Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Aan
Het Dagelijks Bestuur
van het Regionaal Orgaan Amsterdam
Postbus 626
1000 AP Amsterdam



ContactpersoonDoorkiesnummer
R. Kniesmeijer/ T. Dijkhuis070-3516701 / 023/5301083
DatumBijlage(n)
23 december 19991
Ons kenmerkUw kenmerk
DGP-VI-u99.0483098-853
Onderwerp
Beschikking Noord-Zuidlijn


Geacht Bestuur,

In antwoord op uw aanvraag van 29 juni 1998 met kenmerk 98/853, betreffende de aanleg van de Noord/Zidlijn, bericht ik u het vollende.

Een van de belangrijkste beleidsdoelstellingen uit het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVVII) is het stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer ten koste van de groei van de automobiliteit. Aanleg van nieuwe (rail)infrastructuur is een van de instrumenten om dit beleid ten uitvoer te brengen.
De in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra genoemde werkgelegenheidslokaties categorie A (optimaal bereikbaar per openbaar vervoer en suboptimaal per auto) bevinden zich in de regio Amsterdam voornamelijk in het gebied rond het centraal station en de binnenstad. Daarnaast wordt ook het gebied tussen WTC en RAI als potentiële A-locatie aangemerkt. Voor de uitvoering van het verkeer- en vervoerbeleid is het van wezenlijk belang dat deze locaties vanuit de regio optimaal per openbaar vervoer bereikbaar zijn en bereikbaar blijven, alsmede op een goede wijze onderling verbonden zijn.

De aantrekkingskracht van genoemde gebieden resulteert erin dat naar verwachting in 2010 meer dan 200.000 OV-reizjgers per dag op de relatie Amsterdam CS/(Amsterdam Noord) - Amsterdam Zuid/WTC zullen reizen. Gezien de inpasslngsproblemen van hoogwaardig OV op maaiveld, is een nieuwe ondergrondse railverbinding de meest efficiënte oplossing.
Daarbij levert deze nieuwe verbinding op basis van de vervoersprognoses een positieve bijdrage aan de beleidsdoelstelling de exploitatietekorten voor het openbaar vervoer terug te dringen. Hiertoe zijn met u afspraken gemaakt welke zijn vastgeleid in de onlangs met u afgesloten vaststellingsovereenkomst

Voor een goede bereikbaarheid van Amsterdam vanuit de regio is een hoogwaardige Noord-Zuidhoofdverbindingsas onontbeerlijk. Door het laten aantakken van regionaal openbaar (bus)vervoer op deze as kan zij een versterkend effect hebben op de modal-split in de gehele regio.

Zoals ik u in mijn brieven heb laten weten, heb ik de door u ingediende 7 documenten betreffende het project per saldo positief beoordeeld. Zoals u weet, heeft de Tweede Kamer ingestemd met het verlenen van een subsidie voor dit project in de vorm van een vaste bijdrage. Dit betekent dat een suppletoire subsidieaanvraag op grond van artikel 13 lid 8 van het Besluit Infrastructuurfonds niet zal worden gehonoreerd. Onderdeel van de beschikking voor de Noord/Zuidlijn is de realisatie van een auto-onderdoorgang en een busstation achter station CS.

Zoals reeds aangegeven in mijn brief van 18 juni jl. (DGP/IB/SR/9902156) zal ik in overleg treden met de Minister van Financiën over de vormgeving van het in te stellen BTW-compensatiefonds met als insteek dat de compensatie, die gemeenten uit dit fonds zullen ontvangen, in materiële zin van vergelijkbare omvang zal zijn als de huidige compensatieregeling. Van mijn kant zal ik in die discussie inbrengen dat het Amsterdamse BTW-probleem voor een groot gedeelte speelt vóór 2001 en dat daar rekenlng mee moet worden gehouden.

Gezien het feit dat er bij de totstandkoming en financiering van projecten voor lokale en regionale infrastructuur sprake is van een gezamenlijke inspanning verzoek ik u op het bord dat op de bouwplaats melding maakt van de opdrachtgever en uitvoerende partijen, alsmede overige relevante communicatie over het project, tevens de rol van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat als financier van het project te vermelden.

Ik verzoek u verder bij alle correspondentie over dit project het kenmerk van de beschikking (DGP/VI/u99.04694) te vermelden. Voor vragen en opmerkin8en over dit project kunt u contact: opnemen met de projectbegeleider van de Rijkswaterstaat directie Noord Holland ir. T. Dijkhuis (023-5301083).

Een afschrift van de beschikking zend ik aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam.

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,


T.Netelenbos


Beschikking

DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

Gelet op de Wet Infrastructuurfonds alsmede het Besluit Infrastructuurfonds en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

paragraaf 1: subsidieverlening
Artikel 1

1.   Aan het Regionaal Orgaan Amsterdam, Dam 3-7, 1012 JS te Amsterdam, wordt een subsidie verleend ten behoeve van de aanleg van drie projecten, zoals deze beschreven zijn in de documenten genoemd in bijlage A. Het betreft de Noord/Zuidlijn (een 2-sporige metroverbinding tussen Amsterdam Buikslotermeerplein en Amsterdam-Zuid/WTC), een auto-onderdoorgang achter het Centraal Station in de oost-west verbinding via de De Ruyterkade en een busstation aan de noordzijde van het Centraal Station. Deze projecten kennen een directe functionele samenhang; de aanleg van de drie projecten vertoont een directe fysieke en chronologische samenhang.
2. Omdat de drie projecten een directe samenhanc vertonen, is voor de auto-ondergang en het busstation afgeweken van de gebruikelijke voorbereidingsprocedure in het kader van het MIT. Dat maakt dat een volledige beoordeling, op basis van een uitgewerkte raming van baten en kosten conform de spelresels van het MIT bij beslismoment 4 en 5, van beide projecten niet mogelijk is. Om redenen van sober- en doelmatigheid is de subsidie voor de projecten busstation en auto-onderdoorgang in de vorm van een vast bedrag verleend.
3. Integraal onderdeel van deze beschikking is de formele correspondentie tussen enerzijds het ROA en de gemeente Amsterdam en anderzijds het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zoals deze is opgenomen in bijlage B. Ingeval van tegenstrijdigheid tussen (de inhoud van) bovengenoemde documenten en de tekst van een artikel uit deze beschikking, prevaleert de tekst van het artikel.
     
Artikel 2
1.   De subsidie, zoals bedoeld in artikel 1, wordt bepaald op ten hoogste ƒ 2.454.000.000,- (zegge: TWEE MILJARD VIERHONDERDVIERENVIJFTIG MILJOEN) inclusief BTW, voorzover deze als kosten op de in artikel 1 genoemde projecten drukt; deze subsidie bestaat uit vier onderdelen.
2. Het eerste onderdeel is een subsidie in de vorm van een vast bedrag van 1.868.000.000,- voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn; deze subsidie is bepaald op basis van de bij de subsidieverlening berekende subsidiabele kosten. In dit bedrag is een vergoeding voor VAT-kosten inbegrepen, zijnde ƒ 239.000.000,-.
3. Naast het in het eerste subsidie-onderdeel, zoals gebruikelijk, opgenomen bedrag voor onvoorzien wordt een tweede subsidie-onderdeel verleend in de vorm van een vast bedrag van ƒ 187.000.000,- voor afkoop van alle risico's en onvoorziene zaken, die zich voor, tijdens en na de aanleg van de Noord/Zuidlijn zouden kunnen voordoen.
4. Het derde onderdeel is een subsidie in de vorm van een vast bedrag van ƒ 70.000.000,- voor de aanleg van de auto-onderdoorgang de Ruyterkade en het busstation achter Amsterdam CS. In deze subsdie is een vergoedtng voor VAT-kosten inbegrepen, zijnde ƒ 5 mln.
5. Het vierde onderdeel is een subsidie van ten hoogste ƒ 329.000.000,- voor BTW-kosten die op het project rusten. Indien tijdens de looptijd van deze beschikking op basis van een wettelijke regeling BTW-percentages wijzigingen, zal namens de Minister van Verkeer en Waterstaat ambtshalve aanpassing van de beschikking op dit punt plaatsvinden.
     
Artikel 3
Op het subsidiebedrag genoemd in artikel 2 zullen de subsidies, die verleend zijn in het kader van de beschikkingen voor de palenproef, afgegeven op 12 september 1995 (ƒ 1,25 mln, kenmerk IVV95/8300) en voor voorbereidingskosten, afgegeven op 19 december 1996 en 12 juli 1999 (ƒ 25 mln, kenmerk RWS/NH/IVV96/10943 en ƒ 35 mln, IVV 99/5700), in mindering gebracht worden.
     
Artikel 4
Omdat voor de drie projecten een subsidie in de vorm van een vast bedrag wordt verleend en omdat in de subsidie een onderdeel is opgenomen voor afkoop van alle risico's en onvoorziene zaken die zich voor, tijdens en na aanleg van het project kunnen voordoen, zal een suppletoire aanvraag op basis van artikel 13, achtste lid, van het Besluit Infrastructuurfonds voor de projecten genoemd in artikel 1 van deze beschlkking bij voorbaat niet worden gehonoreerd.
     
Artikel 5
1. Het subsidiebedrag genoemd in artikel 2 wordt verleend op basis van prijspeil 1999.
2. Jaarlijks per 1 januari zal indexering van de nog niet betaalde voorschotten van het subsidiebedrag plaatsvinden, voor het eerst per 1 januari 2000. De Minister van Verkeer en Waterstaat zal jaarlijks het indexcijfer vaststellen, rekening houdend met de Index Bruto Overheidinvesteringen (IBOI).
     
Paragraaf 2: voorwaarden
Artikel 6
De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat voor het deel van de subsidie dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt, voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
     
Artikel 7
Het onderdeel van de subsidie genoemd in artikel 2, lid 5, wordt verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger:
a. de inspecteur der belastingen verzoekt om de BTW te mogen verrekenen voor de posten, waarvoor dat mogelijk is;
b. in de declaraties, genoemd in artikel 16 van deze beschikking, de BTW als apart onderdeel wordt opgenomen;
c. na afloop van ieder jaar een van een accountantsverklaring, op basis van het in bijlage E opgenomen protocol, voorziene opstelling van de betaalde BTW indient, waarbij de BTW over het eigen aandeel in dit project en de eventuele BTW over de VAT niet in de opstelling mogen worden meesenomen;
d. bewijsstukken overlegt ter zake van het al dan niet kunnen verrekenen van BTW; indien uit deze bewijsstukken blijkt dat de subsidie-ontvanger de BTW geheel of gedeeltelijk kan verrekenen, houdt de minister daarmee rekening bij het vaststellen van het subsidieonderdeel.
     
Paragraaf 3: Verplichtingen
Artikel 8
De subsidieontvanger is verplicht binnen 12 maanden na dagtekenlng van deze beschikklng met de uitvoering van het project Noord/Zuidlijn te beginnen.
     
Artikel 9
De subsidieontvanger handelt in overeenstemming met de van toepassing zijnde EG-aanbestedingsrichtlijnen en overige nationale wet- en regelgeving met betrekking tot het plaatsen van opdrachten. Indien het project, bedoeld in artikel 1, anders wordt aanbesteed dan openbaar of met voorafgaande selectie, wordt de Minister van Verkeer en Waterstaat hiervan tijdig op de hoogte gesteld, opdat vooraf kan worden getoetst of aan de regelgeving terzake is voldaan.
     
Artikel 10
Omdat het voorlopige ontwerp van de halte Centraal Station nog niet door de subsidieverlener is goedgekeurd, dient de subsidie-ontvanger aan de voorwaarden opgenomen In bijlage D te voldoen.
     
Artikel 11
1. Als gevolg van nadere planuitwerking, aanbestedingsresultaten en PPS-constructies kunnen wijzigingen in het ontwerp en de uitvoering van de drie projecten optreden. Dergelijke afwijkingen dienen te worden vermeld in de kwartaalrapportage. De subsidieverlener zal uiterlijk een half jaar na melding aan de subsidieontvanger laten weten hoe met de wijziging dient te worden omgegaan.
2. Op het moment van indienstelling van de projecten dienen echter tenminste de scope, functionaliteit en kwaliteit gerealiseerd te zijn, zoals deze zijn vastgelegd in de documenten, genoemd in bijlage A en B.
     
Artikel 12
1. De subsidieontvanger informeert subsidieverstrekker volledig en tijdig (zodra de resultaten bekend zijn) over de opzet, planning en resultaten van alle praktijkproeven die betrekking hebben op het project.
2. De opgedane kennis en ervaring m.b.t. bouwtechnieken en -methoden stelt de subsidieontvanger om niet ter beschikking aan subsidieverstrekker voor gebruik ten algemene nutte. De subsidieontvanger maakt afspraken met de subsidieverstrekker voor nadere kennisuitwisseling op dit punt.
     
Artikel 13
1. De subsidieontvanger is verplicht te allen tijde medewerking te verlenen aan een door of vanwege de Minister te verrichten onderzoek naar de besteding van de subsidie.
2. De subsidie-ontvanger verleent toegang aan de personen, belast met het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, en stelt hen in de gelegenheid alle relevante documenten en gegevens in te zien en daarvan kopieën te maken, danwel deze voor nader onderzoek mee te nemen.
     
Paragraaf 4: Voorschotverlening
Artikel 14
                         ex. BTW
t/m 1998          ƒ   26 mln
1999                ƒ   95 mln
2000                ƒ 242 mln
2001                ƒ 155 mln
2002                ƒ 243 mln
2003                ƒ 254 mln
2004                ƒ 114 mln
2005                ƒ 217 mln
2006                ƒ 227 mln
2007                ƒ 227 mln
2008                ƒ 296 mln
2009                ƒ   29 mln
totaal              ƒ 2125 mln
     
Artikel 15
1. De subsidie-ontvanger is verplicht de regionale directie van Rijkswaterstaat op de hoogte te stellen van eventuele veranderingen in de voortgang van het werk, voorzover deze van invloed zijn op het moment van realisatie van de mijlpalen, zodat het voorschotritme kan worden aangepast.
2. Indien de voortgang van het werk leidt tot een overschrijding van het bedrag dat in enig jaar ten hoogste als voorschot kan worden verleend, kan, in afwijking van artikel 14, een groter voorschot worden verleend voor zover dat inpasbaar is binnen de begroting van het Infrastructuurfonds. Rentekosten van de voorfinanciering ten gevolge van een versnelling van de uitvoering worden niet vergoed.
     
Artikel 16
1. Voorschotten worden per kwartaal verleend op basis van in te dienen declaraties. Een voorschot wordt, met inachtname van artikel 14, betaald binnen vier weken na ontvangst van de declaratie, overeenkomstig de beschlkking tot voorschotverlenlng.
2. Een declaratie bevat de in het kwartaal, waarop de declaratie betrekking heeft, gerealiseerde mijlpalen voor de subsidie-onderdelen genoemd in artikel 2, lid 2 en 4. De mijlpalen zijn vastgelegd in bijlage C. De declaratie is onderbouwd met een kwartaalsrapportage van de betrokken projecten.
3. De declaratie dient binnen vier weken na het einde van ieder kwartaal in tweevoud bij de Financiële Administratie van de regionale directie van Rijkswaterstaat (Rijkswaterstaat, directie Noord-Holland, t.a.v. de afdellng IVV/CXF, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem) te worden ingediend onder vermelding van ten minste
a.     het nummer en de datum van de beschikking, waarin de subsidie is verleend;
b.     naam (korte beschrijving van het project);
c.     het kwartaal waarover wordt gedeclareerd;
d.     het bedrag conform bijlage C, alsmede de onderbouwing van dit bedrag;
e.     het BTW-bedrag waarop conform artikel 7 aanspraak gemaakt kan worden;
f.     bank-/ girorekeningnummer en organisatie ten name waarvan betaling dient te worden verricht.
4. De kwartaalsrapportage dient binnen vier weken na het einde van ieder kwartaal te worden ingediend bij de regionale directie van Rijkswaterstaat (Rijkswaterstaat directie Noord-Holland, t.a.v. de afdeling IVV/PUs, Postbus 3119, 2001 DC Haarlem) en gaat in op het volgende:
a.     het nummer en de datum van de beschikking, waarin de subsidie is verleend;
b.     naam (korte beschrijving van het project);
c.     het kwartaal op basis waarvan wordt gerapporteerd;
d.     de geplande en bereikte mijlpalen met bijbehorende bedragen conform bijlage C in het betreffende kwartaal;
e.     een korte inhoudelijke beschrijvins van de stand van zaken van de aanleg van de projecten;
f.     wijzigingen in scope, functionaliteit en kwaliteit ten opzichte van het gestelde in de documenten van bijlage A en B;
g.     het totaal aan reeds betaalde declaraties, een prognose van de mijlpalen die in het volgende kwartaal gerealiseerd zullen worden en afwijkingen in de planning van resterende mijlpalen genoemd in bijlage C.
5. De kwartaalrapportage dient getekend te zijn door een door het ROA gemachtigde persoon.
     
Artikel 17
Voor de subsidie, genoemd in artikel 2, lid 3, kan een declaratie worden ingediend, zodra de subsidie-ontvanger schriftelijk bevestigt op basis van deze beschikking tot aanleg van de Noord/Zuidlijn over te gaan.
In afwijking van de artikelen 14 en 16, eerste lid, kan betaling van dit voorschot eerder plaatsvinden indien en voorzover het voorschot naar het oordeel van de Minister inpasbaar is binnen de begroting van het Infrastructuurfonds.
     
Artikel 18
1. Indien in enig jaar minder dan 90% van het bedrag, dat volgens het geldende voorschotritme ten hoogste aan voorschotten verleend kan worden, is betaald, wordt het verschil tussen het gereserveerde bedrag in het voorschotritme en het betaalde bedrag niet geindexeerd.
2. Indien vertragingen tijdig in de kwartaalsrapportages conform artikel 16, lid 4, door de subsidie-ontvanger zijn gemeld of onvoorzien en onverwijtbaar zijn voor de subsidieontvanger, is het in het eerste lid gestelde niet van toepassing.
     
Artikel 19
Indien naar het oordeel van de minister gerechtvaardigde twijfel bestaat over de aanvaardbaarheid van de declaratie of de kwartaalsrapportage, wordt het voorschot bepaald op een bedrag dat wel aanvaardbaar is gelet op de declaratie en in relatie tot de ingediende rapportage opgenomen gerealiseerde voortgang. De beschikking tot voorschotverlening vermeldt de motivering en de wijze waarop het bedrag tot stand is gekomen.
     
Artikel 20
Indien de in artikel 16 van deze beschikking bedoelde kwartaalsrapportage, of een of meer onderdelen daarvan, niet tijdig of in goede orde wordt/worden ingediend, kan de verlening van voorschotten worden opgeschort totdat deze alsnog tot genoegen van de minister is/zijn ingediend. Van opschorting wordt onverwijld mededeling gedaan aan de subsidieontvanger.
     
Paragraaf 5: Eindverslag
Artikel 21
De subsidieontvanger is verplicht binnen een jaar nadat het project in gebruik is genomen hiervan mededeling te doen aan de minister. Deze mededeling gaat vergezeld van een financiële verantwoording van de totale projectkosten, die passend is bij het gestelde in artikel 2, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie genoemd in artikel 2, lid 5 (BTW) plus een van accountantsverklaring voorziene opstelling van de betaalde BTW, waarbij de BTW over het eigen aandeel in dit project en de eventuele BTW over de VAT niet in de opstelling mogen worden meegenomen, alsmede een eindverslag.
     
Artikel 22
Tezamen met het eindverslag wordt een opzet en kostenraming voor een evaluatie-onderzoek ter goedkeuring aan de minister voorgelegd. Het evaluatie-onderzoek wordt gebaseerd op de grondslagen welke als bijlage F bij deze beschikking zijn gevoegd. Gelijktijdig kan een aanvraag voor een subsidie voor de kosten van dit onderzoek worden ingediend.
     
Artikel 23
Indien naar het oordeel van de subsidieverstrekker de functionaliteit en/of kwaliteit van (delen van) het project substantieel lager is (zijn) dan vastgelegd in het programma van eisen en het voorontwerp en/of indien het project (deels) niet wordt voltooid of in gebruik genomen, kan de Minister de subsidie ambtshalve lager vaststellen.
     
Artikel 24
De subsidie wordt betaald binnen acht weken na dagtekening van de beschikking tot subsidievaststelling onder verrekening van betaalde voorschotten.


DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT,




Bijlage A


Documenten waarop de beschikking gebaseerd is.
  • Definitief Programma van Eisen, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 30-1-1997
  • Plan op Hoofdlijnen, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 28-11-1997
  • Covernotitie Project Ontwerp VO-referentie, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 8-5-1998
  • Voorontwerp (referentiemodel) Technische Installaties, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 6-11-1997
  • Voorontwerp (rererentiemodel> Tracé Noord (TD 01 tm. TD 20), Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 2-10-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel> IJ en Sixhaven, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 14-10-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel) Metrotunnel Open Havenfront en Natte Damrak, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 15-10-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel) Station Centraal Station, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 17-10-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel> Station Rokin, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 12-6-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel> Station Vijzelgracht, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 2-7-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel) Station Ceintuurbaan, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 31-7-1997
  • Concept definitief ontwerp Station Ceintuurbaan, Benthem Crouwel Architekten, 30-10-1998
  • Voorontwerp (referentiemodel) Station Europaplein, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 22-10-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel) In situ tracé Zuid (TD 55 tm. TD 63), Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 14-10-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel> Telecom, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 4-11-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel) Signalering, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 4-11-1997
  • Voorontwerp (referentiemodel) Tractie, Ontwerpbureau Noord/Zuidlijn, 24-11-1997
  • Programma van eisen Fysieke en Financiële haalbaarheid Auto-onderdoorgang en Busstation IJzijde CS, Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer, Gemeente Amsterdam, 2-9-1999

Indien hetzelfde aspect op meerdere plaatsen behandeld wordt, prevaleert het meest recente document.


Bijlage B

Formele correspondentie die integraal onderdeelis van de beschikking

  • DGP/IB/SR/V 822174, 17 september 1998, afhandeling documenten Noord/Zuidlijn Amsterdam: vervoerwaarde en functioneel programma van eisen
  • DGP/IB/SR/9902171, 1 juli 1999, Noord/Zuidlijn: documenten kostenraming, regionalisering en ruimtelijk/economische effecten
  • DGP/IB/SR/9902168, 1 juli 1999, Veiligheidsnormering Noord/Zuidlijn
  • DGP/IB/SR/9902175, 1 juli 1999, dossier vervoerwaarde Noord/Zuidlijn
  • DGP/VIB/SR/9902211, 2 september 1999, goedkeuring documenten tracé en ontwerp Noord/Zuidlijn
  • NZL 99234AvH, 31 augustus 1999, onderhandelingsresultaat Noord/Zuidlijn
  • DGP/VI/u99.04839, 20 december 1999, Programma van Eisen Busstation CS en Onderdoorgang De Ruijterkade (OVI-265/OWN-016)

Bijlage C: FINANCIERINGSRITME

Een declaratie bevat de mijlpalen die gerealiseerd zijn in het kwartaal waarop de declaratie betrekking heeft. In tabel C.1 is de omschrijving van de mijlpalen weergegeven en in tabel C.2 is weergegeven wanneer de mijlpalen volgens planning gerealiseerd zullen zijn. In tabel C.3 (vertrouwelijk) zijn de mijlpaalbedragen opgenomen (exclusief BTW).

De mijlpalen hebben betrekking op de onderdelen genoemd in artikel 2, lid 2 van de beschikking (vast bedrag voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn van ƒ 1.868 mln) en artikel 2, lid 4 (vast bedrag voor de aanleg van de auto-onderdoorgang de Ruyterkade en het busstation achter Amsterdam CS ad ƒ 70 mln). De totaal subsidiabele kosten voor de aanleg van de Noord/Zuidlijn bedragen ƒ 1.966 mln. Overeenkomstig het Besluit Infrastructuurfonds is een eigen bijdrage van 5% van toepassing, in casu: ƒ 98 mln. Het bedrag dat uit hoofde van artikel 2, lid 2 wordt toegekend bedraagt derhalve ƒ 1.868 mln.
Het totaal door middel van mijlpalen te declareren bedrag bedraagt derhalve (1868+70) ƒ 1.938 mln; op dit totaalbedrag dienen de bedragen op basis van de beschikkingen genoemd in artikel 3 in mindering te worden gebracht.

De mijlpaalbedragen genoemd in tabel C.3 zijn afgeleid van een door de subsidie-ontvanger opgesteld overzicht (162 mijlpalen voor de Noord/Zuidlijn sec, 9 mijlpalen voor de projectdelen auto-onderdoorgang en busstation). De subsidiegever heeft daarnaast cen extra mijlpaal 'start exploitatie Noord/Zuidiijn' gedefinieerd (nummer 163) waaraan een waarde is toegekend van ƒ 50 mln.
Bij de berekening van de bedragen die worden toegerekend aan de mijlpalen 0 - 162 wordt uitgegaan van de totaal subsidiabele kosten ad ƒ 1.966 mln.

De mijlpalen uit hoofde van de aanleg van de Noord/Zuidlijn, mijlpalen 0 - 162, worden na het bereiken ervan volledig betaald totdat het bedrag van de toegekende subsidie (ƒ 1.868 mln) minus de waarde van mijlpaal 163 (ƒ 50 mln) en rekening houdende met betalingen op de beschikkingen genoemd in artikel 3, is bereikt. Het bedrag verbonden aan mijlpaal 163 zal betaald worden bij 'start exploitatie Noord/Zuidlijn'. De mijlpalen die betrekking hebben op de aanleg van de auto-onderdoorgang de Ruyterkade en het busstation achter Amsterdam CS ad ƒ 70 mln, zullen na het bereiken ervan volledig worden betaald.


Tabel C.1 Mijlpaaldefinitie

ontbreekt hier


Tabel C.2 Planning mijlpalen gerealiseerd

ontbreekt hier


Bijlage D: Station CS

1.   De subsidieontvanger verplicht zich de toegangspartijen behorend bij het metrostation aan zowel de voor- als de achterzijde van station CS zodanig uit te voeren dat deze voldoende capaciteit te hebben om de geprognosticeerde reizigersstromen zoals aangegeven in het GVB rapport 'Financiën en exploitatie van het Ferdinand Bolstraattracé' van juli 1997, gedurende de maatgevende periode van de dag op een adequate manier af te kunnen handelen. De subsidieontvanger zal binnen drie maanden na afgifte van de beschikking adequate capaciteitsberekeningen voor deze toegangspartijen uit voeren. Indien uit deze berekeningen mocht blijken dat de toegangspartijen inderdaad onvoldoende capaciteit hebben, dan zal subsidieontvanger een gewijzigd ontwerp indienen dat wel voldoet. Op deze ontwerpaanpassingen is onverkort artikel 4 van de beschikking van toepassing. Het ontwerp dient door subsidieverstrekker geaccordeerd te worden. Indien subsidieontvanger kiest voor een ontwerp dat niet door subsidieverstrekker geaccordeerd is, dan kan dit leiden tot een lagere subsidievaststelling.<
     /TD>
2.   Indien uit de door Railned uitgevoerde transferstudie (zoals beschreven in 'Plan van aanpak Amsterdam CS: Transfer-capaciteit en kwaliteit', RnP/903.5/99/142) mocht blijken dat de keuze die de subsidieontvanger gemaakt heeft betreffende de locatie van de toqangspartijen van het metrostation een capaciteitsprobleem in het stationsgebouw (zoals hal en tunnels) veroorzaakt, en wanneer blijkt dat deze door de toegangspartijen veroorzaakte capaciteitsproblemen niet op zouden treden indien er voor een andere locatie van deze toegangspartijen gekozen zou worden, dan zal subsidieverstrekker de kosten die het opheffen van deze capaciteitsproblemen met zich meebrengen volledig doorberekenen aan subsidieontvanger.
Zolang de resultaten van de transferstudie nog niet bekend zijn, zal subsidieontvanger bij de verdere uitwerking van station CS rekening houden met de mogelijke inpassing van de stijgpuntlocaties zoals genoemd in de transferstudie van Railned, te weten:
     • stijgpunt in middentunnel (middelste travee) ter hoogte van spoor 2/3/4;
     • stijgpunt naar stationshal ter hoogte van de stationsgevel in de middelste travee;
     • stijgpunt naar stationshal ter hoogte van de stationsgevel in de 1e en 5e travee;
     • huidige stijgpunt 'hamerkop' handhaven in combinatie met nieuwe hele of halve hamerkop ten westen van de stationshal.
     
3.   Tijdens de bouwwerkzaamheden in en in de directe omgeving van het Centraal Station zal de treindienst geen hinder ondervinden en zal het normale reizigersbedrijf adequaat doorgang kunnen vinden. De transfercapaciteit van het NS station (toegangen station, stationshal, reizigerstunnels, stijgpunten naar de perrons (a- en b-fase) en de doorstroomcapaciteit van de perrons) zal tijdens de bouwwerkzaamheden minimaal gelijk zijn aan de capaciteit die op 1 juli 1999 (westtunnel in uitvoering) aanwezig was. Subsidieontvanger zal voorafgaande aan de start van de uitvoering aantonen hoe deze capaciteit gerealiseerd wordt. Railned zal de gepresenteerde oplossing namens V&W toetsen.
     
4.   Indien de resultaten van de transferstudie uitgevoerd door Railned aangeven dat de transfercapaciteit onvoldoende is vanwege de keuze van subsidieontvanger om het bustation ten noorden van het NS-station aan te leggen en/of door de commerciële exploitatie van ruimten in de directe omgeving van het busstation, dan zal subsidieontvanger zelf zorg dienen te dragen voor de financiering van de kosten die gemoeid zijn met het verkrijgen van transfercapaciteit van het nivo 1 juli 1999.
     
5.   Voor de beoordeling van de (transfer)capaciteit zullen de normen gebruikt worden van het document 'Functionele normen en richtlijnen voor stations' (Railned, december 1998).


Bijlage E: CONTROLEPROTOCOL

Het controleprotocol zal op korte termijn na overleg met de controlerend accountant van de gemeente Amsterdam worden opgesteld.


Bijlage F: Grondslag Evaluatieonderzoek

De beslissing een bijdrage te verlenen voor een project is gebaseerd op enerzijds de gegevens, zoals die in het PIOV worden verwerkt en anderzijds de inbedding van het project in het regionale of zelfs nationale verkeer- en vervoerbeleid. De evaluatie zou daarom in een aantal gevallen verder moeten gaan dan een pure evaluatie van het project. Om PIOV-gegevens op tafel te krijgen is er veelal 'uitgebreid' onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek zou voor de evaluatie na realisering van het project herhaald kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan herhaling in een periode één tot vijf jaar na het in gebruik nemen van de nieuwe voorziening.

De beslissinc een rijksbijdrage te vertenen is gebaseerd op een groot aantal veronderstellingen c.q. prognoses. In de evaluatie dient antwoord gegeven te worden op de vraag of die prognoses bewaarheid zijn geworden en zo niet of daar bepaalde oorzaken voor kunnen worden aangewezen. Het is voor de rijksoverheid belangrijk te kunnen toetsen of met deze projecten het SVV-beleid gerealiseerd kan worden.
Vervolgens kan op basis van de evaluatiestudies een betere afweging plaatsvinden t.a.v. vergelijkbare projecten. De vooronderstellingen zijn van kwantitatief en kwalitatief niveau en betreffen:

Kwantitatieve aspecten:
•     investering
•     aantal reizigers
•     reistijdverandering
•     wachttijdkosten
•     percentage ex-automobilisten
•     verandering gemiddelde reisafstand
•     tarief per kilometer openbaar vervoer
•     verandering hoeveelheid autokilometers
•     verandertng van de exploitatiekosten
     
Kwalitatieve aspecten:
•     zitplaatskans
•     verbetertng toegankelijkheid a.g.v. aanleg extra voorzieningen
•     verhoging betrouwbaarheid uitvoering dienstregeling
•     geschat en werkelijk sebruik van de schuilgelegenheden
•     bijdrage aan milieudoelstellingen (materiaalkeuze, keuze voor meer of minder milieuvriendelijk alternatief)
•     bijdrage aan verbetering verkeersveilgheid
•     verbetering sociale veiligheid
•     bijdrage aan andere beleidsdoelstellingen
•     bijdrage aan lokatiebeleld
•     bijdrage aan beperking behoefte automobiliteit d.m.v. vroegtijdig ontsluiten nieuwbouwwijken
•     realisering doelstelling autoluw centrum


Bijlage G: MEDEDELING m.b.t. bezwaar en beroep

Op grond van de Algemene wet Bestuursrecht kan tegen dit besluit binnen zes weken na de dag van verzending een bezwaarschrift worden ingediend. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat en gezonden aan de Hoofdingenieur Directeur van de Rijkswaterstaat directie Noord-Holland, Postbus 3119, 2001 DX Haarlem.

Het bezwaarschrift dient tenminste te bevatten:
•     de naam en het adres van de indiener;
•     de dagtekentng van het bezwaar;
•     vermelding van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en, zo mogelijk, de datum en het kenmerk van het besluit;
•     een opgave van redenen waarom u zich met het besluit niet kunt verenigen.
Voor de behandeling van een bezwaarschrift is Been griffiegeld verschuldigd.

Indien een bezwaarschrift is ingediend, is het mogelijk om daarnaast een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen. Een dergelijk verzoek dient te worden gerciht aan de president van de Arrondissementsrechtbank binnen het rechtsgebied, waar de indiener van bezwaarschrift zijn woon- of verblijfplaats heeft. In uw geval is dat de arrondissementsrechtbank te Amsterdam.
     Arrondissementsrechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht
     Postbus 75850, 1070 AW Amsterdam
     tel. (020) 54 12 451 fax. (020) 54 12 746

Naar aanleiding van het verzoek kan de bevoegde president een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijld spoed -gelet op de betrokken belangen- dat vereist.

Voor de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt een bedrag aan griffierecht geheven. De griffier van de betrokken Arrondissementsrechtbank wijst verzoeker na de indiening van diens verzoek op de verschuldigdheid van het griffierecht en bericht de verzoeker binnen welke termijn en op welke wijze het verschuldigde griffierecht moet worden voldaan.