Bron             : Raad
Onderwerp        : Vaststelling Verordening Nadeelcompensatie en Planschade
                   Noord- Zuidlijn.
Portefeuille     : Verzekeringszaken
Afd./Pol. partij : CO-FIN
Datum Raad       : 21-06-00
Besluit          : afgevoerd
Comm. van Advies : Financi%n, Personeel en Organisatie, Facilitaire Bedrijven,
                   Beheer Binnenwater, Sport en Havenaangelegenheden
Datum CvA        : 07-06-00
Datum B&W        : 28-04-00
Datum publikatie : 09-06-00
Gemeenteblad nr. : 392

Nr. 392. Vaststelling Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord- Zuidlijn. Amsterdam, 8 juni 2000. Aan de Gemeenteraad 1. Inleiding. Het voorkomen van overlast en schade is vanaf het begin een leidend principe geweest bij alle voorbereidingen voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Desondanks hebben zowel de bestuurlijk als ambtelijk verantwoordelijken voor dit project zich vanaf het begin gerealiseerd dat het ontstaan van schade bij een dergelijk groot infrastructuurproject niet op voorhand volledig is uit te sluiten. Vanuit dit oogpunt is de Schaderegeling Noord-Zuidlijn opgesteld, met als doel de afhandeling van alle mogelijke schade te vereenvoudigen door daarvoor ,,n loket in te stellen, alsmede de ontstane schade verantwoord te compenseren. 2. Historie. In de periode 1995?1996, de aanloop naar uw besluit tot aanleg van de Noord-Zuidlijn van 27 november 1996, nr. 731, is gewerkt aan de opstelling van de Schaderegeling Noord-Zuidlijn en de concept-nadeelcompensatieverordening Noord-Zuidlijn. Op basis van een inventarisatie van de verschillende vormen van schade en bestaande schadevergoedingsregelingen is nagegaan in hoeverre deze problematiek met betrekking tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn was geregeld op basis van reeds bestaande regelingen. Voor diverse soorten van schade die zich zouden kunnen voordoen bij een project als de Noord-Zuidlijn, bestaan reeds wettelijke regelingen (onteigeningsschade, planschade op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, schade voortvloeiend uit een onrechtmatige daad, waarbij vooral moet worden gedacht aan schade aan bebouwing). Voor de nadeel- of bestuurscompensatie in verband met rechtmatige overheidsbesluiten bestond echter nog geen schadevergoedingsregeling. Dit is de aanleiding geweest om de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn op te stellen. Bij de opstelling van deze verordening is aansluiting gezocht bij reeds bestaande verordeningen op het gebied van de nadeelcompensatie, zoals de regeling die bij de aanleg van de Willemsspoortunnel in Rotterdam is gebruikt. Bij besluit van 27 november 1996, nr. 729, heeft uw Vergadering ingestemd met de schaderegeling Noord-Zuidlijn en ons College uitgenodigd de Nadeelcompensatieverordening Noord-Zuidlijn na ontvangst van de subsidiebeschikking aan uw Vergadering voor te leggen. De concept-Nadeelcompensatieverordening heeft voorafgaand aan uw besluit van 27 november 1996, nr. 729 (Gemeenteblad afd. 1, blz. 3355), een uitgebreid consultatie- en informatietraject doorlopen. Overleg heeft tevens plaatsgevonden met de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Amsterdam-Haarlem (verder te noemen: KvK). Bij brief van 2 mei 1997 heeft de KvK aangegeven dat de toen voorliggende concept-Nadeelcompensatieverordening met toelichting voor de KvK een aanvaardbare basis bood voor de afwikkeling van verzoeken om toekenning van nadeelcompensatie. De KvK heeft daarbij als kanttekening geplaatst dat zij niet kon instemmen met het opgenomen aftrekpercentage voor normaal maatschappelijk risico. Nadere bestudering van het aftrekpercentage en overleg daarover met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft niet geleid tot aanpassing van het percentage. Op het aftrekpercentage wordt verder in dit voorstel nog nader ingegaan. Tijdens informatiebijeenkomsten is tevens aan een grote groep belanghebbenden toelichting gegeven op de schaderegeling en de concept-Nadeel-compensatieverordening. 3. Juridische kader van de nadeelcompensatie. Nadeelcompensatie is een vergoeding van geleden nadeel die niet berust op een specifieke bepaling van een wet in formele zin, toegekend door een bestuursorgaan. De schadevergoeding wordt toegekend in verband met nadelen die ontstaan door rechtmatig overheidshandelen. Bij haar besluitvorming of de uitvoering van die besluiten, in het kader van het algemeen belang, zijn door de overheid geen fouten gemaakt. Dit betekent echter niet dat er niet een verplichting tot betaling van schadevergoeding zou bestaan. De eventuele toekenning van nadeelcompensatie in relatie tot de uitvoering van een overheidsbesluit of -project vindt haar grondslag in de belangenafweging die moet voorafgaan aan het besluit of de maatregel op grond van art. 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel geeft aan dat het niet bij afweging van die belangen alleen kan blijven, maar dat een vergoeding moet worden betaald indien en voorzover een burger onevenredig zwaar wordt getroffen door het besluit of de maatregel. Deze gedachte komt voort uit het uitgangspunt dat de lasten van overheidsbesluiten en -maatregelen door alle burgers in gelijke mate worden gedragen. Dit betekent met betrekking tot de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn dat deze met betrekking tot de nadeelcompensatie voorziet in een schadevergoeding voor die gevallen waarin geen nadrukkelijke wettelijke schadevergoedingsregeling bestaat, terwijl in die gevallen toch schade ontstaat die redelijkerwijs niet voor rekening van een belanghebbende behoort te blijven. De compensatieplicht is in dergelijke gevallen niet rechtstreeks gekoppeld aan de schadeveroorzakende maatregel maar vloeit voort uit de belangenafweging die aan het besluit of de maatregel voorafgaat. Deze belangenafweging wordt wat betreft de besluiten van een bestuursorgaan voorgeschreven door de artikelen 3:2 en 3:4 van de Awb. Art. 3:2 van de Awb verplicht het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit of maatregel onderzoek te doen naar de relevante feiten en af te wegen belangen. Art. 3:4, eerste lid, van de Awb geeft aan dat dit onderzoek plaatsvindt met het oog op de afweging van de belangen die rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken. Art. 3:4, tweede lid, van de Awb stelt tenslotte dat het niet bij een afweging mag blijven, terwijl de voor belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit of de maatregel, niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit of de maatregel te dienen doelen. De wetsgeschiedenis geeft aan dat in het hier omschreven evenredigheidsbeginsel de grondslag voor de verplichting tot nadeelcompensatie moet worden gevonden. Het vaststellen van een nadeelcompensatieverordening heeft tot doel een met voldoende waarborgen omklede regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden vooraf duidelijkheid wordt gegeven over de wijze waarop een verzoek om schadevergoeding kan worden ingediend en welke normen gelden voor de vergoeding van schade welke redelijkerwijs niet voor rekening van belanghebbende behoort te blijven. Dit betekent dat de vergoeding van schade daarmee vooraf voldoende is gewaarborgd. 4. De Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord- Zuidlijn. De Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn bevat zowel materi%le als formele bepalingen. In hoofdstuk II, de Nadeelcompensatie, worden de materi%le bepalingen met betrekking tot de nadeelcompensatie weergegeven. Daartoe wordt aangegeven wat de algemene grond is voor schadevergoeding en wordt vervolgens in een aantal artikelen aangegeven hoe de hoogte van de schadevergoeding moet worden bepaald. Een aantal specifieke bepalingen gaan in op de vergoeding van waardedaling van onroerend goed, nadeelvoorkomende en nadeelbeperkende maatregelen, het verstrekken van een voorschot en een eventuele bijdrage in de kosten van een in te schakelen deskundige. In hoofdstuk III is de regeling voor planschadevergoeding op grond van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in verband met het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn dan wel in verband met een met dat plan of de aanleg van de Noord-Zuidlijn samenhangende andere planologische maatregel opgenomen in deze verordening. Aangezien de beoordeling van nadeelcompensatieverzoeken en planschadeverzoeken inhoudelijk sterk overeenstemt, wordt voorgesteld met betrekking tot het project Noord-Zuidlijn niet de bestaande procedureverordening planschadevergoeding (vastgesteld bij uw besluit van 1 oktober 1969, nr. 857, en gewijzigd bij uw besluit van 23 februari 1994, nr. 93) van toepassing te laten zijn, maar beide soorten nadeel onder te brengen in ,,n verordening, de nu vast te stellen Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord- Zuidlijn. Dit betekent dat beide soorten verzoeken door het schadebureau kunnen worden behandeld waarbij ,,n procedure van toepassing is en door ,,n adviescommissie wordt geadviseerd. Dit komt de eenduidigheid en duidelijkheid voor burgers en ondernemers ten goede. Hoofdstuk IV gaat in op de procedurele bepalingen. Ingegaan wordt op vorm en inhoud van het verzoek om nadeelcompensatie, de behandeling van het verzoek, samenstelling, taak, bevoegdheden en procedure van de adviescommissie, de beslissing op het verzoek om nadeelcompensatie, alsmede een hardheidsclausule. Aangezien de beslissing van uw Vergadering op een verzoek om nadeelcompensatie/planschadevergoeding is aan te merken als een besluit op grond van art. 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, bestaat de mogelijkheid tegen dat besluit bezwaar en beroep aan te tekenen. Bezwaar moet worden ingediend bij het orgaan dat het besluit heeft genomen. Aansluitend is tegen het besluit op bezwaar beroep bij de rechtbank en eventueel hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogelijk. De procedures zoals die in de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn en de Algemene wet bestuursrecht in grote lijnen zijn aangegeven, zullen, als onderdeel van een Handboek Administratieve Organisatie van het schadebureau, worden uitgewerkt in een procedurebeschrijving schadebehandeling. Belanghebbenden zullen over deze procedure bij de indiening van hun verzoek worden ge<nformeerd. Gezien het feit dat het inmiddels toch al weer een aantal jaren geleden is dat de Schaderegeling Noord-Zuidlijn en het concept voor de Nadeelcompensatieverordening Noord-Zuidlijn door uw Vergadering zijn aanvaard, was er aanleiding de gehele verordening nog eens in het licht van de huidige wetgeving en jurisprudentie te bezien. Tevens is daarbij gekeken naar recente ervaringen met andere nadeelcompensatieverordeningen. Een van de punten die, zoals hiervoor al is aangegeven, in het overleg met de KvK en de voorlichting aan belanghebbenden tot de meeste discussie heeft geleid, is de hoogte van het vergoedingspercentage van 75. In zijn algemeenheid waren ondernemers van mening dat een aftrek van 25% in verband met normaal maatschappelijk risico te hoog was. Gelet op de opmerkingen uit recent overleg met ondernemers blijkt ook nu dat vergoedingspercentage nog tot verschillende inzichten en ontevredenheid te leiden. In verband daarmee is nogmaals onderzocht in hoeverre een aftrekpercentage van 25 nog steeds als redelijk moet worden beschouwd. De recente jurisprudentie rond nadeelcompensatie geeft in het algemeen niet concreet aan wat het percentage in verband met de aftrek voor normaal maatschappelijk risico zou moeten zijn. De volgende uitspraken geven eveneens een beeld van de uiteenlopende kortingen die op grond van algemeen maatschappelijk risico, voorzienbaarheid e.d. worden toegepast. ? Afdeling rechtspraak Raad van State 8 februari 1989, AB 1990, 152 (40%). ? Afdeling rechtspraak Raad van State 8 juli 1992, AB 1993, 248, (50%). ? Afdeling rechtspraak Raad van State 9 maart 1993, AB 1994, 83 (25%). ? Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 1 augustus 1997, AB 1998, 38 (40%). ? Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 30 november 1998, AB 1999, 90 (15%). ? Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 8 januari 1999,H.01.97.1663. Hoewel deze uitspraken, gelet op de casus en de gehanteerde regelingen, niet in alle gevallen ,,n op ,,n vergelijkbaar zijn met de situatie bij de Noord-Zuidlijn, wordt toch een beeld geschetst van het feit dat zeer uiteenlopende percentages in de desbetreffende gevallen als redelijk worden beschouw door de Afdeling bestuursrechtspraak. Strikt juridisch is derhalve niet op voorhand vast te stellen, of het percentage van 25 in de concept- nadeelcompensatieverordening onredelijk is en uiteindelijk door een rechter onjuist wordt bevonden. Zekerheid hierover zal bij handhaving van dit percentage eerst kunnen worden verkregen nadat dit tot in hoogste instantie is aangevochten en in een dergelijke procedure een uitspraak door de rechter is gedaan. Vanuit bestuurlijk oogpunt spelen echter mede de volgende overwegingen. Op het gebied van de nadeelcompensatie is een tendens aanwezig om bij grote infrastructurele projecten een ruimere vergoeding toe te kennen en derhalve een beperktere aftrek voor normaal maatschappelijk risico te hanteren. De omvang en duur van deze projecten worden veel minder tot het normaal maatschappelijk risico gerekend dan in het verleden. Een goed voorbeeld van een project waar deze tendens zichtbaar wordt, is de aanleg van de tramtunnel (souterrain) in Den Haag. In de desbetreffende nadeelcompensatieverordening wordt geen vergoedingspercentage genoemd. Bij de uitvoering van de regeling wordt echter bij de toekenning van nadeelcompensatie een vergoedingspercentage van 85 gehanteerd. Een ander aspect dat een rol speelt bij de bepaling van het vergoedingspercentage, is het draagvlak onder ondernemers ten aanzien van het project Noord-Zuidlijn. Reeds bij de discussies rond de conceptnadeelcompensatie-verordening in 1995 en 1996 is duidelijk geworden dat het merendeel van de ondernemers een vergoeding van maximaal 75% te laag vond. Uit de contacten met ondernemers op dit moment blijkt dat men dit feitelijk nog steeds van mening is en het draagvlak voor de schaderegeling en de nadeelcompensatieverordening om die reden niet groot is. Gezien de omvang en duur van het project is men van mening dat het vergoedingspercentage hoger zou moeten zijn dan 75. Daarbij komt dat ondernemers uiteraard de hiervoren geschetste tendens naar wat ruimere schadevergoedingsregelingen ook constateren. Aanpassing van het vergoedingspercentage, waarbij thans een percentage van 85 wordt voorgesteld, zal in de komende jaren van de aanleg van de Noord-Zuidlijn veel en voortdurende discussie rond de vergoeding van het geleden nadeel voorkomen en vrijwel zeker ook tot minder juridische procedures aanleiding geven. Dit zal bovendien niet alleen de houding van de ondernemers ten opzichte van de schade- en nadeelcompensatieregeling positief be<nvloeden, maar ook de acceptatiegraad van andere (bouw)activiteiten die hinder en overlast veroorzaken, verhogen. Vanuit dat opzicht brengt een verhoging van het vergoedingspercentage vrijwel zeker een belangrijk stuk rust rond het project Noord-Zuidlijn in de relatie met de langs het trac, gevestigde ondernemers. Gelet op het voorgaande zijn wij van mening dat er aanleiding is het vergoedingspercentage te wijzigen van 75 in 85. Wijzigingen ten opzichte van de conceptverordening. Op een aantal punten worden thans, naast een aantal redactionele aanpassingen, wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke concept voorgesteld. a In art. 3, lid 2, is het vergoedingpercentage gewijzigd van vijfenzeventig in vijfentachtig. b Hoofdstuk III (vergoeding van planschade) is ingevoegd. Verwezen wordt naar het bepaalde in art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Op dit artikel kan eerst een beroep worden gedaan nadat het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, dan wel een andere planologische maatregel als bedoeld in art. 49 onherroepelijk is geworden. De bepalingen over voorschotten, bijdrage in de deskundigenkosten en de hardheidsclausule zijn ook van toepassing op een verzoek om planschadevergoeding. c In art. 9, lid 1, is de termijn waarbinnen een nadeelcompensatieverzoek moet worden ingediend, vervallen. Bij nader inzien en in verband met de invoeging van het hoofdstuk planschade wordt het hanteren van een vaste termijn minder gewenst geacht. In sommige gevallen zal het nadeel eerst na langere tijd kunnen intreden, terwijl het ook niet in alle gevallen op voorhand duidelijk zal zijn dat er een nadeel is opgetreden. Het verzoek moet echter wel zo spoedig mogelijk worden ingediend. d Aan art. 9 is een nieuw tweede lid toegevoegd, waarin is aangegeven dat per aaneengesloten periode van twaalf maanden per verzoeker slechts eenmaal een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend. Ervaringen bij andere nadeelcompensatieregelingen heeft geleerd dat sommige ondernemers op het moment dat men nadeel constateert, een verzoek om compensatie indienen en dit soms meerdere keren in een korte periode doen. Dergelijke verzoeken dienen allemaal het traject via adviescommissie en uiteindelijk besluitvorming door of namens uw Vergadering te doorlopen. Hierdoor zijn de behandelingskosten vaak hoger dan de omvang van de vergoeding die wordt verzocht. Aangezien ons dit geen effici%nte wijze van omgaan met tijd en middelen lijkt, wordt thans voorgesteld om per verzoeker per aaneengesloten periode van twaalf maanden slechts eenmaal een verzoek om nadeelcompensatie in behandeling te nemen. Het aangepaste concept van de verordening is om advies voorgelegd aan de gemeenteadvocaat. In zijn adviezen van 10 en 12 november 1999 geeft de gemeenteadvocaat aan te kunnen instemmen met de voorliggende Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn. Na vaststelling van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn door uw Vergadering zal de verordening worden bekendgemaakt op de voor verordeningen gebruikelijke wijze in afdeling 3 van het Gemeenteblad. Vanaf het moment van bekendmaking treedt de verordening in werking. Dit betekent tevens, dat vanaf dat moment verzoeken om nadeelcompensatie, vergoeding van schadevoorkomende maatregelen en voorschotten bij het schadebureau op de voorgeschreven wijze kunnen worden ingediend en door het schadebureau in behandeling dienen te worden genomen. 5. Organisatie van de behandeling van de nadeelcompensatieverzoeken en verzoeken om vergoeding van planschade. In grote lijnen ziet de behandelingsprocedure van verzoeken om nadeelcompensatie en vergoeding van planschade er als volgt uit. ? Conform de Schaderegeling Noord-Zuidlijn moeten alle verzoeken om nadeelcompensatie en planschadevergoeding schriftelijk worden ingediend bij het Schadebureau Noord- Zuidlijn. Hiertoe wordt door het schadebureau een standaardformulier ontworpen. ? Het formulier met de eventueel daarbij te voegen bijlagen wordt door het schadebureau in ontvangst genomen. De verzoeker ontvangt schriftelijk bericht dat zijn verzoek is ontvangen en wordt daarbij tevens ge<nformeerd over de te volgen procedure. ? Door het schadebureau worden de vergaderingen van de adviescommissie voorbereid waarin de verzoeken worden behandeld. ? Alvorens het verzoek verder in behandeling te nemen, worden zowel de verzoeker als de uitvoerder van het project (gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door de Projectbureau Noord- Zuidlijn) gehoord door de adviescommissie. ? Hierna zal de adviescommissie een conceptadvies opstellen met betrekking tot het ingekomen verzoek. De verzoeker en de gemeente (Projectbureau Noord-Zuidlijn) ontvangen het conceptadvies en kunnen hun zienswijze binnen zes weken bekendmaken. ? Aansluitend wordt door de commissie een definitief advies, met inachtneming van de eventuele zienswijzen, opgesteld. Dit definitieve advies wordt aan uw Vergadering of ons College (in geval van delegatie) voorgelegd ter besluitvorming. De verzoeker ontvangt ook een exemplaar van het definitieve advies. ? Uw Vergadering of ons College neemt een besluit op het advies van de adviescommissie. ? Naar aanleiding van het besluit van uw Vergadering of ons College kan verzoeker een bezwaarschrift indienen bij uw Vergadering of ons College. ? Tegen het besluit op het bezwaarschrift staat beroep open op de Arrondissementsrechtbank. ? Tenslotte bestaat nog de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State indien men niet kan instemmen met de uitspraak van de rechtbank. Ten aanzien van de procedure tot en met de besluitvorming door uw Vergadering of ons College is in de verordening aangegeven binnen welke termijnen de behandeling van een verzoek moet plaatsvinden. Voor bezwaar- en beroepschriften zijn de procedures en termijnen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Deze voordracht is op 7 juni 2000 besproken in de Commissie voor Financi%n, Facilitaire Bedrijven, Beheer Binnenwater, Sport en Havenaangelegenheden, waarbij de leden van de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken werden uitgenodigd. De voordracht is akkoord bevonden. Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam, Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 8 juni 2000; Gelet op zijn besluit van 27 november 1996, nr. 731, tot aanleg van de Noord-Zuidlijn; Gelet op zijn besluit van 27 november 1996, nr. 729, betreffende de Schaderegeling Noord-Zuidlijn; Mede gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Besluit: I vast te stellen de volgende Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn. Hoofdstuk I. Algemene bepalingen. Art. 1 Begripsomschrijvingen. In deze verordening wordt verstaan onder: a gemeenteraad: de raad van de gemeente Amsterdam dan wel een ander krachtens dele-gatie of mandaat bevoegd orgaan, niet- zijnde een bestuursorgaan van een stadsdeel; b aanleg van de Noord-Zuidlijn: de bouw van de Noord-Zuidlijn en de daarbij behoren-de werken of in direct verband daarmee staande besluiten, genomen door daartoe bevoegde bestuurs- organen van de centrale stad gemeente Amsterdam; c adviescommissie: het adviesorgaan dat de gemeenteraad adviseert om-trent beslissin-gen op verzoe-ken tot nadeelcompensatie en planschadevergoeding; d verzoek: de aanvraag aan de gemeente-raad het nadeel te compenseren en/of planschade te vergoeden door degene die stelt nadeel en/of planschade te hebben geleden, het verzoek tot bevoorschot-ting dan wel het verzoek tot goedkeuring en vergoeding van de plannen tot het heffen van nadeelvoorkomende of -beperkende maatregelen; e verzoeker: de indiener van een verzoek tot nadeelcompensatie en/of vergoeding van planschade, niet zijnde een bestuurs- orgaan, gemeentelijke dienst of gemeentelijk bedrijf van de gemeente Amsterdam dan wel een rechtspersoon met een publiekrechtelijke taakstelling die is gericht op de ge-meente Amsterdam en waar-van de activi-tei-ten in hoofdzaak wor-den gefinan-cierd door en onder toezicht staan van de gemeente Am- ster-dam en waarvan de zeggen-schap binnen de rechts-persoon in over-wegen-de mate bij de gemeente Amsterdam rust; f nadeel: schade als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn die is ontstaan door recht-matig over-heidshandelen, niet- zijnde planschade; g planschade: schade, veroorzaakt door het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn of de daarmee samenhangende planologische besluiten als bedoeld in art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; h nadeelcompensatie: de vergoeding van het nadeel; i Noord-Zuidlijn: de aan te leggen metroverbinding tussen het Buiksloter-meerplein en het Station Zuid-WTC. j winst: de winst van een onderneming, met dien verstan-de, dat, indien de verzoeker een rechts-per-soon is, onder winst mede wordt ver-staan de beloning van bestuurder(s) en de daar- aan ver-bon-den voor rekening van de rechtspersoon komende lasten. Onder winst wordt voor niet-onderne-mers begrepen de inkomsten van een natuurlijk per-soon; k Schadebureau Noord-Zuidlijn: het als zodanig door de gemeenteraad ingestelde schade-bureau, dat bevoegd is alle verzoeken tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door de aanleg van de Noord-Zuidlijn in behandeling te nemen; l wet: Wet op de Ruimtelijke Ordening; m bestemmingsplan: bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. Hoofdstuk II. De nadeelcompensatie. Art. 2 Het recht op nadeelcompensatie. 1. De gemeenteraad kent de verzoeker die als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn nadeel ondervindt, voorzover het nadeel redelij-kerwij-ze niet of niet geheel te zijnen laste be-hoort te blijven en met inachtneming van het bepaalde in hoofd-stuk II, na-deel-compen-sa-tie toe, indien voldaan is aan de in deze veror-de-ning gestel-de voor-waar-den en voor-zover de com-pen-sa-tie van dat nadeel niet of niet voldoen-de an- ders-zins is ge-waar-borgd. 2. De nadeelcompensatie wordt bepaald in geld, of, indien de gemeenteraad, gehoord de adviescommissie, dit wenselijk oordeelt, op een andere wijze. Indien de nadeelcompensa-tie wordt bepaald op een andere wijze dan in geld, gaat de waarde van deze compensa-tie de hoogte van de anders op hetzelfde verzoek uit te keren nadeelcompensatie in geld niet te boven. Art. 3 De bepaling van de hoogte van het nadeel en de nadeel-compen- sa-tie. 1. De omvang van het nadeel wordt in beginsel be-paald door de tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn door de verzoeker behaal-de winst (inkomsten) te vergelijken met de door hem v››r de aanleg van de Noord-Zuidlijn behaal-de gemiddelde winst (ge- middelde in-komsten) in de daarvoor in aan-mer-king komende, in beginsel, vijf jaren. Het aldus verkre-gen resultaat zal worden gecorrigeerd met een inflatiecorrectie en, voorzover aanwezig, gecorrigeerd met een toepasbare branchecorrectie. 2. De hoogte van de nadeelcompensatie is gelijk aan vijfentachtig procent van de als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn veroorzaakte totale winstderving (inkom-sten- derving) in de daarvoor in aanmerking komende jaren. 3. Indien het niet mogelijk is het nadeel en de nadeelcompensatie te bepalen aan de hand van de in de eerste twee leden van dit artikel omschreven wijze, bepaalt de ad- viescom-missie een zo objec-tief moge-lij-ke andere metho-de op grond waar-van het nadeel en de na-deel-compensatie kunnen worden vastgesteld. Art. 4 Invloed van de verkoop van het bedrijf/pand op de hoogte van de nadeel--compensatie. Indien een verzoeker die reeds voordat redelijkerwijs door hem mocht worden verwacht dat de Noord-Zuidlijn in zijn nabijheid zou worden aangelegd, een bedrijf uitoefent en/of een pand in eigen-dom heeft, tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn zijn bedrijf of pand ver-koopt en de prijs van de ver-koop ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn leidt tot een lager bedrag dan de verkoop-prijs zou bedra-gen ingeval er geen sprake zou zijn geweest van de aanleg van de Noord-Zuidlijn, zal de adviescom-missie dit verschil opnemen in haar aan de gemeenteraad uit te brengen advies en zal de gemeenteraad dit in zijn beslissing betrekken, waarbij met betrekking tot de hoogte van de nadeel-compensatie con-form art. 3, lid 3, zal wor-den beslist. Art. 5 Nadeelvoorkomende of -beperkende maatregelen. 1. Indien een verzoeker ter voorkoming of beperking van nadeel bepaalde maatregelen wenst te treffen, komen de volledige kosten hiervan -voor verlening van nadeelcompensa-tie als be-doeld in deze verordening in aanmerking, echter met inachtneming van het bepaalde in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel. 2. De verzoeker dient, alvorens hij tot het treffen van maatregelen als bedoeld in het vorige lid overgaat, de plannen voor de te nemen maatregelen met inbegrip van een ra-ming van de kosten ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor te leggen. De verzoeker dient daartoe overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV een verzoek in te dienen- bij het Schadebureau Noord-Zuidlijn. Schade voorkomende of -beperkende maatregelen die zijn genomen na goedkeuring door de Gemeenteraad, gehoord de adviescommissie, komen voor nadeelcompensatie in aanmerking. Verzoeken van beperkte omvang kan het schadebureau inwilligen zonder toepassing van hoofdstuk IV. Indien niet tot onmiddelijke volledige inwilliging kan worden overgegaan, blijft hoofdstuk IV onverkort van toepassing. 3. De nadeelcompensatie die terzake van deze maatregelen wordt verleend, wordt nimmer hoger gesteld dan het bedrag van de nadeelcompensatie waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken indien de maatregelen niet zouden zijn genomen. 4. Indien en voorzover naar het oordeel van de gemeenteraad de verzoeker verwijtbaar lijdelijk de gevolgen van de aanleg van de Noord-Zuidlijn heeft afgewacht, terwijl door het treffen van bepaalde maatregelen de nadelige gevolgen ervan hadden kunnen wor-den beperkt of voorkomen, beslist de gemeenteraad, gehoord de adviescommissie, in ieder geval geheel of gedeeltelijk afwijzend op een verzoek om nadeelcompensatie. 5. Op de behandeling van het verzoek tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van nadeel zijn de bepa-lin-gen van hoofdstuk IV van overeen-komstige toepas-sing. Art. 6 Voorschot hangende een verzoek om een nadeelcompensatie. 1. De gemeenteraad kan besluiten, de adviescommissie gehoord, op verzoek van de verzoe-ker die naar rede-lij-kerwijs valt te verwachten in aanmerking komt voor nadeelcom-pen-satie, tot het toekennen van een voor-schot op nadeelcompensatie wan- neer de ver-zoeker een spoedeisend belang bij die toeken-ning heeft. De verzoeker dient zijn verzoek om een voorschot overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV in te dienen bij het Schadebureau Noord-Zuidlijn. 2. Met het verstrekken van het voorschot wordt geen recht op nadeelcompensatie erkend of verleend. Aan het verstrekken van het voorschot kunnen door de gemeenteraad voorwaar-den worden verbonden. 3. Het voorschot wordt in ieder geval alleen verleend als de verzoeker schriftelijk de ver-plichting aan-vaardt tot zijnerzijds gehele of gedeeltelijke terugbetaling wanneer op grond van het definitief besluit van de gemeenteraad omtrent het verzoek overeenkomstig hoofdstuk IV en de bij dat besluit behoren-de gegevens blijkt dat het voorschot geheel of gedeelte-lijk ten on-rechte is ver-strekt. Over het terug te betalen voorschot is geen rente verschuldigd. 4. Op de behandeling van het verzoek tot het verstrekken van een voorschot zijn de bepa-lin-gen van hoofd-stuk IV van overeen-komstige toepas-sing. Art. 7 Bijdrage in de deskundigenkosten van de belanghebbende. 1. Wanneer de verzoeker daarom heeft verzocht, kent de gemeenteraad, de adviescommis-sie gehoord, aan de verzoeker een bijdrage toe in de redelijkerwijs door hem gemaak-te deskundi- genkosten wanneer het redelijk is dat de verzoeker de deskundigen heeft inge-scha-keld ten behoeve van zijn verzoek. 2. De gemeenteraad kan, de adviescommissie gehoord, nadere regels vaststellen omtrent de wijze van berekening en de hoogte van de toe te kennen bijdrage. Hoofdstuk III. Planschade. Art. 8 Het recht op vergoeding van planschade. 1. Hij die van oordeel is dat in verband met het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn een met dat bestemmingsplan of met de aanleg van de Noord-Zuidlijn samenhangende andere planologische maatregel als bedoeld in art. 49 van de wet, het bepaalde in art. 49 van de wet op hem van toepassing is, kan een verzoek om vergoeding van de in dat artikel bedoelde schade bij de gemeenteraad indienen. 2. Een beslissing tot toekenning van vergoeding van deze schade wordt niet eerder genomen dan na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn of een andere met dat bestemmingsplan of de aanleg van de Noord-Zuidlijn samenhangende planologische maatregel als bedoeld in art. 49 van de wet. 3. De schadevergoeding wordt bepaald in geld of, indien de gemeenteraad, gehoord de adviescommissie, dit wenselijk oordeelt, op een andere wijze. Indien de schadevergoeding wordt bepaald op een andere wijze dan in geld, gaat de waarde van deze compensatie de hoogte van het anders op hetzelfde verzoek uit te keren schadevergoeding in geld niet te boven. 4. De artikelen 6 en 7 zijn op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing. Hoofdstuk IV. Procedurele bepalingen. Art. 9 Het verzoek om nadeelcompensatie en/of vergoeding van planschade. 1. Het verzoek wordt gericht aan de gemeenteraad en wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, doch met betrekking tot een verzoek om planschadevergoeding als bedoeld in hoofdstuk II niet eerder dan nadat het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn dan wel een andere, in art. 8, lid 1, bedoelde, planologische maatregel, onherroepelijk is geworden, schriftelijk ingediend bij het Schade-bureau Noord-Zuidlijn door middel van een daartoe be-stemd aanvraagformulier. 2. Per aaneengesloten periode van twaalf maanden kan slechts eenmaal een verzoek om nadeelcompensatie worden ingediend. 3. Het verzoek dient met redenen omkleed te worden ingediend. Daartoe bevat het aan-vraag-formulier ten minste: a de naam en het adres van de verzoeker; b de dagtekening; c een beschrijving van de handeling en/of het bestuursbesluit dat naar het oordeel van de verzoeker het nadeel en/of de planschede veroorzaakt; d een opgave van de aard en de omvang van het nadeel/de planschade, vergezeld van een zo nauw-keurig mogelij-ke specificatie van het bedrag van het nadeel/de planschade; e een opgave van de aard en de omvang van het nadeel/de planschade dat/die naar het oor-deel van de verzoeker dient te worden gecompenseerd c.q. te worden vergoed; f een ondertekening door de verzoeker. 4. Indien naar het oordeel van het schadebureau de door de verzoeker overgelegde schrif-te-lij-ke gegevens ontoereikend zijn, zodat op basis daarvan redelij-kerwijs niet op het ver- zoek kan worden beslist, stelt het schadebureau, bij bevesti- ging van de ontvangst als be-doeld in lid 6, verzoeker hiervan schriftelijk in kennis. Daarbij wordt de verzoeker in de gelegen-heid gesteld om binnen een termijn van vier weken na datum van ver-zending van de ontvangst-bevesti-ging de ge- wenste aanvullen-de gege-vens over te leggen. 5. Het verzoek wordt geacht te zijn ontvangen indien het aanvraagformulier volledig inge-vuld is ingediend bij het Schadebureau Noord-Zuidlijn of verzonden is ten name van het Schadebureau Noord-Zuidlijn en de ontvangst door het schadebureau daarvan is beves-tigd. 6. Het schadebureau bevestigt schriftelijk de ont-vangst van het verzoek zo spoedig moge-lijk, doch uiterlijk binnen twee weken na ontvangst daarvan. Bij de ontvangstbe-vesti-ging wordt de verzoeker in kennis gesteld van de te volgen procedure. 7. Wanneer het verzoek op een andere wijze is gedaan dan door middel van het in lid 1 bedoelde aanvraag-formulier, stelt het schadebureau de aanvrager daar-van zo spoedig mogelijk in kennis en voegt bij de ken-nisgeving een aanvraagfor-mu-lier. Art. 10 Niet behandelen van het verzoek. 1. Indien het verzoek niet door middel van het in art. 9, lid 1, bedoelde daartoe bestemde aan-vraagformulier is ingediend en zodra de in art. 9, lid 4, bedoelde termijn is verstre-ken zonder dat de daar bedoelde aanvullende gegevens, waaronder het aanvraagformu-lier, zijn ontvangen, neemt de gemeenteraad het verzoek niet in behan-deling. 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid om een verzoek niet in behandeling te nemen, wordt aan de verzoeker meege- deeld binnen vier weken nadat de in art. 9, lid 4, bedoel-de ter-mijn is verstreken. Art. 11 Ongegrondheid en behandeling van het verzoek. 1. De gemeenteraad besluit tot afwijzing van het verzoek zonder toepassing van de in de artikelen 15 en 16 omschreven procedure, indien het verzoek naar zijn oordeel kenne-lijk ongegrond is. 2. Indien het verzoek niet kennelijk ongegrond is, wordt het verzoek binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens in handen gesteld van de advies-com-missie met het verzoek de gemeente-raad van advies te dienen over de op het ver-zoek te nemen beslissing. 3. De verzoeker wordt over het in behandeling stellen van zijn verzoek in kennis ge-steld. Hierbij wordt de verzoeker ge<nformeerd over de samenstelling van de advies-com-missie die over zijn verzoek adviseert. Art. 12 De samenstelling van de adviescommissie. 1. De adviescommissie bestaat uit drie leden, onder wie ,,n voorzitter. Voor elk van de leden, onder wie de voorzitter, alsmede voor de secretaris wordt een plaatsvervanger benoemd. 2. De adviescommissie wordt ingesteld door de gemeenteraad. Haar leden en de secretaris worden door de gemeenteraad benoemd. 3. Le-den van de ad-vies-com-mis-sie, alsmede de secretaris kunnen slechts worden be-noemd wan-neer van vol-doen-de ge- schiktheid en onaf-hankelijk-heid is geble-ken. 4. Leden van de adviescommissie kunnen door de gemeenteraad, ambtshalve of op ver-zoek, geheel of gedeeltelijk van hun taak worden ontheven wanneer op grond van feiten en omstandig-heden de onafhankelijkheid als bedoeld in lid 3 van dit arti-kel, niet langer is ge-waar-borgd. 5. Een verzoek om toepassing van het bepaalde in lid 4 van dit artikel kan door de verzoeker schrifte-lijk worden ingediend bij de gemeenteraad, uiterlijk binnen twee weken na verzending van de kennisgeving als bedoeld in art. 11, lid 3. Het verzoek dient door de verzoe-ker te worden gemoti-veerd. 6. De leden van de adviescommissie, de secretaris en hun plaatsvervan-gers zijn verplicht tot geheim-hou-ding van hetgeen hun uit hoofde van hun adviescommissiewerkzaamhe-den ter kennis komt. Een uitzonde-ring hierop vormt het uitbrengen van het in art. 13 be-doel-de rapport, de inhoud van dat rapport en het uitwisse-len van informatie met derden als bedoeld in art. 14, lid 2. Art. 13 De taak van de adviescommissie. 1. De adviescommissie stelt een on-derzoek in naar en brengt advies uit over: a de vraag, of er nadeel dan wel planschade in de zin van deze verordening is ontstaan; b de omvang van dat nadeel/die planschade; c de vraag, of dat nadeel/die planschade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven; d de vraag, of vergoeding van dat nadeel/die planschade niet, of niet voldoende, anderszins is gewaar-borgd; e de vraag, of en in hoeverre er aanleiding bestaat om een bijdrage in deskundigenkos-ten toe te kennen. f de hoogte van de door de gemeente te verstrekken compensatie of vergoeding. 2. Wanneer het verzoek daartoe aanleiding geeft, brengt de adviescommissie tevens advies uit over: a het verzoek tot het treffen van nadeel voorkomende en beperkende maatregelen als bedoeld in art. 5; b het verzoek tot het toekennen van een voorschot als bedoeld in art. 6; c de toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in art. 17. 3. Desgewenst brengt de adviescommissie advies uit over de vraag, of het verzoek al dan niet in behandeling moet worden genomen. 4. De adviescommissie brengt in de vorm van een gemotiveerd rapport aan de gemeente-raad advies uit over haar bevindin-gen. Wanneer zij daartoe aanleiding ziet, advi-seert de commissie over de voorstellen voor maatregelen en voorzieningen, waardoor het na-deel/de planschade anders dan door een compen-satie in geld kan worden beperkt of ongedaan ge-maakt. Art. 14 Bevoegdheden van de adviescommissie. 1. De gemeenteraad en de verzoeker stellen de adviescommissie de gegevens en beschei-den ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. 2. De adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwin-nen bij derden indien zij dat voor een goede vervulling van haar taak nodig acht. 3. De adviescommissie kan een plaatsopneming houden indien zij dit voor een goede vervul-ling van haar taak nodig acht. Art. 15 Procedure bij de adviescommissie. 1. De adviescommissie stelt zowel de verzoeker als de gemeente binnen zes weken na ont-vangst van het verzoek door de commissie in de gelegenheid zijn/haar standpunten mondeling toe te lich-ten tijdens een hoorzitting. De ad-viescom-missie verzendt de uitnodiging voor het geven van een monde-linge toelich-ting ten minste twee weken v››r de datum waarop de toe- lichting wordt verlangd. 2. Bij hun mondelinge toelichting mogen de verzoeker en de gemeente zich laten verte-gen-woordigen of bij-staan door een gemach-tigde. Ook worden ter zitting meegebrachte deskundi-gen in de gelegenheid gesteld een toe-lichting te geven. 3. Van de mondelinge toelichtingen, gedaan tijdens de hoorzitting, wordt een verslag ge-maakt. Het ver-slag wordt aan de verzoeker en de gemeente toege-zon-den. 4. a De adviescom-missie stelt een conceptadvies op voordat zij haar definitieve advies uitbrengt aan de ge-meen-te-raad. Het conceptadvies wordt uiter-lijk binnen twaalf we-ken na de datum van de mondelin-ge toe-lichting naar de verzoe-ker en de ge- meen-te toege-zon-den. b Wanneer de adviescommissie er niet in slaagt het conceptadvies binnen twaalf we-ken aan de verzoeker te zenden, kan zij deze termijn met ten hoogste zes weken verlengen. Daarvan wordt aan de verzoeker en de gemeente mededeling gedaan onder opgaaf van de nieuwe termijn waarbinnen het conceptadvies kan worden verwacht en onder opgaaf van redenen van de verlen- ging. c De verzoeker en de gemeente maken hun eventuele zienswijzen naar aanleiding van het conceptadvies uiterlijk binnen zes weken na de datum van verzending van het conceptadvies schriftelijk aan de ad-vies-com-missie bekend. d De adviescommissie stelt haar definitieve advies met inachtneming van eventuele ziens-wijzen vast binnen zes weken nadat de in lid 4, onder c, van dit artikel genoemde ter-mijn is verstreken. Zij zendt dit advies met inbe-grip van het verslag van de eventue-le mon-delin-ge toelich-ting en de eventuele zienswij-zen toe aan de verzoeker en de ge-meente- raad. e Wanneer het definitieve advies van de adviescommissie niet binnen zes weken kan worden gege-ven, kan zij het definitieve advies met ten hoog-ste vier weken verdagen en stelt zij de verzoeker, de gemeente en de gemeente-raad daarvan in kennis. f Verder uitstel van het definitieve advies is mogelijk voorzover de verzoeker en de ge-meente-raad daarmee instemmen. 5. a In eenvoudige gevallen kan de advies-commissie beslissen tot het behandelen van het ver-zoek volgens de proce-dure, genoemd in lid 5, onder c, van dit artikel, doch slechts in het geval dat de aard van het verzoek zich niet daartegen verzet en de feiten en om-standig-heden die be-trekking hebben op het verzoek, daartoe aanleiding geven. b De adviescommissie stelt de verzoeker en de gemeente onverwijld in kennis van haar beslissing tot het behandelen van het verzoek volgens de procedure, genoemd in lid 5, onder c, van dit artikel. c Zes weken nadat de hoorzitting als bedoeld in lid 1 van dit artikel heeft plaatsgevon-den, stelt de adviescommissie een definitief advies aan de gemeenteraad ter beschik-king, zonder dat er een conceptadvies wordt opgesteld dat wordt voorgelegd aan de verzoeker en de gemeente en zonder dat de verzoeker en de gemeente hun zienswij-zen naar voren kunnen brengen. d Wanneer het advies van de adviescommissie niet binnen zes weken kan worden gege-ven, stelt zij de verzoeker, de gemeente en de gemeenteraad daarvan in kennis en noemt zij een termijn waarbin-nen haar advies kan worden verwacht. Art. 16 De beslissing op het verzoek. 1. Zo spoedig mogelijk nadat de adviescommissie het in art. 15 bedoelde advies aan de gemeente-raad heeft toegezonden, neemt de gemeenteraad een met redenen omkleed besluit omtrent de toeken-ning van nadeel-compensatie en/of de vergoeding van planschade. Ter motivering kan de gemeente-raad vol-staan met een verwijzing naar het advies van de adviescommissie, maar, indien de beslissing afwijkt van het advies, wordt dit met de redenen voor de afwij-king in de moti-vering vermeld. De beslissing wordt de verzoeker onverwijld toegezonden. 2. Voordat de gemeenteraad bij zijn besluit geheel of gedeeltelijk afwijkt van het verzoek, wordt de verzoeker onder de overige in art. 4:7 van de Algemene wet bestuurs-recht genoemde voorwaar-den in de gele-gen-heid gesteld, zijn ziens- wijze bij de gemeente-raad naar voren te bren-gen. Art. 17 Hardheidsclausule. Indien een strikte toepassing van deze Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn zou leiden tot een beslis-sing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan de gemeenteraad, de adviescommissie gehoord, in bijzondere gevallen van deze verordening afwijken. Hoofdstuk V. Slotbepaling. Art. 18 Citeertitel. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn.; II de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord- Zuidlijn te publiceren in afdeling 3 van het Gemeenteblad. Afschrift van dit besluit zal aan Burgemeester en Wethouders worden gegeven. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam, R. Hoff S. Patijn wnd. secretaris burgemeester Verschenen 9 juni 2000. Artikelsgewijze toelichting op de ontwerp-Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn Amsterdam. Hoofdstuk I. Algemene bepalingen. Art. 1. Begripsomschrijvingen. In deze bepaling wordt een aantal kernbegrippen omschreven. b Aanleg van de Noord-Zuidlijn: dit begrip geeft weer dat alleen besluiten van bestuursorganen van de centrale stad Amsterdam onder de werking van de verordening vallen. Besluiten van stads-deelraden vallen daar dus niet onder. Dit wordt veroorzaakt doordat alle bevoegdheden met betrek-king tot de aanleg van de Noord-Zuidlijn bij de centrale stad zijn gelegd. Onder "aanleg van de Noord-Zuidlijn" dient in deze verordening tevens te worden begrepen het, op grond van uitgevoerd onderzoek door en daartoe strekkend advies van het Schadebureau Noord-Zuidlijn, door de eigenaar of de gemeente herstellen van funderingen en casco van belendende panden langs het trac, van de Noord-Zuidlijn, direct voorafgaand of tijdens de bouwwerkzaamheden van de Noord- Zuidlijn. e Verzoeker: een verzoek om nadeelcompensatie of vergoeding van planschade kan door zowel natuurlijke als rechtsper-sonen wor-den gedaan. De Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn beperkt zich dus niet tot on-derne-mers, maar ook voor particulieren/burgers staat de mogelijkheid open om van de compensa-tieregeling gebruik te maken. De gemeente Amsterdam kan zelf geen beroep op de regeling doen. Hieronder zijn niet alleen begre-pen de bestuursorganen, gemeentelijke diensten en gemeentelijke bedrijven (bijvoorbeeld het Gemeentevervoerbedrijf), maar ook rechtspersonen met een publiekrechtelijke taakstelling, gericht op de gemeente Amsterdam, waarover de gemeen-te zeggenschap heeft. Het staat de verzoeker vrij om zich te laten vertegenwoordigen. Van de volmacht tot vertegenwoordiging dient te blijken uit het aanvraagformulier, dat bij de indiening van een verzoek om nadeelcompensatie moet worden ingediend. De kosten daarvan kunnen voor vergoeding in aanmerking komen op de voet van art. 7 van deze verordening. f Nadeel: verreweg de belangrijkste definitie is de definitie van nadeel, die bepaalt welke schade kan worden beschouwd als nadeel in de zin van deze verordening. In de definitie kan een aantal elementen worden onder-scheiden: 1. schade als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn: schade die geen gevolg is van de aanleg van de Noord-Zuidlijn (zie definitie "Aanleg van de Noord-Zuidlijn") komt dus niet voor vergoeding op grond van deze verorde-ning in aanmerking; 2. schade: er moet sprake zijn van aantoonbare schade die kan bestaan uit inko-mens- en/of vermogensschade. Voorts kan onder het begrip schade zowel tijdelijke als blijvende schade worden ver-staan. Hieruit volgt dat wanneer door de aanleg van de Noord-Zuidlijn blijvende scha-de ont- staat, deze kan worden ver-goed, voorzover deze blijvende schade niet reeds kan of kon wor-den vergoed op grond van art. 49 van de Wet op de Ruimte-lijke Ordening of an-derszins kan of kon worden ver-goed; 3. rechtmatig overheidshandelen: alleen schade die voortkomt uit rechtmatig overheids-handelen, komt voor vergoeding op grond van deze verordening in aanmerking. Dit wordt als een onderscheidend criterium gehanteerd ten opzichte van het onrechtmatige overheidshandelen of schade die voortkomt uit een toerekenbare tekortkoming van overheidswege. De voorgaande drie elementen worden nogmaals besproken onder de toelichting bij art. 2. Daarmee wordt de systematiek bij de bepaling van het nadeel en de na-deel-compensatie in-zichtelijk gemaakt. j Winst: de nadeelcompensatie is een percentage van de gederfde winst (art. 3, lid 3). De ad-vies-commissie dient de gemeenteraad te adviseren om-trent de te vergoe-den na-deel-compen-satie. Het is dan ook de adviescommissie die in de praktijk de omvang van de gederfde winst bepaalt. Ten behoeve van duidelijkheid op voorhand zou het in principe aan te bevelen zijn om de belangrijkste grondslag voor de toekenning van nadeelcompensa-tie, het winstbegrip, precies in de verordening te om-schrijven. Het is echter zo, dat er voor het begrip "winst" geen eendui-di-ge, vast omlijnde en voor de verordening bruikbare definities be-staan, die in alle voor- komen-de gevallen tot een redelijke bepaling van de winst(- derving) leiden. Dit wordt in de eerste plaats veroorzaakt door-dat de onderne- mingen die voor nadeelcom-pen-satie in aanmer-kin-g kun-nen komen, onder-ling sterk ver-schillen. Deze verschillen zijn onder meer gelegen in de rechts-vorm van de onderne-ming (eenmanszaak, bv, cv of anderszins), de vorm van de onderneming (bijvoor-beeld bedrijf met filialen met al dan niet een gedetailleerde boekhouding per filiaal), de aard van de onderneming (bijvoor-beeld winkel of marktkraam) en de be- staans-duur van de onder-neming (in die gevallen dat een onderne-ming nog geen vijf, of net vijf jaren actief is). Daarnaast is het zo dat de bestaande definities (het fiscale en com-merci%le winstbegrip) niet volledig bruikbaar zijn. Het fiscale winstbegrip kan niet worden toegepast omdat de fiscale winst bijna nooit een zuiver beeld geeft van de daadwerkelijke kos-ten. Dit wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat: ? sommige opbrengsten die commercieel gezien winst zijn, fiscaal zijn vrijgesteld of anders worden berekend; ? op grond van de fiscale wetgeving bedragen bij de winst moeten worden geteld die commercieel gezien geen winst vormen, of dat bedragen aftrekbaar zijn van de fiscale winst, terwijl zij commer-cieel geen verlies vormen; ? sommige kosten in mindering komen op de commerci%le winst, maar niet of slechts ten dele op de fiscale winst; ? sommige kosten voor de vaststelling van de fiscale winst anders moeten worden berekend dan voor de berekening van de commerci%le winst. Hoewel het fiscale winstbegrip om voormelde redenen niet volledig voldoet als exac-te grondslag voor de vaststelling van de winst(der-ving), spreekt het voor zich dat aan de fiscale winst op zich wel gegevens kunnen worden ontleend voor de bepaling van de winst(der-ving). Ook de commerci%le winstberekening hoeft niet altijd een juist beeld te geven van de winst van een onderneming. Als gevolg van versnelde afschrijving kunnen bijvoorbeeld stille reserves ontstaan. Daarnaast kan het commerci%le resultaat worden be<nvloed door baten en lasten die niet direct aan de bedrijfsuitoefening zijn toe te rekenen. Daar-bij komt nog dat voor de vaststelling van de winst(derving) bestude-ring van alleen de winst- en verliesrekening niet voldoende zal zijn, maar dat ook de balans bij deze beoordeling dient te worden betrok-ken. Ook hier spreekt het voor zich dat aan de commerci%le winst op zich wel gegevens kunnen worden ontleend voor de bepaling van de winst(der-ving). Bij gebreke van een exact gedefinieerd winstbegrip is het de onafhan-kelijke adviescom-missie die concrete invulling aan het winstbegrip dient te geven. Aangezien bepaling van de winst(derving) bij ieder ver-zoek weer maatwerk is, is besloten in de verordening het winstbegrip niet gedetailleerd te omschrijven. Door de introductie van een der-gelijk "flexibel" winstbegrip wordt gewaarborgd dat de advies-commis-sie per verzoek de bewe-gingsruimte heeft om de winst(derving) op een zo nauwkeurig mogelijke wijze vast te stellen. Wel kan het "flexibele" winstbegrip in een kader worden geplaatst. Het algemene uit-gangspunt voor de bepaling van de winst(derving) is goed koopmansgebruik. De basis voor de bepaling van de winst(derving) is de brutowinst. Het is aan de ondernemer om de winstderving aan te tonen. Voor de bepaling van deze brutowinst zal in het algemeen aan-sluiting worden gezocht bij de commerci%le winstbe-rekening, waarbij de jaarstukken van de onderneming tevens in acht worden genomen. Hoofdstuk II. De nadeelcompensatie. Art. 2. Het recht op nadeelcompensatie. Lid 1. Dit artikellid vormt de algemene basis voor compensatie van ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn ontstaan nadeel. Daarmee vormt dit lid in feite de kernbepaling van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn. Door het vaststellen van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn beoogt de ge-meen-te niet aansprakelijkheden in het leven te roepen die naar de huidige stand van het recht niet bestaan. Het doel van de gemeente is om op structurele en zorgvuldige wijze te voorzien in procedurele en materi%le waar-borgen voor de toekenning van compensatie aan personen die ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn schade lijden. Voor vergoe-ding kan schade in aanmerking komen die niet voor rekening van de desbetreffende persoon behoort te blijven, en die niet op basis van een be- staan-de wettelijke schadevergoe-dingsre-geling wordt vergoed. De bedoeling is hiermee bena-deel-den op voor-hand voldoende zeker-heid te geven op welke wijze en vol-gens welke normen nadeelcompen-satie zal worden toegekend. In het bestuursrecht geldt de plicht om voorafgaand aan het nemen van een besluit of het treffen van maatregelen de betrokken belangen zorgvuldig af te wegen. Art. 3:4, lid 2, van de Awb vormt de wettelijke grondslag voor het beginsel, dat, ondanks een rechtmatige belangenafweging, een vergoeding behoort te worden aangebo-den indien en voorzover een burger onevenre-dig zwaar wordt getroffen in vergelij-king met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren. Dit beginsel is ontleend aan het Franse recht en staat daar bekend als het beginsel van "'egalit, devant les charges publi-ques"; de gedachte dat iedereen ongeveer in gelijke mate de openba-re lasten moet dragen. De vraag, of nadeelcompensatie kan worden toegekend, zal in beginsel als volgt worden beantwoord: 1. de vaststelling dat schade is geleden; 2. de schade moet voortkomen uit rechtmatig overheidshandelen; 3. de vaststelling van het causaal verband tussen de geleden schade en het rechtmatige overheids-hande-len inzake de aanleg van de Noord-Zuidlijn; 4. de begroting van het geleden nadeel; 5. de vaststelling van de nadeelcompensatie door middel van de toepassing van het rede-lijkheidscriterium; 6. de vraag, of de vergoeding van het nadeel anderszins voldoende is verzekerd. Ad 1. Vaststelling schade. Het spreekt voor zich dat beoordeeld moet worden, of er sprake is van geleden schade. Ad 2. Rechtmatig overheidshandelen. Onder de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord- Zuidlijn vallen niet de gevolgen van een onrecht-mati-ge overheidsdaad of een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie). De aanleg van de Noord-Zuidlijn is op zichzelf genomen een rechtmatige hande-ling. Zoals hiervoren vermeld, is de reden om bepaalde schade te vergoeden als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn dat bepaal-de lasten die de aanleg van de Noord- Zuidlijn met zich brengt, niet onevenre-dig zwaar op een bepaalde groep burgers mogen rusten. Schade die voortkomt uit het on-zorg-vuldig handelen dat plaatsheeft bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn, is daarvan uitgeslo-ten. Boven-dien worden de onder-wer-pen van de onrechtmati-ge overheidsdaad en de toere-kenbare- tekortko-ming reeds be-heerst door respec- tievelijk de artikelen 6:162-197 van het Burgerlijk Wetboek en/of 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, en door 6:74-94 van het Burgerlijk Wetboek. Ad 3. Causaal verband. Om te kunnen beoordelen, of er aanleiding bestaat tot de toekenning van nadeelcompensatie, moet eerst worden bepaald of de schade veroorzaakt is als gevolg van de aanleg van de Noord- Zuidlijn. Dat wil zeggen dat de schade veroorzaakt moet zijn door de bouw van de Noord-Zuidlijn en de daarbij behoren-de wer-ken of door de in direct verband daarmee recht-matig genomen be-sluiten door de bestuursorganen van de centrale stad gemeente Am-ster-dam. In de recht-spraak en de literatuur wordt, impliciet dan wel expli-ciet, aangeno-men dat wat betreft de bepa-ling van het causaal verband tussen schade en rechtmatig over-heidshandelen dient te wor-den aangesloten bij art. 6:98 van het Bur-gerlijk Wetboek. Dat houdt in dat de zoge-naam-de leer van de redelijke toereke-ning van toepas-sing is. In grote lijnen komt het erop neer dat enerzijds de vraag moet worden beantwoord of er sprake is van schade die is opgetre- den, die zonder de aanleg van de Noord-Zuidlijn achter-wege zou zijn geble-ven. Een belangrij-ke indica-tie voor de aanwezig- heid van het cau-saal verband (mede ter begroting van de schade-om-vang) kan dikwijls wor-den ontleend aan een vergelij- king tussen de situatie zoals die was voordat de Noord-Zuidlijn werd aange-legd en de situa-tie nadien. Indien het nadeel zich zon-der de aanleg van de Noord-Zuidlijn ook zou heb-ben voor- gedaan, is er geen causaal verband aanwezig in de zin van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn. Anderzijds moet de schade, gelet op de feiten en omstandigheden van het geval, ook redelij-kerwijs kunnen worden toegerekend aan het rechtmati-ge overheidshandelen, dat wil zeggen: aan de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Dit betekent onder andere dat niet al die schade die in enig verband staat met de aanleg van de Noord-Zuidlijn, kan worden beschouwd als schade die wordt veroorzaakt door de aanleg van de Noord-Zuidlijn; schade die in een te ver verwij-derd verband staat met de aanleg van de Noord-Zuidlijn zal in de meeste gevallen niet voor ver-goeding in aanmer-king komen. Ad 4. Begroting van de schade. Een nadere toelichting is hierna geformuleerd bij art. 3, lid 2. De Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn formuleert in art. 3, leden 1 en 2, regels voor de wijze van schadebegroting. De introductie van een regeling omtrent de schadebegroting werd ingegeven door het ge-voerde maatschappelijk overleg, waarin een duidelijke behoef-te kenbaar werd gemaakt aan duidelijkheid op voorhand omtrent de wijze van schadebegro-ting en de hoogte van de nadeel-compensatie. Dit leidde tot het opnemen van art. 3, lid 1, welk artikel aansluit bij de wijze van schadebegroting in de Willems-spoorregeling Rotterdam. Art. 3, lid 2, is opgenomen als voorziening voor al die gevallen waarin de wijze van scha-debe-groting zoals in art. 3, lid 1, is omschreven niet of niet onverkort kan worden toege- past. Voor deze gevallen worden geen regels gesteld voor de schadebegroting. Dat is gelet op de veelheid van vormen waarin zich nadeel kan voordoen, niet goed mogelijk. Daar-naast zijn in dergelijke gevallen, net zoals bij de formeel wettelijke schadevergoedingsregelin-gen, al naar gelang de omstandigheden van het geval meerdere methoden denkbaar met behulp waarvan in de praktijk de schade kan worden begroot. Een nadere uiteenzetting is geformu-leerd in de toelichting op art. 3, lid 2. Ad 5. Toepassing van het redelijkheidscriterium. Indien eenmaal is vastgesteld dat ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn een bepaalde schade is ontstaan, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of deze schade redelijkerwijs ten laste van de getroffene behoort te blijven. De maatstaf voor de vaststelling van de nadeelcompensatie is geformuleerd in de zinsnede: voorzover het nadeel redelij- kerwij-ze niet of niet geheel te zijnen laste be-hoort te blijven. De maatstaf betreft aldus een redelijkheidscriterium. Het redelijkheidsbegrip is echter een niet vast omlijnd rechtsbe-grip. Bij de toepassing van het redelijkheidsbegrip bij de individuele verzoeken om nadeelcompensatie dient het redelijkheidscriterium in al die gevallen geobjecti-veerd te wor-den. Uitspraken over de vraag wanneer in een concreet geval een bepaald nadeel geacht moet worden redelij-kerwijs niet ten laste van de getroffene te kunnen blijven zijn moeilijk te geven. Wel kan een aantal factoren worden aangegeven, die voor de beantwoording van deze vraag een belangrijke rol spelen. Achtereenvolgens kunnen in het algemeen de volgende factoren worden onderscheiden. * Risicoaanvaarding. Een algemeen aanvaard beginsel in het schadevergoedingsrecht is het beginsel dat iemand die medeverantwoordelijk is voor het ontstaan van de schade of de omvang daarvan, naar de mate waarin hij verantwoordelijk is, niet in aanmerking komt voor de vergoe-ding van die schade. Wat betreft het nadeelcompensatierecht bete-kent dat degene die, wetende dat een nadelige overheidsmaatregel die schade met zich -brengt, zal kunnen plaatsvinden en uiteindelijk ook plaatsvindt, toch hande-lin-gen ver-richt of juist nalaat die hebben bijgedragen aan het ontstaan en de hoogte van het na-deel, de nadelige gevolgen daarvan voor zijn rekening zal dienen te nemen. Dit begin-sel wordt wel aangeduid met de eigen- of medeschuld, en in het nadeelcompensatie-recht met risicoaanvaarding. Zoals hiervoor vermeld, kan de risicoaanvaarding zich uiten in het verrichten of het nalaten van bepaalde handelingen. Men onderscheidt deze twee vormen van risicoaanvaarding in respectievelijk de actieve risicoaanvaarding en de passieve risicoaanvaarding. Een voorbeeld van beide vormen kan het voorgaande wellicht verduidelijken. Op het verzoek van een onderneming die ondanks uitgebreide berichtgeving over de aanleg van de Noord-Zuidlijn een bedrijf koopt waaraan een bepaalde omzet wordt ge-koppeld die is geba-seerd op de situa-tie voorafgaande aan de aanleg van de Noord-Zuidlijn, de schade als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn te vergoeden, kan bij de toekenning van nadeelcompensatie een bepaalde correctie worden toege-past. Een voorbeeld van de passieve risicoaanvaarding is de situatie dat een ondernemer in strijd met goed ondernemerschap nalaat, bepaalde investeringen te plegen, zodat het ach- terblij-ven daarvan (mede) heeft bijgedragen aan het ontstaan en de hoogte van het nadeel. Het nalaten van noodzakelijke investeringen kan immers tot gevolg hebben dat een winstdaling plaatsvindt ten opzichte van de winst die de onder-nemer voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn genoot. Ook in dergelijke gevallen is het toepassen van een correc-tie op de hoogte van de nadeelcompensatie mogelijk. * Voordeelverrekening. Het kan zijn dat met de aanleg van de Noord-Zuidlijn naast nadelen ook bepaalde voordelen gepaard gaan. Bij de bepaling van de hoogte van de nadeelcompen-satie dient het geno-ten voordeel te worden betrok-ken en, indien dat redelijk is, te worden verrekend. Hiermee wordt aange-sloten bij art. 6:100 van het Burgerlijk Wetboek. Men kan dan denken aan vrijgevallen arbeid als gevolg van de aanleg van de Noord- Zuidlijn die elders kan worden ingezet. Hoewel de onderneming te maken heeft met winstderving, kan door persoonlij-ke activiteiten elders, de ondernemer persoonlijk een deel van zijn nadeel terugverdienen. * Normaal maatschappelijk risico. Elke burger, of het nu gaat om een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, maakt -deel uit van een samenleving en loopt daardoor het risico dat hij ge-con-fron-teerd wordt met een bepaalde mate van hinder of nadeel als gevolg van over-heids- maat-regelen die worden genomen in het belang van de gehele samenleving. Zonder dergelijke maat-regelen is het niet mogelijk een samenleving goed te laten functio-neren. Zo zal elke burger in zijn leven wel eens geconfronteerd worden met een openge-broken straat om-dat bijvoorbeeld de riole-ring vernieuwd moet worden. Het met de vereiste zorg-vul-digheid treffen van verkeers-maatregelen behoort in principe tot een normale maatschap-pe-lijke ont-wik-keling, gezien de toename van de mobiliteit en de hieraan gerelateer-de ver-keers-proble- matiek. Het nadeel dat deze maatregelen met zich brengt, wordt in het alge-meen geacht te blijven rusten ten laste van de burger voorzover niet sprake is van bijzondere omstandig-heden. Bij dergelijke openbare wer-ken bestaat dan ook in het alge- meen geen aan-spraak op nadeelcom-pensatie. Wan-neer echter bepaal-de maatregelen zodanig bijzonder en/of ingrijpend voor een be-paalde groep van de sa-menleving zijn dat het niet meer redelijk is dat de lasten daar-van gedra-gen worden door de indivi-duele burger, moet worden gezegd dat deze uitgaat boven hetgeen men normaal als burger mag verwach-ten. Een zorgvuldige hande-lende over-heid dient dan te voorzien in een tegemoetkoming aan de burgers ten aanzien van deze lasten. Wan-neer in een concreet geval sprake is van een nadeel dat niet valt onder het normaal maatschap- pelijk risico, is in zijn algemeen-heid niet te zeggen. De aanleg van de Noord-Zuidlijn is te beschouwen als een uitzonderlijk openbaar ver-keers-werk, dat niet alleen zeer lang zal gaan duren, maar tevens soms hinder-lijk zal kunnen zijn. Hierdoor ont-staan nadeel zal daardoor in voorkomende gevallen boven het normaal maat-schap-pelijk risico kunnen uitstijgen. Dit "bovennormale" nadeel ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn treft boven-dien niet ieder-een in gelijke mate, maar komt slechts voor rekening van een relatief kleine groep bena-deel-den. Het zou onrechtvaardig zijn om dergelijk nadeel geheel ten laste te laten komen van de toevalligerwijs nabij het trac, gevestigde ondernemers en/of woon-achtige bur- gers. Wel heeft in het kader van de rechts-zeker-heid, gelet op de wens die naar voren kwam uit het maatschappelijk overleg, een nadere invulling plaats- gevonden van het normaal maat-schappelijk risico wat be-treft de onderne-mers. Daar-voor zij verwezen naar art. 3, lid 2, van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade en deze toelichting ten aanzien van dat artikel. Ad 6. De vraag, of de vergoeding van het nadeel anderszins voldoende is verzekerd. Op de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord- Zuidlijn kan geen beroep worden gedaan indien en voorzover schadevergoeding anderszins is gewaarborgd. Indien er een bestaande wet-telij-ke schadevergoedingsregeling voorhanden is die in de desbetreffende schade voorziet, komt men niet voor toe-kenning van nadeelcompensatie op basis van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn in aanmerking. Ook kan men denken aan de situatie dat er weliswaar plaats is voor vergoeding op grond van deze verordening, maar dat reeds uit anderen hoofde een vergoeding van het geleden nadeel heeft plaatsgevonden. Daarbij kan worden gedacht aan een vergoeding die als zodanig in een over-een-komst tussen de gemeente en een verzoeker is opgenomen, vooraf-gaande aan of tijdens de behandeling van het verzoek. Een ander voorbeeld is de situatie dat het geleden nadeel reeds is verdisconteerd in een subsidierelatie. Hiervan kan onder meer sprake zijn in de exploitatiebijdrage van het rijk aan openbaar- vervoerondernemingen. Overigens verdient bij dit punt nog de aandacht de situatie dat de Gemeenteraad geconfron-teerd wordt met een verzoek tot compensatie van nadeel dat deels als gevolg van een plano- logische wijziging en deels als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn is ontstaan. De ver-zoe-ker zal voorafgaande aan de behande-ling van zijn verzoek niet altijd een scherp onder- scheid daarin kunnen maken. Op grond van deze verorde-ning kunnen derge-lijke verzoe-ken in hun geheel in behandeling wor- den genomen. Als onderdeel van de vraag, of er sprake is van een recht op nadeel-compensa-tie, wordt de vraag meegenomen welk gedeelte van het verzoek tot nadeelcom-pensatie anders- zins voor vergoeding in aanmer-king komt, bijvoorbeeld op basis van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Voor de goede orde zij hieraan toege-voegd dat het verzoek tot nadeelcompensatie niet wordt aange-houden in afwachting van het besluit om-trent het ver-zoek tot planschade-vergoeding. Het zijn afzon-derlijke besluiten van de Gemeen-teraad die op hun eigen merites moeten wor-den beoor-deeld: elk besluit wordt vooraf-gegaan door zijn eigen belangenafwe-ging. Wanneer het verzoek zou worden aangehouden, wordt bovendien de kans ver- groot dat de ver-zoeker onnodig lang op het besluit op zijn ver-zoek moet wachten. Ten aanzien van de wijze van vaststelling van het bestaan van een recht op nadeelcompen-satie kan nog het volgende worden opgemerkt. De rechtsontwikkeling in Nederland staat niet stil, zeker niet met betrekking tot het nadeelcompensatierecht. Het kan heel goed zijn dat voor-noemde criteria worden aangevuld met andere criteria of, eerder nog, nader worden ingevuld. Lid 2. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de schade kan worden gecompenseerd door beta-ling van een geldsom (met inachtneming van het bepaalde in art. 3) of op een andere wijze. Hiermee wordt niet beoogd om de bestaande praktijk, inhoudende dat tevens wordt geke-ken of compensatie op een andere wijze dan in geld mogelijk is, te verlaten. Art. 3. De hoogte van de nadeelcompensatie. Lid 1. In dit lid is de hoofdregel voor schadebegroting opgenomen: de omvang van het nadeel wordt in beginsel be-paald door de tijdens de aanleg van de Noord-Zuidlijn door de verzoeker behaal-de winst (inkomsten) te vergelijken met de door hem v››r de aanleg van de Noord-Zuidlijn behaal-de gemiddelde winst (gemiddelde in-komsten) in de daarvoor in aan-mer-king komende, in beginsel, vijf jaren. Het aldus verkre-gen resultaat wordt gecor-rigeerd met een inflatiecorrectie en, voorzover aanwezig, gecorrigeerd met een toepasbare branchecorrectie. De omvang van het geleden nadeel wordt vastgesteld op basis van regels en proce-dures zoals die bij de toepassing van art. 49 van de WRO inzake planschadevergoeding worden gehan-teerd, waarbij de winst- of inkom-sten-derving in de meeste gevallen de belangrijkste rol zal spelen. Door middel van toepassing van de inflatie- en branchecorrecties zal, na vaststelling welke normjaren worden gebruikt bij een individuele aanvraag voor na-deelcompensatie, vervolgens de werkelijk geleden schade zo nauwkeurig mogelijk worden vastgesteld. Als inflatiecorrectie zal worden gehanteerd de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde prijsindexcijfers voor de gezinsconsumptiereeks voor werknemersgezinnen met een gezinsinkomen beneden de loongrens van de ziekenfondsverzekering. De winstcijfers zullen daarnaast, voorzover mogelijk, nog per branche worden gecorrigeerd naar landelijke en/of lokale ontwikkelingen. Vervolgens worden op de hoogte van de compensatie de in het kader van de onderhavige Verordening Nadeelcompensatie en Planschade te hanteren en hiervoor toege-lichte normen gehanteerd. Lid 2 In dit lid wordt, ingegeven door de in het maatschappelijk overleg geconstateerde behoefte aan duidelijkheid vooraf, de hoofdregel voor de hoogte van de nadeelcompensatie geformu- leerd, dat 85% van de winstderving ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn wordt vergoed. Deze bepaling is bedoeld als de concretisering van het normaal maatschappelijk risico binnen het redelijkheidscriterium. Dit betekent dat het percentage wordt toegepast na vaststelling van het causaal ver-band, de bepaling van de schadeom-vang en de correctie van de schadeomvang met factoren die voor rekening van de ver-zoeker komen, zoals actieve en passieve risicoaanvaarding, de verplich-ting de schade zoveel mogelijk te beperken en de verrekening met verkregen voordeel. Lid 3 Indien het nadeel en de nadeelcompensatie niet kunnen worden be-groot aan de hand van de in lid 1 ge-noemde regeling, dient de adviescommissie een andere wijze te bepalen waarop het nadeel en de nadeelcompensatie kunnen worden begroot. De advies-commissie is hierbij gebonden aan het vereiste dat deze wijze van scha-debegro-ting zo objec-tief mogelijk dient te zijn. Zij zal daarbij aanslui-ting dienen te zoeken bij de bestaande praktijk in vergelijkbare nadeelcompen-satiegevallen alsmede bij de bestaan-de praktijk van andere wettelijke schade-vergoedingsre-gelingen, zoals de regeling van art. 49 van de WRO. Zie ook de toelichting onder art. 2: begroting van de schade. Art. 4. Invloed van de verkoop van het bedrijf/pand op de hoogte van de na-deelcom-pensatie. Deze bepaling is opgenomen als speciale voorziening voor de eigenaars van panden aan of nabij het gebied waar de aanleg van de Noord-Zuidlijn plaatsvindt. Voor overige spreekt deze bepaling voor zich. Art. 5. Nadeelvoorkomende of -beperkende maatregelen. In het geval een verzoeker aantoont dat hij zijn bedrijf als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn niet op dezelfde voet kan voortzetten, zullen de kosten van een eventuele (gedeeltelijke) verplaat-sing van het bedrijf of ook van andere kosten ter voor-ko-ming van nadeel door de advies-commissie bij het verzoek worden betrokken. Kosten die zijn gemoeid met een eventueel noodzakelijke be%indiging van het bedrijf komen naar hun aard niet voor nadeelcompensa-tie op basis van dit artikel in aanmerking. Geleden nadeel dat daarop betrek-king heeft, komt voor nadeelcompensatie in aanmerking op basis van de alge- mene regeling die is neergelegd in art. 2 van deze verordening. Lid 2. Maatregelen die onmiddellijk moeten worden getroffen en waarvan de goedkeuring door de Gemeenteraad niet kan worden afgewacht, kunnen na het treffen van deze maatregelen alsnog ter goedkeuring aan de Gemeenteraad worden voorgelegd en, indien ook overigens wordt voldaan aan de bepalingen van deze verordening, alsnog voor nadeelcompensatie in aanmerking komen. Deze bepaling biedt tevens de mogelijkheid om verzoeken om vergoeding van schadevoorkomende maatregelen van beperkte omvang op korte termijn te laten afhandelen door het schadebureau zonder dat hierover een advies van de adviescommissie wordt gevraagd, dit teneinde onmiddellijk te kunnen inspelen op zaken die in een later stadium tot meer schade kunnen leiden. Wat wordt verstaan onder een verzoek van beperkte omvang, zal nader in de mandaatregeling voor het schadebureau worden vastgelegd. Lid 4. Een schade lijdende partij heeft in beginsel de plicht de optredende schade zoveel als redelij-kerwijze in de gegeven omstandigheden mogelijk is te beperken. Indien de verzoeker nalaat maatregelen te treffen ter beperking van nadeel, komt het daardoor ontstane nadeel niet voor compensatie in aanmerking. Lid 5. Het verzoek tot het treffen van nadeel voorkomende of beperkende maatregelen wordt volgens de bepalingen van hoofdstuk IV in behandeling genomen. Dit betekent dat de advies-commissie de mogelijkheid heeft om het verzoek versneld te behandelen volgens de procedu-re van art. 15, lid 5. Art. 6. Voorschot, hangende een verzoek om een nadeelcompensatie. Lid 1. De mogelijkheid een voorschot te verkrijgen staat open voor degenen die aannemelijk kunnen maken dat zij in aanmerking zullen komen voor nadeelcompensatie en een spoedeisend belang hebben bij bevoorschotting daarvan. Voor ondernemers zal bijvoorbeeld van een dergelijk spoedei-send belang sprake zijn indien bij toepassing van het uitgangspunt dat nadeel achter-af wordt gecompenseerd, de bedrijfscontinu<teit wordt bedreigd. Lid 2. Een belangrijke voorwaarde die de Gemeenteraad kan stellen aan de voorschotverlening, is het aan de verzoeker tot voorschotverstrekking verplicht te stellen een verzoek tot nadeel-compensatie in te dienen. Eventueel te veel betaalde compensatie kan dan na afloop van een "definitieve" beschikking tot al dan niet verlenen van nadeelcompensatie worden teruggevor-derd. Er wordt middels de voorschotverstrekking immers geen recht op nadeelcompensatie erkend of verleend. Lid 4. Het verzoek tot het verstrekken van een voorschot wordt volgens de bepalingen van hoofd-stuk IV in behandeling genomen. Dit betekent dat de advies-commissie de mogelijkheid heeft om het verzoek versneld te behandelen volgens de procedu-re van art. 15, lid 5. Gelet op het spoedeisende karakter van het verzoek zal de eenvou-di-ge en versnelde behan-de-ling van het verzoek bij de adviescommissie regel zijn. Art. 7. Bijdrage in de deskundigenkosten van de belanghebbende. In een aantal gevallen zal het voor de verzoeker nodig zijn om deskundig advies in te win-nen om zijn verzoek om nadeelcompensatie te kunnen behandelen. Een bijdra-ge in de hiervoor gemaakte noodzakelijke kosten zal slechts mogelijk zijn wanneer de verzoeker de Ge-meente-raad daarom heeft verzocht en nadat blijkt dat is voldaan aan het vereis-te dat het redelijk is dat de verzoeker de deskundigen heeft ingeschakeld. Alsdan zal de Gemeenteraad aan de verzoe-ker een bijdrage toekennen in de redelijkerwijs door hem gemaakte kosten. Een bijdra-ge wordt niet toegekend voordat de adviescommissie is gehoord. Het is goed voorstelbaar dat veel verzoeken tot het toekennen van een bijdrage in de des-kundigenkosten vergelijkbaar zullen zijn. Gelet op het gelijkheids- en rechtszekerheidsbegin-sel, zal het overeenkomstige karakter van een aantal verzoeken ook tot uitdrukking moeten ko-men in de hoogte van de bijdrage. Lid 2 van dit artikel geeft aan dat de Gemeenteraad voor de invulling van het criterium dat de Gemeen-teraad een bijdrage toekent voorzover deze "redelijkerwijs door de verzoeker zijn gemaakt", concrete regels kan vaststellen. Deze regels hebben dus betrekking op de omvang en de wijze van vaststelling van de bijdrage. Voor de goede orde zij hieraan toegevoegd dat deze nader vast te stellen regels niet een nadere invulling geven aan ,,n van de voorwaarden voor toepassing van dit artikel, namelijk of het redelijk was d.t deskundigenbijstand door de verzoeker werd ingeroepen. Ook wordt hieraan toegevoegd dat met het bepaalde in lid 2 niet is beoogd regels in het leven te roepen die een uitputtend karakter hebben. De mogelijkheid om regels vast te stellen reikt niet verder dan het vaststellen van regels met betrekking tot de redelijkerwijs te verwachten gevallen waarin een verzoek om vergoeding van deskundigenkosten wordt gedaan. Voor meer bijzondere gevallen kan dan worden teruggegrepen op het bepaalde in lid 1. De regels zullen pas door de Gemeen-teraad worden vastgesteld nadat de advies-commissie is inge-steld. Het is wen-selijk deze nadere regels pas vast te stellen nadat de adviescom-missie in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen over de voorgestelde regels. Overi-gens kunnen de nadere regels worden gekarakteri-seerd als een "beleidsregel". Dit betekent dat, indien bijzondere omstandighe-den daartoe aanlei-ding geven, de Gemeenteraad van deze regels mag afwijken en dat in sommige gevallen zelfs verplicht is dat te doen. Hoofdstuk III. Vergoeding van planschade. Art. 8. Op grond van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden een verzoek in te dienen om vergoeding van schade die is geleden als gevolg van wijziging in de planologische situatie van betrokkene. Deze wijziging van de planologische situatie kan betrekking hebben op de wijziging van een bestaand bestemmingsplan, maar ook zijn ontstaan door het verlenen van een vrijstelling op grond van de artikelen 17, 18, 18a of 19 van de WRO dan wel een van de andere in art. 49 genoemde bepalingen. De schade op grond van art. 49 ontstaat door een verslechtering van het planologische regime als gevolg van een van de genoemde beslissingen. De schade wordt bepaald door vergelijking van de planologische situatie v››r de wijziging en de planologische situatie na de wijziging. Art. 49 van de WRO bevat geen bepalingen met betrekking tot de procedure die een verzoek om planschade moet doorlopen. Het is daarom gebruikelijk dat gemeenten hiervoor een afzonderlijke procedureverordening in het leven roepen, waarin het behandelingstraject is geregeld. Ook de gemeente Amsterdam heeft een dergelijke verordening, te weten: de Verordening tot regeling van de procedure bij toepassing van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (procedureverordening planschadevergoeding), vastgesteld bij raadsbesluit van 1 oktober 1969, nr. 857, gewijzigd vastgesteld bij raadsbesluit van 23 februari 1994, nr. 93 (Gemeenteblad 1994, afd. 3, volgn. 42). De hiervoor geschetste bepaling van art. 49 van de WRO is uiteraard ook van toepassing op het bestemmingsplan Noord- Zuidlijn. In aansluiting bij de bestaande gemeentelijke procedures met betrekking tot planschadeverzoeken zouden deze verzoeken, na te zijn binnengekomen bij het het Schadebureau Noord-Zuidlijn, ter behandeling worden overdragen aan het Gemeentelijk Grondbedrijf, de gemeentelijke dienst die gewoonlijk plan- schadeclaims binnen de gemeente Amsterdam behandelt. Bij de uitwerking van deze procedures in combinatie met de voorbereiding van de vaststelling van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn, is geconstateerd dat, hoewel de inhoudelijk beoordeling van een planschadeverzoek en een nadeelcompensatieverzoek nagenoeg gelijk is, de procedures op grond van de concept- Nadeelcompensatieverordening en de bestaande procedureverordening planschade van de gemeente Amsterdam erg uit elkaar liepen. Bovendien zou met betrekking tot deze onderscheiden verzoeken door twee verschillende adviescommissies worden geadviseerd aan de Gemeenteraad. Dit komt de helderheid en eenduidigheid voor en dienstverlening aan de betrokken burgers en ondernemers niet ten goede, geeft het risico van uiteenlopende advisering en de kans dat bepaalde verzoeken, waarvan niet op voorhand duidelijk was op welke grond die werden ingediend, niet tijdig volgens een eenduidig vooraf bepaald traject in behandeling zouden kunnen worden genomen. Ter stroomlijning van de behandeling van deze twee soorten verzoeken is besloten de behandeling van een verzoek om vergoeding van planschade op grond van art. 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en als gevolg van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn te integreren in de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn. Daardoor zijn op beide soorten verzoeken dezelfde behandelingsprocedures en termijnen van toepassing. Tevens betekent dit dat de, op grond van deze verordening ingestelde adviescommissie, over beide soorten verzoeken zal adviseren. Een en ander heeft mede tot gevolg dat de behandeling van de planschadeverzoeken ook door het schadebureau ter hand kan worden genomen. Met betrekking tot de verstrekking van een voorschot en de bijdrage in de deskundigenkosten is het bepaalde in de artikelen 6 en 7 ook van toepassing op hoofdstuk III, Planschade. Hoofdstuk IV. Procedurele bepalingen. Art. 9. Het verzoek om nadeelcompensatie. In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om compensatie. De regeling sluit aan bij afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), handelend over de aanvraag tot het geven van een beschikking. Daarnaast zijn op het compen-satie-verzoek toegesne-den bepalin-gen opgeno- men. Lid 1. De benadeelde dient een verzoek om compensatie zo spoedig mogelijk in te dienen. Deze bepaling berust op de gedachte dat een benadeelde die zonder goede reden onnodig lang wacht met het indienen van zijn verzoek, zijn aanspraak op nadeelcompensatie heeft verwerkt. Het moet immers uit bestuurlijk oogpunt ongewenst worden geacht dat verzoeken om schadevergoeding nog worden ingediend geruime tijd nadat het nadeel is ontstaan. In tegenstelling tot de Concept- Nadeelcompensatieverordening is ervan afgezien een bepaalde termijn te noemen waarbinnen het verzoek moet worden ingediend. Dit omdat het lijden van schade of ondervinden van nadeel niet altijd onmiddellijk duidelijk is. In een aantal gevallen zal immers de schade eerst na langere tijd intreden of kenbaar worden. Het tegenwerpen van een termijn die dan is verstreken, is dan onjuist. Bovendien moet bij het stellen van een termijn niet worden uitgesloten dat iemand die schade of nadeel heeft geleden die na het verstrijken van de termijn blijkt, alsnog naar de burgerlijke rechter zal gaan met een verzoek om schadevergoeding. Het doel om de rechtsmacht met betrekking tot nadeelcompensatie en planschadebesluiten te concentreren bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zou daarmee voorbij worden geschoten. Lid 2. Teneinde te voorkomen dat verzoekers binnen korte tijd meerdere kleine nadeelcompensatieverzoeken indienen waarbij de kosten van behandeling van het verzoek mogelijk hoger zullen uitvallen dan de omvang van de gevraagde vergoeding, is besloten de mogelijkheid voor het indienen van een verzoek tot nadeelcompensatie te beperken tot eenmaal per aaneengesloten periode van twaalf maanden. Lid 3. Met het tweede lid wordt beoogd het bepaalde in art. 4:2 van de Awb nader bete-ke-nis te geven voor verzoeken om nadeelcompensatie. Van een verzoeker wordt ver-langd dat hij alle gege-vens, van welke aard dan ook, verschaft die de gemeente-raad nodig heeft voor het beoor-delen van de gegrondheid van het verzoek om nadeelcom-pensatie. Onder e wordt bedoeld de verzoeker in de gelegenheid te stellen suggesties te doen om-trent de wijze van nadeel-com-pensatie. Denkbaar is immers dat het nemen van een feitelij-ke maat-re- gel adequa-ter is dan het verlenen van een nadeelcompensatie in geld. Uiteraard ziet het bepaalde onder e even-eens op de situatie dat verzoeker nadeelcompensatie in geld wenst. In dat geval wordt verlangd dat in het formulier de hoogte van het naar het oordeel van verzoe-ker te vergoe-den nadeel wordt aangege-ven. Dat bedrag behoeft niet hetzelfde te zijn als de totale geleden schade, alleen al omdat in de vergoeding daarvan deels voorzien kan zijn door een andere schadever-goedings-re- ge-ling. Lid 4. Indien de verzoeker onvoldoende gegevens heeft verstrekt om de gegrond-heid van het verzoek te kunnen beoordelen, kan de Gemeenteraad besluiten het verzoek niet in behande-ling te nemen. Dit stemt overeen met het bepaalde in art. 4:5, eerste lid, van de Awb. Wel wordt de verzoeker allereerst gedurende een periode van vier weken in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gege-vens alsnog te verschaffen. Lid 5. Gelet op art. 4:4 van de Awb heeft de Gemeenteraad, zijnde het bestuursorgaan dat be-voegd is op het verzoek om nadeelcompensatie te beslissen, dit formu-lier vastgesteld met de bedoe-ling het doen van aanvragen en het behandelen van verzoeken om nadeelcompensatie orde-lijk en effici%nt te laten verlopen. Een verzoek om nadeelcompensatie kan alleen door middel van dit formulier worden ingediend. Lid 6. De adviescommissie bevestigt de ontvangst van het verzoek binnen twee weken. In ver-band met het bepaalde in art. 4:14 van de Awb wordt de verzoeker daarbij ingelicht over de procedure van de behandeling van zijn verzoek. Art. 10. Niet behandelen van de aanvraag. Lid 1. In dit artikellid wordt bepaald welke de consequenties zijn van het in strijd met voorschriften van deze verordening indienen van een verzoek tot nadeelcompensatie. De Gemeen-teraad is verplicht, de verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn gebrekkige verzoek te her-stellen binnen een termijn van vier weken. Indien de verzoeker de in art. 9, lid 4, vermelde termijn laat ver-strijken zonder dat hij de gewenste aanvullende gegevens verstrekt of het aanvraagformulier alsnog indient, wordt het verzoek niet door de Gemeenteraad in behandeling genomen. In het geval dat een verzoek niet is ingediend door middel van een aanvraagformulier, volgt een meer verstrekkende consequentie. Deze bepa-ling heeft tot doel het indienen van het verzoek door middel van een aan-vraagformulier te handhaven. Van dit besluit wordt de verzoe-ker in kennis gesteld onder de mede-deling daar-van en onder de mededeling dat het verzoek moet worden inge-diend door middel van een aan- vraag-formulier dat bij die mede-deling wordt gezonden. Daar- mee kan worden voorko-men dat ingewikkelde en niet noodzake- lijke procedu-res volgen over de vraag, of te-recht het besluit tot het niet in behande-ling nemen is geno-men. Zowel de verzoeker als de gemeente is niet gediend bij derge-lijke procedu-res. Lid 2. Het besluit van de Gemeenteraad om een verzoek niet in behandeling te nemen, wordt aan de verzoeker meegedeeld binnen vier weken na het verstrijken van de in art. 9, lid 4, bedoel- de termijn. Het besluit van de Gemeenteraad is een besluit in de zin van art. 1:3 van de Awb. Tegen het besluit bestaat, op grond van art. 8:1 juncto 7:1 van de Awb de mogelijkheid van, bezwaar gedurende zes weken na de dag dat het besluit aan de ver-zoe-ker is bekendgemaakt. In de praktijk zullen dergelijke procedures zich nauwelijks voordoen, nu de verzoeker opnieuw een verzoek kan indienen dat wel aan de vereisten voldoet die zijn gesteld in deze verordening. Dat zal in de meeste gevallen zowel voor de gemeente als de verzoeker veel eenvoudiger en effici%nter zijn. Art. 11. Ongegrondheid van het verzoek. De inhoudelijke behandeling van het verzoek vindt plaats nadat het verzoek in behandeling is genomen. Lid 1. Indien een verzoek naar het oordeel van de Gemeenteraad kennelijk onge-grond is, wordt het, eventueel na daartoe strekkend advies van de adviescommissie, afge-we-zen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen: bij een sum-mier onderzoek, duidelijk is dat het nadeel niet door de aanleg van de Noord-Zuidlijn veroorzaakt is. Kennelijk onge- grond is voorts het verzoek betreffende een schade waar-van de vergoeding anders-zins is te verkrij-gen. Een ander voorbeeld is daarnaast het verzoek waar-aan een onrechtmatige daad of wanpresta-tie ten grond-slag ligt. In al deze gevallen is een compleet advies van de advies-commissie niet noodzakelijk, omdat reeds op voorhand vast-staat dat geen nadeel-com-pensa- tie zal worden toegekend. Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhan-gig gemaakt beroep. Ook dan wordt het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid afgewe-zen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen, wan-neer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrech-telijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak. Lid 2. De adviescommissie neemt binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens het verzoek in behandeling, indien het verzoek niet kennelijk ongegrond wordt verklaard. Art. 12. De samenstelling van de adviescommissie. De adviescommissie heeft tot taak de Gemeenteraad te adviseren inzake de op het verzoek tot nadeelcompensatie of vergoeding van planschade te nemen beslissing. Wanneer dat wenselijk is, kan door de Gemeen-te-raad ook een advies worden gevraagd omtrent de ontvankelijkheid van het verzoek. De Verordening Nadeelcompensatie en Planschade -Noord-Zuidlijn gaat ervan uit dat de adviescommissie uit drie leden bestaat. Deze leden zullen een grote mate van ervaring en/of kennis moeten bezitten terzake de afhandeling van vergelijkbare schadeverzoeken. Gelet op de aard van de te nemen beslis-singen dient de commissie uit onafhan-kelij-ke deskun-digen te be-staan die niet in de belan-gensfeer van de Noord/-Zuidlijn zijn be-trok- ken. Lid 3 van art. 12 drukt dat uit. De Gemeenteraad dient bij de benoeming van de leden hiermee rekening te houden. Van vol- doende onaf-hankelijk-heid zal in het algemeen blijken wan-neer voldoende aanneme-lijk is dat het beoog-de (plaatsver-vangend- )lid noch zakelij-ke noch persoonlijke belan-gen heeft bij de aanleg van de Noord-Zuidlijn, de gemeente Am-ster-dam of enige andere partij die bij de Noord-Zuidlijn is betrokken of bij de verzoe-ker die de onpartij-dig-heid van het lid zullen be<nvloe-den. In het geval deze onafhankelijkheid niet langer is gewaarborgd, kunnen de leden van de adviescommissie worden ontheven van hun taak. Daartoe kan de Gemeenteraad besluiten op eigen initiatief of op verzoek van een verzoeker om nadeelcompensatie. Door de instelling van een permanente adviescommissie is het opnemen van een wrakingsre-ge-ling in de verordening zelf niet zinvol. Per verzoek zal in de praktijk de verzoeker, wanneer de verzoeker daarom vraagt en daarvoor gerede gronden kan aanvoeren, in de gele-genheid worden gesteld zich uit te laten over de onafhanke-lijkheid van de leden van de adviescom-missie die omtrent zijn verzoek zullen adviseren. Art. 13. De taak van de adviescommissie. Lid 1. De commissie heeft tot taak de Gemeenteraad te adviseren over de op het verzoek om nadeelcompensatie of vergoeding van planschade te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar het cau-saal ver-band met de aanleg van de Noord- Zuidlijn, de omvang van het nadeel, de vraag of de vergoeding van het nadeel anders-zins voldoende is verzekerd en de hoogte van de nadeel-compensatie of de planschadevergoeding. Wanneer blijkt dat het nadeel niet het gevolg is van de aanleg van de Noord-Zuidlijn of het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn, behoe-ven uiteraard niet de andere vragen te worden beantwoord. Het zal voorts niet altijd nodig zijn de omvang van het nadeel vast te stellen, bijvoor-beeld wan-neer aanstonds duide-lijk is het nadeel vanwege risicoaanvaarding aan de zijde van de verzoek-er of vanwe-ge het normaal maatschappe-lijk risi-co, redelijkerwijs geheel ten laste van de verzoe-ker be-hoort te blij-ven. Lid 1, onder e en f, brengt tot uitdrukking dat het advies van de commissie, zo verzoeker in beginsel voor nadeelcompensatie of vergoeding van planschade in aanmerking komt, mede omvat het bepalen van de hoogte van de nadeelcompensa-tie of de planschadevergoeding. Lid 2. Indien een verzoek strekt tot het treffen van nadeelvoorkomende of - beperkende maatrege-len of aanleiding geeft tot het toekennen van een voorschot of toepassing van de hardheids- clausule, wordt de ad-viescommissie ook door de Gemeenteraad om advies gevraagd. Het spreekt voor zich dat de adviescommissie daarin een taak krijgt toebe-deeld. Gelet op hetgeen wordt bepaald in de artikelen 5 en 17, zal nauw aansluiting kunnen worden gezocht bij de toepassing van de artikelen 2 en 3. Hoewel ook voor wat betreft art. 6 aansluiting bij een dergelijke toepassing kan worden gezocht, zal deze aansluiting toch iets minder nauw zijn. Bij een verzoek om toekenning van een voorschot kan immers nog niet exact worden bepaald, of en in hoeverre er een recht op nadeelcompensatie/planschade bestaat of zal ontstaan. Lid 3. Wanneer de Gemeenteraad dat wenst, kan ook een advies aan de commissie worden ge-vraagd omtrent de vraag, of een verzoek al dan niet in behandeling dient te worden genomen, zo geeft lid 2 aan. Lid 4. De commissie doet ook voorstellen ten aanzien van maatregelen (in natura) die geschikt zijn om het nadeel te beperken of ongedaan te maken indien de situatie daar-toe aanleiding mocht geven. In de praktijk van de nadeelcompensatie wordt laatst- bedoelde mogelijkheid allereerst onder-zocht. Het is niet de bedoe-ling dat deze regeling daarin verande-ring brengt. Art. 14. Bevoegdheden van de adviescommissie. Lid 1. Het bepaalde in het eerste lid stemt overeen met de Awb. Er wordt geregeld dat de Gemeen-teraad aan de adviescommissie de gegevens verschaft die nodig zijn voor een goede vervul-ling van haar taak. Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behoren-de, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de zich onder de Gemeenteraad bevindende gegevens over de schadeoorzaak. Lid 2. Het tweede lid stelt de commissie in de gelegenheid inlichtingen in te winnen bij derden. Lid 3. Het derde lid maakt het de commissie mogelijk de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Art. 15. Procedure bij de adviescommissie. Dit artikel kent twee soorten procedures: een gewone en een verkorte procedure, die in eenvou-dige -gevallen kan worden toegepast. De gewone procedure schrijft voor dat de adviescom-missie, alvo-rens haar advies op te stellen en te zenden aan de Gemeenteraad, een conceptadvies op-maakt en dit ter beoorde- ling aan de verzoeker en (een vertegenwoordiging) van de ge- meente voorlegt. Alleen wanneer naar het oordeel van de adviescommissie de verwachting bestaat dat de behandeling van het verzoek, gelet op de feiten en omstandigheden die bij de behandeling van het verzoek dienen te worden betrokken, versneld kan worden afgedaan en het bo-vendien om eenvoudige gevallen gaat, zal de ad-viescommissie kunnen kiezen voor de verkor-te procedure. Dit zal het geval zijn als alle feiten en omstandigheden zo duidelijk liggen dat er geen uitgebreid onderzoek is vereist. Met de verkorte procedure wordt de snelheid van behandeling van het verzoek vergroot en wordt de doel-ma-tigheid van de toepassing van de Verordening Nadeelcompensatie en Planschade Noord-Zuidlijn gediend. Art. 16. De beslissing op het verzoek. De Gemeenteraad beslist zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek. De regels betreffende het motiveren en het bekend-maken zijn ontleend aan de Awb, in het bijzonder de artikelen 3:41, 4:17, 4:19 en 4:20. Art. 17. Hardheidsclausule. Via de hardheidsclausule is de mogelijkheid opengelaten om in inciden-tele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken en een voor dat incidentele geval passende nadeel- com-pensatie te verstrekken.