen. Spreker heeft er behoefte aan, te verklaren, dat zijn fractie het vertrouwen van het College op dit punt deelt.
      Een ander belangrijk punt betreft de inpassing van de metro in een regionaal stelsel van openbaar vervoer. Hierover is de nota van 25 oktober jl. ook betrekkelijk duidelijk. De door de minister van Verkeer en Waterstaat ingestelde stuurgroep voor rail- en weginfrastructuur in en rond Amsterdam zal in de eerste helft van het volgende jaar een nota uitbrengen, waarover van gedachten zal kunnen worden gewisseld en naar aanleiding waarvan, gelet op het streven van de minister, verwacht mag worden, dat op korte termijn beslissingen zullen kunnen worden genomen. Die beslissingen hebben betrekking op de openbaar vervoersrelaties in noordelijke richting, de Hemspoortunnel, op het bepalen van het eindpunt van de Schiphollijn en het instellen van een openbaar vervoersverbinding met Almere. Ook hierbij geldt hetzelfde als ten aanzien van de financiering, namelijk de mate van het vertrouwen, dat men heeft in de afloop van een en ander. Spreker wil erover zeggen, dat men er als Raad zelf bij is. Namens zijn fractie kan hij verklaren, dat zij vertrouwen heeft ten aanzien van de afloop en de gevolgen ervan voor de regionalisatie van de oostlijn.
      Met betrekking tot de regionalisatie wil spreker een vraag stellen naar aanleiding van de brief van het staatsbedrijf de N.V. Nederlandse Spoorwegen. De president-directeur van dit staatsbedrijf, de heer De Bruin, komt in een brief van 1 november jl. tot een andere conclusie dan die, waarin de nota van Burgemeester en Wethouders uitmondt ten aanzien van de mogelijkheden om in de toekomst alsnog tot een integratie van verschillende vervoerssystemen te geraken. Spreker zal er prijs op stellen, dat Burgemeester en Wethouders straks in hun beantwoording op deze conclusie nader ingaan en duidelijk uiteenzetten, hoe een en ander precies zit.
      Er is sinds juni 1973 veel te doen geweest over de aanleg van de oostlijn van de metro. Er hebben debatten in de Tweede Kamer plaatsgevonden, er is veel te doen geweest rondom de meergenoemde kosten-batenanalyse, er heeft veel overleg plaatsgevonden tussen het rijk en de gemeente en in de laatste discussie in de Tweede Kamer is gebleken, dat van de zijde van de Tweede Kamer en de Regering is onderstreept, dat het gaat om een primaire verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur van Amsterdam om de in het verleden genomen beslissing te continueren. Spreker wil herhalen hetgeen hij verleden week bij de algemene beschouwingen over de begroting voor 1975 heeft gezegd, namelijk dat het woord nu is aan de Raad van Amsterdam om een voor de bevolking duidelijke uitspraak te doen. Voor sprekers fractie bestaat er geen reden, het verleden jaar door haar ingenomen standpunt te herzien.
      Vervolgens is spreker genoopt, een aantal vragen te stellen met het oog op de politieke constellatie, waarin deze zaak zich afspeelt. In dit verband wil hij zich allereerst aansluiten bij de vragen van de heer Mug aan Burgemeester en Wethouders. In de tweede plaats ligt er momenteel een drietal voorstellen ter tafel, namelijk twee, ingediend door de fracties P.P.R. en P.S.P. en één van een niet onaanzienlijk deel van de fractie van de Partij van de Arbeid. Mochten die voorstellen door de Raad worden aangenomen, dan betekent uitvoering ervan een ingrijpende wijziging in het voorgenomen beleid van het College. Sprekers vraag aan Burgemeester en Wethouders is derhalve, of aanneming door de Raad van één of meer van die voorstellen politieke consequenties zal meebrengen voor hetzij één lid van dit College, voor meerdere leden ervan of voor alle gekozen leden.
[Wethouder VERHEIJ (C.P.N.): Dan pakken wij meteen de laatste tram !]
      Spreker hoopt met wethouder Verheij, dat dit mogelijk zal zijn wat de lengte van het debat betreft. Zijn laatste vraag is geplaatst tegen de achtergrond van het verkrijgen van garanties ten aanzien van uitvoering van het voorgenomen beleid en de voortzetting van voorgenomen beleid. Die vraag is via de Voorzitter in het bijzonder gericht tot de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid. Kan de heer Matteman sprekers fractie de garantie geven, dat de leden van zijn fractie. die tegen het voorstel-Treumann c.s. zullen stemmen - het voorstel-Treumann c.s. geeft weer, wat vrijdag jl. door de gewestraad van de Partij van de Arbeid is besloten - niet zullen worden teruggeroepen.
      De heer MARTINI (D'66) zegt, dat het voor hem bepaald niet eenvoudig is om als tegenstander van de beslissingen van 1968 en 1970 ten aanzien van de metro nu te moeten concluderen, dat de minst slechte oplossing onder de huidige omstandigheden het afmaken van de oostlijn van de metro is. Spreker concludeert dit in de overtuiging - de heer Gruppen heeft daarover ook reeds gesproken - dat de metro de mogelijkheid heeft in de integratie van het openbaar vervoer in de regio Amsterdam een rol te spelen. Daarover is er op het ogenblik geen enkele zekerheid; spreker erkent het. De minister van Verkeer en Waterstaat, zich beroepende op de beschikking, waarop de overeenkomst inzake de metro met Amsterdam is gesloten, heeft gemeend, een extra bijdrage te moeten verlenen in het gevraagde krediet, dat was gebaseerd op lokaal vervoer. De situatie, waarvoor men nu staat, is, dat - bestuurlijk gezien - Amsterdam zich al lang op het standpunt heeft gesteld, dat het met omliggende gemeenten moet komen tot een zodanige constructie, dat het invloed kan uitoefenen op het openbaar vervoer in de regio. Amsterdam heeft daarvoor reden. Deze mening is op het ogenblik in Den Haag nog geen gemeengoed. Spreker heeft alle aanleiding om te mogen veronderstellen, dat planologen van het Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en deskundigen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat op het gebied van het openbaar vervoer nog steeds met elkaar in de clinch liggen. Iedere beslissing, die op dit ogenblik over de metro wordt genomen en die een beperking zou inhouden van de oorspronkelijke opzet, betekent, dat men ten aanzien van de bestuurlijke opvattingen een stap achteruit zal moeten maken. Dat is voor spreker voldoende aanleiding om te zeggen, dat men die kans op meer succes voor de toekomstige generatie in ieder geval zal moeten openhouden. Hij herinnert aan het debat bij de algemene beschouwingen en wijst erop, dat is gesproken over een enorme toeneming van het werkforensisme, de ontwikkeling van Almere, een verstedelijkingsnota, die mag worden verwacht van het Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Gelet op de ervaringen meent spreker dan, dat er alle aanleiding is, te trachten deze zaak positief te beïnvloeden, dat wil zeggen, dat de bestuurlijke organisatie in de regio ook positief moet worden beïnvloed.
      Spreker heeft thans over deze zaak in feite slechts één vraag. Deze vraag houdt verband met de in deze raadsvergadering eveneens te behandelen voordracht inzake de 33 metrotreinstellen. Daaruit blijkt overduidelijk, dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aanvankelijk heeft gemeend - dit gold tot voor kort - Amsterdam te moeten adviseren, ander metromaterieel aan te schaffen. Die opvatting heeft de minister nu laten varen. Spreker beschouwt dit als een duidelijke indicatie. Hij zal graag vernemen, om welke reden minister Westerterp deze mening heeft laten varen. Als de minister inderdaad van oordeel is geweest, dat het aan te schaffen materieel het beste is en dat de lijn naar zijn oordeel dan ook moet worden doorgetrokken tot het Centraalstation, is dit een aanwijzing voor het feit, dat er bestuurlijk gezien in Den Haag iets aan het veranderen is. Spreker acht dit een uitermate belangrijke zaak. Hij hoopt, dat het College op deze aangelegenheid zal willen ingaan, aangezien dit de crux is, waar het om draait. Als de minister inderdaad van oordeel is geweest, dat deze metrolijn alleen maar een lokale voorziening zal zijn, had de minister bij zijn eis gepersisteerd. Deze heeft dat evenwel niet gedaan. Dit geeft spreker voldoende aanleiding om te stellen, dat er een mogelijkheid is tot een verandering in het beleid, dat al jarenlang is gevoerd, waarbij het kan voorkomen, dat de Nederlandse Spoorwegen op planologisch gebied bezwaar maken tegen een bestemmingsplan - spreker noemt het bestemmingsplan Driebergen/Rijsenburg - dat is goedgekeurd door de gemeenteraad van Driebergen. De Nederlandse Spoorwegen hebben bezwaar ingebracht, aangezien men van oordeel was, dat het plan niet kon voldoen aan hun openbaar vervoer. Als het die kant uitgaat, dat openbare vervoerbedrijven in Nederland de planologie gaan beoordelen, is men op de verkeerde weg. Die kans moet in de toekomst worden uitgesloten. Als die mogelijkheid bestaat, moet spreker stellen, dat naar zijn oordeel - ondanks alle bezwaren, die hij in het verleden in dezen heeft gehad - deze kans moet worden aangegrepen. Het gaat niet om de huidige generatie, maar om volgende generaties. Spreker kan zich in dien zin aansluiten bij het oordeel van Burgemeester en Wethouders. Hij zal dan echter wel graag een indicatie krijgen, in dien zin, dat men in de nabije toekomst die kant zal kunnen opgaan. Hebben ook Burgemeester en Wethouders in de gesprekken op departementaal niveau aanleiding gevonden te komen tot de opvatting, zoals die hier verkondigd is? Verwachten zij snel de verstedelijkingsnota?
      De heer PAIS (V.V.D.) merkt op, dat de discussies in de Raad en stellig de discussies over de metro een vast patroon volgen. Spreker wil de vier belangrijkste elementen daaruit noemen. In de eerste plaats is er steeds sprake van grootse plannen, die echter - dit in de tweede plaats - worden geschetst in grote, doch bijzonder vage lijnen. Het derde hoofdelement van de discussies is, dat de metro zelden als een onderdeel van een integraal beleid wordt gepresenteerd. Het vierde hoofdelement zijn de kostenramingen, die bepaald niet de sterkste kant van het geheel zijn. Dat schijnt nu eenmaal de doem te zijn, die over discussies inzake de Amsterdamse metro ligt. Spreker wil dit illustreren met een citaat uit het Algemeen Handelsblad van 27 oktober. Daarin staat: "De aanleg van een ondergrondse spoorlijn in deze Nederlandse steden bedoeld worden Amsterdam en Den Haag - zal met het oog op de bodemgesteldheid geen gemakkelijk uitvoerbaar object zijn, doch men zal bij de uitvoering in sterke mate profiteren van de ervaringen, die werden opgedaan bij de aanleg van de Rotterdamse Maastunnel. Het ligt in de bedoeling, dat deze ondergrondse in het stadsgebied van Amsterdam en Den Haag ook voor stadsverkeer wordt opengesteld, zodat dan ook verscheidene metrohaltes zijn geprojecteerd. Met de uitvoering dezer plannen is een bedrag van enige tientallen miljoenen guldens gemoeid." Het citaat is - spreker herhaalt het - afkomstig uit het Algemeen Handelsblad van 27 oktober. Het zal duidelijk zijn, dat de vier elementen, die spreker in het vorengaande noemde en die iedere discussie over de metro beheersen, ook in dit citaat voorkomen. Hij heeft evenwel het jaartal niet bij de datum vermeld; het citaat is namelijk afkomstig uit het Algemeen Handelsblad van 27 oktober 1945. Dit illustreert wel, hoelang er al over deze zaken wordt gediscussieerd en hoe betrekkelijk weinig men verder is gekomen ten aanzien van de exactheid van de benaderingswijze.
      In juni 1973 zijn in de Raad uitvoerige discussies over de metro gevoerd. Het voornaamste nieuwe punt in dezen is sedertdien uit Den Haag gekomen. Dat ligt ook voor de hand, aangezien Amsterdam zo kaal als een kerkrat is en alle geld uit Den Haag zal moeten komen. Een logisch besluit van de Regering is geweest, het gehele metroplan te onderwerpen aan een kosten-batenanalyse. Deze analyse achtte de minister nodig om tot een aanvaardbare en sociaal verantwoorde beslissing te kunnen komen. Het ministeriële besluit is volkomen overeenkomstig de gezichtspunten van sprekers fractie. Het is een goede zaak, wanneer op objectieve wijze de sociale voor- en nadelen van een zo ingrijpend project worden bekeken. Het Nederlands Economisch Instituut evenwel, dat is belast met deze opdracht, heeft niet de kans gekregen, deze taak te voltooien. Dit betekent, dat er geen kosten-batenanalyse is gemaakt en dat er dus geen basis is voor de besluiten, die de Regering al dan niet wil nemen.
      Er zijn ook van de zijde van het College verschillende opmerkelijke uitspraken gedaan over de kosten-batenanalyse, voornamelijk blijk gevende van onkunde. Met name wethouder Lammers heeft nog gemeend, hierin een stukje sociale strijd te moeten lezen. Het komt er voornamelijk op neer, dat de wethouder niet precies weet, wat er aan de hand was. Hopelijk zal de wethouder hierop in zijn beantwoording nog nader ingaan. Spreker hoopt dan aan te tonen, dat de wethouder misschien de klok heeft horen luiden, maar niet weet, waar de klepel hangt.
      Gesteld kan worden, dat er uiteindelijk toch betrekkelijk weinig nieuws is gekomen, ook uit Den Haag. Het nieuws, dat er nog is gekomen, is bovendien uitermate onvolledig geweest. Wat was vorig jaar het standpunt van de fractie van de V.V.D. ten aanzien van de metro? Spreker heeft er toen op gewezen, dat er vier wenselijkheden waren, waaraan naar zijn oordeel iedere aanleg van de metro zou moeten voldoen, wil men in Amsterdam sociaal en economisch verantwoord daartoe overgaan. In de eerste plaats ligt het natuurlijk, wanneer men de gedachte aan een volledig metronet loslaat - ieder zinnig mens doet dit toch langzamerhand - voor de hand, dat het ene lijntje een functie moet krijgen in het regionale verkeers- en vervoersstelsel. Daarvan is echter nog geen sprake. De onzekerheid van vorig jaar is op dit moment nog geen schijn van een schaduw minder, wat degenen die om hun moverende redenen de zaak willen doordrukken, daarvan ook mogen zeggen.
      In de tweede plaats zal, als er al een metro komt, deze een functie moeten vervullen in het vervoer tussen Amsterdam en enkele woonkernen ten noorden en ten zuiden van Amsterdam, met name Purmerend. Het ligt voor de hand, dat men, wanneer men een aan te leggen metrolijn te zijner tijd wil verbinden met Purmerend, niet een "krakelingachtig" tracé gaat volgen onder het Centraalstation door, maar rechttoe rechtaan gaat, dat wil zeggen via de Geldersekade. Een studie van dit alternatief is niet gemaakt. Bij de kosten-batenanalyse, die het Nederlands Economisch Instituut zou moeten maken, moest een viertal alternatieven worden onderzocht. Men moest nagaan, hoe het daarmee in 1980, 1990 en 2000 zou staan. In totaal ging het dus om 12 ramingen. Daarvan is niets terechtgekomen. In totaal zijn drie ramingen bekeken en op basis daarvan heeft men maar een uitspraak gedaan. Economisch en sociaal is dit naar sprekers oordeel niet verantwoord. Het Geldersekadetracé is niet bekeken. Men heeft daarvoor juridische argumenten aangevoerd en gewezen op lange termijnen. Een deel daarvan heeft Amsterdam echter zelf in de hand. Men heeft twee jaar de zaak getraineerd door het Geldersekadetracé niet te bekijken. De andere juridische termijnen, die worden genoemd, raken in vele gevallen ook kant noch wal. Het belangrijkste element voor sprekers fractie is overigens, dat, wanneer er een metro zou komen, zij het Geldersekadetracé prefereert, aangezien dit de karakteristiek van de wijk, waar anders de lijn doorheen zou lopen, zoveel mogelijk onaangetast zou laten.
      In de derde plaats is de kwestie van de investeringen van belang. Uit Den Haag is een bijdrage toegezegd van 31 miljoen gulden, te vermeerderen met loon- en prijsstijgingen. Op dit punt bestaat nog geen enkele zekerheid. Het enorme vertrouwen, waarvan wethouder Lammers en de heer Heerma blijk geven, deelt sprekers fractie niet. Spreker neemt aan, dat dit ook geldt voor grote groepen van de Amsterdamse bevolking.
      In de vierde plaats is er voor wat de exploitatie betreft geen zekerheid. Het is volledig onzeker, wie daarvoor uiteindelijk zal opdraaien. Bij deze mate van onzekerheid dreigt er een chaotische situatie te ontstaan als men de zaken blijft doordrijven zonder te weten, waar het heen gaat. Het gevaar voor de werkgelegenheid - toch al een zwak punt in Amsterdam - wordt er alleen maar groter door, wanneer de gemeente lasten op zich neemt, die uit het gemeentelijke budget niet kunnen worden gefinancierd. Daardoor moeten allerlei hoognodige zaken in de stad achterwege blijven. Veel dingen zijn al veel te lang achterwege gebleven, hetgeen naar sprekers oordeel niet los kan worden gezien van de grote werkloosheid in de bouw, die op het ogenblik in Amsterdam voorkomt. De werkloosheid in de bouw kan men niet met het miljardenproject van de metro oplossen. Voor honderden miljoenen guldens kan in Amsterdam waarlijk wel meer werkgelegenheid worden gecreëerd dan met dit prestige-project. Het belang van Amsterdam is niet gediend met het doordrijven van onvoldoende onderbouwde zaken. Bovendien is het negativisme van Burgemeester en Wethouders ten opzichte van constructieve gedachten, die uit de Amsterdamse burgerij naar voren zijn gekomen, een kwalijk punt.
      Sprekers fractie meent - het is een herhaling van het standpunt, zoals dat vorig jaar is uiteengezet; de fractie is daarin rechtlijnig en consistent - dat de Raad de bestuurlijke plicht heeft, een en ander te onderzoeken, ook de financiering en de sociale gevolgen voor de buurt en voor heel Amsterdam.
      
[Rumoer op de publieke tribune.]
      
      De VOORZITTER verzoekt de aanwezigen op de publieke tribune, zich van tekenen van goed- of afkeuring te onthouden. Het is vervelend, wanneer de leden van de Raad de indruk hebben, niet vrij uit te kunnen praten, omdat zij voortdurend worden onderbroken door interrupties vanaf de tribune.
      De heer PAIS (V.V.D.), zijn betoog vervolgende, merkt op, dat de V.V.D. uiteraard geen boodschap heeft aan het interne gerommel in de P.v.d.A. Wat men op gewestelijke vergaderingen van die partij doet, moet men zelf verder maar uitzoeken. Spreker heeft de indruk, dat dit toch niet meer is dan een papieren tijger, waarvan zelfs de raadsleden van deze partij - althans in meerderheid - zich niets aantrekken.
      Ten aanzien van de standpuntbepaling van het C.D.A. merkt spreker op, dat hij de naar voren gebrachte motieven uiteraard respecteert. De term "papieren tijger" is naar zijn indruk op deze fractie niet van toepassing. Hij denkt veeleer aan een papieren schoothondje. De krijgshaftige taal, die is uitgeslagen bij de vorming van dit College, kan nu bij de eerste de beste gelegenheid op de juiste waarde worden getaxeerd: men is al door de mand gevallen.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Mag ik vernemen, waaruit de heer Pais dit afleidt?]
      Spreker leidt dit onder meer af uit de inhoud van de krijgshaftige taal, die de heer Heerma zojuist heeft uitgeslagen.
      Als veruit de sterkste partij in het hart van Amsterdam, ook in de Nieuwmarktbuurt, meent de V.V.D. niet de vrijheid te kunnen vinden om de aanleg van een metrolijn, die zo weinig is onderbouwd en die zo weinig hecht ondertimmerd is met werkelijke argumenten, te kunnen steunen. Het standpunt van sprekers fractie, dat zij het vorige jaar heeft ingenomen, kan helaas niet worden veranderd, omdat er geen nieuwe argumenten worden aangedragen, maar alleen prestigeoverwegingen. Zij wenst daarvoor niet te wijken.
      Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.) meent, dat het College zich heel wel kan voelen bij de kenschets van de situatie, zoals die door verschillende leden is gegeven, namelijk dat het in dit debat gaat om een bepaald stadium in de uitvoering van een besluit, dat de Raad heeft genomen en dat in uitvoering is. Daarover behoeft geen twijfel te bestaan. Wat de Raad thans doet, is het bespreken van de verslaglegging door het College over de stand van zaken, nadat met het rijk is gesproken over een aantal vraagstukken met betrekking tot de financiën en de algemene planologie van de omgeving van de stad.
      Spreker wil de beantwoording van de vragen en opmerkingen, die door verschillende raadsleden naar voren zijn gebracht, beginnen bij de heer Gruppen wiens uitgangspunten en stellingen hij zojuist praktisch heeft weergegeven. Spreker kan volledig met de heer Gruppen meegaan, wanneer deze stelt, dat het er vandaag niet om gaat na te gaan, of er indertijd fouten zijn gemaakt in ramingen en dergelijke. Daarover bestaat een uitgebreide verslaglegging en er is ook uitvoerig over gediscussieerd. Het gaat thans om een aantal vragen, die samenhangen met de financiering, met de positie van de Bijlmermeer, de Nieuwmarktbuurt enz. Voor wat de belangrijke vragen met betrekking tot de financiering betreft, kan hij verwijzen naar hetgeen de wethouder voor de Financiën daarover heeft te zeggen.
      Allereerst wil spreker even de gang van zaken in de herinnering terugroepen, zoals die was na het nemen van het raadsbesluit in 1973. Het College heeft de zaak toen aangemeld bij het rijk en heeft - de heer Heerma heeft daarin gelijk - ook een hogere bijdrage, ook procentueel, in de directe subsidiesfeer gevraagd. De minister heeft daarop betrekkelijk snel een beslissing genomen en ook een duidelijk inzicht gegeven in zijn stellingname. Aan de andere kant werd de gemeente geconfronteerd met een aanbod van het rijk, de exploitatiekosten van het openbaar vervoer over te nemen, waaraan een aantal conclusies kon worden verbonden, die straks ongetwijfeld door wethouder Sinnige zullen worden behandeld.
      Wanneer men thans kijkt naar de positie van het werk, dat onder handen is, in relatie tot een aantal stadswijken, zoals de heer Gruppen heeft gedaan, mag nog wel eens worden herhaald, dat het - dit met name ook aan het adres van de heer Pais - door de relatie tussen de Bijlmermeer en Amsterdam gewettigd is, dat men overgaat tot de aanleg van een snel stelsel van openbaar vervoer. Spreker herhaalt hiermee ook wat in de nota van verleden jaar stond. Het is dan ook volstrekt logisch, wanneer men bezig is met het ontwerpen en uitbouwen van een nieuw stadsdeel, dat in de toekomst 100.000 inwoners zal tellen en waar 60.000 mensen zullen werken, dat de vervoersrelatie van een dergelijk stadsdeel met het hart van Amsterdam niet anders kan lopen dan tot het Centraalstation. Het zou baarlijke nonsens zijn, een lijn te doen eindigen bij het Waterlooplein. Iedereen die de stad enigszins kent en met de situatie op de hoogte is, weet, dat het op die plaats eenvoudig onmogelijk is de zaak op te vangen, dat de exploitatie op de lijn daardoor aanzienlijk geringer zal zijn en men verliezen in de toekomst dus zal moeten incalculeren. Spreker wil dit ook zeggen aan het adres van degenen die menen, dat de stad gebaat zou zijn bij het stoppen van dit werk. Integendeel, het College staat op het standpunt, dat de stad daardoor buitengewoon zou worden geschaad.
      Met het oog op de problematiek van de Nieuwmarktbuurt wil spreker herhalen wat hij in juni 1973 namens het College heeft gezegd, namelijk dat degenen die zeggen het belang van de Nieuwmarktbuurt voor te staan, die buurt allerminst een dienst bewijzen door te pleiten voor stopzetten van de ontwikkelingen of voor uitstel van de uitvoering van de werkzaamheden. De heer Pais is daarmee nog eens komen aandragen door te stellen, dat het Geldersekadetracé niet serieus wordt bestudeerd. Daarover is verleden jaar uitvoerig gediscussieerd en daarbij is komen vast te staan, dat daardoor de kans zou bestaan op lange jaren - waarschijnlijk wel zeven à acht jaar - van uitstel van de werkzaamheden en onzekerheid. Belangrijk daarbij is, dat het tracé door de Lastage zal moeten worden opengehouden, omdat altijd de kans zal bestaan, dat ten slotte bij een bestemmingsplanprocedure de Kroon tegen een eventueel Geldersekadestracé beslist.
[De heer PAIS (V.V.D.): Mag ik even interrumperen? Ik heb juist gezegd, dat Burgemeester en Wethouders de kwestie van de termijnen onjuist benaderen!]
      Spreker heeft hiertegen bezwaar. Hij heeft dit vier jaar lang met de heer Pais meegemaakt en hij heeft er nu geen behoefte meer aan.
      De VOORZITTER verklaart, dat men de mogelijkheid heeft om te interrumperen, maar dat men, wanneer de spreker - wie dan ook - zijn betoog wil vervolgen, niet moet proberen zich door de woorden van de spreker heen verstaanbaar te maken. In dat geval kan hij het interrumperen niet toestaan.
      Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.) wijst de heer Pais erop, dat deze in tweede termijn gelegenheid heeft, spreker op zijn feilen te wijzen en dat hij daarvoor bovendien een krant tot zijn beschikking heeft.
      Spreker vervolgt thans zijn betoog en stelt, dat het, als hij de jurisprudentie van de Kroon overziet, alleszins waarschijnlijk is, dat de Kroon, wanneer er eventueel een beroep zou worden ingesteld tegen een ander tracé, met dat beroep zal meegaan, aangezien het gemeentebestuur van Amsterdam bij herhaling heeft vastgesteld, ook in de Raad, dat het huidige tracé de voorkeur verdient. Dat betekent, dat men uiteindelijk pas na een reeks van jaren met de uitvoering van het werk zou kunnen beginnen. Uitstel van de zaak zal bijvoorbeeld betekenen, dat men de ambitie, die door de Raad is uitgesproken en waaraan ook wordt gewerkt, dat met de herbouwwerkzaamheden in de Nieuwmarktbuurt wordt begonnen zodra de ruwbouw gereed is - dit mede in antwoord op een pertinente vraag van de heer Gruppen - wel kan vergeten. Bovendien moet men dan nog maar afwachten, of enigerlei vorm van uitstel in feite geen afstel zal betekenen. Wanneer er leden van de Gemeenteraad van Amsterdam zijn, die eigenlijk vinden, dat er moet worden gestopt, en die een voorstel tot uitstel indienen, waarin stopelementen verscholen liggen, moeten zij dat wel zeggen. Dit lijkt spreker ook voor de politieke duidelijkheid een prettige bijdrage.
      De heer Gruppen en anderen hebben voorts het Nederlands Economisch Instituut ter sprake gebracht. Spreker wil daarvan een apart punt van bespreking maken, omdat dit door vrijwel alle woordvoerders is aangesneden. Hetzelfde geldt voor de relatie met de Nederlandse Spoorwegen, met name naar aanleiding van vragen van de heer Heerma. Ook dit punt wil spreker vrij uitvoerig behandelen.
      Spreker meent, dat er geen enkel verschil van mening bestaat tussen hem en de heer Clerx voor wat betreft hetgeen de laatste heeft gezegd over het N.E.I. Het zal niemand verbazen, dat hij het met de algemene strekking daarvan en met name met de conclusie van de heer Clerx eens is.
      Vervolgens komt spreker aan de opmerkingen van de heer Treumann. De financiële punten, die deze aan de orde heeft gesteld. wil hij overlaten aan de wethouder voor de Financiën, maar wel wil hij stilstaan bij de vraagstukken, die verband houden met de regionalisatie. Hij kan er niet omheen, in die samenhang ook iets te zeggen over de Nederlandse Spoorwegen.
      Het is natuurlijk duidelijk, dat men over de regionalisatie van een totaal openbaar vervoersstelsel in en om een stad niet zo maar even op één dag uit de losse hand beslist. Dat is een zaak, waaraan veel studie en overleg voorafgaat. Op een gegeven moment kan men echter wel waarnemen, dat er een ontwikkeling aan de gang is, waaruit voor de stad wenselijke en door de stad gewenste ontwikkelingen voortkomen. Wat dat betreft, kan spreker zich geheel verenigen met de stellingname van de heer Heerma, waar deze zegt, dat zijn fractie in dezen het vertrouwen van het College deelt. Als men iets dergelijks wil, moet men er met alle kracht achteraan gaan, ook al zijn er soms wat moeilijkheden te overwinnen. Men kan ook iedere moeilijkheid aangrijpen om te verklaren, dat het wel niet zal lukken. De laatste benadering leidt tot niets; dat weet iedereen. Alleen de eerste biedt uitzicht op redelijke resultaten. Spreker is het volledig eens met degenen die zeggen, dat thans de situatie op rijksniveau zodanig is, dat voor het eerst sinds lange jaren kan worden gezegd, dat zich daar een manier van denken begint te ontwikkelen, waarin veel sterker dan voorheen de nadruk wordt gelegd op de voorrang voor voorzieningen van openbaar vervoer, wanneer men denkt aan regionale verstedelijkingsontwikkelingen. De Voorzitter heeft daarop bij de algemene beschouwingen reeds de nadruk gelegd. De situatie is thans, dat er nu ook vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening over deze zaak wordt gedacht. De heer Martini heeft daarop gewezen en dit staat ook in de nota van het College. Het is voor het eerst, dat vertegenwoordigers van de gemeente niet alleen aan tafel hebben gezeten met de minister van Verkeer en Waterstaat, maar ook met de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor het bespreken van juist de vraagstukken betreffende het openbaar vervoer. Dit betekent de koppeling van een aantal elementen van beleid, een koppeling die vroeger, zacht gezegd, nogal eens werd gemist. Dit brengt tevens de mogelijkheid naderbij om de ambitie, die algemeen in deze Raad en andere politieke lichamen leeft, te verwezenlijken, namelijk de ambitie om, wanneer er nieuwe woonkernen worden geschapen, tegelijkertijd en liefst daaraan voorafgaande openbaar vervoersvoorzieningen te scheppen, opdat men niet wordt geconfronteerd met de situatie, dat men het in de tussenliggende periode moet doen met halfslachtige voorzieningen of uitsluitend is aangewezen op het gebruik van de eigen auto. Die wending in het denken heeft het College waargenomen bij de gelegenheden, dat het de laatste tijd met het rijk aan tafel heeft gezeten. Spreker is dan ook van mening, dat men, nu de kans zich voordoet, de gelegenheid moet aangrijpen en de politieke wil opbrengen om daar voor de stad uit te halen wat er in zit. Dat kan men niet, als men de zaak nog eens gaat uitstellen en nader gaat overwegen en bestuderen, want dan zal men zich bij het rijk inderdaad gaan afvragen wat Amsterdam nu eigenlijk wil.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Daarnaast is ook belangrijk, welke mogelijkheden er zijn, door de fysieke beslissingen, die in het verleden reeds zijn genomen. Die wending in het denken ten gunste van het openbaar vervoer is natuurlijk waar te nemen, maar de technische mogelijkheden zijn er soms niet.]
      Spreker zegt, dat hij daarop komt. Als men de zaak in dit licht gaat beschouwen, moet erop worden gewezen, dat de planologie er in een ver verleden al op gericht is geweest, dat thans nog een aantal dingen uitvoerbaar is. Het feit, dat de Schiphollijn moeiteloos tot in Amsterdam kan worden doorgetrokken, is een gevolg van een reservering, die een reeks van jaren geleden is gedaan. Het feit voorts, dat met recht kan worden gepleit voor een aantakking van de Schiphollijn op de oostlijn, hangt samen met de omstandigheid, dat jaren geleden tracés zijn gereserveerd en vrijgehouden. De Raad mag eraan worden herinnerd, dat in de ruwbouw van het station Spaklerweg ruimte is gereserveerd, ten einde moeiteloos de railinfrastructuur van de Schiphollijn te kunnen aantakken. Hetzelfde geldt aan de noordzijde van de oostlijn. Over de slinger onder het IJ door kan worden gezegd, dat daarop wordt gestudeerd. Men streeft naar de best denkbare oplossing, waarbij op een zeker ogenblik een aantal zaken tegen elkaar zal moeten worden afgewogen. Hierover kan thans niet meer worden gezegd, omdat men nog niet zover is. Men had er echter niet over kunnen praten als de verslaglegging er niet was geweest, en de rapportage van het N.E.I. eraan was gekoppeld. Alsdan was men al een eind verder geweest en had die zaak nog niet in de Raad behoeven te worden behandeld. Verder kan spreker thans op dit punt niet gaan. Spreekt men echter over de verdere ontwikkelingen in het noordelijke stadsdeel, dan moet hij erop wijzen, dat ook in dat stadsdeel reserveringen zijn gemaakt voor infrastructurele railvoorzieningen. In dit verband mag worden herinnerd aan het klassiek wordende vraagje van raadsleden, houdende wat er gaat gebeuren met het IJ-plein. Ieder jaar luidt dan het antwoord op die vraag, dat die ruimte wordt opengehouden voor de mogelijke aanleg van openbaar vervoersvoorzieningen in de toekomst. Wat het tracé naar Purmerend aangaat mag erop worden gewezen, dat er wel degelijk in ambtelijk verband overeenstemming bestaat over een dergelijk tracé. Het zal mede liggen aan de door Amsterdam te mobiliseren wil om op dat punt ook bestuurlijke overeenstemming te bereiken. Zeer veel zaken, die er aanvankelijk moeilijk lijken voor te liggen, blijken na verloop van tijd toch tot stand te kunnen komen.
      Vervolgens komt spreker tot de positie van de Nederlandse Spoorwegen en de laatstelijk van die zijde ontvangen brief. Spreker wil eraan herinneren, dat het thans niet de eerste keer is, dat van de kant van de Nederlandse Spoorwegen, vrij kort voordat er in de Amsterdamse Gemeenteraad een nogal vitaal debat over bet openbaar vervoer en met name de metro zal worden gevoerd, plotseling wordt gekomen met bepaalde uitlatingen in het openbaar. Degenen die ook in 1968 deel uitmaakten van de Raad - spreker behoort zelf niet tot hen - zullen zich ongetwijfeld herinneren het toen ingediende adres van de zijde van de Nederlandse Spoorwegen, ondertekend door een vooraanstaande functioonaris van dat bedrijf, waarin bet Amtroplan werd gelanceerd. Het is - dit zij zijdelings opgemerkt - een geheel ander plan dan wat de Nederlandse Spoorwegen thans voorstaan, maar het werd toen vlak vóór de te houden raadsdebatten in de openbaarheid gebracht. Spreker herinnert zich, dat vrij kort vóór de raadsdebatten van 6 en 7 juni 1973 er ook plotseling in de pers uitlatingen verschenen van de kant van de Nederlandse Spoorwegen. Er is toen zelfs correspondentie over gevoerd, waarbij men zich van Amsterdamse zijde afvroeg, wat het nut was van het op dat moment in de openbaarheid brengen van bepaalde uitingen. Men kan zich derhalve voorstellen, dat hij niet verbijsterd was, toen hij bemerkte, dat van de zijde van de Nederlandse Spoorwegen onlangs de toezegging was gedaan, een studiedag in Amsterdam bij te wonen en zich daarbij officieel te laten vertegenwoordigen. Men wist toen al, dat er over enige weken in de Gemeenteraad zou worden gediscussieerd over de oostlijn van de metro. Thans is dan de suggestie gedaan om een tramlijn aan te leggen door de metrobuis, een lijn, die dan zou worden gevoed met een spanning van 750 volt. Er is gevraagd, hoe het dan zit met die netspanningen van 750 of 1500 volt. Spreker kan erover zeggen, dat van begin af aan steeds in discussie is geweest - het speelt al sinds 1968 - de mogelijkheid om de Nederlandse Spoorwegen en het Gemeentevervoerbedrijf gezamenlijk gebruik te laten maken van het te bouwen stuk railinfrastructuur. Er is toen een commissie geweest onder leiding van de heer Boomstra, welke commissie de aanbeveling heeft gedaan, te werken met licht randstad materieel, dat daartoe speciaal zou moeten worden ontworpen en dat ook op andere delen van het spoorwegstelsel zou kunnen worden gebruikt. De Nederlandse Spoorwegen hebben toen weliswaar randstadmaterieel ontworpen, maar dat was nu juist niet geschikt voor gebruik in de metrobuis. Daarmede was afgeweken van de aanbevelingen van de commissie, waarin men zelf zitting had gehad, maar de staatssecretaris van Verkeer - de heer Keyzer - is toch zo verstandig geweest te stellen, dat er in de metrobuis reserveringen moesten worden getroffen, waardoor het later mogelijk zou zijn om na het ontwerpen van aangepast materieel toch gezamenlijk gebruik te maken van de metrobuis. Hieruit is voortgekomen het iets hoger maken van het dak van de buis. De reservering is dus getroffen om allerlei ongewenste prohibitieve toestanden in de toekomst bij voorbaat uit te sluiten. In die periode speelde ook een rol de vraag, welk voltage in geval van gezamenlijk gebruik zou moeten worden toegepast. De opvatting was, dat bij gezamenlijk gebruik een spanning van 1500 volt wenselijk was. Toen Burgemeester en Wethouders begin 1974 deze zaak na uitvoerige voorbehandeling nog eens hebben doorgenomen, kwam de suggestie van de Nederlandse Spoorwegen om rekening te houden met een spanning van 1500 volt. Het liefst zou men zien, dat tot die spanning meteen zou worden besloten. Burgemeester en Wethouders achtten het, nadat zij waren voorgelicht door onder andere de K.E.M.A. in Arnhem en na overleg met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, een overleg waaraan ook de heer Boomstra weer heeft deelgenomen, wenselijk, in beginsel te besluiten tot het invoeren van een spanning van 1500 volt, maar dit zodanig te doen, dat het in fasen mogelijk was tijdens de exploitatie van de oostlijn. Hiervan is mededeling aan de Nederlandse Spoorwegen gedaan. Van die zijde wordt thans gesteld, dat door die gedragslijn de regionalisatie feitelijk onmogelijk is gemaakt. Het is een standpunt, waarvan Burgemeester en Wethouders niets begrijpen. Wanneer zou worden overgegaan op gebruikmaking van het materieel, dat de Nederlandse Spoorwegen thans suggereren, zou men om te beginnen een smallere tram moeten laten rijden. Hiertoe zouden stations moeten worden verbreed en verhoogd, hetgeen betekent, dat er later geen zwaarder materieel meer in kan worden gevoerd, dat men altijd zal zijn gebonden aan de 750 volt en dat men dus niets anders doet dan de oostlijn te isoleren en daarmede een regionalisatie onmogelijk te maken. Als men dat van de zijde van de Nederlandse Spoorwegen wil, moet dat duidelijk worden gesteld. Spreker neemt echter aan, dat de Nederlandse Spoorwegen het niet willen en derhalve is dit nu gekozen standpunt niet geheel samenhangend met het tot dusverre gevoerde beleid en het tot nu toe gevoerde overleg. Hiermede meent spreker duidelijk te zijn over deze kwestie.
      Bij spreker bestaat wel een indruk, waarom die aangelegenheid thans naar de voorgrond wordt geschoven. Dat is, omdat de ervaring bestaat, dat de Nederlandse Spoorwegen bij voortduring een grote voorkeur hebben bepleit voor een beëindiging van de Schiphollijn in Amsterdam, maar dan ter hoogte van het Museumplein, nu bij dat bedrijf de gedachte lijkt verlaten te zijn, dat er een diepe prik onder het centrum naar het Centraalstation zou kunnen worden gemaakt. Men kan zich dan voorstellen, dat in een positie van afweging van een aantakking aan de oostlijn en de diepe prik onder de binnenstad door, de gedachte rijst, dat het beter zou zijn, de oostlijn op zichzelf te beschouwen en te isoleren en alles te richten op de prik onder de stad door. Dat is overigens een veronderstelling, want zekerheden kunnen niet worden gegeven; het lijkt spreker evenwel niet een onlogische veronderstelling.
[De heer CLAASSEN (V.V.D.): Zou de wethouder in zijn antwoord de brief van 1 november jl. van de Nederlandse Spoorwegen willen betrekken? In die brief worden uitgangspunten genoemd, welke ik nog in het betoog van de wethouder mis.]
      Spreker merkt op, dat die brief al in zijn betoog is betrokken. Er wordt een aanbeveling in gedaan - het vertolkt het standpunt van de Nederlandse Spoorwegen, zoals dit recentelijk is geuit - om over te gaan tot vertramming van de lijn door de metrobuis. Dan komt men automatisch op de spanning van 750 volt. In feite maakt men dan de omschakeling op een spanning van l500 volt onmogelijk. Die factor willen Burgemeester en Wethouders in de discussie betrekken. Het is een stelling, die de Nederlandse Spoorwegen kennen. Bij herhaling is het standpunt ingenomen, dat er de gemeente veel aan gelegen is, de reservering open te houden om in de toekomst de lijn te regionaliseren. Daarbij komt dan voorts, dat de metrobuis dient te worden doorgetrokken tot het Centraalstation. De wilsovertuiging van het gemeentebestuur op dat punt moet duidelijk blijken; anders wordt het overleg voor een reeks van jaren vertraagd.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Het is toch niet zo, dat het Burgemeester en Wethouders nu pas duidelijk is, dat de Nederlandse Spoorwegen een spanning van 1500 volt voorstaan en dat de keuze, die Amsterdam doet, voor de Spoorwegen regionalisatie onmogelijk maakt. Dat komt toch niet pas op 1 november 1974 ter sprake?]
      Spreker merkt op, dat de heer Treumann als lid van de Metrocommissie weet, dat dit standpunt van de Nederlandse Spoorwegen voor de gemeente niet in relatie staat met het tot nu toe gevoerde overleg. Wel heeft het College de voorkeur van de Nederlandse Spoorwegen vernomen om meteen op een spanning van 1500 volt over te gaan en daarop is dezerzijds de reactie geweest, dat het verstandiger wordt geacht, het gefaseerd te doen. Hiertoe is men gekomen in overleg met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en in aanwezigheid van iemand, die uitermate deskundig wordt geacht op het gebied, te weten de voorzitter van de oude Randstadcommissie.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Ik ben het met U eens, dat dit de keuze is geweest en de gang van zaken. Het is echter vaststaand, dat de Nederlandse Spoorwegen voor die keuze hebben gewaarschuwd en hebben voorgesteld, meteen de gedachten te bepalen op 1500 volt. Huns inziens betekent die na-ombouw in feite afstel van de regionalisatie.]
      Spreker merkt op, dat hem zeer goed bekend is, dat de Spoorwegen dat hebben gezegd. Het antwoord erop is geweest, dat men dit van gemeentewege dan eerst wel eens wil zien onderzocht. Daartoe is contact opgenomen met de instellingen, die er iets over zouden kunnen mededelen, zoals de K.E.M.A. Aan dit instituut is de vraag voorgelegd, of het mogelijk is om een systeem te bedenken, waarbij gefaseerd tijdens de exploitatie van de metro overgeschakeld kan worden op 1500 volt. Het advies van de deskundigen luidt, dat dit mogelijk is, mits bepaalde besluiten worden genomen. Een ervan is, dat de gelijkrichterstations nu reeds moeten worden ingesteld op een dergelijk voltage. Daarnaar hebben Burgemeester en Wethouders gehandeld. Voorts moest ten aanzien van het materieel een aantal voorzieningen worden getroffen; die maatregelen zijn genomen. Verder zou in technisch opzicht nog een aantal voorzieningen moeten worden getroffen bij de bovengrondse infrastructuur. Hiervoor zijn studies verricht en de eerste resultaten zijn, dat ook dit mogelijk is. Met andere woorden: alle daartoe nodige besluiten zijn genomen. Dan kan men deskundigen tegen elkaar gaan uitspelen. Voor het College is beslissend geweest het feit, dat de Nederlandse Spoorwegen geen nadere motivering hebben gegeven. Het zal de Raad zijn opgevallen, dat er in de brief zonder meer een stelling wordt geponeerd. Het College heeft medegedeeld, deze zaak in ieder geval nader te willen bezien, te zamen met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Dat is geschied. Het College heeft het op hoge prijs gesteld, dat ook de heer Boomstra daarbij is betrokken, een man, die in 1968 tot een uitermate wijze maatregel heeft geadviseerd. Het heeft niet aan Amsterdam gelegen, dat de zaak is genegeerd; de Nederlandse Spoorwegen hebben het toen niet kunnen of willen volgen.
[De heer PAIS (V.V.D.): U zei zojuist, dat voor regionalisering afbouw van de lijn een voorwaarde is. Dat is juist, maar U wilt dan toch wel nader ingaan op de vraag, langs welk tracé dit afbouwen dan zal plaatsvinden. Mijn vraag was, of het zin heeft via een "krakelingachtig" tracé te gaan bouwen.]
      Spreker merkt op, dat regionalisering niet uitsluitend een zaak is van de lijnvoering uitbouwen. Ook dat is het geval, maar daarnaast is het ook een kwestie van de lijnen bijeenbrengen op een knooppunt van openbaar vervoer. De heer Pais kan natuurlijk proberen, de gehele discussie, gevoerd in juni 1973 en betrekking hebben de op de kwestie van het tracé, nog eens over te doen. Spreker acht dat evenwel niet verstandig. Er zijn over die zaak besluiten genomen. Het staat voorts vast, dat door het rijk deze gehele materie, ook die van de aansluitingen onder het IJ door, wordt betrokken in de studie, die door de twee ministers is geëntameerd.
[De heer PAIS (V. V.D.): Dit betekent, dat er geen enkele zekerheid op dit punt bestaat.]
      Spreker zegt, dat hij het op prijs zou stellen, zijn betoog nu ongehinderd te kunnen voltooien. De heer Pais heeft in tweede termijn voldoende gelegenheid, commentaar te leveren.
[De heer PAIS (V.V.D.): Sinds wanneer wordt U zo zenuwachtig van interrupties?]
      Spreker merkt op, dat veel interrupties in een betoog hinderlijk zijn. Hij zal echter pogen, een samenhangend betoog te blijven leveren.
      In dit geval dient ook de nadere studie ter sprake te komen, die door de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is geëntameerd. Er wordt gezegd, dat er geen nieuws is. Spreker moet er dan op wijzen, dat deze stap een wezenlijke vooruitgang in het beleid en in het overleg betekent. Wat was namelijk de situatie? De minister heeft ongeveer anderhalf jaar geleden een Stuurgroep rail- en weginfrastructuur in en om Amsterdam ingesteld. Het betrof een uitermate breed samengestelde stuurgroep, waarin ook de provincie Noord-Holland vertegenwoordigd was. Er zijn nogal wat besprekingen gevoerd en er dreigde vertraging te ontstaan als gevolg van het feit, dat er steeds nieuwe elementen in de discussie werden gebracht, die weer moesten worden onderzocht. Een en ander leidde tot pessimistische prognoses ten aanzien van het tijdstip van beëindiging van de werkzaamheden. Amsterdam heeft zich in de stuurgroep op het standpunt gesteld, dat er een reeks beslissingen is, die zonder meer kunnen worden genomen. Daartoe behoort ook die inzake de Hemtunnel en de ringweg. Spreker noemt voorts in dit verband de Schiphollijn en het beginselbesluit tot het aantakken van de oostlijn op de Schiphollijn. Het standpunt is weliswaar niet volledig door het rijk overgenomen, maar spreker wil er toch op wijzen. dat inmiddels beslissingen tot stand zijn gekomen omtrent de aanleg van de ringweg; daarvoor zijn de nodige investeringen gedaan. Voorts is men betrekkelijk snel tot overeenstemming gekomen omtrent de wijze, waarop aan de oostzijde van de stad onder het IJ door de ringweg naar Noord kan worden geleid. Er is ook een beslissing genomen ten aanzien van het afbouwen van de metro en voor het bouwen van het tracé Schiphol-Minervalaan van de Schiphollijn. Een aantal elementen van de door Amsterdam ingebrachte standpunten is dan ook reeds verwezenlijkt. Voor de overige elementen moest evenwel worden gevreesd, dat men in eindeloze studies zou kunnen verzanden. Het College heeft er daarom bij de minister op aangedrongen om vooral, wanneer men inderdaad ernst wil maken met de politiek van voorrang voor het openbaar vervoer, een "kort-aangesloten" studie te verrichten. De zaak moet dan uit de sfeer van de eindeloze overweging worden gehaald. Beide ministers hebben op een gegeven moment gereageerd door vast te stellen, dat er in de eerste plaats voor de begroting voor 1976 een aantal prioriteiten moet worden gesteld voor wat betreft de railinfrastructuur in Amsterdam en omgeving. Dit is - dit in de tweede plaats - noodzakelijk in verband met de uit te brengen verstedelijkingsnota van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Er is besloten, dat de ministers opdracht zouden geven tot een studie. zoals de in de onderhavige nota is omschreven. De leiding van de zaak is in handen gelegd van de secretaris-generaal van het Departement van Verkeer en Waterstaat. Voorts zijn vier personen aangewezen voor deze taak; namens Amsterdam is dat de directeur der Publieke Werken. Het College heeft goede hoop, dat de studie op afzienbare termijn zal kunnen worden beëindigd. Burgemeester en Wethouders zijn ervan doordrongen, dit op grond van gesprekken met de ministers, dat het hun ernst is zowel met het stellen van prioriteiten voor de begroting voor 1976 - de zaak moet dan in maart zijn afgerond - als met de ambitie van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om zijn verstedelijkingsnota nog in de Tweede Kamer behandeld te krijgen. Daarvoor zal men ook in de eerste maanden van 1975 met een concreet stuk ter tafel moeten komen. Dit alles geeft het College vertrouwen, dat men er met het rijk wel zal uitkomen. Hopelijk zal het mogelijk zijn, de Raad hierover binnenkort nadere mededelingen te doen.
      De heer Pais heeft vervolgens gesteld, dat het allemaal weer zo vaag is. Men kan dit, aldus de heer Pais, toch niet beschouwen als een onderdeel van een integraal beleid. Spreker meent echter, dat de kwestie van de oostlijn uitvoerig is behandeld in samenhang met andere zaken. Hij heeft geschetst, hoe de samenhang kan worden gezien, mede na gesprekken met het rijk over vraagstukken van regionalisering, verstedelijking enz.
      De heer Pais heeft vervolgens de klacht geuit, dat het Nederlands Economisch Instituut geen kans zou hebben gekregen zijn werk te doen. Spreker zou er, aldus de heer Pais, voorts nog een stukje sociale strijd in hebben gebracht. Blijkbaar gaat deze uit van de mening, dat dit niet terecht is. Bij de kosten-batenanalyse werd als uitgangspunt geregistreerd, dat autobezitters meer keuzemogelijkheden hebben dan degenen die gebruik maken van het openbaar vervoer; de auto is altijd preferent, tenzij het parkeren drastisch wordt bemoeilijkt. Alleen niet-autobezitters hebben preferentie voor het openbaar vervoer. Dat was het model, waarop de computer op een gegeven moment gegevens verschafte. Dit had één merkwaardig gevolg, namelijk dat in de berekeningen tot uiting kwam, dat, naarmate het inkomen stijgt, ook het autobezit stijgt en het openbaar vervoer afneemt. Dat was het resultaat, dat te voorschijn kwam uit de wonderlijke machine, die men in Engeland gebruikte. Het is dan ook niet zo verwonderlijk, dat de leden van de begeleidingscommissie stelden, dat, als dit de grondslag zou zijn voor berekening van kosten en baten, men wel eens tot de conclusie zou kunnen komen, dat deze grondslag eenvoudig in strijd is met gevoerd beleid in Amsterdam en in Nederland in het algemeen. Men kan zich voorstellen, dat de zaken worden omgekeerd en dat juist degenen preferent moeten worden verklaard, die de neiging hebben om, om welke reden dan ook, met de auto te gaan, waarbij dan die maatregelen zouden moeten worden genomen, welke de autobezitters ertoe brengen van het openbaar vervoer gebruik te maken.
[De heer PAIS (V.V.D.): Ik zal U in tweede termijn wel uitleggen, hoe het precies zat.]
      Spreker merkt op, dat de heer Pais uiteraard wonderlijk goed op de hoogte is.
[De heer PAIS (V. V.D.): Dat beweer ik niet. Echter wel beter dan U!]
      Spreker, zijn betoog vervolgende, merkt op, dat het College ten aanzien van het hiervoren aangegeven standpunt de wenkbrauwen wel heeft opgetrokken. Een en ander heeft aanleiding gegeven tot nadere overweging en bijstelling van de programmering en van de gegevens, die moesten worden verstrekt. Men kan daarin natuurlijk een oorzaak van vertraging zien, maar spreker is van oordeel, dat Amsterdam toch volkomen terecht heeft gehandeld, door ervan uit te gaan, dat op deze wijze een eindresultaat tot stand zou komen, dat in het geheel niet in overeenstemming zou zijn met in Amsterdam gevoerd beleid. Daarmede moet toch rekening worden gehouden, wanneer berekeningen worden gemaakt.
      De heer Heerma heeft er terecht de aandacht op gevestigd, dat het College van het begin af duidelijk heeft gesteld, geen behoefte te hebben aan een kosten-batenanalyse. Het behoort echter tot de verantwoordelijkheid van de minister en het College wil daaraan dan ook niet tornen. De minister had bovendien een duidelijke toezegging ter zake gedaan aan de Tweede Kamer. Het gemeentebestuur heeft dan ook zo loyaal als maar mogelijk is aan de zaak medegewerkt.
      Spreker wil herhalen, wat hij met alle nadruk in verschillende commissies van advies en bijstand heeft aangegeven, namelijk dat het volstrekt niet waar is, dat Amsterdam onjuiste cijfers zou hebben gegeven. Daarvan is geen sprake. Wanneer men van de zijde van het Nederlands Economisch Instituut vragen zou hebben gehad over de gegevens, die Amsterdam verstrekte, zou spreker dat graag hebben vernomen. Een dergelijke boodschap heeft hij echter van het N.E.I. niet ontvangen. Het is op aandringen van het College geweest, dat op een gegeven moment eens contact is gelegd - op bestuurlijk niveau - met prof. Klaassen, directeur van het Nederlands Economisch Instituut. Van die zijde is in dezen geen initiatief uitgegaan. Het N.E.I. wist heel goed de weg en wanneer er iets aan de gegevens zou hebben ontbroken, zou men dat bepaald wel kenbaar hebben gemaakt. De gegevens zijn voortdurend, ook in overleg met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, bekeken en akkoord bevonden. Men moet dus achteraf niet komen met verhalen over gegevens, die Amsterdam niet zou hebben geleverd. Daarvan blijkt in het geheel niets. Voor het overige wil spreker te dezen verwijzen naar hetgeen de minister in de Tweede Kamer heeft gezegd.
      De heer Heerma heeft vervolgens de vraag gesteld, hoe groot de financiële consequenties van de vertraging zijn. Deze vertraging heeft Amsterdam niet gewenst en kan aan Amsterdam ook niet worden verweten. Met het noemen van bedragen als hier gevraagd - het blijven ramingen - moet men uiteraard voorzichtig zijn. Het gaat hier echter, zoals het er nu bij staat, om een bedrag in de orde van grootte van in totaal tegen 15 miljoen gulden. Wanneer men niet snel verder gaat, kan het bedrag iedere maand zeer snel stijgen. Men mag niet onderschatten, welke geweldige extra kosten zullen moeten worden gemaakt, wanneer uitstel ertoe zou leiden, dat één van de bouwende maatschappijen het moet laten afweten en tot ontmanteling overgaat. Men zou dan opnieuw moeten beginnen met het verzamelen van de "know-how", die op het ogenblik bestaat. Het is hier niet een alledaags werk. Er moet, ook in organisatorisch opzicht, zeer specialistisch worden gewerkt. Als tot ontmanteling zou worden overgegaan, zouden de kosten eenvoudig niet te overzien zijn. Het is ook niet mogelijk, daarover thans ramingen te geven, maar men kan hierover slechts uiterst pessimistisch zijn. Dit kan allerminst in het belang van de stad zijn.
      Spreker is zonder meer met de heer Heerma van mening, dat de rijksbijdrage verheugend kan worden genoemd. De gemeente Amsterdam heeft wel eens wat druk uitgeoefend op de Regering en ook wel eens wat klagerig gedaan en zich beklaagd over vertragingen, die zij vreesde. Er is echter reden, zich in lovende zin uit te laten over het tempo van de besluitvorming in de laatste tijd. De minister is buitengewoon voortvarend te werk gegaan in deze zaak en ook de Kamer heeft wat dit betreft alle medewerking willen geven om tot een snelle afronding van de politieke besluitvorming op dit punt te komen. Het zou dan natuurlijk heel merkwaardig zijn, wanneer de Raad van Amsterdam, na alle voortvarendheid die ter wille van Amsterdam is getoond, een standpunt zou innemen, dat erop neerkomt, dat het allemaal niet zo vlug hoeft, omdat men de zaak nog even wil aankijken. Spreker meent, dat men daarvoor bij het rijk geen begrip zal kunnen opbrengen en voorts heeft hij de indruk, dat men dat ook in deze stad niet zal begrijpen. Hij voelt zich, als een dergelijk raadsbesluit ooit mocht worden genomen, niet in staat, dit de mensen op een enigszins consistent lijkende manier aan het verstand te brengen. Hij meent, dat dit niet mogelijk is. Mocht dit geval zich voordoen, dan zullen degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, dat maar aan de bevolking van Amsterdam duidelijk moeten maken.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Gebeurt dat onder Uw wethouderlijke verantwoordelijkheid?]
      Spreker komt daar nog op; de heer Heerma heeft een vraag gesteld, die hij met genoegen wil beantwoorden. Hij heeft er geen bezwaar tegen, op een dergelijke vraag een persoonlijke mededeling te doen.
      Met betrekking tot de kwestie van de Nederlandse Spoorwegen meent spreker, dat hij daarop voldoende uitvoerig is ingegaan. Hetzelfde geldt voor het N.E.I., waarbij hij eveneens lang heeft stilgestaan. Hij heeft voorts een uitvoerige uiteenzetting gegeven over de railinfrastructuur, die grondslag biedt voor het vertrouwen, dat Amsterdam heeft in de ontwikkelingen op dit punt.
      Spreker komt vervolgens aan een vraag van de heer Heerma, die weliswaar tot de Voorzitter was gericht, maar die natuurlijk ook te maken heeft met zijn positie. Dat is de vraag, welke de politieke consequenties zouden zijn voor een of meer leden van het College, wanneer een besluit zou worden genomen, dat strijdig is met het tot dusverre door Burgemeester en Wethouders gevoerde beleid. Spreker kan slechts zeggen, dat de heer Heerma hierop gerust kan zijn. Hij zal in zijn functie al het mogelijke doen om de nadelige gevolgen van een dergelijk besluit tot een minimum te reduceren. Dat betekent, dat hij met een heel duidelijke intentie zijn portefeuille zal blijven beheren, namelijk om alles te doen en niets na te laten om de nadelige gevolgen van een dergelijk besluit te keren. Mocht de Raad ooit een dergelijk hesluit nemen, dan is spreker ervan overtuigd, dat men elkaar vrij snel weer zal terugzien, om kennis te nemen van de onmogelijkheid van de uitvoering van een dergelijk besluit. Zo goed als de heer Heerma echter vertrouwen heeft in de goede afloop van de beraadslagingen op nationaal niveau, is spreker met vertrouwen bezield waar het gaat om de beraadslagingen in de Gemeenteraad van Amsterdam.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Dat zal blijken!]
      Er resten spreker nog enkele opmerkingen aan het adres van de heer Van de Ven, want aan diens verhaal kan hij niet zonder meer voorbijgaan. De heer Van de Ven citeert een dichter en stelt vast, dat de bijl in de stad gaat. Het gedicht is aan spreker opgedragen en hij neemt dus aan, dat hij degene is, die de bijl in de stad hanteert, althans in de ogen van de dichter en naar hij aanneemt ook in de ogen van de heer Van de Ven.
      De inzet van het beleid van dit College - dat is niets nieuws, maar gewoon een voortzetting van het beleid - is, de gevolgen van de aanleg van de metro in de Nieuwmarktbuurt volledig weg te nemen. Niet voor niets heeft de Raad op voorstel van het College het vorige jaar een nota met uitgangspunten aangenomen over de herbouw van de Nieuwmarktbuurt. Niet voor niets wordt er op het ogenblik in hoog tempo gewerkt aan het tot stand komen van een bestemmingsplan voor die buurt. Niet voor niets liggen er tal van varianten klaar voor bespreking in het College en later ook in de buurt. Het staat vast, dat er bij de herbouw meer woningen zullen komen in de buurt dan er in 1967 stonden. De klassieke vraag, die dan altijd wordt gesteld, ook vanuit de Raad, is, hoe hoog de huren van die woningen zullen zijn. Het is niet voor niets, dat het College, uitvoering gevende aan een besluit van juni ]973, onmiddellijk in juni 1973 een overeenkomst heeft gesloten met de Algemene Woningbouw Vereniging, waarbij is gesteld, dat deze de voorkeur zal hebben bij de terreinuitgifte in de Nieuwmarktbuurt. Met andere woorden: dit wordt woningwetbouw. Spreker meent in dit verband te mogen zeggen, dat de gemeente er in de afgelopen jaren nogal in is geslaagd, op verschillende plaatsen in de stad, ook op plaatsen waarvan men zei dat het onmogelijk was, woningen te bouwen, die voor mensen met lage inkomens bereikbaar zijn. Dit is een beleid, dat in de afgelopen vier jaar met succes is gevoerd en spreker gelooft daarom niet, dat men in dit geval zou moeten twijfelen aan het welslagen van het thans voorgenomen beleid, mede gelet op het feit, dat de huursubsidieregelingen steeds gunstiger worden.
      Spreker concludeert vervolgens, dat de heer Van de Ven compleet voorbijgaat aan het feit, dat de cityvorming langs de oostlijn, voor zover die daarmee verband houdt, reeds heeft plaatsgevonden. Hij wijst hem er tevens op, dat men onder die cityvorming bijvoorbeeld ook kan verstaan de massale concentratie van studenten langs de oostlijn; een verschijnsel, dat de heer Van de Ven zeer goed bekend zal zijn. Zo staat er onder andere een gebouw, waarvoor ooit de prijs van de gemeente Amsterdam is gegeven. Voor de Oosterparkbuurt, die grenst aan de oostlijn, is een voorbereidingsbesluit genomen, waarvoor de uitgangspunten gelden van het structuurplan, namelijk dat de woonfunctie centraal staat. Voor het gebied aan de andere kant is een bestemmingsplan in bewerking. Ook daar staat de woonfunctie centraal. Men moet niet vertellen, dat dit zaken zijn, die teruggedraaid kunnen worden. Er is een structuurplan voor Amsterdam en op basis van dat structuurplan worden nu stedebouwkundige plannen gemaakt, met name ook voor de Nieuwmarktbuurt.
      De heer Van de Ven zegt voorts, dat typerend voor de hele ontwikkeling is, dat er onlangs in de commissie van advies en bijstand een discussie is geweest over torenflats, waarbij ook weer van die kapitalistische argumenten van de wethouder op tafel kwamen, die erop neerkwamen, dat de grondexploitatie achteruit zou gaan als die gebouwen niet werden opgericht. Spreker stelt vast, dat de voorstelling van zaken, die de heer Van de Ven hier geeft, niet geheel adequaat is. In de betrokken commissievergadering is spreker gevraagd een nadere motivering te geven voor die bouwen een zodanige formulering te bedenken, dat op de daarvoor te reserveren terreinen uitsluitend sociale woningbouw kan worden gerealiseerd. Dat is dus wel een iets ander verhaal dan de heer Van de Ven hier vertelt. Wanneer de heer Van de Ven stelt, dat er werkgelegenheid in de Bijlmermeer moet komen, kan spreker hem troosten: men is bezig met het uitgeven van verschillende terreinen in het Amstelgebied. Men moet echter wel de stad kennen en ook de zaken van de stad kennen, voordat men komt met interventies als door de heer Van de Ven ten beste zijn gegeven. Deze gaat daarin volledig voorbij aan het feit, dat die buurt in aanbouw is en dat men niet ver meer is verwijderd van het moment, dat er 100.000 mensen zullen wonen en 60.000 mensen zullen werken. Nog zeer onlangs heeft spreker een bespreking gehad met degenen die zijn betrokken bij de bouw van het Academisch Medisch Centrum, waarbij hem door degenen die daar bouwen niet onaanzienlijke beslissingen zijn voorgelegd om het bouwplan uitgerekend zodanig in te richten, dat het zo volledig mogelijk is geënt op de oostlijn van de metro. Het gehele ziekenhuis, met alle bedrijvigheid daaromheen, die dag en nacht doorgaat, wordt daarop compleet gericht. Dat zijn geen ontwikkelingen, die men kan vergeten en waaraan men wel voorbij kan gaan. Men kan die niet bejegenen met opmerkingen, zoals de heer Van de Ven heeft gemaakt.
[De heer VAN DE VEN (P.P.R.): Dat is toch een bewijs voor mijn stelling?]
      Spreker zegt, dat een besluit om de werkzaamheden stop te zetten, deze gehele - door Amsterdam gewenste - ontwikkeling volstrekt zou negeren. Een stuk stadsontwikkeling, dat heeft plaatsgevonden, zou daardoor worden gefrustreerd, met alle desastreuze gevolgen van dien. Er wordt in de Raad veel gesproken over de gedachten die in de Nieuwmarktbuurt leven, maar spreker weet toevallig, doordat hij er connecties - ook politieke - heeft, hoe er over deze hele materie in de Bijlmermeer wordt gedacht. Daar staat men op het standpunt, dat de zaak zo snel mogelijk moet worden afgebouwd, hetgeen ook heel begrijpelijk is, omdat hoe langer hoe duidelijker wordt, dat de bestaande relaties met de stad volledig inadequaat zijn. Iedereen die dat nog niet weet en nog niet begrijpt, wil hij graag uitnodigen, 's ochtends tussen 7 en 9 uur met hem mee te gaan naar de Duivendrechtsebrug. Dan kan men zien over wat voor relaties de Bijlmermeer beschikt.
      Tot slot stelt spreker vast, dat hij vrij uitvoerig is ingegaan op het verzoek van de heer Martini met betrekking tot de indicatie van de wijzigingen in de beleidsopvattingen op rijksniveau. Wanneer men daarover nog nadere mededelingen wenst, houdt hij zich daarvoor gaarne beschikbaar.
      Wethouder RIETHOF (P.S.P.) merkt op, dat er naar aanleiding van dit punt enkele vragen zijn gesteld, die rechtstreeks het openbaar vervoer betreffen. De heer Van de Ven heeft gevraagd, welke de consequenties van de aanleg van de metro zullen zijn voor de lijnvoering van bepaalde tram- en buslijnen. Die consequenties zijn duidelijk. De buslijnen naar de Bijlmerrneer, de lijnen 55, 56 en 58, zullen kunnen vervallen. Zij zullen worden vervangen door een buslijn, die de verschillende metrostations in de Bijlmermeer met elkaar verbindt en met de woonblokken, die daar tussen liggen. Tramlijn 7 zal ongetwijfeld niet meer bij het Frederiksplein afslaan, maar via de binnenring over het Weesperplein verder gaan in de richting van het oude eindpunt.
      De heer Martini heeft ook een heel interessante kernvraag gesteld over de gang van zaken in de afgelopen weken. De achtergrond van het antwoord, dat spreker op deze vraag wil geven, is de volgende. Het standpunt van de P.S.P. in de Raad is altijd geweest, dat er van twee dingen altijd duidelijk één moet worden gekozen. Dat is ook het uitgangspunt van de Nederlandse Spoorwegen, waarop hij straks nog terugkomt. In dit geval is dit de keuze tussen trams - en dan Amsterdamse trams - of een metro, maar dan ook een goede metro. Het eerste standpunt, dat hij heeft genoemd, is het standpunt, op grond waarvan zijn partij aan het akkoord heeft deelgenomen en dat uitgangspunt zal ook worden gehandhaafd, ook door hem. Dit terzijde aan het adres van de heer Mug. Het zal ook in het stemgedrag tot uitdrukking komen.
      Het andere standpunt is, dat, als er een metro moet komen en de buis wordt afgebouwd, het een metrolijn van goede kwaliteit moet zijn. Dat brengt met zich, dat uitstel van de beslissing nu niet meer verantwoord kan worden geacht. Vandaar, dat in sprekers stemgedrag tot uitdrukking zal komen, dat voorstellen, die uitstel van de verdere aanleg beogen, op de motivering, zoals die door zijn fractiegenote zijn gegeven ten aanzien van de Nieuwmarktbuurt, door hem niet zullen worden gesteund.
[De heer JACOBSE (V.V.D.): Mag ik voor de duidelijkheid even weten, of de heer Riethof zoëven namens zichzelf of namens zijn fractie sprak?]
      De VOORZITTER wijst erop, dat wat de heer Riethof zoëven zei, een verklaring was voor het eigen stemgedrag.
      Wethouder RIETHOF (P.S.P.), zijn betoog vervolgend, wil thans ingaan op het karakter van het materieel, zoals dit in de laatste weken door de Nederlandse Spoorwegen is gesuggereerd. De keuze, die van die zijde aan de gemeente is voorgelegd, gaat niet tussen Amsterdams trammaterieel en het al gekozen materieel van Amsterdam, maar tussen de z.g. Stadtbahnwagen B, zoals die in enkele gebieden in Duitsland in bedrijf is, en het gemeentelijke metromaterieel. De Nederlandse Spoorwegen hadden daartoe hun eigen motieven. De stelling bestaat, dat het motief is gelegen in de ongemotiveerde angst van de Spoorwegen, dat de aanleg van de spoorlijn Den Haag-Amsterdam in gevaar zou kunnen komen door het rijden van materieel, zoals nu door Burgemeester en Wethouders wordt verdedigd. Die indruk bestaat, maar zij is volgens spreker niet terecht. Te meer is de minister overtuigd geraakt van de onjuistheid van die indruk door de argumenten, die van de zijde van de gemeente op tafel konden worden gelegd, bijvoorbeeld in het financiële vlak. Overgang nu op het door de Nederlandse Spoorwegen voorgestelde materieel zou een vertraging betekenen van anderhalf à twee jaar. Eerder heeft spreker al gezegd, dat verder uitstel van de vervoersvoorziening naar de oostelijke delen van de stad onaanvaardbaar moet worden geacht. Hij kan dit met financiële cijfers illustreren, hoewel die cijfers niet het enige doorslaggevende argument vormen. Amsterdam heeft al een bedrag van 4,4 miljoen gulden aan aangeschafte metrorijtuigen uitgegeven. De afkoopsommen in verband met het niet doorgaan van bestellingen zouden 2,6 en 2 miljoen gulden belopen. Uitgegeven aan de testbaan en aan het proefrijden is een bedrag van 1,2 miljoen. Bij het engineerings-werk, dat is gedaan aan het metromaterieel, dat nutteloos zou worden als op ander materieel zou worden overgeschakeld, ontstaat een verlies van 3,5 miljoen. De meerkosten van de exploitatie tijdens de periode van vertraging, omdat de eerdergenoemde autobussen zullen moeten blijven rijden, zouden 2 miljoen bedragen. Als men dan nog kapitaliseert wat het in geld zou betekenen, als men de metro anderhalf à twee jaar later in bedrijf neemt, komt men globaal op 70 à 90 miljoen. Dan heeft spreker het nog niet gehad over de enorme kosten, die het door de Nederlandse Spoorwegen voorgestelde materieel zou meebrengen ten aanzien van aanpassing van de infrastructuur, die nu reeds is aangelegd. Dat betekent namelijk het wijzigen van perrons; beton zal moeten worden weggebroken, sporen zullen op een andere manier moeten worden gelegd, zodat de balans van de viaducten in gevaar kan komen, het ballastbed, dat al is gestort, zal weer moeten worden gewijzigd en allerlei kunstwerken zullen moeten worden aangepast. De kosten ervan kunnen nog niet worden geraamd.
      Voorts moet erop worden gewezen, dat het door de Nederlandse Spoorwegen voorgestelde materieel niet integreerbaar is met het Amsterdamse stadstramstelsel. In de eerste plaats is er een verschil in voltage (de Amsterdamse tram rijdt op een voltage van 600, terwijl bedoeld materieel een voltage van 750 nodig heeft) en in de tweede plaats zal het voorgestelde materieel niet over de baan door de straten kunnen rijden zonder er extra voorzieningen aan te brengen. De wagens zijn bijvoorbeeld breder, langer en zwaarder dan de wagens van de stadstram, er wordt meer geluidsoverlast gegeven enz. Het gevolg van een dergelijke, afgedwongen keuze zou zijn geweest, dat men kwam te zitten met een in twee opzichten geïsoleerde oostlijn. In de loop van het debat is duidelijk geworden, dat het streven naar regionalisatie, dat door de gemeente altijd als een goed alternatief is gezien voor vertramming. in gevaar zou komen, omdat die regionalisatie onmogelijk zou worden gemaakt door de keuze van het door de Spoorwegen voorgestelde materieel. Vandaar, dat het materieel, zoals dit in de desbetreffende voordracht is vermeld, onder omstandigheden een ideale keuze mag worden genoemd, waarvoor spreker overigens persoonlijk geen enkele verantwoordelijkheid wil nemen, zulks onder verwijzing naar de voorbereidingen, die daartoe zijn getroffen voordat hij de portefeuille van zijn voorganger overnam.
      Wethouder SINNIGE (P.v.d.A.) zegt, dat hij een antwoord is verschuldigd op één algemene en twee specifieke vragen. Spreker wil refereren aan de discussie, die in de op 6 en 7 juni 1973 gehouden raadsvergadering heeft plaatsgevonden, bij welke gelegenheid al is gebleken, dat de aanleg van de metro in wezen niet als een financieel vraagstuk wordt ervaren, noch door de Raad noch door de politieke partijen. Het is curieus, dat het indertijd wél met het financiële vraagstuk is begonnen, maar het financiële aspect zit de direct erbij betrokkenen kennelijk toch niet het meeste dwars.
      Gevraagd is, waaruit Burgemeester en Wethouders de bereidheid van het rijk distilleren, bij te dragen in een 100%-overname van de tekorten op de exploitatie van het openbaar vervoer. Spreker mag in dit verband wijzen op de resultaten van de besprekingen in de afgelopen periode; die besprekingen hebben geleid tot de resultaten, zoals die ter tafel liggen. De besprekingen waren in het algemeen van een goed gehalte. Voorts is er - het onderbouwt de stelling van de heer Heerma inzake het stellen van vertrouwen met betrekking tot de toekomstige ontwikkelingen - een zekerheid te vinden in de Handelingen van de vergadering van de Tweede Kamer van enige weken geleden. Daarin staat genoteerd uit de mond van minister Westerterp, dat er sprake is van een wijziging ten opzichte van de situatie van 1970. Spreker citeert uit de Handelingen der Tweede Kamer: "Er is dus sprake van een wijziging ten opzichte van de situatie van 1970, toen als uitgangspunt werd gesteld de sluitende exploitatie van de metro, een wijziging naar de overneming voor 100% van de tekorten door het rijk. Dit betekent een zeer belangrijke ontwikkeling in het standpunt." Er ligt verder een uitwerking van die voornemens van het Kabinet in de Miljoenennota, waarin met zoveel woorden staat, dat het rijk - hoewel met grote zorg vervuld, dat de stijgingen in de uitgaven voor het openbaar vervoer van 1974 op 1975 zo groot zijn - rekening wenst te houden met in de komende jaren een volledige verliesafdekking van de tekorten van het stedelijk openbaar vervoer; de rijksbijdragen aan het openbaar vervoer zullen ten gevolge van een en ander toenemen tot cjrca 1,5 miljard in 1978. De heer Treumann heeft opgemerkt, dat niet wordt gesproken over de metro. Spreker zegt, aan te nemen, dat onder stedelijk openbaar vervoer ook de metro wordt begrepen. Trouwens, dit kan ook niet anders.
      De hiervoren weergegeven teksten laten geen vragen open waar het gaat om de bereidwilligheid van het rijk. Dan is er vervolgens nog de huidige positie in het overleg met het rijk.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): De Regering houdt er wel allerlei slagen bij om de arm. De ontwikkeling van de stijgende kosten wordt gesignaleerd, maar er staat dan verder: "Deze ontwikkeling maakt een nadere bezinning op plaats en functie van het openbaar vervoer in relatie tot de overige vervoersvormen onontkoombaar; de afweging van alle relevante factoren zal gericht dienen te zijn op de optimaliserjng van het maatschappelijke nut van het openbaar vervoer, ten einde de offers voor de gemeenschap. . . " Kortom, een aantal slagen om de arm en voorwaardelijke afwegingen, terwijl de Miljoenennota in het algemeen bij dit soort van zaken toch in details uitspraken kan doen, gezien het feit, dat er in dezelfde alinea wordt gesproken over de investeringen, die ten behoeve van de P.T.T. worden gedaan.]
      Spreker merkt op, dat de heer Treumann een vergissing maakt door te stellen, dat het voorwaardelijke slagen om de arm zijn; het zijn inhoudelijke opmerkingen, houdende dat men in het kader van het afdekken van de tekorten op het stedelijk openbaar vervoer wenst mee te spreken over taak, plaats en functie, alsmede de samenwerking tussen de verschillende vormen van openbaar vervoer, die er in Nederland bestaan. Dit lijkt een logisch verlangen, gelet op het voornemen om daarin tot 1978 een bedrag van 1,5 miljard te steken.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): De bedragen, die zijn genoemd in de meerjarige ramingen stemmen overeen met de ramingen, die zijn gemaakt voor de verliezen van het streekvervoer. De ramingen ten aanzien van de metro zijn er niet in begrepen, zoals blijkt bij nadere controle. Die bedragen stijgen weliswaar, maar niet zo exorbitant, dat met de metro rekening zou zijn gehouden.]
      Spreker zegt, geen exegese van de cijfers te hebben, die door de rijksoverheid zijn geproduceerd. Hij heeft voor zich de exacte tekst, waar het gaat om de tekorten van het stedelijk openbaar vervoer. Ten slotte ligt er dan de brief over de nadere voorwaarden, die aan Amsterdam kenbaar zijn gemaakt. Het zijn voorwaarden, waarover hier al enige keren is gediscussieerd. Het overleg zal zich in de komende tijd nog wel voortzetten. Het wordt overigens gecoördineerd met de acht steden, die een stedelijk openbaar vervoerssysteem hebben.
      Al met al is sprekers mening, dat wat de rijksoverheid doet duidelijk is; het betreft een forse en essentiële beleidswijziging ten opzichte van voorafgegane jaren. Dat is dan de basis, waarop Burgemeester en Wethouders hun vertrouwen voor de toekomst baseren. Het is een andere basis, dan waarop de heer Treumann zijn standpunt heeft gebaseerd. Hij zei, dat de situatie negatief is enz. Ter staving hiervan merkte de heer Treumann onder meer op, dat het rijk slechts een bedrag van 31 miljoen extra voor zijn rekening wil nemen wat de oostlijn aangaat; dit zou neerkomen op niet meer dan 3%. Volgens spreker moet genoemd bedrag echter worden gerelateerd aan het oorspronkelijke bedrag van 195 miljoen en daarvan maakt het ongeveer 16 % uit.
      Vervolgens zijn spreker twee specifieke vragen gesteld over de bouwrente en de overhead-kosten. De bouwrente zit volgens hem niet in het krediet, om een aantal redenen, waarover hier eerder al eens is gesproken. Het is in het kader van de gemeentelijke financiën ook ongebruikelijk om het te doen, omdat de bouwrente een groot beslag zou leggen op het quotum voor nieuwe werken, zij het dat het uit bedrijfseconomische overwegingen eigenlijk aangewezen is, dat de bouwrente in de uiteindelijke kostprijs wordt begrepen. Hier echter betekent het, dat het rijk via de declaraties, die van gemeentewege per kwartaal worden ingediend, de bouwrente in de werkelijke kosten voor de helft meeneemt. Het betekent ook, dat de bouwrente, die voor het overblijvende deel resteert, momenteel nog niet in de gelden is begrepen. Deze wordt bijgeschreven op het bouwkrediet.
      Voor het overnemen van de overhead-kosten geldt in wezen dezelfde redenering. Volgens spreker mag het rijk zich ingevolge dezelfde redenering, die mag blijken uit de intenties van de Miljoenennota en de Handelingen van de Tweede Kamer, daartoe ook wel verbinden, want per slot van rekening zegt het rijk zelf - het is destijds overeengekomen - dat geen lasten van de aanleg van de oostlijn op de gewone dienst van de gemeente - en dus in het tekort - kunnen worden meegenomen. Dit impliceert volgens spreker, dat het rijk de overhead-kosten en de overgebleven bouwrente in de exploitatietekorten moet overnemen.
      De VOORZITTER zegt, dat de heer Mug enige vragen heeft gesteld, die in het bijzonder tot spreker waren gericht. Spreker wil hierop een zo nuchter en zakelijk mogelijk antwoord geven. De heer Mug heeft hem daarbij geholpen, door drie duidelijke vragen te stellen. In de eerste plaats heeft de heer Mug gevraagd, of deze nota is uitgebracht door het gehele College. Deze vraag kan spreker bevestigend beantwoorden. Het gaat hier om een nota van het College, ten bewijze waarvan deze is ondertekend door de burgemeester en de gemeentesecretaris. Anderen ondertekenen een dergelijk stuk niet. Dit behoeft echter niet te betekenen - dit geldt ook voor iedere andere voordracht - dat van de nota, die wordt uitgebracht, alle leden van het College ook voorstander zijn. Wanneer leden van het College tegenstander zijn van de inhoud van dit stuk, hebben zij de gelegenheid, in een stemmotivering of een minderheidsnota, al naar gelang men zelf wil, van hun afwijkende zienswijze te doen blijken. Vele malen in de geschiedenis in de Raad heeft dit in deze Vergadering plaatsgevonden. Het is geen uitzondering, dat, als over een zaak als deze tegengestelde gezichtspunten bestaan, deze in de zienswijze in het College tot uiting komen. Bij de stemming over het ingediende voorstel, waarin op uitstel van de werkzaamheden wordt aangedrongen, zal - voor zover spreker nu bekend is - blijken, dat dit door de kleinst mogelijke minderheid van het College wordt gesteund. Dit betekent in het geheel niet - de heer Heerma heeft hierover een vraag gesteld - dat het betrokken lid van het College geen verantwoordelijkheid zou dragen voor het door het College uitgebrachte stuk. Hij draagt daarvoor als lid van het College de volle verantwoordelijkheid en ook voor de uitvoering draagt hij medeverantwoordelijkheid. Anders kan hij geen lid van dit College blijven. Er is een collegiaal stelsel. Het komt herhaaldelijk voor, dat ook in zaken, die het College moet beslissen, standpunten worden verdedigd, die niet door de meerderheid van het College worden gedeeld. Men heeft dan echter niettemin de verantwoordelijkheid voor de meerderheidsvisie te dragen, tenzij men de consequentie trekt en zich uit het College terugtrekt. Dat is de situatie en deze is naar sprekers gevoelen volledig duidelijk.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Betekent de verantwoordelijkheid van alle leden van het College ook, dat leden van het College, van welke politieke signatuur dan ook, zich zullen onthouden van buitenparlementaire acties op dit punt?]
      Spreker meent, dat het volstrekt duidelijk is, dat, wanneer leden van het College hun standpunt hebben kenbaar gemaakt als afwijkend van dat van de meerderheid, men niet behoeft te verwachten, dat zij dit afwijkende standpunt zullen loslaten. Zij zullen dit standpunt stellig houden en afwijkend blijven staan ten opzichte van het genomen besluit. Als lid van het College zullen zij echter gehouden zijn, te goeder trouw aan de uitvoering van het besluit mede te werken. Dat is de positie, die een lid van het College van Burgemeester en Wethouders constitutioneel heeft. Men aanvaardt verantwoordelijkheid voor een besluit, ook als men het daarmede niet eens is, wanneer men in het College blijft zitten. De situatie is glashelder en er is daaromtrent geen misverstand mogelijk.
[Wethouder VAN DUIJN (P.P.R.): Mag ik hierover een opmerking maken?]
      Spreker zegt, dat daarvoor nu geen gelegenheid bestaat. Wethouder Van Duijn kan desgewenst een stemmotivering geven, maar niet nu, bij interruptie.
      Zijn betoog vervolgende, vestigt spreker de aandacht op het feit, dat er ook in de landspolitiek zeer belangrijke beslissingen zijn genomen, gedragen door een kabinet, dat niet eenstemmig was. Niettemin draagt degene die tot de minderheid behoorde en in het Kabinet blijft zitten, voor het besluit medeverantwoordelijkheid. Wat in het dualistische stelsel geldt voor het Kabinet, geldt zeker voor het meer monistische stelsel in de gemeente. Spreker meent dan ook, dat de heer Heerma in dezen gerust kan zijn en de heer Mug, zo al niet gerust, dan toch in ieder geval ingelicht.
      De heer Heerma heeft vervolgens op twee punten duidelijk zijn vertrouwen uitgesproken in de gang van zaken, ook ten aanzien van factoren, waarin nog geen absolute zekerheden zijn verkregen, maar die het gevolg zijn van het ontstaan van nieuwe situaties in de verhouding met het Kabinet. De heer Heerma heeft in de eerste plaats gesproken over het bedrag van 31 miljoen gulden, betrekking hebbende op andere stijgingen dan loon- en prijsstijgingen. In de tweede plaats heeft hij vertrouwen uitgesproken ten aanzien van de nu nog niet verkregen zekerheid, dat de Gemeenteraad een belangrijke marge voor beslissingen zal houden, waar het allerlei belangrijke onderwerpen van beleid betreffende het openbaar vervoer in de stad betreft. Spreker acht dit terecht, zulks op grond van de omstandigheid, dat hierover met een brede delegatie uit het Kabinet uitvoerig is gediscussieerd, terwijl alle gemeenten met een openbaar vervoerbedrijf zich willen verenigen op één standpunt met betrekking tot de handhaving van de beslissingsmarge ten aanzien van het openbaar vervoer in het komende gesprek met de minister van Verkeer en Waterstaat. Het is spreker volkomen duidelijk, dat de te nemen beslissing zal dienen te worden bekrachtigd door het Kabinet.
      Spreker deelt eveneens het door de heer Heerma uitgesproken vertrouwen met betrekking tot de regionalisatie. De wethouder voor de Publieke Werken heeft te dien aanzien zakelijk gezien zulke sterke argumenten ter tafel gebracht, dat spreker daaraan weinig heeft toe te voegen. Het enige wat hij wil zeggen, is dat men nu wel in een situatie is gekomen, waarin men - aan beide zijden - uitermate zuinig moet omspringen met de tijd. Amsterdam heeft op verzoek van de minister van Verkeer en Waterstaat gewacht met het voortzetten van de werken tussen de Zandstraat en het Centraalstation. De minister had op zich genomen, de beslissing, die door het Kabinet zou worden genomen, nog in de Tweede Kamer toe te lichten. Het College wilde de minister toen niet in de weg staan voor wat betreft het dragen van zijn verantwoordelijkheid jegens de Kamer. Spreker meent, dat het College daaraan goed heeft gedaan. Anderzijds echter zijn Burgemeester en Wethouders er in de besprekingen van uitgegaan, dat het gevraagde bedrag van 31 miljoen gulden zou dienen voor een lijn, die zou worden afgebouwd tot het Centraalstation. Zonder die veronderstelling zou het standpunt van Amsterdan zeer zwak zijn geweest, als men van de Regering een toezegging zou willen hebben inzake het bestuderen van de regionalisatie. De "commissie van vijf", die daartoe in het leven is geroepen, moet aan de slag. Daartoe is echter een krachtig uitgangspunt noodzakelijk. Dit is er niet, wanneer een beslissing tot uitstel zou worden genomen. Als deze beslissing zou vallen, zou Amsterdam in een uitermate verzwakte onderhandelingspositie ten opzichte van de Regering komen te staan en uiteraard ook ten opzichte van de Nederlandse Spoorwegen en de gemeenten, waarmee men in de toekomst in het verstedelijkingspatroon tot voorzieningen wil komen om de suburbanisatie tegen te gaan. De mensen, die in die groeigemeenten komen te wonen - of het nu gaat om Almere of Purmerend - moeten worden geholpen aan een snel en frequent stedelijk openbaar vervoer. Dat is een factor, die in de opdracht aan de genoemde "commissie van vijf" sterk meeweegt. Het ligt voor de hand, dat uit de kring van de Nederlandse Spoorwegen in dezen andere geluiden hebben geklonken. De heer Claassen heeft bij interruptie herinnerd aan een zinsnede uit een brief van de Nederlandse Spoorwegen, waarin staat: "In feite betekent de door Amsterdam genomen beslissing voor de Nederlandse Spoorwegen dan ook, dat inpassing van de oostlijn in het regionale railstelsel niet meer tot de mogelijkheden behoort." Die zin had betrekking op het ombouwen van metrotreinstellen van 750 volt op 1500 volt en op het gebruik van een bovenleiding in plaats van een derde rail. In februari 1974 is op verzoek van de gemeente Amsterdam door de Nederlandse Spoorwegen een advies uitgebracht inzake de voor- en nadelen van het aanstonds ombouwen tegenover die van het ombouwen op een later tijdstip, nadat de metro in gebruik zal zijn genomen. Er werd in dat advies een sterke voorkeur uitgesproken voor het onmiddellijk ombouwen, maar tevens werd vastgesteld, dat theoretisch en technisch ook ombouw mogelijk zou zijn, nadat de metro in bedrijf zou zijn gesteld. Gevreesd werd echter, dat dan van uitstel afstel zou kunnen komen, aangezien ombouw exploitatief uiteraard moeilijkheden met zich zou brengen. Deze moeilijkheden zijn evenwel technisch te overwinnen. In de brief van februari werd dus wel een duidelijke voorkeur van de Spoorwegen voor directe ombouw aangegeven, maar niet de feitelijke onmogelijkheid van latere ombouw. Dat lijkt nu weer anders; wellicht door de komst van de "Stadtbahnwagen".
      Spreker meent er goed aan te doen, in dit verband toch één algemene opmerking te maken over de besprekingen met de Nederlandse Spoorwegen. De besprekingen zijn uitermate nuttig en waardevol. Bij de Nederlandse Spoorwegen bestaat een zeer belangrijke "know-how" op het gebied van de railverbindingen. Deze komt in de gesprekken uitstekend over; men heeft daaraan bepaald veel. Het uitgangspunt mag daarbij evenwel niet worden vergeten. Het uitgangspunt is een strijd van de Nederlandse Spoorwegen om het aanbod van passagiers op die punten, die een talrijk aanbod hebben. Het is niet toevallig, dat de Nederlandse Spoorwegen zo veel moeilijkheden hadden met de beslissing van de staatssecretaris, die aan Amsterdam vroeg, de metro zodanig te bouwen, dat medegebruik door de Spoorwegen mogelijk zou zijn. Dit betekende medegebruik door de Spoorwegen van de metrolijn, maar ook medegebruik door de metro van lijnen van de Nederlandse Spoorwegen. Daartegen had men grote bezwaren. Toen er dan ook een mogelijkheid bestond tot het isoleren van de metro op een wat andere wijze, namelijk door er een Amtro-verbinding van te maken, bleken de Nederlandse Spoorwegen daarvan in 1968 voorstanders te zijn. Men kan ook nog verder teruggaan. De heer Pais heeft geciteerd uit het Algemeen Handelsblad van 27 oktober 1945, handelende over een metro in Amsterdam en Den Haag. Boven het bedoelde artikel is aangegeven, dat dit een "groots plan van de Nederlandse Spoorwegen" was. De Nederlandse Spoorwegen zien de mogelijkheid om via de concessie, die men krijgt voor de z.g. Geinlijn, ook op de regionale lijnen door te dringen, waar de metro een rol zou kunnen spelen, mits de metro wordt geconcentreerd in Amsterdam. Deze moet dan worden aangesloten op stadsverbindingen, die voor het regionaal vervoer geen rol spelen. Dit is naar sprekers stellige overtuiging de achtergrond van de besprekingen. Als waar is, wat de president-directeur van de Nederlandse Spoorwegen schrijft in zijn brief aan wethouder Lammers: "In feite betekent de door Amsterdam genomen beslissing voor de N.S. dan ook, dat inpassing van de oostlijn in het regionale railstelsel niet meer tot de mogelijkheden behoort," zou dit een slag in het gezicht betekenen van de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die een commissie in het leven hebben geroepen, om juist deze mogelijkheden van inpassing van de metro in de railverbindingen rondom Amsterdam opnieuw te bezien. Als dit al uitgesloten zou zijn, zouden de Nederlandse Spoorwegen in feite tegen de Regering hebben moeten zeggen, dat zij een dergelijk besluit niet had moeten nemen, omdat zij daaraan geen boodschap hebben. De Nederlandse Spoorwegen maken echter deel uit van de groep, die deze zaak onderzoekt, en terecht. De gemeente Amsterdam zal van dit gesprek, wat allerlei feitelijke en technische gegevens betreft, nog zeer veel nut hebben, als men de achtergrond, van waaruit men deze vervoersproblemen bekijkt, maar niet vergeet. Dit is wat spreker ter aanvulling nog wilde zeggen over de regionalisatie.
[De heer CLAASSEN (V.V.D.): Zou U tevens nog kunnen ingaan op de vraag, die eerder is gesteld, of de gemeente Amsterdam na ontvangst van de brief van 22 februari 1974 tegenover de Nederlandse Spoorwegen gemotiveerd heeft weerlegd, waarom die keuze niet is gedaan? Waarom is die brief dan niet bij de ons toegezonden correspondentie gevoegd, zodat er voor ons enig verband zou zijn tussen de eerste brief en de laatste brief van de Nederlandse Spoorwegen? U heeft wel geprobeerd ons dat laatste thans uit te leggen, maar ik begrijp niet, hoe Amsterdam er steeds weer in slaagt, overal dergelijke misverstanden te wekken.]
      Spreker zegt, dat er geen sprake is van een misverstand aan de kant van Amsterdam.
[De heer CLAASSEN (V.V.D.): U hebt de laatste regel geciteerd uit de brief van de heer De Bruin. Mijn vraag is, of de gemeente Amsterdam de brief van 22 februari van de Nederlandse Spoorwegen gemotiveerd heeft beantwoord. Zo ja, hoe verklaart U dan nu de stellingname van de Nederlandse Spoorwegen in hun brief van 1 november?]
      Spreker zegt, dat de gemeente voortdurend in gesprek is met de Nederlandse Spoorwegen. De gemeente heeft de N.S. in een bespreking gevraagd om een advies. Dat is het advies van 22 februari geworden. De gemeente heeft de Nederlandse Spoorwegen ook medegedeeld, welke haar overwegingen waren om dit advies niet te volgen en waarom zij op hun gezag meende te mogen rekenen op de mogelijkheid van ombouw, ook tijdens het in bedrijf zijn van de metro. Die mogelijkheid was namelijk zeer uitdrukkelijk niet uitgesloten in het advies van 22 februari.
[Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.): Mag ik daarop even een aanvulling geven? Wij hebben daarop wel degelijk gereageerd, zij het in onze mondelinge besprekingen. Wij hebben gereageerd met de mededeling, dat wij dit nader wilden bezien en dat wij de mogelijkheid, of het gefaseerd kan gebeuren, onderzocht willen zien. Het bleek te kunnen en dat is toen verder mede in het overleg betrokken.]
      Spreker vervolgt, dat hij dit betoog nodig heeft om aan te geven, hoe ontzaglijk belangrijk de factor tijd is in het verder afwerken van deze zaak. Wanneer de Raad nu een nieuwe vertraging zou scheppen, blijft men jaren langer zitten met het vraagstuk van de Nieuwmarktbuurt. Dan blijft men jaren langer zitten met de onmogelijkheid, de groeikernen ook in het stedelijke net te betrekken. De mogelijkheid om de commissie van vijf aan het werk te zetten en in enige maanden - want dat is de bedoeling - de verschillende facetten van de railverbindingen rondom Amsterdam, waarover wethouder Lammers heeft gesproken, te onderzoeken en aan te geven wat er moet gebeuren, wordt dan gefrustreerd. De beide ministers zijn er volledig van overtuigd, dat die commissie niet alleen moet worden ingesteld, maar dat die commissie een opdracht moet hebben, die het haar mogelijk maakt, desnoods met terzijde stellen van andere procedures, op zo kort mogelijke termijn een rapport uit te brengen over de factoren met betrekking tot de railverbindingen, die zij in onderzoek heeft. Zo ligt de zaak op dit moment. Wanneer de heer Heerma dan ook vraagt naar de consequenties van zo'n besluit tot uitstel, kan spreker daarover niets anders zeggen - hij meent, dat het gehele College er eigenlijk zo over denkt, ook degenen die daarover uiterst optimistisch willen filosoferen - dan dat men heel duidelijk moet zien, dat daardoor een aanslag wordt gedaan op de bestuurbaarheid van de stad in een uiterst belangrijk tijdperk van haar ontwikkeling. Verdere onderhandelingen met de Regering worden aanzienlijk vertraagd; de mogelijkheid om deze stad aan bestuurlijke oplossingen te helpen voor een aantal wezenlijke vraagstukken wordt in deze bestuursperiode gefrustreerd. Spreker hecht eraan, dit te zeggen, want het is geen kleinigheid waarvoor men op het ogenblik staat. Het gaat thans om een zaak, die raakt aan alles wat de gemeente tot dusverre in het overleg met de Regering heeft bereikt. Het behoud van geloofwaardigheid in dat gesprek maakt het voor het College tot een zeer wezenlijke zaak, die gesprekken, ook over het gezond maken van de financiën en het wezenlijk op gang brengen van de stadsvernieuwing, met het Kabinet tot een goed einde te brengen, opdat belangrijke beleidsbeslissingen worden bereikt. Daarvoor zijn zeer belangrijke aanzetten gegeven en het College heeft de hoop en de overtuiging, dat het ook zal gelukken, maar dan moeten factoren aan de kant van de gemeente, die tot vertraging leiden, in ieder geval worden vermeden. De beslissing, die de Raad nu moet nemen over de voorstellen tot afstel en tot uitstel, zijn dan ook heel essentieel. Men kan alleen tot oplossingen komen, wanneer ook de Regering en de Nederlandse Spoorwegen erop aan kunnen, dat Amsterdam als gesprekspartner kredietwaardig is en dat dientengevolge de verwachtingen, waarvan men in de besprekingen met Amsterdam is uitgegaan, ook door de beslissingen, die de Raad vandaag neemt, niet in gevaar worden gebracht.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Mag ik U er in deze eerste termijn bij wijze van interruptie nog op wijzen, dat ik het College en de Voorzitter in het bijzonder met stelligheid heb gevraagd, of het aannemen van een van de voorstellen, die een grote wijziging in het beleid ten gevolge zullen hebben, politieke consequenties zal hebben voor een of meer leden of voor alle gekozen leden van het College? Ik zou daarop graag een expliciet antwoord willen hebben.]
      Spreker zegt, dat hij de heer Heerma dit antwoord zal moeten geven, wanneer de beslissing daarover is genomen. Hij heeft reeds verklaard, dat hijzelf aan die beslissing buitengewoon zwaar tilt. Aan de andere kant is er echter geen lid van het College, dat nu achter de tafel zit, dat de neiging heeft, de beslissing, die vandaag moet worden genomen, af te dwingen met het politieke argument van het terugtreden. Welke de consequenties zijn, zal dus moeten worden afgewacht, maar dat die er zijn, staat voor hem vast.
      De heer MATTEMAN (P.v.d.A.) stelt vast, dat de heer Heerma via de Voorzitter een vraag tot hem heeft gericht. Aangezien spreker uitgaat van de veronderstelling, dat het een serieus bedoelde vraag is, wil hij die ook graag serieus beantwoorden.
      Het gaat hier om zaken van belang en spreker is zich ervan bewust, dat het niet juist is, daarover grapjes te maken. Hij vindt dit onjuist en hij kan de heer Heerma dan ook verzekeren, dat deze de gevraagde garantie best kan krijgen. Spreker beschikt echter niet over de middelen om ook "bankgarantie" te geven. Dat is j jammer, maar daaraan valt nu eenmaal niets te veranderen.
      Spreker gaat er niet omheen, dat er verantwoordingsplicht bestaat tegenover partij vergaderingen. Dat is bij de P.v.d.A. al heel lang het geval; zo lang als hij zich kan herinneren en dat is inderdaad al erg lang.
      Niet alleen in sprekers fractie zijn er meningsverschillen; er zijn ook verschillen van mening in de vergadering, waaraan spreker en de zijnen verantwoording plegen af te leggen. Dat is helemaal niet vreemd, integendeel; hij zou zelfs willen zeggen, dat het eigenlijk wel gezond is. Ook naar zijn mening is terugroepen een uitermate ernstige zaak, omdat daardoor in wezen de grondwettelijke onafhankelijkheid van gekozen volksvertegenwoordigers wordt aangetast. Hij wil daarom volstaan met te verwijzen naar hetgeen de Voorzitter daarover de vorige week heeft gezegd, waarbij hij zich volledig kan aansluiten.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Ik ben de heer Matteman erkentelijk voor zijn antwoord, waaruit ik begrijp, dat de fractievoorzitter van de P.v.d.A. bij deze gelegenheid de Raad de garantie geeft, dat niemand van zijn fractie op grond van het stemmen tegen het voorstel-Treumann c.s. zal worden teruggeroepen.]
      Spreker zegt, dat hij die garantie natuurlijk niet kan geven. Als hij dat zou doen, zou men daarop terecht kunnen reageren met de constatering, dat hij uitmaakt wat er gebeurt in de vergaderingen, waarin hij en zijn fractiegenoten verantwoording plegen af te leggen. De heer Heerma moet van spreker aannemen, dat hij die garantie naar redelijkheid kan geven, omdat hij het volste vertrouwen heeft in hetgeen de vergadering, die verantwoording van de fractie vraagt, verlangt.
      De heer GRUPPEN (P.v.d.A.) is het College erkentelijk voor de gegeven antwoorden, hoewel een aantal, zij het voor het merendeel kleine, zaken nog niet expliciet is beantwoord. Spreker heeft in de eerste plaats geen duidelijk antwoord gekregen op zijn vraag over de bestemmingsplanprocedures. Hij heeft gevraagd, hoe het daarmee staat. Dat is met name van belang voor de herbouw van de Nieuwmarktbuurt, want er zullen nog wel enkele discussies moeten plaatsvinden, onder andere over woningdifferentiatie, verkeerszaken enz. Hij vraagt daarom thans nogmaals, hoe het staat met de bestemmingsplanprocedures voor alle gebieden langs het tracé van de oostlijn. Een snelle voortgang van die procedures is zijns inziens ook van belang om onzekerheden weg te nemen. Hij denkt daarbij met name aan de Oosterparkbuurt. Hij weet wel, dat er een voorbereidingsbesluit is genomen, maar het zal het College toch duidelijk zijn, dat niet iedereen in deze stad weet wat een voorbereidingsbesluit precies inhoudt. Er zal dan ook veel onduidelijkheid worden weggenomen, als er snelvoortgang wordt gemaakt met juist deze bestemmingsplannen.
      Spreker heeft voorts een aantal opmerkingen gemaakt, zij het niet in vragende zin, waarop hij ook graag alsnog een reactie zou willen hebben. Hij heeft bijvoorbeeld gesproken over de resterende ontruimingen in de Nieuwmarktbuurt, waarover hij in eerste termijn heeft gezegd, dat naar zijn mening de fouten, die zijn gemaakt, bijvoorbeeld in de zin van het gedogen van krakers door de gemeente, er niet toe moeten leiden, dat nu met harde hand wordt opgetreden. Hij heeft in dit verband gevraagd, of het mogelijk is, voor de mensen, die buiten alle regels vallen een soepele procedure toe te passen en of er ook naar andere vormen van wonen dan alleen het verstrekken van huizen kan worden gekeken.
      Vervolgens wil spreker graag een duidelijk antwoord hebben op zijn vraag over de westelijke aantakking, dus de route om de West, van de Schiphollijn. Van verschillende kanten is gesteld, dat dit eenvoudig is. Zoals hij in eerste termijn al heeft gezegd, is hij daarvan niet helemaal overtuigd; vooral met het oog op de situatie rondom het Centraalstation en de aftakking naar Haarlem en Zaandam zal het vrij moeilijk zijn. Hij zal daarover graag de visie van het College vernemen.
      Verder meent de meerderheid van sprekers fractie, dat het nodig is, dat met drang en voortvarendheid de onderhandelingen over de regionalisatie worden voortgezet. Daarbij is zijns inziens van belang, dat Amsterdam niet in de provocaties van de Nederlalndse Spoorwegen trapt en dat het College zo wijs zal zijn, de zaken zo verstandig mogelijk te behandelen. Niemand schiet er iets mee op, als men elkaar over en weer chagrijnige brieven gaat schrijven. Wat dit betreft zal hij gaarne de werkwijze van Burgemeester en Wethouders vernemen.
      De heer Van de Ven heeft een voorstel ingediend, houdende intrekking van het uit 1968 daterende principe-besluit inzake de aanleg van een stadsspoorwegstelsel in Amsterdam. Het zal geen verbazing wekken, dat de gehele fractie van de Partij van de Arbeid in principe met dat voorstel kan instemmen. Spreker wil evenwel de heer Van de Ven uitnodigen, dit voorstel thans niet door te zetten. Het komt hem wezenlijker voor, ook gelet op het gestelde in het bindend program, dat op deze zaak nader wordt teruggekomen en dat kan binnenkort. Het gaat niet aan, een dergelijk voorstel er in het kader van dit debat even door te drukken.
      Met het voorstel inzake het stoppen met de bouw van de metro op het Waterlooplein zal een meerderheid van sprekers fractie niet instemmen. De argumenten daarvoor zijn bekend.
      Het voorstel-Treumann c.s., houdende tijdelijke opschorting van de afbouw, lijkt in zichzelf redelijk. Naar de mening van een meerderheid van de fractie van de P.v.d.A. betekent uitstel een belangrijke kans op afstel. Spreker zou van de indiener wel eens nauwkeurig willen vernemen, wat nu precies wordt bedoeld. Heeft men echt de intentie om de metrobouw voort te zetten, als er een duidelijke verklaring van rijkszijde komt, dat alles zal worden, zoals Amsterdam graag zou willen hebben, of heeft men zelf ook het idee, dat uitstel een belangrijke kans schept op afstel, gepaard gaande met het niet realiseren van door spreker in eerste termijn geschetste ontwikkelingen? Zoals het voorstel er ligt, za] het duidelijk zijn, dat een meerderheid van zijn fractie niet met dit voorste] zal instemmen.
      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) wil eerst ingaan op een aantal door wethouder Lammers naar voren gebrachte argumenten. Het eerste argument, houdende, dat spreker maar eens tussen 7 uur en 9 uur moet meegaan om te horen, hoe de buurt erover denkt, is klassiek. Hetzelfde argument gebruikte mevr. Goudsmit in de Tweede Kamer; zij ging nu en dan 's middngs en 's avonds wel met haar hondje wandelen en kwam daarbij ook alleen manr voorstanders van de metro tegen. Spreker zou een tegenargument kunnen aanvoeren door erop te wijzen, dat hij zelf in de buurt woonachtig is. Het zijn de klassieke argumenten uit het kanariepietenboek voor politici om vergaderingen te manipuleren. Spreker gelooft eenvoudig niet in een dergelijk argument: in zijn ogen is het klinkbare onzin en daarmede moet men bij hem niet aankomen.
      Hetzelfde geldt voor de Voorzitter, die met een zekere chaos dreigt, als de Raad anders zou besluiten dan hem wenselijk voorkomt. Volgens spreker zal er een chaos komen, als de Raad besluit de metrobouw voort te zetten. Het gaat om het uitgangspunt, dat men kiest.
      Wethouder Lammers heeft er voorts op gewezen, dat het Academisch Medisch Centrum in de Bullewijk geheel zal zijn toegespitst op de metro wat het vervoer betreft. Dit is exact een bewijs van sprekers stelling, dat het ontwikkelingen zijn, die ten doel hebben, de exploitatie van de metro rendabel te maken. Verder heeft de wethouder erop gewezen, dat zijns inziens de cityvorming langs het tracé van de metro al heeft plaatsgevonden. Volgens spreker wordt momenteel onderhandeld met de Koninklijke Academie van Wetenschappen om nabij de Oude Hoogstraat kantoren te bouwen. Voorts bestaan er plannen voor een B.N.A.-kantoor op het Waterlooplein. Verder denkt hij aan voorgenomen hotelbouw aan de Prins Hendrikkade en aan het vestigen van een Engels restaurant aan de Recht Boomssloot in gerestaureerde pakhuizen. In de nota Stadsvernieuwing van 1971 kan men verder lezen, dat de herbouw van de Nieuwmarktbuurt ten oosten van de Krom Boomssloot onmiddellijk ter hand kan worden genomen. De vraag rijst, waarom dit inmiddels nog niet is gebeurd. Kortom, spreker is er niet zeker van, dat de cityvorming langs het tracé van de oostlijn al is afgelopen.
      Aangezien zijn spreektijd vrijwel voorbij is, wil spreker nog slechts even reageren op hetgeen de heer Gruppen heeft gezegd naar aanleiding van het voorstel om het in 1968 genomen principe-besluit inzake de aanleg van een stadsspoorwegstelsel in te trekken. Spreker kan instemmen met de geuite argumenten, dat er nader beraad nodig is tussen een aantal politieke partijen in de Raad. Spreker wil de heer Gruppen derhalve vragen, of deze ermede kan instemmen, dat het voorstel wordt behandeld bij het desbetreffende hoofdstuk van de ontwerp-begroting voor 1975.
[De heer GRUPPEN (P.v.d.A.): Wat mij betreft bestaat daartegen geen bezwaar!]
      De heer TREUMANN (P.v.d.A.) merkt op, dat duidelijk is geworden, dat de beslissingen over de metro niet hun grondslag vinden in financiële overwewegingen, gelijk de wethouder voor de Financiën al eerder opmerkte. Dat het bij tijd en wijle echter een financieel vraagstuk is, mag overigens duidelijk zijn. De financiële aspecten zijn echter aangevat om de metro als zodanig nader ter discussie te krijgen in de Raad.
      Spreker wil eerst een vergissing rechtzetten. Hij heeft in eerste termijn gesteld, dat het rijk bereid is, slechts 3% van de extra kosten voor zijn rekening te nemen, gelet op het bedrag van 31 miljoen, dat aan Amsterdam extra is toegezegd. Spreker heeft het gerelateerd aan het verkeerde, geïndexeerde bedrag. Centraal staat, dat het rijk bereid is, 47% à 48% van de aanlegkosten voor zijn rekening te nemen.
      Met betrekking tot de doorberekening in de exploitatie wil spreker volstaan, met te verwijzen naar wat hij er in eerste termijn over heeft gezegd. Het is duidelijk, dat men het er wellicht ooit met elkaar over eens zal zijn, maar zoals de zaak thans ligt, moeten de door het rijk gestelde voorwaarden onacceptabel worden genoemd. Dat heeft ook een aantal voorstanders gezegd. Daarmede zijn de voorwaarden, zoals die zijn gesteld, niet vervuld.
      Centraal staat echter de regionalisering, omdat er nu beslissingen worden genomen, die van invloed zijn op de verdere gang van zaken. Wil men voorts van de oostlijn nog een aantrekkelijk vervoerssysteem maken, dan zal men aan de regionalisering niet ontkomen, omdat er anders sprake zal zijn van een geweldige overcapaciteit en dat is meer dan de geringe overcapaciteit, die in het belang is van het comfort, zoals de heer Gruppen stelde. De capaciteit zal zo groot zijn, dat er in de spitsuren niet meer dan 25% van de plaatsen bezet zal zijn, althans wanneer de volle frequentie wordt aangehouden.
      De discussie gaat niet over het vraagstuk van wel of niet openbaar vervoer. Wethouder Lammers heeft die indruk enigszins gewekt door te stellen, dat er overal railinfrastructuur moet komen, omdat een busverbinding naar de Bijlmerrneer onmogelijk moet worden geacht. Volgens spreker is de gehele Raad wel overtuigd van het feit, dat zowel in de Bijlmer als in de regio goede openbaar vervoerssystemen noodzakelijk zijn. De vraag is echter, of dat dan de metro moet zijn. Die vraag is verleden jaar door de Raad beantwoord, maar niet ten aanzien van de regionalisering. Wat dat betreft betreurt spreker het, dat de wethouder niet nader is ingegaan op de gestelde vragen. Almere is ter tafel gebracht, maar komt in het verhaal helemaal niet voor. Er wordt gedacht aan een N.S.-spoorlijnverbinding met Almere, hetgeen weer van belang is voor de verbindingen met het noorden van het land.
      De aantakking van de Schiphollijn op de oostlijn is momenteel de enige mogelijkheid, waarover min of meer concreet wordt gesproken. Ten aanzien van de verbindingen ten noorden van de stad is het nog geheel de vraag, of de verbinding met Purmerend door een op de oostlijn aan te takken stelsel kan worden gerealiseerd. Een en ander vereist nadere studie; hierop heeft de wethouder zelf ook gewezen. Het betekent, dat de Raad op dit moment ten aanzien van de regionale functie, die de oostlijn zou kunnen hebben, al verstrekkende besluiten zou nemen.
      Spreker bestrijdt niet, dat er bij het rijk een nieuwe vorm van denken over regionale vervoersverbindingen is ontstaan. De verstedelijkingsgedachten zijn duidelijker geprononceerd, waarbij de stedelijke structuren beter worden afgestemd op het openbaar vervoer. De vraag blijft evenwel, welke functie daarbij de oostlijn van de metro zou kunnen hebben.
      Dan zijn er ten aanzien van de aantakking van de Schiphollijn opmerkingen, gemaakt waarop geen antwoord is ontvangen, bijvoorbeeld dat de verbinding via de ringlijn west veel sneller is en met één systeem kan worden gerealiseerd. Het betekent het vermijden van overstappen, waarmede snelheid gewonnen wordt. Vanuit vervoersoogpunt valt dit verre te prefereren boven een langere verbinding, waarbij ook moet worden overgestapt. Overigens mag erop worden gewezen, dat de Schiphollijn helemaal niet is bedoeld voor het realiseren van een verbinding met Schiphol. Hiervoor heeft men al de busverbindingen. Het gaat om de directe verbinding met Den Haag. Uiteraard is er een aanrakingspunt met het vervoer naar en van Schiphol, maar de analyse, die daarvoor is opgesteld, geeft aan, dat het vervoer van en naar Schiphol ontoereikend is om een spoorverbinding te rechtvaardigen. Het vervoer voor de Schiphollijn komt uit Den Haag. Iedereen weet dan, dat er een spoorverbinding tussen Amsterdam en Den Haag bestaat via Haarlem, maar de Schiphollijn zal een tijdsbesparing geven van ongeveer 10 minuten. Dat zijn beslissende factoren voor vervoerssystemen; dit wettigt deze investering en maakt haar ook maatschappelijk rendabel. Vandaar, dat het zin heeft, de aandacht te vestigen op dit verschil van ongeveer 10 minuten. Overigens gaat het in sprekers versie niet om de "prik" onder de stad door. Die wordt afgewezen en naar hij aanneemt door de gehele Raad. Dan gaat het nog om de keuze tussen aantakking van de Schiphollijn via de oostlijn naar het Centraalstation en het aansluiten van de Schiphollijn met het Centraalstation via de westelijke aansluiting. Deze verbinding is dan gemakkelijker en sneller te realiseren via de westelijke aansluiting. Natuurlijk heeft de wethouder terecht opgemerkt, dat er reserveringen zijn gedaan, maar er mag dan op worden gewezen, dat het station Spaklerweg, waar een viaduct in aanbouw is, dat is bedoeld voor de aantakking van de Schiphollijn aan de oostlijn, de maten heeft, die geschikt zijn voor metrowagens, maar niet voor spoorwagens. Hieromtrent verkrijgt spreker nog gaarne een bevestiging van de wethouder. Het maakt, dat wederom een keuze is gemaakt, die bijvoorbeeld een doortrekking van de Schiphollijn als N.S.-verbinding naar het Amstelstation onmogelijk maakt.
      Ten aanzien van de noordelijke stadsdelen geldt iets van nagenoeg dezelfde aard. Spreker heeft welbewust gevraagd, of iets naders te melden viel over de studies met betrekking tot de z.g. kruisslinger door de Lastage en vervolgens onder het Centraalstation door. De wethouder heeft zich ertoe beperkt te vermelden, dat daarop wordt gestudeerd. Als men echter een beslissing neemt voor afbouw van de oostlijn, die in hoge mate is gebaseerd op een regionale functie van de lijn, mag worden verwacht, dat de mogelijkheid om het IJ met die verbinding te kruisen, redelijkerwijze aanwezig moet zijn in een vloeiende lijn, opdat men niet opnieuw wordt geconfronteerd met de oude gedachte, dat er vóór het Centraalstation een kruisstation zal moeten worden gebouwd, als gevolg waarvan de oostlijn in het regionale stelsel geen functie zal hebben, omdat er zal moeten worden overgestapt. Het overstappen is uit motievenonderzoeken te voorschijn gekomen als een bezwaarlijk aspect van het openbaar vervoer. Bovendien heeft spreker bij geruchte vernomen, dat de bedoelde studie al tot resultaten heeft geleid. Hij kan citeren uit een rapport van de werkgroep stations van de Dienst der Publieke Werken, waaruit blijkt, dat de z.g. slinger wordt afgewezen en dat men terugkomt op de oude gedachte van het kruisstation met een uitloop van de noord-zuidlijn - de verbinding met Purmerend, in welke gedaante dan ook - tot onder de Beurs van Berlage en in de richting van de Munt. Dat zijn toch ingrijpende zaken, waarover men niet op een "achternamiddag" tussen half twaalf en twaalf uur besluiten neemt. Spreker meent, dat er voldoende motiveringen zijn om te zeggen, dat men zich dient te beraden op de regionale functie en op de best denkbare inpassing. Daarna kan worden bekeken, op welke wijze een nadere tracering of wijze van uitvoering mogelijk is om de regionale functie maximaal te doen zijn. Wat men nu doet, is gewoon op de oude weg voortgaan. Spreker betreurt dit.
      Wethouder Riethof heeft naar voren gebracht, dat de materieelkeuze naar zijn mening uitstekend is. Uit allerlei correspondentie is echter naar sprekers oordeel duidelijk geworden, dat een regionale functie voor dit materieel op zijn best in een verre toekomst is weggelegd. Met dit materieel zit men als het ware tussen servet en tafellaken; het is geen tram - de ene mogelijkheid tot integratie in een bestaand systeem - en ook geen trein, dus ook niet te integreren in het openbaar treinvervoer. De ombouw kost tijd, inspanning en geld, zelfs zoveel, dat nieuwbouw noodzakelijk zal blijken te zijn.
      Ten slotte wil spreker een enkele opmerking maken omtrent de intenties van de indieners van het voorstel. Hij kan daaromtrent in feite slechts verklaren, dat er staat wat er staat. De indieners zijn gekozen op grond van een programma, waarin deze voorwaarden worden gesteld. Spreker wil er nadrukkelijk op wijzen, dat de persoonlijke opvattingen ten aanzien van de metro vorig jaar aan de orde zijn geweest. Sprekers standpunt daarover is bekend. Hij wil erop wijzen, dat zijn fractiegenoot, de heer Dienaar, voorstander is van het metrosysteem, maar desondanks zegt, dat niet aan de voorwaarden is voldaan, zodat hij niet in gemoede kan stemmen vóór afbouw van de metro.
[De heer DIENAAR (P.v.d.A.): Niet voor afbouw nu!]
      Spreker merkt op, dat de voorwaarden. waarop hij is gekozen. niet zijn vervuld. Daarom is hij niet voor afbouw.
      De heer CLERX (C.P.N.) zegt, dat de wethouder zeer uitvoerig is ingegaan op een reeks van aspecten, oude en nieuwe. De argumentatie van de wethouder kan in het algemeen de steun van sprekers fractie hebben. In de discussie begint langzamerhand de inpassing in een regionaal spoorwegnet het belangrijkste element te worden. De C.P.N. is voorstandster van inpassing in een regionaal net, maar het uitgangspunt voor de aanleg van de oostlijn is geweest, het vervoer mogelijk te maken tussen de Bijlmermeer en het Centraalstation. Dat is voor sprekers fractie nog steeds de belangrijkste reden, waarom de oostlijn wordt aangelegd; in de praktijk zal dit blijken. De argumenten, die voortdurend ter tafel worden gebracht, zijn niet bedoeld om te komen tot een beter vervoersnet in de regio Amsterdam, maar zijn slechts bedoeld om argumenten te bedenken, waarmee men van de oostlijn af kan komen. Men bedenkt daarmede argumenten, gericht tegen het tot stand brengen van een beter vervoerssysteem voor bewoners van de Bijlmermeer. Grote aantallen Amsterdammers moeten naar hun arbeidsplaats worden gebracht. Dit is van groot belang voor de keuze, die men kan maken ten aanzien van de werkgever, bij wie men wil gaan werken. De verkorting van de reistijd is een belangrijke zaak. Er wordt in dezen ook niet een besluit genomen "op een achternamiddag tussen half twaalf en twaalf uur", maar er is een weloverwogen besluit genomen. Als men op een achternamiddag een besluit tot uitstel zou nemen, zou een niet goed overwogen besluit worden genomen, dat belangrijke gevolgen zal hebben op een aantal punten.
      Vervolgens is er de kwestie van het rijden van een tram in de metrobuis. Het kan allemaal aardig zijn voor jongelieden, die eens achter een tekentafel gaan zitten, maar serieus is een dergelijke overweging toch niet. Er wordt een metro aangelegd, die veel geld kost. Sprekers fractie heeft geen bezwaar tegen het uittrekken van veel geld voor de bouw, aangezien dit in het belang is van de bevolking van Amsterdam en voor de ontwikkeling van de stad. Zij is vóór verbetering van het voorzieningenpeil voor de bevolking.
      De wethouder is naar sprekers gevoelen - dit in tegenstelling tot het overige, zeer volledige deel van zijn beantwoording - in zekere mate toch voorbijgegaan aan de toestand in de Nieuwmarktbuurt. De Raad is ervoor verantwoordelijk, de gevolgen van de aanleg in deze buurt zoveel mogelijk te beperken. Op een reeks van punten moet, gebaseerd op de ervaring, die reeds is opgedaan, worden nagegaan, hoe dit kan worden aangevat. In de eerste plaats kan worden nagegaan, welke maatregelen al kunnen worden genomen om op plaatsen, waar het werk klaar of nagenoeg klaar is, een aantal obstakels weg te werken om de overlast voor de bevolking zoveel mogelijk te verminderen. In de tweede plaats is er de vraag: wat te doen met de Nieuwmarktbuurt? De heer Gruppen heeft gewezen op de kwestie van de bestemmingsplannen. In eerste termijn heeft spreker erop gewezen, dat de Nieuwmarktbuurt niet alleen de gevolgen draagt van het door de buurt geprojecteerde tracé, maar dat het hier ook gaat om een oude buurt, waar de noodzaak van herstel en wederopbouw aan de orde is. Deze zijn tot dusver onvoldoende aangepakt. Het vullen van open gaten moet nog beginnen. Er zijn nu plannen, maar de eerste renovatie in de buurt moet nog beginnen. Het enige wat de bewoners tot dusver hebben gehad is overlast.
      Een andere vraag, waarover de wethouder heeft gezwegen, is, wat men nu zal gaan doen met de mensen, die wonen in huizen op het tracé. De heer Gruppen heeft terecht gewezen op het feit, dat er een reeks oorzaken is, waarom de mensen in deze huizen zitten. Er is vertraging, onzekerheid, woningnood enz. Men kan allerlei redenen en regelingen aanhalen om aan te geven, dat de mensen, die illegaal in deze woningen wonen, geen recht hebben op toewijzing van andere woningen, op verhuiskostenvergoeding enz. Spreker is van mening, dat de betrokkenen niet alleen humaan moeten worden behandeld zoals in de nota is gesteld, maar dat de zaak met veel politieke moed van de zijde van het College moet worden opgelost. Er dient recht te worden gedaan aan de moeilijkheden van de bewoners; deze zijn mede veroorzaakt door de ontwikkelingen rondom de metrolijn.
      Spreker wil ten slotte een enkele opmerking maken over de ingediende voorstellen. Ten aanzien van het voorstel van de heer Van de Ven is spreker van mening, dat deze er goed aan zou hebben gedaan, dit voorstel in te trekken. Hij is het in dat opzicht eens met de heer Gruppen. De heer Van de Ven heeft het voorstel nu slechts aangehouden. Het voorstel van de heer Van de Ven is een wel zeer vrije vertaling van het bindend werkprogram; de gemaakte afspraken komen daarmede op losse schroeven te staan. De zaak wordt namelijk omgekeerd. De heer Van de Ven stelt voor, het besluit van 1968 in te trekken. Dat was een weloverwogen raadsbesluit. Wel heeft zich na 1968 een aantal ontwikkelingen voorgedaan, die studie over de uitvoering van het besluit op zichzelf rechtvaardigen. Intrekking kan echter eerst plaatsvinden op basis van een studie over de vraag, wat er veranderd, verbeterd en uitgebreid zou kunnen worden. Het is niet juist, de zaak om te keren en eerst het besluit in te trekken om daarna te gaan studeren. Dat is in feite tegen de afspraken, die tussen de verschillende partijen zijn gemaakt. Sprekers fractie zal dan ook haar stem niet aan dit voorstel geven. Dit geldt trouwens ook voor de twee andere voorstellen. De argumenten daarvoor zijn voldoende bekend.
      De heer HEERMA (C.D.A.) wil beginnen met het College dank te zeggen voor de beantwoording in eerste termijn. In tweede termijn wil spreker nog terugkomen op twee punten, namelijk in de eerste plaats op de nadrukkelijke vraag inzake de correspondentie met de Nederlandse Spoorwegen. De wethouder heeft die vraag naar tevredenheid beantwoord. In de tweede plaats wil spreker nog een opmerking maken over de kosten, die zijn ontstaan als gevolg van de vertraging, veroorzaakt door de kosten-batenanalyse. Hij heeft er begrip voor, dat de wethouder niet een exact bedrag kan geven. Deze noemt een bedrag in de orde van grootte van 15 miljoen gulden. Spreker zal graag vernemen, of in dit bedrag ook de bouwrente is begrepen.
      Het is een evidente zaak, dat, na wat er in het afgelopen jaar is gebeurd in het overleg tussen Regering en Staten-Generaal, nu het woord is aan de Raad van Amsterdam om zich op niet mis te verstane wijze uit te spreken ten aanzien van het voortzetten van het beleid in dezen. Het gaat hier om een voor de stad uiterst belangrijke politieke kwestie; niemand zal het ontkennen. In eerste termijn heeft spreker reeds gesteld, dat men bij een zo belangrijke politieke zaak niet kan voorbijgaan aan de gehele politieke constellatie. Men zal dan moeten kijken naar de politieke verhoudingen in de stad en in de Raad. Voor het oplossen van belangrijke vraagstukken in de stad zijn de krachtsverhoudingen van grote betekenis. De verhoudingen in de Raad vertonen, nog maar nauwelijks twee maanden na de totstandkoming van dit College, grote verschillen. De verhoudingen waren bij de totstandkoming van het College globaal bekend; spreker wil dit met enige nadruk stellen. Voor wat de metro betreft, een belangrijke politieke zaak - spreker herhaalt het - kan worden gesteld, dat zowel voor- als tegenstanders het een zaak van levensbelang voor de stad vinden. Spreker leidt dit af uit hetgeen woordvoerders van verschillende fracties in deze vergadering naar voren hebben gebracht. De voorstanders zijn aan te wijzen en dit geldt ook voor de tegenstanders. Spreker refereert aan hetgeen van de zijde van de fractie van de P.P.R. is opgemerkt. Als men vaststelt, dat voor- en tegenstanders dit een levensbelang achten voor de stad, is het een toch wel merkwaardige zaak, dat deze voor- en tegenstanders samen in één politiek akkoord zitten en samen één College van Burgemeester en Wethouders moeten steunen. Politiek is soms een wrange aangelegenheid. Spreker constateert een politieke verdeeldheid. Het is een bevestiging van de stelling, die van de zijde van zijn fractie bij de algemene beschouwingen is geuit. Spreker stelde daarbij, dat dit College de noodzakelijke politieke en programmatische homogeniteit niet bezit om als team te functioneren en slagvaardig te besturen, laat staan adequaat raadsbesluiten uit te voeren.
      Dit is ook een gelegenheid om te zien, wat de dertig stemmen, die door wethouder Lammers comfortabel werden geacht, waard zijn.
      Vervolgens wil spreker stilstaan bij de houding van de fracties in de Raad. De houding van de P.v.d.A.-fractie is een bijzondere en hij zal daarop dus later in zijn betoog terugkomen. De houding van de C.P.N. is altijd duidelijk geweest en is ook nu duidelijk. Wat de V.V.D. betreft, stelt hij vast, dat de heer Pais heeft aangekondigd, dat die fractie een consistent standpunt zal innemen ten opzichte van het standpunt dat zij verleden jaar heeft ingenomen. Waarvan nota. Met betrekking tot de P.P.R. en de P.S.P. heeft hij reeds gewezen op de ongerijmdheid in het vormen van het College en het deelnemen in het Politiek Akkoord.
      Spreker heeft in eerste termijn gevraagd naar de politieke consequenties. Wethouder Lammers heeft daarop voor zichzelf geantwoord, dat hij zijn portefeuille zal blijven beheren. In de politiek is duidelijkheid een groot goed en tegen die achtergrond wil hij de wethouder dan ook vragen, wat deze precies bedoelt met zijn uitspraak, dat hij de nadelige gevolgen van een afwijzende beslissing tot een minimum zal beperken. Nogmaals, wat houdt dit precies in? Geldt die opstelling voor het gehele College en in het bijzonder ook voor de heren Riethof en Van Duijn? Voorts heeft spreker uit hetgeen de heer Matteman en uit wat de wethouder zelf heeft gezegd, begrepen, dat de laatste zich niet zal laten terugroepen door zijn partij.
      Het volgende punt, waarop spreker wil ingaan, betreft zijn expliciete vraag aan de voorzitter van de P.v.d.A.-fractie inzake de uitspraak van de P.v.d.A.-partijraad in Breda over de gebondenheid van de gekozen leden en over het terugroepen. Spreker is de heer Matteman erkentelijk voor de duidelijke uiteenzetting, die deze op zijn verzoek heeft gegeven. De heer Matteman heeft gezegd, dat er een verantwoordingsplicht bestaat in zijn partij. Spreker deelt mee, dat die in zijn partij eveneens bestaat. De heer Matteman heeft vervolgens het terugroepen van gekozen vertegenwoordigers een uiterst ernstige zaak genoemd en ten slotte verklaard, dat hij naar redelijkheid en in het volste vertrouwen de garantie kan geven waarom spreker in eerste termijn heeft gevraagd. Hij zal daarop later in zijn betoog nog terugkomen.
      Spreker komt daarmee op het volgende punt. Wanneer het gaat om de uitvoering van raadsbesluiten om het voorgenomen beleid uit te voeren, welke garanties zijn daarvoor dan? In antwoord op de concrete vragen van de heer Mug heeft de Voorzitter gezegd, dat de nota door het gehele College bij de Raad is ingediend. Wanneer een enkel lid van het College een afwijkend standpunt inneemt, kan dat lid zijn mening in een minderheidsnota aan de Raad bekend maken. Een andere mogelijkheid is, dat hij in een stemverklaring uiteenzet, wat zijn afwijkende mening inhoudt. In de hier te lande geldende democratische spelregels van het constitutionele stelsel geldt echter, aldus de Voorzitter, dat hij medeverantwoordelijkheid draagt voor het door de Raad vastgestelde beleid. Anders moet hij aftreden. Spreker heeft daarop bij interruptie gevraagd, of dat loyaal uitvoeren van genomen raadsbesluiten op grond van die medeverantwoordelijkheid inhoudt, dat zo'n lid van het College zich daarmee zal onthouden van elke buitenparlementaire actie, met andere woorden: betekent zijn loyaliteit, dat hij zich zal onthouden van acties, die tot doel hebben het besluit een andere wending te geven? Spreker wil deze vraag expliciet aan dit enkele lid voorleggen, alsmede aan de fractie, die hem kandidaat heeft gesteld voor een plaats in het College.
      Een ander punt betreft de opmerking, die de heer Pais in eerste termijn heeft gemaakt en waarin deze de houding van het C.D.A. vergeleek met een papieren tijger of een papieren hondje. Spreker heeft er niet veel behoefte aan, op deze opmerking te reageren. Zoals zijn fractie bij de algemene beschouwingen heeft gesteld, is het niet op programmatische gronden, dat het C.D.A. buiten het College is gehouden. De fractie zal, vanwege het feit dat zij niet aan het College deelneemt, geen andere programmatische standpunten innemen. Hij wil dit heel duidelijk vaststellen. Men kan het naar zijn gevoel de fractie van de V.V.D. kwalijk nemen, dat deze in de afgelopen vier jaar omwille van de oppositie inhoudelijk wel andere standpunten heeft ingenomen. Bij zijn stemmotivering zal spreker nog nader terugkomen op het standpunt van zijn fractie in deze zaak en de verhouding daarvan tot de aangekondigde opstelling van de C.D.A.fractie ten opzichte van dit College, zoals die in de afgelopen twee maanden een en andermaal is uiteengezet.
      Spreker komt thans aan het antwoord van de Voorzitter in eerste termijn. De Voorzitter heeft verklaard, dat het aannemen van een van de ingediende voorstellen zal leiden tot een breuk in de bestuurbaarheid van de stad. Als spreker het goed heeft begrepen, heeft de Voorzitter letterlijk gezegd, dat dit een aanslag zal betekenen op de bestuurbaarheid van de stad. Met betrekking tot de politieke consequenties daarvan, waarnaar spreker in eerste termijn expliciet heeft gevraagd, heeft de Voorzitter gezegd, dat, wanneer een der ingediende voorstellen zal worden aangenomen, het College daarna onder ogen zal zien, welke daarvan de politieke consequenties zijn. Dat die politieke consequenties er zullen zijn, staat voor de Voorzitter vast. Spreker en de zijnen zullen het op prijs stellen, als dit in tweede termijn door het College nader wordt uiteengezet. Hij voegt daaraan toe, dat hij verwacht, dat de Voorzitter na de beraadslagingen in tweede termijn de vergadering zal schorsen, ten einde het College in de gelegenheid te stellen, zich terug te trekken en zich te beraden op de politieke consequenties, opdat het een expliciet antwoord kan geven op de vraag, of het aannemen van een of meer van de ingediende voorstellen voor de leden van het College consequenties heeft. Naar zijn gevoel is de beantwoording van deze vraag, alvorens tot stemming wordt overgegaan, heel wel mogelijk.
      Spreker wil zijn betoog besluiten met in te gaan op de kwestie van de houding van de politieke partijen in de Raad, De Voorzitter heeft expliciet gesteld, dat het aannemen van een van de voorstellen tot uitstel van de metrowerkzaamheden een aanslag betekent op de bestuurbaarheid van de stad. Spreker wil duidelijk vaststellen, dat het buitengewoon tragisch is, te moeten constateren, dat de P.v.d.A. met vier leden in het College is vertegenwoordigd en dat het vanuit diezelfde P.v.d.A.-fractie is, dat door middel van een voorstel die aanslag wordt gepleegd, een en ander gesteund door de houding van de gewestraad van de Partij van de Arbeid. Het moet spreker van het hart, dat - nogmaals: met erkentelijkheid voor het antwoord van de heer Matteman - de redelijkheid van een en ander door hem daarbij zal worden betrokken.
      De heer MARTINI (D'66) constateert, dat het angstig stil is in de zaal: na de nacht van Schmelzer denkt het C.D.A. kennelijk aan een "nacht van Heerma". Spreker gelooft echter, dat het zo laat niet behoeft te worden.
      Spreker heeft nog slechts één vraag. In de discussie heeft centraal gestaan het regionale planologische beleid. De wethouder voor de Publieke Werken en de Voorzitter, maar ook de wethouder voor het Verkeer hebben daarover een aantal opmerkingen gemaakt, waarop spreker gaarne nog een verduidelijking zou willen hebben.
      In wezen hoort bij de planologische opvattingen ook een paragraaf over het openbaar vervoer. Daarbij is het woord "verstedelijkingsnota" gevallen. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft bij het beleidsdebat in de Eerste Kamer dit jaar gezegd, dat hij het volgende voorjaar wil komen met een geïntegreerde verkeers- en vervoersnota. In de afgelopen jaren is er gestreefd naar een bestuurlijke herindeling van het openbaar vervoer. De geboekte resultaten waren weliswaar wat mager, maar men is toch een eindje opgeschoten. De Voorzitter heeft in dit verband gezegd, dat er haast is bij het werk van de commissie van vijf, die haar inbreng zal moeten leveren in de departementale nota. Spreker is het daarmee geheel eens, maar hij heeft daarover een vraag naar aanleiding van de beschikking, waarop deze hele zaak berust. In die beschikking staat namelijk, dat er een intergemeentelijk structuurplan zal moeten komen. Dat heeft ook betrekking op het openbaar vervoer. De vraag, die spreker daarover heeft, is in hoeverre de gemeenten in de regio Amsterdam hun medewerking hebben toegezegd en hoever men is gevorderd met het overleg in regionaal verband. Dit zal zijns inziens namelijk noodzakelijk zijn, als men een duidelijke inbreng wil leveren in de planologische opvattingen, zoals die bij de gemeente leven en gestalte hebben gekregen door de opmerkingen van alle drie de woordvoerders van het College. Dit is een uitermate belangrijke zaak, waarbij ook haast is, want daardoor zal de gemeente de oude opvattingen van de minister van Verkeer en Waterstaat kunnen beïnvloeden.
       Mevr. AGTSTERIBBE (P.S.P.) constateert, dat de uiteenzetting van de Voorzitter inderdaad glashelder was. Het gaat hier om een essentiële beslissing en daarom is spreekster van mening, dat de zaak moet worden "vertramd". Zij is het eens met de opmerking, dat er een snel stelsel van openbaar vervoer moet komen van de Bijlmerrneer naar het hart van Amsterdam, maar zij meent, dat dit dan een tram moet zijn.
      Voorts lijkt het spreekster niet nodig met herbouw in de Nieuwmarktbuurt te wachten tot de metrobouw klaar is. Men had allang kunnen beginnen ten oosten van de Recht Boomssloot; daar hadden al verschillende leefbaarheidsvoorzieningen kunnen worden getroffen. Zij ziet niet in, waarom men daarmee zou moeten wachten. Dat in het structuurplan de woonfunctie centraal staat, is natuurlijk mooi, maar er zijn al heel veel plannen geweest, waarin de woonfunctie centraal stond. Zij denkt aan de nota stadsvernieuwing. Van al die mooie plannen is niet veel terechtgekomen.
      Met betrekking tot het voorlopige eindstation op het Stationsplein vraagt spreekster zich af, wat daarmee gaat gebeuren. Wat gaat dit kosten? Er moet kennelijk nog op worden gestudeerd. Welke zijn de mogelijke alternatieven? Als er inderdaad een kruisstation wordt gebouwd, zit men dan niet jarenlang met een chaos en een verplaatsing van alle trams, die daar aankomen?
      De heer PAIS (V.V.D.) wil beginnen met enkele opmerkingen over de woorden, die de heer Heerma zojuist heeft gesproken. De heer Heerma heeft met zoveel woorden duidelijk gemaakt, dat voor de C.D.A.-fractie deze zaak een uitermate belangrijke politieke kwestie is. Dat is ongetwijfeld waar, maar spreker meent, dat de heer Heerma te ver is gegaan door deze zaak voor te stellen als een soort speelbal in het politieke spel in de Raad. Sprekers fractie wil zich daarvan met de meeste nadruk distantiëren. Voor haar is de metro in de allereerste plaats een inhoudelijke en wezenlijke zaak en op basis daarvan, niet op basis van politieke spelargumenten, bepaalt zij haar standpunt.
      Spreker en zijn fractie hebben alle respect voor het standpunt van degenen die hun visie niet delen. De V.V.D.-fractie is echter van mening, dat de weg, die in Amsterdam thans door Burgemeester en Wethouders wordt ingeslagen, niet de juiste is. Daardoor wordt voor vele jaren een aanslag gedaan op de bewoonbaarheid en daarmee op de bestuurbaarheid van deze stad, op een manier die niet juist is.
      Spreker wil een aantal korte opmerkingen maken naar aanleiding van de beantwoording door het dagelijks bestuur.
      Wethouder Lammers heeft over het punt van de regionalisatie een aantal opmerkingen gemaakt; hij heeft daarin ook betrokken de kwestie van de brieven, die het gemeentebestuur van tijd tot tijd van de Nederlandse Spoorwegen bereiken. Hij heeft daarbij de indruk gewekt, dat die brieven een soort van handige interventies van de Spoorwegen zijn. Spreker mag de wethouder eraan herinneren, dat de brief van de president-directeur, die verschillende keren in de discussie te berde is gebracht, een reactie was op een nogal denigrerende uitlating van wethouder Lammers, houdende dat hij grotelijks belazerd was, geleidelijk aan versleten woorden van oud-wethouder Koets.
      Wat de kwestie van de regionalisatie betreft - het zal straks bij de stemverklaring ten aanzien van de aanschaffing van metromaterieel duidelijk worden - is sprekers fractie van mening, dat, zolang niets vaststaat over de regionalisatie, het bepaald misplaatst is, zich door in te stemmen met de aanschaffing van daarop afgestemd materieel, te laten vastprikken. Hierdoor wordt elke vrije keuze en daarmede ook de regionalisatie zelf gefrustreerd.
      Een andere zaak betreft het onderzoek door het Nederlands Economisch Instituut. Spreker ontbreken de tijd en de lust om wethouder Lammers het verschil duidelijk te maken tussen een verkeerskeuzemodel en een verkeersprognosemodel. Vervolgens weet de wethouder misschien, dat de waardering van de reistijd op basis van inkomens gaat en dat het N. E.I. een zo democratische wijze van berekenen heeft gekozen, dat er geen enkel verschil is gemaakt tussen het inkomen van de ene groep en de andere. Dat moet de wethouder nog maar eens nagaan; dan zal hem misschien duidelijk worden, waarover het allemaal gaat.
      Het zal vandaag niet de laatste discussie zijn over de metro. Spreker vreest, dat er nog vele zullen volgen, maar de gehele woordenvloed van vandaag is tot dusverre voorbijgegaan aan het meest wezenlijke punt, dat door de Regering is uitgesproken, namelijk dat men heeft gezegd, geen verantwoorde beslissing te kunnen nemen dan op basis van een kosten-batenanalyse. Die analyse is niet verschenen en daarmede is een verantwoorde grondslag aan te nemen beslissingen komen te ontvallen. Dat is het meest serieuze punt op dit ogenblik.
      Wethouder LAMMERS (P.v.d.A.) zegt, dat de heer Gruppen nader heeft geïnformeerd, hoe de stand van zaken is met betrekking tot de opstelling van bestemmingsplannen voor gebieden, grenzende aan het tracé van de oostlijn. Spreker meent, er in eerste termijn al duidelijk over te zijn geweest, maar hij wil wel een nadere precisering geven. Wat de Oosterparkbuurt betreft, is niet alleen een voorbereidingsbesluit genomen, maar is ook een plan in voorbereiding genomen door een projectgroep. Wat de strook tussen de Wibautstraat en de Weesperzijde aangaat is sprake van een bestemmingsplan in vergevorderde staat van voorbereiding met als hoofdkenmerk de bescherming van de woonfunctie en uitbreiding van de leefbaarheid van de omgeving, zulks in overeenstemming met het structuurplan.
      Het bestemmingsplan Weesperstraat/Amstel - in de wandeling bekend als het z.g. Carréplan - wordt opnieuw bezien op het punt van versterking van de woonfunctie. Bekend is, dat het plan als kenmerk heeft een sterk geconcentreerde city-achtige functie in het gebied. Op instigatie van de Raad in zijn vorige samenstelling wordt gestudeerd op een herziening van dat plan op onderdelen.
      Aan het bestemmingsplan-Nieuwmarktbuurt wordt met de grootste voortvarendheid gewerkt. De heer Gruppen mag erop worden gewezen, dat niet het tot stand komen van het bestemmingsplan kritisch is in het proces van wederopbouw van de Nieuwmarktbuurt, maar de caissonbouw in het kader van de oostlijn. Als deze werken voortvarend worden voltooid, zal de herbouw passen in een bestemmingsplan, dat alsdan gereed zal zijn.
      De heren Gruppen en Clerx hebben nog eens de aandacht gevestigd op de ontruimingen. De heer Gruppen heeft als zijn mening uitgesproken, dat niet met de harde hand zal moeten worden ontruimd. De heer Clerx meent, dat men verder moet gaan in zijn beleid dan uitsluitend de uitspraak, dat de ontruiming humaan zal gebeuren. Spreker kan verklaren, dat het College alles zal doen om te vermijden, dat er nodeloos conflicten zullen ontstaan. In dat kader moet men ook de herhuisvestingspolitiek bezien. Het is duidelijk, dat aan de betrokkenen in de buurt de mededeling zal worden gedaan, dat men zich voor aanvragen om andere woonruimte kan melden. Het tot nu toe gevoerde beleid - ook waar het ging om voormalige krakers van de panden in kwestie - heeft te zien gegeven, dat Burgemeester en Wethouders wat dit betreft uitermate ruim zijn omgesprongen met het hanteren van normen. Hij voegt eraan toe, dat er een algemene beleidslijn moet zijn en dat het kraken van woningen, gelegen op het tracé van de oostlijn, geen pre mag doen ontstaan op plaatsing bovenaan de lijst van urgenten. Beide overwegingen zullen moeten worden afgewogen. De ontruimingen zullen individueel nader worden beoordeeld. Daarvoor is een projectgroep in het leven geroepen, die al geruime tijd optreedt en die een duidelijke opdracht heeft.
      De heer Gruppen heeft voorts geïnformeerd naar de mogelijkheden van de route om de West. Hij wilde weten, of het al dan niet een moeilijke route was. De heer Treumann wees er in dit verband op, dat aansluiting van de Schiphollijn via de westelijke route een veel snellere verbinding mogelijk zal maken en dat derhalve de gedachte van aansluiting aan de oostlijn moest worden vergeten. Spreker meent, dat het gaat om een keuze. Of men wil een zo volledig mogelijk stelsel van openbaar vervoer rondom de stad of men wil het niet. Dan is het standpunt van Burgemeester en Wethouders, dat zowel het een als het ander, gezien op de lange termijn, voor de stad noodzakelijk is, niet alleen vanwege de Schiphollijn, maar ook vanwege de noodzaak, die bij de Nederlandse Spoorwegen bestaat om bepaalde vormen van goederenvervoer te realiseren rondom de West. Spreker geeft de heer Gruppen gaarne toe, dat er nogal wat vraagstukken bij zijn op te lossen, maar men moet het niet bij voorbaat uitsluiten of er al te grote moeilijkheden bij veronderstellen. Men dient evenmin het een tegen het ander te gaan ruilen. De stad heeft zonder meer behoefte aan een zo compleet mogelijk stelsel van openbaar vervoer. Dat is één van de uitgangspunten, waarmede de beperkte studiegroep-De Man aan het werk zal moeten gaan.
      De heer Gruppen is verder benieuwd naar de houding van Burgemeester en Wethouders in het verdere overleg met de Nederlandse Spoorwegen. Spreker neemt aan, dat het het verstandigste is om, zodra de Raad ter zake een besluit zal hebben genomen, het verdere overleg met de Spoorwegen te openen. Ook in het verleden hebben zich wel schermutselingen afgespeeld in perioden, waarin door de Raad besluiten met betrekking tot de metro moesten worden genomen. Deze hebben nimmer verhinderd, dat men vervolgens op redelijke grondslag de onderhandelingen heeft kunnen voortzetten. Hij verwacht na deze beslissing van de Raad eenzelfde gedragslijn.
      Van het betoog van de heer Van de Ven heeft spreker niets begrepen. Aan de ene kant is het uitgangspunt van de heer Van de Ven, dat zo'n lijn niets voorstelt, maar als dan wordt gezegd, dat de gehele planologie erop is gericht om het maatschappelijke nut van de lijn zo groot mogelijk te maken, is de houding van dit raadslid, dat dit een schande is. Spreker heeft het gevoel, dat de heer Van de Ven begrippen als rentabiliteit in het kader van gemeentefinanciën eenvoudig niet kent en er ook niets van begrijpt. Hij probeert een en ander op een vage, wat poëtische en mystieke manier in relatie te brengen met een door hem nog niet goed begrepen maatschappijbeeld.
[De heer BOOTSMA (C.D.A.): Leve het Akkoord!]
      Spreker vervolgt, dat men zich al dan niet vrijelijk kan uitspreken. Hij doet niets anders dan reageren op een aantal vragen van de heer Van de Ven. Trouwens, spreker heeft nimmer onder stoelen en banken geschoven, dat er een aantal verschillen van inzicht bestaat tussen de heer Van de Ven en hem. Overigens vertelt hij hierbij niet veel nieuws.
      De heer Treumann is het met spreker eens, dat openbaar vervoer van en naar de Bijlmer noodzakelijk is. Volgens de heer Treumann moeten dat dan trams zijn.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Wethouder Lammers heeft dan maar een deel van mijn betoog begrepen, want ik heb niet gesteld, dat het trams zouden moeten zijn.]
      Spreker wil graag weten, wat de heer Treumann dan wil.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Het is duidelijk, dat alle stellingnamen ervan uitgaan, dat de aangelegde delen van de oostlijn van de metro zullen worden gebruikt voor openbaar vervoer. Dan van tweeën een: of men wil regionalisatie en dan zorgt men voor een systeem, dat in regionaal opzicht inpasbaar is, of men wil integratie met een tramnet en dan wordt gezorgd voor een systeem, dat integreerbaar is met het tramstelsel. Wat Burgemeester en Wethouders kiezen is vis noch vlees.]
      Spreker wil die opmerking voor kennisgeving aannemen, maar hij wil dan duidelijk zeggen, dat de keuze valt op twee met elkaar samenvallende duidelijke voordelen, namelijk de oostlijn verbindt de Bijlmer op een buitengewoon snelle wijze met het eigenlijke stadslichaam en de lijn draagt door het telt, dat deze het Centraalstation bereikt, de mogelijkheid in zich een bijdrage te leveren aan een ruimer strekkend vervoer. Vervolgens bestaat de mogelijkheid om door middel van aantakkingen uitbreidingen aan de lijn te geven, waardoor het nut wordt verhoogd tot het maximum. Dat is een stelling, die het College al gedurende jaren heeft betrokken en ten aanzien waarvan duidelijke besluiten rijn genomen.
[De heer TREUMANN (P.v.d.A.): Ik vraag alleen om die aantakkingen dan te concretiseren en de problemen, die zich daarbij voordoen te behandelen!]
      Spreker wijst erop, dat hij nog aan de beantwoording van andere vragen van de heer Treumann toekomt. Hij heeft die vragen genoteerd en zal erop antwoorden. Een van die vragen was, welke de concrete mogelijkheden zijn. Deze zijn inmiddels geschetst. Gevraagd is daarbij, wat er allemaal wordt bestudeerd. Het antwoord erop luidt, dat dit een reeks van varianten betreft, die betrekking hebben op het voortzetten van vervoer, dat aan de oostzijde van de stad wordt aangeboden, naar het noorden toe. In de studies komen varianten ter tafel, waarbij voorkeuren door studerende ambtenaren kunnen worden uitgesproken. Dit is normaal en redelijk, alleen ligt het vervolgens aan de bestuurders van de gemeente om in overleg te beslissen, welke keuze het beste kan worden gedaan, in samenhang met het gevoerde beleid. Wanneer men aan de gekozen uitgangspunten wil vasthouden, zal men tenminste de mogelijkheden van technische uitvoerbaarheid moeten weten, daar anders voortzetting van het overleg weinig zinvol is. In die samenhang vindt in overleg met het rijk studie plaats.
      Spreker heeft de reserveringen duidelijk aangegeven. De heer Treumann wilde weten, of de maten van bijvoorbeeld het station Spaklerweg geschikt zijn voor het treinmaterieel op dit moment. Het antwoord daarop luidt ontkennend, maar dat is al jarenlang bekend. De Nederlandse Spoorwegen hebben indertijd om hun moverende redenen niet het aanbevolen randstadmaterieel doen vervaardigen. Men maakt evenwel geen constructies voor de eeuwigheid. Als men derhalve een infrastructureel werk realiseert, kan het alleszins zinvol worden geacht om in geval van uitbreiding van een vervoersnet alsnog geschikt materieel te ontwerpen. Dit zijn aanbevelingen, die in 1968 zijn opgesteld en waarop men steeds terugkomt door te stellen, dat het nodig zal kunnen blijken, aangepast materieel te gebruiken. Intussen echter is ervoor gezorgd, dat het Amsterdamse materieel ook op een uitgebreider net bruikbaar is.
      De heer Clerx heeft gesteld, dat naar zijn mening de herbouw van de Nieuwmarktbuurt onvoldoende is aangepakt. In de commissie van advies en bijstand is een uiteenzetting gegeven van de stand van zaken met betrekking tot een aantal concrete bouwplannen. Het Nieuwmarktgebied is aangewezen als een gebied, waar een actief verwervingsbeleid zal worden gevoerd. Getracht zal worden, zo snel mogelijk grond in handen te krijgen, zonder dat moet worden gewacht op langdurige onteigeningsprocedures. Natuurlijk zal ook onteigening moeten plaatsvinden, doch men doet er verstandig aan om, daarop vooruitlopende, aankopen te verrichten. Dat wordt gedaan, uiteraard binnen het kader van de gelden, die beschikbaar zijn voor stadsvernieuwingsgebieden. Zodra er een stuk grond is, dat geschikt is om te worden uitgegeven aan een woningbouwvereniging, zal dat gebeuren. De huidige situatie is, dat het gemeentelijke bezit nog tamelijk verspreid ligt. Dat is een probleem in dezen. Overigens kan spreker de heer Clerx mededelen, dat de belangrijkste "portie" woningen, dat hier kan worden gebouwd, uitgerekend op het metrotracé kan worden gebouwd dan wel in de onmiddellijke omgeving daarvan. De enige belemmering is, dat eerst de afbouw moet plaatsvinden. Daarna kan snel worden gebouwd.
      De heer Heerma heeft vervolgens nog een vraag gesteld over het door spreker in eerste termijn genoemde bedrag in de orde van grootte van 15 miljoen gulden. De heer Heerma heeft gevraagd, of in dit bedrag tevens de bouwrente is begrepen. Spreker kan die vraag bevestigend beantwoorden.
      Voorts heeft de heer Heerma gevraagd, wat spreker precies heeft bedoeld met het tot een minimum beperken van de schadelijke gevolgen van een eventueel ongewenst besluit. Spreker wilde daarmede aangeven, dat hij alle mogelijkheden zou gebruiken, die het wethouderschap biedt, om het uitstel tot een minimum te beperken en een snelle bouw zoveel mogelijk te bevorderen. Ieder uitstel, dat er tot dusver is geweest, heeft spreker buitengewoon betreurd. Al het mogelijke moet worden gedaan, ook als de Raad een ongewenst besluit neemt, om ervoor te zorgen, dat van uitstel geen afstel komt. Dat was de intentie van sprekers mededeling ter zake.
      De heer Martini heeft gevraagd naar de inpassing in het regionaal vervoersbeleid, zoals dat de minister voor ogen staat in het totaal van denkbeelden, gelijk die hier zijn geschetst. Als spreker de heer Martini goed heeft begrepen, heeft deze erop willen aandringen, de inbreng van Amsterdam maximaal te doen zijn en in een vroegtijdig stadium naar voren te brengen. Dat is precies de intentie geweest, waarnee spreker bij de minister heeft gepleit voor het instellen van een "kort-aangebonden" studie over het regionale vervoer in en om Amsterdam. Dat is gelukt. Er is overeenstemming bereikt inzake de noodzaak tot het instellen van een commissie. Dit geeft Amsterdam de gelegenheid om door "voeding" van deze commissie de aanbeveling van de heer Martini gestalte te geven.
[De heer MARTINI (D'66): Ik heb gevraagd, daarbij ook de opvattingen van de randgemeenten te betrekken. Dat is een belangrijke zaak, omdat hun medewerking vereist is. Daarover is al jarenlang gesproken. Ik zou graag willen weten, in hoeverre die randgemeenten nu zijn opgeschoten ten aanzien van de opvattingen, passend in het kader zoals U dat ziet.]
      Spreker merkt op, dat in het agglomeratie-overleg, dat regelmatig plaatsvindt, sprake was van instemming met de wijze, waarop Amsterdam de problematiek benaderde. Spreker heeft dan ook niet de minste zorg omtrent de opstelling van deze randgemeenten. Het agglomeratie-overleg is de meest geschikte plaats voor het plegen van nader beraad met de randgemeenten. Deze kwestie kan nog wel eens expliciet ter tafel worden gebracht, ook al weet men, dat de gemeenten het in het algemeen met de Amsterdamse visie eens zijn. De gemeente Purmerend ziet niet in, hoe met enig succes de voorgenomen uitbreiding in het totale verstedelijkingspatroon kan worden ingebracht, zonder dat men met een "kort-aangebonden" stelsel van openbaar vervoer gaat werken.
      Het vorengaande brengt spreker op een opmerking van de heer Van de Ven inzake de Hemspoortunnel, die naar zijn mening voldoende zou zijn. Spreker heeft de heer Van de Ven de vraag gesteld, of deze de kaart van Noord-Holland wel goed kent. De capaciteit van de tunnel is eindig, zeker als de voorgenomen groei - deze wordt door Purmerend ook wenselijk geacht - tot een goed einde wordt gebracht. Naar sprekers opvatting en waarneming wordt in dezen gedacht aan een zo groot mogelijke groei, ook op rijksniveau.
      Mevr. Agtsteribbe heeft gesproken over "vertrammen" van de verbinding. Het voert te ver, nog eens uitvoerig uit te leggen, dat dit eenvoudig niet mogelijk is. Bij een andere gelegenheid wil spreker dit graag nog eens nader uitleggen. Fysiek is het in de stad onmogelijk, de zaak door middel van een tramverbinding op te lossen. Het isoleert bovendien de oostlijn en staat regionalisering in de weg. Er zijn mensen, die deze regionalisering niet willen en ook de Purmer niet willen volbouwen. Niettemin zal echter de Purmer worden volgebouwd en derhalve zal de aantakking er moeten komen.
      De heer Pais heeft gezegd, dat de opmerkingen van de Nederlandse Spoorwegen er zijn gekomen naar aanleiding van een uitlating in een krant. Het initiatief in dezen is echter genomen door de Nederlandse Spoorwegen, namelijk door deel te nemen aan een studiedag, waarop een aantal uitspraken werd gedaan, die niet in relatie konden worden gebracht met het tot dusver gevoerde overleg. Spreker heeft de aandacht gevestigd op het feit, dat dit bij belangrijke te nemen beslissingen wel eens vaker is voorgekomen. Het College betreurt dit, maar kan het niet voorkomen. Men heeft de vrijheid, zich te uiten, waar en wanneer men wil. Het is overigens de vraag, of het wel zo verstandig is geweest van de Nederlandse Spoorwegen, aan deze studiedag deel te nemen.
[De heer PAIS (V.V.D.): U was toch ook voor die studiedag uitgenodigd ?]
      Spreker wil deze zaak graag rechtzetten. Hij heeft inderdaad een uitnodiging ontvangen en heeft zich in beginsel bereid verklaard tot deelneming, echter wel op een tijdstip, waarop de positie van Amsterdam en van het College tegenover de Raad niet in gevaar zou kunnen worden gebracht. Men heeft toen een datum vastgesteld, die spreker niet schikte. Men wist, dat men dit risico zou lopen.
[De heer PAIS (V.V.D.): Daar zijn blijkbaar twee theorieën over.]
      Spreker merkt op, dat het zo is en niet anders.
      De heer Pais heeft erop gewezen, dat het beslissende woord in Den Haag is gesproken. Men heeft immers gezegd, dat het niet kan zonder een kosten-batenanalyse. Spreker moet de heer Pais er dan op attenderen, dat het beslissende woord onlangs in de Tweede Kamer is gesproken, en wel door verwerping van moties, die ten doel hadden, de minister ervan te weerhouden, een bedrag van 31 miljoen gulden aan Amsterdam uit te keren.
      Spreker wil hiermede zijn aandeel in deze tweede termijn besluiten.
[De heer VAN DE VEN (P.P.R.): Krijg ik nog antwoord op mijn vragen?]
      Spreker verzoekt de heer Van de Ven, zijn vragen in het kort te herhalen.
[De heer VAN DE VEN (P.P.R.): Ik heb de volgende vragen gesteld. In de nota Stadsvernieuwing uit 1971 staat, dat de herbouw van de Nieuwmarktbuurt ten oosten van de Krom Boomssloot onmiddellijk ter hand kan worden genomen. Sindsdien is er niets gebeurd. Waarom niet? De tweede vraag is de volgende. Als wordt gezegd, dat de cityvorming voorbij is, waarom voert men dan nu onderhandelingen met de Koninklijke Academie van Wetenschappen om langs de Hoogstraat kantoren te plaatsen? Waarom worden er dan plannen gemaakt om op het Waterlooplein een kantoor van de B.N.A. te plaatsen? Waarom worden er plannen gemaakt om hotelbouw te creëren aan de Prins Hendrikkade? Waarom is er nog onlangs een Engels restaurant in gerestaureerde pakhuizen aan de Recht Boomssloot geopend?]
      Spreker wijst erop, dat de heer Van de Ven geen feitelijke vragen heeft gesteld. Deze heeft slechts een aantal constateringen gedaan, op grond waarvan naar zijn mening sprekers betoog niet klopt. Waarom worden deze plannen ontwikkeld? Omdat men sinds jaar en dag weet, dat de Koninklijke Academie van Wetenschappen hier gevestigd is. Niemand zal het deze voor de stad belangrijke vestiging moeilijker willen maken dan onvermijdelijk is. Daarom zijn er besprekingen gaande. Voor wat het Waterlooplein betreft zijn er al sinds jaar en dag besprekingen inzake herbouw gaande. Er is hier ook een Academie van Bouwkunst gevestigd. Men kan dit ook wel beschouwen als een ongewenste cityfunctie. Overigens moet men de zaken wel scherp onderscheiden. Onder het Nieuwmarktgebied rekent het College niet het Waterlooplein en omgeving en evenmin de Valkenburgerstraat en omgeving.
      Wethouder RIETHOF (P.S.P.) wil in deze tweede termijn ingaan op opmerkingen, die zijn gemaakt door de heren Treumann en Claassen. Het openhouden van de mogelijkheid tot het geven van een regionale functie aan de metro is onder meer afhankelijk van de keuze van het materieel. Er zijn in feite drie mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is die van het bestaande Amsterdamse trammaterieel. Het is duidelijk, dat dit materieel niet geschikt is om er grote afstanden mee af te leggen. Over de tweede mogelijkheid heeft spreker in eerste termijn al iets gezegd. Dat betreft het materieel, zoals dat door de Nederlandse Spoorwegen wordt voorgesteld. Dit materieel laat zich per definitie niet integreren met het materieel van de Nederlandse Spoorwegen. De redenen waarom de Nederlandse Spoorwegen nu juist dit materieel voorstellen, heeft spreker in eerste termijn ook reeds aangeduid. Een goede integratie moet de mogelijkheid in zich dragen - dit was in eerste instantie ook door de Nederlandse Spoorwegen aan Amsterdam gevraagd - om verder te integreren, ook wat betreft het voltage en de andere karaktertrekken van het materieel. Vandaar, dat voor het materieel, dat het College nu voorstelt aan te schaffen, de mogelijkheid van ombouw op 1500 volt nadrukkelijk is ingesloten.
      In antwoord op een vraag van de heer Claassen kan spreker enige nadere informatie geven omtrent de wijze waarop en de snelheid waarmee eventueel tot ombouw van 750 tot 1500 volt - met bovenleiding - zou kunnen worden overgegaan. Na december 1973, toen een gemeenschappelijke werkgroep van de gemeente Amsterdam en de Nederlandse Spoorwegen tot de conclusie kwam, dat ombouw mogelijk was, zijn de zaken nader uitgewerkt, overigens ook toen nog in volledige overeenstemming met de Spoorwegen. Voor de aanleg van een bovenleiding zal een termijn van ongeveer één jaar nodig zijn. Vervolgens is een periode van één tot anderhalf jaar nodig voor het ombouwen van de rijtuigen. Deze kunnen gedurende die tijd overigens normaal in dienst blijven. Dit geldt uiteraard ook voor de periode van de bouw van de bovenleiding. Dit zijn de directe mogelijkheden voor een verdere integratie met materieel van de Nederlandse Spoorwegen.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Ik heb een expliciete vraag gesteld aan een enkel lid van het College met betrekking tot de loyaliteit bij het uitvoeren van raadsbesluiten en met betrekking tot buitenparlementaire acties. Ik zou het op prijs stellen, als bedoeld lid daarop zou antwoorden.]
      De VOORZITTER neemt aan, dat, wanneer een individueel lid van het College een afwijkend standpunt heeft, dit lid straks van de stemmotiveringen gebruik zal maken om dat standpunt duidelijk te maken. Voor wat deze vraag betreft, blijft overeind staan het standpunt van het gehele College, dat iemand die als minderheid zijn afwijkende mening heeft kenbaar gemaakt, niettemin als lid van het College gehouden is, mede te werken aan de uitvoering van het besluit. Omdat hij is belast met de uitvoering van raadsbesluiten, komt hem dientengevolge ook niet de rechtmatige mogelijkheid toe, daadwerkelijke actie te voeren om de uitvoering van een besluit, dat de Raad aan het College heeft toevertrouwd, te belemmeren of te beletten.
[De heer HEERMA (C.D.A.): Ik ben hierover zo expliciet in verband met de uitlatingen van de heer Van Duijn van eind augustus over dit punt, onder andere in het dagblad Het Parool. Ik zou het op prijs stellen, wanneer hij op enig moment zelf op mijn vraag antwoordt, onverlet de uitspraak die U hebt gedaan.]
      Spreker stelt vervolgens vast, dat de heer Heerma hemzelf een buitengewoon moeilijke vraag beeft gesteld, namelijk of hij bereid is de vergadering te schorsen, ten einde met het College overleg te plegen over het expliciet maken van de ernstige bestuurlijke consequenties, die hij in eerste termijn heeft geschetst. Deze vraag is voor spreker bijzonder moeilijk, omdat hij niet zou weten wat hij na die schorsing meer zou moeten zeggen dan hij in eerste termijn reeds heeft gezegd. Het College ziet in de thans voorliggende beslissing één van de sleutelbeslissingen voor de toekomst van de stad. Iedereen die een afwijkende mening heeft, mag daar verschillend over denken, maar degenen die in het verleden en het heden samen hebben gewerkt aan het gevecht om die beslissing aanvaard te krijgen en uitgevoerd te krijgen, weten wat onder een dergelijke schets als hij heeft gegeven, bestuurlijk gezien, moet worden verstaan. Het heeft dus geen zin de vergadering te schorsen, want in die schorsing zou de vraag aan de orde komen, waarom men het College vraagt, verder expliciet te maken wat spreker als een uitermate ernstige zaak heeft geschetst. De heer Heerma heeft dat heel duidelijk tot uitdrukking gebracht door deze zaak te trekken in het vlak van de politieke tegenstellingen, die zijn gerezen rondom de vorming van het College. Spreker vindt het zeer begrijpelijk, dat er aangelegenheden zijn, die de heer Heerma en zijn fractiegenoten in het licht van die ontwikkeling willen bezien. Hij kan zich alleen niet voorstellen, dat een zaak waaraan College en Raad gezamenlijk zo hard hebben getrokken en waarvoor zij zoveel moeite hebben gedaan, die zij hebben erkend als een zaak van het uiterste gewicht voor de toekomst van de stad, zou kunnen leiden tot een afweging op de politieke grond, die de heer Heerma heeft vermeld. In de komende tijd, bij de strijd in deze Raad over de tenuitvoerlegging van het programma waarop dit College is gaan werken, zullen er vele gelegenheden zijn, die de fractie van het C.D.A. tegenover het College kunnen brengen op deze afweging, omdat het dan gaat om dingen die misschien ook wel van wezenlijk belang zijn voor de stad, maar waarvoor niet allen te zamen onder dezelfde noemer hebben gestreden. De aanleg en de afbouw van de oostlijn is een zaak, die in het verkiezingsprogram van het C.D.A. is vermeld, waarop de leden van die fractie zijn gekozen. Spreker vindt dan ook, dat, wanneer de heer Heerma zegt, dat hij aan de politieke tegenstellingen die er zijn andere programmatische consequenties verbindt, deze aan de bestuurlijke moeilijkheden waarvoor de stad in dat andere geval zou worden gesteld, een heel wezenlijke bijdrage levert. Men is het er immers wel over eens, dat de beslissingen die moeten worden genomen, in de allereerste plaats moeten worden getoetst aan het belang van de gemeente Amsterdam. Dat staat met zoveel woorden in het formulier van de eed of de belofte, die de raadsleden bij hun installatie afleggen: "dat ik de belangen van de gemeente Amsterdam met al mijn vermogen zal voorstaan en bevorderen." Als het is zoals de heer Heerma heeft gezegd, dat hij met even grote ernst als spreker denkt over de bestuurlijke consequenties van een negatief besluit ten aanzien van de afbouw van de metro tot aan het Centraalstation, kan spreker zich niet voorstellen, dat de heer Heerma, juist met het oog op die beslissing, de belangen van de gemeente Amsterdam anders ziet dan het College.
[De heer BOOTSMA (C.D.A.): Daarom willen wij die consequenties ook van te voren kennen.]
      
      De discussie wordt gesloten.

      De heer HEERMA (C.D.A.) verzoekt de Voorzitter, de vergadering te schorsen, opdat zijn fractie de gelegenheid heeft zich te beraden op het standpunt, dat zij tegenover de voorstellen zal innemen.

      De vergadering wordt hierna te 0.35 uur geschorst tot 1 uur.

      Na heropening van de vergadering stelt de VOORZITTER aan de orde de stemming over de drie ingediende voorstellen, allereerst over het voorstelVan de Ven c.s. (no. 1099).
      Spreker merkt op, dat de heer Van de Ven reeds eerder op de avond heeft verklaard - dit op verzoek van de heer Gruppen - dat hij bereid was, het voorstel, betrekking hebbende op intrekking van het principe-besluit van 1968, tot nader order aan te houden.
      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) zegt, dat hij bereid is, de behandeling van het voorstel aan te houden tot het moment van behandeling van het desbetreffende hoofdstuk van de ontwerp-begroting voor 1975.
      De VOORZITTER vraagt zich af, wat daarvan de bedoeling is. Het metrovraagstuk zal niet in het kader van de begrotingsbehandeling aan de orde komen.
      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) herhaalt, dat hij bereid is, het voorstel nu aan te houden en te behandelen in het kader van de bespreking van het desbetreffende begrotingshoofdstuk. Daarmede heeft de heer Gruppen zich bij interruptie akkoord verklaard.
      De VOORZITTER wijst erop, dat het vraagstuk van de metro niet bij de begrotingsbehandeling aan de orde komt. Dit betekent, dat het voorstel dient te worden aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip.
      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) zegt, daarmede niet akkoord te gaan. Er behoeft toch geen bezwaar tegen te bestaan, de behandeling van het voorstel uit te stellen tot de komende begrotingsbehandeling.
      De VOORZITTER zegt, dat er dan een aanleiding moet zijn om tot behandeling van het voorstel te komen.
      De heer VAN DE VEN (P.P.R.) merkt op, dat dit kan bij het hoofdstuk Openbare Werken van de ontwerp-begroting voor 1975.
      De VOORZITTER zegt, er niet verder over te zullen discussiëren. Het voorstel wordt in elk geval nu aangehouden. Bij de begroting kan nader op de be handelbaarheid worden teruggekomen.

      Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het voorstel-Van de Ven c.s. (no. 1 099) aan de orde te stellen bij de behandeling van hoofdstuk VI van de ontwerp-begroting voor 1975.

      Aan de orde is de stemming over het voorstel-Van de Ven c.s. (no. 1098).
      Wethouder VAN DUIJN (P.P.R.), zijn stem motiverend, zegt, dat hij zijn stem aan dit voorstel zal geven. Spreker heeft al in 1970, tijdens de eerste etappe van dit marathondebat over de metro, gezegd, dat de metro een vlucht van het openbaar vervoer onder de grond is, een vlucht voor de auto, die de straat beheerst. Het gaat inderdaad, zoals de heer Martini al heeft gesteld, in veel opzichten om de generaties na deze. Die generaties zullen niet in auto's als gekken door de stad heen en weer rijden. Daarom vond en vindt spreker de aanleg van de metro een tragische misser; hij vindt het in politiek opzicht een misser ten opzichte van de Nieuwmarktbuurt, die ernstige schade is toegebracht, terwijl er een goed alternatief is, namelijk het "vertrammen", zoals in het voorstel is vastgelegd. Spreker vindt het ook in stedebouwkundig opzicht een tragische misser, dat er talloze kantoren zijn verrezen en nog zullen verrijzen rond de metrostations en hij vindt het een verkeerstechnische misser. Hij zal derhalve conform het progressief akkoord, conform wat daarin is bepaald ten aanzien van het standpunt van zijn partij over de metro, vóór het voorstel stemmen. Mocht dit voorstel door de Raad niet worden aangenomen, dan zegt spreker - dit wellicht ten genoegen van de heer Heerma - ten bewijze van de collegialiteit in het College, in navolging van de wethouder voor de Publieke Werken en de Stadsontwikkeling, dat hij zijn portefeuille zal blijven beheren.

[De heer HEERMA (C.D.A.): Dat is geen antwoord op mijn expliciete vraag aan het desbetreffende lid van het College.]
      De VOORZITTER merkt op, dat de expliciete vraag aan het desbetreffende lid van het College is geweest, of hij, als het besluit anders uitvalt dan hij voorstaat, loyaal aan de uitvoering van dat besluit zal meewerken als lid van het College.
      Wethouder VAN DUIJN (P.P.R.) wijst erop, dat de Voorzitter die vraag al uitstekend en zeer duidelijk heeft beantwoord.
      De VOORZITTER wijst erop, dat het erg nuttig zou zijn, indien wethouder Van Duijn, die dus vindt, dat spreker al uitstekend heeft geantwoord op de gestelde vraag, ten gerieve van iedereen in deze zaal, op die vraag zelf nog expliciet antwoordt.
      Wethouder VAN DUIJN (P.P.R.) merkt op, dat de heer Van de Ven op de gestelde vraag al bij de algemene beschouwingen een duidelijk antwoord heeft gegeven. Ook de Voorzitter heeft eerder in deze vergadering op de gestelde vraag nogmaals een duidelijk antwoord geformuleerd. Sprekers toekomstig beleid zal een duidelijk antwoord zijn op de gestelde vraag. Om der wille van het feit, dat het C.D.A. zo graag een wig in dit College wenst te drijven, zal spreker niet allerlei dramatische verklaringen gaan afleggen.
[De heer HEERMA (C.D.A.): In de laatste week van augustus heeft de heer Van Duijn, toen nog niet kandidaat-wethouder voor dit College, blijkens een verslag in Het Parool verklaard, dat hij en zijn fractie in een ideale positie zouden komen te zitten door tevens in het machtscentrum te zitten, van waaruit men zou kunnen opereren als vertegenwoordiger van de fractie en tevens deel kunnen nemen aan alle acties in deze stad om bepaalde dingen te corrigeren. Het is niet onredelijk, wanneer ik in het kader van dit debat om een zeer expliciet antwoord van wethouder Van Duijn vraag.]
      Spreker merkt op, dat hij nimmer heeft gesteld, dat hij raadsbesluiten zou saboteren. Dat zal spreker ook nu beslist niet zeggen.
      De VOORZITTER meent, dat de heer Heerma niet verder moet proberen om een meer expliciete verklaring van de heer Van Duijn te krijgen, maar dat hij wel rekening moet houden met het zeer duidelijke standpunt van de overige leden van het College ten aanzien van de loyale uitvoering van raadsbesluiten, ook door leden, die blijven zitten en ertegen zijn geweest. Deze verklaring moet op dit moment voldoende zijn.
      De heer MUG (P.v.d.A.) zegt, dat, hoewel hij vindt, dat de lijn naar het Centraalstation, waarvan de kosten in totaal zullen neerkomen op ongeveer 2 miljard gulden, eigenlijk te duur is, wie de kosten ook betaalt hetzij de gemeente hetzij het rijk, hij toch tegen het voorstel tot stopzetting zal stemmen. Sprekers partij is de verkiezingen ingegaan met de afspraak, dat, als er aan bepaalde voorwaarden zal worden voldaan, de lijn naar het Centraalstation zal worden afgebouwd. Het voorstel om de bouw te stoppen bij het Waterlooplein heeft zijn partij vóór de verkiezingen gezegd, te zullen verwerpen. Daarom zal spreker tegen het voorstel stemmen.

      Het voorstel-Van de Ven c.s. (no. 1098) wordt verworpen met 36 tegen 8 stemmen.

      Vóór: de leden mevr. Agtsteribbe, Van de Ven, Van der Vlis, mevr. Blom-Jorna, Lankhorst, Van Duijn, Riethof en mevr. Blokpoel-Munnikendam.

      Tegen: de leden Claassen, Van der Eyden, Veldman, Walraven, mevr. Pleij, Pais, Meerten, Dienaar, Lauxstermann, Jacobse, Stoffel, Mug, Matteman, Gruppen, Stam, Clerx, Martini, Groothoff, Sinnige, Lammers, Verheij, Kuijpers, De Cloe, Rutgers van der Loeff, Bootsma, Van der Velde, Goekoop, Heerma, Steenbergen, Hoekstra, Polak, mevr. Aerts-de Vries, Roemer, Brautigam, Treumann en mevr. Van Dijk-Stol.

      Aan de orde is de stemming over het voorstel-Treumann c.s. (no. 1100).

      De heer VAN DE VEN (P.P.R.), zijn stem motiverend, zegt, dat, hoewel dit voorstel niet overeenstemt met het standpunt van zijn fractie, zij toch haar steun aan dit voorstel zal geven, omdat het het meest in de richting komt van het eigen voorstel.
      De heer MUG (P.v.d.A.) merkt op, dat in het programakkoord staat, dat de P.v.d.A. en D'66 hun steun aan de afbouw van de oostlijn zullen geven, maar dat dit afhankelijk is van twee voorwaarden. De wethouder voor de Publieke Werken en de Stadsontwikkeling heeft toegegeven, dat de lijn moet worden afgebouwd, opdat kan worden voldaan aan de voorwaarden. Dat is het omdraaien van hetgeen is bedoeld. Bovendien heeft spreker gehoord, dat wethouder Riethof vóór het stoppen van de bouw bij het Waterlooplein is, maar dat hij na verwerping van het desbetreffende voorstel vóór onmiddellijke afbouw van de oostlijn is en nog wel volgens het tracé door de Nieuwmarktbuurt. Spreker vindt dit toch wel een zeldzaam natuurverschijnsel; zoiets ziet men niet vaak en dat is maar gelukkig ook.
      Omdat spreker ervan overtuigd is, dat het nu besluiten tot de afbouw zonder dat aan de voorwaarden is voldaan, in strijd is met het akkoord, zoals dit vóór de verkiezingen aan de Amsterdammers is aangeboden, heeft hij het voorstel-Treumann c.s. ondertekend.
      De heer TREUMANN (P.v.d.A.) zegt, dat hij in eerste termijn al een motivering heeft gegeven, die tot indiening van dit voorstel heeft geleid. Spreker wil nu nog slechts één opmerking maken. Hij acht het volledig in overeenstemming met zijn belofte als raadslid, na de diepgaande discussies toch steun aan dit voorstel te blijven geven. De Voorzitter heeft de schijn van een suggestie gewekt, als zou het niet in overeenstemming met de afgelegde belofte zijn, nu niet voor afbouw van de metro te zijn. Uit de reactie van de Voorzitter maakt spreker thans evenwel op, dat dit niet diens bedoeling is geweest. In dat geval heeft hij hieraan niets meer toe te voegen.
      Mevr. AGTSTERIBBE (P.S.P.) zegt, dat zij een vraag wil stellen.
      De VOORZITTER wijst erop, dat daarvoor thans geen gelegenheid meer bestaat. Het is nu nog slechts mogelijk, een stemmotivering te geven.
      Mevr. AGTSTERIBBE (P.S.P.) zegt, dat zij het met de eerste overweging in het voorstel niet eens is. Zij meent, dat de financiële uitleg voldoende duidelijk is geweest. Dit voorstel draagt de mogelijkheid in zich, dat er inderdaad zal worden "vertramd". Spreekster weet voorts nog steeds niet precies, wat er bij het Centraalstation gaat gebeuren. Alvorens zich ergens voor of tegen te verklaren, zou zij graag eerst alle gegevens weten.
      Spreekster moet vervolgens toch met een vraag komen. Als men de zaak op de vingers gaat natellen, zit er een bepaalde consequentie aan. Zij wil deze consequentie zeer zwaar laten wegen. Als de stemming gelijk zou uitvallen, wat zal daarvan dan het gevolg zijn? Hoewel zij voorstandster van het voorstel is, zou zij zich alsdan kunnen voorstellen dat zij in overweging kan nemen haar stem aan het voorstel te onthouden. Misschien is het mogelijk, daarop een antwoord te geven.
      De heer PAIS (V.V.D.) merkt op, dat ieder raadslid het belang van de stad heeft te dienen op een manier, zoals hij dat ziet. Als zodanig was de aansporing van de Voorzitter aan de Raad - misschien meer in het bijzonder aan de fractie van het C.D.A. - voor wat sprekers fractie betreft overbodig. Een- en andermaal heeft zij duidelijk gesteld, dat deze diep ingrijpende processen naar haar mening moeten zijn gebaseerd op een voldoende inzicht in de consequenties en de samenhangen. Dit inzicht ontbreekt. De overwegingen, die in het onderhavige voorstel naar voren komen, sluiten vrij goed aan bij wat van de zijde van sprekers fractie nu en vorig jaar naar voren is gebracht. Men name het feit, dat alternatieven onvoldoende of in het geheel niet zijn onderzocht, weegt voor de fractie zwaar. Hoewel spreker zich het voorstel, als hij het had moeten formuleren, anders zou hebben kunnen denken, bevat dit toch voldoende punten om zijn stem daaraan niet te onthouden.
      De heer WALRAVEN (C.P.N.) zegt, dat zijn fractie tegen dit voorstel zal stemmen, aangezien dit leidt tot een verder uitstel en daarmede verbonden een verdere verloedering van de Nieuwmarktbuurt. De fractie is tegen dit voorstel, aangezien het een vertraging zou veroorzaken in de noodzakelijke metroverbinding van de Bijlmermeer met het Centraalstation en zij is tegen het voorstel, omdat dit uiteindelijk een kostenverhogend effect zal hebben op toekomstige beslissingen.
      De heer HEERMA (C.D.A.) zegt, dat zijn fractie het voorstel-Treumann c.s. van de drie ingediende voorstellen beschouwt als het serieuze. Het voorstel weerspiegelt de beslissing van de gewestelijke vergadering van de P.v.d.A. Het is een serieus voorstel, omdat dit voorstel van de zijde van de fractie van de P.v.d.A. is gericht tegen de wethouders van de P.v.d.A. in dit College. Sprekers bijdrage in eerste en tweede termijn en ook deze stemmotivering zijn geen politiek spel. Het belang van de stad weegt zwaar en staat voorop. Spreker wil trachten, een stuk duidelijkheid tot uitdrukking te brengen. De Voorzitter heeft gesteld, dat het belang van de stad met de te nemen sleutelbeslissing voor de toekomst op het spel staat. De Voorzitter heeft een appel gedaan op de fractie van het C.D.A. en gewezen op de eed, die de raadsleden hebben afgelegd. De Voorzitter heeft ook verwezen naar het program van het C.D.A., op grond waarvan de leden van de fractie zijn gekozen en dat zij gehouden zijn uit te voeren. In het program wordt de wenselijkheid van de aanleg van de oostlijn van de metro aangegeven. Dat is juist, doch het belang van de gemeente Amsterdam brengt ook het hebben van een goed stadsbestuur met zich. Ook daarvoor zijn de leden van de fractie gekozen. De kiezers hebben opgedragen, te zorgen voor een goed stadsbestuur. Spreker herhaalt, dat het College naar zijn overtuiging de noodzakelijke politieke en programmatische homogeniteit mist. De discussie van vanavond heeft dat nog eens heel duidelijk aangetoond. De Voorzitter heeft een appel gedaan op de verantwoordelijkheid van sprekers fractie, daarbij duidende op de gemeenschappelijke strijd, die ook zij, vanuit haar politieke achtergrond, in de afgelopen jaren heeft gevoerd op dit punt. Het moet spreker echter van het hart, dat naar zijn gevoelen dit appel aan het verkeerde adres is gericht. Het moet niet in de eerste plaats worden gericht aan het adres van zijn fractie. Als de Voorzitter spreekt over een aanslag op de bestuurbaarheid van de stad bij dit voorstel, dat een sleutelbeslissing voor de toekomst betreft, kan spreker die zorg delen. Daarom juist is evenwel de verdeeldheid, die men kan constateren, volstrekt onaanvaardbaar.
      In de tweede plaats wil spreker aangeven, dat zijn fractie onvoldoende vertrouwen heeft in de uitvoering van de raadsbeslissing. Zijn fractie wil de verantwoordelijkheid voor een en ander leggen, waar deze behoort te liggen; dat is bij die partij - de grootste partij - die ook de grootste bestuursverantwoordelijkheid draagt en deze bestuursverantwoordelijkheid voor zich heeft opgeëist.
      Concluderende kan spreker mededelen, dat zijn fractie heeft besloten unaniem niet aan de stemming over het voorstel deel te nemen, ten einde te laten zien, wat de dertig stemmen - de comfortabele meerderheid - waard zijn.
      De heer WALRAVEN (C.P.N.) verzoekt, gelet op deze verklaring van het C.D.A., de vergadering voor korte tijd te schorsen voor nader beraad.

[De heer PAIS (V.V.D.): Is dat nu nog noodzakelijk?]
      De VOORZITTER meent, dat het na deze stemmotivering volledig legitiem is, wanneer een lid van de Raad vraagt om schorsing van de vergadering.

      De vergadering wordt hierna te 1.30 uur geschorst tot l.45 uur.

      Na heropening van de vergadering stelt de VOORZITTER opnieuw aan de orde de stemming over het voorstel- Treumann c.s. (no. 1100).

      De heer HEERMA (C.D.A.) zal graag vernemen, wat het resultaat is geweest van het door de fractie van de P.v.d.A. tijdens deze schorsing van de vergadering gevoerde overleg.

      Over het voorstel-Treumann c.s. (no. 1100) staakten de stemmen; er werden 19 stemmen vóór en 19 stemmen tegen het voorstel uitgebracht.

      Vóór: de leden Claassen, mevr. Pleij, Pais, Dienaar, Lauxstermann, Jacobse, mevr. Agtsteribbe, Mug, Van de Ven, Van der Vlis, mevr. Blom-Jorna, Lankhorst, Groothoff, Van Duijn, Goekoop, mevr. Blokpoel-Munnikendam, Polak, Roemer en Treumann.

      Tegen: de leden Veldman, Walraven, Meerten, Stoffel, Matteman, Gruppen, Stam, Clerx, Martini, Sinnige, Lammers, Verheij, Kuijpers, De Cloe, Riethof, Rutgers van der Loeff, Van der Velde, Hoekstra en mevr. Van Dijk-Stol.

      Aan deze stemming werd niet deelgenomen door de leden mevr. Aerts-de Vries, Bootsma, Brautigam, Van der Eyden, Heerma en Steenbergen.

      De VOORZITTER deelt mede, dat op grond van art. 58, lid 1, der Gemeentewet een herstemming over het voorstel dient plaats te vinden in de volgende raadsvergadering. Spreker stelt voor, in verband hiermede de verdere afdoening van dit agendapunt aan te houden.
      Spreker stelt vervolgens voor, de behandeling van agendapunt 21 [voordracht van Burgemeester en Wethouders van 1 november 1974, tot aanschaffing van 33 metrorijtuigen (no. 1076)] aan te houden tot de volgende vergadering.

      Conform besloten.

      Aan de orde zijn de benoemingen.

      ........................................
..................................................................
.............................