Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer Zitting 1973 - 1974
VRAGEN
door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 107
van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regering
schriftelijk gegeven antwoorden
1425. VRAGEN van de leden Van der Lek (P.S.P.), Jansen (P.P.R.) en Goudsmit (D'66) over het kosten-baten onderzoek van de verschillende alternatieven van de Oostlijn van de metro in Amsterdam. (Ingezonden 20 maart 1974.)
1. Op welke termijn zal het kosten-baten onderzoek van de verschillende alternatieven van de Oostlijn van de metro in Amsterdam gereed zijn?
2. Op welke wijze zal met de gemeente Amsterdam overlegd worden over de uitkomsten van dit onderzoek, over het op grond daarvan te kiezen eindpunt, verloop en de aansluitende vervoersvoorzieningen, en over de hoogte van de rijksbijdrage?
3. Valt te verwachten, dat een beslissing van de Regering over de hoogte van de rijksbijdrage en de wijze van uitvoering (eindpunt en verloop) waarvoor deze gegeven wordt nog vóór het zomerreces aan de Kamer kan worden medegedeeld?
4. Bent u niet van oordeel, dat een beoordeling van die beslissing door de Kamer slechts mogelijk zal zijn als de Kamer daarbij beschikt over de gegevens en de berekeningen, op grond waarvan bij het kosten-baten onderzoek tot een afweging van de verschillende alternatieven gekomen is?
5. Bent u bereid, deze gegevens op een zo vroeg mogelijk tijdstip, maar in ieder geval tegelijk met uw beslissing, openbaar te maken?
6. Kunt u zich voorstellen, dat de ondergetekenden niet erg onder de indruk waren van het kattebelletje - in het antwoord op eerdere vragen 1) aangeduid als "Studie" van de Dienst Publieke Werken van de gemeente Amsterdam en de Rijkswaterstaat - over de kosten van het Geldersekade-verloop, aangezien daarin wel een aantal beweringen wordt gedaan, maar geen enkel al dan niet cijfermatig argument voor deze beweringen wordt aangevoerd?
7. Mogen wij erop rekenen, dat de conclusies en overwegingen op grond van het kosten-baten onderzoek, die ons nog voorgelegd zullen worden, wèl door goede en controleerbare argumenten zullen worden ondersteund?
ANTWOORD van Minister Westerterp (Verkeer en Waterstaat) en Staatssecretaris Polak (Binnenlandse Zaken). (Ontvangen 14 mei 1974.)
1. Er zal naar worden gestreefd de kosten-batenanalyse in de loop van de maand mei af te ronden. Zekerheid hieromtrent kan echter niet geboden worden.
2. De wijze waarop met de gemeente overleg zal worden gepleegd is mede afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek. Mede op basis van dit onderzoek zal worden bezien of van rijkszijde een aanvullende rijksbijdrage in de aanlegkosten van de Oostlijn, zoals deze door de gemeente is aangemeld, kan worden verleend.
De keuze van het eindpunt, verloop en de aansluitende vervoersvoorzieningen is overigens een gemeentelijke aangelegenheid.
3. Ik heb tijdens de interpellatie van het lid der Kamer de heer Van der Lek op 12 september 1973 toegezegd dat geen definitieve beslissing zal worden genomen voordat daarover met de Kamer van gedachten is gewisseld.
In het geval de kosten-baten analyse in de loop van de maand mei kan worden afgerond zal deze gedachtenwisseling, indien daarvoor op de agenda van de Kamer ruimte kan worden gevonden nog voor het zomerreces plaatsvinden.
De beslissing omtrent het gemeentelijk verzoek om een aanvullende rijksbijdrage in de aanlegkosten zal zo spoedig mogelijk na het overleg met de Kamer worden genomen.
4 en 5. Het rapport van de kosten-baten analyse dat, naast de vermelding van de uitkomsten van de afweging der onderzochte alternatieven, een verantwoording zal bevatten van de gebruikte methodes, zal tijdig aan de Kamer worden aangeboden.
6. De rapportage over de resultaten van de bestudering van het Geldersekade-verloop is inderdaad summier gehouden.
7. Zoals reeds in het antwoord op de vragen 4 en 5 werd opgemerkt zal de kosten-baten analyse een verantwoording bevatten van de gehanteerde uitgangspunten en veronderstellingen.
1) Aanhangsel Handelingen dezer zitting, blz. 1213.
|