Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer Zitting 1973-1974

VRAGEN
door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 107
van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regering
schriftelijk gegeven antwoorden

     828. VRAGEN van de leden Van der Lek (P.S.P.), Goudsmit (D'66) en Jansen (P.P.R.) over de kosten-batenanalyse van de Oostlijn van de Metro te Amsterdam. (Ingezonden 1 november 1973.)

     1.     Mag worden aangenomen, dat de brief van 18 oktober jl. aan burgemeester en wethouders van Amsterdam over de kosten-batenanalyse van de Oostlijn van de metro is bedoeld als een nadere precisering van wat door de bewindslieden ter zake op 12 september jl. is gezegd? Zo ja, waarom is deze brief niet tevens aan de kamerleden toegezonden? Zo neen, wat is dan wel de bedoeling van deze brief?

     2.     Mag worden aangenomen dat geen wijziging is gekomen in de standpunten van de bewindslieden, dat:
     a.     het in de bedoeling ligt "de beslissing inzake het verzoek van de gemeente Amsterdam om een rijksbijdrage verband houdende met de hogere kostenraming -veroorzaakt anders dan door loon-en prijsstijgingen -aan te houden, totdat het kosten-batenonderzoek gereed is" (Hand. 72-73, blz. 2503) en "het voortgaan (met de werkzaamheden) uiteraard geen rechtstitel (zou) kunnen betekenen voor het verkrijgen van een hogere subsidie" (blz. 2503);
     b.     "het inderdaad gewenst is dat, hangende de bedoelde studie (de kosten-batenanalyse) de mogelijkheid van alterna-tieve oplossingen voor aanleg of exploitatie van de Oostlijn zoveel mogelijk wordt opengehouden" (blz. 2502/2503);
     c.     "dat in die kosten-batenanalyse wel degelijk ook alter-natieven in de studie zullen worden betrokken" (blz. 2504)?

     3.     Erkennen de bewindslieden, dat tijdens het debat op 12 september de mogelijkheid van een alternatief tracé, voor die gedeelten van de Oostlijn die nog niet zijn aangelegd en met name voor het deel ten noorden van het Waterlooplein, met name is genoemd, zowel door de interpellant in zijn toelich-ting J) als door de Staatssecretaris 2) in zijn antwoord, en dat deze betekenis van het woord "alternatief" door geen der beide bewindslieden bij hun beantwoording met zoveel woorden is uitgesloten?

     4.     Erkennen de bewindslieden, dat derhalve uit hun be-antwoording niet anders kan worden afgeleid dan dat ook een dergelijk alternatief tracé, als met name het Gelderse-Kade-tracé, in de kosten-batenanalyse zal worden betrokken?

     5.     Wat betekent in dat licht bezien het feit, dat in de brief het Gelderse-Kade-tracé niet wordt genoemd bij de alter-natieven die zullen worden onderzocht, maar wel wordt gesteld dat de uit de ter zake reeds verrichte studie verkregen gegevens aan het NEI ter hand zullen worden gesteld? Vindt deze afzon-derlijke formulering wellicht slechts haar grond in het feit dat in dit geval, anders dan in de overige gevallen, reeds een aantal studieresultaten ter beschikking staat? Of moet daaruit worden gelezen dat dit alternatieve verloop geen onderwerp van studie meer zal uitmaken? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met het b>'j de interpellatie door de bewindslieden ingenomen standpunt? En wat is dan nog de zin van het ter beschikking stellen van deze gegevens aan het NEI?

     6.     Op welke studie wordt in de brief gedoeld? Betreft dit de studie van de dienst publieke werken van Amsterdam die ook wordt genoemd in de nota van burge-meester en wethouders aan de raad? Wat betekent in dit ver-band: "onder leiding van Rijkswaterstaat"?

     7.     Willen de bewindslieden deze studie aan de Kamer doen toekomen?

     8.     Is bij deze studie ook een vergelijking gemaakt ten aan-zien van de maatschappelijke kosten en baten van beide alternatieven: het Gelderse-Kade-en het Lastageverloop? Zo neen, mag dan worden aangenomen dat dit door het NEI als-nog zal gebeuren?

     9.     Wat wordt bedoeld met de mededeling, dat "voor de Regering een gegeven vormt het besluit van Amsterdam inzake het tracé van de Oostlijn van de metro, op basis van welk besluit ook de rijksbijdrage is verleend . . ."? Toch niet, dat die rijksbijdrage zou komen te vervallen indien Amsterdam, hetzij op grond van eigen studie, hetzij op grond van de door de bewindslieden in gang gezette kosten-batenanalyse, zou be-sluiten voor een nog niet aangelegd deel van de Oostlijn een ander uit een oogpunt van materiële of maatschappelijke kos-ten gunstiger verloop te kiezen?

     10.     Willen de bewindslieden nu duidelijk uitspreken of en wanneer door hen of hun ambtsvoorgangers uitspraken zijn gedaan die grond zouden geven aan de veronderstelling, dat de overeengekomen rijkssubsidie niet gegeven zou worden voor hetzij een niet voltooide Oostlijn, hetzij een Oosfüjn gedeeltelijk via een ander tracé, hetgeen immers zou betekenen dat de Gemeenteraad van Amsterdam bij haar discussies op 12, 13 en 14 juni geen vrije beslissing kón nemen?

     11.     Wat is de betekenis van de laatste zin van de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat s) ? Welke zijn die voorbereidingen die Amsterdam meegedeeld heeft te zullen treffen voor de bouw ten noorden van het Waterlooplein? Worden daardoor naar het inzicht van de bewindslieden alter-natieven uitgesloten?

     BRIEF van Minister Westerterp (Verkeer en Waterstaat). (Ontvangen 4 februari 1974.) (Zie ook Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 1973-1974, blz. 1213 en 1214.)

     In vervolg op mijn antwoord d.d. 27 december 1973 (Aan-hangsel Handelingen Tweede Kamer 1973-1974, blz. 1213) op uw in hoofde van dit schrijven genoemde brief moge ik u hierbij doen toekomen het "Technisch Rapport betreffende het trajectgedeelte Zandstraat tot Centraal Station van de Metro-Oostlijn te Amsterdam", met het verzoek dit rapport ter inzage van de leden der Tweede Kamer te doen leggen (zie het ant-woord op vraag 7) 4).

     1) Hand. '72-'73, blz. 2500, rechterkolom (Van der Lek): "Daarbij rijst wel de vraag, waarom dat dan volgens het nu gekozen tracé moet -met een slinger door de Nieuwmarktbuurt en voor het Centraal Station langs -en niet gewoon recht toe, recht aan, bij voorbeeld volgens het op zich zelf ook goed uitvoerbare Gel-derse-Kade-tracé".

     2) Hand. '12-11, blz. 2504, rechterkolom (Staatssecretaris Polak): "Met andere woorden: Ook als men tot de conclusie zou komen, dat de metro er niet komt, dat de metro niet verder dan het Waterlooplein komt óf wel verder, maar dan volgens een ander tracé, kan niet de conclusie zijn, dat de Nieuwmarktbuurt blijft bestaan".

     Hand. '12-13, blz. 2505, rechterkolom (Staatssecretaris Polak): "Amsterdam verzoeken, nu te stoppen, zou alleen verantwoord zijn, wanneer wij reeds nu zeker weten, dat op basis van de huidige stand van zaken een beter en goedkoper alternatief voorhanden is".

3) Aldus loopt de procedure aan rijkszijde gelijk met de voor-bereidingen die Amsterdam heeft meegedeeld te zullen treffen voor de voortzetting van de eigenlijke bouw ten noorden van het Water-looplein.

     4) Nedergelegd op de bibliotheek, ter inzage voor de leden.

Zitting 1973-1974 Aanhangsel

TWEEDE KAMER