Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 8 maart 2000
Datum Raad       : 08-03-00
Datum publikatie : 14-06-00

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 8 MAART 2000 Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), Arda (D66), mevr. Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA), mevr. Boerlage (Groen-Links), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Van Duijn (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA), Frankfurther (D66), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Grondel (GroenLinks), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD) mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), K"hler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), Meijer (PvdA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobiel'99), mevr. Tz tok (GroenLinks) Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks), mevr. Spier- van der Woude (VVD), mevr. Sweet (PvdA), De Vries (PvdA) en Yalin (PvdA). Afwezig: de leden Groen (VVD), mevr. Hofmeijer (GroenLinks), Niamut (CDA) en Stadig (PvdA). Middagzitting op woensdag 8 maart 2000. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: drs. R. Hoff, waarnemend gemeentesecretaris. De vergadering wordt om 13 uur geopend. ........................ ................................ ....................................... 3? Adres van mr. H.A. Sarolea van 19 februari 2000, houdende verzoek om antwoord op een eerder ingezonden adres. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. ........................................ ............................. ........................... 7? Adres van mevr. E. Visser, namens de Stichting Behou Gerard Dou, van 16 februari 2000, houdende bezwaar tegen de bouw van een busstation achter het Centraal Station. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de punten 15 en 16 van de agenda. .................................. ......................................... 9? Adres van mevr. E. Visser, namens de Stichting Behou Gerard Dou, van 27 februari 2000, houdende bezwaar tegen de uitbreiding van sporen en perrons ten behoeve van de Noord- Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. .................................................... ........................................ ..................................................... ........................... 12 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 15 februari 2000 inzake de besteding van de UNA-gelden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 131). Hierbij komt tevens in behandeling: Ä Adres van mevr. E. Visser, namens de Stichting Behou Gerard Dou, van 16 februari 2000, houdende bezwaar tegen de bouw van een busstation achter het Centraal Station. De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. In de eerste plaats veront-schuldig ik de heer Niamut, omdat hij vanwege familie-omstandigheden vandaag niet bij dit debat aanwezig kan zijn. Wij spreken vandaag over de besteding van gelden die door verkoop van aandelen van een geprivatiseerd nutsbedrijf zijn vrijgekomen. Wij kennen natuurlijk de Europese richtlijnen, maar de vraag is of basisvoorzieningen voor de burger en het bedrijfsleven, zoals water, vervoer en energie, uitsluitend op de markt thuishoren. Bij de privatisering van de Amsterdamse kabel, waarvan de gemeen-te niet optimaal heeft geprofiteerd, is geen sprake van een onverdeeld genoegen voor de kijker. In Engeland heeft de privatise-ring van het treinverkeer rechtstreeks tot dodelijke ongelukken geleid. De overheid behoort zeggen-schap te behouden over essenti%le voorzieningen, zoals water en energie. Gelukkig is dit inzicht er in de Raad. De verkoop is, eveneens met instemming van mijn fractie, een feit waardoor ik er niet meer op terug wens te komen. Mijn fractie heeft het onaangename gevoel dat er bij het uitwerken van de voorstellen sprake was van haastwerk. Wanneer gemeenschapsbezit wordt verkocht, verdient de gemeenschap het dat er een visie over de investering van de opbrengst wordt ontplooid. Het minste bezwaar hebben wij tegen het versnipperde karakter van de voorstellen maar het ontbreken van een visie lijkt op potvertering, wat wij ons niet kunnen veroorloven. De financi%le situatie van Amsterdam mag dan rooskleurig zijn, maar voor de maatschap-pelijk economi-sche structuur geldt dat geenszins. Mijn fractie kan zich vinden in het gemeentelijk aandeel voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn, de IJ-tram en het Stationseiland. De pijnpunten zitten naar onze mening in de besteding van het resterende bedrag, want ik mis visie en samenhang. Er is ons een compromis tussen de verschillende collegepartners voorgeschoteld en het betreft geen doordacht beleid. Wij hebben eerder voor een duidelijke richting van de besteding gepleit, namelijk voor een deel in de harde sector, zoals in dit geval de genoemde investerin-gen in de Noord- Zuidlijn, de IJ-tram en het Stationseiland en voor een ander deel in de zachte sector. Het imago van Amsterdam heeft een gevoelige klap gekregen. Wij hebben banen voor werkzoekenden die van buiten de stad komen en werkzoekenden voor banen die wij niet hebben. Wij hebben een maatschappelijke opgave, waarbij vrijwilligerswerk het enige sociale bindmiddel is. Wanneer het imago van Amsterdam, een interessante stad om te investeren, internationaal keldert, gebeurt dat niet op grond van onze fysieke bereikbaarheid. Met onze haven, onze luchthaven en ons openbaar vervoer zitten wij immers op de goede weg. Onze internationale roem gaat verloren door te laag opgeleide werknemers, te geringe arbeidsparticipatie en criminaliteit. Hard en zacht gaan hier hand in hand. Wanneer wij in de sociale vitaliteit van onze stad investeren, doen wij dat eveneens in de economische vitaliteit. Wanneer er meer Amsterdammers aan het werk zijn, wordt de bereikbaarheid van de stad beter beheersbaar. Wanneer meer jongeren een toekomst hebben, is een negatief imago van de stad beter tegen te gaan. Als meer ouderen betaald of vrijwillig werken, worden er meer ervaringen uitgewisseld waardoor de noodzakelijke sociale controle, die geen bedreiging maar juist een voorwaarde voor de individuele vrijheid is, wordt hersteld. Mijn fractie is geen voorstander van cadeautjes uit de UNA-opbrengst. Naast de harde investeringen moeten de zachte investeringen samengaan met de vitalisering van de stad door het aanspreken van de kwaliteiten van onze burgers. Achterstallig onderhoud maakt onderdeel uit van het reguliere budget, maar het investeren in kinderopvang is een goede zaak. Wanneer wij spreken over een openbare ruimte met allure, moeten wij onmiddellijk nadenken over de vraag hoe wij de Amsterdamse creativiteit in haar volle culturele en multiculturele omvang kunnen mobiliseren. Dat moet niet alleen gebeuren op het niveau van de paradepaardjes in het centrum. Ik meende overigens dat de omgeving van de Dam al enigszins was opgetuigd. Het veel stringenter handhaven van het reeds bestaande beleid met als doel ongewenste uitwassen van handel en overlast te waarborgen is belangrijker, waarvoor geen extra geld nodig is. Het mobiliseren van burgers die zichzelf voor de omgeving verantwoordelijk voelen is veel urgenter, wat moet gebeuren in samenwerking met de stadsdelen, de Politie, het welzijnswerk, kunstenaars en zelforganisaties. Mijn fractie wenst dat de middelen, gericht op sociale activering, het aan het werk helpen van mensen, het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving in de verschillende buurten en het verhogen van de maatschap-pelijke participatie worden ingezet. Wanneer middelen voor verbetering van cultuuraccommodaties worden ingezet, wensen wij gelijktijdig een commit-ment met als doel dat de instellingen zich inspannen voor het bereiken van alle burgers. Dat heeft de staatssecretaris voor met de toegankelijkheid van culturele instellingen. Wij zijn op het gebied van werk vooral ge<nteresseerd in projecten die de zelfredzaamheid van groepen verhogen, waardoor wij vragen om een goede uitrusting van jongerencentra en andere organisaties. Het betreft vooral zelforganisaties die de sluimerende kwaliteiten van onze stadgenoten wakker kunnen maken. Energiebesparing wensen wij te realiseren in samenhang met informatie-campagnes om bewustwording van alle Amsterdammers te bereiken. Het betreft nieuw- en oudkomers en het dient niet zozeer in technische termen te gebeuren. Wij wijzen geen van de voorstellen op voorhand af, maar voordat wij een definitief oordeel geven, wensen wij te vernemen welke visie aan de voorstellen ten grondslag ligt. Onze invalshoek is de maatschappelijke vitaliteit, die niet alleen uitgaat van de materi%le infrastructuur maar vooral van de creatieve potentie van de Amsterdamse burgers. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken vandaag over de besteding van de gelden uit de verkoop van de UNA. Betreffende de wenselijkheid van de verkoop van dat bedrijf, waarover wij zoals bekend aarzelden, sluit ik mij aan bij de woorden van de CDA-fractie. Bij de bespreking van dit voorstel is verschillende malen gesproken over het feit dat men een groots gebaar wilde maken en dat men samenhang mist in het pakket van bestedingen dat op dit moment voorligt. Daarmee zijn wij het niet helemaal eens. In de eerste plaats zijn wij enigszins terughoudend over de grootsheid van gebaren. In de commissie heb ik gezegd dat men eens naar Boekarest moet gaan voor dat grootse gebaar. Dat wensen wij echter niet in Amsterdam en daarom zijn wij wat dat betreft iets gematigder. Verder 'inzoomend' op dit pakket is er naar onze mening toch wel enige samenhang te bespeuren, hetgeen ons bevalt omdat het zowel een investering in groen als in sociale versterking betreft. Voor de verschillende maatregelen voor groen en vooral op het gebied van openbaar vervoer maken wij forse bedragen vrij. Voor het genoemde Stationseiland, de Noord-Zuidlijn en de IJ-tram betreft het een investering van 240 miljoen gulden, maar in bereikbaarheid wordt bijvoorbeeld een bedrag van 100 miljoen gulden ge<nvesteerd. Wij hebben het zo gelezen dat dit de gemeentelijke bijdrage kan zijn voor het Regionaal Fonds dat rekeningrijden in deze regio mogelijk moet maken, wat wij een goede zaak vinden. Wij vinden daarom dat het bedrag van 100 miljoen gulden goed wordt besteed en het is bovendien goed voor het milieu. (De heer VAN LOHUIZEN: Is dit niet wishful thinking? Kunt u het niet zo lezen dat wij met dat geld de tweede Coentunnel gaan aanleggen? Daarover bent u toch aanmerkelijk minder enthousiast?) Op deze manier heb ik het niet gelezen, maar wanneer ik het niet goed heb begrepen, moet het College dat zeggen. Ik ga ervan uit dat een groot deel van het geld wordt gebruikt voor het Regionaal Fonds, dat het rekeningrijden mogelijk moet maken,. Wij wachten het antwoord van het College af en wanneer het inderdaad dat antwoord geeft, is dat voor de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen wellicht een reden met deze post in te stemmen. Er staan bovendien nog redelijk forse bedragen voor bodemsanering en duurzaam bouwen op de lat. Het is naar ons oordeel een goed pakket van maatregelen op het gebied van groen en milieu. Op sociaal gebied is eveneens een aantal belangrijke investeringen in dit pakket opgenomen, namelijk: sociale infrastructuur, werk en cultuuraccommodaties. Dit betreft allemaal investeringen die onzes inziens goed en van belang zijn. Dat alles optellend, constateren wij wel een samenhang, namelijk een pakket voor sociaal en groen. Wij zijn enthousiast over dit voorstel. Over de opmerkingen ten aanzien van het te weinig meedoen van de stadsdelen in dit proces merk ik op dat deze te weinig kans hebben gehad hun mening te uiten. Veel van deze maatregelen moeten in de stadsdelen worden ge<mplementeerd. Tot onze grote tevredenheid schrijft het College dat het dat graag samen met de stadsdelen wenst te doen, wat wij hadden verwacht en waar wij van uitgaan. Wij zijn het er echter niet mee eens dat een deel van het bedrag wordt gecompartimenteerd en dat dat volgens een sleutel aan de stadsdelen wordt doorgesluisd, zoals door hen is gevraagd. Wij zijn het er eveneens niet mee eens dat de besteding van dat geld aan de stadsdelen kan worden overgelaten, omdat het een centraal bedrijf betreft waar gelden centraal worden verdeeld en waar hierover centraal wordt besloten. Bovendien dragen wij geen taken over aan stadsdelen, waardoor wij het nut er niet van inzien dat de gelden van deze verkoop naar hen gaan. Wij kunnen ons wel voorstellen dat wij de bekende knelpuntensystematiek, die bij het Stadsvernieuwingsfonds bestaat, kiezen bij de besteding voor de verschillende posten in het pakket. Dat betekent dat stadsdelen actief worden aangemoedigd voorstellen te doen en deze centraal in te dienen, zodat uit een lange lijst keuzes kunnen worden gemaakt. Het lijkt ons heel goed, de stadsdelen er volgens deze systematiek eveneens in het vervolgtraject actief bij te betrekken. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Deze Raad heeft, zoals bekend, deze pot met geld niet aan de SP-fractie te danken of er zelfs niet mede aan te danken. Mijn fractie was en is tegenstander van de verkoop van nutsvoorzieningen, waarin deze pot met geld geen verandering brengt. Het is echter een feit dat het een meerderheid van deze Raad heeft behaagd dat de energievoorziening aan de vrije markt werd overgelaten en dat deze nutsvoorziening te gelde werd gemaakt. Dat is een politiek feit waaraan mijn fractie op dit moment niets kan veranderen. Wellicht kunnen wij wel iets veranderen aan de wijze waarop dit geld voor Amsterdam wordt ingezet. Er is een bedrag van 590 miljoen gulden te verdelen. Wij gaan akkoord met 10 miljoen gulden ten behoeve van een Fonds Internationale Hulpverlening, waarin de renteopbrengst kan worden gestort. Dat geldt eveneens voor het voorstel 10 miljoen gulden uit te trekken voor de verbetering van de leefomgeving voor de oudere Amsterdammer. Wij zijn het eveneens eens met het besteden van een bedrag van 40 miljoen gulden aan achterstallig onderhoud van cultuuraccommodaties en het aanpassen ervan aan de ARBO-eisen, met de aantekening dat het een schande is dat er sprake is van achterstallig onderhoud en dat er nog steeds niet aan de ARBO- eisen wordt voldaan. Besteding van 20 miljoen gulden aan de aanpak van werkloosheid voor kansarmen en kwetsbare groepen heeft eveneens onze instemming. Instemming met besteding van een bedrag van 240 miljoen gulden aan de Noord-Zuidlijn, de IJ-tram en het Stationseiland levert voor ons een probleem op. De IJ-tram hoort echter volgens mijn informatie niet in dit rijtje thuis, omdat het vooral het busstation en de onderdoorgang betreft. Wanneer het correct is dat van het bedrag van 240 miljoen gulden ongeveer 80 miljoen gulden aan de Noord-Zuidlijn moet worden toegerekend, zijn wij het er niet mee eens. Besteding van een bedrag van ongeveer 170 miljoen gulden aan het busstation en de onderdoorgang heeft wel onze instemming. Mijn fractie is van mening dat er een bedrag van 280 miljoen gulden overblijft, dat wij wensen te gebruiken voor het opzetten van een Sociaal Fonds voor Amsterdam. Door het geld op een verantwoorde manier in groene fondsen te beleggen, komen er jaarlijks tientallen miljoenen guldens vrij die kunnen worden besteed aan zaken als mantelzorg, extra korting voor stadspashouders, uitbreiding en/of verhoging van de Plusvoorziening, versnelde omzetting van additioneel werk in betaald werk, een leerstoel slavernij, de amateursport, uitbreiding van broedplaatsen, een dag gratis openstelling van het Stedelijk Museum, vergroting van de veiligheid in bus en tram, het veiligstellen van de overblijfselen van het oorspronkelijke Olympisch Stadion voor het nageslacht, enzovoort. Er moet vooral in mensen, in plaats van in beton worden ge<nvesteerd, waartoe ik een motie zal indienen. Het is niet uitgesloten dat de meerderheid van deze Raad ons voorstel tot de oprichting van een Sociaal Fonds niet steunt. Ik zal daarnaast nog een tweetal moties indienen om ervoor te zorgen dat enkele lang bestaande wensen van mijn fractie in ieder geval grotere kans op honorering hebben. Het betreft allereerst een motie die tot doel heeft een fonds in te stellen voor de 80.000 mantelzorgers in deze stad. Het zijn mensen die bij tij en ontij en of zij willen of niet hun partner, kind, vader, moeder of buur helpen omdat de betrokkene zelf bepaalde activiteiten niet kan uitvoeren. Wij stellen ons voor een fonds te cre%ren waarin een bedrag van 5 miljoen gulden wordt gestort. De rente van dit bedrag, bestaande uit enkele honderdduizenden guldens per jaar, kan worden ingezet voor het snel vervullen van wensen van mantelzorgers. Daarbij denk ik aan een korte onderbreking van hun zorgtaak of een gids. Voor de derde maal vragen wij aandacht voor het behoud van de honderden historische resten van het Olympisch Stadion. Met het affiche dat voor mij hangt, wens ik aan te tonen dat men in 1948 nog voor 60 cent een wedstrijd van Ajax kon bijwonen, wat men nu niet meer behoeft te proberen. De pet die ik draag, past ons allen, of men met een ruime schedelomvang zoals ik of met een schedelomvang van meer verfijnd formaat is bedeeld. Ik doe opnieuw een dringend beroep op iedereen om ons voorstel voor het vrijmaken van 1 miljoen gulden voor het behoud van de opzichterswoning aan het Stadionplein 18 en het kassagebouw te steunen, alsmede het conserve-ren en toegankelijk maken van de honderden historische overblijfselen van het oude Olympisch Stadion. (Mevr. BOERLAGE: Gaat dat niet ten koste van de woningbouw op die plaats?) Wij hebben de motie, met het verzoek bijvoorbeeld te onderzoeken of het gebouw kan worden verplaatst waardoor het kan worden behouden, reeds eerder besproken. De woningbouw ter plaatse zal er dan geen enkele hinder van ondervinden. Ik dien tenslotte de genoemde moties in. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 14? Amendement van 8 maart 2000 van de raadsleden Paquay, mevr. Alberts en Bakker tot instelling van een Amsterdams Mantelzorgfonds (Gemeenteblad afd. 1, nr. 197, blz. 941). 15? Amendement van 8 maart 2000 van de raadsleden Paquay en Bakker inzake het Olympisch Stadion (Gemeenteblad afd. 1, nr. 198, blz. 942). 16? Amendement van 8 maart 2000 van de raadsleden Paquay mevr. Alberts en Bakker tot instelling van een Sociaal Fonds voor Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 200, blz. 945). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Verschillende fracties hebben reeds kritische opmerkingen over de privatisering van nutsbedrijven gemaakt, maar ik vind het opmerkelijk dat de CDA-fractie zich nu eveneens in dit koor schaart. Ik kan, wanneer ik dat negatief benader, zeggen dat het mosterd na de maaltijd is, maar ik zal dat niet doen en het positief interprete-ren. Ik ben van mening dat het beter is, laat dan nooit tot dit inzicht te komen. Onze opvatting hierover is inmiddels bekend. Wij zijn van meet af aan van mening dat een belangrijk nutsbedrijf, zoals een elektriciteitsbedrijf of een bedrijf voor water, nooit had moeten worden verkocht. Wij hebben de indruk dat het maatschappelijk klimaat ons langzaam maar zeker gelijk geeft. Ik vind het opmerkelijk dat de Britse burgemeesterskandidaat voor Londen, de heer Livingstone, enkele dagen geleden heeft gezegd dat premier Blair hem ervan beschuldigt een radicalinski te zijn, terwijl dat niet het geval is omdat inmiddels ongeveer 70% van de Londense bevolking precies dezelfde mening is toegedaan ten aanzien van programmapunten als deprivatisering van nutsbedrijven en renationalisatie van bijvoorbeeld British Rail. Wij hebben goede hoop dat het maatschappelijk klimaat wat dit betreft in de toekomst ten goede verandert. De UNA is verkocht en daarover kunnen wij eindeloos blijven zeuren, maar wij moeten proberen van de nood een deugd te maken. Wij hebben evenals de heer Halbertsma, in andere bewoordingen, het College daarom opgeroepen met een bestedingsvoorstel met visie te komen. Onze visie hebben wij in een motie neergelegd, die wij reeds twee maal hebben ingediend. Deze motie voor het instellen van een Fonds Energiek Investeren is twee maal ingetrokken, maar desalniettemin dienen wij deze vrolijk voor de derde maal in. Binnen een aantal categorie%n, vooral sociale en ecologische duurzaamheid, proberen wij daarmee investeringen in de stad te realiseren. Voor ons zijn niet alleen de categorie%n waaruit het fonds moet bestaan essentieel, maar betreft het vooral het element dat de Amsterdam-mers bij de besteding van deze gelden moeten worden betrokken. Het betreft tenslotte de opbrengst van een nutsbedrijf dat niet alleen tot nut van iedereen was, maar bovendien door iedereen is betaald. Daarom ligt het geheel in de lijn de Amsterdammers eveneens bij de besteding van dit fonds te betrekken. Ten aanzien van het bestedingsvoorstel van het College hebben diverse fracties op de samenhang gewezen. De heer Van Poelgeest meent er enige samenhang in te bespeuren. Onze fractie constateert alleen samenhang in de vorm van koehandel tussen de diverse collegepartijen. Iedere wethouder en elke collegepartij krijgt wat wils en daaruit komt een bestedingsvoorstel voort met voor ons een aantal heel sympathieke en een aantal zeer slechte voorstellen. De mening van onze fractie over de Noord-Zuidlijn is genoeg-zaam bekend. Uiteraard zijn wij erover verheugd, dat er voor een bedrag van 100 miljoen gulden in de lacunes van het grotestedenbeleid wordt ge<nvesteerd. Dat geldt eveneens voor de investeringen in sociale infrastructuur, veiligheid, werk- en cultuuraccommodaties enzovoort, waarin wij ons uiteraard absoluut kunnen vinden. Besteding van het bedrag van 100 miljoen gulden voor de bereikbaarheid kan natuurlijk goed uitpakken wanneer er 90% of 100% in openbaarvervoer-voorzieningen wordt ge<nvesteerd. Wanneer ik echter constateer dat men zich eveneens op publiek- private samenwerking richt, ligt het in de lijn der verwachting dat het grootste gedeelte van het geld weer aan asfalt wordt besteed, waar onze fractie zoals bekend mordicus tegen is. Investeren in parkeergarages vinden wij eveneens een heel slechte zaak. Over het bedrag van 15 miljoen gulden dat voor geluidsschermen langs de A10 wordt uitgetrokken, merk ik op dat mijn fractie daarmee moeite heeft en dat ik hoop dat de meerderheid van de Raad het inzicht krijgt dat het een waanzinnige besteding betreft. Amsterdam behoeft dat bedrag niet te betalen, maar Rijkswaterstaat moet de geluidsschermen daar neerzetten omdat de A10 een rijksweg is en het daarom te gek is dat hiervoor van de UNA-gelden een bedrag van 15 miljoen gulden wordt uitgetrokken. Naast onze principi%le motie tot het instellen van een Fonds Energiek Investeren en het betrekken van de burgers hierbij, dienen wij een amende-ment in waarmee wij het College verzoeken het bedrag van 15 miljoen gulden, dat voor geluidsschermen is bestemd, aan iets anders te besteden. Verleden jaar kwamen wij bij de Voorjaarsnota met het idee voor een Fonds Energiek Investeren en dienden wij ons nog te baseren op een voorbeeld in de stad Porto Allegre in Brazili%. Inmiddels is er een voorbeeld dichter bij huis gevonden waaruit blijkt hoe wij het kunnen doen. In de stad Delft zit een progressief College, bestaande uit de fracties van D66, de PvdA, GroenLinks en een lokale studentenpartij. Delft heeft onlangs een bedrag van 115 miljoen gulden netto voor de verkoop van het Zuid-Hollandse energiebe-drijf EZH 'gevangen' en precies gedaan wat ons voor ogen stond. Het Delftse College heeft eind vorig jaar aan alle Delftenaren ouder dan elf jaar een brief gestuurd, waarin werd vermeld dat er een bedrag van 115 miljoen gulden was te besteden en waarin werd gevraagd wat de burgers ermee zouden doen. Op deze vraag zijn meer dan 200 voorstellen en suggesties van de Delftenaren ontvangen. Alle onwerkbare voorstellen zijn er vervolgens door het College uitgehaald. Het heeft hieruit vorige maand 143 plannen en voorstellen geselecteerd en aan de Delftse bevolking ter besluitvorming voorgelegd. Het College van deze gemeente is nu druk bezig met het selecteren van de plannen die in de tweede ronde door de Delftenaren zijn voorgesteld en neemt in de loop van deze maand een besluit. Dit beschou-wen wij als een grote steun in de rug voor onze motie over het Fonds Energiek Investeren. Het lijkt alsof de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen dit voorstel in nauw overleg met het College van Delft heeft gedaan, omdat beide voorstellen nagenoeg identiek zijn. (De heer HOUTERMAN: Ik complimenteer u en merk op dat Delft zich door u heeft laten inspireren!) Dat kan natuurlijk, maar dat is voor ons wellicht iets te veel eer. Het lijkt mij niet toevallig dat Delft met dit voorstel komt en dat het Amsterdams College dat niet doet. (Wethouder mevr. TER HORST: Ik heb geen oordeel over de wijze waarop Delft tot besteding van deze gelden is gekomen, maar ik constateer uit uw woorden dat dat linkse gemeentebestuur dat geld alleen kan besteden omdat het met de verkoop van de aandelen heeft ingestemd. Heb ik dat goed begrepen?) Dat begrijpt wethouder Ter Horst inderdaad goed. Ik ben niet gelukkig met het feit dat dat het geval is, maar heb opgemerkt dat wij de UNA hebben verkocht, daarover nu niet zeuren en van de nood een deugd maken. Delft heeft dat gedaan door precies te handelen zoals wij dat voorstellen. Ik dank de wethouder voor deze interruptie, want ik besluit met de opmerking dat het niet voor niets is dat een progressief college wel met een dergelijk voorstel komt, terwijl het regenboogcollege van Amsterdam niets anders kan doen dan met een compromis te komen waar voor ieder wat wils in zit. Ik dien tenslotte de aangekondigde voorstellen in. De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen: 17? Amendement van 8 maart 2000 van het raadslid Van Lohuizen tot instelling van een Fonds Energiek Investeren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 201, blz. 946). 18? Amendement van 8 maart 2000 van het raadslid Van Lohuizen inzake een nieuw collegevoorstel voor besteding van de reservering voor geluids-schermen langs de A10 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 202, blz. 946). De motie en het amendement worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Wij nemen vandaag een uniek besluit, omdat het niet iedere dag gebeurt dat wij in een keer een bedrag van 590 miljoen gulden te verdelen hebben. Dat biedt ons de mogelijkheid een aantal belangrijke problemen in deze stad aan te pakken. Mijn fractie vindt dat er een mooie mix tussen groot- en kleinschalige projecten is gevonden. Bij grootschalige projecten denken wij bijvoorbeeld aan de gedeeltelijke financiering van de Noord-Zuidlijn, alsmede aan het bedrag van 100 miljoen gulden voor bereikbaarheid. Ten aanzien van dat bedrag van 100 miljoen gulden merk ik op dat wij echt niet hebben gelezen dat het aan het Mobiliteitsfonds, dat mogelijk bij het rekeningrijden behoort, wordt besteed. Over de kleinschalige projecten deel ik mede dat wij uitermate verheugd zijn met het feit dat er zowel een bedrag van 10 miljoen gulden voor internationale hulpverlening, alsmede voor verzorgingshuizen is vrijgemaakt. Eveneens zijn wij uitermate content met het totaalbedrag van 50 miljoen gulden dat voor milieumaatregelen is uitgetrok-ken. Wij complimenteren het College met het feit dat het de durf heeft gehad en de verantwoordelijkheid heeft genomen het bedrag van 15 miljoen gulden voor geluidsschermen alvast voor te financieren. Met deze opmerking nemen wij uitdrukkelijk afstand van de opmerking van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen, die het als weggegooid geld beschouwt. Wij begrijpen niet dat een fractie die zich zo graag afficheert als milieupartij, deze opmerkingen maakt. (De heer HALBERTSMA: U applaudisseert wanneer deze gemeente 15 miljoen gulden gebruikt voor financiering van zaken die volgens de wet tot de rijksoverheid behoren. Applaudisseert u eveneens en staat u met de knip open om bij te lappen op het moment dat het Rijk bijvoorbeeld op sociaal terrein nalaat zijn wettelijke verplichtingen na te komen?). Dat is niet uitgesloten. Ik verwijs in dit verband naar wat de gemeente Amsterdam sinds jaar en dag doet. Uit de onderwijsbegroting krijgen wij van het Rijk een bepaald budget toegeschoven, waarbij wij extra onderwijsgeld voegen. Het hangt daarom wat mij betreft van de situatie af. (De heer HALBERTSMA: Dit is een heel bijzonder geval, omdat het een wettelijke taak van het Rijk betreft. Dat is anders dan wanneer het Rijk aan zijn verplichting voldoet en dat wij er nog iets bij doen.) Wat wil de heer Halbertsma daarmee zeggen? Moeten wij dat niet doen? (De heer HALBERTSMA: Daarop kom ik terug. Graag verneem ik van u of u van mening bent dat wij met dit precedent in andere gevallen eveneens open moeten staan voor het overnemen van wettelijke verplichtingen van het Rijk.) Door verschillende fracties is over de inzet en het betrekken van de stadsdelen hierbij gesproken. Wij kunnen ons voorstellen dat er door het College een andere weg is bewandeld die getuigt van meer zorgvuldigheid. De stadsdelen zijn er niet vanaf het begin van het proces bij betrokken. Naar onze mening moest dit zorgvuldiger worden aangepakt. Het College is volgens mijn fractie echter goed tegemoet gekomen aan de kritiek die door de stadsdelen is geleverd. Op blz. 651 van de voordracht staat immers dat er alsnog ruimte voor de stadsdelen komt om eveneens te spreken over de uiteindelijke inzet van de middelen. Het betrekken van de stadsdelen bij de uiteindelijke besteding van de gelden mag volgens ons niet tot eindeloos gesoebat tussen de centrale stad en de stadsdelen leiden. Op blz. 653 is de parkeergarage op het Surinameplein genoemd. Er wordt een bedrag van 20 miljoen gulden vrijgemaakt voor aanpassingen in de openbare ruimte, bijvoorbeeld voor het aanleggen van parkeergarages. Mijn fractie is van mening dat onderhandelingen met de desbetreffende stadsdelen er niet toe mogen leiden dat de door ons gewenste aanleg van deze garages wordt vertraagd. Wij kunnen ons namelijk voorstellen dat, wanneer er gelden voor de aanpassing voor de openbare ruimte worden vrijgemaakt zonder dat deze is afgebakend en gedefinieerd, dit kan leiden tot eindeloos gesoebat tussen de centrale stad en de stadsdelen. Dat zou naar de mening van mijn fractie niet het geval moeten zijn. Wij vernemen graag van de wethouder hoe hij dit soort negatieve consequenties wil indammen. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik vermoedde dat u met een opmerking zou komen over het feit wat u met erfpacht hebt gemist en dat u wat geld apart had willen houden voor een aantal Amsterdammers, in bijvoorbeeld uw achterban, dat van mening is dat de prijzen zo hoog zijn. U had toch een mooie oplossing kunnen aandragen en een motie kunnen indienen?) Het is beter eerst de voorstellen van het College voor een hardheidsclau-sule en een uitgestelde betalingsregeling af te wachten en te bezien wat daarvan de financi%le consequenties zijn. Bovendien krijgen wij te maken met de midterm review wanneer wij spreken over de dekking ervan en het verdelen van structureel geld. De inbreng van mijn fractie op dit punt dient mevr. Van Oudenallen in de gaten te houden. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Dat doe ik zeker!) De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Na een lange voorberei-ding is er het uiteindelijke voorstel tot verdeling van de UNA-gelden, waarmee onze fractie instemt. Wij stemmen in met dit compromis en leggen ons neer bij het feit dat er van een van visie getuigend geheel iets minder terecht is gekomen, hoewel wij hoopten dat dat wel het geval zou zijn. Aan de andere kant ligt er een compromis waarin allerlei op zichzelf zeer prijzenswaardige deelwensen op een afgewogen manier zijn gehonoreerd en waarbij op een aantal terreinen een afweging tussen 'beton en sociaal' is gemaakt. Natuurlijk zijn er eveneens allerlei andere wensen en mogelijkheden denkbaar. Terwijl ik de inbreng van de fracties beluisterde viel het mij overigens op dat de fracties, die zich principieel tegenstander van de verkoop van nutsbedrijven hebben getoond, zowel deze maand als vandaag niet met voorstellen voor gebruik van de gelden voor het oprichten van andere nutsbedrijven zijn gekomen. Blijkbaar is de nood niet zo hoog. (De heer VAN LOHUIZEN: Misschien zijn wij door schade en schande wijs geworden en weten wij dat wij niet door 35 tot collegepartijen behorende leden heen kunnen dringen. Dat lijkt mij meer een uitspraak conform de realiteit.) Er zijn er bij de PvdA-fractie die zich altijd graag laten overtuigen. (De heer PAQUAY: Zou een dergelijk voorstel binnen uw fractie enige kans van slagen hebben gehad?) Wij laten ons graag overtuigen, maar dat is tot op heden niet gebeurd. Wij moeten eveneens constateren dat wij op een aantal terreinen waarop wij kritische noten hebben gekraakt, bijzonder weinig bijval van het College of een van de andere grote fracties hebben gehad. Zojuist werden de geluidsschermen reeds ter sprake gebracht. Wat dat betreft laten wij ons door het College overreden dat dit verstandig is en dat hiermee niet een gevaarlijk precedent is geschapen. De kwestie van de omgangsvormen en de financi%le verhoudingen met de stadsdelen trekken wij ons sterk aan. Wij hebben te maken met een bestuurlijk stelsel en hebben een aantal jaren geleden nadrukkelijk met elkaar afgesproken dat wij de stad gezamenlijk besturen. Het is weliswaar het geval dat een aantal verantwoordelijkheden aan de stadsdelen is gedelegeerd omdat de gemeente nu eenmaal formeel verantwoordelijk is, maar toch is er steeds gezegd dat de stad gezamenlijk wordt bestuurd en dat er gezamenlij-ke verantwoordelijkheid wordt gedragen. Natuurlijk is er bijvoorbeeld bij de verdeling van de financi%n, zoals de UNA- gelden, sprake van een regie van de centrale stad. Aan de andere kant moeten wij samen rijk en samen arm zijn wanneer wij de stad gezamenlijk besturen. De VVD-fractie heeft in de commissievergadering reeds een aantal zinvolle opmerkingen gemaakt en gezegd dat wij ook niet onmiddellijk bij de stadsdelen aankloppen voor het terughalen van geld wanneer er tegenvallers zijn. Dat is inderdaad juist, want wij hebben een Weerstandsvermogen om dergelijke zaken op te vangen. Anderzijds zijn wij van mening dat er bij deze UNA-gelden sprake is van een dermate exceptioneel bedrag, dat het niet meer een buitengewone bate is, maar een bate die vooral de incidentele ruimte totaal op de kop zet, waardoor wij met de stadsdelen moeten overleggen hoe dat bedrag moet worden aangewend. Wij trekken wat dat betreft onmiddellijk het boetekleed aan, omdat wij dat niet meteen hebben geconstateerd. Door de brief van het Bestuurlijk Overleg Stadsdelen en de mededeling zijn wij pas goed wakker geschud. Het overleg met de stadsdelen klemt temeer, omdat het bij de uitwerking van een aantal individuele posten verantwoordelijkheden, taken en zaken betreft die de stadsdelen rechtstreeks betreft, daar deze aan hen zijn gedelegeerd. In het verleden hebben wij eveneens nadrukkelijk afgesproken dat wij geen doeluitkeringen wensen te geven. Ik meen dat zowel de stadsdelen als de centrale stad dat niet wensten. Wij wensten juist gebudgetteerd te begroten en temeer daarom menen wij dat dat overleg noodzakelijk was geweest. Wij vinden dat datgene wat hier is gebeurd niet de schoonheidsprijs verdient. Het gaat er ons om dat wij gezamenlijk de stad wensen te besturen, ook in financieel opzicht. Hier past geen mentaliteit van d,dain ten aanzien van de stadsdelen, omdat zij de rol behoren te hebben die zij verdienen. Voordat wij akkoord kunnen gaan, delen wij mede dat er een zware hypotheek rust op een zin in het Gemeenteblad, namelijk: "Over de concrete invulling van de bedragen zal nog nader overleg met de stadsdeelbesturen worden gevoerd". Wij hechten daar zeer zwaar aan. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Een dergelijk bedrag zouden wij voor vele doeleinden willen gebruiken, maar uit de commissie herinner ik mij dat in een stad als Utrecht 69 voorstellen van het geld waren betaald waardoor er sprake was van enige versnippering. Wij kunnen ons voorstellen dat wij voor de stad, na het behoorlijke bedrag van de NUON voor Vitesse, meteen geld in Ajax zouden steken. Dat is niet gebeurd en dat stellen wij niet voor. Wij hebben het energiebedrijf verkocht, wat mij aan de kabel doet denken. Op dit moment betaalt de Amsterdammer 22 cent per minuut voor het bellen naar NUON, terwijl er in de rest van Nederland gratis of tegen een lager tarief kan worden gebeld. Wij kunnen ons voorstellen dat de motie van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen over de reservering van het bedrag van 15 miljoen gulden kan dienen voor het geven van een telefoonkaart aan de Amsterdammers voor het bellen naar NUON. (De heer VAN LOHUIZEN: Ons ambitieniveau ligt hoger, want wij willen graag het hele bedrag, en niet slechts een bedrag van 15 miljoen gulden, in dat fonds stoppen. Het bedrag van 15 miljoen gulden heeft betrekking op de geluidsschermen.) Ik geef slechts wat suggesties voor de besteding en meende dat de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen een lokale partij is, waardoor zij het er alleen maar mee eens kan zijn. Er staat niets over investeringen in of op het water. Er kunnen van het bedrag van 100 miljoen gulden ongeveer 20 tot 30 grachtenbusjes gedurende een halfjaar rijden. Wij vinden het heel moeilijk suggesties aan te dragen. De heer Halberts-ma merkte reeds op dat het van belang is met constructieve zaken te komen. Wat er ligt vinden wij goed, maar het is opvallend dat er geld in parkeergara-ges wordt gestopt, terwijl parkeergelden in de gemeentekas komen. Ik constateer dat de SP-fractie een motie heeft ingediend. Ik kan mij herinneren dat de motie van de Mokum Mobiel-fractie, die tijdens de algemene beschouwingen is ingediend, hier sterk op lijkt, maar ik kan mij vergissen. Het is te betreuren dat deze motie alleen door de SP-fractie wordt ingediend. Ik hoop echter dat deze wel wordt aangenomen. Wij gaan akkoord met het voorstel, maar wachten op een reactie op een aantal zaken. Er zijn goede moties ingediend die ik graag ondersteun. Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. De wijze waarop de besteding van de UNA-gelden nu wordt voorgesteld, getuigt volgens diverse fracties van te weinig onderbouwing en visionaire aanpak. Slechts een enkele fractie heeft hierover een ander oordeel. Dat doet onrecht aan het College. Het krediet voor de manier waarop dit is gegaan, gaat naar het College, inclusief mijn ambtsvoorganger. Er is hiermee naar mijn mening op evenwichtige en verstandige wijze omgegaan. Wanneer het College het anders had gedaan en op de suggestie van bijvoorbeeld de heren Van Lohuizen en Balak voor het doen van iets visionairs was ingegaan en van het grootste gebaar was uitgegaan, weet ik zeker dat er een onevenwichtige verdeling was ontstaan. Uitgerekend vanuit de hoek van degenen die aangeven dat er nu sprake is van te weinig visie, zou de kritiek en het verwijt komen dat bepaalde onderdelen van het beleid onvoldoende aan bod komen. Ik heb overigens geen concrete voorstellen op dat gebied vernomen. (De heer VAN LOHUIZEN: Er zou dan misschien kritiek op de visie zijn gekomen, maar niet op het feit dat er een visie was neergelegd. Dan zou er tenminste een iets principi%ler debat zijn gevoerd.) Toch houd ik staande wat ik zojuist heb gezegd. De redenering en de uitgangspunten van de heer Balak spreken mij wel aan, want er is veel voor te zeggen. Als uitgangspunt kan de maatschappelijke vitaliteit worden genomen. Er kan van het bevorderen van de mogelijkheden van de burgers in Amsterdam worden uitgegaan om betrokken te raken bij alles wat er in de stad gebeurt. Het geld kan daarvoor worden ingezet, wat de lijn van het betoog van de heer Balak is. Wanneer dat in een concreet uitwerkingsvoor-stel wordt vertaald, betekent dat naar mijn idee dat bijvoorbeeld voor de categorie 'opvangen lacunes grotestedenbeleid' of 'sociale infrastructuur' veel meer wordt ingezet dan het geval is in het voorstel dat er nu ligt. Ik weet zeker dat dan uit een andere hoek van deze Raad de kritiek zou komen dat andere noden, zoals de infrastructuur en het openbaar vervoer, onvoldoende aan bod komen. Daarop is dan geen goed antwoord te geven. Ik ben van mening dat het voorstel dat er nu ligt op de visie is gebaseerd dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verdeling van de middelen en op het feit dat in alle sectoren die aan de orde komen grote noden zijn die, hoe groot het bedrag ook is, onvoldoende kunnen worden gelenigd. Het is een visie waartegen geen enkel bezwaar kan bestaan. (De heer VAN LOHUIZEN: Ik heb altijd begrepen dat politiek te maken heeft met het maken van keuzes. U doet hier precies het tegenoverge-stelde, waarmee u de mogelijkheid tot het voeren van enig principieel debat voorkomt. U strooit links en rechts wat krenten uit, zodat iedereen het met het compromis eens moet zijn. Er wordt echter principieel geen keuze voor een richting gemaakt, wat mijn fractie het College verwijt.) Dat is een interessant betoog, dat wij voor de toekomst kunnen gebruiken. Wanneer er een keuze wordt gemaakt die de heer Van Lohuizen niet bevalt Ä waarvan het risico bijzonder groot is Ä staat hij vooraan in de rij om het College aan te vallen en te zeggen dat het het slecht heeft gedaan. (De heer VAN LOHUIZEN: Er zou dan tenminste een politieke discussie zijn gevoerd en geen boekhoudersdiscussie zoals deze.) Het spijt mij vreselijk, maar wanneer de heer Van Lohuizen in het voorliggende voorstel onvoldoende stof vindt voor een politieke discussie verbaast mij dat in het bijzonder. Ik ben van mening dat de mogelijkheid voor het voeren van een politieke discussie over deze punten ruimschoots aanwezig is, omdat het nog steeds hoofdpunten betreft. Ik houd staande dat er sprake is van een evenwichtig verdelingsvoorstel en dat de keuze daarvoor heel verstandig is. Het College doet datgene wat door een ruime meerderheid van de Raad, behalve door de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen, wordt gevraagd. Verscheidene sprekers hebben opmerkingen gemaakt over nut en noodzaak van privatisering. Ik ben van mening dat het goed is deze discussie niet aan het verdelingsvoorstel te koppelen, omdat dit een andere discussie betreft, waaraan ik graag wens deel te nemen omdat het onderwerp mij sterk boeit. Dat geldt overigens voor het gehele College. Wij krijgen in de komende maanden en jaren nog voldoende gelegenheid hierover ten principale te spreken. Het is mijns inziens nu buiten de orde, waardoor ik deze punten oversla. Daarmee geef ik echter niet aan dat het geen belangrijke politieke punten betreft en stel ik de heer Van Lohuizen hiermee wellicht gerust. De heer Balak heeft enigszins de suggestie gewekt dat er te veel middelen terechtkomen in de sector 'hard' en dat er te weinig aan maat-schappelijke samenhang, sociale infrastructuur, activering van mensen enz. wordt besteed. Het accent zou te veel liggen op bereikbaarheid, wegen, parkeergarages enz. Ik hoop dat ik hem niet verkeerd interpreteer, maar deze indruk heeft hij gewekt. Ik heb mij op deze vraag geprepareerd en een overzicht gemaakt, alsmede het verdelingsvoorstel dat er nu ligt in 'hard' en 'zacht' onderverdeeld. In de Commissie voor Financi%n enz. deed ik dat eveneens, maar toen droeg ik nog een andere pet. Ik heb hetzelfde lijstje genomen om te voorkomen dat de indruk ontstaat dat ik nu heel anders over zaken denk. Op basis van deze verdeling kan ik zeggen dat er sprake is van een evenwichtige verhouding. Aan hulpverlening, verplegings- en verzorgingshui-zen, sociale infrastructuur, werk voor kansarmen en kwetsbare groepen wordt een bedrag van 90 miljoen gulden besteed. Dat valt naar mijn idee onder de sector 'zacht'. Aan bereikbaarheid, parkeergarages, bodemsanering en geluidsschermen wordt 155 miljoen gulden besteed, wat onder de categorie 'hard' valt. De geluidsschermen kunnen echter, gelet op het effect dat deze teweeg kunnen brengen, eveneens in de categorie 'zacht' worden geplaatst. Dat geldt ook voor de bodemsanering, waarin voor 20 miljoen gulden wordt ge<nvesteerd. Ik ben niet kinderachtig en plaats dit daarom in de categorie 'hard'. Er is een tussencategorie, bestaande uit: openbare ruimte, cultuuraccom-modaties, energiebesparende maatregelen en duurzaam bouwen. Deze zaken kunnen bij de ene en de andere categorie worden ondergebracht. Het betreft bedragen ter grootte van 195 miljoen, 155 miljoen en 105 miljoen gulden. Er ontstaat toch geen beeld van een scheefgetrokken verhouding. Het is goed dat te constateren. De relatie met de stadsdelen is door diverse sprekers, waaronder de heren Halbertsma en Goring, naar voren gebracht. De vraag is of er niet vanaf het begin overleg had moeten plaatsvinden met de stadsdelen. Wij moeten vaststellen dat dat niet is gebeurd, dat het had kunnen gebeuren en dat er argumenten waren om het te doen. Dat constaterend, is het van belang dat wij nu doen wat ons te doen staat, namelijk zo snel mogelijk starten met het overleg dat in de voordracht is aangekondigd. Ik heb gisteren een verzoek gedaan om zo snel mogelijk, waarschijnlijk deze maand, met een delegatie van de stadsdelen een gesprek te voeren over meerdere onderwerpen. Ik verzeker eenieder dat de kwestie 'besteding UNA-gelden' hoog op de agenda staat. Er zijn allerlei argumenten ingebracht waarom de verdeelsleutel voor de gelden in het kader van de reguliere exploitatie hier moet worden toegepast. Daarmee ben ik het niet eens, maar daarop ga ik gezien de tijd op dit moment niet in. Wanneer het wordt gevraagd, ga ik daarop graag nader in. Ik ben het dus, zoals ik reeds opmerkte, eens met de sprekers dat het noodzakelijk is dat het overleg met de stadsdelen hierover spoedig, goed, grondig en serieus moet worden opgepakt. De geluidsschermen vormen kennelijk een hot item, al betreft het een klein onderdeel van het geheel. Ik ben het met de heer Goring eens dat het vreemd is dat uitgerekend de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen zich daar sterk tegen verzet. Het is mij niet bekend of de heer Van Lohuizen wel eens in die buurt komt, een en ander heeft bekeken, zijn oor te luisteren heeft gelegd en zich van de ernst van de situatie aldaar een beeld heeft gevormd. Ik begrijp dat hij zal zeggen dat het een rijksweg en daarom een rijksverantwoordelijkheid betreft, dat het zelfs wettelijk is geregeld en het Rijk dit daarom moet betalen. (De heer VAN LOHUIZEN: Natuurlijk zijn wij voor geluidswallen. Het bevreemdt ons echter dat de wethouder voor Financi%n van Amster-dam er niet alles aan doet de financi%le armslag van Amsterdam zo ruim mogelijk te maken.) De heer Van Lohuizen trekt een voorbarige conclusie, want er staat heel nadrukkelijk in de voordracht dat het een voorfinanciering betreft. Die wordt gedaan omdat er haast moet worden gemaakt. Het is bekend dat de Ringweg binnenkort opnieuw onder het asfalt moet worden gebracht en in het kader van deze werkzaamheden is snelheid geboden. Er is vastgesteld dat het niet mogelijk is binnen de beperkte tijd die er nu is, de zaak met het Rijk te regelen. Moeten wij dat dan laten sloffen, wetende dat het daarna veel duurder wordt, of moeten wij de kosten voorfinancieren zodat wij het in ieder geval op de goedkoopst mogelijke manier hebben gedaan? Natuurlijk trekken wij bij het Rijk aan de bel om dat geld terug te krijgen, maar wij maximalise-ren de kans dat dat enorme geluidsprobleem daar zo snel mogelijk is opgelost, wat gezien vanuit de politieke achtergrond van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen in goede aarde zou moeten vallen. (De heer VAN DUIJN: Dat is zeker het geval, temeer omdat wij de weg daar wensen te overbouwen met als doel het geluid voor de omgeving totaal onhoorbaar te maken.) Het is mij bekend dat de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen dat wenst. Wij moeten hieruit naar mijn opvatting de conclusie trekken dat wij op hetzelfde spoor zitten, maar dat er hier en daar nog enkele zaken moeten worden geregeld. (De heer VAN DUIJN: De aanleg van de geluidsschermen op deze manier kan de overbouwing natuurlijk ook vertragen.) Dat is een totaal nieuwe invalshoek, maar wij moeten de zaak naar mijn idee niet onnodig complex maken. (De heer GOEDHART: Ik begrijp goed dat u UNA-gelden wenst in te zetten voor voorfinanciering, maar vraag mij af of het nodig is deze gelden daarvoor te gebruiken. Begrijp ik het goed dat het tijdelijke financiering van de geluidsschermen betreft?) Wanneer de heer Goedhart blz. 655 van de voordracht leest, constateert hij dat over de voorfinanciering met het Rijk wordt gesproken. Het is volkomen correct dat het een rijkstaak is, maar wanneer deze te lang blijft liggen moet de gemeente op een bepaald moment de verantwoordelijkheid durven nemen. De situatie, zoals deze zich daar voordoet, is wanneer wij eerlijk zijn immers onacceptabel. (De heer HALBERTSMA: Dat is mijn fractie volledig met u eens. Wij zijn verheugd dat naar aanleiding van de discussie in de commissie uiteindelijk het woord "voorfinanciering" is opgenomen. Door het feit dat het College zich nadrukkelijk neerlegt bij de grote mate van drukuitoefening van het Rijk om de wettelijke taak af te wentelen, wat op blz. 654 staat, geven wij al zoveel weg dat wij dat bedrag van 15 miljoen gulden kwijt zijn. Dat bent u toch met mij eens?) Dat hoort de heer Halbertsma niet van mij. De tijd leert wie er gelijk krijgt. Ik ben van mening dat wij dit moeten handhaven, mede gelet op de treurige situatie daar. Ik meen dat er alles aan moet worden gedaan om dit knelpunt, dat een kleine schande voor de stad is en echt niet kan, op te lossen, zeker wanneer het bij het Rijk te lang duurt. (De heer VAN LOHUIZEN: Ik geloof u uiteraard wanneer u aangeeft dat u het niet zegt, maar het College schrijft het wel.) Wat schrijft het College? (De heer VAN LOHUIZEN: Het College schrijft dat de druk vanuit het Rijk groot wordt om de kosten op bijvoorbeeld Amsterdam af te wentelen. Moeten wij datgene wat het College schrijft voor waarheid aannemen of dat wat u zegt?) De heer Van Lohuizen moet beide zaken voor waarheid aannemen, omdat ik namens het College spreek. (De heer VAN LOHUIZEN: Wij concluderen dat dat tegenstrijdig is.) Dat is niet het geval. Ik neem aan dat de heer Van Lohuizen ook wel eens onder druk staat, maar voor het College geldt dat permanent. Deze druk komt van allerlei kanten, dus ook vanuit het Rijk en deze moeten wij weerstaan. Ik laat mij natuurlijk niet nu al in een positie dwingen waarin ik zeg dat het een verloren zaak is. (De heer HALBERTSMA: U doet toch het voorstel voor een uitgave en niet voor het geven van een krediet aan een debiteur? Dit is toch een uitgave, of moet ik het anders lezen?) Dat leest de heer Halbertsma goed, maar wat is het punt? (De heer HALBERTSMA: Een voorfinanciering is voor mijn gevoel een vorm van een lening.) Het is een uitgave die wij doen, waarvan het College vindt dat deze in feite door het Rijk moet worden gedaan. Wij geven het uit en trekken vervolgens bij het Rijk aan de bel voor terugbetaling. (De heer VAN LOHUIZEN: Het is nu glashelder. U geeft het nu uit en doet uw best om het terug te krijgen, maar een garantie kunt u niet geven.) De heer Balak zegt dat, wanneer er geld voor cultuuraccommodaties wordt uitgegeven, men zich gelijktijdig moet inspannen om de toegang tot deze accommodaties voor alle burgers te vergroten. Dat valt niet onder mijn portefeuille, maar ik neem aan dat wethouder Bruines daarop positief reageert. Dergelijke zaken komen terug bij de uitwerkingsvoorstellen. Wij moeten ons realiseren dat hier op hoofdpunten een verdelingsvoorstel wordt gedaan, waarna er nadere voorstellen voor de verdere uitwerking daarvan komen. Vervolgens is er nog alle gelegenheid dergelijke punten in te brengen. De heer Balak heeft ten aanzien van de energiebesparende maatregelen aangegeven dat er een campagne aan moet worden gekoppeld om bewustwording te realiseren. Bij de uitwerkingsvoorstellen kan er tot in detail over de besteding, de wijze waarop dat gebeurt en over de vraag of daarmee samenhangende maatregelen flankerend moeten worden uitgevoerd, worden gesproken. De heer Paquay stelt voor een Sociaal Fonds op te richten en het geld dat erin komt vervolgens in groene fondsen te beleggen, maar hij weet hoe het in Zuid-Holland met beleggen is gegaan. (De heer PAQUAY: Dat waren geen groene fondsen.) Dat is juist, maar het was een vorm van beleggen en de garantie dat het goed afloopt is er niet, waardoor ik deze motie ontraad. De heer Paquay heeft eveneens opgemerkt dat er te veel in beton en te weinig in mensen wordt ge<nvesteerd. Ik hoop dat ik dat met het schema over de verdeling van de middelen heb kunnen weerleggen. Zijn voorstel om een bedrag vrij te maken ten laste van het UNA-Fonds voor het Olympisch Stadion vind ik bijzonder sympathiek, omdat het Olympisch Stadion het College eveneens zeer aan het hart gaat. Ik verzoek de heer Paquay, amendement nr.198 bij het onderdeel "verzoekt het College" aan te passen door het eerste gedachtestreepje door te halen. Ik ben namelijk van mening dat dat nog een brug te ver is, omdat er vele afwegin-gen moeten worden gemaakt bij de vraag of dat al dan niet kan. In het kader van het bestedingsvoorstel UNA dat nu aan de orde is, vind ik het te ver gaan. Bovendien betreft het niet mijn portefeuille. De zinsneden "indien nodig te onderzoeken of het mogelijk is de opzichterswoning te verplaatsen en hem daarmee te behouden" en "na te gaan op welke wijze de ruim honderd historische restanten uit het oude station kunnen worden verwerkt in en rondom het vernieuwde stadion" kunnen worden gehandhaafd. Het laatste gedachtestreepje "ter financiering ,,n miljoen gulden uit het UNA-fonds aan te wenden" kan worden verwijderd, omdat ik op dit moment niet weet welke categorie daarvoor in aanmerking komt. Deze tekst kan worden veranderd in: "te bezien of in het kader van de uitwerkingsvoorstellen voor de besteding van de UNA-gelden de financiering kan worden ingepast", of woorden van dezelfde strekking. Wanneer dat gebeurt ben ik van mening dat wij met het amendement uit de voeten kunnen. De VVD-fractie heeft aangegeven dat er voor moet worden gewaakt dat er bij de parkeergarage aan het Surinameplein vertraging wordt opgelopen door te verdwalen in het herschikken van de openbare ruimte. Het betrof althans woorden van deze strekking, al heeft de heer Goring zich iets genuanceerder uitgelaten. Dat moet natuurlijk niet gebeuren. De inzet volgens het verdelingsvoorstel is dat er juist een aanzienlijke versnelling kan komen. Ik meen dat de VVD-fractie daar niet tegen is. Amendement nr. 197 over de mantelzorg ontraad ik, waarmee ik niet aangeef dat dit niet een belangrijk probleem betreft. Er komt in de Raad binnenkort een discussie over de Voorjaarsnota en het zou mij verbazen wanneer men dan niet een adequaat aanknopingspunt kan vinden voor het aan de orde stellen van deze kwestie. Ik stel voor dat te doen. Ik ben van mening dat wij zeker geen fonds moeten instellen en vervolgens tot beleggen moeten overgaan. Amendement nr. 200 van de SP-fractie betreffende het instellen van een Sociaal Fonds ontraad ik eveneens, omdat hiervoor hetzelfde geldt als voor het andere fonds. Amendement nr. 201 van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen over een Fonds Energiek Investeren begrijp ik niet helemaal. Deze strookt in geen enkel opzicht met de inzet van het College ten aanzien van de verdeling van de UNA-gelden. Het had namelijk, zoals de heer Van Lohuizen kon lezen, iets anders in gedachten, waardoor het dit amendement ontraadt. Amendement nr. 202 van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen over het geluidsscherm heb ik reeds uitgebreid aan de orde gesteld. Ook dit amendement ontraadt het College. De VOORZITTER: Is de heer Paquay bereid de wijziging die de wethouder ten aanzien van de motie over het Olympisch Stadion heeft aangegeven, over te nemen? De heer PAQUAY: Wij zijn bereid de voorgestelde wijziging over te nemen. Het amendement-Paquay (nr. 200), ingetrokken zijnde, maakt geen onderdeel van de behandeling meer uit. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 19? Motie van 8 maart 2000 van het raadslid Paquay inzake het Olympisch Stadion (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199, blz. 943). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De VOORZITTER: Ik vat samen dat in motie nr. 199 het eerste gedach-testreepje is geschrapt. Bij het tweede gedachtestreepje vervallen de woorden "indien nodig". In plaats van "te financieren door ,,n miljoen uit het UNA-fonds aan te wenden" komt er te staan: "te bezien of in het kader van de besteding van de UNA-gelden deze uitgaven kunnen worden ingepast". De heer PAQUAY: Ik verzoek u, bij het tweede gedachtestreepje achter "opzichterswoning" "en kassagebouw" te zetten, omdat het twee gebouwen betreft waarvan men zich kan voorstellen dat deze door verplaatsing of een onderzoek daarnaar overeind kunnen worden gehouden. De motie-Paquay (nr. 199), ingetrokken zijnde, maakt geen onderdeel van de behandeling meer uit. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 20? Motie van 8 maart 2000 van het raadslid Paquay inzake het Olympisch Stadion (Gemeenteblad afd. 1, nr. 199A). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer BALAK: Mijnheer de Voorzitter. Ondanks de beantwoording van de wethouder vinden wij het een gemiste kans dat er niet ,,n richting voor de besteding van UNA-gelden is gekozen. Onze invalshoek is het geld in te zetten voor de brede school, volledige ouderparticipatie op de Amsterdamse scholen en arbeidsparticipatie van de Amsterdammers. In Amsterdam hebben ongeveer 60.000 mensen geen werk. Wij hebben onze zorg over de versnippering van het geld uitgesproken en constateren deze niet alleen bij de harde en de zachte sector, maar ook binnen de harde en zachte investeringen. Ik vraag mij af wat de vervolgprocedure is. Moeten de verantwoordelijke wethouders met een invulling voor de besteding van de middelen komen? Wij steunen de motie van de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen met betrekking tot het schrappen van het bedrag van 15 miljoen gulden voor geluidsschermen langs de A10, omdat wij eveneens van mening zijn dat er een nieuw voorstel moet komen voor de sociale infrastruc-tuur. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Wethouder Dales heeft zojuist zijn lijstje met betrekking tot 'hard' en 'zacht' publiekelijk bekend gemaakt, maar ik heb een lijstje met milieu en groen aan de ene kant en sociaal aan de andere kant. Ik kom op een besteding van 350 miljoen gulden voor milieu, openbaar vervoer en groen en op een besteding van 160 miljoen gulden voor sociaal. Er wordt dus een heel duidelijke keuze gemaakt voor de richting milieu en sociaal voor forse bedragen. Dat is precies wat de fractie van Amsterdam An- ders/De Groenen in haar motie vraagt. Het betreft zelfs een hoger bedrag dan in de motie wordt genoemd. Misschien is de overeenstemming daar-over zo groot dat er principieel geen politiek debat is, maar dat een duidelij-ke keuze door vele fracties in de Raad wordt onder-schreven. Er wordt zodoende politiek wel voor deze richting gekozen. Ik vind het niet juist dat er wordt gezegd dat het slechts een verzameling voorstellen is waarin geen politieke richting zit. Er zit wel degelijk een duidelijke politieke richting aan, wat ik een hele goede zaak vind. Wij gaan daarom met plezier akkoord met deze voorstellen. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben verheugd met de toezegging van de wethouder en met het feit dat wij het over de tekstwijzigin-gen in de motie over het Olympisch Stadion eens zijn geworden. Het betekent dat een pitbull- mentaliteit in deze Raad uiteindelijk zegeviert, wat ik reeds eerder bij de heer Frankfurther heb geconstateerd. Ik stel voor, vooral op deze manier door te gaan. Ons amendement over de mantelzorg trekken wij in met in ons achter-hoofd, dat daarvoor eveneens geldt dat dergelijke zaken enkele malen aan de orde moeten worden gesteld. Ik hoop dat het College bij de midterm review zelf met voorstellen hierover komt. Ons amendement over het Sociaal Fonds voor Amsterdam handhaven wij natuurlijk. Wij zijn zeer benieuwd naar de uitwerkingsvoorstellen voor de verschillende onderdelen. Over groen beleggen merk ik op dat ik geen belegger ben, geen opties heb en niet precies weet hoe het werkt, maar dat ik mij heb laten informeren dat geld zodanig kan worden belegd dat het niet alleen veilig is, maar zelfs niet kan worden gebruikt voor financiering van wapen- of drugstransport. Het is zeer winstgevend, maar kan zelfs worden uitge-schakeld. Dat noemt men volgens mijn informatie groen beleggen. (De heer DALES: Er is nooit een garantie op succes, want u weet ook hoe het met de OHRA teakpolissen is afgelopen. Ook in deze sector loopt het niet altijd goed.) Ik heb daarin geen geld gestoken, dus ik weet niet hoe dat is afgelo-pen. (Wethouder DALES: Ik mag u daarmee feliciteren!) De kern ervan is dat een bepaalde hoeveelheid geld rente oplevert, die door de Raad voor het financieren van een goede zaak kan worden gebruikt zonder dat het oorspronkelijke bedrag vermindert. In mijn eerste termijn heb ik aangegeven welke onderdelen onze instemming op dit moment kunnen wegdragen, maar wat overblijft heeft onze goedkeuring niet. Ik vraag de voorzitter of hij bereid is de verschillende posten apart in stemming te brengen, omdat wij anders met een probleem te maken hebben. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder verdedigde het verdelingsvoorstel en merkte op dat, wanneer er iets anders was gedaan, er eveneens kritiek was gekomen. Daarop heb ik hem gezegd dat dat het geval had kunnen zijn, maar dat er dan in ieder geval een politieke discussie was gevoerd. Ik constateer dat niemand tegen dit voorstel kan zijn, omdat er voor iedere collegepartij wat wils in zit en dat dit de dood in de pot is voor de politiek. De GroenLinks- fractie doet hieraan van harte mee. Het is niet de eerste maal dat dat op deze manier gebeurt. Hierover is uiter-mate lang binnen de collegepartijen onderhandeld, heronderhandeld en dit is uitonderhandeld. (De heer VAN POELGEEST: Kunt u dat hard maken? Wanneer wij alle posten nagaan constateren wij dat er sprake is van een duidelijke keuze. Er wordt een bedrag van 350 miljoen gulden aan openbaar vervoer en milieu besteed en 160 miljoen gulden aan sociaal. Dat lijkt mij een politieke keuze. U kunt daarom toch niet zeggen dat het een grabbelton is?) Dat kan ik best zeggen, want het is inderdaad een grabbelton. Het antwoord van wethouder Dales op zowel de interventie van de heer Van Poelgeest als die van de heer Goring maakt mij duidelijk dat hij het bedrag van 100 mil-joen gulden voor bereikbaarheid totaal anders interpreteert, wat voor mij het beste bewijs is dat het alle kanten op kan gaan. Er zit voor iedere collegepartij wat wils in, wat de dood in de pot is voor de politiek. (De heer VAN POELGEEST: Wij hebben ook met uw steun een motie aangenomen voor het Regionaal Bereikbaarheidsfonds dat grotendeels voor openbaar vervoer is bestemd.) Deze woorden heeft niemand, behalve de heer Van Poelgeest, in de mond genomen. De heer Van Poelgeest doet aan wishful thinking, wat hij zeker moet doen, maar dat is niet mijn manier van politiek bedrijven. (De heer VAN POELGEEST: U hebt de motie mede ondersteund, want deze is in de Raad vastgesteld. Daarin stond dat gelden uit het Regio-naal Fonds grotendeels aan openbaar vervoer moeten worden besteed. U haalt toch geen motie onderuit die u eerder hebt onder-steund?) De heer Van Poelgeest wil het niet begrijpen. Wij spreken nu niet over het Regionaal Mobiliteitsfonds. (Wethouder KTHLER: U hebt gezegd dat er tussen de collegepartijen in achterkamertjes is onderhandeld.) Ik heb het woord "achterkamertjes" niet gebruikt. (Wethouder KTHLER: Er zou zijn onderhandeld, heronderhandeld en touw-getrokken.) Het woord "touwgetrokken" heb ik eveneens niet gebruikt. Wethouder K"hler moet herhalen wat ik heb gezegd en niet zijn interpretatie weerge-ven, want dat accepteer ik niet. (Wethouder KTHLER: Kunt u uw letterlijke tekst nog eens herhalen?) Ik heb gezegd dat er is onderhandeld, heronderhandeld en dat het is uitonderhandeld. (Wethouder KTHLER: Kunt u mij mededelen wanneer dat heeft plaatsge-vonden?) Dat heeft plaatsgevonden in de periode tussen de discussie over de Voorjaarsnota, inmiddels bijna een jaar geleden, en dit moment. De wethouder heeft ongeveer elfenhalve maand de tijd ervoor gehad en hier is dan het resultaat. (Wethouder KTHLER: Ik vroeg u wanneer dat heeft plaatsgevonden. U suggereert iets waarvan ik niets weet, waardoor ik van mening ben dat u dat nader moet toelichten.) Ik heb het bijna tot op de dag toegelicht en gezegd dat het binnen een periode van elfenhalve maand heeft plaatsgevonden. Wethouder K"hler weet echter dat ik niet iedere minuut de gangen van het College naga. Wanneer dat precies binnen deze termijn is gebeurd weet ik daarom niet. (Wethouder KTHLER: U verkondigt dat er bijeenkomsten waren die niet hebben plaatsgevonden, maar licht het niet nader toe.) Ik laat het voor wat het is. De heer Halbertsma pleit voor een concrete richting. Wij vinden het essentieel dat, hoewel in onze ogen de UNA helaas is verkocht, de Amsterdammers bij de besteding van het geld worden betrok-ken. Zodoende kan van de nood een deugd worden gemaakt. Wij zouden volledig haaks op onze motie opereren en ons eigen voorstel niet serieus nemen wanneer wij nu een concreet voorstel doen voor de besteding. De motie handhaven wij. Ons amendement betreffende het bedrag van 15 miljoen gulden voor geluidsschermen bij de A10 handhaven wij eveneens, omdat wij ons gesterkt voelen door het antwoord van de wethouder. Het betreft geen voorfinancie-ring met gegarandeerde terugbetaling van het Rijk maar wij betalen het, geven onze onderhandelingspositie uit handen en hopen dat het Rijk het bedrag of een gedeelte ervan teruggeeft. Dat lijkt ons zo zacht als boter en wij roepen daarom alle fracties op in ieder geval dit amendement van onze fractie te steunen. (De heer VAN POELGEEST: In amendement nr. 201 worden drie doelen in het derde dictum aangegeven. Ik heb het lijstje bekeken en het geld voor het rekening-rijden er voor u uitgehaald. Voor duurzaam versterkte sociale infrastructuur is in het voorstel 160 miljoen gulden opge-nomen. Voor duurzame energie en milieu is 35 miljoen gulden in het voor-stel opgenomen en voor projecten op het gebied van openbaar vervoer geldt een bedrag van 240 miljoen gulden. Opgeteld is het ongeveer een bedrag van 450 miljoen gulden dat de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen in het eerste dictum vraagt. Is deze motie te beschouwen als een ondersteuning van het voorstel van het Colle-ge?) De heer Van Poelgeest wordt geleidelijk aan nogal vervelend. Wij heb-ben het College verweten dat er geen politieke keuzes voor een richting worden gemaakt. Wij hebben ervoor gekozen de Amsterdammers te betrek-ken bij de besteding. De heer Van Poelgeest probeert mij op een nogal lage manier te pakken op een formulering, dus ik ga er niet op in. Wij zien ons amendement niet als een ondersteuning van het collegevoorstel. (De heer VAN POELGEEST: U kunt allerlei kwalificaties geven aan interrupties, maar ik heb bij de drie doelen die u noemt de bedragen uit het collegevoorstel aangegeven. Met het indienen van deze motie suggereert u dat het College deze doelen niet belangrijk vindt. Wanneer u deze doelen zo belangrijk vindt kunt u beter het college-voorstel steunen, want deze zitten er allemaal in en zelfs voor het bedrag dat u hebt gevraagd.) Voor ons is het elementaire punt hierin dat de Amsterdammers bij de besteding van de opbrengst van een nutsbedrijf worden betrokken. De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Het gebeurt niet vaak dat wij het eens zijn met de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen maar ik geef de heer Van Lohuizen na dat, hoezeer ik punt 1 op blz. 252 ook nalees, ik er niet uit lees dat het bedrag van 100 miljoen gulden voor een Regionaal Mobiliteitsfonds is bestemd. Evenmin lees ik dat het bedrag is bestemd voor het dekken van een hier eerder aangenomen motie over rekeningrijden. Daarom sluit ik mij wat dat betreft volledig aan bij de opmerkingen van de heer Van Lohuizen. De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Wij proberen ons niet te mengen in de Hoekse en Kabeljauwse twisten tussen de groene partij-en, maar gaan in op een tweetal aspecten naar aanleiding van de beantwoording van wethouder Dales. De wethouder heeft naar mijn idee volkomen terecht een keuze voor een politieke visie en voor het wellicht oplossen van een heel groot probleem voorgelegd. Aan de andere kant heeft hij een keuze voor het neerleggen en laten goedkeuren van een heel evenwichtig voorstel neergelegd, zoals dat er nu is. Een dergelijk evenwichtig voorstel is niets anders dan een tussentijdse begrotingsronde. Vooraf was dat niet onze bedoeling van de besteding van de gelden, maar het is inmiddels wel gebeurd. Het gevolg is dat er een aantal moties met voorstellen voor aanpassingen komt, waarvoor wij begrip hebben. Het behoort echter precies tot het motiecircus dat wij eind vorig jaar reeds bij de begroting hebben gehad en wat wij hopelijk eind dit jaar niet herhalen. Wij geven aan het merendeel van de moties geen gevolg, omdat wij ons neerleggen bij het feit dat hier een keuze is ge- maakt en een compromis is gesloten dat wij evenwichtig vinden. In de opmerking van de wethouder over de financi%le relatie met de stadsdelen kunnen wij ons grotendeels vinden. Ik begrijp dat hij het als ongelukkig heeft ervaren dat de manier waarop de zaak nu is aangepakt als een dictaat is ervaren en dat hij probeert dat, indien mogelijk, te corrigeren. Amendement nr. 197 steunen wij om eerder genoemde redenen niet. Ten aanzien van amendement nr. 198 merken wij op dat wij onder de indruk zijn van de enorme toegeeflijkheid van de wethouder. Betekent het dat, wanneer deze motie wordt aangenomen, er mogelijk huizen voor deze zaak worden ge-sloopt en vindt er een goede afweging van andere alternatie-ven plaats? Wij vinden de noodzaak voor snelle woningbouw ter plaatse dermate urgent dat wij niet wensen dat er als gevolg van het aannemen van dit amendement vertraging optreedt. (De heer PAQUAY: Dit heeft geen enkel gevolg voor de huizenbouw ter plaatse, wat wij bij de begrotingsbehandeling eveneens uitgebreid hebben besproken. De inhoud van het amendement was op dat moment exact hetzelfde, maar de financiering was anders. Dat was er de reden van dat de toenmalige wethouder van mening was dat wij dat niet op deze manier moesten doen.) Ik dank de heer Paquay voor het antwoord en hoop dat het College eveneens deze geruststellende woorden uitspreekt. Over het amendement ten aanzien van de geluidsschermen delen wij de zorg van de indieners, maar wij hebben ons toch laten overreden door de woorden van de wethouder en wachten gespannen af of deze allemaal juist zijn. De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Een aantal vragen zou het College schriftelijk dan wel mondeling tijdens deze raadsbehandeling beantwoorden. Dat wenste ik niet te herhalen, maar nu ik verneem dat de heer Halbertsma eveneens aangeeft dat deze besteding als een vorm van een begrotingsbe-handeling kan worden beschouwd, stel ik het op prijs wanneer het College de volgende vraag beantwoordt: Hoe zou dit voorstel eruit hebben gezien wanneer wij dezelfde meetlatten naast de procedures hadden gelegd voor een begroting of een rekeningsaldo? Wethouder DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp de vraag van de heer Arda, hoe het eruit zou hebben gezien wanneer dit als een reguliere begrotingsbehandeling was behandeld, niet helemaal maar voor zover ik deze begrijp, luidt het antwoord dat het anders was geweest. (De heer HALBERTSMA: Wij wensen nu eveneens een nadere toelichting.) Dat vreesde ik al. Ik verdedig niet het standpunt dat door de heer Halbertsma is ingenomen, want dat moet hij zelf doen. Er kan niet worden gezegd dat de wijze waarop het verdelingsvoorstel van de UNA tot stand is gekomen, de overwegingen die eraan ten grondslag liggen, de visie en de lijnen die ervoor zijn uitgezet exact hetzelfde zijn als bij de begrotingsbehan-deling het geval is. Er zijn namelijk enige verschillen te constateren. Het is bekend dat de coalitiepartijen zich bij de begrotingsbehandeling laten leiden door de uitgangspunten die in het programakkoord zijn verwoord. Deze komen op sommige onderdelen niet overeen met datgene wat in het UNA-voorstel zit, maar wat is precies het punt? (De heer HALBERTSMA: U moet zich voorstellen dat u het niet met de reguliere begrotingsbehandeling, maar met de verdeling van het incidentele overschot vergelijkt, zoals wij dat het afgelopen jaar kenden en vaststelden bij de behandeling van de Voorjaarsnota.) (De heer ARDA: Daarbij hebben wij een lijstje van criteria. Deze luiden anders dan de criteria die u voor het voorleggen van dit voorstel hebt gebruikt. U hebt niet voldoende aangetoond waarom een rekeningsal-do, behalve het bedrag, anders is dan dit.) Dat is inderdaad anders, omdat het niet een begroting of een rekeningsal-do is. Het is een zeer ongebruikelijke, zich zelden voordoende, incidentele bate waardoor het in alle opzichten anders is. Ik vind het niet vreemd dat zowel de gemaakte overwegingen als de daarin neergelegde lijnen en de hieraan ten grondslag liggende visie anders zijn. Ik vind dat goed verdedig-baar en deel mede dat, wanneer wij dat koppelen aan de wijze waarop wij dat voor het rekeningensaldo 1999 doen, er uit dit geheel misschien ,,n conclusie is te trekken, namelijk dat wij op dat gebied meer rekening moeten houden met de gedegenheid, de weloverwogenheid, het meer visionaire en het expliciet kiezen van uitgangspunten. Wat dat betreft zouden wij winst, dus voordeel kunnen behalen ten opzichte van de wijze waarop het tot dusver is gegaan. Het is derhalve een leerzaam proces waarbij deze discussie zeker een positieve rol speelt. Inzake het Olympisch Stadion dank ik de heer Paquay voor zijn bereidheid de pen te hanteren voor het aanbrengen van de wijzigingen zoals deze zijn aangegeven. Ik ben van mening dat er nu een aardig amendement ligt. De heer Paquay constateert immers terecht dat de gemeenteraad en dit College de hoeders van het culturele erfgoed van deze stad zijn. Dat is inderdaad het geval en wij hebben hier met cultureel erfgoed te maken, waar voorzichtig en op zuinige wijze mee moet worden omgegaan. Wanneer er dus een amendement komt waarin wordt gevraagd de mogelijkheden voor verplaat-sing te onderzoeken en eveneens te bezien welke mogelijkheden er zijn voor het op welke wijze dan ook behouden van de restanten in, om of bij het Olympisch Stadion, moeten wij heel sterke argumenten hebben om dat niet te doen. Het wordt met de intentie gedaan om het, wanneer het mogelijk is, te realiseren. Er zijn natuurlijk wel randvoorwaarden, wat niemand zal verbazen. Tot het onmogelijke is niemand gehouden en er zijn eveneens andere belangen in het geding. Het eerste gedachtestreepje, het redden van de sloop, is verwijderd omdat er dan meer gelegenheid moet zijn de afwegingen te maken die nodig zijn op vooral het gebied van de geplande woningbouw. Er wordt opgemerkt dat er geen enkel conflict over belangen kan zijn, wat ik niet onmiddellijk kan beoordelen. Een onderzoek is daarom relevant. Wanneer er wel een conflict over belangen is, kan het niet en krijgt men naar aanleiding van het onderzoek een negatieve reactie. Dat zal niemand verbazen. Wij kunnen niet tegen dat onderzoek zijn. De financiering van het geheel is natuurlijk eveneens een punt. Ik stel voor te bezien of de financiering, voor een bedrag dat nog nader moet worden vastgesteld, op de een of andere manier bij de uitwerkingsvoorstellen voor de besteding van de UNA-gelden kan worden betrokken. De uitkomst kan, gelet op de categorie%n, negatief zijn, zoals ik in mijn eerste termijn reeds heb opgemerkt. Ik ga een stap verder door te zeggen dat, wanneer het niet kan, wij moeten onderzoeken of het op een andere manier mogelijk is. De intentie van de indieners van de motie voor het behouden van belangwekkend cultureel erfgoed van deze stad is naar mijn idee eveneens de intentie van het College. Ten aanzien van de geluidsschermen geef ik aan dat wij toch nog een politieke discussie voeren, wat voor de heer Van Lohuizen van belang is. Ik blijf ontkennen dat het geld al is weggegeven. De heer Halbertsma vroeg of wij dan binnenkort niet een precedent scheppen voor de financi%le verhouding met het Rijk. Dat is niet het uitgangspunt, omdat het Rijk dat moet betalen. Ik heb uitgelegd waarom ik van mening ben dat het goed is dat het gebeurt zoals het wordt voorgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor zaken die bij het Rijk horen, merk ik op dat wij deze in deze Raad overigens vaker hebben gedragen. De PvdA-fractie heeft zich keer op keer een warm voorstander betoond van gemeentelijke inzet op het gebied van zaken waarbij voor 100% sprake is van een rijkstaak. Andere fracties zijn er op diverse momenten in meegegaan. Wanneer het een precedent zou scheppen, betreft het niet het eerste. Vooralsnog is er geen sprake van het scheppen van een precedent, maar bestaat er een kans dat het verkeerd afloopt. Ik garandeer dat ervoor wordt geknokt zolang dat redelijkerwijs mogelijk is. De discussie wordt gesloten. De heer ARDA (stemmotivering:) Mijn fractie dankt de SP- fractie voor het wijzigen van amendement nr. 198 en stemt ervoor. Wij stemmen tegen de andere motie en amendementen. De heer PAQUAY: Wij ondersteunen de amendementen nr. 201, 200, 198 en 202. Aan de orde is de stemming over de ingediende moties en amendementen de voordracht. Het amendement-Van Lohuizen (nr. 201) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Van Duijn, mevr. Kalt, Van Lohuizen en Paquay zich voor het amendement hebben verklaard. Het amendement-Paquay c.s. (nr. 200) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Van Duijn, mevr. Kalt, Van Lohuizen en Paquay zich voor het amendement hebben verklaard. De motie-Paquay (nr. 199A) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat geen van de bij de stemming aanwezige raadsleden zich tegen de motie heeft verklaard. Het amendement-Van Lohuizen (nr. 202) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Balak, Van Duijn, Goedhart, mevr. Kalt, Van Lohuizen, mevr. Van Oudenallen en Paquay zich voor het amendement hebben verklaard. De heer PAQUAY (stemmotivering:) Wij stemmen voor het voorstel met uitzondering van de volgende posten: 80 miljoen gulden ten behoeve van de Noord-Zuidlijn, 100 miljoen gulden voor infrastructurele projecten, 50 miljoen gulden voor een openbare ruimte met allure, een bedrag van 20 miljoen gulden ten behoeve van parkeergarages, 20 miljoen gulden voor bodemsane-ring, 15 miljoen gulden voor energiebesparende maatregelen en 15 miljoen gulden voor geluidsschermen. Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik stem voor de voordracht en had vele moties in gedachten over het tegemoetkomen aan parkeerbehoeften, maar heb hiertoe niet de moeite genomen in verband met het te verwachten stemgedrag, wat ik graag wens aan te tekenen. De heer VAN LOHUIZEN: Wij stemmen tegen de voordracht, met dien verstande dat wij uiteraard v››r de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, verpleeg- en verzorgingstehuizen, de gaten in het grotestedenbeleid, werk, bodemsanering en duurzaam bouwen zijn. De heer BALAK: Wij stemmen voor de voordracht, met uitzondering van het bedrag van 15 miljoen gulden voor geluidsschermen bij de A10. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 947 van afd. 1 van het Gemeen-teblad, met inachtneming van de door de raadsleden Paquay en Van Lohuizen gevraagde aantekening. 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 februari 2000 tot instemming met het Programma van Eisen voor de Auto- onderdoorgang en het Busstation aan de IJzijde van het Centraal Station (Gemeenteblad afd. 1, nr. 147). 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 februari 2000 inzake het tweede voorbereidingskrediet voor de auto- onderdoorgang en het busstation (niveau +1) aan de IJzijde van de Centraal Station (Gemeenteblad afd. 1, nr. 148). Deze punten worden gevoegd behandeld. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Dit is een zeer belangrijke zaak, omdat de resulterende situatie gezichtsbepalend zal zijn voor Amsterdam. Wij hebben dit eerder een aantal malen besproken. Wij hebben toen ook een uitvoerige afweging gemaakt over de aanleg van het busstation aan de voorkant of aan de achterkant van het station. In grote meerderheid hebben wij besloten het busstation aan de achterkant te situeren, omdat wij aan de voorkant de openbare ruimte aanzienlijk willen verbeteren en daar een plein van allure willen neerleggen. De tekeningen die daarvan zijn gemaakt en die wij hier ongetwijfeld terug zullen krijgen, geven er alle vertrouwen in dat de situatie voor het CS zeer zal verbeteren en daaraan hechten wij zeer. Toen het plan om het busstation 'op ,,n hoog te situeren' ter sprake kwam, werden de problemen genoemd die daaraan vastzitten ten aanzien van de openbare ruimte daaronder en van de afwikkeling van het verkeer rondom het gehele Stationseiland, alsmede de relatie tussen het IJ en de stad. Wij wilden die meer openhouden en de stad weer terugbrengen naar het IJ. Wij konden in oktober jl. concluderen dat de problemen die aan het oorspronkelijke ontwerp vastzaten niet waren opgelost. Het is dan ook de grote verdienste van de heer Dijkstra, de voormalige supervisor van de IJ-oevers, dat hij vanuit zijn betrokkenheid bij de stad met een plan is gekomen om te laten zien dat men het ook anders zou kunnen doen. De relatie met het IJ zou dan wellicht beter kunnen zijn dan in het plan van Benthem en Crouwel, waarvan het College voorstander is. Op verzoek van de Raad, breed gesteund door alle fracties, is vervolgens een quick-scan uitgevoerd. Er is een aantal malen in de commissie over dit onderwerp overlegd, de laatste maal in februari. Deze discussie vond ik een volwaardige discussie over de voor- en nadelen van de diverse opties. Er bleken twee belangrijke problemen te zijn, namelijk dat het voorstel van de heer Dijkstra tot vertraging van de IJ-tram zou leiden en dat er een verschil in financi%n zou zijn. De vertraging van de IJ- tram is uitvoerig besproken door de Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (dIVV) en de heer Dijkstra. Dat is een uitermate technische discussie, die ik hier niet wil voeren, maar waarvan ik het wel betreur dat er niet meer tijd is geweest om dit goed uit te discussi-ren. Ik ben van mening dat hetgeen nu in de voordracht staat ten aanzien van de bezwaren niet juist is. Het is achterhaald door het feit dat de heer Dijkstra op basis van een uitvoerig gesprek met dIVV zijn ontwerp heeft aangepast. Dit geldt met name het gedeelte van de Oostertoegang. De enige reactie die wij daarop hebben ontvangen is een brief van 1 maart jl. van krap ,,n A4'tje. Ik vind dat niet een overtuigend tegenargument en betreur het dat wij nu hierover niet verder kunnen discussi%ren. Daarvoor is de Raad niet. Ik betreur het dat dit niet tot een duidelijke conclusie heeft geleid. De brief van dIVV komt erop neer dat men niet kan zeggen of de aanpassingen om voldoende water te kunnen spuien mogelijk zijn of niet, maar tegelijkertijd zegt men dat men nog niet overtuigd is van het ontwerp, maar dat het aangepaste ontwerp mogelijk is, zonder dat dat wordt onderbouwd. Het tweede belangrijke punt betrof de financi%n. Het College is stellig in de verwachting dat de gehele aanleg 247 miljoen gulden zal kosten, te weten het busstation, de auto- onderdoorgangen, de oostelijke en de westelijke toegang en het gedeelte dat de Noord-Zuidlijn betreft, inclusief BTW. Ik ben van mening dat men daarvan op dit moment onvoldoende zeker kan zijn. De heren Benthem en Crouwel hebben beiden gezegd dat hun ontwerp nog onvoldoende is uitgekristalliseerd om nu reeds een goede schatting van de begroting te kunnen maken. Ik vrees dan ook dat wij eigenlijk vooruitlopen op de discussie over de Noord-Zuidlijn, die wij in april a.s. zullen houden, zoals in de voordracht wordt genoemd. Dan moeten wij definitief beslissen over het al of niet aanleggen van de Noord-Zuidlijn op basis van de financi%n. Ik heb de wethouder een jaar geleden gevraagd, er zorg voor te dragen dat wij precies weten wat die beslissing betekent, niet alleen voor de Noord-Zuidlijn, maar ook voor alle bijkomende werken. Een halfjaar geleden heb ik daarvan binnen de commissie een eerste lijst ontvangen. Ik hoop dat de wethouder nogmaals kan bevestigen dat wij de bijkomende werken financieel in kaart zullen hebben gebracht, als wij de beslissing in april a.s. nemen. Anders kunnen wij in een vervelende situatie komen te verkeren. Dan nemen wij een besluit, zonder te weten welke kosten daaruit voortkomen. Ik begrijp dat dit niet tot op 10 miljoen gulden nauwkeurig kan worden berekend, maar men kan wel een orde van grootte aangeven. Het is voor de gehele Raad van buitengewoon belang daarin inzicht te hebben bij de finale beslissing, want het is zeker dat wij dan keuzes zullen moeten maken over een aantal zaken die wij misschien wel zouden willen, maar die financieel niet mogelijk zijn. Het voorliggende voorstel gaat uit van een definitieve beslissing voor een station op eenhoog. Ik pleit er sterk voor om tot april a.s. de optie van aanleg op de begane grond open te houden, voor het geval dat er niet genoeg geld beschikbaar zal blijken te zijn en deze schatting van 247 miljoen gulden onverhoopt hoger zou uitvallen. Ik zou gaarne willen dat de wethouder dit toezegt, zodat wij nu niet definitief het schip in gaan voor iets, waarvan wij eigenlijk niet weten hoeveel het kost. (De heer VAN LOHUIZEN: Heb ik goed begrepen dat u niet de ondergrondse optie, maar de maaiveldoptie wilt openhouden?) Inderdaad. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de wethouder op dit punt, omdat ik van mening ben dat wij vooruitlopen op de discussie die wij in april a.s. zullen voeren. De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. De bijdrage van de D66-fractie kan niet anders beginnen dan met onze complimenten voor professor Dijkstra. Wij zijn van mening dat het goed is voor de stad dat er mensen zijn zoals de heer Dijkstra, met zoveel inzet, een zo duidelijke visie en een ongekende bevlogenheid. Wij menen dat de stad Amsterdam zonder zulke mensen niet zo zou zijn als zij nu is. Wij maken ook onze complimenten aan de wethouder en de dIVV. Zij moesten in de afgelopen maanden telkens opnieuw inhoudelijk reageren op nieuwe plannen en ontwikkelingen. Bij alles wat de laatste weken van alle kanten over ons is uitgestort aan technische informatie zou het College ons eigenlijk een universitaire bouwopleiding in Delft moeten aanbieden, want het was moeilijk te bevatten. Wij hebben desalniettemin ons best gedaan. Onze fractie zal na veel wikken en wegen kiezen voor het busstation op plus ,,n. Voor ons staat de reizigersmachine centraal. Wij vinden dat deze aanleg de reizigersmachine optimaal tot zijn recht laat komen voor de reiziger. Op dit moment verwerkt het CS tussen 200.000 en 300.000 reizigers per dag, wat na deze aanleg zal oplopen tot 300.000 tot 400.000. Het comfort en de sociale veiligheid komen beter tot uitdrukking bij het busstation op plus ,,n. Een bijkomend voordeel is dat met het huidige plan een doorsteek mogelijk is van het busstation naar perron 15. Dat was in de eerdere plannen nog niet zo. Wij zijn van mening dat dit met name voor het nachtvervoer ongekende mogelijkheden biedt om het station gedeeltelijk af te sluiten. Wij vinden het voorliggende plan een mooi plan. Het is een mooi ontwerp, dat in de afgelopen maanden op verschillende punten is aangepast, met de hete adem van de heer Dijkstra en de zijnen in de nek. Het spreekt ons aan dat de wandelpromenade van bijna 20 meter aan de kant van het IJ zeer is verbeterd. In verband met de ligging aan het noorden vinden wij dit geen goede locatie voor een groot, weids, openbaar plein en ook om die reden kiezen wij voor een bovengronds busstation. Wij hebben twee vragen aan de wethouder. Er is de afgelopen dagen veel gesproken over de doorstroomfunctie in de westelijke buis van de oostelijke toegang. Volgens het plan gaan daar de tram en de bus in twee richtingen doorheen en is er ook plaats voor voetgangers. De bus en de tram maken gedeeltelijk gebruik van dezelfde ruimte, maar kan dat allemaal wel in die kleine, nauwe ruimte? De wethouder heeft ons toegezegd dat hij met een nadere uitwerking zal komen van de bruggen bij de Oostertoegang, de Kamperbrug en de geplande nieuwe autobrug. Ik neem aan, dat wij daarover vandaag geen besluit zullen nemen. Dat is zeer belangrijk voor de D66-fractie. In de commissie hebben wij erover gesproken dat het prachtige aanzicht van de Schreierstoren totaal verloren dreigt te gaan door een asfaltwoestijn. De D66-fractie is verheugd met de voorstellen voor de inrichting van de openbare ruimte aan de stadszijde. Wij vinden die van hoge kwaliteit en zijn verheugd dat er een aanzienlijk stuk water terug zal komen, alleen al als compensatie van wat er aan de IJ-zijde verloren gaat. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Onze fractie gaat met beide voordrachten akkoord, in de wetenschap dat wij het precieze uitvoe-ringsbesluit nog ter discussie krijgen. Wij delen de twijfels die er toe hebben geleid dat de heer Dijkstra is gevraagd, een ondergrondse variant uit te werken, namelijk de twijfels of de openbare ruimte op maaiveldniveau wel aangenaam zou worden. Ondanks deze twijfels zijn wij voorstander van het busstation op spoorniveau, omdat wij van mening zijn dat openbaar vervoer waar mogelijk bovengronds moet zijn. Wij zijn, net als de D66-fractie, zeer verheugd met de voorstellen voor het Stationsplein, dat ongetwijfeld mooi zal worden. Bij de behandeling van het uitvoeringsbesluit zullen wij aandacht geven aan de vraag of het busstation voldoende capaciteit heeft. De heer Bijlsma heeft gepleit voor openhouden van de maaiveldoptie. Wij pleiten ervoor, in te zetten op het busstation op spoorniveau en, voor het geval daar niet voldoende ruimte zou zijn, de mogelijkheid open te houden om enkele bussen te laten halteren op het maaiveld achter het station. Er is hier gesproken over een "reizigersmachine". Dat kan in het licht van de kritische kanttekening die het Ministerie van Verkeer en Waterstaat maakt over de overstapcapaciteit nog een negatieve betekenis krijgen. Ik stel mij een soort gehaktmolen voor, waar de reizigers aan de ene kant worden ingeperst en aan de andere kant door allemaal kleine gaatjes uit moeten druppelen. Het ministerie vreest dat de overstapcapaciteit zeer krap zal worden, met het station op spoorniveau aan de achterzijde en het feit dat er helaas geen directe verbinding komt tussen het station van de Noord- Zuidlijn en de NS-sporen. Op deze punten zullen wij in de toekomst zeer kritisch zijn, maar vooralsnog geven wij het College graag het fiat om de voorstellen verder uit te werken. De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Het motto van de VVD-fractie ten aanzien van de collegevoorstellen is: "Flaneren voor en doorstro-men achter", voor het station een plein met allure, achter het station doorstroming van verkeer. Wij hebben waardering voor de plannen van Benthem en Crouwel, voor het plan van de heer Dijkstra en ook voor de heer Dijkstra zelf, die onvermoeibaar lijkt in zijn inspanningen om rond het station een situatie te cre%ren die past bij Amsterdam. Een van de verdien-sten van de heer Dijkstra is dat het plan van de gemeente is aangepast en aanzienlijk verbeterd. De overwegingen die spelen zijn de kwaliteit van de openbare ruimte, het verkeer, de prijs en het beperken van de gevolgen van wat wel wordt genoemd "een historische vergissing". Om bij dit laatste te beginnen: de heer, inmiddels professor Mak omschrijft in 'De Engel van Amsterdam' de jonge Mathilde van Lodewijk van Deijssel als een kind van het oude Amsterdam, de nauwelijks verlichte stad waar zij in 1860 dromend op uitkeek, in een periode die achteraf bezien het begin van een ommezwaai bleek te zijn. "Zo gebeurde het," staat er letterlijk, "dat het nieuwe Centraal Station het centrum afsloot van het IJ." Amsterdam veranderde in een halve eeuw van een waterstad in een landstad. Ik weet dat er mensen zijn die het CS het liefst in zouden pakken om het cadeau te doen aan Japan. Dat zou uitgerekend dit jaar wel toepasselijk zijn, maar Japan wellicht ook met een probleem opzadelen, namelijk wat te doen met de replica van het CS die het reeds heeft. Als men het aan ons zou teruggeven, hebben wij er niet zoveel aan. Als wij alles overnieuw zouden mogen doen, zou het natuurlijk beter zijn het CS op een andere plaats te bouwen, maar wij zullen het met de gegeven feiten moeten doen. Het is aan ons als gemeenteraad om een beslissing te nemen die zal zorgen voor een stuk Amsterdam met allure, met de uitstraling die past bij de hoofdstad en waarover de geschiedschrijvers niet zullen schrijven dat het de volgende historische vergissing rond het CS was. De VVD-fractie bestaat voor een groot deel uit leden van katholieken huize en wel van het bourgondische soort. De overige leden zijn slechts van het bourgondische soort. Ik bedoel daarmee dat als ergens van kan worden genoten het wel iets mag kosten,. De VVD-fractie zou rondom het CS graag een gebied zien, waar veel mensen, Amsterdammers en niet-Amsterdam- mers, van kunnen genieten. Dat mag van ons dus ook iets kosten, maar wij willen wel graag weten hoeveel. Het is onze fractie nog niet duidelijk welke kosten zijn verbonden aan de verschillende plannen. De cijfers die worden genoemd verschillen per bron. Ik verzoek de wethouder een poging te doen hierin duidelijkheid te verschaffen. Aan de voorkant van het station zal de Prins Hendrikkade grotendeels worden afgesloten voor autoverkeer, dat daardoor niet meer langs het Victoriahotel kan. De VVD-fractie is voorstander van deze zogenaamde "knip", omdat dit het verblijfsklimaat Ä dat is net zoiets als de gevoelstempe-ratuur Ä gunstig zal be<nvloeden. Het CS aan de voorkant uitkomend, zou men eigenlijk over een rode loper via het Damrak de stad moeten binnenwan-delen. Daarvan is nu geen sprake. Er is meer voor nodig dan de huidige plannen voor het station, die wel van grote invloed zijn op de door de VVD-fractie zozeer gewenste rode loper. De knip zal zorgen voor meer verkeer aan de achterkant van het station. De VVD-fractie is daarom gelukkig met de tweemaal twee rijbanen die in de tunnel worden aangelegd, maar vreest voor de doorstroming van het verkeer van en naar de Piet Heintunnel. In de visie van de VVD-fractie moeten ook daar tweemaal twee rijbanen komen. Hetzelfde geldt voor het verkeer in de richting van de Coentunnel en in de toekomst ook van de Tweede Coentunnel. Ik weet dat vandaag geen beslissing wordt genomen over de toestroom, maar wil dit punt toch onder de aandacht brengen. Bij de voorstellen terzake zullen wij daarvoor wederom aandacht vragen. (De heer VAN POELGEEST: Stelt u voor om de Van Diemenstraat te verbreden tot tweemaal twee rijbanen en daarmee om een groot deel van de panden daar te slopen?) Dat lijkt mij wat ver gaan. (De heer VAN POELGEEST: U pleit voor tweemaal twee rijbanen, ook op het westelijke deel. Als consequentie daarvan moet er in de Van Diemenstraat veel gesloopt worden.) Daarin hebt u gelijk. Daar waar het kan, wil onze fractie zoveel mogelijk tweemaal twee rijbanen om de doorstroom van het verkeer toe te staan. Er zijn meer plaatsen in de stad waarvoor wij dat een zeer slecht plan vinden. Een ander heikel punt is de eventuele vertraging van de IJ-tram. Evenals over de kosten zijn hierover verschillende geluiden te horen. Ik verzoek de wethouder hierin helderheid te geven. Ik sprak reeds over het verblijfsklimaat. Het aantrekkelijke van het plan-Dijkstra is het ondergrondse busstation, waardoor aan de IJ-zijde veel openbare ruimte ontstaat. In de reactie van de supervisoren op het plan- Dijkstra staat dat zij de busterminal "een voorname plaats gunnen in de totale reizigersmachine, die het Stationseiland is, en de terminal dan ook niet naar het ondergrondse willen verbannen". Bijna alle partijen in deze Raad zouden het autoverkeer grotendeels ondergronds willen brengen. Wat de VVD- fractie betreft, geldt dat ook voor bussen en busstations. Als wij ergens iets aan gunnen, dan is dat aan de Amsterdammers, namelijk een mooi en functioneel gebied. Een busterminal gunnen wij niet zoveel. Overigens vindt de VVD-fractie het rapport over de sociale veiligheid niet overtuigend. Ondanks het verdwijnen van de idee van een IJ-boulevard, zodat alleen nog sprake is van een IJ-kade, stellen de supervisoren dat in beide plannen aan het IJ een front met allure kan ontstaan. Dat is mooi, maar hoe gaat het met de voorkant? Wij zijn minder overtuigd dan de heer Van Lohuizen. Krijgen wij daar een plein met allure? De VVD-fractie is daar bij de huidige plannen nog niet volledig zeker van en zou gaarne zien dat het water en het voorplein dichter bij elkaar worden gebracht. Ik doel daarmee op een situatie zoals in Utrecht. De VVD-fractie heeft ook liever meer plein dan meer diep water. Ik dien een motie in, waarin het College wordt uitgenodigd een zodanig plan te ontwikke-len voor de voorzijde van het CS dat er een plein met allure komt en het water daarbij wordt betrokken. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Waarom hebt u de motie niet ingediend bij de UNA-gelden?) Bij de UNA-gelden spraken wij niet over het station. Dit punt was later geagendeerd. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 21? Motie van 8 maart 2000 van de raadsleden Huffnagel en Hooijmaijers inzake een collegevoorstel voor een plein met allure aan de voorzijde van het Centraal Station (Gemeenteblad afd. 1, nr. 203, blz. 948). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Zo ziet men maar hoe toevallig het is hoe de UNA-gelden worden besteed. Wij betreuren de afwezigheid van wethouder Stadig. Dit lijkt erop alsof hij rustig op reis gaat, nadat hij de oppositie binnen zijn eigen fractie heeft overwonnen, terwijl hij de belangrijkste doordrijver is Ä als ik het zo mag noemen Ä van het busstation op plus een. De Raad heeft in eerste instantie tamelijk algemeen ingestemd met dat plan, omdat het een goede oplossing leek voor de positionering van de bussen bij het CS. Vervolgens heeft professor Dijkstra terecht opgemerkt dat daarmee het probleem van de openbare ruimte achter het CS niet was opgelost. De bezwaren van de heer Dijkstra drongen laat tot ons door. Dat is een kwestie die ik met wethouder Stadig had willen bespreken. De oplossing van professor Dijkstra lijkt niet meer haalbaar. Ik heb begrepen dat ook de PvdA-fractie zich erbij neerlegt, dat deze om technische redenen niet meer mogelijk is. De CDA-fractie zal zich daarbij ook neerleggen. Wij kunnen niet eindeloos in een technische discussie blijven verkeren en deze wordt zinloos als er vanuit het College geen duidelijke steun voor komt en er in de Raad geen principi%le bezwaren bestaan. Wij signaleren wel dat het probleem van de openbare ruimte daarmee onopgelost blijft. Het collegevoorstel is enigszins aangepast naar aanleiding van de bezwaren van de heer Dijkstra. Het blijft voor onze fractie echter onduidelijk in hoeverre dit een aantrekkelijke oplossing kan bieden en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Wij zullen dit afwachten. Het is een belangrijk voorbehoud bij onze instemming met een busstation op plus een. Wij gaan ervan uit dat daarover nog nader wordt gesproken. De heer Bijlsma heeft gesproken over de mogelijkheid van een busstation op de begane grond. Wij zien dat in dit stadium niet als een optie die men open zou moeten houden. Wij gaan ervan uit dat men moet doorgaan met het plan voor het busstation op plus een en moet bezien hoe dat zo aantrekkelijk mogelijk kan worden gemaakt. Pas als dat financieel niet haalbaar blijkt, zouden wij de besluitvor-ming opnieuw moeten bezien. Wij zijn er niet voor, in dit stadium twee opties open te houden. Wij geven met deze voordrachten nog geen instemming met de route van de bussen naar het busstation, eventueel via een brug of een dam over het Oosterdok. Wij moeten dat nog bespreken. Wij zijn niet zo blij met de plannen, die nu in schetsvorm zijn voorgelegd en dus nog niet ter besluitvor-ming. Zij bevatten een lelijke dam over het Oosterdok en een situatie in het Oosterdok die ons niet aantrekkelijk lijkt. Wij vinden het zeer de moeite waard te onderzoeken of de bussen geheel of grotendeels vanuit de IJtunnel door de Kattenburgerstraat kunnen worden geleid en vervolgens langs de Piet Heinkade naar de achterkant van het CS. (Wethouder KTHLER: Ik heb de commissie desgevraagd twee maal uitgebreid ge<nformeerd over de redenen waarom dat niet mogelijk is. Als u daarop wilt afdingen, moet u dat doen.) Er zijn praktische bezwaren ten aanzien van de kruising van de Kattenbur-gerstraat en de Piet Heinkade. Wij houden eraan vast dat dit nader moet worden bezien in samenhang met de verdere planvorming over het Oosterdok. Wij betwijfelen of voor de dam of de brug over het Oosterdok een bevredigende oplossing kan worden gevonden. Ook voor de situatie in het Oosterdok moeten de mogelijkheden van de alternatieve route worden bezien, zeker als de wens van de heer Huffnagel met betrekking tot tweebaans doorstroming moet worden gerealiseerd. De heer Huffnagel heeft terecht opgemerkt dat wij nog niet zoveel besluiten over de situatie voor het CS. De VVD- fractie legt zich neer bij de knip. Dat doen wij ook, maar wij zijn van mening dat de knip in de Prins Hendrikkade geschikt moet zijn voor evaluatie. Als er in de binnenstad problemen blijken te zijn met de Stadshartlus, die reeds zo is aangevochten, ook door ons, en er geen bevredigende oplossing blijkt te zijn via de achterkant van het CS, moeten wij de situatie kunnen heroverwegen. Een busstation aan het IJ betekent niet dat de stad weer terug is bij het IJ. Het betekent wel dat de stad achter het station aan het IJ doorgaat, maar voor de CDA-fractie hoort het Stationsplein bij de binnenstad. Wij willen dat daar een beschut plein komt, dat nader uitgewerkt kan worden, en dat men niet tracht te doen alsof het CS er niet zou liggen. Dat is een realiteit, die moeten wij goed vorm geven en daar moeten wij ons bij neerleggen. De heer BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Dit is het agendapunt van de universele troosteloosheid van een busstation en de vraag hoe wij Amster-dam weer bij het IJ kunnen trekken. Over het laatste kan ik kort zijn: dat doen wij niet. In de voordracht vergroten wij zelfs de afstand, door er een busstation tussen te friemelen. Wat wij uiteraard moeten doen, is het CS, die historische vergissing, afbreken en alles onder de grond of onder het water brengen. Dan zou Amsterdam een prachtig open havenfront krijgen. Eventueel kunnen wij het niet onaardige hoofdgebouw laten staan, maar wij moeten niet discussi%ren over bussen op plus een of min een. Bovendien is de NS van mening dat het zwaartepunt van de "reizigersmachine" terecht zal komen bij station Zuid. Dat wordt echter niet voorgesteld, zodat wij terugko-men bij de plus of min een. Helaas, de universele troosteloosheid van een busstation laat zich niet verdringen, niet achter het station, noch door het op te tillen, noch door het onder te spitten. Stedenbouwkundig zit de winst natuurlijk onder de grond, in de vorm van openbare ruimte voor voetganger en fiets, een uitnodigend gezicht naar Noord en een prettige hal voor de reizigers in plaats van een benauwende tunnel. Daaraan hangt wel een prijskaartje van 100 miljoen gulden plus eventuele vertraging van de IJ-tram. Het is echter vooralsnog onduidelijk hoe de bedragen tot stand zijn gekomen. Anderen hebben daarover reeds een en ander gezegd. Het vergelijken van de plannen is moeilijk, vooral omdat het ene plan reeds veel verder is uitgewerkt dan het andere. Bij een zo belangrijk besluit is dat doodzonde. Wij zijn tot op het laatst bestookt met allerlei tegenstrijdige informatie, hetgeen een duidelijke besluitvorming bemoeilijkt. Wij vragen ons af in hoeverre animositeit in dezen de informatie heeft gekleurd. Met de beschikbare informatie heeft onze fractie uiteindelijk een keuze gemaakt. Daar moeten wij het helaas mee doen. Wij willen geen discussies meer over de laterale spuifunctie van een kanaal in een van de pijlers. Dat is een technisch verhaal en daar komen wij volgens mij niet uit. Wij hebben gekozen voor de meest praktische en zuinige oplossing, te weten het busstation op ,,n hoog. Wij geven de wethouder mee dat wij een inspanning willen zien ten aanzien van de briljante oplossing voor de fietsers bij de Oostertoegang. Dat is nu absoluut niet ideaal. Het schijnt moeilijk te zijn, daarvoor een oplossing te vinden, maar wij willen dat dat nog nadrukkelijk wordt bezien. Wij zouden de overkapping van het busstation gaarne tot normale proporties teruggebracht willen zien. Deze maakt nu van het busstation een soort broodtrommel die wordt dichtgeschoven richting Amsterdam Noord. Men ziet helemaal niet meer wat er achter het station verborgen gaat. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Over het busstation is reeds lang gesproken. Wij vinden het van belang dat na vandaag duidelijk wordt welke richting wij uitgaan. Het langer openhouden van verschillende opties vinden wij niet verstandig. In die zin volgen wij de mening van de CDA-fractie. Men moet een voorkeur uitspreken en deze verder uitwerken. Als mocht blijken dat dit te duur wordt, of zich andere problemen voordoen, zullen wij het tegen die tijd merken. (De heer BIJLSMA: Dan kan men niet meer terugvallen op een andere optie. Mijn voorstel is om dat nu niet onmogelijk te maken.) Ik vind het beter dat deze Raad duidelijk een voorkeur uitspreekt over de inhoudelijke richting. Het is natuurlijk nooit uit te sluiten dat gaande de rit blijkt dat er veel extra kosten bijkomen of dat bepaalde zaken technisch niet mogelijk zijn Ä hoewel er reeds veel onderzoek is gedaan Ä maar dat merken wij dan wel. Wij moeten vandaag in politieke zin richting geven. Het is goed dat fracties duidelijk aangeven wat die richting naar hun mening zou moeten zijn. Dit is geen gemakkelijk besluit, omdat de zaak op een gegeven moment zeer technisch is geworden. De D66-fractie zei reeds dat men bijna een werktuigbouwkundige moet zijn om het te kunnen volgen. In politieke zin is de afweging iets gemakkelijker. Het gaat om de vraag of men het vertrouwen heeft dat een ondergronds busstation goed zal werken. Deze beoordeling is uiteraard subjectief, maar onze fractie heeft dat vertrouwen niet. Er zijn veel plaatsen bekend waar het mis is gegaan met busstations in gesloten ruimtes. De realiteit is dat ook in de toekomst achter het CS 24 bussen zullen moeten blijven halteren, tenzij men dat aantal omlaag wil brengen. Als men dat wil, moet men dat nu voorstellen. Wij willen dat niet. Wij vinden het van belang dat de reizigersfunctie, die op die plaats is gelocaliseerd, in stand blijft en goed blijft functioneren. Dat is onze keuze, maar daarop willen wij niet inleveren. De 24 bussen blijven dus een gegeven. Wij zijn van mening dat dit ondergronds niet goed zal werken. (De heer HUFFNAGEL: Ik begrijp niet waarom men 24 bussen wel op plus ,,n kan plaatsen en niet op min ,,n.) Hebt u wel eens beneden bij het CS in Utrecht op de bus staan wachten? (De heer HUFFNAGEL: Ja, op weg naar de grachten, die daar zo mooi verlaagd zijn.) Men staat daar relatief donker. Het is niet eens een afgesloten ruimte, wat een ondergronds busstation wel zou zijn, en het is geen prettige ervaring. Ik beweer niet dat een busstation op plus ,,n geweldige openbare ruimte wordt, waar men graag de hele middag op een terras gaat zitten. Zo zal het niet werken. Ik denk wel dat er een substantieel verschil is in beleving tussen een busstation in een afgesloten, ondergrondse ruimte, waar in ieder geval minder daglicht zal zijn, en een busstation op plus ,,n. Dat is een subjectief oordeel. Wij zijn van mening dat het ondergronds niet zal werken. (De heer BIJLSMA: Wat vindt u van de begane grond?) Dat vinden wij geen optie. Het zou veel extra geld kosten om dat als optie open te houden. (De heer BIJLSMA: Hoezo? U kiest nu voor een busstation op plus ,,n, terwijl u niet weet of u dat kunt betalen, terwijl een busstation op de begane grond in ieder geval 100 tot 150 miljoen gulden goedkoper is.) Dat kan. Ik moet het ook anders zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat het op maaiveldniveau ook niet zal werken. Men staat dan in de open lucht. Ik neem aan dat er geen overkapping komt. Subjectief ben ik ervan overtuigd dat het beter is als het busstation op plus ,,n komt. Dat zou niet de nadelen hebben van een ondergronds busstation. Ik moet overigens nog zien of aanleg op maaiveldniveau goedkoper zou zijn, want dan zouden wij een rijkssubsidie mislopen, die wij nu wel hebben ontvangen voor het busstation. (De heer BIJLSMA: Dat is absoluut geen uitgemaakte zaak.) Wij kunnen van mening verschillen hoe dat zal gaan, maar wij lopen die kans bij aanleg op maaiveldniveau. (Mevr. VAN OUDENALLEN: In datzelfde Utrecht, bij Hoog Catharijne, lopen de voetgangers omhoog. Het is heel eng om daar 's avonds alleen op plus ,,n te lopen. Denkt u niet dat zich op plus ,,n hetzelfde effect kan voordoen als op min ,,n?) Ik heb reeds gezegd dat op plus ,,n niet hetzelfde geweldige verblijfskli-maat zal komen als wij in deze stad hebben, maar omdat men daar in daglicht onder een grote kap zou staan, zou het verblijfsklimaat aanzienlijk beter zijn dan ondergronds. (De heer BIJLSMA: U noemde het argument van de rijkssubsidie, maar het College heeft dat argument in de gehele discussie van de afgelopen maanden nooit genoemd.) Ik kan ook andere argumenten inbrengen. Het belangrijkste effect van het plan van de heer Dijkstra is geweest, dat het plan voor plus ,,n aanzienlijk is verbeterd. Zowel aan de oost- als aan de westzijde komt er een nieuwe toetredingsruimte. Dit is mogelijk geworden, doordat het station korter is geworden. Het is mogelijk geworden via perron 15 van de bus naar de trein te lopen, wat de situatie voor de nachtreizigers bijzonder kan veraangena-men. Wij zijn de heer Dijkstra in die zin dankbaar voor zijn inbreng. Dit alles afwegende kiezen wij voor het busstation op plus ,,n. Ik vind dat de CDA-fractie een motie moet indienen inzake de route via de Kattenburgerstraat. De voor- en nadelen van de route zijn reeds meermalen in de commissie besproken. Daar kunnen wij mee doorgaan, maar volgens mij is het belangrijk ook op dit punt helderheid te bieden door voor of tegen een onderzoek te kiezen. De argumenten zijn bekend. Als de CDA- fractie wil dat dit wordt onderzocht, moet zij een motie indienen, zodat de fracties erover kunnen stemmen. Wij kunnen dit niet aldoor boven de markt laten hangen, terwijl wel onderzoek wordt gedaan naar oplossingen voor de oostelijke toegang. (De heer GOEDHART: Ik heb gezegd dat wij hierover moties zullen indienen wanneer besluitvorming over die oplossingen hier aan de orde zal zijn, niet in dit stadium.) Dat betekent dus voor de CDA-fractie dat wij nog geen besluit nemen over de oostelijke toegang. (De heer GOEDHART: De wijze waarop de bussen naar de oostelijke toegang moeten worden toegeleid ligt nu nog niet voor ter besluitvor-ming. Wij signaleren dat daarvoor nog geen bevredigende oplossing is geboden. In dat kader stel ik dat het alternatief van de Kattenburger-straat nadrukkelijk meegenomen moet worden.) Elke fractie is natuurlijk vrij om een collegevoordracht te lezen zoals zij dat zelf wil. Wij lezen het zo dat nu de voorkeur wordt vastgelegd om de bussen aan- en af te voeren via de oostelijke toegang en de Prins Hendrikkade. Ik neem aan dat het College de plannen voor de Oostertoegang verder zal uitwerken. Op het moment dat zij hier weer ter sprake komen, kan men nog zeggen dat het verkeerde is uitgewerkt en dat men iets heel anders wil. Ik zou echter aanraden dat eerder te doen, omdat het College dan misschien ook de andere variant gaat uitwerken. Ik geloof dat er niemand tegen een plein met allure is, zoals genoemd in de motie van de VVD-fractie. Ik geloof ook dat het College van plan is om van het plein voor het CS een plein met allure te maken. Als men dit echter wil benadrukken, hebben wij daartegen geen bezwaar. Het zou lastig zijn de knip in de Prins Hendrikkade op proef toe te passen, als wij een plein met allure gaan aanleggen. De Prins Hendrikkade zou op de betreffende plaats smaller worden gemaakt voor de knip. Het is lastig om dat later terug te draaien. Degenen die dit eerst experimenteel willen toepassen, zouden tegen de voorliggende voordracht moeten stemmen en deze mogelijkheid open moeten houden. Dat heb ik niet gehoord. Als wij akkoord gaan met deze voordracht, besluiten wij ook over de knip. (De heer BIJLSMA: Daar hebben wij reeds over besloten.) Men probeert steeds op zaken terug te komen. (De heer BIJLSMA: Bij de beslissing over de autotunnel met tweemaal twee rijbanen achter het CS was de uitdrukkelijke voorwaarde opgenomen Ä dat is ons voorstel geweest Ä om de knip voor het CS te maken. Ik ben zeer verheugd dat de VVD-fractie zich daarvoor nu nogmaals uitspreekt. De vergadering wordt van 16.18 uur tot 16.21 uur geschorst. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben verheugd dat dit keer vanuit de Raad veel positieve geluiden klinken ten aanzien van de heer Dijkstra. Tijdens de vorige commissievergadering geneerde ik mij, omdat een wethouder van dit College zich naar mijn gevoel te buiten ging aan een aantal negatieve teksten richting heer Dijkstra. De fractie van Mokum Mobiel merkt op dat de fietsers in alle plannen helemaal aan de buitenkant terecht komen. Wij beschikken over een windrapport. In Amsterdam krijgen wij het altijd voor elkaar om op bepaalde pleinen en hoeken zaken neer te zetten zonder beschutting tegen de wind. Naar mijn mening wordt dit een heel winderig gedeelte. De fietsers aan de buitenkant zullen daar veel overlast van ondervinden. Ik betreur het dat in het plan de beschutting niet is bezien. Wellicht kan men dit alsnog bezien. Misschien zijn wij, tegen de tijd dat het af is, reeds veel verder op dit punt. Ik begrijp het voorstel van de PvdA-fractie en wacht het antwoord van de wethouder af. Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. De sprekers hebben voornamelijk de uiteindelijke keuzes van hun fracties toegelicht. Dat lijkt mij juist, gezien de voorgeschiedenis en de commissiebehandeling van de plannen en de contraexpertise. De afweging van het College is vastgelegd in de voordracht. De Raad moet uiteindelijk besluiten of men daarmee kan leven. Ik zal naar aanleiding van de vragen en voorstellen enkele zaken verduidelijken. Ik ben het zeer eens met de afweging van de heer Frankfur-ther ten aanzien van de stedenbouwkundige inpassing. Het gaat vooral om de kwaliteit van de reizigersmachine. Dat is een gruwelijk woord. Ik noem het liever de overstapmachine, dan ziet men al die mensen niet zo in die machine verdwijnen. De kwaliteit van die machine is het uitgangspunt en moet hier, naast het busstation, tot stand worden gebracht. Daarop toetsen wij de plannen. Vervolgens bezien wij hoe het zo goed mogelijk kan worden ingepast in de openbare ruimte. Dat is de volgorde volgens het collegestand- punt. Ik ben het eens met de inbreng van onder meer de VVD- fractie, dat men de openbare ruimte vooral aan de voorkant moet zoeken. Dat is nu niet aan de orde, omdat het Programma van Eisen voor het Stationsplein volgens een apart traject loopt. Het is de commissie gepasseerd, is in de inspraak geweest en wordt nu nader uitgewerkt, waarna het terugkomt. Ik kan mij echter indenken dat de VVD-fractie nu duidelijk wil laten weten waar zij staat op dit punt en de Raad de intentie wil voorleggen dat het plein dat aan de voorkant van het CS zal ontstaan Ä nog los van de discussie over een eventueel Schreiersplein Ä en het water, dat waarschijnlijk zal worden verbreed, onder meer in verband met de knip in de weg, allure moeten krijgen en dat bijzondere aandacht nodig is voor de aansluiting van het plein en het water. De uiteindelijke vormgeving is nog volledig open, maar de intentie wordt door het College gedeeld. Men kan de motie overbodig vinden, maar de Raad zou er duidelijk mee aangeven dat dit een punt van aandacht moet zijn in de discussie over de uitwerking van de inrichting van het Stationsplein. Het College heeft geen bezwaar tegen de motie, met dien verstande dat waar staat: "naar voorbeeld van Utrecht" iedereen daarin zijn eigen voorbeeld kan lezen. In Utrecht zijn zeer verschillende aansluitingen tussen pleinen en water. Er is een aantal vragen gesteld over de financi%le onduidelijkheid. Het College heeft naar vermogen duidelijkheid gecre%erd. Meer dan dit hebben wij niet. Ik meen dat het op dit moment allemaal nogal duidelijk is. Het College gaat ervan uit dat de oplossing met de auto-onderdoorgang, het busstation en de aansluitingen naar de oostelijke en westelijke toegang tezamen volgens de huidige begroting 247 miljoen gulden zal kosten. Wij hebben bij het ministerie voor exact dat bedrag subsidie aangevraagd. Wij hebben 70 miljoen gulden ontvangen als een lumpsum. De rest moeten wij zelf betalen. Een deel, te weten de aan te leggen kistdam, hebben wij gefinancierd uit de begroting middels een voorziening voor de kapitaalslasten. Dan blijft er ongeveer 142 miljoen over, waarvoor wij een voorziening hebben getroffen zoals vermeld bij het verdelingsvoorstel van de UNA-gelden, dat zojuist door de Raad is goedgekeurd. De bedragen zijn zeer exact, met dien verstande dat plannen bij de uitwerking altijd duurder kunnen blijken te zijn. Deze begroting is echter taakstellend. Het is geen losse- pols benadering en het College zal niet over enkele maanden melden dat de kosten 100 miljoen gulden hoger uitkomen. Daarvan is geen sprake. Het is mogelijk dat men met deze taakstellende begroting bij nadere uitwerking op problemen stuit, maar dat is per definitie bij ieder project mogelijk. Het is absoluut niet de inzet van het College. De PvdA-fractie heeft gelijk, dat ingeval zich problemen zouden voordoen van de orde van grootte die ik heb genoemd, het aan de Raad is om te zeggen dat wij dan het geld voor deze plannen hebben weggegooid, bijvoorbeeld de 25 miljoen gulden voor de kistdam, waarmee de Raad apart heeft ingestemd, hoewel de plannen nog niet gereed waren. Het is dan aan de Raad om te herbezien of deze alle onderdelen van het plan dan nog wel wil. Er komt altijd een moment waarop men kan besluiten het project niet door te laten gaan, als blijkt dat het 100 miljoen gulden duurder zal worden, nadat men reeds tientallen miljoenen guldens aan kosten heeft gemaakt. Dat is zelfs mogelijk als de helft van de Noord-Zuidlijn reeds is aangelegd en zou blijken dat er een overschrijding van 2 miljard gulden is. (Mevr. VAN OUDENALLEN: Is dit een waarschuwing?) Nee, juist niet. In algemene termen is het altijd mogelijk met een project ten halve te keren, maar voor het overige zijn de bedragen zeer exact. (De heer BIJLSMA: Dan begrijp ik niet wat u bedoelt met "ten halve keren". Het enige wat dan overblijft is een station op het niveau van de begane grond, waarvoor men dus nu de optie open moet houden. Dat betekent dat men een van de twee tunnels in de kistdam moet laten lopen en daarmee nu rekening moet houden in de tekeningen. Dat heeft het voordeel dat men ook de optie openhoudt eventueel in de toekomst tussen de tunnels ondergronds andere zaken te doen.) Met die redenering ben ik het niet eens. Wel voorzover wij weer uitkomen bij de bovengrondse oplossingen voor het geheel, als in het verdere traject onverhoopt alles zo duur wordt dat de Raad het project halverwege zou besluiten te stoppen. Dit betreft de auto-onderdoorgang en het busstation. In theorie zou dat altijd kunnen. Ik hoop niet dat dit in de praktijk gebeurt. Ik ben het niet eens met de redenering dat er over enkele maanden, bij het debat over de Noord-Zuidlijn, een definitieve opgave zal zijn van de kosten van de gehele operatie en dat de Raad dan opnieuw zou moeten afwegen of het wel zal gebeuren. Daarvoor zouden wij de optie van aanleg op maaiveldniveau moeten openhouden en het geheel, inclusief de kistdam, zo moeten aanleggen dat dit mogelijk is. Daartegen heb ik twee bezwaren. Bij de beschikking over de Noord-Zuidlijn komt er een lijst met nevenprojecten. De kosten van dit project zullen op die lijst 247 miljoen gulden bedragen, die reeds zijn gedekt. Wij hebben een goede voorlopige begroting. De komende jaren zou kunnen blijken dat wij daar niet binnen blijven, maar het is niet zo dat wij met de natte vinger op dit bedrag zijn gekomen. Het College vindt dat er voldoende zekerheid is om op dit pad door te gaan. (De heer GOEDHART: De wethouder zegt dat de begroting taakstel-lend is. Ik proef in zijn hele redenering dat het tegelijkertijd mogelijk is om het project voor het genoemde bedrag uit te voeren.) Nee, in het geheel niet. Ik heb gezegd dat voor alle meerjarige projecten, die in fasen worden uitgewerkt, geldt dat men onmogelijk met zekerheid kan zeggen dat zij binnen het budget kunnen worden uitgevoerd. De mate waarin deze plannen zijn uitgewerkt is niet zodanig dat een exacte begroting mogelijk is, maar wel zodanig dat wij onze subsidieaanvraag erop hebben gebaseerd. Dit is het bedrag waarmee wij werken. Het is reeds volledig gedekt uit diverse bronnen. In april a.s. zullen wij op dit punt geen beter kader hebben. Wellicht zullen wij een beter kader hebben als alles verder is uitgewerkt, maar dan gaat het niet zozeer om de kosten van de infrastructuur, maar bijvoorbeeld om de vraag of er in het overkapte busstation bedrijfsruim-tes zullen komen en of dat kan worden terugverdiend. Ten aanzien van dergelijke zaken zijn er nog losse eindjes, die overigens geen honderden miljoenen guldens betreffen. Daarover kunnen wij later beslissen. Het is bij een dergelijke project onvermijdelijk dat het op het niveau van de details nu nog niet af is, maar dat zal het ook over twee maanden niet zijn, wanneer wij definitief de Noord- Zuidlijnbeschikking bespreken. (De heer BIJLSMA: Misschien niet ten aanzien van dit punt. Wij beslissen dan echter over het geheel. Ik heb u uitdrukkelijk gevraagd om een lijst die niet alleen het CS betreft, maar de projecten bevat die samenhangen met de gehele Noord-Zuidlijn. Wij hebben reeds een aantal besluiten genomen om een hoeveelheid extra geld in Noord te investeren. Ten aanzien van een aantal andere stations moet dat in april ook worden meegenomen. Dan moet men besluiten over de vraag of 247 miljoen gulden te veel zou kunnen zijn, wat ook niet uitgesloten is.) Dat stelt het college niet voor. Op dit punt zal op de lijst staan: "247 mil-joen gulden, reeds gedekt". Dat is de werkelijke situatie. Als uw opmerking impliceert dat wij bij de beschikking over de Noord-Zuidlijn zullen bespreken of wij dat bedrag hier wel aan willen uitgeven, dan bestaat er een ernstig misverstand daarover tussen u en het College. (De heer BIJLSMA: U zegt zelf dat de begroting voor dit project nog niet definitief is uitgewerkt.) De huidige stand van zaken is dat wij de aanleg van de kistdam reeds in procedure hebben gebracht. Dat is de stand van zaken waarbij wij subsidie hebben moeten vragen. Wij hebben 70 miljoen gulden subsidie ontvangen en de overige kosten gedekt uit diverse gemeentelijke posten. Als wij in april over de Noord-Zuidlijn spreken, zal over dit project niet meer informatie beschikbaar zijn gekomen. Er is geen reden deze discussie tot april te verdagen. Mijn tweede bezwaar is het volgende. Als men verwacht dat wij over enkele maanden zullen besluiten dit niet te doen Ä wat het College niet verwacht en niet voorstelt Ä moet de aanleg van de kistdam op andere wijze gebeuren, met geschatte meerkosten van 9 miljoen gulden. Wij moeten dan voor het - in de ogen van het College volstrekt theoretische - geval dat dit anders zou moeten, 9 miljoen gulden meer investeren. Daartoe is het College niet bereid. Ik heb die bereidheid ook bij de Raad niet opgemerkt. Het is wel waar dat het de Raad op elk moment, wanneer de kosten uit de hand blijken te lopen, vrij staat om te zeggen: doet u het toch maar niet. Hoe verder het project is, hoe heillozer dat wordt. Als 80% is voltooid, zal men 100% moeten afmaken en niet het ge<nvesteerde geld weggooien. Hetzelfde geldt voor de knip. Iedereen kan dit willen evalueren en er ooit op terug willen komen, maar de gehele planvorming, ook voor de voorzijde, is erop gebaseerd dat een van de twee bruggen zal verdwijnen en de weg smaller zal worden, omdat de rijstroken achter het CS erbij komen. Over 20 of 30 jaar mag iemand roepen dat hij dat toch niet wil, maar in dit plan kunnen wij daarop niet terugkomen. Het is overigens een van de subsidievoorwaarden van het Rijk. Wij hebben gevraagd of het Rijk een auto-onderdoorgang met tweemaal twee rijstroken wil financieren, omdat wij de rijstroken verschuiven. Als wij dit naderhand niet blijken te doen, ontvangen wij de subsidie niet. De betreffende papieren zijn openbaar en beschikbaar. Ook voor de knip geldt dat Amsterdam daarop op eigen kosten kan terugkomen, maar dat het in de plannen reeds is besloten. Wij gaan nu naar de fase van uitvoering. De vormgeving aan de voorkant van het station ligt nu niet voor, maar komt apart terug. De heer Van Poelgeest heeft gelijk dat nu wel voorligt wat er aan verkeer door de oostelijke en westelijke toegang zal moeten bij aanleg van het busstation achter het station. Dat zit achter het Programma van Eisen dat nu wordt vastgesteld. Ook daarop kan men later proberen terug te komen, maar het is wel een plan. Dat geldt ook voor de partners bij het busstation. De Raad weet dat wij hebben moeten overleggen met de maatschappijen die dat gaan exploiteren. Allerlei andere plannen zijn afgevallen, omdat de bussen daarin lang zouden moeten omrijden. De maatschappijen zouden in dat geval meer exploitatiesubsidie willen ontvangen. Dat is een van de redenen waarom de route over de Kattenbur-gerstraat is afgevallen. Wij hebben dat voor de Raad uitgebreid gedocumen- teerd. Als men dat echt anders wil, moet men dat op dat moment zeggen. Ik ben van mening dat de heer Goedhart veel te laat komt met die discussie, tenzij bij de nadere uitwerking zou blijken dat hetgeen wij nu willen onmoge-lijk is. Het College gaat ervan uit dat het wel mogelijk is en zou het anders niet voorstellen. De nadere invulling en detaillering komt uiteraard terug bij de uitwerking. Daarover beslissen wij nu niet. Wij beslissen nu welke vervoersstromen door de buizen zullen worden geleid, niet hoe dat precies zal gebeuren. Dat loopt via de trajecten van het Programma van Eisen voor het Stationseiland en van de herprofilering. Wij beslissen nu over de principes van de verkeersafwikkeling. De vormgeving bij de oostelijke en westelijke toegang komt later in detail terug. Dat beperkt de speelruimte voor de Raad om nog iets geheel anders te willen. Helaas lopen dergelijke infrastructurele projecten door over tien jaar en meerdere Raden. Als men een bepaalde weg inslaat, verliest men een aantal vrijheidsgraden. Daarna moet men het doen met de hoofdrichting die men heeft gekozen. De heer Van Lohuizen wees op de uitspraken van het Ministerie over de overstapcapaciteit. Het College houdt vast aan het standpunt dat deze voldoende is. Als men een directe aansluiting van de Noord-Zuidlijn in het NS-station wil, moet die partij daarvoor subsidie aanvragen. Het College wil dit niet. (De heer VAN LOHUIZEN: Is dat, afgezien van de financi%n, technisch nog wel mogelijk, gezien het voorliggende plan?) Ja, dat zou later nog kunnen. Een aantal andere extra overstappen kunnen dan niet meer worden aangelegd, maar deze nog wel. Het College heeft geen bezwaar tegen de motie die is voortgevloeid uit de beschouwing van de heer Huffnagel. Mijn opmerking over de knip geldt ook voor de infrastructuur aan het IJ. Daarover zijn door de vorige Raad besluiten genomen, die worden uitge-voerd. Er is een evaluatiemoment vastgesteld, waarbij men nog kan terugkomen op de tweemaal-,,n rijstrook aan de oost- en westzijde, in de zin dat het aan de oostzijde ruimtelijk nog mogelijk is en aan de westzijde enorme financi%le consequenties zou hebben. Dat moet de Raad te zijner tijd afwegen. De heer Bakker maakte een opmerking over de animositeit. Het College gaat ervan uit dat de ambtelijke adviezen die het heeft gekregen deugen. Dat neemt niet weg dat men daarnaar juist vraagt bij een contraexpertise, omdat ambtenaren of een College die ergens lang aan werken zaken subjectief kunnen gaan bezien. Dat is de reden dat wij de contraexpertise wilden, hoewel onzes inziens niet behoeft te worden getwijfeld aan de ambtelijke informatie. Als men vervolgens niet tevreden is met de uitslag van de contraexpertise en daarop gaat afdingen, blijven wij bezig. Het College gaat er ten aanzien van de termijnen en de extra kosten voor de ondergrondse variant van uit dat het nu de gegevens van de contraexpertise zijn. Op beide plannen kunnen nog plussen en minnen komen, maar als men de verschillen in kaart brengt, is dit het resultaat. Wij hebben geen reden daaraan te twijfelen. Ik ben niet van plan hierover tot in de eeuwigheid door te praten. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb goede nota genomen van wat de wethouder heeft gezegd. Wij krijgen een lijst met de financi%le uitwerking van de bijkomende projecten bij de Noord-Zuidlijn. Ik zal de wethouder houden aan zijn uitspraak dat het gehele project kan worden aangelegd voor 247 miljoen gulden. Ook in april a.s. zal de taakstellende begroting het uitgangspunt zijn. Ik durf een weddenschap aan te gaan dat dit bedrag over twee jaar aanzienlijk hoger zal zijn geworden, maar ik zal de wethouder er in april aan houden dat wij geen andere beslissing zullen hoeven nemen op basis van de lijst van bijkomende projecten. De wethouder zegt dat de terugvaloptie altijd blijft bestaan. Ik betreur het dat de mogelijkheid niet wordt ingebouwd om met een geringe extra investering alle mogelijkheden open te houden, ook om een betere situatie in de oostelijke toegang te cre%ren. Uit de discussie is gebleken dat wij daar nog niet uit zijn. Ik vrees dat wij daar niet uit zullen raken. In elk plan dat wij tot nu toe hebben gezien, liggen de bruggen vlak voor de oostelijke toegang weer op een andere plaats, omdat deze knoop nog niet is opgelost. Ik betreur het dat wij de verschillende opties verder niet zullen openhouden. De heer FRANKFURTHER: Mijnheer de Voorzitter. Wij blijven erbij dat de knoop vandaag moet worden doorgehakt. De fractie van D66 kiest voor het busstation op spoorniveau. Wij zullen de motie van de VVD-fractie niet steunen omdat wij deze zowel overbodig als onwenselijk vinden. Wij kunnen ons niet voorstellen dat de heren Bijlsma en De Vries hun fractie zullen aanraden met de motie in te stemmen. Sterker nog, wij vinden de motie een slag in het gezicht van wethouder Ter Horst, want alle pleinen die tot nu toe onder haar leiding zijn aangelegd in de binnenstad blinken uit in stedelijke allure. Wij zijn er heilig van overtuigd dat ook dit plein dat zal doen. (Applaus) (De heer HUFFNAGEL: Ik hoor wel vaker kul en hier wordt meteen hard op de tafel geslagen om dat onmogelijk te maken. De wethouder heeft gezegd dat het College de motie zal zien als een extra stimulans om hieraan aandacht te geven en daarom geen bezwaar heeft tegen aanname. Ik kan mij niet voorstellen dat de fractie van D66 ertegen zou zijn dat het College een extra stimulans krijgt om voor het station een plein van allure te maken. Als men dat wel is, moet men dat uitspreken. Bent u ertegen dat het College deze extra stimulans krijgt?) Ik meen dat de collegeleden zullen stemmen zoals zij daar zelf over denken. (De heer HUFFNAGEL: U zou antwoord geven op mijn vraag.) De inrichting van de openbare ruimte heeft maximale aandacht van de D66-fractie. Wij zijn er alleszins van overtuigd dat ook hier de inrichting van maximale allure zal worden voorzien. Meer dan maximaal bestaat niet. (De heer HUFFNAGEL: Ik probeer het nog een keer. Is de D66-fractie ertegen dat het College een extra stimulans krijgt voor het inrichten van het Stationsplein als een plein met allure?) (Mevr. VAN OUDENALLEN: Men is tegen overbodige moties...) (Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer Frankfurther, ik weet niet of het iets uitmaakt voor uw stemgedrag, maar u noemde de naam van de verkeerde wethouder.) Maar u gaat toch uiteindelijk de inrichting op het maaiveld bepalen? Nee? Dan bedoel ik de wethouder die daarvoor verantwoordelijk is. (De heer HUFFNAGEL: Ik begrijp dat u om bent.) Onze fractie vindt de motie ook onwenselijk. Wij zijn er te allen tijde tegen het water in Amsterdam te dempen. Wij weten, en gisteren is dat ook gebleken, dat men uit het betoog van de VVD-fractie, waarin zij ervoor pleit het water bij het plein te betrekken, kan lezen dat er minder water terugkomt dan ons nu in het plan wordt beloofd. In het kader van het beschermd stadsgezicht zijn wij daartegen. (De heer HUFFNAGEL: Ik teken daartegen protest aan. Dat staat er niet en dat bedoelen wij niet met de motie.) (De heer HEMMES: Het staat in de overwegingen.) De D66-fractie weet nog niet of zij wel voor terrassen is, zoals in Utrecht, althans op deze plaats. Wij hadden dit gaarne eerst in de commissies en fracties besproken. Op dit moment hebben wij hierover nog geen standpunt ingenomen. Het lijkt ons echter dat wij dergelijke terrassen niet willen hebben bij het CS, waar dagelijks 400.000 mensen zullen rondlopen. Wij zullen tegen de motie stemmen. De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Wij danken de wethouder voor zijn antwoorden. Het was een zware afweging, maar wij zullen de voorstellen van de wethouder steunen, ondanks het feit dat wij ook zeer veel sympathie hebben voor de voorstellen van de heer Dijkstra. Ik dank de wethouder voor het feit dat hij onze motie zal opvatten als een stimulans om voor het station een plein met allure te maken. De heer Frankfurther wil dat in commissies en fracties wordt besproken of wij een kade willen zoals bijvoorbeeld in Utrecht, waarbij het water en het plein dichter bij elkaar komen. Natuurlijk willen wij dat ook. Dat is precies wat ons voor ogen staat en daarom nodigen wij het College uit hiervoor een plan te ontwikkelen. Ik begrijp het bezwaar van de heer Frankfurther niet en hoop dat hij de motie toch zal steunen. Wij hechten er waarde aan. Het is een signaal. Het College zal het opvatten als een stimulans. Het lijkt mij dat iedereen dat een groot goed vindt. Wethouder KTHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb alweer gezegd dat ik alweer geen bezwaar heb tegen een motie die is medeondertekend door de heer Hooijmaijers. Dat komt tegenwoordig bijna elke veertien dagen voor. Er is een probleem met de heer Frankfurther, die in de motie iets leest wat er niet staat. Hij heeft gelijk dat er een hele discussie achter zit. Hij heeft gehoord welke idee%n de VVD-fractie heeft over de nadere uitwerking, maar dat staat niet in de motie. De VVD- fractie vindt de voorkant van het station belangrijk en heeft daar een aantal meningen over. Die zijn niet verwoord in de motie. De heer Huffnagel heeft ze wel genoemd. Ik heb daarop geant-woord dat het gaat om de intentie. De intentie is dat er extra aandacht voor moet komen. De stimulans houdt niet in dat het College niet van plan was, hier aandacht aan te geven, maar dat de Raad benadrukt hoe belangrijk hij het vindt. Alle mogelijke visies op de uitwerking worden opengelaten. De Raad benadrukt dat het onderwerp grote aandacht heeft. In die zin kan men de motie overbodig vinden. Het College tilt er niet zwaar aan als een fractie een motie indient, waar zij zeer aan hecht, en waar het College niet tegen is. Als de Raad deze mening deelt, laten wij de motie dan aannemen. Wij moeten er echter niet in lezen wat er niet in staat, want dan zou het bij aanname lijken of er een visie is aangenomen die wordt betwist en waaraan het College volstrekt niet toe is. (De heer FRANKFURTHER: Bent u dan op voorhand voor een uitwerking zoals in Utrecht?) Daarop heb ik in eerste termijn al gezegd dat het voorbeeld van Utrecht in de motie zeer vaag is. In Utrecht zijn alle denkbare voorbeelden te vinden van aansluitingen van water op pleinen of straten. Eenieder kan erin lezen wat hij wil. Het College zou er niet mee instemmen dat de Raad door aanname van de motie zou uitspreken dat er, in plaats van de nu voorziene kades, terrasachtige glooi<ngen of iets dergelijks zouden moeten komen. Dit punt van discussie komt later terug. Het College wordt gevraagd hieraan ter voorbereiding van deze discussie zoveel mogelijk aandacht te besteden. De raadsfracties kondigen nu reeds aan daarover met elkaar in debat te zullen gaan. (De heer GOEDHART: Ik kreeg al de indruk dat een VVD-motie wel overbodig moet zijn, wanneer wethouder K"hler ervoor is. Ik wil gaarne concreet horen dat de motie er niet toe zal leiden dat het College een andere besluitvorming zal voorleggen dan het reeds van plan was.) Zoals ik reeds heb gezegd, leidt deze motie ertoe dat wij niet alleen veel aandacht hieraan zullen besteden bij de nadere voorstellen op dit punt, maar er ook in de presentatie rekening mee zullen houden dat hierop verschillende visies bestaan en dus goed inzichtelijk zullen maken wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn, zodat de Raad dan goed kan kiezen. (De heer GOEDHART: Zou u dat anders niet hebben gedaan?) (Mevr. IRIK: De vraag is natuurlijk wat het nieuwe element is dat deze motie in de discussie brengt.) Het nieuwe element is dat in het Programma van Eisen dat wij hebben laten passeren Ä want het was een uitgangspuntenstuk voor de voorkant Ä dat nu niet ter besluitvorming voorligt, een aantal voorlopige idee%n over dit punt staan. De VVD-fractie geeft aan, te willen discussi%ren over de wijze waarop wordt omgegaan met het plein in relatie tot het water, omdat zij dat een klemmend punt vindt. (De heer BIJLSMA: Dat komt nog terug. Wij zullen daarover nog uitvoerig discussi%ren. Wij hechten eraan dat het geld wordt besteed aan de aanleg van een plein met allure.) Het College roept niet: wat fijn dat u dit als amendement indient. Het College zegt dat het er geen bezwaar tegen heeft als men de motie aldus beschouwt en als de Raad dat wil uitspreken. (De heer ARDA: Zou het College ook tot dit preadvies aan de Raad komen, wanneer het dezelfde criteria zou gebruiken als bij het preadviseren van de 160 of 200 begrotingsmoties?) Nee. Het moet u ook zijn opgevallen dat op dat punt, hoewel er een grote eenheid van beleid bestaat in het College in de mate waarin men een overbodige motie positief of negatief... (De heer ARDA: Dat is geen argument. Het College spreekt met ,,n mond.) Dat is juist. (De heer ARDA: U hanteert bij dit preadvies blijkbaar andere criteria dan bij de preadviezen bij de begrotingsmoties.) Het College heeft ,,n standpunt, maar de mate waarin de een of de ander een al dan niet overbodige motie positief of negatief preadviseert... (De heer ARDA: Dat hebt u niet gedaan bij de begrotingsmoties.) Bij de begrotingsmoties, althans in mijn portefeuille, was er een aantal waarop stond: eigenlijk is dit overbodig, maar juist geen bezwaar. Ik kan u de voorbeelden noemen. Overigens heeft de Raad onder uw fractie een aantal moties, waarvan het College had aangegeven dat zij volstrekt overbodig waren, toch aangenomen. (De heer ARDA: Dan waren zij blijkbaar niet overbodig.) Het College heeft geen bezwaar tegen de motie. De Raad moet via zijn stemgedrag aangeven of hij de motie overbodig vindt of niet. Ik neem er nota van dat de heer Bijlsma zeer exact heeft gehoord wat het College nu heeft gezegd over het bedrag van 247 miljoen gulden en ook in april zal zeggen. Ik hoor gaarne van hem, als hij een weddenschap wil aangaan, dat hij nog aanzienlijk meer noemt. Ik vind niet dat hij zijn gelijk heeft gehaald, als de kosten over tien jaar 2 miljoen gulden hoger blijken te zijn. (De heer BIJLSMA: Dan zal ik mijn gelijk hebben gehaald, als de kosten aanzienlijk boven de marktontwikkeling plus de inflatie uitko-men. Wij gaan ervan uit dat onze ramingen tot nu toe juist zijn. Wij hebben op dit moment geen betere en wij moeten het hiermee doen. De discussie wordt gesloten. De heer BIJLSMA (stemmotivering): Wij zullen de motie niet steunen. Ten eerste zullen wij over het onderwerp nog discussi%ren. Onze fractie is sterk voorstander van een plein met allure. Het was de intentie van mijn interventie dat wij daarvoor in ieder geval geld gereserveerd willen zien. Ten tweede heb ik de heer Huffnagel in eerste termijn duidelijk horen zeggen: wij hebben liever meer plein dan water. Dat vinden wij een brug te ver. Deze uitleg van het tweede gedachtestreepje in de overwegingen delen wij niet. Mijn fractie zal de voordracht steunen. Ik zal mij van stemming onthouden, want ik vind dit een ontijdige beslissing. Mijns inziens kunnen wij de finale beslissing pas in april nemen. De heer GOEDHART: Wij zullen tegen de motie stemmen, omdat deze overbodig is. Wij zullen voor de voordracht stemmen. De heer VAN POELGEEST: Onder de formulering die door het College is gekozen hebben wij geen bezwaar tegen de motie. Aan de orde is de stemming over de ingediende motie en de voordrach-ten. De motie-Huffnagel c.s. (nr. 203) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Dales, Van Duijn, Goring, Grondel, Hooijmaijers, Houterman, Huffnagel, mevr. Kalt, K"hler, mevr. Krikke, mevr. Van der Linden, Van Lohuizen mevr. Tz tok, Van Poelgeest en mevr. Spier-van der Woude zich voor de motie hebben verklaard. De voordrachten (nrs. 147 en 148 ) worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op blz. 735 en 742 van afd. 1 van het Gemeenteblad. ................................................. ............................................. ....................................... De vergadering wordt om 17.20 uur gesloten.