Amsterdam
november 2001

Beleidsnota Openbaar Vervoer

Auteur:
drs. A.H.M. Buffing


0Inhoudsopgave

Samenvatting     5
 
1     Inleiding 8
Positionering van de beleidsnota openbaar vervoer9
 
Deel I Uitgangspunten en Doelstellingen
 
2Positie Openbaar Vervoer in de Amsterdamse mobiliteit
2.1 De mobiliteit in Amsterdam12
 2.2Bereikbaarheid met het openbaar vervoer13
 2.3Maatschappelijke trends en ontwikkelingen14
 2.4Beknopte beleidsevaluatie 1991-199815
 
3 Kaders van het Amsterdamse Openbaar Vervoerbeleid
 3.1Inleiding17
 3.2De nationale beleidskaders: decentralisatie, verzakelijking, marktwerking en de Wet personenvervoer17
3.3De regionale beleidskaders18
3.4De lokale beleidskaders18
3.5De financiële randvoorwaarden20
 
4Doelstellingen van het Amsterdamse Openbaar Vervoer21
 
Deel IIBeleidsvoornemens
 
5De Vervoerkundige Visie op het Openbaar Vervoer
5.1Inleiding26
5.2Het huidige Amsterdamse openbaar vervoer26
5.3Het toekomstige openbaar vervoernetwerk27
5.4RegioNet28
5.5KernNet28
5.6Ontsluitend net30
5.7Knooppunten: schakels tussen regionaal en lokaal openbaar vervoer30
5.8Openbaar vervoer te water31
 
6.Infrastructuur
6.1Inleiding32
6.2Knelpunten in beeld32
6.2.1 Hoofdnet Openbaar Vervoer32
6.2.2 Investeringsstrategie32
6.3Samenhang tussen HoofdNet en KernNet33
6.4Nieuwe infrastructuur33
 
7Kwaliteit
7.1Inleiding35
7.2Toegankelijkheid van het openbaar vervoer35
7.3Betrouwbaarheid36
7.4Materieel37
 
8Sociale veiligheid
8.1Inleiding38
8.2Anti-graffiti39
 
9Communicatie en marketing
9.1Inleiding40
9.2Promotie41
9.3Imago41
9.4Klachtenafhandeling42
9.5Klanteninformatie42
 
10Tarievenbeleid43
 
11Flankerend beleid
11.1 Inleiding45
11.2Rijksoverheid45
11.3Lokaal flankerend beleid46
11.3.1 Parkeerbeleid46
11.3.2 Locatiebeleid46
11.3.3 Vervoermanagement47
11.3.4 Park & Ride beleid en openbaar vervoer47
11.3.5 Openbaar vervoer en fiets47
 
12Organisatie van het Openbaar Vervoer
12.1Inleiding48
12.2Verzakelijking relatie Gemeente - GVB48
12.3Het contract48
12.4Het opstellen van het Programma van Eisen (PvE)48
12.5Opstellen van de dienstregeling51
12.6Rollen van de diverse partijen52
12.7Positie van de reiziger52
 
13Actielijst53


Samenvatting

  1

Het Amsterdamse openbaar vervoer is de afgelopen jaren op een aantal punten aanzienlijk verbeterd. De in 1996 in gebruik genomen Ringlijn levert een grote verbetering van de bereikbaarheid van de perifere concentraties van werkgelegenheid op. De Noord/Zuidlijn (2007) zal een impuls geven aan de bereikbaarheid van de Amsterdamse binnenstad en de Zuid-as en biedt Amsterdam Noord de kans een centrum van hoogwaardige voorzieningen te ontwikkelen. Ondanks deze verbeteringen vragen toekomstige sociaal-culturele, economische en ruimtelijk-economische ontwikkelingen in en rond Amsterdam om verdere aanpassingen en verbeteringen van het openbaar vervoer om ook in de toekomst verzekerd te zijn van een openbaar vervoersysteem dat tegemoet komt aan de wensen van de stad.

Deze Beleidsnota Openbaar Vervoer beschrijft de visie van Amsterdam op het toekomstige openbaar vervoer voor de middellange termijn. Tevens geeft de beleidsnota inzicht in de noodzakelijke activiteiten om deze visie te realiseren.

  2

Alhoewel Amsterdam in hoge mate zelfstandig is bij het formuleren van zijn openbaar vervoerbeleid moet zij opereren binnen verschillende bestuurlijke en financiële kaders.
Deze zijn met name:
-  Nationaal Verkeers- en Vervoersplan;
-  Wet Personenvervoer 2000;
-  de mobiliteitsdoelstellingen uit het RVVP (1993);
-  het Raadsbesluit ten aanzien van de adviezen van de commissie Van der Zwan;
-  de financiële middelen die het rijk jaarlijks ter beschikking stelt voor de bekostiging van de exploitatie van het openbaar vervoer, en de aanleg van infrastructuur;
-  De Kaderwet.

Op grond van de Kaderwet is sinds 1996 de exploitatie van het openbaar vervoer de taak en bevoegdheid van het ROA. Het ROA en de Gemeente Amsterdam hebben afgesproken dat de formele bevoegdheid ten aanzien van het Amsterdamse openbaar vervoer weliswaar bij het ROA ligt, maar dat de materiële bevoegdheid in handen van de Gemeente Amsterdam is. Concreet is de Gemeente Amsterdam verantwoordelijk voor de aansturing van het lokale openbaar vervoer.

  3

Het Amsterdamse openbaar vervoerbeleid ondersteunt het Amsterdamse mobiliteitsbeleid dat erop gericht IS de groei van het niet-noodzakelijk autoverkeer terug te dringen ter verbetering van de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad.

Naast de bereikbaarheids- en leefbaarheidsdoelstellingen heeft het Amsterdamse openbaar vervoer ook een belangrijke sociale doelstelling. Deze houdt in dat het openbaar vervoer iedere Amsterdammer en bezoeker aan de stad in staat stelt om zich te verplaatsen, tegen redelijke kosten en een acceptabele inspanning, om deel te kunnen nemen aan het stedelijk leven.

  4

Het huidige openbaar vervoer neemt een belangrijke positie in binnen de Amsterdamse mobiliteit. Met name in de binnenstad is het marktaandeel hoog. Toch is er reden tot zorg. De afgelopen jaren toont het beeld van een licht groeiend gebruik van het lokaal openbaar vervoer binnen een sterk groeiende mobiliteitsmarkt. Dit betekent dat het openbaar vervoer langzaamaan terrein verliest.

  5

Momenteel zijn verschillende culturele, sociale, economische en demografische trends en ontwikkelingen gaande, die de toekomstige vraag naar openbaar vervoer zullen beïnvloeden. De belangrijkste zijn een toename van de beroepsbevolking, stijgende inkomens, toenemend ruimtegebruik, de opmars van de 24-uurs-economie, een stijging van het aantal sociaal-recreatieve verplaatsingen, een groei van het aantal arbeidsplaatsen (met name aan randen van de stad), en een toename van gemeentegrensoverschrijdende verplaatsingen.

  6

Gezien bovenstaande kaders, trends en ontwikkelingen zijn de belangrijkste uitdagingen voor het openbaar vervoer de komende jaren:
-  het tot stand brengen van een meer gedifferentieerd OV-aanbod;
-  een betere integratie tussen het Amsterdamse en het regionale openbaar vervoer;
-  het realiseren van een hoger kwaliteitsniveau in termen van snelheid, service, materieel, toegankelijkheid, betrouwbaarheid en informatievoorziening;
-  het realiseren van een beter imago.

  7

Met een aantal aanpassingen blijft het huidige metro- en tramnet de basis voor het Amsterdamse OV-net.

  8

Met uitzondering van de metrolijnen kenmerkt het huidige lokaal openbaar vervoer zich door een hoog ontsluitend karakter. Vanuit de sociale functie bezien is dit een sterk punt, aangezien de loopafstanden naar de haltes, nooit groot zijn. Vanuit de bereikbaarheidsdoelstelling is het ontsluitende karakter een zwakte, omdat snelle verbindingen binnen de Amsterdamse agglomeratie veelal ontbreken. Om deze reden onderzoekt Amsterdam de mogelijkheid van introductie van een KernNet bestaande uit snelle OV-verbindingen van en naar de belangrijkste voorzieningen, werkgebieden en woongebieden in Amsterdam. Het KernNet moet goed aansluiten op het openbaar vervoer van buiten de agglomeratie. Of het KernNet wordt ingevoerd en hoe dat eventueel gebeurt hangt mede af van de gevolgen voor de kwaliteit en de kwantiteit van het ontsluitende net.

  9

Amsterdam streeft samen met de regionale partners naar de realisering van het Regionet, een hoogwaardig systeem van trein- en metro- en busverbindingen voor verplaatsingen tussen de 10 en 30 kilometer.

10

Om een betere integratie tussen het Amsterdamse en het omringende openbaar vervoer te creëren zal het toekomstige openbaar vervoernetwerk in sterke re mate via OV-knooppunten worden gestructureerd. Deze knooppunten fungeren als schakels tussen het regionale en lokale openbaar vervoer. Goed functionerende doorgaande lijnen blijven ongemoeid. De volgende OV-knooppunten zullen worden ontwikkeld: Amsterdam CS, Amsterdam Zuid/WTC, Bijlmer, Sloterdijk, Lelylaan, het Buikslotermeerplein en een nader te bepalen knooppunt in Amsterdam-oost.

11

De komende jaren worden de volgende infrastructuurprojecten gerealiseerd:
-  Noord/Zuidlijn;
-  Hemboog en Utrechtboog;
-  snelle tramverbinding IJburg - Amsterdam CS;
-  tramlijn Binnenring Oostelijk Havengebied;
-  tramlijn 1 naar de Aker;
-  tramlijn 7 naar de Ringlijn.

Daarnaast wil de Gemeente snel overgaan tot de aanleg van een tramlijn naar het VU-ziekenhuis.

12

De komende jaren zal de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen die slecht ter been zijn, gehandicapten, personen met kinderwagens worden verbeterd.
Hiervoor zal worden geïnvesteerd in audiovisuele halteaankondiging en lage-vloer-materieel. Om de rolstoeltoegankelijkheid van trams in de praktijk te onderzoeken, wordt op de tramlijnen 1 en 5 lage-vloer-materieel ingezet en zullen de haltes worden aangepast om een volledig gelijkvloerse instap mogelijk te maken. Daarna zullen de andere tramlijnen worden aangepakt.

13

Naast de mogelijkheden die de weg- en railinfrastructuur biedt, onderzoekt Amsterdam de mogelijkheden van openbaar vervoer te water.

14

Ondanks de vele inspanningen die de afgelopen jaren zijn gepleegd blijft sociale veiligheid in en rond het openbaar vervoer een probleem, waarvan zowel de reiziger als het openbaar vervoer personeel hinder ondervinden. De komende jaren zal het sociale veiligheidsbeleid verder worden geïntensiveerd. Belangrijke onderdelen van het sociale veiligheidsbeleid zijn:
-  het uitbreiden van het aantal conducteurs op de tram;
-  het verbeteren van de toegangscontrole bij de metro door het plaatsen van tourniquets;
-  het aanpassen van de metrostations om de sociale veiligheid te bevorderen;
-  de aanwezigheid van aanspreekbaar personeel in de metro;
-  intensivering van toezicht en controle.

15

De komende jaren zal veel aandacht worden besteed aan het bevorderen van de betrouwbaarheid van de dienstregeling (het op tijd rijden). Dit wordt bereikt door aanpassingen aan infrastructuur en verkeerslichten en strenger toezien op een adequate dienstuitvoering.

16

Het openbaar vervoermaterieel, en met name het trammaterieel is voor een groot deel verouderd. De komende jaren zal 40% van de oude trams worden vervangen door lage-vloer-materieel. Voor het Amsterdamse openbaar vervoer betekent dit een belangrijke kwaliteitsimpuls. De bussen zullen met zwavelvrije diesel gaan rijden, en er worden roetfilters aangebracht. Overwogen wordt proeven te doen met bussen met brandstofcellen.

17

De informatie aan de (potentiële) openbaar vervoerreiziger zal de komende jaren worden verbeterd. De huidige dynamische halte-informatie en de visuele en auditieve halteaankondiging in de voertuigen worden uitgebreid. Daarnaast wordt het huidige kaartmateriaal en de dienstregeling op de haltes vervangen door duidelijker, en toegankelijker informatiemateriaal.

18

Ter bevordering van de bekendheid van het openbaar vervoer wordt onderzocht of nieuwe bewoners van Amsterdam een informatiepakket kunnen ontvangen met daarin opgenomen informatie over het Amsterdamse openbaar vervoer in het algemeen en 'op-maat' informatie over de OV-reismogelijkheden in de directe omgeving van de bewoner. Daarnaast wordt overwogen alle bewoners van Amsterdam periodiek 'op-maat' informatie te verstrekken.

19

Om het imago van het openbaar vervoer te verbeteren worden diverse activiteiten ondernomen. Het betreft mogelijk de introductie van de 'Amsterdamse OV-dagen' en een lespakket voor scholen over mobiliteit.

20

Verbetering van het openbaar vervoer is een noodzakelijke, maar niet voldoende, voorwaarde om de gewenste positie van het openbaar vervoer binnen de Amsterdamse mobiliteit te realiseren. Een belangrijke taak is ook weggelegd voor flankerend beleid dat o.a. erop gericht is niet noodzakelijk autoverkeer uit de stad te weren. Het belangrijkste instrumentarium te weten parkeerbeleid en locatiebeleid zal ook in de toekomst onverminderd worden ingezet. Daarnaast zal vervoermanagement actief worden bevorderd.

21

Amsterdam ziet Park + Ride (P+R) als een bouwsteen in haar mobiliteitsbeleid en zal hier ook in de toekomst verder op inzetten. De intentie is dat in het jaar 2005 zes P+R voorzieningen operationeel zijn, te weten de Arena, Sloterdijk, Olympisch Stadion, Zeeburg, de RAI en het Surinameplein.
Het P+R terrein bij het Buikslotermeerplein is gekoppeld aan de Noord/Zuidlijn.

22

In aansluiting op het rijksbeleid en het raadsbesluit ten aanzien van de adviezen van de commissie Van der Zwan zal de komende jaren invulling worden gegeven aan een verzakelijking in de relatie met het GVB. Deze verzakelijking zal uitmonden in een externe verzelfstandiging van het GVB.

23

De exploitatie van het Amsterdamse openbaar vervoer wordt tot 2006 verzorgd door het GVB. Hiervoor krijgt het GVB, overeenkomstig de Wet Personenvervoer 2000, vanaf 1 januari 2002 een concessie voor het exploiteren van het openbaar vervoer binnen het concessiegebied Amsterdam. De concessieduur bedraagt vier jaar en eindigt op 31 december 2005. De concessie aan het GVB is deels een inhoudelijk en deels een procedureel document. Het document is inhoudelijk in de zin dat het GVB bepaalde plichten worden opgelegd. De concessie is procedureel van aard in de zin dat afspraken worden gemaakt over de wijze waarop jaarlijks het voorzieningen niveau van het openbaar vervoer tot stand komt. In de concessie aan het GVB wordt verwoord dat jaarlijks tussen de gemeente (dIVV) en de opdrachtnemer (GVB) contractueel vastgelegde afspraken over het voorzieningenniveau worden gemaakt.

24

In de jaarlijkse cyclus om binnen de concessieperiode te komen tot een openbaar vervoer voorzieningenniveau speelt het programma van eisen (PvE) een cruciale rol. Jaarlijks stelt de gemeente een PvE op waarin de eisen zijn geformuleerd waaraan het openbaar vervoer moet voldoen. Voor het GVB zijn deze minimumeisen uitgangspunt voor het jaarlijkse openbaar vervoer-aanbod aan de gemeente. Het PvE zal ter besluitvorming voorgelegd worden aan de Gemeenteraad. Het PvE heeft tot doel om eisen te formulieren met betrekking tot bereikbaarheid, leefbaarheid van de stad en de sociale functie van het openbaar vervoer. Dit betekent dat de gemeente eisen stelt aan de kwantiteit en de kwaliteit van het openbaar vervoer, om een maatschappelijk gewenst voorzieningen niveau te garanderen. De gemeente zal in het PvE in principe 'functionele' eisen stellen. Dit betekent dat in de formulering van de eisen de gewenste output centraal staat en niet de input. Het stellen van functionele eisen ligt daarmee in de lijn van de gemeente om het GVB op output aan te sturen.

25

Met de toenemende verzakelijking in de relatie tussen de Gemeente Amsterdam en het GVB moet de positie van de reiziger worden gewaarborgd. Daarom wordt aan het huidige instrumentarium (met name de klachtenregeling en wettelijke inspraak) een adviesorgaan toegevoegd, de Reizigersadviesraad (RAR) waarin reizigers en belangenorganisaties zitting hebben. De adviesraad heeft een adviserende functie richting de Gemeente.

26

Het huidige Hoofdnet Rail zal de komende jaren worden uitgebreid met een aantal busroutes tot een Hoofdnet Openbaar Vervoer. Voor de routes van het hoofdnet moet een balans worden gevonden tussen enerzijds de doorstromingswensen van het openbaar vervoer en anderzijds de uitgangspunten voor het duurzaam veilig project.


1Inleiding

De laatste jaren is de mobiliteit in Nederland en in Amsterdam in het bijzonder sterk gegroeid. Met name de automobiliteit blijft stijgen met als gevolg dat steeds vaker de grenzen van de groei (= filevorming) worden bereikt. Er is sprake van een verkeersinfarct dat grondig moet worden aangepakt. Oplossingen zijn wel voorhanden en kosten altijd veel geld, tijd en vaak ook ruimte. Het openbaar vervoer biedt een van de oplossingsmogelijkheden.
In deze nota wordt aangegeven op welke wijze de Gemeente Amsterdam zelf een bijdrage kan leveren aan de beheersing van de mobiliteitsgroei in Amsterdam en omstreken. In deze nota wordt de ambitie uitgesproken en ingevuld om niet te blijven afwachten, maar concreet met een aantal oplossingen aan de gang te gaan.

In het Amsterdamse openbaar vervoer is momenteel veel in beweging. Er zijn volop plannen van de overheden en van de vervoerders. Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de bereikbaarheid van de stad. De kwaliteit van het Amsterdamse openbaar vervoer is de afgelopen jaren behoorlijke verbeterd. De in 1996 in gebruik genomen Ringlijn levert een grote verbetering van de bereikbaarheid van de perifere concentraties van werkgelegenheid. De Noord/Zuidlijn (2007) zal een impuls geven aan de Amsterdamse Binnenstad en de Zuid-as en biedt Amsterdam Noord de kans een centrum van hoogwaardige voorzieningen te ontwikkelen. De aanpassing van infrastructuur en verkeerslichten in het kader van het project Ruim Baan heeft de doorstroming van het openbaar vervoer op enkele belangrijke knelpunten verbeterd.

De economische activiteiten worden meer en meer over de agglomeratie gespreid. Met name aan de randen van de stad groeit de werkgelegenheid hard. De verwachting is dat naar tijd en plaats gezien steeds diffusere verplaatsingspatronen zullen ontstaan, die met het huidige openbaar vervoersstelsel niet goed kunnen worden bediend. De verplaatsingen tussen Amsterdam en de regio nemen toe wat om een goede afstemming met het omringende openbaar vervoer vraagt.
Het openbaar vervoer gaat in toenemende mate verschillende doelgroepen met verschillende wensen bedienen. Enerzijds is er een doelgroep die gebaat is bij korte halteafstanden en voor wie het aspect reistijd van onderschikt belang is, anderzijds is er een groep, die vooral snel openbaar vervoer wenst en voor wie de auto een, reëel alternatief is.

Aan de kwaliteit van het openbaar vervoer worden steeds hogere eisen gesteld. Voortdurend zal worden gewerkt aan het omhoog brengen van de kwaliteit naar een niveau wat past bij dit moment. Het openbaar vervoer moet een modern uiterlijk krijgen, zich bedienen van moderne communicatiemiddelen en toegankelijker worden, zodat ook minder mobielen zich zonder problemen met het openbaar vervoer door de stad kunnen verplaatsen.

Er verandert ook het een en ander in de organisatie van het openbaar vervoer. In de lijn van het rijksbeleid past het Raadsbesluit naar aanleiding van de adviezen van de commissie Van der Zwan, waarin een zakelijke relatie tussen de gemeente en het GVB wordt bepleit. Als gevolg daarvan is een functionele opdrachtgevers-opdrachtnemersrelatie tussen Amsterdam en het GVB tot stand gebracht. Deze nieuwe rolverdeling zal resulteren in een efficiënter en meer klantgericht openbaar vervoer, dat het behalen van de Amsterdamse mobiliteitsdoelstellingen ondersteunt.

De Beleidsnota Openbaar Vervoer bouwt voort op het RVVP uit 1993. De doelstellingen die in het RVVP zijn geformuleerd blijven onverminderd van kracht. Dat wil zeggen dat gestreefd wordt naar een bereikbare en leefbare stad. De condities zijn echter gewijzigd. Flankerende maatregelen worden niet of anders ingevuld en lang niet alle infrastructuur die in het RVVP als gewenst is aangemerkt. wordt in de periode tot 2010 aangelegd, onder meer door een tekort aan geld. Een herbezinning is dus noodzakelijk. Daarbij zal het beleid zich de komende jaren vooral op de volgende onderwerpen concentreren:
-  een meer gedifferentieerd openbaar vervoersaanbod;
-  een verdere integratie tussen het Amsterdamse en het regionale openbaar vervoer;
-  een hoger kwaliteitsniveau (service, materieel, toegankelijkheid en betrouwbaarheid);
-  een effectievere organisatorische inbedding van het GVB binnen Amsterdam.

Positionering van de beleidsnota openbaar vervoer
Aan de beleidsnota openbaar vervoer hebben verschillende onderzoeken ten grondslag gelegen. De belangrijkste vervoerskundige input is gehaald uit de volgende interne nota's van de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (dIVV):
-  Visie Busknooppunten;
-  Voorzieningenniveau Openbaar Vervoer a t/m c;
Deze nota's zijn inhoudelijk van aard en geven in hoofdlijnen een beeld van de toekomst van het Amsterdamse openbaar vervoer in termen van netwerk en netstructuur. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Meerjarenprogramma GVB (1997 - 2004).

Vanuit beleidsmatige invalshoek hebben de beleidsaccenten zoals geformuleerd in het Programakkoord als belangrijke uitgangspunten voor deze beleidsnota gefungeerd. Tevens zijn de beleidsaccenten uit, de (concept) Wet personenvervoer 2000 en de Perspectievennota bij de formulering van het Amsterdamse openbaar vervoerbeleid betrokken.

Tenslotte heeft de Beleidsevaluatie 1998 als belangrijke informatiebron gediend voor de Beleidsnota Openbaar Vervoer. De beleidsevaluatie geeft inzicht in de mate waarin de doelstellingen zoals geformuleerd in het RVVP zijn gehaald, en geeft daarmee belangrijke aangrijpingspunten voor het te formuleren openbaar vervoerbeleid.

De beleidsnota zelf dient als belangrijke bron voor het Amsterdamse Verkeers- en Vervoerplan (AWP). Het AWP is integraal van karakter en geeft de visie van Amsterdam op het totale mobiliteitsbeleid weer.


Deel I
 
          Uitgangspunten en
          Doelstellingen


2Positie Openbaar
Vervoer in de
Amsterdamse mobiliteit

2.1

DE MOBILITEIT IN AMSTERDAM
Binnen de Amsterdamse agglomeratie worden per werkdag ongeveer 2,8 miljoen verplaatsingen gemaakt (exclusief lopen). Vanwege de belangrijke regionale en (inter)nationale functie van Amsterdam wordt een aanzienlijk deel van deze verplaatsingen door bezoekers aan de stad verricht. Ongeveer een kwart van alle verplaatsingen komt voor rekening van deze groep.
Van alle verplaatsingen neemt het openbaar vervoer ongeveer een kwart voor zijn rekening en heeft daarmee een relatief sterke positie binnen de mobiliteit. De auto is met de helft van het aantal verplaatsingen het favoriete vervoermiddel (zie figuur A).

Figuur A: Mobiliteit in de Agglomeratie Amsterdam 1995

De vervoerswijzekeuze is niet overal gelijk
De positie van het openbaar vervoer is met name in de binnenstad sterk. Aan de randen van de stad, waar de autobereikbaarheid relatief goed is, neemt het openbaar vervoer een minder sterke positie in (zie figuur B).

De mobiliteit groeit
In de periode tussen 1990 en 1998 is het aantal kilometers dat dagelijks door de Amsterdamse bevolking wordt afgelegd met 16% gegroeid. De groei heeft zich bij alle vervoerswijzen in ongeveer dezelfde mate voorgedaan. Deze groei manifesteert zich grotendeels echter niet binnen de Amsterdamse gemeentegrenzen, maar daarbuiten, omdat de Amsterdammer in toenemende mate regionaal georiënteerd is.

Er is ook een groei in het aantal openbaar vervoerreizigers dat van buiten Amsterdam komt. Een indicatie daarvoor is het gebruik van de NS-stations dat tussen 1989 en 1993 met 50 % is gestegen. Het streekvervoer laat in dezelfde periode een lichte stijging zien.

Het algemene beeld is dat het gebruik van het lokale openbaar vervoer de afgelopen jaren licht gestegen is. Met name na het in gebruik nemen van de Ringlijn in 1997 is er groei te constateren.

Reismotief van de Amsterdamse openbaar vervoergebruiker
Het Amsterdamse openbaar vervoer wordt voor vele reismotieven gebruikt. In de bus en in de metro wordt meer dan de helft van het aantal verplaatsingen gemaakt met werken of onderwijs als reismotief. Van deze laatste groep maken veel studenten met een OV-jaarkaart deel uit. De tram wordt vooral voor recreatieve doeleinden en winkelen gebruikt. Slechts een derde van de trampassagiers, reist met het motief onderwijs of werken.

Gebruik OV
(rkm x miljoen)
199119941998groei
1991-1998
Stadsbus
Metro + sneltram
Tram
252
236
348
251
262
332
216
344
323
-14%
+45%
-7%
TOTAAL836845883+6%
Index100101106 
Tabel A:
Ontwikkeling gebruik lokaal openbaar vervoer
Bron: GVB


2.1

BEREIKBAARHEID MET HET OPENBAAR VERVOER
Voor het economisch, cultureel en sociaal functioneren van Amsterdam is een goede openbaar vervoer bereikbaarheid van de belangrijkste werkgebieden en voorzieningen van groot belang. Daarbij gaat het zowel om een goede bereikbaarheid van deze gebieden vanuit Amsterdam zelf als vanuit zijn omgeving. Aangezien het toch al hoge aandeel bezoekers aan de stad in de toekomst verder gaat toenemen, wordt een goede regionale bereikbaarheid van steeds groter belang.

Bereikbaarheid werkgebieden met het openbaar vervoer
De openbaar vervoerbereikbaarheid van de belangrijkste werkgebieden met het openbaar vervoer is in het algemeen redelijk tot goed. De meeste gebieden zijn binnen 35 minuten vanuit elke plek binnen Amsterdam met het openbaar vervoer te bereiken. Ondanks deze goede bereikbaarheid is aan de randen van Amsterdam het openbaar vervoer vaak de mindere van de auto. Dit is niet zozeer te wijten aan slecht openbaar vervoer, maar aan de goede bereikbaarheid met de auto. Voor de beoogde verandering ten gunste van het openbaar vervoer (met name bij woon/werkverkeer) vraagt dit om nieuwe oplossingen, omdat de groei van de werkgelegenheid met name in deze gebieden plaats vindt.

Openbaar vervoerbereikbaarheid van de belangrijkste voorzieningen
Amsterdam kent verschillende voorzieningen waarvoor een goede openbaar vervoerbereikbaarheid van wezenlijk belang is, te weten onderwijsinstellingen, gezondheidszorginstellingen, culturele en recreatievoorzieningen en winkelgebieden. De openbaar vervoerbereikbaarheid van deze voorzieningen is veelal goed¹ (zie tabel B).


¹ Als maatstaf voor de bereikbaarheid is een maximale OV-reistijd - vanuit Amsterdam - van 35 minuten gehanteerd

VoorzieningOV-bereikbaarheid
Onderwijsinstellingen
 
Gezondheidszorg
 
Winkelgebieden
 
Culturele voorzieningen/
Uitgaan
Recreatie
Overwegend goed. Problematisch zijn het Wetenschappelijk Centrum Watergraafsmeer en Hogeschool Diemen (lange loopafstand).
De belangrijkste gezondheidsinstellingen zijn goed bereikbaar. De reistijd naar het AMC is, vanwege de situering, relatief lang.
De (bovenregionale) winkelgebieden in en rond het centrum zijn goed bereikbaar. Minder goed bereikbaar zijn het Osdorpplein en Buikslotermeerplein.
Voorzieningen in de binnenstad zijn goed bereikbaar. Aandacht behoeft de OV-bereikbaarheid van de nieuwe uitgangscentra in Zuid-Oost.
Toeristische attractiepunten zijn in het algemeen goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Onvoldoende bereikbaar zijn het Amsterdamse Bos, Jaap Edenhal en het De Mirandabad.
Tabel B: Bereikbaarheid voorzieningen (2007)

Bij het zoeken van nieuwe vestigingsplaatsen voor onderwijsvoorzieningen wordt in toenemende mate gezocht naar locaties, die goed per openbaar vervoer bereikbaar zijn.

Loopafstanden naar openbaar vervoerhaltes
Met name voor ouderen en mensen die slecht ter been zijn is de loopafstand naar de openbaar vervoerhaltes van belang. De woonvoorzieningen voor ouderen en de medische voorzieningen liggen over het algemeen binnen aanvaardbare loopafstanden van openbaar vervoerhaltes. Het Amsterdamse openbaar vervoernetwerk wordt gekenmerkt door een ontsluitend karakter. Vrijwel het gehele bebouwde gebied ligt binnen 300 meter hemelsbreed van een halte van het stedelijke openbaar vervoer. langere loopafstanden komen sporadisch voor in delen van de Binnenstad (o.a. Jordaan, Wallen, Varastrook, en Oostelijke Eilanden), van de Watergraafsmeer (Amsteldorp en Betondorp), en van Oud Zuid (de Pijp).

2.3

MAATSCHAPPELIJKE TRENDS EN ONTWIKKELINGEN
De belangrijkste trends en ontwikkelingen met betrekking tot het Amsterdamse openbaar vervoer - en daarmee belangrijke aangrijpingspunten voor het te formuleren beleid - zijn de volgende:

Toename van de beroepsbevolking
De beroepsbevolking van Amsterdam neemt relatief sterk toe. De groei van het aandeel van de bevolking in de leeftijdscategorie 20-65 is relatief hoog. De omvang van de beroepsbevolking zal tussen 1990 en 2010 circa 24% groeien, waarbij het aandeel potentiële werkers in de bevolking van 43% groeit naar 48%.

Ook het opleidingsniveau van beroepsbevolking stijgt. Een belangrijke oorzaak hiervoor is het groeiende aantal studenten dat zich na afloop van de studie in de stad vestigt.

Stijgende inkomens
Mede als gevolg van het toenemende opleidingsniveau neemt het gemiddelde inkomen verder toe. In de periode tussen 1980 en 1995 is het gemiddelde besteedbare inkomen meer dan verdubbeld. Het toenemende inkomen en daarmee samenhangend toenemende (tweede) autobezit leidt tot hogere kwaliteitseisen aan het openbaar vervoer. De bereidheid om meer te betalen voor een goede openbaar vervoerkwaliteit is bij de groep met een hoger inkomen ook hoger.

Verdunning
De trend richting kleinere huishoudens (1- en 2-persoons) en een grotere ruimtebehoefte, mogelijk gemaakt door het hogere inkomen, leidt tot een lagere bevolkingsdichtheid. Minder gestructureerde verplaatsingspatronen (kris-kras-verplaatsingen), en een lastiger wordende marktpositie van het openbaar vervoer zijn hiervan het gevolg.

Meer en langere woon-werkverplaatsingen
De toename van de beroepsbevolking, de deconcentratie, de stijging van het inkomen en opleidingsniveau en het toenemend aantal tweeverdieners leiden tot:
-  een toename van het aantal woon-werkverplaatsingen;
-  langere woon-werkafstanden, ook tussen de stad en de regio.

24-uurs economie
De flexibilisering van werk- en openingstijden leidt tot een gelijkmatiger spreiding van de verplaatsingen over de dag.

Stijgend aandeel sociaal/recreatieve verplaatsingen
Een steeds groter deel van de verplaatsingen heeft een sociaal/recreatief motief. Dit leidt tot een diffuser wordend herkomst- en bestemmingspatroon.

Situering werkgelegenheid
In Amsterdam zal de werkgelegenheid de komende jaren sterk stijgen (zie tabel C).

Aantal arbeidsplaatsen
(x 1.000)
19952010
Binnenstad
Amstel III-Amsterdamse poort
Sloterdijk
Schiphol Centrum
Zuidas
Ring West (zuidelijke helft)
Zuidelijke IJ-oever
Amstelstation-Wibautstraat
Amstelveen Centrum
Museumkwartier
70
37
17
22
23
21
10
14
11
10
75
54
34
30
29
28
18
17
12
10
Tabel C: Aantal arbeidsplaatsen
Bron: dIVV


In de binnenstad bevindt zich de meeste werkgelegenheid en dit zal ook in de toekomst zo blijven. In de buitengebieden, en met name in Amstel III/Amsterdamse Poort en bij Sloterdijk, groeit de werkgelegenheid sterk.

2.4

BEKNOPTE BELEIDSEVALUATIE 1991 - 1998
Nagegaan wordt in hoeverre de in het Regionale Verkeers- en Vervoersplan uit 1993 (RVVP) geformuleerde openbaar vervoerdoelstellingen zijn gehaald. De doelstellingen uit het RVVP hebben betrekking op het gehele ROA gebied, terwijl de Beleidsnota Openbaar Vervoer zich beperkt tot het Amsterdamse grondgebied.

Doelstellingen uit het RVVP
In het RVVP zijn ten aanzien van het openbaar vervoer de volgende doelstellingen geformuleerd.

1.

Het marktaandeel van het openbaar vervoer dient, ten koste van de auto, met negen procentpunten te stijgen (zie tabel D).
Modaliteit1991Doelstelling 2005
Auto
Fiets
Openbaar vervoer
60%
18%
22%
51%
18%
31%

Tabel D:
Doelstelling
t.a.v. vervoerswijzekeuze
(RVVP 1993, avondspits)


Het openbaar vervoer moet een belangrijkere positie innemen in de vervoerswijzekeuze van de Amsterdammers en de bezoekers aan de stad. Het RVVP gaat uit van een flinke terreinwinst van het openbaar vervoer in de periode 1991 tot 2005. Tot nu toe is deze terreinwinst niet gerealiseerd. Het marktaandeel van het openbaar vervoer is de afgelopen jaren niet gegroeid, maar (ongeveer) stabiel gebleven.

2.

Het openbaar vervoergebruik moet in de periode tussen 1991 en 2005 verdubbelen (zie tabel E)

 1991
(index)
Doelstelling 2005
(index)
Reizigerskilometers100194

Tabel E:
Doelstelling
t.a.v. reizigerskilometers
(RVVP 1993, avondspits)


Het RVVP gaat uit van een stijging van het aantal verplaatsingen binnen het ROA met ongeveer 40%. Vanwege de beoogde verandering zal een meer dan evenredig aandeel van deze extra verplaatsingen door het openbaar vervoer voor haar rekening worden genomen. Volgens het RVVP moet dit leiden tot een verdubbeling van het aantal reizigerskilometers in de periode 1991 - 2005. Dit beleidsstreven is tot nu toe niet gerealiseerd. Het aantal openbaar vervoer reizigerskilometers is licht gegroeid in de laatste jaren.

De algemene conclusie is dat de positie van het openbaar vervoer zich nog niet zo voortvarend ontwikkelt als was aangenomen, en dat het behalen van de beleidsdoelstellingen zoals geformuleerd in het RVVP daarmee in het geding is. Het niet behalen van de RVVP doelstellingen heeft verschillende oorzaken:

1  In tegenstelling tot het parkeerbeleid dat volgens planning verloopt, gaat het met het locatiebeleid minder vlot. Dit wordt deels veroorzaakt door de lange doorlooptijd alvorens dergelijk beleid vruchten afwerpt. Aan de andere kant kan worden vastgesteld dat met het oog op economische groei incidenteel keuzes worden gemaakt die in negatieve zin afwijken van het voorgestane beleid.
2  De gunstige economische ontwikkeling heeft binnen de regio tot een groter dan verwachte groei van het autobezit en -gebruik geleid.
3  De doorstromingsmaatregelen in het kader van het Ruim Baan project hebben slechts beperkt effect, omdat de positieve effecten door de groei van het autoverkeer deels weer teniet worden gedaan.
4  De in het RVVP veronderstelde investeringen in infrastructuur en andere projecten die het openbaar vervoer bevorderen blijven achter. Het. in het RVVP geformuleerde doelstellingenpakket vroeg tot 2005 zo'n 6 miljard gulden aan OV-investeringen (exclusief NS). Dit is slechts voor iets meer dan de helft gehonoreerd.
5  De ontsluiting van .de VINEX-locaties met hoogwaardig openbaar vervoer heeft vertraging opgelopen. Dit is deels het gevolg van vertraging in de planvorming, en deels door het tekortschieten van de financiële ruimte bij het rijk.
6  De in het RVVP veronderstelde invoering van het spitsvignet zal niet plaatsvinden. Inmiddels is sprake van de invoering van rekeningrijden. Zelfs als dit binnen enkele jaren conform de huidige inzichten gerealiseerd wordt, is in de uitvoering van het beleid een substantiële vertraging opgetreden.
De ontwikkeling van de prijs van het openbaar vervoer in vergelijking tot de personenauto is minder gunstig dan was ingeschat. De kosten van het openbaar vervoergebruik stijgen sneller dan die van de auto. Samengevat kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkelingen achter zijn gebleven bij het in het RVVP geformuleerde doelstellingenpakket.


3Kaders van het
Amsterdamse Openbaar
Vervoerbeleid

3.1

INLEIDING
De Gemeente Amsterdam heeft een grote mate van zelfstandigheid in de formulering van het openbaar vervoerbeleid, waarbij zij moet opereren binnen de bestuurlijke en financiële kaders die met name vanuit het rijk zijn gesteld. Voor de Gemeente Amsterdam zijn de rijksplannen ten aanzien van een herstructurering van het Nederlandse openbaar vervoer van groot belang. Het gaat daarbij vooral om de decentralisatie van het openbaar vervoerbeleid (inclusief de middelen) en een verzakelijking in de relatie tussen (decentrale) overheid en de vervoerder. De invoering van marktwerking speelt daarbij een belangrijke rol, met dien verstande dat tot 2006 marktwerking niet van toepassing is op de GVB's, en een definitief besluit daarover afhankelijk is van de resultaten van een evaluatie in 2004. Deels is de beoogde herstructurering al gerealiseerd zoals de decentralisatie van het openbaar vervoerbeleid. Deels moet de herstructurering nog plaatsvinden. Ten aanzien marktwerking zijn de beleidsvoornemens in wetsvoorstellen vertaald.

De kaders voor het Amsterdamse openbaar vervoerbeleid worden aangegeven door het Programakkoord 1998 - 2002 en het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP, 1993). Met het maken van het Amsterdams Verkeers- en Vervoerplan (AVVP) wordt het Amsterdamse beleid geactualiseerd. Daarnaast heeft de Gemeente zich bestuurlijk gecommitteerd aan de hoofdlijnen van de adviezen van de commissie Van der Zwan, waarin (o.a.) een nieuwe organisatorische aansturing van het GVB wordt bepleit. Deze heeft geresulteerd in een heldere opdrachtgevers - opdrachtnemersrelatie tussen beide partijen. Hiermee wordt tevens (een eerste) invulling gegeven aan de - door de rijksoverheid gewenste - verzakelijking in de relatie tussen overheid en vervoerder.

Naast het GVB heeft Amsterdam ook te maken met andere vervoerders die binnen de Gemeentegrenzen opereren, te weten de streekvervoerder Connexxion en de NS. Voor de streekvervoerders ligt het opdrachtgeverschap bij het ROA. Voor het spoorvervoer blijft de Rijksoverheid grotendeels verantwoordelijk en wordt overwogen een aantal nevenlijnen te decentraliseren naar de provincies.

3.2

DE NATIONALE BELEIDSKADERS: DECENTRALISATlE, VERZAKELIJKING, MARKTWERKING EN DE WET PERSONENVERVOER
Het afgelopen decennium is door de rijksoverheid een herstructurering van het openbaar vervoer ingezet. Aanleiding hiervoor was het steeds verder teruglopende marktaandeel van het openbaar vervoer in combinatie met steeds verder stijgende subsidies. Het nieuwe beleid heeft twee pijlers. De eerste pijler is de decentralisatie van het openbaar vervoerbeleid (inclusief de middelen) van de rijksoverheid naar regionale/lokale overheden. De achterliggende gedachte is dat de verkeer- en vervoerproblematiek een lokaal/regionaal probleem is en dus ook op dat niveau moet worden opgelost. De tweede pijler van het rijksbeleid is een herstructurering van de relatie tussen de (regionale/lokale) overheid en de openbaar vervoerbedrijven. Bij deze herstructurering zijn verzakelijking en marktwerking de belangrijkste trefwoorden.
Met de inwerkingtreding van de Kaderwet in 1996 is de decentralisatie van het openbaar vervoerbeleid een feit. Samen met de verantwoordelijkheden zijn ook de rijkssubsidies voor de exploitatie van het openbaar vervoer gedecentraliseerd. In 1997 is een nieuwe rijksbekostigingssystematiek in werking getreden die de totale subsidie voor de exploitatie van openbaar vervoer over de verschillende belanghebbenden in Nederland verdeelt.

De herstructurering van de relatie tussen regionale/lokale overheden en openbaar vervoerbedrijven is in beginsel een zaak van deze overheden zelf. Wel is de rijksoverheid voornemens het invoeren van marktwerking door het aanbesteden van openbaar vervoer verplicht te stellen. Ondanks de intentie van een decentrale benadering schrijft het wetsvoorstel een uniform systeem van aanbesteding dwingend voor als hét systeem dat moet leiden tot een beter en meer vraagsturend openbaar vervoer. Dit terwijl in de memorie van toelichting ook nog wordt aangemerkt dat marktwerking geen Haarlemmer olie is. Decentralisatie betekent voor Amsterdam dat verschillende innovatieve oplossingen mogelijk moeten zijn, toegesneden op de lokale en regionale situatie. Het aanbesteden van vervoerconcessies is één van de mogelijkheden, maar ook een verzakelijkt opdrachtgeverschap met een samenhangend mobiliteitsbeleid kan leiden tot goede resultaten.

In hoofdlijnen ziet de wet er als volgt uit:

1  Uiterlijk 1 januari 2003 moet 35% van het busvervoer buiten de GVB's zijn aanbesteed.
2  De Kamer zal zich eind 2004 moeten uitspreken over voortzetting van marktwerking op basis van een in 2002 uit te voeren evaluatie. Indien de Kamer besluit tot voortzetting van de marktwerking is het volgende proces voorzien:
3  Vanaf 1 januari 2005 moet 100% van het busvervoer buiten de BOV gebieden zijn aanbesteed.
4  Op 1 januari 2006 moet 35% van het tot dan door het GVB verrichte vervoer zijn aanbesteed. De Minister kan ontheffing verlenen voor tram- en metrovervoer. Hiertoe moet uiterlijk 1 januari 2004 een verzoek zijn ingediend. Een van de criteria voor verlenen van de ontheffing zal zijn dat het GVB een aparte rechtspersoon is.
5  Op 1 januari 2007 moet 100% van het door het GVB verrichte vervoer zijn aanbesteed.
6  Het GVB mag buiten haar vervoergebied via aanbesteding maximaal 50% meer OV omzet verwerven, als voor aanbe5teding wordt vrijgegeven in haar eigen gebied (reciprociteitbeginsel).

3.3

DE REGIONALE BELEIDSKADERS
Op grond van de Kaderwet is vanaf 1996 de exploitatie van het openbaar vervoer de taak en bevoegdheid van het ROA. Het ROA en de Gemeente Amsterdam hebben afgesproken dat de formele bevoegdheid ten aanzien van het Amsterdamse openbaar vervoer weliswaar bij het ROA ligt, maar dat de materiële bevoegdheid in handen van de Gemeente Amsterdam is. Concreet betekent dit dat de Gemeente Amsterdam de aansturing van het lokale openbaar vervoer verzorgt.

Tevens is vastgesteld dat het ROA niet eerder materieel uitvoering zal geven aan taken en bevoegdheden dan dat met 'alle betrokken partijen afzonderlijk overeenstemming is bereikt over de feitelijke overname van het ROA'. Dit betekent dat de huidige afspraak tot 2002 van kracht is, tenzij deze door de Gemeente Amsterdam wordt verbroken.

De bovenstaande scheiding tussen de formele en de materiële bevoegdheden heeft ook betrekking op de infrastructuur binnen het Amsterdamse grondgebied. Formeel is het ROA de bevoegde instantie voor het infrastructuurbeleid. De materiële bevoegdheid ligt echter bij de Gemeente Amsterdam.

3.4

DE LOKALE BELEIDSKADERS
De lokale beleidskaders worden gevormd door, het Programakkoord, het Raadsbesluit ten aanzien van de adviezen van de commissie Van der Zwan, de verordening op de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (dIVV) en het RVVP. Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van het Amsterdamse Verkeers en Vervoersplan (AVVP), wat een actualisatie is voor de Amsterdamse deel van het Regionale Verkeers en Vervoersplan (RVVP). De beide plannen worden op elkaar afgestemd, waarbij de Beleidsnota meer gericht is op de korte termijn en het AVVP een langere termijn beziet.

Het Programakkoord gaat zowel in op de vervoerskundige doelstellingen van het openbaar vervoerbeleid als de aansturing van het GVB. Ten aanzien van doelstellingen vermeldt het programakkoord, dat een verbetering van bereikbaarheid en leefbaarheid het uitgangspunt blijft van het Amsterdamse openbaar vervoerbeleid. Tevens behandelt het programakkoord de financiële gezondmaking van het GVB. Conform de aanbevelingen van de commissie Van der Zwan wordt het GVB de komende vier jaar aangestuurd op basis van een contract. In januari 2000 heeft de Gemeenteraad het principebesluit genomen tot verzelfstandiging van het GVB. Een definitief besluit over de externe verzelfstandiging van het GVB wordt uiterlijk in 2002 genomen.

De commissie Van der Zwan heeft geadviseerd het GVB te transformeren van een "taakorganisatie" naar een "risicodragende marktorganisatie". Voor deze omslag wordt vijf jaar uitgetrokken; een jaar voor de "turn-around" en vervolgens vier jaar voor de "rehabilitatie". Ten aanzien van de rehabilitatieperiode adviseert de commissie Van der Zwan om het GVB tot het jaar 2002 intern te verzelfstandigen. Op deze wijze ontstaat binnen de Gemeente Amsterdam een heldere opdrachtgevers/opdrachtnemersrelatie tussen het Gemeentebestuur enerzijds en het GVB anderzijds.
Als uitvloeisel van de adviezen van de Commissie Van der Zwan en de verordening op de dienst IVV hebben de directies van de dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (dIVV) en het GVB een Intentieverklaring getekend, waarin de hoofdlijnen van de toekomstige taakafbakening tussen beide partijen is opgenomen. In de Intentieverklaring zijn tevens afspraken gemaakt over de toekomstige contractrelatie tussen beide partijen. De contractrelatie is in januari 2000 in werking getreden. Daarbij fungeert dIVV als opdrachtgever van het openbaar vervoer en het GVB als opdrachtnemer.

3.5

DE FINANCIËLE RANDVOORWAARDEN
Goed openbaar vervoer heeft zijn prijs, zowel de exploitatie als de infrastructuur. De vervoerskundige doelstellingen moeten in beginsel worden gerealiseerd binnen de financiële randvoorwaarden die vanuit de rijksoverheid zijn gesteld. Het betreft met name:
-  de omvang van de budgetten die de Gemeente Amsterdam (via het ROA) van de rijksoverheid ontvangt voor de bekostiging van de exploitatie van het openbaar vervoer;
-  de budgetten voor de bekostiging van infrastructuurprojecten.

1.  Exploitatiebudgetten
Amsterdam ontvangt jaarlijks van het rijk - via het ROA - een rijksbijdrage voor de subsidiëring van het openbaar vervoer. De verdeelsleutel ten aanzien van de rijksbijdrage over alle belanghebbende partijen in Nederland (Kaderwetgebieden, Provincies en enkele Gemeenten) is zo vormgegeven, dat overheden financieel worden geprikkeld een hogere kostendekkingsgraad te realiseren. Als sturingsinstrument hanteert het rijk een subsidiebedrag per gulden opbrengst van de betalende reizigers, wat de komende jaren zal afnemen. Deze opslag, de zogenaamde suppletiefactor, bedraagt voor Amsterdam 1,6 maal de opbrengsten uit kaartverkoop en abonnementen. Daarnaast ontvangt Amsterdam een vervoersonafhankelijke bijdrage, die een relatie heeft met de aanwezigheid van railinfrastructuur en de mate van stedelijkheid. Deze beide bijdragen resulteren momenteel in een gemiddelde kostendekkingsgraad van 32 %.

Bij uitbreiding van het voorzieningenniveau spelen de vervoersonafhankelijke kosten en rijksbijdragen geen rol, en is derhalve de gemiddelde kostendekkingsgraad niet van toepassing. Er wordt dan gerekend met de genormeerde marginale kostendekkingsgraad die is afgeleid van de suppletiefactor. Voor Amsterdam is de genormeerde marginale kostendekkingsgraad 100 : 2,6 = 38 %. Op termijn, rond 2010, zal de genormeerde kostendekkingsgraad stijgen naar 42 %. Er zijn situaties denkbaar dat lijnvoeringsvoorstellen voor uitbreiding van het voorzieningen niveau, die niet voldoen aan de vereiste kostendekkingsgraad toch worden doorgevoerd, zoals bij vroegtijdige ontsluiting van een nieuw gebied, (hiervoor wordt van de Rijksbijdrage in Amsterdam voor aanloop en time-lag-verliezen € 2,72 (f 6 mln) per jaar gereserveerd) of wanneer de lijnvoering structureel onrendabel is, maar deel uit maakt van een pakket met andere lijnvoeringsvoorstellen, dat als geheel leidt tot een hogere kostendekkingsgraad van het hele Amsterdamse net, of als de lijnvoering maar een tijdelijke lagere kostendekkingsgraad heeft.

2.  Financiering van openbaar vervoerinfrastructuur
Een tweede belangrijke financiële randvoorwaarde is de wijze van financiering van grootschalige openbaar vervoer infrastructuurprojecten zoals de Noord/Zuidlijn. Omdat dit soort projecten de financiële draagkracht van Gemeenten te boven gaat worden ze voor 95% door de rijksoverheid gefinancierd.
Bij de selectie van de projecten die voor overheidsfinanciering in aanmerking komen hanteert de rijksoverheid de MIT-procedure. Een belangrijke eis om voor financiering in aanmerking te komen is dat de kostendekkingsgraad van de exploitatie van de nieuwe infrastructuur minimaal 50% bedraagt. Voor Amsterdam brengt de werkwijze van het MIT onzekerheden met zich mee aangezien de MIT-procedure zeer veel tijd in beslag neemt, waardoor het een lange tijd onzeker is of een project gehonoreerd wordt.
Naast financiering binnen het MIT staan nog enkele andere financieringsbronnen ter beschikking: de Gebundelde Doeluitkeringen (GDU) de De Boer gelden en eventueel opbrengsten uit grondexploitatie. In geval een infrastructuurproject niet voor MIT-financiering in aanmerking komt, hoeft niet aan de eis van een kostendekkingsgraad van 50 % worden voldaan, maar dient uiteraard wel de genormeerde marginale kostendekkingsgraad van 38 % gehaald te worden, die geldt bij uitbreiding van het voorzieningenniveau.


4Doelstellingen van
het Amsterdamse
Openbaar Vervoer

Goed openbaar vervoer speelt een essentiële rol in het economisch, cultureel en sociaal functioneren van Amsterdam. Vanwege de hoge concentratie van mensen op een beperkte ruimte is het openbaar vervoer een onmisbaar onderdeel van de Amsterdamse mobiliteit.

Openbaar vervoer heeft verschillende functies. Het openbaar vervoer vervult allereerst - naast andere vervoerswijzen - een belangrijke functie in de bereikbaarheid van de stad. Daarnaast bevordert het openbaar vervoer de leefbaarheid van de stad. Tenslotte heeft het openbaar vervoer een belangrijke sociale functie in die zin dat elke Amsterdammer, met of zonder auto, in voldoende mate deel kan nemen aan het maatschappelijke en sociale leven. In Amsterdam is de groep die voor hun mobiliteit afhankelijk is van het openbaar vervoer relatief groot. Een indicator hiervoor is het auto bezit; landelijk gezien beschikt elk tweede huishouden over een auto. In Amsterdam zijn dit er 'slechts' twee van de tien.

De doelstellingen voor het Amsterdamse openbaar vervoer borduren voort op bovenstaande functies en luiden als volgt:

Doelstelling 1:  Het openbaar vervoer levert een substantiële bijdrage aan de bereikbaarheid en de leefbaarheid van Amsterdam.
 
Doelstelling 2:Het openbaar vervoer geeft in voldoende mate invulling aan de sociale functie.

Bovengenoemde doelstellingen zijn globaal, en vrij algemeen van karakter. Meer concreet kunnen de doelstellingen als volgt worden geformuleerd, waarbij als geen jaartal wordt vermeld het eind van de planningsperiode (2004) als termijn geldt:

     1
Het toekomstige openbaar vervoer moet specifieke doelgroepen Amsterdammers bedienen voor wie de nabijheid en toegankelijkheid van het openbaar vervoer van doorslaggevend belang is. Door de toename van het aandeel werkenden zal er anderzijds een steeds groter wordende doelgroep zijn, voor wie vooral de snelheid en comfort telt. Voor deze laatste groep is de snelheid van het huidige openbaar vervoer voor verbetering vatbaar. De doelstelling is de komende jaren te komen tot een meer gedifferentieerd aanbod dat beide doelgroepen in voldoende mate bedient, zodat op geselecteerde verbindingen de reistijdverhouding OV/auto ten gunste van het openbaar vervoer verandert, en waarbij de beschikbaarheid van openbaar vervoer gegarandeerd is.

     2
Het openbaar vervoer moet een oplossing vinden voor de steeds diffuser wordende verplaatsingspatronen binnen de stad. In steeds mindere mate zal sprake zijn van gebundelde vervoersstromen die zich in de ochtend- en avondspits concentreren. De komende jaren zal het netwerk en het voorzieningen niveau dusdanig worden aangepast dat aan de veranderende vraag zo goed mogelijk tegemoet wordt gekomen. Doel is het aandeel van het openbaar vervoer in de verplaatsingen te laten stijgen ten koste van het aandeel auto.

     3
De groei van de werkgelegenheid zal zich met name op plaatsen manifesteren waar de huidige autobereikbaarheid gunstig is, namelijk aan de randen van de stad. De slag om de forens zal voor het openbaar vervoer nog moeilijker worden dan hij al is. De concurrentiepositie van het openbaar vervoer in zijn geheel, en het openbaar vervoer van en naar de belangrijkste (toekomstige) werkgebieden in het bijzonder, moet worden verbeterd. Alleen het verbeteren van openbaar vervoer is daarbij niet voldoende. Ook flankerend beleid is noodzakelijk. Doel is de groei van het aantal autokilometers te dempen.

     4
Het aandeel gemeentegrens overschrijdende verplaatsingen zal in de toekomst toenemen waardoor een betere integratie tussen het Amsterdamse en het regionale openbaar vervoer noodzakelijk is. De regionale bestuurlijke afstemming moet worden geïntensiveerd om deze integratie tot stand te brengen. Ook het spoorvervoer maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. De ontwikkeling van RegioNet is een voorbeeld van de beoogde afstemming. Doelstelling is het aandeel openbaar vervoer in de regionale verplaatsingen te laten stijgen.

     5
De huidige toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor senioren, minder mobielen, moeders/vaders met kinderwagens, betekent een zekere barrière in hun maatschappelijke en sociale ontplooiingsmogelijkheden. Doelstelling is om de toegankelijkheid voor deze groepen door zowel de infrastructuur als het materieel te verbeteren. Er zullen audiovisuele middelen worden aangebracht in bussen en trams om slechtzienden te ondersteunen tijdens hun reizen. Daarnaast zullen alle nieuwe bussen en trams voorzien zijn van lage vloeren. Door aanpassing van de tramhaltes en de komst van de lage vloertrams zal op termijn vrijwel het gehele tramnet toegankelijk zijn voor minder validen, waaronder de rolstoelgebruikers.

     6
Ook de steeds sterker wordende gevoelens van sociale onveiligheid vormen voor sommigen een barrière voor het gebruik van het openbaar vervoer en beperken de actieradius voor personen die van dit vervoermiddel afhankelijk zijn. Er dient een structureel hogere waardering voor de sociale veiligheid in en rond het openbaar vervoer door de (potentiële) reiziger te worden bereikt. De doelstelling is de huidige waardering door de reizigers van dit aspect van een 5,5 binnen 3 jaar naar een 6,5 te brengen.

     7
De ambiance in en rond het openbaar vervoer (m.n. de metro) is niet altijd op een voldoende niveau. Het materieel is deels op leeftijd, het uiterlijk en de netheid van stations/ haltes en/ of materieel zijn deels onvoldoende. De ambiance moet de komende jaren drastisch worden verbeterd. Ook de kwaliteit van de dienstuitvoering in termen van uitval en betrouwbaarheid zal naar een hoger niveau moeten worden gebracht. De doelstellingen zijn: de uitval van het openbaar vervoer met ingang van volgend jaar terug te brengen naar maximaal 1%, de waardering van de reizigers voor de betrouwbaarheid omhoog te laten gaan van 6,1 naar 6,5 en het opstarten van een ingrijpend renovatieprogramma voor de metro.

     8
Het openbaar vervoer in het algemeen en het Amsterdamse openbaar vervoer in het bijzonder heeft te kampen met een slecht imago. Deels heeft dit objectief aanwijsbare oorzaken zoals de onvoldoende toegankelijkheid, netheid, het deels verouderde materieel. Deels is de oorzaak ook subjectief, zoals negatieve berichtgeving in de media. De doelstelling is een instrumentarium te ontwikkelen om het imago te meten en het imago van het openbaar vervoer te verbeteren.

     9
Aangezien het openbaar vervoer en de personenauto veelal van dezelfde ruimte gebruik maken zal de verwachte groei van het autoverkeer ertoe leiden dat het openbaar vervoer - in sterkere mate dan nu al het geval is - door het autoverkeer wordt gehinderd. Doelstelling is om met behulp van infrastructurele maatregelen de positie van het openbaar vervoer te garanderen. Binnen twee jaar zal een Ruim Baan II programma worden opgesteld.

     10
In 1998 is een ambitieus investeringsprogramma voor OV-infrastructuur opgezet dat inmiddels voor een belangrijk deel in de planvoorbereidende fase is. Naar het zich laat aanzien is het beschikbare budget niet voldoende om dit programma binnen de gewenste termijn te realiseren. Amsterdam zal prioriteiten moeten stellen en/of alternatieve bronnen (bijvoorbeeld PPS) voor aanvullende financiering van infrastructuur moeten vinden. Doel is binnen een jaar een voortstel voor alternatieve financiering te ontwikkelen.

     11
Als uitwerking van de door de gemeente mede ondertekende verklaring van Florence, waarin de gemeente de intentie uitspreekt een actieve rol te willen vervullen bij het bestrijden van de schadelijke milieueffecten van de mobiliteit, heeft de gemeente een inspanningverplichting om tot het gebruik van schonere openbaal vervoermiddelen te komen. Doelstelling is dat alle nieuw aan te schaffen vervoermiddelen in het openbaar vervoer voldoen aan een geheel schoon of nagenoeg schone emissie norm.


Deel II
 
       Beleidsvoornemens


5De Vervoerkundige
Visie op het
Openbaar Vervoer

5.1

INLEIDING
Met uitzondering van vooral de metro/sneltramlijnen kenmerkt het huidige openbaar vervoernetwerk zich door een 'ontsluitend' karakter. Vanuit de sociale functie van het openbaar vervoer moet dit als een sterk punt worden gezien, aangezien voor de klant het openbaar vervoer door de grote haltedichtheden altijd in de buurt is. Vanuit de bereikbaarheidsfunctie is het hoge ontsluitende karakter echter een zwakte, omdat voor de langere verplaatsingen binnen de agglomeratie te weinig snelheid geboden wordt. Het huidige tram/busnet is niet voldoende in staat een adequaat antwoord te bieden op de toenemende verplaatsingsafstanden binnen de agglomeratie. De meer perifere delen van de stad komen letterlijk en figuurlijk té ver van het stadshart te liggen.

In dit hoofdstuk wordt een aantal benaderingen geschetst over de wijze waarop het openbaar vervoer de komende jaren kan worden verbeterd. De rode draad hierbij is een differentiatie van het OV netwerk, het gebruik van knooppunten en het verbeteren van de kwaliteit. Deze benaderingen zullen de komende periode nader worden uitgewerkt en op hun effecten doorgerekend.

5.2

HET HUIDIGE AMSTERDAMSE OPENBAAR VERVOER
Het huidige Amsterdamse openbaar vervoersysteem bestaat uit vijf stelsels².

StelselTechniek / Product
(Inter)nationaal-interregionaal
Regionaal verbindend
Regionaal ontsluitend
Agglomeratief verbindend
Agglomeratief ontsluitend (lijngebonden)
Thalys, Eurocity, intercity, sneltrein
stoptrein (+snelbus/shuttlebus)
streekbus
metro + sneltram + tram
streekbus + tram + stadsbus
² In de praktijk is de bovenstaande categorisering van de stelsels genuanceerder dan in de tabel staat aangegeven

Op het hoogste schaalniveau staat het (inter)nationale en interregionale verbindende stelsel dat bestaat uit de intercity- en sneltreinen die Amsterdam aandoen, en een enkele Interliner bus. Dit stelsel heeft een relatief goede kwaliteit en wordt met de komst van de HSL-Zuid en de HSL-Oost stevig uitgebouwd.

Het regionale verbindende stelsel, dat de stad met de omliggende gemeenten verbindt, is van belang voor het forensenverkeer en bestaat voornamelijk uit het stoptreinennet en enkele snel- en shuttle bussen. Wanneer de verhouding tussen de reistijd per openbaar vervoer en per auto als toetssteen gehanteerd wordt, is de kwaliteit van het regionaal verbindende netwerk matig te noemen. De ontwikkeling van een systeem als Regionet/Regiorail/NS-Sternet beoogt hieraan een substantiële kwaliteitsimpuls te geven.

Het regionaal ontsluitende net bestaat uit streekvervoerlijnen met relatief lange reistijden, waardoor ze onvoldoende kwaliteit bieden. De lijnen van en naar Waterland vormen hierop overigens een positieve uitzondering.

Amsterdam zelf beschikt over een beperkt lokaal verbindend stelsel dat momenteel bestaat uit de beide metrolijnen naar Zuidoost, de Amstelveenlijn en de Ringlijn. Ook radiale tramlijnen als lijn 1 en 13 vervullen op deeltrajecten een verbindende functie. In 2007 wordt de Noord/Zuidlijn aan het verbindende netwerk toegevoegd.

Daarnaast functioneert een uitgebreid meer ontsluitend openbaar vervoersysteem, dat bestaat uit het tramsysteem, de stadsbussen en een groot deel van de streekbussen binnen het Amsterdamse grondgebied. Vraagafhankelijk openbaar vervoer is op dit moment binnen Amsterdam niet of nauwelijks aanwezig. Op beperkte schaal is (openbaar) doelgroepenvervoer zoals leerlingenvervoer operationeel.
Daarnaast tenslotte is er de Stadsmobiel, een vraagafhankelijk vervoersysteem waar ouderen en gehandicapten gebruik van kunnen maken. Stadsmobiel valt niet meer onder het openbaar vervoer en wordt gefinancierd uit WVG-gelden (Wet Voorziening Gehandicapten).

Weerstand tegen overstappen
Door openbaar vervoerreizigers wordt overstappen als negatief ervaren.
Het gebruik van openbaar vervoer (en de concurrentiepositie t.o.v. de auto) hangt daarom in zeer sterke mate af van het aantal overstappen dat een reiziger moet maken om bij zijn plaats van bestemming te komen in relatie tot de kwaliteit van het vervoer en de lengte van de verplaatsing. Uit Amsterdams onderzoek blijkt dat bij langere verplaatsingen en wanneer een groot deel van de reis per trein of per metro kan worden afgelegd een overstap gemakkelijker wordt geaccepteerd.

5.3

HET TOEKOMSTIGE OPENBAAR VERVOERNETWERK
Voor het ontwikkelen van een onderbouwde visie op het toekomstige Amsterdamse openbaar vervoernetwerk moet rekening worden gehouden met het volgende:
-  betere aansluiting tussen lokaal en regionaal openbaar vervoer;
-  waar mogelijk versnelling van het openbaar vervoer;
-  een structurering van de ontsluitende functie van het openbaar vervoer;
-  de financiële gevolgen van systeem- en netaanpassingen.

Hoofdlijnen opbouw (openbaar) vervoersysteem in Amsterdam
Binnen de agglomeratie wil de gemeente onderzoeken of het openbaar vervoer een kwaliteitsimpuls gegeven kan worden door het ontwikkelen van een KernNet, dat snelle, hoogwaardig verbindingen op agglomeratief niveau biedt, met handhaving van het ontsluitende netwerk.

Het hogesnelheidsnetwerk wordt uitgebreid
Amsterdam en Schiphol vervullen een vooraanstaande rol in Europa, als het gaat om het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid, en als vestigingsplaats voor nieuwe bedrijven hoofdkantoren. De bereikbaarheid van deze regio is daarbij zowel vanuit internationaal als nationaal perspectief van het grootste belang.
Het is daarom van groot belang dat de hoge snelheidslijnen naar Frankrijk en Duitsland spoedig worden aangelegd. De HSL-Zuid zal volgens planning in 2005 gereed komen, zodat naar België, Frankrijk en Engeland een aanzienlijke reistijdwinst zal optreden.
De aanleg van de HSL-Oost lijkt daarentegen helaas vertraagd te raken, waardoor de hogesnelheidstrein naar Duitsland voorlopig van bestaand spoor gebruik zal moeten maken. De concurrentiekracht van de regio en dan vooral Schiphol is gebaat bij een spoedige aanleg van de HSL-Oost.

Binnen de Amsterdamse agglomeratie zullen Schiphol en Zuid/WTC de belangrijkste HSL-stations worden. Amsterdam blijft evenwel van mening, dat een deel van de hoge snelheidstreinen op het Centraal Station zal moeten eindigen.
Aangezien ook binnenlandse hogesnelheidsshuttles van de nieuwe lijnen gebruik gaan maken kunnen op het niveau van de Randstad nieuwe verplaatsingspatronen ontstaan, die bijvoorbeeld gevolgen kunnen hebben voor de reikwijdte van de Amsterdamse arbeidsmarkt (bijvoorbeeld relatie Amsterdam - Rotterdam).

Intercity's
Snelle en frequente treindiensten tussen de vier grote steden in de Randstad verdienen hoge prioriteit. Door middel van het nieuwe intercitynet, met een beperkt aantal stations, zullen ook de reistijden naar de andere stedelijke knooppunten in het land verkort worden. Voor de verbindingen naar noordoost Nederland is de aanleg van de Hanzelijn van belang.

Sneltreinen
Een volwaardig stelsel van sneltreinen is onontbeerlijk tussen enerzijds het landelijke intercitynet en anderzijds de stadsgewestelijke treinen van het RegioNet. Deze sneltreinen moeten de hoofdcentra van de verschillende subregio's van de Noordvleugel (Haarlem, Beverwijk, Hoofddorp, Zaandam, Alkmaar, Den Helder, Hoorn, Purmerend, Hilversum en Almere) direct verbinden met zowel het Centraal Station als met zoveel mogelijk nevencentra in de Amsterdamse agglomeratie (Zuid/WTC, Schiphol, Sloterdijk, Bijlmer, Amstel en Lelylaan), via de Zuidtak of de Westtak van de Ringspoorbaan.

Deltametropool
Door de vier grote steden is een visie ontwikkeld, die is beschreven in de nota: 'Openbaar Vervoer in de Deltametropool'. Kenmerkend van de visie is om de bereikbaarheid per openbaar vervoer in ieder geval op twee niveaus goed te organiseren. Op het niveau van het stadsgewest voor de dagelijkse bezigheden en op het niveau van de Randstad voor metropolitane functies. In het Amsterdamse stadsgewest moet de bereikbaarheid per openbaar vervoer worden gegarandeerd door de combinatie van lokaal openbaar vervoer en RegioNet. Op het niveau van de Randstad is het een systeem van snelle, frequente treindiensten dat de centra met metropolitane functies in de stedelijke agglomeraties met elkaar verbindt. De centra zijn gelegen bij de knooppunten van openbaar vervoer, waar lokale, regionale en randstadverbindingen bij elkaar komen.

Omdat een groot deel van de regionale verbindingen wordt afgewikkeld op zware railinfrastructuur, waar ook de lange-afstandstreinen rijden, wordt ervoor gepleit in vrijwel de gehele Randstad de zware rail viersporig aan te leggen opdat deze maximaal benut kan worden door zowel regionaal als lange-afstandsvervoer.

5.4

REGIONET
De gezamenlijke overheden in de Noordvleugel van de Randstad hebben een visie ontwikkeld voor de ontwikkeling van een regionaal verbindend stelsel. Dit zogenaamde RegioNet moet frequente, snelle en betrouwbare verbindingen bieden over afstanden van 10 tot 30 kilometer tussen de belangrijkste woon- en werkgebieden. RegioNet zal geleidelijk aan vanuit de beschikbare infrastructuur met de bestaande vervoertechnieken opgebouwd worden. Vóór 2005 zal een eerste fase van RegioNet operationeel moeten worden: een netwerk bestaande uit trein-, metro- en snelbusverbindingen, die aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen en volgens een uniforme productformule worden aangeboden.

Wat betreft de spoorwegen zal het huidige net van stoptreinen tussen de grote steden worden omgevormd tot sternetten van frequente stadsgewestelijke lijnen met meer haltes in de regio, die de Amsterdamse agglomeratie doorkruisen en daardoor meer rechtstreekse verbindingen bieden. Voor Amsterdam is het Sternet van NS-Reizigers te beschouwen als integraal onderdeel van RegioNet.

Voor wat betreft de metro zal het net in de eerste fase uitsluitend bestaan uit lijnen die geheel binnen de agglomeratie Amsterdam blijven: de bestaande twee takken van de Oostlijn, de Ringlijn, de Amstelveenlijn en de aan te leggen Noord/Zuidlijn. Overigens pleit Amsterdam voor een spoedige verlenging van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol.

Voor wat betreft de (streek)bus omvat RegioNet alleen lijnen op relaties met een voldoende vervoerspanning voor een redelijke frequentie gedurende de gehele dag, die gebruik kunnen maken van congestievrije infrastructuur, zodat een relatief hoge snelheid en betrouwbaarheid geboden kunnen worden. In sommige gevallen zal op korte termijn van een vrije busbaan gebruik gemaakt worden, maar op lange termijn mogelijk een light-rail verbinding gerealiseerd worden. Dit betreft bijvoorbeeld de Zuidtangent.

Een belangrijke nieuwe ontwikkeling vormt het Sternet Schiphol, dat in maart 2000 van start is gegaan. Sternet Schiphol bestaat uit een aantal door het ROA en Amsterdam Airport Schiphol gefinancierde busdiensten die de Luchthaven verbinden met omliggende plaatsen als Aalsmeer, Hoofddorp, Amstelveen en Amsterdam. Op de Luchthaven zelf onderhouden deze lijnen gezamenlijk een hoogfrequente verbinding tussen P30, P40 en Schiphol-Centrum. Voor werknemers is het vervoer op de Luchthaven gratis; voor overige reizigers en in gebieden buiten het Luchthaventerrein geldt het gebruikelijke strippenkaarttarief. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van vrije infrastructuur.

5.5

KERNNET
Het stedelijk gebied van Amsterdam is de afgelopen decennia zodanig in omvang gegroeid, dat de verplaatsingsafstanden binnen de agglomeratie tot 15 kilometer kunnen oplopen. Doordat het net van hoogwaardig openbaar vervoer onvoldoende is meegegroeid, zijn de reistijden tussen perifere woonwijken en belangrijke werkgebieden en voorzieningen bijvoorbeeld langs de Ring en het centrumgebied te lang geworden en biedt het openbaar vervoer ook vaak geen concurrerend alternatief voor de auto. Met alleen verlenging van bestaande tramlijnen worden deze knelpunten niet meer voldoende opgelost.

Om tegemoet te komen aan de stijgende vraag naar snelle openbaar vervoerverbindingen op agglomeratief niveau wil de gemeente een zogenaamd KernNet onderzoeken. Een KernNet is een hoogwaardig netwerk dat de belangrijkste woon- en werkgebieden en voorzieningen met elkaar verbindt. Hoogwaardig betekent dat openbaar vervoer op het KernNet snel, comfortabel, betrouwbaar en frequent is.

Het metro/sneltramsysteem verbindt alle belangrijke woon- en werkgebieden onderling en met de binnenstad. Sinds 1997 biedt de Ringlijn een snelle verbinding langs de belangrijkste perifere bestemmingsgebieden in Amsterdam, waardoor de reistijd in veel relaties aanzienlijk bekort is. In de nabije toekomst zal de Noord/Zuidlijn worden gerealiseerd waardoor een snelle verbinding ontstaat tussen Amsterdam Noord (Buikslotermeerplein), de Binnenstad en de Zuid-as (station WTC). Tevens is een snelle IJ-tramverbinding tussen Amsterdam CS, het Oostelijk Havengebied en IJburg in uitvoering.

In de toekomst kan dit netwerk verder worden verbeterd. Daarbij wordt vermeden dat het ontsluitende net ondergraven wordt. Bij het uitwerken van onderstaande mogelijkheden voor het Kernnet zal gezocht worden naar het optimum tussen snelheid en loopafstanden tot haltes. De gewenste reistijden van en naar de periferie en de maximale loopafstanden uit het Programma van Eisen zijn leidraad.

Voor het Kernnet zijn twee opties. De eerste twee betreffen verbeteringen van het bestaande net, de derde is de toevoeging van een snelbusnet.

1.  Verbindend/ontsluitend net concept:
Door een onderscheid te maken tussen een verbindend en ontsluitend net is het mogelijk een vervoerwervend effect te behalen. Belangrijk is de snelheid van het verbindende net zo hoog mogelijk te maken (vrije baan, prioriteiten bij verkeerslichten, grotere halteafstanden) voor de belangrijkste relaties in de agglomeratie. Een meer ontsluitend net richt zich op het vervoer tussen de afzonderlijke haltes en de belangrijkste haltes van het verbindend net (knooppunten). Op het verbindende net zal een exploitatie snelheid van meer dan 22 km/uur moeten worden gehaald en zullen de vertragingen tot maximaal 2 minuten per rit worden terug gebracht. De gevolgen voor de passagiers, de exploitatie(kosten), voor investeringen in infrastructuur en de uitvoerbaarheid van het samen laten rijden van snelle en gewone lijnen op een zelfde traject, zal worden onderzocht.

Een variant is bestaande lijnen gebiedsgewijs op te knippen, waarbij ze per gebied meer op hun specifieke functie worden toegesneden. Het komt er op neer dat een radiale tramlijn in het stadshart een puur ontsluitende functie houdt, gelet op de hoge dichtheden en de stedelijke structuur. Op dat deel van de lijn zal getracht worden de snelheid te verhogen, door meer prioriteit in de verkeerslichten en circulatiemaatregelen voor het overige verkeer. Tussen Singelgracht en de Ringlijn zal ook door het opheffen van een beperkt aantal haltes in combinatie met verkeersmaatregelen zoals meer vrije baan en minder doorsteken voor het overige verkeer, gemikt worden op een hogere voertuigsnelheid. Zowel de ruimtelijke structuur als de lagere dichtheden maken dat in deze schil denkbaar. Tenslotte wordt buiten de Ringlijn alle prioriteit gegeven aan de snelheid; hier wordt het overige verkeer bij wijze van spreken ondergeschikt gemaakt aan het openbaar vervoer. De lijn past zich aldus aan de functies en de dichtheden van het gebied.

2.  Hoogwaardig snelbusnet:
Een andere benadering is het toevoegen van een nieuw hoogwaardig snelbusnet. Op basis van gedegen markt- en modelonderzoek worden relaties van voldoende zwaarte bepaald, voor welke relaties er directe snelle buslijnen worden ingelegd. Deze lijnen halteren alleen op belangrijke haltes. Voor deze invalshoek geldt dat het de vraag is of er voldoende passagiers 'overstappen' vanuit het gewone openbaar vervoer c.q. vanuit de auto om de extra kosten te dekken. Anders gezegd de noodzakelijke extra ritten en bussen moeten als het ware deels worden terugverdiend door het aantrekken van extra reizigers(opbrengsten) en door minder ritten in het gewone net, omdat daar minder gebruik van wordt gemaakt.

De uiteindelijke invulling vergt het nodige maatwerk, waarbij afwijkingen van de principes, indien vervoerskundig, financieel en/of maatschappelijk gewenst, mogelijk zijn. Het is goed denkbaar dat de resultaten niet voor de gehele agglomeratie precies hetzelfde zullen zijn.

5.6

ONTSLUITEND NET
Het ontsluitende net fungeert als voor- en natransport voor de verbindende systemen, maar functioneert ook als zelfstandige systeem. Het ontsluitende net bestaat uit het ontsluitend regulier openbaar vervoer, zonodig aangevuld met vraagafhankelijk openbaar vervoer.

Ontsluitend regulier openbaar vervoer:
De kwaliteit van het huidige tram- en busnet is dat het een fijnmazig, ontsluitend netwerk biedt, dat verschillende doelen en marktsegmenten bedient. In het kader van de sociale functie is vooral van belang dat men dichtbij de woning opgehaald en nabij de bestemming afgezet wordt; veelal zal de gehele verplaatsing per tram of bus gemaakt worden. Bekeken wordt of het ontsluitende net, met name het busnet, zodanig is aan te passen dat het voorzieningenniveau blijft gehandhaafd, maar dat de lijnenloop voor de reiziger inzichtelijker wordt, bijvoorbeeld door meer aan te sluiten op knooppunten.

Naast aanpassingen in het bestaande ontsluitende net wordt ook geïnvesteerd in een uitbreiding ervan, onder meer door het verlengen van ontsluitende tramlijnen naar de Ringlijn en naar woningbouwlocaties binnen de stad.

Het streven is om in het stedelijk gebied voor alle bestemmingen op maximaal 400 meter hemelsbreed een halte van het openbaar vervoer te hebben. Voor een aantal voorzieningen voor ouderen en gehandicapten wordt een afstand van maximaal 250 meter nagestreefd.

De eventuele realisatie van een Kernnet kan consequenties hebben voor de lijnvoering van het ontsluitende net. Enkele van de huidige ontsluitende tram en buslijnen kunnen worden opgewaardeerd om binnen het KernNet te worden opgenomen. Verder kan het zijn dat de lijnvoering van enkele bus- en tramlijnen moet worden aangepast.

Collectief Vraagafhankelijk openbaar vervoer
Sinds 1998 bestaat de mogelijkheid een deel van de (bestaande) rijksbijdrage voor de exploitatie van het openbaar vervoer te benutten voor zogenaamd Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Dit is van deur tot deur vervoer voor iedereen openstaand, geëxploiteerd met kleine busjes op een taxivergunning (met een eigen tarief), bij voorkeur ook toegankelijk voor minder valide reizigers. Het is mogelijk CVV in te zetten als aanvulling op het reguliere openbaar vervoer.

Vervoer op maat
In de regel wordt in de stad regulier openbaar vervoer aangeboden. Er kunnen zich echter situaties voordoen dat de vervoersvraag dusdanig laag is dat exploitatie van een openbaar vervoerlijn exploitatief onverantwoord is. In die gevallen kan vervoer op maat worden geboden. Het gaat hierbij om alle vormen van collectief vervoer, die specifiek op bepaalde doelgroepen zijn toegesneden. Ook combinaties met het besloten vervoer behoren tot de mogelijkheden. Het kunnen zowel bepaalde lijndiensten (met vaste routes en tijden) als vraagafhankelijke vormen van vervoer (alleen rijdend na vooraanmelding) zijn.

Het vraagafhankelijke openbaar vervoer geeft vooral invulling aan de sociale functie van het openbaar vervoer, maar kan ook een bijdrage aan de bereikbaarheids- en substitutiefunctie leveren. Niet alle vormen van vervoer op maat zullen formeel tot het openbaar vervoer behoren; een deel daarvan moet namelijk gerekend worden tot het taxi- of besloten vervoer. Mede daardoor zal ook de financiering niet altijd uit de rijksbijdrage voor het openbaar vervoer kunnen geschieden. Gedacht kan worden aan (mede-)financiering uit budgetten van andere beleidssectoren, door belanghebbende bedrijven en instellingen, en door de gebruikers zelf.

5.7

KNOOPPUNTEN: SCHAKELS TUSSEN REGIONAAL EN LOKAAL OPENBAAR VERVOER
Het bestaan van verschillende netten met verschillende eigenschappen leidt tot de behoefte deze met elkaar te verknopen. In de praktijk gebeurt dat op plaatsen waar de netten elkaar kruisen of raken. Er is echter aanleiding een aantal van deze kruispunten te verbijzonderen. Door lijnen van verschillende soort te concentreren op een knoop wordt de reiziger op een punt een scala aan overstapmogelijkheden geboden. Door de concentratie van overstappen kan geïnvesteerd worden in de kwaliteit van de overstap en kan een bijdrage worden geleverd aan de sociale veiligheid.

Daarnaast is er een duidelijke wisselwerking met het ruimtelijk beleid. Een knooppunt van openbaar vervoer is aanleiding tot de vestiging van stedelijke activiteiten die op hun buurt weer vervoer aantrekken. Plekken die nu al knooppunt zijn of kunnen uitgroeien tot een knoop zijn:
-  CS
-  Zuid/WTC
-  Bijlmer
-  Sloterdijk
-  Lelylaan
-  Buikslotermeerplein
-  Amsterdam-Oost (PM)

Sinds de aanleg van het Centraal Station is dit de belangrijkste knoop waar alle soorten van openbaar vervoer bij elkaar komen. Het ontstaan van andere knopen en de werkgelegenheidsontwikkeling aan de rand van de stad doet het relatieve belang van CS enigszins afnemen. Toch blijft het CS ook in de toekomst veruit het belangrijkste knooppunt van de regio, niet alleen vanwege de grote hoeveelheid verbindingen, maar ook door de nabijheid van een groot aantal arbeidsplaatsen en het kernwinkelapparaat.

Zuid/WTC zal in de nabije toekomst aan belang winnen. Niet alleen doordat het een belangrijk station in het spoorwegennet wordt. Het wordt ook een belangrijke concentratie van werkgelegenheid. Beide vormen aanleiding om de lijnvoering van tram en bus rondom Zuid/WTC te herzien. Een eerste aanzet wordt geleverd door streeklijnen uit het zuiden naar Zuid/WTC te leiden en daarvoor goede voorzieningen te ontwerpen.

Bijlmer en Lelylaan zijn voorbeelden waar de ontwikkeling tot knooppunt en de stedenbouwkundige ontwikkelingen hand in hand gaan. Als de Utrechtboog is aangelegd tussen de Zuidtak en de lijn naar Utrecht en het station Bijlmer vernieuwd is, zullen er veel meer treinen stoppen en zal tegelijkertijd het gebied zich hebben ontwikkeld tot een centrumgebied. De komst van de Zuidtangent zal bijdragen aan de bereikbaarheid van knoop en gebied. Ook voor station Bijlmer geldt dat het lokale en streeknet dan aan revisie toe zijn. Voor de omgeving van Lelylaan zijn stedenbouwkundige plannen in voorbereiding. Knoop en plaats zullen elkaar ook hier versterken.
Door de komst van de Noord/Zuidlijn en de daarmee samenhangende ambitieuze plannen voor het centrum Amsterdam Noord zal Buikslotermeerplein zich tot een openbaar vervoerknoop ontwikkelen.

Voor het oostelijk deel van de stad is nog geen knooppunt aan te wijzen. De spoorwegstations in het gebied hebben te weinig aanvullend openbaar vervoer en te weinig stedelijke activiteiten in de onmiddellijke nabijheid om zonder meer openbaar vervoerknooppunt te kunnen heten.

Lijnvoering (regionale)buslijnen: aan takken versus doorrijden
De introductie van OV-knooppunten heeft als gevolg dat de lijnvoering van het openbaar vervoer zodanig gewijzigd wordt, dat het openbaar vervoer in sterkere mate dan nu het geval is deze knooppunten aandoet. De afweging om bussen te laten eindigen bij een decentraal knooppunt of door te Laten rijden naar het centrale knooppunt is van meerdere factoren afhankelijk en is per locatie verschillend. Voorgesteld wordt om bussen door te Laten rijden indien:
-  het aantal reizigers dat een bestemming heeft binnen de ringweg zo groot is dat het onwenselijk is deze groep reizigers met een extra overstap te confronteren;
-  als het aansluitende openbaar vervoer op een decentraal gelegen knooppunt (in de huidige situatie) onvoldoende kwaliteit biedt;
-  de aanrijroute van een buslijn zodanig is dat het rijden via een knooppunt een omweg betekent, dit Laatste altijd in combinatie met een groot aantal doorgaande reizigers; de bus of tram rijdt dan niet via het knooppunt, maar rechtstreeks naar een bestemming elders in de stad.

5.8

OPENBAAR VERVOER TE WATER
Naast de mogelijkheden, die de weg- en railinfrastructuur biedt, beginnen in toenemende mate ook de mogelijkheden die vervoer te water van belang te worden. Vaak is het mogelijk om over het water congestievrije verbindingen te bieden, op die plaatsen waar het oplossend vermogen van de huidige infrastructuur te wensen over laat. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft aan het vervoer te water dezelfde bekostigingsmogelijkheden geboden als die gelden voor het reguliere openbaar vervoer over de weg. Dit maakt het van belang de haalbaarheid van een aantal verbindingen nader te bezien.

In studies zal aandacht worden besteed aan de mogelijkheden van OV te water langs de IJ-oevers en in de Binnenstad.


6Infrastructuur

6.1

INLEIDING
Deze beleidsnota leent zich niet om de verkeerssituatie in Amsterdam gedetailleerd in beeld te brengen. Daarvoor zal in het Amsterdamse Verkeers- en Vervoersplan gelegenheid zijn. Wel moeten de belangrijkste keuzes die op het terrein van de infrastructuur gemaakt worden in beeld komen. Dat zijn:
1  het uitbreiden van het Hoofdnet Rail tot Hoofdnet Openbaar Vervoer waardoor er een samenhangend net ontstaat;
2  een investeringsstrategie voor de snelheids- en kwaliteitsverbetering op (bestaande) openbaar vervoerroutes.

     6.2        KNELPUNTEN IN BEELD
6.2.1

HOOFDNET OPENBAAR VERVOER
Voor het openbaar vervoer heeft het over een groot aantal jaren consequent investeren in het hoofdnet rail ervoor gezorgd dat tram en bus hun positie in het centrum en de 1ge-eeuwse wijken grotendeels hebben kunnen vasthouden. Door middel van het voortdurend investeren in (kleine) verbeteringen van doorstroming en regelmaat, worden de negatieve effecten van de grotere auto- en parkeerdruk opgevangen. Een investeringsprogramma als Ruim Baan blijkt een effectieve manier om dat te bereiken.

Op het Hoofdnet Rail bestaat uniformiteit ten aanzien van de vormgeving van vrije banen en de inpassing in de openbare ruimte. Het is, doordat het Hoofdnet Rail onder de verantwoordelijkheid van de centrale stad valt, relatief eenvoudig dekking van investerings- en onderhoudskosten te vinden. Verder is er op die manier oog voor het grootstedelijk belang van openbaar vervoer.

Daar waar de situatie bij het Hoofdnet Rail gunstig voor het openbaar vervoer uitpakt, is in toenemende mate op de rest van zijn net sprake van het terugbrengen van de exploitatiesnelheid en een groeiende kans op onregelmatigheid. Buiten het Hoofdnet Rail wordt weinig geïnvesteerd in vrijliggende busbanen. Op busroutes vinden herprofileringen plaats met terecht veel aandacht voor de verkeersveiligheid. Daarbij wordt regelmatig duidelijk dat, doordat de bestuurlijke verantwoordelijkheid niet centraal maar bij de stadsdelen ligt, de afweging voor het toedelen van verkeersruimte (vrije banen) en prioriteiten bij kruispunten sterker worden bepaald door plaatselijke dan door grootstedelijke belangen. Een complicerende factor is onduidelijkheid over de financiële verantwoordelijkheden.

Daarom wordt voorgesteld het Hoofdnet Rail uit te breiden met busroutes tot een Hoofdnet Openbaar Vervoer. Voor de routes van het Hoofdnet Openbaar Vervoer moet een balans worden gevonden tussen enerzijds de doorstromingswensen van het openbaar vervoer en anderzijds de uitgangspunten voor het duurzaam veilig project. Voor het Hoofdnet OV moeten ontwerpprincipes worden vastgesteld. Het voorstel voor het Hoofdnet OV wordt ontwikkeld in overleg met de vervoerbedrijven en de stadsdelen.

6.2.2

INVESTERINGSSTRATEGIE
In het vorige hoofdstuk is onderkend dat het huidige tram- en busnet te kort schiet voor verplaatsingen over langere afstanden en is geconstateerd dat er als aanvulling op het metronet behoefte is aan een aantal tram/busverbindingen die door een fors hogere gemiddelde snelheid een product bieden dat voor de langere afstand aantrekkelijk is. Samen met de metrolijnen kunnen die tram en buslijnen een KernNet vormen, waarmee grotere afstanden binnen de agglomeratie snel overbrugd kunnen worden. De versnelling en verbetering van enkele tram/buslijnen moet, bij voorkeur lijnsgewijs, worden onderzocht en uitgewerkt om alle effecten in kaart te brengen. Het gaat dan om de volgende zaken:
-  het effect van minder haltes;
-  de exploitatie van snelle en -gewone" lijnen op een baanvak;
-  medegebruik van bussen;
-  hoogte van de investeringen;
-  hinder en risico's voor voetgangers en fietsers.

6.2.2

SAMENHANG TUSSEN HOOFDNET EN KERNNET
 

Hoofdnet Openbaar Vervoer
Het Hoofdnet Openbaar Vervoer wordt gekenmerkt door het streven naar het duidelijk verbeteren van de regelmaat en het substantieel verhogen van de snelheid van het openbaar vervoer. Het Hoofdnet bestaat uit de metro- en de tramlijnen en een deel van de buslijnen.

KernNet
Binnen het Hoofdnet Openbaar Vervoer wordt het KernNet verbijzonderd. Het KernNet bestaat uit agglomeratief verbindende lijnen. De nadruk ligt daarom op het verhogen van de snelheid. Dat kan worden bereikt door vrije banen af te schermen, het medegebruik van vrije banen door derden te beperken (of verbieden), absolute prioriteiten bij verkeerslichten en door het opheffen van haltes.

Routes buiten het Hoofdnet Openbaar Vervoer kunnen in principe door verblijfsgebieden lopen. Met de verkeersveiligheid moeten in die situatie geen compromissen gesloten worden. Dit neemt niet weg dat bij de inrichting van verblijfsgebieden rekening moet worden gehouden met het comfort van buspassagiers en buschauffeur.

6.4

NIEUWE INFRASTRUCTUUR
Railprojecten waarvan de besluitvorming en de financiering rond of vrijwel rond is, zijn de Noord/Zuidlijn tussen Buikslotermeerplein en Zuid/WTC en de tramlijnen naar de nieuwe woonwijken De Aker, Oostelijk Havengebied en IJburg.

Er is een tweetal Railprojecten in voorbereiding die een zelfde doel en aanleiding hebben. Beide hebben als doel tramlijnen uit de vooroorlogse stad te verbinden met de Ringlijn en beide vinden een aanleiding in de wens tot het verplaatsen van de bestaande eindlus ten einde stedenbouwkundige ontwikkelingen mogelijk te maken. Het betreft de verlenging van lijn 7 naar de Ringlijn en de verlenging van lijn 16 of 24 naar het VU-ziekenhuis.

De verlengingen en aftakkingen van de Noord/Zuidlijn (NZL) die nu nog in beeld zijn als lange termijn plan of als optie, zijn de volgende:
-  verlenging naar Purmerend;
-  de oostelijke aftakking bij Buikslotermeerplein naar Nieuwendam;
-  de westelijke aftakking bij Sixhaven naar Zaandam;
-  de verlenging naar Schiphol/Hoofddorp;
-  de RAI-boog;
-  verlenging naar Uithoorn.
Al deze reserveringen zijn opgenomen in het structuurplan.

Deze opties bepalen mede de toekomstige exploitatiemogelijkheden van de NZL. Een gegeven is dat Amsterdam de opdracht heeft het Kerntraject van de NZL sober en doelmatig uit te voeren met als belangrijkste argument het in de hand houden van de kosten.
Dat beperkt de mogelijkheden voorinvesteringen te doen voor eventuele aftakkingen. Het handhaven van de reserveringen voor verlengingen en/of aftakkingen hangt van een aantal factoren af:
-  de kosten van voorinvesteringen nu;
-  de kosten van aanleg later;
-  de hinder voor ruimtelijke ontwikkelingen;
-  de potentiële vervoerwaarde;
-  de potentiële bijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen.

Zoals later zal blijken kan er een sterke samenhang zijn tussen de kosten van voorinvesteringen en de kosten van aanleg. Het nalaten van voorinvesteringen kan leiden tot aanzienlijk hogere aanlegkosten. Op basis van eerdere studies kan een globaal oordeel over het handhaven van reserveringen worden geveld.

-  De verlenging naar Purmerend wordt door Amsterdam voor de lange termijn als optie opengehouden. De reservering van de oostelijke aftakking bij Buikslotermeerplein blijft vooralsnog gehandhaafd. In het ontwerp van het kerntraject is geen rekening gehouden met de aftakking.
-  De westelijk aftakking bij Sixhaven voorziet in een verbinding met Zaanstad. Met het huidige ontwerp van de NZL is in principe rekening gehouden met de aftakking, zonder dat concrete voorinvesteringen worden gedaan.
-  De verlenging naar Schiphol en eventueel verder naar Hoofddorp wordt gewenst door Amsterdam en Haarlemmermeer. Er is een Verkenningen studie (CASH) gestart waarin de verschillende mogelijkheden van verlengen worden onderzocht.
-  Met de RAI-boog worden verbindingen van de NZL mogelijk met het oostelijk deel van de Ringlijn en daarmee met IJburg en eventueel verder en Zuidoost en eventueel verder. In het huidige ontwerp van de NZL kan de RAI-boog later worden ingepast.
-  Verlenging van de Noord/Zuidlijn naar Uithoorn is een optie die in beeld komt als besloten zou worden tot bebouwing van de Bovenkerkerpolder.

Behalve plannen en opties voor de verlenging van de Noord/Zuidlijn bestaan in andere delen van de stad de volgende voorstellen:
-  Ruimtelijk moet rekening worden gehouden met de Diemertak naar IJburg en mogelijk naar Almere. De Diemertak zal betrokken worden in de RegioNet Verkenningenstudie Haarlemmermeer/ Amsterdam /Almere die eind 1999 start.
-  Het sluiten van de kleine ring tussen Isolatorweg en CS blijft een reële optie die vervoerkundig en exploitatief aantrekkelijk is.
-  Een al langer spelend idee is de oost-westmetro die bij het Weteringscircuit de NZL kruist en via station Lelylaan de westelijke tuinsteden ingaat. Deze lijn wordt onder meer in HUB Amsterdam genoemd.
-  Rond de Zuid-as worden mogelijke aanpassingen van de traminfrastructuur die meer recht doen aan de knooppuntfunctie van Zuid/WTC onderzocht.
-  De optie van lijn 5 naar het Gelderlandplein en eventueel verder naar Amstelveen Kronenburg wordt nader onderzocht.
-  Voor de toekomstige nieuwbouw in de Houthavens wordt onderzocht welke railreservering gehandhaafd moeten worden in de Spaarndammerbuurt. Op dit moment lijkt de tramlijn alleen dan realistisch als bij de Houthavens meer woningen worden gebouwd dan het nu voorziene aantal.
-  In verband met een mogelijke vestiging van een GVB-busgarage in combinatie met tramremise en hoofdkantoor op het terrein van de tramremise Havenstraat wordt een openbaar vervoerverbinding over de Schinkel tussen Havenstraat en Sneevlietweg onderzocht.

Overige reserveringen voor uitbreiding van het tramnet hebben vooralsnog lage prioriteit, terwijl er ook geen aanleiding is de reserveringen te schrappen. Het gaat om de verlenging van lijn 13 naar een toekomstig NS-station Geuzenveld, de verlenging van een tram over de Huizingalaan naar Riekerpolder, een tramlijn naar oostoever Sloterplas en de tramontsluiting van het WCW-gebied.

Verkenningenstudies worden verricht naar busstations bij het Buikslotermeerplein en Zuid/WTC. De planvorming van nieuwe busvoorzieningen bij station Sloterdijk is in een impasse geraakt door een verschil van inzicht tussen Amsterdam en ROA enerzijds en Rijkswaterstaat-NH anderzijds. Gepoogd wordt om met een sobere oplossing alsnog tot resultaat te komen.


7Kwaliteit

7.1

INLEIDING
De beoogde bereikbaarheids- en leefbaarheidsfunctie van het openbaar vervoer kan alleen worden gerealiseerd, wanneer de kwaliteit van het product van voldoende niveau is. Kwaliteit is een breed begrip. Voor de reiziger wordt het kwaliteitsniveau bepaald door vele aspecten. In de eerste plaats is het voorzieningenniveau (kwantiteit van het aanbod) bepalend voor het oordeel van de reiziger. In voorgaande hoofdstukken is hier op ingegaan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de kwaliteit van de uitvoering van het openbaar vervoer. Daaronder worden zaken als betrouwbaarheid, serviceniveau en netheid verstaan.

7.2

TOEGANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR VERVOER
Een belangrijk kwaliteitsaspect van het openbaar vervoer is de toegankelijkheid van de haltes en het materieel. Met name voor ouderen, personen die slecht ter been zijn, gehandicapten en personen met kinderwagens is toegankelijkheid van essentieel belang. De huidige toegankelijkheid van het Amsterdamse openbaar vervoer is - mede vanwege de hoge instap van het materieel - matig te noemen. Modern lage-vloer-materieel is nog slechts beperkt operationeel binnen Amsterdam.

In navolging van het rijksbeleid en in samenwerking met de Stichting Gehandicapten Overleg Amsterdam (SGOA) en het GVB gaat Amsterdam de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verbeteren. De afgelopen tien jaar is bij de realisering van nieuwe openbaar vervoer projecten (zoals de Amstelveenlijn en de toekomstige IJ-tram) zowel bij de vormgeving van de haltes, als bij de keuze van het materieel rekening gehouden met een goede toegankelijkheid. De aandacht voor de toegankelijkheid van het reeds bestaande openbaar vervoer daarentegen was beperkt. Het streven van de gemeente is het openbaar vervoer zo in te richten dat zo veel mogelijk mensen van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Om dat te bereiken wordt een aantal maatregelen genomen die voor specifieke groepen noodzakelijk zijn en die meestal tegelijkertijd voor ieder ander comfortverhogend werken.

Investeren in audiovisuele apparatuur
Voor alle passagiers is het prettig op tijd de volgend te aangekondigde halte aangekondigd te krijgen. Dat geldt zeker ook voor slechtzienden en slechthorenden. Het omroepen van de volgende halte en het tonen van de volgende halte op een display bedient beide groepen. In de rijtuigen van de Ringlijn wordt dit systeem toegepast. Ook de nieuwe trams worden uitgerust met een zichtbare halte-aanduiding naast de gebruikelijke geluidsinstallatie.

Gemakkelijke instap
Een gemakkelijke instap van het openbaar vervoer heeft tal van voordelen. Het comfort voor de reiziger neemt toe en mensen die slecht ter been zijn kunnen gemakkelijker van het openbaar vervoer gebruik maken. Voor de exploitant is het gunstig omdat het in- en uitstappen minder tijd kost. Ideaal is het wanneer de instap gelijkvloers kan. Bij de metro en de sneltram is dat het geval en uiteraard zal de Noord/Zuidlijn een gelijkvloerse instap hebben. De toegankelijkheid van het metro-systeem is tevens gewaarborgd door de beschikbaarheid van liften tussen maaiveld en perron. De IJtram is zo ontwikkeld dat met het gebruik van lagevloermaterieel en haltes op niveau de instap gelijkvloers is. De haltes zijn breed genoeg en voorzien van een oprit, zodat deze toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers. Bij wijze van proef worden waar mogelijk de haltes van lijnen 1 en 5 zodanig opgehoogd en verbreed dat met de inzet van lagevloermaterieel de toegankelijkheid maximaal is.

Bekostiging verbeteringen toegankelijkheid
regulier openbaar vervoer

Amsterdam beschikt over een eenmalig budget van 17 miljoen gulden voor projecten gericht op opheffen van knelpunten voor gehandicapten. Van dit bedrag is 9 miljoen gereserveerd voor openbaar vervoer, 4 miljoen gulden wordt aangewend voor de aanschaf van audiovisuele apparatuur, en 5 miljoen gulden voor aanpassingen van geselecteerde haltes voor rolstoelgebruik.

De komst van lage-vloer-trammaterieel biedt de mogelijkheid om op grote schaal de toegankelijkheid te verbeteren en een kwaliteitssprong te maken. Het effect zal maximaal zijn als op de lijnen waar het nieuwe materieel wordt ingezet tegelijkertijd de haltes zijn aangepast. De gemeente neemt zich voor een plan te ontwikkelen voor het aanpassen van haltes in het tempo van levering van de nieuwe lage vloertrams. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met lijnen 1 en 5. Deze ervaringen leren dat de gemiddelde kosten voor het aanpassen van een halte in de orde van grootte van 11/2 ton zijn. Met de hele operatie zijn dus enige tientallen miljoenen gemoeid, waarvoor nog financiering moet worden gevonden.

De nieuwe generatie bussen beschikt ook over een lage vloer, waardoor in- en uitstappen wordt vergemakkelijkt. Het regelen van een totaal gelijkvloerse instap is bij de bus echter niet realistisch. Om een geljikvloerse instap te kunnen maken moet de bus nauw kunnen aansluiten bij de halte. Daarvoor zou de halte aan de rijbaan moeten liggen of er moet een extra lange haltehaven worden gemaakt. De kosten die gemoeid zijn bij de aanpassingen staan niet in verhouding tot het betrekkelijk gering aantal mensen dat baat zou hebben van een dergelijke voorziening.

Naast het openbaar vervoer is voor mindervaliden en ouderen Stadsmobiel beschikbaar. Deze biedt op aanvraag van deur tot deur verplaatsingen binnen de gemeente Amsterdam.

7.3

BETROUWBAARHEID
De betrouwbaarheid van de dienstregeling is een belangrijke bepalende factor voor het kwaliteitsniveau van het Amsterdamse openbaar vervoer. Met name in de periodes waar de frequentie van het openbaar vervoer laag is, is de zekerheid omtrent de vertrektijd van het openbaar vervoer voor de reiziger van groot belang.

Kwaliteit Koers Meter
Door het GVB worden al jarenlang metingen gehouden onder de reizigers naar het rapportcijfer dat ze geven voor een groot aantal aspecten van de dienstverlening. De door de reizigers als belangrijk aangegeven elementen als reinheid, aansluitingen. informatie, comfort, optreden personeel, verkrijgbaarheid vervoerbewijzen etc. worden continue onderzocht. Hierdoor ontstaat een inzicht over vele jaren over de belangrijkste wijzigingen in het oordeel van de reizigers. In het contract zijn nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop tot een verbetering kan worden gekomen.

In Amsterdam is de betrouwbaarheid van de dienstregeling voor verbetering vatbaar. Deels is dit te wijten aan de specifieke situatie binnen Amsterdam waar het openbaar vervoer vaak hinder ondervindt van andere weggebruikers. Deels is de onbetrouwbaarheid ook te wijten aan een onvoldoende vertrekdiscipline bij de beginpunten van de lijnen.

In het contract tussen Gemeente en GVB worden concrete afspraken opgenomen om tot een verbetering van de betrouwbaarheid van de dienstregeling te komen. Deze afspraken zullen jaarlijks worden geactualiseerd, en de uitkomsten van de kwaliteitskoersmeter zullen duidelijk moeten maken welke acties moeten worden ondernomen, om tot de gewenste kwaliteitsniveaus te komen.

7.4

MATERIEEL
Het Amsterdamse openbaar vervoer materieel, en met name het trammaterieel is voor een groot deel verouderd. Ter vervanging van het trammaterieel heeft Amsterdam onlangs het besluit genomen om 95 nieuwe trams te bestellen. Naar verwachting zal dit nieuwe materieel in 2001 worden opgeleverd. 70 trams worden gebruikt om bestaand materieel te vervangen; vanaf 2002/2003 worden 25 trams ingezet op het traject naar IJburg. Het nieuwe materieel kan worden gezien als een belangrijke kwaliteitsimpuls voor het Amsterdamse openbaar vervoer. Met de aankoop bestaat straks ruim 50% van het tramwagenpark uit nieuw lage vloermaterieel. In combinatie met verhoogde en verbrede haltes levert de inzet van lage vloermaterieel een aanzienlijke comfortverbetering voor de reiziger op, terwijl ook snelheid en betrouwbaarheid vergroot worden.
Ook de nieuw aan te schaffen bussen zullen voorzien zijn van lage vloeren.

Aan het nieuwe materieel zullen hoge milieueisen worden gesteld. Als ondertekenaar van de "Verklaring van Florence" heeft Amsterdam beloofd om:
-  zo spoedig mogelijk haar eigen vervoermiddelen te vervangen door voertuigen met schone motoren;
-  voertuigen met een lange afschrijftermijn om te bouwen met schonere motoren;
-  introduceren en uitbreiden van gebieden in de stad waar alleen voertuigen met schone motoren worden toegelaten.
Als onderdeel hiervan zullen OV voertuigen met zwavelvrije diesel gaan rijden, zullen extra roetfilters worden aangebracht en zullen proeven worden gedaan met bussen met brandstofcellen.

In de jaarcontracten tussen gemeente en GVB worden milieu eisen opgenomen voor het wagenpark. Nagegaan wordt of milieudoelstellingen in het contract kunnen worden opgenomen.


8Sociale veiligheid

8.1

INLEIDING
Ondanks de vele inspanningen die de afgelopen jaren zijn gepleegd, blijft de sociale veiligheid in en rond het openbaar vervoer een probleem. Daarbij moet direct worden opgemerkt dat gevoelens van sociale onveiligheid geen specifiek openbaar vervoersprobleem zijn, maar een maatschappelijk probleem. De verharding van de maatschappij, de toename van zinloos geweld op straat, de media-aandacht die aan deze onderwerpen wordt besteed, het is allemaal niet bevorderlijk voor gevoelens van veiligheid. Het openbaar vervoer heeft meer dan gemiddeld last van deze ontwikkelingen. Met name in de avonduren en in de Amsterdamse metro zijn de gevoelens van onveiligheid - terecht of niet terecht - groot. Ook moet worden bedacht dat gevoelens van sociale onveiligheid deels bestaan op de route naar de halte. Dit vraagt om een aanpak, waarbij onder meer de medewerking van de stadsdelen noodzakelijk is.

De afgelopen jaren is binnen Amsterdam relatief veel aandacht besteed aan het verbeteren van de sociale veiligheid, waarbij de nodige successen zijn geboekt. Voorbeelden van effectief sociaal veiligheidsbeleid zijn de conducteur op de tram, de betere kaartcontrole bij het betreden van de bus en de toegangscontrole bij de metro.

Naar een gestructureerd sociaal veiligheidsbeleid
De eerste doelstelling ten aanzien van sociale veiligheid is om binnen het GVB te komen tot:
-  een betere organisatorische inbedding van het sociaal veiligheidsbeleid;
-  een integraal beleidsplan 'sociale veiligheid'.

Hierbij zijn de eerste stappen al gezet. Binnen het GVB is de afdeling Service en Veiligheid opgericht. Eén van de eerste opgaven van deze afdeling is het opzetten, uitvoeren en coördineren van integraal sociaal veiligheidsbeleid in de brede zin des woords, dus inclusief afstemming met politie en Stadstoezicht. Alhoewel bij het schrijven van deze beleidsnota niet in detail op dit beleidsplan kan worden ingegaan, zijn wel de belangrijkste aangrijpingspunten van het toekomstige sociaal veiligheidsbeleid bekend (zie schema).

Een belangrijk aangrijpingspunt voor de bevordering van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer is een intensivering van de traditionele instrumenten toezicht en controle. Deze instrumenten zij er vooral op gericht om gevoelens van onveiligheid door overlast van medepassagiers zoveel mogelijk in te perken.

De te nemen maatregelen zijn:
-  bij de bus moeten de passagiers bij de chauffeur instappen en hun vervoerbewijs laten zien, en bij een deel van de trams rijdt een conducteur mee. De inzet van conducteurs zal worden uitgebreid;
-  voor de metro wordt de plaatsing van tourniquets voorbereid;
-  het aanbrengen van fysieke aanpassingen aan de metrostations, zodat deze een meer vriendelijke uitstraling krijgen om hier invulling aan te geven het upgradingprogramma METROMORFOSE in het leven geroepen; het programma betreft o.a. renovatie, het wegwerken van achterstallig onderhoud, meer toezicht en controle binnen het metrosysteem;
-  het verder verbeteren van de service van het personeel van het GVB; in principe zal op alle metrostations aanspreekbaar personeel aanwezig zijn.

Recent zijn afspraken gemaakt tussen justitie, politie, scholengemeenschappen en het GVB om tot een gezamenlijk aanpak van de groepen problemen veroorzakende scholieren te komen.

Dankzij extra bijdragen van het Rijk voor het openbaar vervoer in de grote steden zal een extra inspanning kunnen worden verricht.

8.2

ANTI-GRAFFITI
Het aanzien van het openbaar vervoer bepaalt in belangrijke mate het aanzien van de stad. Dit wordt in een niet onaanzienlijke mate bepaald door de reinheid van abri's, metrostations en de voertuigen. Deze beleving geldt ook voor de dagelijkse gebruikers van het openbaar vervoer, zowel stadsbewoners, als bezoekers en toeristen. De reinheid beïnvloedt ook het veiligheidsgevoel van de gebruiker van het openbaar vervoer.

Een structurele aanpak van het graffiti probleem moet daarom zorgdragen voor schoon materieel en schone stations en haltes en daarmee voor een betere veiligheidsbeleving door de passagier. Het GVB ontwikkelt voor de jaren tot 2004 een pakket van maatregelen, dat zowel preventieve, beheers-, en onderhoudselementen bevat, alsmede een juridische aanpak.

De kosten van een dergelijke aanpak zijn hoog. Het betreft kosten voor de dagelijkse beveiliging en reiniging, maar ook investeringen in preventieve maatregelen zoals hekken, camerasystemen, milieutechnisch verantwoorde reinigingsplekken alsmede het gebruik van eenvoudiger te reinigen materialen. In het programma akkoord is 10 miljoen gulden beschikbaar gesteld voor deze aanpak.


9Communicatie
en marketing

9.1

INLEIDING
Het aanbieden van een goed openbaar vervoer product alleen is een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde om het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen. Een gedegen aanpak van de marketing en een goede communicatie tussen openbaar vervoer en de (potentiële) reiziger zijn een essentiële instrumenten om de positie van het openbaar vervoer te verbeteren. Marketing en communicatie zijn er enerzijds op gericht om de reiziger op de juiste wijze te benaderen en te informeren over het Amsterdamse openbaar vervoer. Anderzijds hebben ze tot doel het imago van het openbaar vervoer te verbeteren.

Het GVB is voornemens de communicatie naar de (potentiële) reiziger de komende jaren - via verschillende kanalen - te intensiveren. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt (grotendeels) bij het GVB. Hoofddoelstelling is het openbaar vervoer beter binnen het Amsterdamse mobiliteitsaanbod, en met name ten opzichte van de auto, te positioneren. Daarnaast moet er aan worden gewerkt de huidige gebruikers meer te laten reizen en nieuwe bewoners te stimuleren van het openbaar vervoer gebruik te maken. Uiteindelijk moet dit resulteren in een groei van het openbaar vervoergebruik, en een reductie van het auto-aandeel in de verplaatsingen.

Zowel Amsterdam als het GVB hebben belang bij een betere positionering van het openbaar vervoer. Het belang van Amsterdam is dat communicatie de mobiliteitsdoelstellingen van de gemeente ondersteunt. Voor het GVB kan communicatie de bedrijfsdoelstellingen helpen verwezenlijken.

Het Amsterdamse communicatiebeleid kent de volgende pijlers (zie figuur B).
De eerste pijler van het communicatiebeleid is de promotie die erop gericht is om het 'product' openbaar vervoer aan de (potentiële) reiziger te verkopen. De tweede pijler betreft het verbeteren van het imago van het openbaar vervoer en/of het GVB. De derde pijler van de communicatie betreft de klachtenafhandeling. De laatste pijler is de klanteninformatie.
Na de oprichting van een aparte marketingafdeling zal het GVB een marketingplan gaan opstellen, waarin het marketingbeleid zal worden beschreven en zal worden aangegeven op welke wijze dit beleid verder binnen de organisatie zal worden vorm gegeven.

9.2

PROMOTIE
Promotie is erop gericht in te spelen op de wensen van de (potentiële) reizigers en tegelijkertijd het op de markt zetten van bepaalde producten door middel van (tarief)acties, promotieactiviteiten enz. te ondersteunen. Het kan hierbij gaan om het openbaar vervoerproduct in zijn geheel, of een specifiek (bijvoorbeeld nieuw) openbaar vervoerproduct. Doelstelling is om het openbaar vervoeraanbod op de juiste wijze te 'verkopen' aan de (potentiële) klant. Het marketing beleid is de verantwoording van het GVB.

9.3

IMAGO
Het gebruik van het openbaar vervoer is deels afhankelijk van het imago. Het imago wordt deels gevormd door objectieve grootheden zoals het daadwerkelijke kwaliteitsniveau van het aanbod, deels door meer subjectieve grootheden zoals de berichtgeving in de media. Het huidige imago van het openbaar vervoer in zijn totaliteit, en het Amsterdamse openbaar vervoer in het bijzonder, is onvoldoende. De doelstelling voor de komende jaren is om dit negatieve imago te doorbreken. Voor Amsterdam staat het creëren van een positief imago van haar totale openbaar vervoer voorop, terwijl het GVB in eerste instantie streeft naar een positieve 'corporate identity'.

De komende jaren. kunnen de volgende activiteiten worden ondernomen:

Amsterdamse OV-dag(en)
Elk jaar (in het voorjaar of zomer) worden de zogenaamde 'Amsterdamse OV-dag(en)' georganiseerd waarbij het openbaar vervoer in het middelpunt van belangstelling staat. Doel van deze dagen is om het openbaar vervoer dichter bij de Amsterdamse burger te brengen door middel van allerlei activiteiten zoals productpresentaties, festiviteiten, maatschappelijke discussies, enz. De OV-dagen worden gezamenlijk door Amsterdam en het GVB georganiseerd. Onderzocht wordt of tijdens de OV-dagen speciale tarieven mogelijk zijn.

OV in de media
Er wordt meer aandacht besteed aan het profileren van het Openbaar Vervoer in de media. Met name het GVB is initiatiefnemer.

OV op school
De mobiliteitsproblematiek is een steeds groter wordend maatschappelijk probleem en verdient aandacht van lagere en middelbare scholen. Om leerlingen al in een vroeg stadium met de mobiliteitsproblematiek bekend te maken zal een lespakket worden samengesteld waarin de mobiliteitsproblematiek van Nederland in zijn geheel, en van Amsterdam in het bijzonder wordt behandeld. De rol van het openbaar vervoer zal binnen het lespakket een prominente plaats krijgen.

9.4

KLACHTENAFHANDELING
Klachten vormen een belangrijke informatiebron die door het GVB wordt gebruikt om de bedrijfsvoering te optimaliseren, en de Gemeente Amsterdam inzicht geeft in het maatschappelijk functioneren van het openbaar vervoer.

De afgelopen jaren is de klachtenafhandeling door het GVB sterk verbeterd. Binnen het bedrijf is een klachtencoördinatiepunt operationeel dat de klachten afhandelt, in samenwerking met het bus-, tram- en metrobedrijf. Doelstelling is om de kwaliteit van de klachtenafhandeling verder te verbeteren door een snellere afhandeling, gebruik van internet, en het verbeteren van de telefonische bereikbaarheid.

9.5

KLANTENINFORMATIE
De informatievoorziening aan de klant - in de meest brede zijn van het woord - is een zeer belangrijk onderdeel van de communicatie naar de (potentiële) openbaar vervoerreiziger. De afgelopen jaren is de informatievoorziening al op belangrijke punten verbeterd. Een goed voorbeeld zijn de dynamische haltepalen op enkele belangrijke openbaar vervoerhaltes, die de exacte vertrektijd aangeven. Ook in de komende jaren zal aan een verbetering van de informatie aan de klant worden gewerkt.

Uitbreiding dynamische {halte)informatie
Amsterdam is van mening dat dynamische informatie - zowel op de haltes als in het voertuig een belangrijke kwaliteitsverbetering voor het openbaar vervoer betekent. De komende jaren zal:
-  dynamische informatie op de haltes worden uitgebreid.
-  visuele en auditieve halteaankondiging binnen het openbaar vervoer worden geïntroduceerd.

0900-9292
De Gemeente Amsterdam hecht veel belang om ook in de toekomst te zijn aangesloten op de Openbaar Vervoer Reizigersinformatie (OVR).

OV-informatiepakket voor nieuwe bewoners
Onderzocht wordt in hoeverre het mogelijk is nieuwe bewoners van de stad of mensen die binnen de stad verhuizen een OV-informatiepakket ontvangen met daarin opgenomen:
-  algemene informatie over het Amsterdamse openbaar vervoer;
-  de OV-reismogelijkheden van het OV in hun buurt;
-  OV-aanbieding, zoals een korting op een eerste OV-abonnement;
-  OV-gids van Amsterdam.

OV-dienstregeling 'op maat'
Onderzocht wordt of het mogelijk is alle Amsterdamse huishoudens jaarlijks van dienstregelinginformatie te voorzien. Deze dienstregeling geeft de vertrektijden van het openbaar vervoer in de buurt van de bewoner. De dienstregelingen hebben het formaat van een folder of een publicatie in een krant en zijn gemakkelijk leesbaar. Dit initiatief wordt gezamenlijk door Amsterdam en het GVB opgezet.


10Tarievenbeleid

In Nederland worden de openbaar vervoerstarieven in overwegende mate door de rijksoverheid bepaald. Concreet betekent dit dat de rijksoverheid de prijs van de nationale strippenkaart vaststelt. Het is echter mogelijk om op beperkte schaal mogelijk van dit nationale tarief af te wijken. Het GVB heeft de laatste jaren een aantal specifieke Amsterdamse kaarten (inmiddels 5 % van de opbrengsten en dit aandeel is stijgend). Voorbeelden hiervan zijn: Circletram dagkaarten, Nachtlijnkaarten, de Transferium retourkaarten, Evenementenkaarten en Samenwerkingskaarten. Tevens zijn in Amsterdam OV-jaarkaarten beschikbaar. Voorstellen voor lokale tarieven worden door het rijk op aanvraag van de regionale overheid beoordeeld.

Decentralisatie van tarieven is gekoppeld aan introductie chipkaart
Op termijn is de rijksoverheid voornemens om - in navolging van de adviezen van de commissie Brokx Openbaar Vervoer - de vaststelling van de tariefhoogte en -structuur te decentraliseren naar de belanghebbende provincies, kaderwetgebieden en Gemeenten. Een belangrijke randvoorwaarde bij een mogelijke decentralisatie is dat de huidige nationale kaartintegratie gehandhaafd blijft. Praktisch gezien betekent dit dat een decentralisatie van het tarieven beleid en het gelijktijdig handhaven van de nationale tariefintegratie alleen mogelijk is door het introduceren van nieuwe kaarttechnologieën. De bedrijfstak openbaar vervoer werkt al geruime tijd aan de ontwikkeling van de chipkaart.

Sturen met tariefbeleid
De decentrale overheden krijgen door de openbaar vervoer tarieven een additioneel instrument om haar beleidsdoelstellingen te ondersteunen. Tariefvrijheid betekent immers dat de vraag naar openbaar vervoer via het prijsmechanisme kan worden beïnvloed. Doordat ook tariefdifferentiatie mogelijk is kan de vraag gericht naar tijd en plaats worden beïnvloed. Zowel de gemeente Amsterdam als het GVB hebben belang bij het vaststellen van de tariefstructuur en -hoogte. Amsterdam kan met de tarieven zijn sociale en mobiliteitsdoelstellingen ondersteunen zodat:
-  recht wordt gedaan aan de sociale functie van het openbaar vervoer, hetgeen betekent dat het openbaar vervoer betaalbaar moet blijven;
-  de kostenverhouding tussen openbaar vervoer en de auto zich ten gunste van de eerste ontwikkelt.

Door product differentiatie(incl. prijs) moeten meer klanten in het openbaar vervoer terechtkomen. Dit is ook van de zijde van de gemeente een beleidsdoel. Hierbij zal van sommige klanten, die ervoor willen en kunnen betalen een hoger tarief worden gevraagd voor een kwalitatief beter product. Het tariefbeleid is een instrument dat in samenhang met andere marktbewerkingsinstrumenten (assortiment, marketingcommunicatie, distributie e.d.) ingezet kan worden voor het bewerken van bepaalde doelgroepen en stimuleren van het OV gebruik.

Experimenten met de Chipkaart.
De samenwerkende openbaar vervoerbedrijven (stad, streek, NS) werken samen om te komen tot een gezamenlijke chipkaart voor het openbaar vervoer. De bedrijfstak heeft hiervoor een projectorganisatie opgericht, die tot doel heeft om binnen 3 jaar de chipkaart te introduceren. Tot nu toe is ervaring opgedaan met pilots in Zeeland, Twente en Hoogeveen. Daarnaast worden experimenten met contactloze kaarten voorbereid in Maastricht en Utrecht. In Amsterdam wordt samenwerking gezocht tussen NS, Connexxion en GVB.

Naast het maatschappelijk belang heeft Amsterdam ook oog voor het bedrijfseconomische belangen van het GVB. Twee overwegingen spelen mee:
-  het inzetten van de tarieven vanuit bedrijfseconomische invalshoek ondersteunt het (financiële) gezondmakingproces van het GVB;
-  het GVB kan de tarieven hanteren als marketinginstrument om reizigers te genereren.

Het voorstel voor de nieuwe Wet Personenvervoer biedt aan de opdrachtgevende overheden de ruimte tariefvrijheid in te voeren. In Amsterdam bestaat niet het voornemen om op korte termijn hiertoe over te gaan en daarom is het nog te vroeg om in dit stadium al voor een model te kiezen. Wel wordt het uitgangspunt geformuleerd, dat het maatschappelijk belang van het openbaar vervoer bepalend is voor de tariefhoogte en -structuur van het Amsterdamse openbaar vervoer. Dit betekent dat de gemeente Amsterdam als opdrachtgever de zeggenschap houdt over de tariefhoogte en -structuur.

Milieuabonnement
In het buitenland zijn met veel succes zogenaamde milieuabonnementen geïntroduceerd. Veelal worden deze kaarten verstrekt in stedelijke regio's. Een belangrijk kenmerk van deze abonnementen is dat ze niet persoonsgebonden zijn. De motivatie voor de reizigers om dergelijke kaarten aan te schaffen zijn het gebruiksgemak en het feit dat de abonnementen niet aan personen gebonden zijn. Vooral voor families hebben deze kaarten een belangrijke meerwaarde.

Zeker als het rekeningrijden een feit wordt kan het milieuabonnement een belangrijk instrument worden. Formeel is het gebruik van dit soort abonnementen op dit moment niet mogelijk, doch dat moet oplosbaar zijn. In de regio Amsterdam lijkt de introductie van een milieuabonnement kansrijk. Een haalbaarheidsstudie zal worden uitgevoerd.


11Flankerend beleid

11.1

INLEIDING
Het openbaar vervoer is slechts één van de spelers op de Amsterdamse mobiliteitsmarkt. Vandaar dat het succes van het openbaar vervoer niet alleen wordt bepaald door de kwaliteit van het openbaar vervoer zelf, maar ook door de kwaliteit van de alternatieve vervoerwijzen, en met name van de auto. Vandaar dat voor het realiseren van de openbaar vervoer beleidsdoelstellingen voor het zogenaamde flankerende beleid - het beïnvloeden van de positie van de personenauto - een belangrijke rol is weggelegd.

Bestuurlijk niveauInstrumentarium
RijksoverheidRekeningrijden, tariefbeleid
Regionale-Lokale overheidParkeerbeleid
Locatiebeleid
Vervoermanagement-Bedrijvenvervoer
P+R beleid

Tabel F: Instrumentarium flankerend beleid

Flankerend beleid richt zich op de concurrentieverhouding tussen het openbaar vervoer en de auto. Daarbij kent flankerend beleid twee aangrijpingspunten. Ten eerste grijpt flankerend beleid aan bij de kostenverhouding tussen een verplaatsing met de auto en een verplaatsing met het openbaar vervoer. Het tweede aangrijpingspunt is de reistijdverhouding tussen beide vervoerwijzen.

Het beleidsinstrumentarium is breed van karakter en valt deels onder de verantwoording van de rijksoverheid en deels onder de verantwoording van het ROA of de Gemeente Amsterdam (zie tabel F).

11.2

RIJKSOVERHEID
In tegenstelling tot de rijksdoelstelling zoals geformuleerd in het SVV-II is de beoogde relatieve kostenverbetering van het openbaar vervoer niet opgetreden. Integendeel, de kosten voor het openbaar vervoer zijn sterker gestegen dan de autokosten. De belangrijkste reden hiervoor is dat personenauto's als gevolg van technologische ontwikkelingen steeds zuiniger worden waardoor de kosten voor brandstof in absolute zin dalen. Ook voor de toekomst is de verwachting dat de trend naar zuiniger wordende auto's zich verder zal doorzetten. Een aanscherping van het flankerende beleid is derhalve gewenst.

Rekeningrijden
Rekeningrijden In het Regeerakkoord is opgenomen dat vanaf 2001 rekeningrijden in de Randstad zal worden ingevoerd. Alle weggebruikers die een cordon rond de vier grote steden in de ochtendspits passeren, zullen dan een heffing (ƒ 5,- bij elektronische betaling en ƒ 7,- bij betaling achteraf) moeten gaan betalen. Uit modelberekeningen is gebleken dat dit tot een beperking van de files zal leiden, vooral doordat veel automobilisten zullen besluiten buiten de spits te gaan rijden. Een beperkt deel van de automobilisten zal per openbaar vervoer gaan reizen of voor het heffingspunt overstappen van de auto op het openbaar vervoer (P+R).
Er zal voor gezorgd moeten worden dat de capaciteit van het openbaar vervoer naar de centrale steden toereikend is om deze reizigerstoename op te vangen. Voorts moet er naar gestreefd worden dat een groter deel van de automobilisten voor het reizen per openbaar vervoer zal kiezen in plaats van (buiten de spits) de auto te blijven gebruiken. Dit betekent dat ook de kwaliteit van het openbaar vervoer voor forensen naar Amsterdam verbeterd zal moeten worden.
Zowel voor de capaciteit als de kwaliteit van het openbaar vervoer in relatie tot rekening rijden zal RegioNet een belangrijke functie vervullen. In het Bereikbaarheidsoffensief Randstad wordt een en ander uitgewerkt ten behoeve van het invoeren van rekening rijden in 2002.

11.3

LOKAAL FLANKEREND BELEID
Het lokale flankerend beleidsinstrumentarium bestaat hoofdzakelijk uit parkeerbeleid, locatiebeleid en Park + Ride beleid.

11.3.1

PARKEERBELEID
Parkeerbeleid is één van de meest effectieve instrumenten om de mobiliteit te sturen. Daarbij gaat het zowel om parkeertarieven als de fysieke aanwezigheid van parkeerplaatsen. De parkeerkosten beïnvloeden de autokosten terwijl het aantal parkeerplaatsen de reistijd (de zoektijd) beïnvloedt.

In Amsterdam wordt parkeerbeleid al geruime tijd succesvol ingezet. Daarbij is de doelstelling om Amsterdam voor het noodzakelijke autoverkeer bereikbaar te houden, en het niet-noodzakelijke autoverkeer zoveel mogelijk te beperken. Aan dit beleidsstreven wordt invulling gegeven door enerzijds het aantal parkeerplaatsen te beperken en anderzijds op grote schaal betaald parkeren in te voeren.

Volgens het Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP) moet het aantal parkeerplaatsen in de binnenstad afnemen met 3.000 parkeerplaatsen in 2005. Op straat moeten 7.000 parkeerplaatsen worden opgeheven, waarvan ter compensatie 4.000 parkeerplaatsen in openbare parkeergarages dienen terug te keren.
Zowel het tempo van invoering van betaald parkeren als de ontwikkeling van de tarieven blijven echter in alle ROA-Gemeenten achter bij de doelstellingen die in het RVVP zijn genoemd. Het opheffen van te aantal parkeerplaatsen zoals in het VIP is vastgelegd verloopt langzamer dan verwacht.

11.3.2

LOCATIEBELEID
Het locatiebeleid is erop gericht om arbeids- en bezoekersintensieve functies te situeren op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer en per fiets. Daardoor wordt het werknemers en bezoekers makkelijker gemaakt om de auto te laten staan. Om het gebruik van alternatieve vervoerwijzen verder te stimuleren, zijn stringente parkeernormen vastgesteld voor de zogenaamde A- en B-locaties, die uitstekend respectievelijk goed per openbaar vervoer en fiets bereikbaar zijn. Op A- en B-locaties mag maximaal één parkeerplaats per tien respectievelijk vijf arbeidsplaatsen aanwezig zijn.

De belangrijkste werkgebieden en grote voorzieningen in Amsterdam zijn daadwerkelijk op A- of B-locaties gesitueerd. De maximum parkeernormen worden in nieuwe bestemmingsplannen opgenomen, zoals voor Teleport en het Centrumgebied Zuidoost. Toepassing van deze parkeernormen is echter moeilijk bij bestaande bedrijven en instellingen met een eigen parkeervoorzieningen. Dit komt vooral veel voor op B-locaties buiten de vooroorlogse stad. Doordat dergelijke locaties zich behalve door een goede openbaar vervoer bereikbaarheid ook kenmerken door een goede bereikbaarheid per auto, is het voor de concurrentiepositie van het openbaar vervoer van groot belang om instrumenten te ontwikkelen om het aantal parkeerplaatsen daar toch te kunnen beperken.

Een aantal nieuwe werk- en voorzieningengebieden in Amsterdam (zoals Riekerpolder/Oude Haagseweg en Wetenschappelijk Centrum Watergraafsmeer) wordt reeds ontwikkeld vooruitlopend op geplande verbeteringen van het openbaar vervoer. Voor de overgangsperiode worden minder stringente parkeernormen gehanteerd dan wanneer deze gebieden volwaardige B-locaties zijn geworden. Er moet dus naar gestreefd worden de openbaar vervoer ontsluiting op zo kort mogelijke termijn op niveau te krijgen.

Bezoekers aan de stad Amsterdam kunnen dagelijks parkeren in een P+R garage of op een P+R terrein. Voor beiden geldt een parkeertarief van ƒ 12,50 inclusief maximaal twee (retour) vervoerbewijzen met overstaprecht.
De vervoerbewijzen worden afgestempeld op de P+R voorzieningen en geven de mogelijkheid om binnen de binnenstad tot één uur na afstempeling over te stappen op andere lijnen van hel GVB.

11.3.3

VERVOERMANAGEMENT
Voor grote werkgebieden en individuele bedrijven en instellingen met veel werknemers zouden plannen opgesteld moeten worden met een mix van push- en pull-maatregelen om het individueel autogebruik terug te dringen. Push-maatregelen kunnen bijv. in de sfeer van beperking van de reiskostenvergoedingen, toekenning van lease-auto's en parkeerfaciliteiten Liggen. Draagvlak van werknemers voor dergelijke maatregelen zal alleen verkregen kunnen worden, wanneer de alternatieven voor de auto verbeterd worden. Daarbij kan gedacht worden aan fietsvoorzieningen, bedrijfsvervoer en openbaar vervoer.
Verbetering van het openbaar vervoer naar werkgebieden kan gerealiseerd worden door middel van bijv. rechtstreekse spitsbussen vanuit belangrijke woongebieden en forensenkernen of kleinschalig (al dan niet vraagafhankelijk) vervoer vanaf nabij gelegen NS-stations.

Tot nu toe zijn er in Amsterdam nog maar weinig initiatieven tot vervoermanagement genomen. Alleen de stadsdelen Slotervaart/Overtoomseveld en Zuideramstel (voor de Zuid-as) hebben concrete activiteiten ondernomen. Bij de meeste stadsdelen bestaat er ook weinig animo voor.
Voor extensieve bedrijfsterreinen kan de openbaar vervoerbediening alleen in stand gehouden of verbeterd worden, wanneer het gebruik daarvan toeneemt. Invoering van vervoermanagement en/ of een financiële bijdrage van het bedrijfsleven zou daarvoor als voorwaarde gesteld kunnen worden.

11.3.4

PARK + RIDE BELEID EN OPENBAAR VERVOER
Naast een goede autobereikbaarheid van de P+R voorzieningen en een hoge mate van veiligheid spelen kwalitatief hoogwaardige openbaar vervoerverbindingen naar de Amsterdamse binnenstad een belangrijke rol binnen het P+R concept. Onder kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer wordt verstaan:
-  hoogfrequente en snelle verbindingen naar de Amsterdamse binnenstad;
-  comfortabel openbaar vervoer;
-  sociaal veilig openbaar vervoer;
-  een betaalbaar en geïntegreerd openbaar vervoer / parkeertarief.

De Gemeente onderzoekt op korte termijn op welke wijze kwalitatief hoogwaardige vervoerverbindingen kunnen worden gerealiseerd tussen (toekomstige) P+R-terreinen en de binnenstad, daar waar het nu nog niet het geval is.

11.3.5

OPENBAAR VERVOER EN FIETS
Om het gebruik van de fiets als voor- en natransport voor het openbaar vervoer te bevorderen zijn bij metrostations fietskluizen geplaatst. Het aantal fietskluizen zal worden uitgebreid. Ook bij de Noord/Zuidlijn worden voorzieningen voor het stallen van fietsen gerealiseerd. Bij het Centraal Station wordt een grote fietsenstalling gerealiseerd ter vervanging en uitbreiding van de bestaande stallingen.

Mede als aanvulling op het openbaar vervoer wordt een experiment gehouden met de Depo-fiets. De Depo-stations zijn alle gelegen bij haltes van openbaar vervoer in de binnenstad.

Het meenemen van de fiets in de metro en sneltram blijft toegestaan. Ook in de Noord/Zuidlijn kan de fiets worden meegenomen.


12Organisatie van het
Openbaar Vervoer

12.1

INLEIDING
Naast een duidelijke vervoerkundige visie op het openbaar vervoer is ook een heldere en efficiënte organisatiestructuur een noodzakelijke voorwaarde om goed openbaar vervoer te realiseren. Daarbij gaat het om de relatie tussen gemeente en het GVB en om de positie van de reiziger.

In januari 2000 heeft de Gemeenteraad de hierna beschreven procedures voor de totstandkoming van Programma van Eisen en dienstregeling vastgesteld.

12.2

VERZAKELIJKING RELATIE GEMEENTE - GVB
In navolging van de adviezen van de commissie Van der Zwan is een verzakelijking in de relatie tussen de Gemeente Amsterdam en het GVB noodzakelijk. Met deze verzakelijking wordt beoogd de huidige verwevenheid tussen Gemeente en GVB te doorbreken en een heldere taakafbakening te realiseren. Daarbij is het de primaire taak van de Gemeente om aan het openbaar vervoerbeleid invulling te geven. Het GVB is verantwoordelijk voor een slagvaardige en efficiënte uitvoering van dit beleid.

De verzakelijking is vormgegeven door middel van een functionele opdrachtgevers - opdrachtnemersrelatie tussen de Gemeente en het GVB. Deze opdrachtgevers - opdrachtnemersrelatie is door middel van een contract vastgelegd. De gemeenteraad heeft het principebesluit genomen het GVB extern te verzelfstandigen. In 2002 zal de besluitvorming over de verzelfstandiging van het GVB worden afgerond.

12.3

HET CONTRACT
De verzakelijking van de relatie tussen het vervoerbedrijf en de Gemeente is vastgelegd in contracten tussen de beide partijen. De wederzijdse rechten en verplichtingen zijn aangegeven, en de procedures voor het tot stand komen van de productieplannen in de komende jaren zijn vastgelegd. Hierbij is ervoor gekozen om de algemene afspraken vast te leggen in een meerjarig raamcontract, en de specifieke afspraken per jaar in een afzonderlijk jaarcontract, waarin alle zaken betreffende het komende jaar tussen de beide partijen zijn opgenomen. De eerste jaren zullen de beide partijen de stappen in de procedure gezamenlijk ondernemen.

Het raamcontract beschrijft de procedures in de periode dat het vervoerbedrijf op weg gaat naar mogelijke externe verzelfstandiging en waarin nog geen sprake is van aanbestedingen van openbaar vervoer in Amsterdam. Voor de situatie als het vervoerbedrijf daadwerkelijk is verzelfstandigd en/of als er daadwerkelijk moet worden aanbesteed, zal het contract moeten worden aangepast of opnieuw opgesteld.

12.4

HET OPSTELLEN VAN HET PROGRAMMA VAN EISEN (PVE)
Het jaarlijkse proces voor de totstandkoming van de dienstregeling is door de verzakelijking van de relatie tussen de Gemeente en het vervoerbedrijf ingrijpend gewijzigd. De Gemeente zal als opdrachtgever van het openbaar vervoer aangeven op welke wijze zij het vervoersysteem wil vorm geven, het vervoerbedrijf zal op basis van de aangegeven wensen een daarop afgestemde dienstregeling moeten ontwikkelen, opstellen en tot uitvoering brengen.

Het gehele proces om van het formuleren van de beleidsvoornemens - via het opstellen van een PvE - te komen tot een jaarlijkse dienstregeling is in figuur C weergegeven.

Beleidsnota openbaar vervoer
De onderhavige nota vormt een belangrijk onderdeel voor het bepalen van de toekomstige inrichting van het openbaar vervoer. In deze nota worden de belangrijkste onderdelen van het openbaar vervoersysteem beschreven en wordt de richting duidelijk gemaakt waarin dit systeem zich moet gaan ontwikkelen. De beleidsnota vormt het uitgangspunt voor het handelen in de komende jaren. De beleidsnota vormt derhalve ook een belangrijk onderdeel voor het nog op te stellen Amsterdamse Verkeers- en vervoersplan(AVVP).

Programma van Richtlijnen (PvR)
Het PvR geeft de belangrijkste inrichtingseisen voor het openbaar vervoersysteem in Amsterdam weer. De basis wordt gevormd door de beleidsnota. De in het PvR te stellen eisen moeten op termijn haalbaar en voortdurend meetbaar zijn. Het PvR wordt om de drie tot vijf jaar opgesteld of geactualiseerd. De te stellen normen zijn globaal en maken duidelijk wat voor eisen er aan het toekomstige openbaar vervoer moeten worden gesteld. Het PvR doet uitspraken over zowel de structuur en omvang (maaswijdte, lengte en bedieningsgebieden) van het lijnennet, als het voorzieningenniveau en het kwaliteitsniveau van de dienstverlening in zijn totaliteit. Het PvR doet uitdrukkelijk geen uitspraken op lijnniveau.

Gegevens over reizigersonderzoeken
Een belangrijk gegeven bij het vaststellen van het toekomstige vervoerbeleid zijn gegevens over de daadwerkelijke aantallen vervoerde reizigers. Hiermee kan de Gemeente toetsen in hoeverre het door haar gevoerde openbaar vervoerbeleid succesvol verloopt. Het vervoerbedrijf zal de komende jaren deze metingen continueren (bezettingen, in- en uitstappers, aantallen reizigers) en de resultaten ter beschikking stellen aan de gemeente.

Rijksbijdragemodel
Het openbaar vervoer wordt de komende jaren bekostigd met door het Rijk beschikbaar gestelde financiële middelen. Formeel wordt de rijksbijdrage uitbetaald aan het ROA, die het voor het lokale vervoer in Amsterdam doorgeeft aan de Gemeente. Voor het opstellen van het programma van eisen vormen de beschikbare financiële middelen het uitgangspunt.

Kwaliteitsmetingen
Een belangrijk onderdeel van het contract tussen de Gemeente en het vervoerbedrijf vormen afspraken over de verbetering van de kwaliteit van het vervoer. Het vervoerbedrijf hanteert de Kwaliteits Koers Meter, die continu op een aantal belangrijke items het reizigersoordeel meet. Dit geeft een beeld over meerdere jaren, waarbij met name naar de trends kan worden gekeken. De ervaring leert dat reizigersoordelen niet snel in hoogte wisselen, maar dat sprake is van trends, die worden versterkt of omgebogen.

Programma van Eisen (PvE)
Jaarlijks zal een PvE worden opgesteld, waarin de opdrachtgever zijn wensen, voor het openbaar vervoer in het komende jaar duidelijk maakt. Als input worden gebruikt het programma van richtlijnen, de gegevens uit de reizigersonderzoeken, de geschatte overheidsbijdrage en de kwaliteitsmetingen. Er wordt een voorstel op hoofdlijnen voor de inrichting van het openbaar vervoer het volgende jaar opgesteld. Een belangrijk onderdeel vormen de voorgenomen wijzigingsvoorstellen. Deze kunnen zowel door het vervoerbedrijf als door de Gemeente worden geïnitieerd. In deze fase moeten deze bekend zijn en ze gaan in met de dienstregeling van het volgende jaar.

In het programma van eisen staan vermeld per route: de exploitatieperioden, de minimale frequenties, de rijtijden, de gemiddelde halteafstanden, de belangrijkste aansluitingen, de vervoertechnieken, de na te streven kwaliteitswaarden en te leveren productie. Bij het PvE is een prognose gevoegd van de te verwachten opbrengsten en overheidsbijdrage en de te leveren productie in wagenkilometers.

Inspraak stadsdelen
De stadsdelen ontvangen het PvE, met het verzoek om opmerkingen te maken over dit programma. Eventueel vinden er besprekingen plaats met de stadsdelen over het programma. Als in een stadsdeel belangrijke of omvang rijke wijzigingen worden voorzien, wordt voorafgaand aan het opstellen van het PvE met het stadsdeel overleg gevoerd.

Inspraak reizigers
Het PvE wordt ook via de bestaande of nieuwe procedures voor inspraak aan het publiek bekend gemaakt en zij worden in de gelegenheid gesteld hier een reactie op te geven. De inspraakreacties kunnen leiden tot een aanpassing van het PvE. Het zwaartepunt van de toekomstige inspraak komt hier te liggen. De inspraak in een latere fase van de procedure, kan nauwelijks nog leiden tot aanpassing van de plannen, en kan slechts om detailleringen gaan. In een verzakelijkte relatie past het niet meer om in de laatste fase nog wijzigingen aan te brengen, zonder daarvoor extra financiële middelen ter beschikking te stellen.

Goedkeuringsprocedure B en Wen Raad (PvE)
Het PvE gaat voor definitieve vaststelling naar B en W en Raad en wordt na eventuele aanpassingen en wijzigingen goedgekeurd. Hiermee komt het definitieve PvE tot stand, wat de basis vormt voor het productieplan voor het volgende jaar.

12.5

OPSTELLEN VAN DE DIENSTREGELING
Op basis van het door de Gemeente opgestelde PvE is de bestelling voor het openbaar vervoer voor het volgende jaar gedaan. De opdrachtgever heeft hiermee zijn wensen kenbaar gemaakt en de opdrachtnemer moet hier een passend aanbod voor gaan ontwikkelen. Dit proces begint globaal en gaandeweg vindt een verdere detaillering plaats.

Globale dienstregeling
Nadat het PvE is vastgesteld, kan het vervoerbedrijf de globale dienstregeling voor het volgende jaar ontwikkelen en opstellen. De meest ingrijpende voorstellen voor wijzigingen en nieuwe productformules zijn al in het PvE ingebracht. In het PvE is dan ook direct het antwoord van de gemeente op deze voorstellen opgenomen. De globale dienstregeling geeft weer op welke wijze het vervoerbedrijf het openbaar vervoer systeem in het komende jaar wil gaan uitvoeren. Per lijn worden de voornemens aangegeven in termen van rijtijden, frequenties, bedieningsperioden, aansluitschema's, lijnvoering en voertuigtechniek, en kwaliteitsniveaus. Tot slot bevat de globale dienstregeling een prognose van de te maken kwantiteiten in wagenkilometers en wagenuren, de benodigde overheidsbijdragen en de reizigersopbrengsten.

Toetsing OV globale dienstregeling
De Gemeente toetst de voorstellen van het vervoerbedrijf voor de globale dienstregeling aan het PvE en past deze in overleg met het vervoerbedrijf waar nodig aan. Een belangrijk toetsingscriterium vormt de dan bekende definitieve omvang van de rijksbijdrage voor het volgende jaar. Indien na confrontatie met de globale dienstregeling alsnog aanpassingen van het PvE nodig zijn (bijvoorbeeld vanwege het beschikbare budget), dan zal na overleg tussen de gemeente en het vervoerbedrijf de aanpassing door B&W aan de Commissie Verkeer & Vervoer ter goedkeuring worden voorgelegd. Indien geen wijziging van het PvE nodig is, worden B&W en de Commissie Verkeer & Vervoer in kennis gesteld van eventuele wijzigingen in de globale dienstregeling.

Jaarcontract
Deze fase wordt afgesloten met het opstellen van het jaarcontract tussen het vervoerbedrijf en de gemeente. Hierin staan alle voor het volgende jaar overeengekomen prestaties vermeld.

Dienstregeling
Op basis van het jaarcontract stelt het vervoerbedrijf de dienstregeling voor het volgende jaar op en zorgt voor alle benodigde acties, die nodig zijn om deze dienstregeling ook daadwerkelijk op straat te zetten. Formeel moet de dienstregeling door het gemeentebestuur worden goedgekeurd, en dat kan gezien de voorgaande stappen in de procedure probleemloos geschieden. Het is niet meer de bedoeling in deze fase nog een raadsbehandeling te laten plaats vinden.

Uitvoeringsinformatie
Gedurende de uitvoering van de dienstregeling zorgt het vervoerbedrijf voor zo mogelijk gecertificeerde informatie over de kwantiteiten, opbrengsten, dynamische bezettingsgraden en de kwaliteit via de contractueel overeengekomen kwartaalreviews. De uitkomsten zullen door de beide partijen worden besproken en zullen eventueel tot acties leiden.

12.6

ROLLEN VAN DE DIVERSE PARTIJEN
Voor de onderdelen van deze procedure zullen door de gemeente en het bedrijf verschillende bijdragen worden geleverd.

Het is duidelijk dat de gemeente de eindverantwoordelijkheid heeft voor de beleidsnota, het PvR en het PvE. Het vervoerbedrijf is verantwoordelijk voor het opstellen van de {globale} dienstregeling en de uitvoering daarvan.

Omdat voor het opstellen van de diverse onderdelen de benodigde kennis in de huidige situatie nog verdeeld is over het vervoerbedrijf en de gemeente worden de beleidsnota, het PvR en het PvE gezamenlijk door de beide partijen opgesteld, onder eindverantwoordelijkheid van de gemeente.

Door de toenemende kennis bij de gemeente en de ervaring, die wordt opgedaan is het mogelijk om op termijn tot duidelijke posities voor de beide partijen te komen. Deze andere werkwijze zal ook tot grote wijzigingen leiden in de rol, die de gemeenteraad vervult bij het goedkeuren van de dienstregeling. Het hoofdpunt van de aandacht zal verschuiven naar de fase van het PvE, omdat in die fase nog een invloed op de planontwikkeling uit te oefenen. Als er eenmaal een uitgewerkt productieplan ligt, is het in de praktijk vrijwel onmogelijk om nog tot wijzigingen in de plannen te komen.

Gedurende de looptijd van het contract zal de werkwijze in relatie tot de goedkeuring door de gemeenteraad worden aangepast.

12.7

POSITIE VAN DE REIZIGER
Met de verzakelijking in de relatie met het GVB moet de positie van de reiziger opnieuw worden bezien. De gemeente Amsterdam is van mening dat het belang van de reiziger gewaarborgd moet blijven. Volgens de nieuwe Wet Personenvervoer dienen de opdrachtgevende overheid de reizigers nadrukkelijk te betrekken bij het opstellen van het PvE, waarbij wordt bezien nog welke rol de consumentenorganisaties moeten gaan vervullen.
De gemeente Amsterdam wil de reizigers en de consumentenorganisaties meer actief gaan betrekken bij de vormgeving van het openbaar vervoer. Hiervoor zal in een zogenaamde Reizigersadviesraad (RAR) worden opgericht waarin individuele reizigers, en vertegenwoordigers van relevante belangenorganisaties zitting kunnen nemen. De RAR krijgt een pro-actief karakter en zal in de fase van de planvorming bij het proces worden betrokken. Het hoofdaccent van de werkzaamheden zal liggen in het adviseren van de gemeente rond de totstandkoming van het Programma van Eisen (PvE).


13Actielijst

De beleidsnota bevat de visie en de beleidsvoornemens, die in dit hoofdstuk actiepunten worden uitgewerkt. Per actiepunt zal de actie, een korte omschrijving, de verantwoordelijke, de tijdsplanning en de kosten worden aangegeven. De actiepunten zullen per hoofdstuk worden uitgewerkt. De tijdsplanning geeft in de eerste twee jaren de kwartalen (00/1 = 2000 eerste kwartaal) en daarna de jaren aan. wanneer een bepaald actiepunt moet zijn afgerond.

ACTIE 1
Verkenningenstudies regionet
               Door diverse partijen zijn voorstellen ontwikkeld om te komen tot een nadere invulling van het regionale net rondom Amsterdam. Zowel van opdrachtgevers, als van opdrachtnemers zijde zijn hier voorstellen voor ontwikkeld. De voorstellen komen op hoofdlijnen overeen, doch een groot aantal zaken dient nog verder te worden uitgewerkt. Dit zal gebeuren in de vorm van een verkenningenstudie waar alle planvoorstellen zullen worden opgenomen en waarin een integraal voorstel zal worden uitgewerkt. Dit zal per corridor worden aangepakt. De corridors zijn: Amsterdam - Schiphol - Haarlemmermeer (CASH), Haarlemmermeer - Amsterdam - Almere en de Zaanlijnen. Amsterdam zal actief deelnemen aan deze studies.

Verantwoordelijk
Kosten
ROA/ RWS/ prov NH/ dIVV
€ 1.048,3 (ƒ 2.310,1) miljoen

ACTIE 2
Aanleg metro Noord/Zuidlijn
               De voorbereidingen voor de aanleg van de Noord/Zuid lijn zijn in volle gang. Op dit moment vinden met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de laatste afrondende besprekingen plaats over de subsidiebeschikking. Verwacht wordt dat over een jaar kan worden begonnen met de bouw.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV
€ 1.048,2 (ƒ 2.310,1) mio projectkosten

ACTIE 3
Aanleg IJ-tram IJburg/Zeeburg-CS
               De VINEX nieuwbouw locatie IJburg zal vanaf het allereerste moment worden ontsloten door het OV met een snelle tramverbinding tussen deze locatie en CS. De voorbereidingen zijn in een afrondend stadium en de tramstellen worden inmiddels besteld. Met de aanleg van de verbinding wordt op korte termijn gestart. De eerste fase zal naar verwachting zijn voltooid in 2003 en de tweede fase in 2005.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV
€ 200,2 (ƒ 441,2) + € 44,0 (ƒ 97,0)
(2e +3e fase) mio projectkosten

ACTIE 4
Onderzoeken KernNet
               De voorgestelde structuur van het OV net onderscheidt een verbindend KernNet en een ontsluitend net. Deze structuur moet verder worden uitgewerkt. Dat zal eerst voor een deel van Amsterdam geschieden. Hierbij zullen alle gevolgen worden doorgerekend, waarna een notitie voor de Raad zal worden opgesteld waarin de resultaten worden verwerkt en wordt aangegeven of deze aanpak zal worden vervolgd. De studie zal als onderdeel van de studie netwerk optimalisatie worden uitgevoerd.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 5
Gebiedsgewijze uitwerking Programma van Eisen
               Elk jaar zal in een bepaald gedeelte van Amsterdam de nieuwe vervoerkundige hoofdstructuur van het OV worden uitgewerkt en de eventuele aanpassingen worden indien mogelijk een jaar later ingevoerd. De volgorde van de gebieden wordt bepaald door de eventueel andere voorgenomen infrastructurele maatregelen in een bepaald gebied. Als actiepunt 5 tot een andere uitkomst leidt, dan zal dit actiepunt worden aangepast.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 6
Aanleg tramlijn naar oostelijk havengebied
               Het Oostelijk Haven Gebied zal de komende jaren worden ontsloten door een tramlijn vanaf de binnenring. De voorbereidingen hiervoor zijn inmiddels van start gegaan.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/GVB
€ 19,2 (ƒ 42,3) mio projectkosten

ACTIE 7
Aanleg tramlijn 1 naar de Aker
               De OV ontsluiting van de nieuwbouw locatie de Aker zal plaats vinden via een verlenging van de bestaande tramlijn 1. De procedure rond de subsidie aanvraag is zo goed als afgerond.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/ GVB
€ 26,7 (ƒ 58,8) mio projectkosten

ACTIE 8
Aanleg tramlijn naar VU ziekenhuis
               Het verbeteren van de OV-ontsluiting van het VU ziekenhuis is mogelijk door het verlengen van een tramlijn (24 of 16). Het streven is om nog voor 2002 tot aanleg over te gaan

Verantwoordelijke
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 9
Haalbaarheidsstudie verlenging tramlijn 7 in westelijke richting
               Voor de verlenging van de tramlijn 7 in westelijke richting naar de Ringlijn zal een haalbaarheidsstudie worden uitgevoerd.

Verantwoordelijke
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 10
Onderzoek ander eindpunt lijn 5
                 Het eindpunt van lijn 5 kan mogelijk worden verlegd naar het Gelderlandplein of verder in zuidelijke richting. De realisatie wordt voorzien voor het moment van ingebruikname van de Noord/Zuid lijn.

Verantwoordelijke
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 11
Inrichtingseisen OV knooppunten
                 Het aanwijzen van een aantal OV knooppunten vraagt om een duidelijke inrichting van deze knooppunten. Enerzijds dient er voldoende (fysieke) ruimte aanwezig te zijn om de OV vervoermiddelen bij elkaar te brengen, anderzijds dient de inrichting van een dermate hoog kwaliteitsniveau te zijn dat het overstappen voor de reizigers zo aangenaam mogelijk wordt gemaakt.

Verantwoordelijke
Kosten
dIVV
PM

ACTIE 12
Studie OV te water
                 Nu het Ministerie van Verkeer en Waterstaat collectief openbaar vervoer te water op eenzelfde wijze behandelt als het vervoer over de weg, begint het belang van deze wijze van vervoer toe te nemen. In Amsterdam met zijn vele water bestaan er diverse mogelijkheden om congestie vrij reizigers over het water te vervoeren. Inmiddels is na het vaststellen van de bestuursopdracht de studie naar verbindingen langs de IJ-oevers reeds gestart. Een extern adviseur zal opdracht krijgen de mogelijkheden van openbaar vervoer te water in de Binnenstad in beeld te brengen.

Verantwoordelijke
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 13
Plan Hoofdnet OV
                 Wijzigingen in het OV net zullen gevolgen hebben voor de weginfrastructuur in Amsterdam. Ter vervanging van het Hoofdnet Rail, zal er een Hoofdnet OV komen waarin alle tramroutes en een aantal bus routes staan opgenomen, die een belangrijke OV functie vervullen. In dit plan zal worden aangegeven welke prioriteiten worden verlangd, hoe de afstemming met de duurzaam veilig projecten moet plaats vinden en op welke wijze de bevoegdheden tussen centrale stad en de stadsdelen wordt verdeeld.

Verantwoordelijke
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 14
Ontwerp RuimBaan II
                 Om de regelmaat en betrouwbaarheid van het OV net minimaal te handhaven op het huidige niveau en waar mogelijk te verbeteren, zal verder worden gegaan met de Ruim-Baan-aanpak. Zeker als straks op het KernNet een hogere exploitatie snelheid wordt verlangd, is het noodzakelijk om meer RuimBaan maatregelen te nemen. In RuimBaan II zullen deze maatregelen worden besproken, en zullen lijns-/gebiedsgewijs de maatregelen worden doorgevoerd.

Verantwoordelijke
Kosten
GVB/dIVV
PM

ACTIE 15
Aanbrengen audiovisuele apparatuur in trams en bussen
                 In nauwe samenspraak met de dienst Welzijn zijn plannen voorbereid al de toegankelijkheid van het OV voor bepaalde categorieën reizigers te verbeteren. Een van de voorstellen is het aanbrengen van audiovisuele halteaanduidingen. Behalve de doelgroep kunnen ook andere reizigers hiervan profiteren omdat zij ook baat hebben bij een duidelijke aankondiging van de haltes.

Verantwoordelijk:
Kosten
dWelzijn/GVB/dIVV
€ 2,3 (ƒ 5,0) mio

ACTIE 16
Aanschaf lage vloer bussen en trams
                 In de toekomst zullen door het GVB uitsluitend nog bussen en trams worden besteld, met lage vloeren. Hiermee wordt de toegankelijkheid verbeterd en wordt de doorstroming van de reizigers bevorderd. Door de Gemeente zal dit punt in de toekomstige programma's van eisen worden opgenomen.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 17
Toegankelijk maken tramlijnen 1 en 5
                 Op de tramlijnen 1 en 5 worden alle perrons op een zodanige hoogte en breedte gebracht, dat reizigers nagenoeg gelijkvloers kunnen instappen. Dit maakt het mogelijk dat ook rolstoelgebruikers gaan maken van deze verbindingen. De ervaringen met lijnen 1 en 5 zullen gebruikt worden voor de planvorming voor het toegankelijk maken van de overige tramlijnen

Verantwoordelijk
Kosten
dWelzijn/dIVV/GVB
PM

ACTIE 18
Toegankelijk maken overige tramlijnen
                 Op de overige tramlijnen alle perrons op een zodanige hoogte en breedte brengen, dat reizigers nagenoeg gelijkvloers kunnen instappen.

Verantwoordelijk
Kosten
dWelzijn/dIVV/GVB
€ 13,6 (ƒ 30) miljoen

ACTIE 19
Realiseren gesloten instap regime in tram en bus
                 Op zoveel mogelijk bussen en trams van het GVB zal een gesloten instapregime worden ingevoerd. Inmiddels stappen alle busreizigers bij de chauffeur in en op steeds meer tramlijnen zijn conducteurs actief. Uiteindelijk zullen op alle trams conducteurs worden ingezet, zodat alle reizigers worden gecontroleerd op een geldig vervoerbewijs.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
€ 4,5 (ƒ 10,0) mio /jaar

ACTIE 20
Realiseren gesloten instap regime in de metro
                 Naast het realiseren van een gesloten instapregime in tram en bus, moet ook in de metro een zelfde regime worden ingevoerd. Inmiddels zijn voorstellen ontwikkeld om de metro via tourniquets af te sluiten voor niet of te weinig betalende passagiers. Dit project maakt onderdeel uit van het upgradingprogramma voor de metro, en is gekoppeld aan de introductie van de chipcard.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
€ 31,8 (ƒ 70,0) mio

ACTIE 21
Upgrading programma metrostations (Metromorfose)
                 De bestaande metrostations moeten een vriendelijker uitstraling krijgen. Via een programma van renovatie, wegwerken van achterstallig onderhoud, toezicht en controle zal er een belangrijke verbetering van de sociale veiligheid plaatsvinden.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 22
Verbeteren veiligheid op looproutes naar halten
                 Met name in de avonduren worden sommige routes van en naar de halten van het openbaar vervoer als sociaal onveilig aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de reizigers 's avonds niet met het openbaar vervoer durven te reizen en dan hun reis op een andere manier of helemaal niet maken.
Er dient een inventarisatie van alle looproutes plaats te vinden en gefaseerd zullen daarna verbeteringen moeten worden aangebracht.

Verantwoordelijk
Kosten
stadsdelen/dIVV
PM

ACTIE 23
Contractueel vastleggen van afspraken omtrent betrouwbaarheid
                 Tussen de Gemeente en het GVB zullen jaarlijks afspraken worden gemaakt en contractueel worden vastgelegd over de wijze waarop de betrouwbaarheid van het openbaar vervoer wordt gehandhaafd en/of verbeterd. In de tekst van het raamcontract zijn hier passages over opgenomen en ook in de jaarcontracten zal dit verder worden gepreciseerd. Hierbij worden zowel de Gemeente als eigenaar van de infrastructuur, als het GVB als exploitant aangesproken.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 24
Aanschaf milieu vriendelijker voertuigen
                 Door de Gemeente is in de verklaring van Florence ondertekend, waarin de intentie wordt uitgesproken dat in de toekomst zoveel mogelijk milieu vriendelijke voertuigen worden aangeschaft. In het op te stellen programma van eisen voor het materieel zullen deze normen worden overgenomen. Tevens zal het vervoerbedrijf worden uitgedaagd te experimenteren op dit gebied.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 25
Amsterdamse OV dagen
                 Door het GVB en de Gemeente zullen jaarlijks gezamenlijk de zogenaamde OV dagen worden georganiseerd. Doel hiervan is het OV te promoten en het dichter bij de burger te brengen. De dagen zullen eventueel worden gecombineerd met de autoloze zondag, goedkoop openbaar vervoer, en er vinden product presentaties, festiviteiten e.d. plaats.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB/dIVV
PM

ACTIE 26
OV op school
                 Via een lespakket zullen leerlingen in het lagere en middelbaar onderwijs worden benaderd om aandacht te vragen voor de mobilteitsproblematiek. Via zogenaamde mobiliteitsdocenten zal het les pakket worden gepresenteerd, en zal ook op de specifieke Amsterdamse situatie worden ingegaan. Voor dit punt worden bezien of het kan worden gecombineerd met het verkeersveiligheidseducatieprogramma van dIVV.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 27
Klachtencoördinatiepunt
                 Het GVB is bezig alle klachten over tram, bus en metro op een plaats te gaan afhandelen. Doel is de afhandeling van de klachten verder te verbeteren en daarna het niveau op peil te houden.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 28
Uitbreiding (dynamische) halte informatie
               Op de belangrijke haltes zal door dynamische informatiesystemen de reiziger op de hoogte worden gebracht van de verwachte vertrektijden van tram, metro en bus. Ook zal de informatie over het openbaar vervoer via nieuw kaartmateriaal worden verbeterd.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB/dIVV
PM

ACTIE 29
Onderzoek naar vestrekken infopakket nieuwe inwoners
               Onderzoek naar de mogelijkheden om alle nieuwe inwoners of verhuizende inwoners een op de nieuwe woonplek afgestemd OV informatiepakket te verstrekken.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 30
OV dienstregeling op maat
                 Alle huishoudens in Amsterdam krijgen tweemaal per jaar een dienstregeling op maat voor hun woning. Doel is de onbekendheid met het OV weg te nemen, en op die manier de drempel voor het gebruik te verlagen.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB/dIVV
PM

ACTIE 31
Introductie chipcard
                 Het GVB heeft zich aangesloten bij de in de bedrijfstak openbaar vervoer te ontwikkelen landelijke OV chipkaart. Het GVB zal de ontwikkelingen actief volgen en zo spoedig mogelijk overgaan tot invoering van het systeem. Een belangrijk punt hierbij is de door het Rijk ter beschikking te stellen bijdrage aan het project.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 32
Milieuabonnement
                 De regio Amsterdam lijkt mogelijkheden te bieden om te komen tot de introductie van zogenaamde milieuabonnementen. Met name in de Duitstalige gebieden is hier goede ervaring mee opgedaan. De gevolgen van een dergelijke introductie zijn omvangrijk, zodat eerst een haalbaarheidsstudie moet worden uitgevoerd, waarna bij een positieve uitkomst kan worden overgegaan tot de daadwerkelijke invoering.

Verantwoordelijk
kosten
dIVV/GVB/ROA/Conexxion/NS
PM

ACTIE 33
Kwaliteitsmetingen
                 Door het GVB zullen continue kwaliteitsmetingen worden gehouden, die een beeld geven van de mening van de reizigers van het bedrijf over het openbaar vervoer. In het contract is vastgelegd dat de uitkomsten van deze Kwaliteits Koers Meter(KKM) jaarlijks worden geëvalueerd en dat er op basis daarvan nieuwe normen worden vastgesteld

Verantwoordelijk:
Kosten
GVB
PM

ACTIE 34
Programma van eisen
                 Jaarlijks zal door de Gemeente een programma van eisen worden opgesteld waarin alle wensen voor het openbaar vervoer voor het komende jaar worden vastgelegd. Op basis van dit PvE zal het GVB zijn globale dienstregeling ontwerpen en zijn productieplan maken. Het PvE is onderwerp van inspraak door reizigers, belanghebbenden en stadsdelen. Het PvE moet worden vastgesteld door B & W en Raad.

VerantwoordelijkdIVV

ACTIE 35
Globale dienstregeling
                 Op basis van het PvE zal het vervoerbedrijf de globale dienstregeling opstellen. Als de globale dienstregeling voldoet aan het PvE en er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn, dan zal de globale dienstregeling worden vastgesteld en kan het bedrijf deze dienstregeling tot uitvoering brengen.

Verantwoordelijk
Kosten
GVB
PM

ACTIE 36
Jaarcontract
                 Jaarlijks zal een document worden opgesteld waarin alle afspraken tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer zijn opgenomen. Behalve afspraken over het te bieden voorzieningenniveau worden de afspraken over infrastructuur, kwaliteit, uitval, beschikbare financiële middelen hierin vastgelegd.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/GVB
PM

ACTIE 37
Oprichting Reizigers Advies Raad
                 Door het rechtstreeks inschakelen van de reizigers en vertegenwoordigers van belangenorganisaties kan het draagvlak voor het openbaar vervoer en de door de gemeente te ontwikkelen plannen worden verbeterd. De adviesraad zal een belangrijke bijdrage leveren aan het jaarlijks op te stellen programma van eisen.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV
PM

ACTIE 38
Onderzoek aanpak tariefstructuur
                 Met het op termijn in werking treden van de nieuwe Wet Personenvervoer krijgen de decentrale de bevoegdheid de tariefstructuur en tariefhoogte te bepalen. Onderzocht zal moeten worden op welke wijze in Amsterdam hier invulling aan moet worden gegeven.

Verantwoordelijk
Kosten
dIVV/ROA
PM

ACTIE 39
Onderzoek alternatieve financiering infrastructuur
                 In Amsterdam bestaan de komende jaren veel plannen voor het aanleggen van infrastructuur voor openbaar vervoer. Lang niet alle plannen zijn met de bestaande financiële middelen te bekostigen. Van belang is het na te gaan of het mogelijk is alternatieve financieringsbronnen te vinden

Verantwoordelijk
kosten
dIVV/ROA
PM





GEMEENTE AMSTERDAM
dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer

Nieuwevaart 5-9
Postbus 95089
1090 HB Amsterdam

     COLOFON
Beleidsnota Openbaar Vervoer
Tekst
Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer
drs. A.H.M. Buffing
Productie
Permei, Amsterdam
Ontwerp
BOS & Co., Amsterdam
Fotografie
Désirée Barendregt
GVB F. den Brave
dIVV
Opmaak en lithografie
EPS, Amsterdam



SAMENSTELLING PROJECTGROEP ABC
 
Prof. dr. ir. P. Steenbrink
Drs. M.J.H. Beck
Drs. P.J. Langenberg
Ing. H. Waling
Dr. B. Sterenborg
Drs. A.H.M. Buffing
Drs. M.M. van Es
Drs. R Giebels
Drs. R. Weenink
O. Schmidt Reps
A.H. Bruins Slot
     extern adviseur; voorzitter
dIVV, secretaris
dIVV
GVB
GVB
dIVV
dIVV
Concern
GVB
extern adviseur
extern adviseur


     Scanversie, foto's ontbreken.