Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer

VRAGEN
door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 107
van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regering
schriftelijk gegeven antwoorden

    484. VRAGEN van het lid Gruijters (D'66) betreffende de mogelijke financiële onregelmatigheden bij de metrobouw te Amsterdam. (Ingezonden 6 februari 1973.)

    1.   Heeft de Minister kennis genomen van persberichten, waarin wordt gesproken van financiële onregelmatigheden, die mogelijkerwijs hebben plaats gevonden bij de uitvoering van de Oostlijn van het Amsterdamse metroproject?

    2.   Is het juist dat de Gemeentelijke Accountantsdienst van Amsterdam een onderzoek gaat instellen naar de gegrondheid van deze berichten? Zo ja, wil de Minister dan bevorderen dat de uitkomsten van dit onderzoek zo spoedig mogelijk ter beschikking van het parlement worden gesteld?
      Is het mogelijk om de Centrale Accountantsdienst, gezien de grote financiële betrokkenheid van de rijksoverheid, bij dit onderzoek in te schakelen?

    3.   Door wie werden de bestekken voor de Oostlijn gemaakt en door welke lokale en nationale overheidsinstanties werden deze bestekken gecontroleerd en subsidiabel verklaard? Welke Amsterdamse en welke landelijke instanties en commissies zijn thans betrokken bij de controle op de besteding van de miljoenenkredieten en vanaf welk tijdstip functioneren zij? Wordt de gemeentelijke accountantsdienst pas nu bij het toezicht op de voortgang van de uitvoering van de bouw ingeschakeld, zoals men uit de krantenpublikaties zou kunnen opmaken?

    4.   Is de Minister het met zijn ambtsvoorganger eens, dat er voor het instellen van een begeleidingsgroep voor de kostenbewaking van het metroproject nog steeds geen termen aanwezig zijn?

Toelichting
    Ad 1.   Zie „Het Parool" van 3 februari jl., het artikel „Aannemers van de metro knoeien in de boeken" en „de Volkskrant" van dezelfde datum, het artikel „Amsterdam gaat boeken metrobouwers napluizen".

    Ad 4.   Zie het antwoord op vragen van de heer Dijkstra (D'66), Aanhangsel Handelingen der Tweede Kamer, zitting 1971-1972, blz. 2081, nr. 1031.

    MEDEDELING van Minister Udink (Verkeer en Waterstaat), mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën. (Ingezonden 1 maart 1973.)

    Mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Financiën, moge de ondergetekende U Hoogedelgestrenge mededelen dat het niet mogelijk is gebleken de vragen van het lid der Kamer de heer Gruijters, door u bij missive van 6 februari 1973 toegezonden, binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
    Zodra zulks mogelijk is zal beantwoording plaatsvinden.