Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zitting 1973-1974 - 12 978
Oostlijn van de metro in Amsterdam
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Nr. 1
's-Gravenhage, 24 juni 1974.
Aan de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Naar aanleiding van het verzoek van het gemeentebestuur van Amsterdam dd. 12 juli 1973 om een hogere rijksbijdrage in de aanlegkosten van de Oostlijn van de Amsterdamse metro had ik, zoals u bekend is, besloten eerst een voorstel ter beslissing aan de Ministerraad voor te leggen nadat door het Nederlands Economisch Instituut (N.E.I.) een kosten-batenanalyse van verschillende alternatieven zöu zijn opgesteld.
In afwachting van de resultaten van deze kosten-batenanalyse had ik, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, het gemeentebestuur van Amsterdam verzocht voor het deel van de Oostlijn ten noorden van de Zandstraat geen grote aanbestedingen te doen, vóórdat de behandeling van de principebeslissing der Regering in de Tweede Kamer zou hebben plaatsgevonden. Amsterdam heeft hiermede kunnen instemmen, mede gelet op mijn streven de kosten-batenanalyse op een zodanig tijdstip af te ronden dat behandeling vóór het zomerreces van uw Kamer mogelijk zou zijn.
Door verschillende omstandigheden, van grotendeels technische aard, blijkt tot mijn spijt het onmogelijk te zijn over deze analyse op tijd te beschikken. De voornaamste reden waarom het niet mogelijk was de studie op tijd af te sluiten is dat bij de berekeningen van de vervoersstromen in een vrij laat stadium bleek, dat het netwerk dat daarvoor was gehanteerd niet op alle punten juist was. Met name was verwaarloosd de looptijd, die gemoeid is met het overstappen van het ene middel van openbaar vervoer op het andere.
Gezien deze omstandigheid is het op verantwoorde wijze trekken van conclusies ten aanzien van de baten en ten dele van de kosten der verschillende alternatieven volgens het N.E.I. niet mogelijk.
Bij informatie is mij gebleken dat de kosten-batenanalyse waaraan beschouwingen over de gevolgen voor de stedebouwkundige structuur dienen te worden toegevoegd - vooralsnog niet voor begin december geacht kan worden gereed te zijn.
Onder de huidige omstandigheden zal het kabinet zich binnenkort moeten beraden of een beslissing over het al of niet verlenen van een rijksbijdrage in het verschil tussen de huidige kostenramingen en de oude ramingen verhoogd met loon- en prijsstijgingen moet wachten op het gereedkomen van de kosten-batenanalyse.
Vooruitlopende op de te nemen beslissing inzake een eventueel verhoogde rijksbijdrage ben ik van mening dat reeds nu kan worden gesteld dat het niet gewenst moet worden geacht aan de gemeente Amsterdam te verzoeken de beslissing dat de metro zal worden aangelegd via het Lastagetracé opnieuw in overweging te nemen ten einde de opportuniteit van het Geldersekade-tracé nader te onderzoeken.
Deze overweging is gebaseerd op zeer ernstige bestuurlijke en stedebouwkundige gevolgen die daaruit zouden voortvloeien.
Vaststelling van een nieuw tracé zou, mede als gevolg van de noodzaak in dat geval een nieuw bestemmingsplan te moeten vaststellen, volgens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot een uitstel van de totstandkoming van de metro van ongeveer 8 jaar kunnen leiden; tijdens die periode zou reservering van de Nieuwmarktbuurt noodzakelijk zijn en daarmee onaanvaardbaar uitstel van de herbouw van grote delen daarvan tot gevolg hebben. Ik heb van dit standpunt aan het gemeentebestuur van Amsterdam mededeling gedaan.
Door het uitstel van de beslissing over de toekenning van een eventuele verhoogde rijksbijdrage is er aanleiding het verzoek aan de gemeente Amsterdam geen grote aanbestedingen te doen, opnieuw in overweging te nemen. Indien dit verzoek zou worden gehandhaafd zouden namelijk grote moeilijkheden en kostenverhogingen kunnen ontstaan.
In verband hiermede heb ik het gemeentebestuur van Amsterdam doen weten dat er geen bezwaar tegen bestaat op het tracégedeelte Zandstraat-CS voorbereidende werkzaamheden te doen verrichten.
Alvorens een definitieve beslissing door de Ministerraad wordt genomen inzake een eventueel verhoogde rijksbijdrage ben ik bereid met de Kamer hierover van gedachten te wisselen.
Deze discussie zal, gelet op het niet tijdig gereedkomen van de kosten-batenanalyse, evenwel niet meer voor het zomerreces van uw Kamer kunnen plaatsvinden, zoals destijds in het vooruitzicht was gesteld.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Overeenkomstig de door de Minister op 20 juni 1974 te Wenen geparafeerde minute,
De wnd. Secretaris-Generaal,
K. F. WESTEROUEN VAN MEETEREN.
|