Bron             : Raad
Onderwerp        : Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay
                   inzake de veiligheid van de Noord-Zuidlijn.
Afd./Pol. partij : SP
Datum Raad       : --
Datum B&W        : 30-10-01
Datum publikatie : 02-11-01
Gemeenteblad nr. : 673

Nr. 673. Beantwoording schriftelijke vragen van het raadslid Paquay inzake de veiligheid van de Noord-Zuidlijn. Amsterdam, 30 oktober 2001. Aan de Gemeenteraad Het raadslid W.G.H. Paquay heeft op 14 september 2001, op grond van art. 17 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de Gemeenteraad, de volgende schriftelijke vragen tot het College van Burgemeester en Wethouders gericht: Inleiding. Inmiddels openbaar geworden onderdelen van het dossier Noord- Zuidlijn wijzen op een volstrekt onzorgvuldige veiligheidsbeoordeling. Amsterdam accepteert voorzieningen die in andere Nederlandse steden en het buitenland niet zijn toegestaan. De afdeling Preventie van de Brandweer heeft haar werk niet op normale wijze kunnen doen en er is grote druk uitgeoefend op de Brandweer om akkoord te gaan met de ontwerpen voor de stations. In eerste instantie zijn onjuiste tekeningen (acht roltrappen) aan de Brandweer voorgelegd, terwijl het werkelijke ontwerp zes roltrappen bevat. Toch is ook het ontwerp met acht roltrappen afgekeurd door de Brandweer. Uiteindelijk heeft de Brandweerleiding zich onder grote druk en bij wijze van grote uitzondering neergelegd bij het gebruik van roltrappen als vluchtwegen. Het dringende advies ten minste 8 meter roltrap aan te houden is niet opgevolgd. Een gelijkwaardigheids-commissie, bestaande uit drie ambtenaren van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam (belanghebbenden!), heeft vervolgens de verantwoording genomen middels een notitie die aan vele kanten rammelt. Vragensteller krijgt de indruk dat de veiligheid in Rotterdam (niet accepteren van een roltrap als enige vluchtweg) en Den Haag (nader onderzoek en extra vluchtvoorzieningen met vaste trappen in de tramtunnel) in betere handen is dan in Amsterdam. De veiligheid mag naar de mening van vragensteller niet ondergeschikt worden gemaakt aan budgettaire eisen. Herhaaldelijk heeft het College van Burgemeester en Wethouders aangegeven dat de metroverbinding een hoogwaardige verbinding is (dient te zijn), die voor ten minste honderd jaar wordt aangelegd. Het ligt naar de mening van vragensteller dan ook voor de hand de hoogste eisen te stellen op het gebied van veiligheid. Op grond van het vorenstaande stelt vragensteller de volgende vragen. 1. Kan het College van Burgemeester en Wethouders aangeven waarom Amsterdam naar aanleiding van recente rampen geen nader onderzoek heeft gedaan, terwijl de gemeente Den Haag de veiligheid van het tramtunnelproject opnieuw heeft onderzocht, met aanpassing van het ontwerp en aanbrengen van extra vluchtwegen als resultaat? 2. De Rotterdamse brandweer ziet roltrappen niet als primaire vluchtweg. De aanwezigheid van roltrappen kan in haar visie hooguit leiden tot verhoging van de capaciteit van de vluchtwegen met 10%. Hoe is het mogelijk dat binnen ,,n land met zo afwijkende normen wordt gewerkt? 3. De Auditcommissie Noord-Zuidlijn gaf in haar enige openbaar gemaakte rapport (nummer 9) aan dat in Amsterdam voorzieningen worden toegelaten die in Rotterdam en in Duitsland niet zijn toegestaan, zoals het gebruik van roltrappen als (enige) vluchtweg. Hoe verhoudt het ontwerp van de Noord-Zuidlijn zich precies tot Europese normen en regelgeving op het gebied van veiligheid met betrekking tot vluchtwegen, liften en het gebruik van roltrappen? 4. De gelijkwaardigheidscommissie heeft beoordeeld, of het gebruik van roltrappen onder voorwaarden kan worden toegestaan. Blijkens de antwoorden van het College van Burgemeester en Wethouders van 3 augustus 2001 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 524) bestaat deze commissie uit drie ambtenaren van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam (Bureau PA) en is de heer Miedema van de Brandweer in de discussie betrokken. Hebben de leden van deze commissie specifieke kennis van de problemen die zich voordoen bij een calamiteit, zoals het gedrag van een in paniek geraakte menigte? 5. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam is een dienst van de gemeente, en daarme belanghebbend. Vanuit het oogpunt van integriteit lijkt deze situatie ongewenst. Acht het College van Burgemeester en Wethouders de integriteit hier niet in het geding? Zo nee, waarom niet? 6. Hoe is het mogelijk dat aan de beoordeling niet de vereiste risicoanalyse ten grondslag ligt? De door het College van Burgemeester en Wethouders in de beantwoording van 3 augustus 2001 vermelde verwijzing naar het concept (!) aanvaardbaar veiligheidsniveau uit januari 1998 lijkt vragensteller in dezen niet relevant, daar op dat moment nog geen sprake was van een uitgewerkt ontwerp voor de stations. 7. Waarom is door geen van de beoordelende instanties de mogelijkheid in ogenschouw genomen dat een roltrap op zichzelf brandbaar is vanwege het vet en de olie in het mechanisme? 8. Acht het College van Burgemeester en Wethouders in dat licht het nog steeds verantwoord roltrappen te accepteren als enige vluchtweg? 9. Waarom gaat de gelijkwaardigheidscommissie er in haar berekeningen van- uit dat er maximaal 1875 mensen uit, een station ge%vacueerd moeten worden, terwijl het projectbureau Noord-Zuidlijn zelf aangeeft dat het 2000 tot maximaal 2200 mensen in de spits betreft? 10. Waarom gaat de Brandweer bij haar berekeningen slechts van 1000 te evacueren passagiers, uit terwijl de gelijkwaardigheidscommissie een aantal van 1875 hanteert en het projectbureau Noord-Zuidlijn maximaal 2200? 11. Hoe is het mogelijk dat de gelijkwaardigheidscommissie roltrappen met een breedte van 1 meter - gemeten op de grond ? aanduidt als B-trap, terwijl de norm voor een B-trap ten minste 1,10 meter is? 12. Is deze onjuiste aanname ingegeven door het feit dat als wordt uitgegaan van de werkelijke situatie, namelijk een A- trap met een breedte van 1,00 meter met een vluchtcapaciteit volgens het Bouwbesluit van 25 mensen per minuut, de evacuatietijd van 15 minuten in een aantal scenario's wordt overschreden? 13. Waarom gaat de commissie er in haar berekeningen vanuit dat de roltrappen aan beide zijden van het perron toegankelijk blijven, terwijl een scenario met een brand in een van de uiteinden van een trein het heel wel mogelijk maakt dat de uitgangen aan de brandkant van het perron niet toegankelijk zijn en alle reizigers zijn aangewezen op de trappen aan de andere kant van het perron? 14. Waarom heeft de commissie zich beperkt tot de evacuatie van een station en heeft zij geen rekening gehouden met het door prof. Horvath geschetste scenario van het evacueren van een tunnel, waarbij binnen 15 minuten alle reizigers naar het maaiveld moeten kunnen vluchten? 15. Waarom heeft de commissie in haar rapport en de berekeningen de "paniekprop" bij de opstap van de smalle roltrappen buiten beschouwing gelaten, een fenomeen dat zich steeds bij rampen voordoet, zoals nog onlangs op zeer tragische wijze in Volendam? 16. Waarom is er door de commissie van uitgegaan dat aan elke kant van het perron altijd ten minste twee roltrappen beschikbaar zijn als vluchtweg, terwijl zij tegelijkertijd rekening houdt met ,,n trap per kant in reparatie, ,,n opgaande en ,,n neergaande trap? 17. Waarom gaat het ontwerp van de stations uit van een glazen lift, dit in strijd met de eisen van de Brandweer en het gestelde in het concept aanvaarbaar veiligheidsniveau? 18. Waarom zijn vergunningen afgegeven voor het inwendige van de stations Rokin en Vijzelgracht, terwijl er nog geen nadere uitwerking heeft plaatsgevonden van de adviezen zoals opgenomen in het rapport van LRMS (prof. Horvath) met betrekking tot de stations? 19. Hoe is het mogelijk dat in het geheel geen veiligheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden van metrostation Vijzelgracht en dat dit pas dankzij bezwaren van Vereniging de Bovengrondse een jaar na afgifte van de vergunning aan het licht komt? 20. Is het College van Burgemeester en Wethouders in het licht van het vorenstaande nog steeds van mening dat sprake is van een voldoende zorgvuldige veiligheidsbeoordeling van het samenhangende ontwerp van de tunnelbuizen en de stations voor de Noord-Zuidlijn? 21. Is het College van Burgemeester en Wethouders bereid het gehele ontwerp opnieuw te laten beoordelen door een onafhankelijk instituut? 22. Is het College van Burgemeester en Wethouders in dat geval bereid de critici van het ontwerp te betrekken bij de opdrachtverlening en zitting te laten nemen in de begeleidingscommissie van dat onderzoek? Ter beantwoording van deze vragen wordt het volgende medegedeeld. 1. Natuurlijk is het zo dat alle recente rampen worden bekeken op hun relevantie voor het project Noord-Zuidlijn. Gezien de grote onderlinge verschillen heeft dit echter nog niet geleid tot bijstelling van de uitgangspunten van het project Noord- Zuidlijn. 2. De Rotterdamse metro kent een geheel andere maatvoering dan de Noord-Zuidlijn. De ondergrondse stations zijn ook veel ondieper (6 tot 9 meter beneden maaiveld) dan de diepe stations van de Noord-Zuidlijn (20 tot 25 meter beneden maaiveld). Voor de Noord-Zuidlijn is een veiligheidsconcept ontwikkeld, uitgaande van de diepe ligging van de stations en de tunnelbuizen. Dit concept is getoetst door TNO en door prof. Horvath. Naar aanleiding van die adviezen is het veiligheidsconcept op onderdelen bijgesteld en aangescherpt. Gezien de diepe ligging van de stations is in Amsterdam juist bewust gekozen voor roltrappen als ontsluiting, omdat daarmee de zelfredzaamheid van de passagiers in belangrijke mate wordt verhoogd ten opzichte van vaste trappen. Overigens is ook in het buitenland daar waar sprake is van diepgelegen metrostations, gekozen voor roltrappen (Parijs, Londen en Tokio). Bij de berekening van de vluchtcapaciteit wordt overigens uitgegaan van stilstaande roltrappen. Bij de ontwikkeling van het veiligheidsconcept en de wijze waarop de vertaalslag wordt gemaakt naar de concrete bouwaanvragen, is de Amsterdamse brandweer altijd betrokken geweest. In Rotterdam zijn alle metrostation uitgevoerd met vaste trappen, met daarnaast vaak roltrappen. In dat concept zijn de roltrappen niet of slechts gedeeltelijk meegeteld in de vluchtcapaciteit. Het oordeel van de Rotterdamse brandweer heeft betrekking op de aanvragen die aan haar zijn voorgelegd en spreekt zich niet uit over de in Amsterdam gekozen oplossingen. Het betreft hier dus een Rotterdamse visie en geen Rotterdamse norm! 3. De relevante Europese Norm is de EN 115:1995 +A1:1998 "Veiligheidsvoorschriften voor het vervaardigen en aanbrengen van roltrappen en rolpaden". Onder 0.5.1 van deze norm wordt opgemerkt dat de brandveiligheidseisen en de bouwtechnische eisen van land tot land verschillend zijn en tot nu toe noch op internationaal, noch op Europees niveau met elkaar in overeenstemming zijn gebracht. De norm is van toepassing op alle nieuwe roltrappen. De roltrappen van de Noord-Zuidlijn zullen aan deze EN 115-norm voldoen. Onder 8.1.1 van de norm wordt bepaald dat de hoogte van roltraptreden niet groter mag zijn dan 0,21 m als de roltrappen wanneer ze buiten dienst zijn, als nooduitgang mogen worden gebruikt. Ook aan deze maatvoeringseis voldoen de roltrappen van de Noord-Zuidlijn. 4. De gelijkwaardigheidscommissie bestaat uit deskundige ambtenaren van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam. De deskundigheid van de commissie is met name gericht op het bepalen van gelijkwaardigheid. Zoals reeds op eerdere vragen werd geantwoord, geeft het Bouwbesluit prestatie- en functionele eisen. Naast een omschreven oplossing (functie) voor een bouwkundig probleem, wordt aangegeven wat het doel van een voorziening is (prestatie). Men kan op een andere manier dan de prestatie-eis voldoen aan de functionele eisen. 5. De Stedelijke Woningdienst Amsterdam is onafhankelijk gepositioneerd van het project Noord-Zuidlijn, dat is ondergebracht bij de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer, en heeft eigen verantwoordelijkheden. Overigens is het heel gebruikelijk dat ook gemeenten die projecten willen realiseren, daarvoor de benodigde vergunningen (bij zichzelf) aanvragen. In de praktijk blijkt dan, zoals hier, dat de toetsende instantie vaak onafhankelijk van de aanvragende dienst is gepositioneerd. 6. Zoals al eerder en ook hiervoor reeds is vermeld, is voor de Noord-Zuidlijn een veiligheidsconcept ontwikkeld (waarop tweemaal een audit is uitgevoerd), waaraan het project moet voldoen. In de bouwvergunning is vervolgens aangegeven aan welke specificaties het bouwwerk dient te voldoen (voorwaarden bij de bouwvergunning, gebaseerd op het gelijkwaardigheidsrapport). Het veiligheidsconcept is de resultante van uitgebreide risicoanalyses. 7. De brandlast die ontleend kan worden aan de aanwezigheid van smeermiddelen in de roltrappen, is verwaarloosbaar. Moderne roltrappen bestaan voornamelijk uit (roestvrij) staal, gietijzer en aluminium. Deze materialen zijn nauwelijks brandbaar. 8. Ja, er is bewust voor roltrappen gekozen (zie ook het antwoord op vraag 2). 9 en 10. Er worden in het gelijkwaardigheidsbesluit verschillende aantallen te evacueren personen genoemd, omdat deze afhankelijk zijn van het scenario dat wordt gehanteerd. Het Bouwbesluit doet hierover wel een uitspraak: fase 2 van het Bouwbesluit gaat uit van de bezettingsgraden B1 tot en met B5. Voor een stationsgebouw is de minimaal toe te passen bezettingsgraad niet voorgeschreven. De keuze is in beginsel aan de aanvrager van de bouwvergunning. Gezien de uitgangspunten voor de Noord-Zuidlijn moet bezettingsgraad B1 worden aangehouden. Dit betekent de aanwezigheid van ,,n persoon per 0,8 m2, ofwel 1875 mensen op het perron. Bij de beoordeling van het bouwplan op het aspect veilig vluchten bij brand wordt bezettingsgraad B1 aangehouden. 11. Volgens kolom B van tabel II van het Bouwbesluit heeft een B-trap een minimale breedte van 1,10 m. Dit betekent dat tussen de wanden of balustraden minimaal een ruimte van 1,10 m breed aanwezig moet zijn. Blijkens de toelichting op art. 177 van het Bouwbesluit moeten bij de bepaling van de maat de leuningen buiten beschouwing worden gelaten. Bij aanwezigheid van leuningen langs de trap, verplicht bij een traphelling groter dan 2 : 3, is de vrije doorgang van een minimale B-trap op heuphoogte derhalve feitelijk minder dan 1 m. Op voetniveau is uitvoering van een trap met in bomen opgelegde treden geen uitzondering. Bij een dergelijke uitvoering is het betreedbare gedeelte tussen de bomen, dus daar waarop een voet geplaatst kan worden, van een minimale B- trap ten hoogste 1 m breed. Aan een dergelijke B-trap (dus met bomen en voorzien van leuningen) is een doorstroomcapaciteit per minuut (en dit is het criterium bij de beoordeling van de vluchtweg) toegekend van 49,5 personen per minuut. De roltrappen, zoals nu voorgesteld, hebben op voetniveau een tredevlak met een lengte van 1 m, dus ten minste eenzelfde betreedbaar gedeelte als bij een minimale B-trap (rekening houdend met aan weerszijden aangebrachte bomen). Op heuphoogte is de vrije doorgang meer dan 1,10 m, dus meer dan bij een minimale B-trap (wanneer deze wordt uitgevoerd met leuningen). Gezien deze maatvoering is geconcludeerd dat de doorstroomcapaciteit van een stilstaande roltrap ten minste gelijk is aan die van de minimale B-trap; reden om, gelet op art. 193 van het Bouwbesluit, een roltrap ten aanzien van het aspect doorstroomcapaciteit - minimaal 49,5 personen per minuut - als gelijkwaardig aan een minimale B-trap te accepteren. 12. Neen, zie het antwoord op vraag 11. 13. De stations worden uitgerust met een rook- en warmteafvoerinstallatie die ervoor zorgt: - dat het perron gedurende de eerste 15 minuten van het ontvluchten na het uitbreken van brand vrijblijft van rook en warmte tot een hoogte van minimaal 2,1 m boven het perron; - dat de vluchtroutes langs de (rol)trappen en door de hal gedurende de eerste 30 minuten van het ontvluchten na het uitbreken van brand vrijblijven van rook en warmte. Het College van Burgemeester en Wethouders is van oordeel dat de vluchtroutes hiermee met voldoende waarborgen zijn omgeven. 14. De gelijkswaardigheidscommissie heeft als opdracht de gelijkwaardigheid van de stations te toetsen. Voor alle duidelijkheid: de essentie van het "safe haven"-concept is dat een brandend metrostel doorrijdt naar het eerstvolgende station, alwaar de evacuatie plaatsvindt. Dit komt tot uiting in de aantallen passagiers die zijn genoemd in de evacuatiemodellen (zie ook het antwoord op de vragen 9 en 10). 15. De gelijkwaardigheidscommissie toetst aan de prestatie- eisen van het bouwbesluit. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de afvoercapaciteit, en daaraan wordt voldaan. Overigens, een paniekprop c.q. stagnatie zal kunnen ontstaan bij onvoldoende afvoercapaciteit. Juist de inzet van (draaiende) roltrappen waarborgt voldoende afvoercapaciteit. 16. De rolrichting van de roltrappen zal (onder volle belasting) kunnen worden omgedraaid. Er zal nooit meer dan ,,n roltrap in reparatie worden genomen, zodat er altijd sprake zal zijn van twee opgaande roltrappen. 17. De lift zal voldoen aan de eisen die de Brandweer daaraan heeft gesteld. 18. Prof. Horvath heeft in zijn rapport het veiligheidsconcept getoetst. Dit concept was gebaseerd op het "safe haven"- principe, en was dus al in de stationsontwerpen betrokken. 19. Bij de beoordeling van de bouwaanvraag voor het station Vijzelgracht was van de gelijkwaardigheid van de gekozen oplossing met roltrappen als ontsluiting uitgegaan op basis van het veiligheidsrapport "voor station Rokin en de overige diepe stations". Bij de heroverwegingsprocedure (die start zes weken na afgifte van de bouwvergunning op basis van ingediende bezwaren, i.c. van de Vereniging de Bovengrondse) kwamen er uitvoeringsverschillen van dit station ten opzichte van het station Rokin aan het licht, op basis waarvan is besloten dat voor het station Vijzelgracht een zelfstandig gelijkwaardigheidsrapport dient te worden geschreven. 20. Ja. 21. Neen. Het College van Burgemeester en Wethouders is van oordeel dat er voldoende zorgvuldigheid is betracht bij de voorbereiding en de beoordeling. 22. Neen. De beoordeling van een bouwaanvraag kent zijn eigen procedure, gebaseerd op wettelijke eisen. Als aan de wettelijke bepalingen wordt voldaan, dient de bouwvergunning te worden verleend (gebonden beschikking). Ver-volgens staat beroep open bij de Raad van State.