OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 18 SEPTEMBER 2002.

Aanwezig
: de leden mevr. Alberts (SP), mevr. Asante (PvdA), Asscher (PvdA), J.L. Bakker (SP), H. Bakker (LA), H.H.G. Bakker (LA), Bijlsma (PvdA), mevr. Bruines (D66), Van der Burg (VVD), mevr. Buurma-Haitsma (VVD), mevr. Codrington (Groen Links), mevr. Dalm (GroenLinks), Flos (VVD), mevr. Van der Garde (PvdA), mevr. Geerdink (VVD), Goring (VVD), De Graaf (CDA), Halbertsma (PvdA), Huffnagel (VVD), Isik (VVD), Jamari (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), Klerks (PvdA), Manuel (D66), Marres (PvdA), mevr. Meijer (SP), Nederveen (VVD), Nijman (PvdA), Olij (PvdA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Özütok (Groen Links), Paquay (SP), mevr. Van Pinxteren (GroenLinks), Van Poelgeest (GroenLinks), Res (CDA), Reuten (PvdA), mevr. Riem Vis (PvdA), mevr. Schaapman (PvdA), mevr. Spee-Rouppe van der Voort (CDA), Weenink (CDA), mevr. Van der Wieken-de Leeuw (VVD), De Wolf (PvdA), Zafer Yurdakul (D66) en Zati Yurdakul (PvdA).  Afwezig: het raadslid mevr. Sargentini.  
Aanwezig
: de wethouders mevr. Belliot (PvdA), Dales (VVD), Van der Horst (VVD), mevr. Maij (CDA), Oudkerk (PvdA) en Stadig (PvdA).
Afwezig
: geen der wethouders.  
Middagzitting op woensdag 18 september 2002.
  
Voorzitter
: mr. M.J. Cohen, burgemeester , alsmede het raadslid A. Bijlsma, plaatsvervangend voorzitter 
Secretaris
: mevr. mr. A.M. Smeets, griffier  
De VOORZITTER: Hierbij open ik de vergadering van de gemeenteraad. Ik deel u mede dat het uitsluitend een middagzitting betreft. 
Aan de orde is de agenda.  
1

Notulen van de raadsvergadering op 21 augustus 2002. 
Deze notulen worden ongewijzigd vastgesteld. 
2

Vaststelling van de agenda. 
De agenda wordt met inbegrip van de interpellatie vastgesteld. 
3

Mededeling van de ingekomen stukken.
................................................................
..............................
 2E Adres van ir. G. Lindner, namens de woonvereniging Ahadeb, van 28 augustus 2002 inzake een bij de Raad van State ingesteld beroep tegen de vergunning ingevolge de Wet milieubehe er, afgegeven door de gemeente Amsterdam betreffende de Noord-Zuidlijn. 
Besloten wordt, dit adres voor kennisgeving aan te nemen.
................................
..........................................
 8E Adres van mevr. E. Wolff van 5 september 2002 inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn. 
Besloten wordt, dit adres in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders teneinde het te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen terzake. ..................................
................
 11E Adres van D. Heslenfeld van 9 september 2002 inzake de Noord-Zuidlijn. 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. .........................................
......................................................
..........................

4B

Mondelinge vragenuur. 
De Burgemeester draagt het presidium over aan het raadslid Bijlsma, plv. voorzitter van de Raad. 
De eerste vraag:
 
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Tijdens het verhoor van wethouder Dales door de parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid, heeft hij aangegeven dat de prijzen van aannemers zo hoog zijn vanwege de overspannen arbeidsmarkt, de ingewikkeldheid van het project onder een historische binnenstad en omdat men Amsterdam een bestuurlijk en politiek lastige opdrachtgever vindt die nogal eens van koers wijzigt, of die een project soms zelfs in een vergevorderd stadium afblaast. Wethouder Dales heeft aangegeven van mening te zijn dat de Gemeenteraad consistent moet zijn en dat dat niet altijd het geval is. De verklaring voor verhoogde prijzen van aannemers, dat de stad Amsterdam een moeilijke opdrachtgever is, heb ik bij mijn weten nooit eerder uit de mond van de wethouder vernomen. Om die reden leg ik hem de volgende vragen voor.
Is het juist dat het argument van de bestuurlijk en politiek moeilijke stad nooit eerder is genoemd?
Indien het eerder is genoemd, kan de wethouder dan aangeven waar en wanneer dat is gebeurd? Is dat officieel via een brief gebeurd, of in de commissie of de Raad?
Uit het antwoord van de wethouder proef ik dat hij het niet helemaal oneens is met dit argument. Is dat juist? Indien hij het eens is met mijn constatering, wat voor wijzigingen in het besluitvormingsproces zou de wethouder dan willen doorvoeren om de consistentie te verhogen?
Kan de wethouder aangeven op welke momenten de Gemeenteraad en/of het College van Amsterdam in het Noord-Zuidlijndossier naar zijn mening niet consistent heeft gehandeld? 
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik betreur het dat ik hier veertien dagen geleden niet kon zijn, want de heer Paquay had die vraag op dat moment willen stellen. Dat was iets korter na het verhoor door de enquêtecommissie geweest. Er waren echter omstandigheden waardoor dat niet kon en daarvoor bied ik mijn excuses aan. Desalniettemin is het fijn dat wij het nu alsnog kunnen afhandelen.
Ik ga in op wat ik bij die enquêtecommissie heb gezegd. Toen de eerste aanbestedingsronde achter de rug was en de uitkomsten daarvan tegenvielen, is zeer uitgebreid geanalyseerd wat daarvoor de verklarende factoren waren. De heer Paquay weet dat dat een onderzoek is geweest dat zich zowel intern als extern heeft afgespeeld. Er is ook externe expertise bijgehaald in de persoon van professor Horvath en dat heeft tot allerlei verklarende factoren geleid. Door het projectbureau is een inventariserende ronde onder de aannemers gemaakt met de vraag wat hun tekst is op wat daar ligt, wat zij daarvan vinden en hoe dat zo komt. Van die zijde is er toen een behoorlijk aantal factoren genoemd. Eén daarvan was dat de Amsterdammers - dat is in verschillende bewoordingen gezegd - buitengewoon lastige opdrachtgevers zijn en dat met die factor rekening moest worden gehouden. Dat is niet de enige factor, maar dat is een van de vele factoren die daar een rol heeft gespeeld. Dat is destijds opgebracht van de zijde van de aannemers. Ik heb dat nooit eerder gezegd, want ik was op dat ogenblik niet de wethouder die belast was met de Noord-Zuidlijn. Ik weet niet of oud-wethouder Köhler, die op dat ogenblik de verantwoordelijk wethouder was, daarover ooit ergens iets heeft gezegd. Dat moet ik nakijken. Ik weet ook niet of dat toen in de commissie voor Verkeer enz. is besproken. Dat durf ik niet te zeggen. Ik heb het in ieder geval nooit eerder gezegd, maar ik heb deze wetenschap aangetroffen in het dossier dat ik kreeg toen ik wethouder werd. Ik heb dat opnieuw grondig bestudeerd voordat ik naar de parlementaire enquêtecommissie ging en toen kwam ik dat tegen. Ik moet zeggen dat ik mij ook wel iets kan voorstellen, dat het is zoals het is gegaan.
De tweede vraag heb ik naar mijn idee beantwoord. De heer Paquay zou uit mijn antwoord hebben geproefd dat ik het daarmee eigenlijk wel eens ben en hij vraagt of dat inderdaad zo is. Ik heb bij de enquêtecommissie alleen maar feitelijk weergegeven wat er zich heeft afgespeeld en wat er is gewikt, gewogen en over de tafel is gegaan. Dit was er één van. Ik herhaal dat de focus vanmiddag daarop erg komt te liggen. Ook bij de enquêtecommissie was dat op een gegeven moment het geval, maar het was een van de grote reeks, waarbij de risicoperceptie het allerbelangrijkst was evenals de technische ingewikkeldheid en de logistiek van de binnenstad. Dit was een van de factoren. Ik heb dat feitelijk gemeld en ik heb daarover geen mening gegeven. Ik heb desgevraagd alleen gezegd dat, als je de vraag `denkt u dat er een prijsverhogend effect uitgaat van de wijze waarop Amsterdam zich als opdrachtgever manifesteert' aan de aannemerij stelt, het antwoord natuurlijk `ja' zal zijn. Dat ligt voor de hand, dus die vraag moet je niet op die manier stellen. Ik heb dat overigens nooit gedaan en niemand heeft dat ooit op die manier gedaan. Mijn mening daarover heb ik daar niet gegeven, want daartoe was geen reden.
De heer Paquay kan vervolgens de vraag stellen wat mijn mening daarover is. Het antwoord is dat ik mij daarbij wel iets kan voorstellen, want in Amsterdam zijn er grote projecten geweest waarover lang is gepraat en dat is nog steeds het geval. Een voorbeeld is de ontwikkeling van de IJ-oevers, de bouw van dit stadhuis en de Noord-Zuidlijn. Daarover hebben wij heel lang gepraat. En van tijd tot tijd wordt besluitvorming opnieuw ter discussie gesteld en in overweging genomen. Ik zal de heer Paquay een concreet voorbeeld geven ten aanzien van de Noord-Zuidlijn. Dat heb ik bij de commissie overigens niet gedaan, zoals hij kon zien, maar dat doe ik hier dan maar even.
Jaren geleden is de discussie over het tracé afgerond, maar deze is inmiddels alweer twee keer heropend. Ook op een moment dat ik als wethouder voor de Noord-Zuidlijn bezig ben met het voeren van onderhandelingen - niet ik persoonlijk, maar via de mensen die daarvoor in het veld zijn - over contracten over een bepaald tracé, wordt in de gemeenteraad van Amsterdam - dat was op dat ogenblik het geval - een discussie gevoerd over een ander tracé. Welke indruk denkt de heer Paquay dat dat bij de aannemers maakt?

(Mevr. KALT: Heeft u wel eens van nieuwe feiten gehoord?)
Wat voor indruk denkt hij dat het maakt als ik langskom en zeg dat wij een metrolijn willen die via de Ferdinand Bolstraat loopt en dat wij daarop graag een aanbieding willen?
Ik zal mij vanwege de tijd beperken tot het antwoord op de laatste vraag. Over de momenten waarop de Gemeenteraad in het kader van het Noord-Zuidlijndossier niet consistent heeft gehandeld, heb ik het bij de parlementaire enquêtecommissie niet gesproken. Ik heb daarover in het algemeen gesproken. Ik zou kunnen zeggen dat het daarover nu niet gaat, maar als ik het op dat dossier zou willen toespitsen - ik wil dat helemaal niet, want het ging mij om het algemene beeld - is het die discussie geweest over het Boerenweteringtracé op het moment dat ik mede op aandringen van de Raad met de aannemerij in vergevorderde besprekingen was over een ander tracé. 
De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn antwoorden. Ik begrijp nu hoe hij daar zelf tegenaan kijkt. Ook in navolging van mevr. Kalt vraag ik hem hoe het zit met zijn opvatting over voortschrijdend inzicht, want volgens mij speelt dat een belangrijke rol bij dit soort langdurige discussies.
Als ik doorredeneer op het antwoord dat de wethouder zojuist heeft gegeven, vraag ik mij af of ik daaruit moet concluderen dat hij eigenlijk van mening is dat deze Raad in dit dossier alleen maar consistent kan zijn als deze op 2 oktober a.s. zegt, dat de Noord-Zuidlijn moet doorgaan. 
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb alleen maar een weergave van de feiten gegeven. Dat was dat dit aspect van de beeldvorming rondom Amsterdam als opdrachtgever, naar zeggen van de aannemers, een rol heeft gespeeld. Dat is alles wat ik daarover heb gezegd.
Natuurlijk sta ik ook open voor voortschrijdend inzicht, maar daar ging het niet over. Dat is een andere discussie. Voortschrijdend inzicht moet je natuurlijk hanteren zolang dat kan. Op een dag ben je aan besluitvorming toe. Dan is het besluit genomen en het inzicht gaat dan natuurlijk ook nog door, maar dan heb je wel een genomen besluit en je moet door die lange duur van bepaalde processen niet te vaak - eigenlijk helemaal niet - fundamenteel van koers veranderen als dat niet nodig is. Daarover kunnen wij lang en breed discussiëren, maar dat gaat ver buiten het bestek van deze vragen. Ik heb mij daar puur en alleen beperkt tot de feitelijkheid en dat was het.
De heer Paquay vraagt of de Raad alleen consistent is als op 2 oktober - zoals bekend is dat inmiddels 9 oktober geworden - een positief besluit valt. Dat is geenszins het geval, want het staat de gemeenteraad van Amsterdam geheel vrij op 9 oktober een negatief besluit te nemen. Ik zou de Raad dat overigens ernstig willen ontraden, maar dat zal de heer Paquay niet verbazen. 
Mevr. DALM: Mijnheer de Voorzitter. Kan ik uit het antwoord van de wethouder concluderen dat hij zegt dat dit stadhuis duurder is geworden, doordat de besluitvorming te lang duurde of dat de bouwkosten sowieso zijn opgelopen door het praten hier?
De wethouder zegt dat wij te lang over besluitvorming doen. Mag ik hem eraan herinneren dat de commissie keer op keer vraagt naar rapporten die er blijken te zijn, maar dat die ons pas drie weken later bereiken en dat ons bijvoorbeeld over de keuze voor materieel een verhaal wordt verteld terwijl de sheets dateren van april jl. Dat verhaal werd ons pas vorige week verteld. Kortom, ik heb het idee dat de wethouder ook naar zichzelf moet kijken. Enige structurering in het aanleveren van de juiste informatie, zodat raadsleden inderdaad over de juiste informatie beschikken en besluiten kunnen nemen, zou niet weg zijn. 
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De laatste aanbeveling van mevr. Dalm is fenomenaal. Ik neem deze onmiddellijk van haar over.

(Mevr. DALM: Mag ik u daaraan in het vervolg ook houden?)
Ja, dat deed mevr. Dalm al. Het antwoord luidt dus `ja'. Ik herhaal dat ik deze aanbeveling fenomenaal vind en dat ik deze graag overneem.
Wat het eerste betreft zeg ik dat zij dat zo niet moet concluderen. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb slechts een voorbeeld genoemd van een project waarover uiterst lang met wisselende inzichten is gepraat. Meer dan dat is het niet, dus laten wij het niet groter maken dan het is, hoe graag mevr. Dalm dat ook zou willen. 
De tweede vraag:
 
Mevr. DALM: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil het graag hebben over het nieuws van gisteren en datgene wat voor Amsterdam de komende jaren grote gevolgen zal hebben, namelijk de rijksbegroting. Daarover is veel te zeggen, maar ik beperk mij beperken tot het deel over de infrastructuur, omdat de rijksbegroting aangeeft dat dat voor Amsterdam een aantal consequenties heeft.
Als de fractie van GroenLinks naar de rijksbegroting kijkt, constateert zij dat er meer geld is voor wegen en minder voor openbaar vervoer. Dat is een duidelijke keuze: het kabinet heeft minder geld en het beslist dat dat vooral naar wegen moet. Dat moeten wij voor een deel zelf betalen, want de strippenkaart wordt duurder. Op die manier gaan wij qua openbaar vervoer er waarschijnlijk hard op achteruit.
Over de Noord-Zuidlijn lezen wij vervolgens ook in de begroting dat deze een jaar wordt `uitgeschoven'. Letterlijk staat er dat de financiële bijdrage een jaar moet wachten. Graag verneem ik van het College wat er volgens het College precies in die begroting staat, of dat inderdaad betekent dat het Rijk zijn bijdrage opschort en wat dat voor ons op dat punt eventueel nog aan kosten oplevert.
Een ander saillant detail is dat de Tweede Kamer pas op 24 of 26 september a.s. over de aanvullende toezeggingen spreekt, dus ook op dat punt zitten wij nog lang in onzekerheid.
Het is aardig om in de rijksbegroting te lezen dat de Coentunnel er ook mag komen, maar dat het Rijk daarvoor niet veel geld heeft. Minister De Boer heeft daarvoor echter een oplossing gevonden: in de begroting staat dat, als zij op een gunstig moment de aandelen van Schiphol verkopen, met deze aandelen de tweede Coentunnel kan worden betaald. "Schiphol moet dus naar de beurs", kopt het ministerie. De staatssecretaris zegt zelfs: "als een van de zichtbare resultaten in 2003". Dat is dus heel snel. Kennelijk is ook daarop het motto `Alleen het resultaat telt' van toepassing. Kennelijk moet alles snel gebeuren, maar het is bekend dat deze Raad de aandelen Schiphol niet wil verkopen en volgens mij is er een verband tussen de rijksaandelen en die van Amsterdam. Kennelijk moet er worden `gedeald' en ik ben benieuwd of er al onderhandelingen gaande zijn door dit College met het Rijk.
Gaan wij bijvoorbeeld de bijdrage Noord-Zuidlijn uitruilen tegen de aandelen Schiphol? Gaan wij het gat daarmee dichten? Kortom, hoe gaan wij dat doen? Gaan wij de spitsstroken niet doen, om geld voor de Noord-Zuidlijn te krijgen?
Ik ben zeer benieuwd wat het College gisteren in Den Haag heeft opgestoken en ik verneem graag of er een koppeling is tussen de aandelen Schiphol en de Noord-Zuidlijn, evenals wat het College voornemens is te doen met het kabinetsvoornemen om de aandelen Schiphol te verkopen.

(De VOORZITTER: Mag ik iedereen eraan herinneren dat de motie-Halbertsma is aangenomen en dat het College heeft toegezegd dat het met een uitvoerige notitie komt over de gevolgen van de rijksbegroting. Het zal dat doen, voordat de besluitvorming over de Noord-Zuidlijn plaatsvindt. Deze notitie verwachten wij een dezer dagen en ik neem aan dat ook daarin uitvoerig op deze kwesties wordt ingegaan.)  
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder Van der Horst zal specifiek op Schiphol ingaan, want dat zit inmiddels in zijn portefeuille, hoewel ik als wethouder voor Financiën ook wel weer met het aandelenbudget van Amsterdam te maken heb. Toch zal wethouder Van der Horst dat voor zijn rekening nemen.
In het voorstel over de begroting 2003, dat de Raad spoedig zal bereiken, is geen link gelegd tussen de verkoop van de Schiphol-aandelen en de financiering van de Noord-Zuidlijn. Over de teksten in de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat aangaande de fasering van de betaling van de rijkssubsidie staat in de Hoofdlijnennota die gisteren is uitgereikt, dat de Regering wil nagaan of bij bepaalde grote infrastructurele projecten een andere fasering kan worden aangebracht in de terbeschikkingstelling van de subsidie. Er is geen bezwaar tegen het feit dat men dat gaat bekijken, maar over de Noord-Zuidlijn kan ik duidelijk zijn: dat kan niet. Wij hebben een subsidiebeschikking die duidelijk is, ook wat betreft de fasering van de betalingen. Daar is de zogenaamde mijlpalenafspraak gemaakt en dat staat allemaal keurig zwart op wit. Dat is het dus. Inmiddels heb ik een brief aan minister De Boer gestuurd om daarop nog te wijzen, waarin staat: als u met een probleem zit, zijn wij altijd bereid mee te denken om tot een oplossing te komen. Dit is echter niet ons probleem, maar dat van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Wij willen al onze creativiteit aanwenden om ook de minister van Verkeer en Waterstaat uit de problemen te halen, maar die subsidiebeschikking staat wat Amsterdam betreft recht overeind. Ik wacht even tot de minister de brief heeft ontvangen en deze heeft kunnen verwerken. Volgende week zal ik de telefoon pakken om hem te bellen, want vorige week hebben wij afgesproken dat wij elkaar onmiddellijk bellen als er iets is. Er is iets, dus ik zal hem bellen en dit met hem bespreken. Dat is mijn mening over deze kwestie.

Mevr. DALM: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben toch wel benieuwd wat wethouder Dales met hem zal bespreken, want in het MIT staat het dwingender. Daarin staat namelijk dat er in 2003 geen geld ter beschikking komt en als reden daarvoor wordt aangegeven dat ook Amsterdam vertraging in de procedures heeft opgelopen en problemen heeft met de aanbesteding. De wethouder zegt dat er wordt gezegd dat enkele projecten enigszins vertraging hebben opgelopen. Nee. Het MID is daarin heel duidelijk: in 2003 komt er voor Amsterdam geen geld van het Rijk voor de Noord-Zuidlijn. 
Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De Noord-Zuidlijn is opgeschoven in de tijd, dus het is logisch dat de fasering van de subsidiebetaling wordt aangepast aan het feit dat deze niet in 2009 maar in 2011 in gebruik wordt genomen. Op zichzelf vind ik dat niet onredelijk en ik neem aan dat ook mevr. Dalm deze mening is toegedaan. Maar om daarbuiten tot verdere veranderingen of opschuivingen te komen, is naar mijn idee niet de bedoeling. Wij hebben een prachtige subsidiebeschikking met handtekeningen en al daaronder. Daarbij is een annex gevoegd met de mijlpalen, waarin precies staat wat wanneer moet worden betaald. Dat is het dus. Klaar!

(De heer H.H.G. BAKKER: En als dat straks niet doorgaat, wie zit er dan met een probleem? Ik denk dat u dan met een probleem te maken heeft.)
Ja, dat is een als-dan vraag. In het leven moet je naar mijn idee zoveel mogelijk helderheid betrachten. Ik doe dat altijd en ik heb minister De Boer leren kennen als een helder figuur. Een dezer dagen zal ik hem wel spreken.  
Mevr. BRUINES (orde):. Ik ben benieuwd naar het antwoord van wethouder Van der Horst over Schiphol, of doen wij dat straks? Dit is namelijk slechts de helft van het antwoord.  
Wethouder VAN DER HORST: Mijnheer de Voorzitter. In de vorige periode heeft het College een standpunt ingenomen dat ik naar mijn idee niet hoef te herhalen. Nu is er natuurlijk sprake van een nieuwe situatie en ook wij moeten nagaan wat er bij het Rijk gebeurt. Volgende week heb ik dan ook een gesprek met de staatssecretaris die hierover gaat. Dan weten wij ongeveer welke kant het met het Rijk opgaat. Het is bovendien verstandig niet alleen het kabinetsbesluit af te wachten, maar ook dat van de Tweede Kamer. De vorige keer zat daar namelijk lucht tussen. Vervolgens zal het College met een standpunt komen, waarover in de Raad kan worden gesproken. Wij moeten dus afwachten wat er bij het Rijk gebeurt, zodat wij daarop op een adequate manier kunnen reageren.
In antwoord op de vorige vraag antwoord ik dat het vreemd zou zijn als de opbrengsten van de aandelen van Schiphol, ook van het Rijk, niet ook in deze regio zouden worden ingezet. Ik meen dat wij als regio Amsterdam van het Rijk min of meer mogen verlangen dat de opbrengsten van ons mooie Schiphol niet aan de een of andere tunnel in Limburg opgaan. 
Mevr. DALM: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder zegt dat wij moeten afwachten wat er bij het Rijk gebeurt alvorens een standpunt in te nemen. Ik vind niet dat dat de manier van werken is. Het is duidelijk wat het Rijk wil. Ook is duidelijk dat in ieder geval deze Raad heeft uitgesproken dat de aandelen Schiphol in het Amsterdamse stadhuis moeten blijven in plaats van dat deze naar de Amsterdamse beurs gaan.
Is de wethouder bereid rekening te houden met de mening van de Raad?

(Wethouder VAN DER HORST: Wilt u mij het raadsbesluit laten zien?)
De wethouder begint eigenlijk al te `dealen' door te zeggen dat de opbrengsten van Schiphol niet naar een tunnel in Limburg moeten gaan. Dat klinkt al als `dealen', dus dat de opbrengsten van Schiphol toch maar in deze regio moeten blijven. Het klinkt als `het zou misschien niet zo onhandig zijn dat toch maar eens te doen'. Ik denk dat de opdracht van deze Raad is dat de aandelen Schiphol hier blijven. Is de wethouder deze mening ook toegedaan? 
Wethouder VAN DER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Nee, deze mening ben ik niet toegedaan. Het is natuurlijk wel duidelijk welke kant het Rijk op wil, maar het is nog niet bekend wanneer dat zal gebeuren en op welke manier. Het hoe en wat is nog niet bekend.

(Mevr. DALM: Bij `wanneer' staat `2003'.)
Als het College op de hoogte is van datgene wat het Rijk gaat doen, kan het daarnaar handelen.
Er is nog geen sprake van `dealen', want ik zal pas volgende week dinsdag het eerste gesprek voeren. Daarop kan de Raad dus rekenen. Ik denk dat de gemeente Amsterdam voorbereid moet zijn op de discussie die door het Rijk zal worden gevoerd. Het College komt met een standpunt en dan zullen wij zien hoe deze Raad daarover werkelijk denkt. Ik denk dat het bijzonder vreemd zou zijn als ik het omgekeerde zou bepleiten, namelijk dat eventuele opbrengsten van Schiphol vooral niet aan Amsterdam moeten worden besteed, dus ik zal in Den Haag vooral blijven zeggen dat de opbrengsten van Schiphol weer in deze regio moeten worden geïnvesteerd. 
De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wat raadt de wethouder mij aan om te doen als ik wil dat hij in Den Haag niet alvast over het geld speculeert dat een eventuele verkoop van aandelen zal opleveren. Daarmee suggereert hij namelijk dat de verkoop van aandelen wat hem betreft eigenlijk wel kan doorgaan.
De wethouder rept over een standpunt over Schiphol van het vorige College. Kan hij dat standpunt aan ons onthullen, want dat is mij niet bekend. 
Wethouder VAN DER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik zeg toe dat ik de oude collegestukken boven water zal toveren en dat ik de Raad deze doe toekomen. Dat zijn immers openbare stukken. Ik heb zojuist al aangegeven dat er een nieuw College en een nieuwe coalitie zit en dat het ook in Den Haag weer opnieuw begint. Laten wij ons concentreren op wat er komt en niet op wat er is geweest. Toch is er een aantal zeer heldere afspraken gemaakt: Amsterdam streeft ernaar daar minimaal één commissaris te houden, in plaats van de huidige twee. Dat is volgens mij een onschuldige afspraak is, die ik wel kan noemen.
Ik ben van mening dat de heer Van Poelgeest zelf moet weten wat hij doet om mij in Den Haag niet te laten praten. Toch kan hij mij niet beletten in Den Haag te gaan praten. 
....................................................
....................................................................
.................................
..........................

De vergadering wordt om 16.50 uur gesloten.