Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer

VRAGEN
door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 107
van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regering
schriftelijk gegeven antwoorden

1431. VRAGEN van het lid Gruijters (D'66) betreffende de mogelijke financiële onregelmatigheden bij de metrobouw te Amsterdam. (Ingezonden 6 februari 1973.)

     1. Heeft de Minister kennis genomen van persberichten, waarin wordt gesproken van financiële onregelmatigheden, die mogelijkerwijs hebben plaats gevonden bij de uitvoering van de Oostlijn van het Amsterdamse metroproject?

     2. Is het juist dat de Gemeentelijke Accountantsdienst van Amsterdam een onderzoek gaat instellen naar de gegrondheid van deze berichten? Zo ja, wil de Minister dan bevorderen dat de uitkomsten van dit onderzoek zo spoedig mogelijk ter beschikking van het parlement worden gesteld?
     Is het mogelijk om de Centrale Accountantsdienst, gezien de grote financiële betrokkenheid van de rijksoverheid, bij dit onderzoek in te schakelen?
     3. Door wie werden de bestekken voor de Oostlijn gemaakt en door welke lokale en nationale overheidsinstanties werden deze bestekken gecontroleerd en subsidiabel verklaard? Welke Amsterdamse en welke landelijke instanties en commissies zijn thans betrokken bij de controle op de besteding van de miljoenenkredieten en vanaf welk tijdstip functioneren zij? Wordt de gemeentelijke accountantsdienst pas nu bij het toezicht op de voortgang van de uitvoering van de bouw ingeschakeld, zoals men uit de krantenpublikaties zou kunnen opmaken?
     4. Is de Minister het met zijn ambtsvoorganger eens, dat er voor het instellen van een begeleidingsgroep voor de kostenbewaking van het metroproject nog steeds geen termen aanwezig zijn?

Toelichting

     Ad 1. Zie "Het Parool" van 3 februari jl., het artikel "Aannemers van de metro knoeien in de boeken" en "de Volkskrant" van dezelfde datum, het artikel "Amsterdam gaat boeken metrobouwers napluizen".
     Ad 4. Zie het antwoord op vragen van de heer Dijkstra (D'66), Aanhangsel Handelingen der Tweede Kamer, zitting 1971-1972, blz. 2081, nr. 1031.

     ANTWOORD van Minister Westerterp (Verkeer en Waterstaat), mede namens de Ministers van Binnlandse Zaken en van Financiën. (Ingezonden 1 augustus 1973.) (Zie ook Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer, zitting 1972-1973, blz. 973.)

     1. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.

     2. De Gemeentelijke Accountantsdient van Amsterdam heeft in verband met deze berichten inderdaad een onderzoek ingesteld. De door deze dienst opgestelde nota vergezeld van het schriftelijk commentaar van de aannemerscombinaties (brieven van Amro d.d. 28 mei jl., en van Cospoor d.d. 30 mei jl.) treft u als bijlagen bij dit schrijven aan.1) Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft er mede ingestemd dat deze stukken gezamenlijk voor het parlement ter inzage worden gelegd.
     Naar mijn oordeel kan met het door de Gemeentelijke Accountantsdienst opgestelde rapport worden volstaan. Voor zover het zich iaat aanzien is er geen aanleiding van de zijde van mijn departement nadere informatie te vragen.

     3. De toekenning van de subsidie voor de aanleg van de Oostlijn van de metro te Amsterdam is destijds niet geschied op basis van toentertijd reeds gemaakte bestekken van de gcmeentelijke diensten en bedrijven. Een dergelijke procedure zou zeer bezwaarlijk zijn geweest, aangezien het hier om een omvangrijk en gecompliceerd werk gaat waarvoor in de loop van een reeks jaren vele afzonderlijke bestekken moeten worden opgesteld. De subsidie is destijds door de toenmalige Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat vastgesteld op grond van de door de dienst Publieke Werken van de gemeente Amsterdam opgegeven ramingen.
     Voor alle opdrachten, waarmede bedragen van meer dan f 50 000 zijn gemoeid, zijn afzonderlijke besluiten van burgemeester en wethouders van Amsterdam vereist, waarbij de directies van de gemeentelijke diensten en bedrijven worden gemachtigd de opdracht te geven.
     Controle op de besteding van gelden geschiedt primair door de dienst Publieke Werken zelf en vervolgens door de Gemeentelijke Accountantsdienst, welke dienst daaromtrent jaarlijks verslag uitbrengt aan burgemeester en wethouders en aan de gemeenteraad.
     Met betrekking tot de gang van zaken bij de metro-aanleg in het algemeen is sedert begin 1971 een aparte Raadscommissie werkzaam. Aan deze commissie wordt per kwartaal een overzicht verstrekt van de stand van het werk, waarbij tevens de verrichte uitgaven worden overgelegd.
     Nadat burgemeester en wethouders van Amsterdam op de hoogte waren gebracht van de herbegroting ad f 815 mln. (prijspeil 2e kwartaal 1972) werd bovendien ingesteld een werkgroep ad hoc inzake de metro, bestaande uit vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders en van diverse onderdelen van het gemeentelijk apparaat.
     Deze werkgroep heeft een grondig onderzoek ingesteld naar de factoren die tot overschrijding van de kredietraming hebben geleid.
     Met betrekking tot de contacten terzake van de gemeente met de rijksoverheid kan worden opgemerkt, dat begin 1972 een onderhoud tussen het gemeentebestuur van Amsterdam en de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat heeft plaatsgevonden betreffende het voornemen om een aanvraag tot verhoging van het bijdragebedrag in de aanlegkosten van de Oostlijn van de metro in te dienen. Aanleiding voor dit onderhoud was de in 1971 gesignaleerde stijging van de aanlegkosten. Bij voornoemd onderhoud is afgesproken, dat overleg zou worden gepleegd inzake het aanbestedingsbeleid van de aanleg van de Oostlijn.
     Bij dit overleg, dat in de loop van 1972 is gestart, zijn vertegenwoordigers van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de dienst Publieke Werken van de gemeente Amsterdam betrokken.
     Het antwoord op de in de laatste zin onder 3 geformuleerde vraag luidt ontkennend. De vorenbedoelde normale controle van de Gemeentelijke Accountantsdienst op de besteding van gelden is van het begin van de aanleg van de metro af ook uitgeoefend op de uitgaven ten behoeve van die aanleg.
     Naar aanleiding van de mededelingen van een gewezen boekhouder van een aannemerscombinatie die bij de metro-aanleg werkzaam is, over onregelmatigheden die ten nadele van de gemeente zouden zijn gepleegd, werd aan de Gemeentelijke Accountantsdienst bovendien opgedragen naar die beweerde onregelmatigheden een onderzoek in te stellen in de boeken van die aannemerscombinatie. Hieromtrent is, zoals in het antwoord op vraag 2 reeds werd vermeld, inmiddels verslag uitgebracht.

     4. Het in het antwoord op vraag 3 bedoelde overleg dat in de loop van 1972 is gestart is te beschouwen als een begeleiding van de bouw van de Oostlijn. De overleggroep die geleid wordt door de Rijkswaterstaat heeft ten doel te geraken tot een uit technisch en financieel oogpunt verantwoord project in die zin, dat er geen onnodig dure constructies worden toegepast. Uiteraard wordt hierbij aan de kostenbewaking alle aandacht besteed.


1) Nedergelegd op de bibliotheek, ter inzage van de leden.