Gemeenteblad
 
 
afd. 1

nr. 832
     
  Beantwoording schriftelijke vragen van de raadsleden de heer H.H.G. Bakker en de heer H. Bakker inzake de gedoogbeschikking voor het bouwen van de installatie voor de Noord-Zuidlijn in de Singelgracht.
Amsterdam, 29 december 2003.

Aan de Gemeenteraad
 
De raadsleden de heer H.H.G. Bakker en de heer H. Bakker hebben op 10 november 2003, op grond van artikel 18 van het Reglement van Orde voor de Gemeenteraad, de volgende schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht:
 
Inleiding.
 
In de afgelopen week zijn er meerdere perspublicaties geweest over de gedoogbeschikking die de gemeente wil afgeven, voor het bouwen van de installatie voor de Noord-Zuidlijn in de Singelgracht, zoals het artikel ‘Gemeente wil verbod bouw metro omzeilen’ in het Amsterdams Stadsblad.

Over deze installatie en de problematiek rond het vernietigen van de vergunning zijn reeds eerder door diverse raadsleden vragen gesteld, onder andere in de raadsvergadering van 27 augustus 2003, waarop antwoorden zijn gekomen voor de commissievergadering van 2 oktober 2003.

Doordat gedogen leidt tot een uitholling van de rechtsstaat en het vertrouwen van de overheid bij de burger nog verder zal doen afnemen, moet volgens de fractie van Leefbaar Amsterdam het gedogen zo spoedig mogelijk tot het verleden gaan behoren.

Of zoals een vooraanstaand lid van de fractie van de VVD, nota bene een coalitiepartner van het huidige College van Burgemeester en Wethouders en partijgenoot van wethouder Van der Horst, die zich verantwoordelijk heeft gesteld voor de Noord-Zuidlijn, de communicatieadviseur Sander Simons, in zijn boek, getiteld: Het absolute anti-gedoogboek, schrijft: ”Gedogen lijkt aardig, vriendelijk en sociaal, en lijkt als smeerolie te werken, maar het is het niet onder ogen willen zien van werkelijkheden en noodzakelijkheden.”

Op grond van de vorengenoemde uitingen in de media en de beantwoording van de vragen als gesteld in de raadsvergadering van 27 augustus 2003, stellen vragenstellers de volgende vragen.

1.   Is het College van Burgemeester en Wethouders werkelijk van plan een gedoogbeschikking af te geven voor de bouw van de installatie voor de Noord-Zuidlijn in de Singelgracht? Zo ja, welke beweegredenen hebben dan voor het College een rol gespeeld om deze gedoogbeschikking af te geven?

2.   Is het College van Burgemeester en Wethouders niet van mening dat door het afgeven van een dergelijke gedoogbeschikking er een verdere afkalving van normen en waarden plaatsheeft?

3.   Is het College van Burgemeester en Wethouders niet van mening dat de burger van het gedogen van een dergelijk belangrijk bouwwerk de opvatting krijgt dat “als een dergelijk bouwproject mag doorgaan zonder zich aan de regels te houden, waarom zou ik dan nog toestemming voor een verbouwing aanvragen”?

4.   Loopt het College van Burgemeester en Wethouders niet het risico dat het op basis van het afgeven van een gedoogbeschikking straks oploopt tegen geweldige schadeclaims, en heeft het College hierover extern onafhankelijk juridisch advies ingewonnen?

5.   In het media-artikel in het Amsterdams Stadsblad wordt de plaatsvervangend directeur van het projectbureau Noord-Zuidlijn, de heer Arie Klinkert, geciteerd, die aangeeft om geen vertragingen meer in de bouw op te lopen, geen verdere bezwaren meer te maken tegen de beschikking en vergunning. Is het College van Burgemeester en Wethouders van mening dat een dergelijke uitspraak getuigt van een democratisch proces, daar nu herhaaldelijk is gebleken dat bij dit project het projectbureau door de rechter is gewezen op ernstige tekortkomingen in zowel de procedurevormen als ten opzichte van onderdelen van de voorgestelde bouw. Is het College bereid, de heer Klinkert in dit opzicht op te dragen zich anders uit te laten en er zorg voor te dragen dat zowel het ontwerp als de procedurele aanpak dusdanig zijn dat deze de democratische processen kunnen doorstaan?

6.   In het artikel in het Amsterdams Stadsblad wordt vermeld dat de werkzaamheden aan de stations Ceintuurbaan en Vijzelgracht nu weer kunnen worden voortgezet, door het afgeven van de gedoog-beschikking voor onder andere het plaatsen van geleidebalken. Hoe moet dit worden gezien ten opzichte van de afbouw van de installatie op het werkplatform op de Singelgracht? Dit zijn toch twee totaal onafhankelijke trajecten?

7.   Als er volgens de beantwoording aan de Gemeenteraad een gemiddelde proceduredoorlooptijd van 47 maanden is voor een vergunning, dan zouden de risico’s voor de thans afgewezen vergunning bekend moeten zijn geweest bij de juridische risicoanalyse zoals die is gemaakt op 3 september 2002 door prof. mr. N.S.J. Koeman. Echter, elders wordt aangegeven dat de vergunning reeds in het voorjaar van 2002 is aangevraagd. Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven of een dergelijk risico destijds uit de risicoanalyse is gekomen. Zo neen, is er dan wel een degelijke risicoanalyse gemaakt?

8.   Met betrekking tot de risicoanalyse van prof. Koeman vragen vragenstellers het College van Burgemeester en Wethouders, welke waarde er moet worden gehecht aan een risicoanalyse als er, zoals het College de Gemeenteraad nu aangeeft, geen juridische ervaring voorhanden was. Moet hieruit niet worden geconcludeerd dat de destijds bij het go-besluit gepresenteerde risicoanalyse in feite niets anders was dan een onderdeel van de positieve presentatie, teneinde als College een meerderheid voor dit prestigeproject van de Gemeenteraad te verkrijgen?

9.   In de beantwoording aan de Gemeenteraad wordt gesproken van het inroepen van externe juridische bijstand bij ingewikkelde aanvragen. Kan het College van Burgemeester en Wethouders de Gemeenteraad informeren over de thans aan deze externe juridische bijstand uitgegeven bedragen tot nu toe. Kan het College aangeven welke bedragen er bij de budgettering hiervoor waren opgenomen?

10.   Is het College van Burgemeester en Wethouders van mening dat het inhuren van deze externe juridische bijstand voldoende heeft opgeleverd, nu er bij herhaling vergunningen en ontwerpen sneuvelen bij de rechter? Betekent dit dat de juridische bijstand van onvoldoende kwaliteit is, of ligt de oorzaak in het feit dat de ontwerpen van de Noord-Zuidlijn van slechte kwaliteit zijn?

11 .   Het gelijktijdig aanvragen van meerdere vergunningen, zoals in de antwoorden op de raadsvragen wordt aangegeven, is vanzelfsprekend kostenverhogend, terwijl, naar nu blijkt, de resultaten weinig garantievol zijn. Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven, of een dergelijke dubbele aanvraag in Nederland gebruikelijk is en waar het bij infrastructurele projecten dit eerder is toegepast?

12.   Moet, gezien de ervaringen die er thans zijn ten opzichte van afgewezen vergunningen, aanpassingen van de bouwplannen en de constructie, alsmede met betrekking tot de wijziging van de constructiemethoden, niet worden vastgesteld dat het zeer onverstandig is reeds met de bo0uw van een dergelijk project te starten alvorens er een volledig uitgewerkt project beschikbaar is. Deelt het College van Burgemeester en Wethouders deze mening? Zo ja, is het College bereid, de Gemeenteraad te informeren dat deze methodiek bij toekomstige infrastructurele projecten niet langer zal worden toegepast. Zo neen, kan het College dan aangeven welke voordelen er zijn bij de thans gevolgde methodiek?

13.   Nu er door de vernietiging van vergunningen, wijzing van plannen, vertraging bij de aanbestedingen en de uitvoering ongetwijfeld meerkosten ontstaan, kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven, of het zich nog steeds wil confirmeren aan de afspraken dat het de Noord-Zuidlijn bouwt binnen het daartoe door de Gemeenteraad uitgetrokken bedrag. Zo neen, met welke extra bedragen moet er dan thans rekening worden gehouden?

14.   Welke vertragingen brengen de in vraag 13 genoemde zaken met zich ten opzichte van de datum waarop de Noord-Zuidlijn in exploitatie kan worden genomen?

15.   Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven, hoe het mogelijk is dat, hoewel er een duidelijk bestek is, er toch telkens verschillen ontstaan tussen de planvorming en de uitvoering, zoals thans aan de Gemeenteraad is aangegeven onder punt 3 van de informatie over de bouwvergunning? Waaruit bestaan in dit geval de verschillen en hoe zijn deze ontstaan? Zijn er inmiddels bij het projectbureau maatregelen genomen om dergelijke verschillen, die op zich telkens zullen moeten leiden tot nieuwe vergunningaanvragen, te voorkomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaan deze?

16.   Volgens opgave vindt er maandelijks strategisch overleg plaats met de diverse stadsdelen rond de problemen met de vergunningen. Moet hieruit worden geconcludeerd dat de stadsdelen een extra schakel vormen, die zich thans laat vertalen als een extra barrière?

17.   Kan het College van Burgemeester en Wethouders aan de Gemeenteraad aangeven op welke punten de werkwijze zoals thans gevolgd, vertragingen oplevert door de werkwijze van de stadsdelen?

18.   In de beantwoording over de stand van zaken van de vergunningen wordt de Gemeenteraad medege-deeld dat de status van de vergunningen ter inzage ligt. Hoe moet deze beperking van de openbaarheid worden gezien in het licht van een dergelijk openbaar infrastructureel project en de visie van het College van Burgemeester en Wethouders inzake transparantie van het openbaar bestuur? Waarom kiest men voor deze beperking van de openbaarheid?

19.   Nu er wordt gekozen voor andere bouwtechnieken, zoals bijvoorbeeld, zoals aangegeven, niet frezen maar knijpen voor de diepwanden, heeft dit vanzelfsprekend invloed op andere onderdelen van dit project. In hoeverre kan het College van Burgemeester en Wethouders garanderen dat de eerder gemaakte risico- analyses niet worden aangetast door deze veranderingen. En hoe verhouden deze wijzigingen zich ten opzichte van de adviezen van de auditcommissie, zoals destijds uitgebracht?

20.   In het antwoord op de raadsvragen wordt bij punt 3 van de acties rond de vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voor het platform in de Singelgracht aangegeven dat er wordt gezocht naar mogelijke terugvalopties. Wat bedoelt het College van Burgemeester en Wethouders hiermee?

21.   Hebben dergelijke vergunningsproblemen geen rol gespeeld bij een naar het oordeel van de vragen-stellers gelijkwaardig platform op het Rokin. Is dit een feit van een ander proces? Een andere aanvraagprocedure? Of is er ook voor deze inrichting nog geen vergunning afgegeven?

22.   Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven, of er aanvullend aan het oprichten van de installaties op het Rokin en de Singelgracht nog aanvullende vergunningen nodig zijn voor bijvoorbeeld de aan- en afvoer van materialen, en of deze vergunningen inmiddels er zijn? Of moet de Gemeenteraad er rekening mee houden dat er straks installaties staan die niet in bedrijf kunnen worden gesteld door aan- en afvoerproblemen?

23.   Zijn er bij het proces zoals dat onder andere op het werkplatform in de Singelgracht gaat plaatsvinden, bij een mogelijke calamiteit negatieve milieuaspecten te verwachten? Of kan het College van Burgemeester en Wethouders garanderen dat het proces hier zonder voor het milieu schadelijke aspecten plaatsheeft?

24.   Tot slot, kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven welke extra kosten er zijn ingecalculeerd voor de winkeliers en ondernemers, nu er vertraging is ontstaan bij de bouw van de stations Ceintuurbaan en Vijzelgracht?

 
Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld.
 
1. Op 17 december 2003 is namens het College van Burgemeester en Wethouders een gedoogbeschikking afgegeven voor het werkplatform in de Singelgracht en het bijbehorende leidingentracé. Ingevolge de Beleidsnotitie Milieuhandhaving 2001 treedt het College in beginsel op tegen overtredingen van de milieuregelgeving. In uitzonderingssituaties wordt afgezien van bestuurlijk optreden. Dat is het geval wanneer sprake is van een aanvaardbare situatie in milieutechnisch opzicht, het een tijdelijke situatie betreft en er concreet uitzicht bestaat op het verlenen van een vergunning voor de activiteit. Ook speelt een rol, of er sprake is van een overgangs- of overmachtsituatie die buiten de schuld van de overtreder is ontstaan.
In dit geval is tijdig een vergunning aangevraagd. Door de vernietiging van deze vergunning is tijdelijk een situatie ontstaan dat er niet kan worden beschikt over een vergunning. De huidige aanvraag biedt concreet uitzicht op een nieuwe vergunning. Er is dus een overgangssituatie tot aan de nieuwe vergunningverlening. In beginsel komen de activiteiten in de nieuwe vergunning overeen met de situatie waarop de vergunning van 17 juli 2002 betrekking had. De nieuwe vergunning vormt in hoofdzaak een andere begrenzing van de activiteiten dan in de vernietigde vergunning was opgenomen. Zo zijn de aan- en afvoerleidingen van het bentoniet in de vergunning opgenomen.
                          
2.   Nee, het gedogen vindt onder strikte voorwaarden plaats. Zie het antwoord op vraag 1.
3.   Het gaat in casu niet om een bouwvergunning, maar om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, die betrekking heeft op de milieugevolgen van de in de vergunning omschreven activiteiten.
 
4.   Het eerste deel van de vraag wordt ontkennend beantwoord; het tweede deel bevestigend.
 
5.   Burgers kunnen uiteraard te allen tijde gebruikmaken van hun democratische rechten. Als dit bij herhaling gebeurt, heeft dat echter gevolgen voor de voortgang van het werk aan de Noord-Zuidlijn. De heer Klinkert heeft daar terecht op gewezen.
 
6.   Het werkplatform in de Singelgracht bevat de bentonietinstallatie, die het bentoniet zuivert dat wordt gebruikt voor de stations Vijzelgracht en Ceintuurbaan.
 
7.   In het algemeen geven risicoanalyses een inzicht in mogelijke ontwikkelingen waarmee rekening moet worden gehouden. Ze bieden geen zekerheid over de werkelijke gang van zaken. Rechterlijke uitspraken zijn nu eenmaal niet te voorspellen.
 
8.  Nee, zie het antwoord op vraag 7.
 
9.   De kosten van juridische bijstand behoren tot de VAT-kosten (VAT = voorbereiding, administratie en toezicht). Het bedrag dat voor juridische bijstand nodig is, kan niet tevoren worden gebudgetteerd. Dit is afhankelijk van het aantal te voeren procedures.
 
10.   Er zijn tot nu toe twee vergunningen vernietigd.
De eerste vergunning betrof de vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor het platform in de Singelgracht. De rechter was van mening dat bij deze milieuplichtige inrichting ook de aan- en afvoerleidingen van het bentoniet hoorden en dat deze derhalve in de vergunning hadden moeten worden opgenomen. Voor deze rechterlijke zienswijze gaf de jurisprudentie geen aanleiding, waardoor hierop niet is geanticipeerd door de Dienst Milieu en Bouwtoezicht en de externe adviseur.
De tweede vergunning betrof de inrichting van het station Rokin. Het College van Burgemeester en Wethouders is het niet eens met de uitspraak van de rechter en heeft hiertegen derhalve hoger beroep ingesteld.
In beide gevallen gaat het niet om het ontwerp van de Noord-Zuidlijn, maar om procedurele kwesties.
 
11.   Als vragensteller met dubbele aanvragen bedoelt het splitsen van een bouwaanvraag, dan luidt het antwoord, dat dit veelvuldig voorkomt.
 
12.   Aangezien de bouw van de stations gefaseerd plaatsvindt, is het goed mogelijk om ook de bouwvoorbereiding en de vergunningverlening te faseren. Daarbij blijft de mogelijkheid van aanpassing van het ontwerp in de latere bouwfasen. Dit staat los van de mogelijkheid dat een vergunning in sommige gevallen geen stand houdt bij de rechter. In dat geval zijn primair juridische maatregelen nodig. Aanpassing van het ontwerp vindt dan alleen plaats na gebleken noodzaak.
 
13.   De Noord-Zuidlijn wordt aangelegd binnen het door de Gemeenteraad beschikbaar gestelde budget en conform de door de Gemeenteraad vastgestelde planning. Binnen het project zit echter een zekere dynamiek. Er zijn meer- en minderkosten en er is vertraging en versnelling. Door middel van kwartaalrapportages wordt de Gemeenteraad periodiek geïnformeerd over de actuele stand van zaken.
 
14.  Zie het antwoord op vraag 13.
 
15.   In de contracten met de aannemers is hen de mogelijkheid geboden om te komen met voorstellen voor optimalisatie van de werkwijze. Daarvoor is bewust gekozen om, waar mogelijk, te komen tot besparingen in tijd en/of geld. Daardoor kunnen wijzigingen ontstaan in de aanpak van het werk.
 
16.   Tussen de centrale stad en de stadsdelen vindt regulier overleg plaats om zaken aangaande de Noord-Zuidlijn met elkaar af te stemmen.
 
17.   Zie het antwoord op vraag 16.
 
18.   Het zou onverstandig zijn om de stand van zaken van alle vergunningen openbaar te maken. Dat zou de juridische positie van de gemeente als partij in een aantal juridische procedures kunnen schaden.
 
19.   Soms is een wijziging in de bouwtechniek aantrekkelijk om te komen tot besparing van kosten of van tijd. De keuze voor het knijpen in plaats van frezen bij het uitgraven van de diepwanden is daarvan een voorbeeld. Deze gewijzigde techniek leidt niet tot een gewijzigd product en heeft dan ook geen invloed op andere onderdelen van het project.
 
20.   Terugvalopties zijn andere oplossingen die weliswaar bruikbaar, maar minder adequaat zijn.
 
21.   Tegen de milieuvergunning voor het platform op het Rokin zijn geen zienswijzen ingediend, waardoor deze onherroepelijk is.
 
22.   Zoals eerder vermeld, is voor de activiteiten alleen een vergunning op grond van de Wet milieubeheer nodig.
 
23.   Het College van Burgemeester en Wethouders gaat er vanuit dat zich hier geen calamiteit zal voordoen. Als dat wel het geval mocht zijn, dan zal daar adequaat op worden gereageerd. Dat betekent in elk geval dat negatieve milieu-aspecten zullen worden tegengegaan.
 
24.   Voor de schade die wordt geleden door de winkeliers en andere ondernemers, is een budget gereserveerd dat toereikend is. Claims van ondernemers worden afgehandeld door het Schadebureau Noord-Zuidlijn.
 
 
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam,  
E. Gerritsen M.J. Cohen
 
secretaris burgemeester
 
 
Verschenen 31 december 2003.