Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 31-03-99
Datum Raad       : 31-03-99
Datum publikatie : 31-03-99

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 31 MAART 1999. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Alberts (SP), Arda (D66), mevr. Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA), mevr. Boerlage (GroenLinks), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Van Duijn (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Groen (VVD), Grondel (GroenLinks), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr. Hofmeijer (GroenLinks), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), Meijer (PvdA), Niamut (CDA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobielþ99), mevr. Özütok (GroenLinks), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA), De Vries (PvdA) en Yalin (PvdA). Afwezig: de leden mevr. Van der Giessen (D66) en mevr. Sweet (PvdA). Middagzitting op woensdag 31 maart 1999. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester, later drs. J.H. van der Aa, wethouder. Secretaris: mevr. drs. M. Sint. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat wethouder mevr. Van der Giessen in verband met ziekte de vergadering van heden niet zal bijwonen, Voorts deel ik u mede, dat punt 8 (nieuwe afspraken met A2000 over het kabelaanbod in Amsterdam) van de agenda is afgevoerd. Tenslotte deel ik u mede, dat de vergadering van heden uit een middagzitting zal bestaan. Aan de orde is de agenda. 1 Notulen van de raadsvergadering op 17 maart 1999. De goedkeuring van de notulen wordt aangehouden. 2 Mededeling van de ingekomen stukken. 1ø Adres van K. Stoffel, voorzitter van de werkgroep Stadsontwikkeling Oostelijke Binnenstad, van 9 maart 1999 inzake de tracékeuze van tramlijn 10 naar het oostelijk havengebied. Besloten wordt, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Verkeer, Vervoer, Infrastructuur en Sociale Zaken. 2ø Adres van prof. drs. J.E.G.C. Dibbits van 11 maart 1999 inzake de herinrichting van het Rokin. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumentenzorg Centrale Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monumentenzorg Binnenstad. 3ø Adres van F.X. Schaap van 11 maart 1999 inzake de herinrichting van de Dam. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen teneinde het te betrekken bij door hen in te dienen voorstellen terzake. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat mevr. Van Oudenallen heeft verzocht, dit adres te behandelen in de Commissie voor Zorg enz. Wethouder mevr. TER HORST: Ik stel voor, het adres te betrekken bij de in te dienen voorstellen terzake. Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik kan mij daarmee verenigen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 4ø Adres van T.N.J. van Trier van 15 maart 1999 inzake de nieuwe hondenpenning. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 5ø Adres van mevr. J. Fortuin, secretaris van de Ouderenadviesraad Oud-West van 16 maart 1999, houdende verzoek vast te houden aan de overeenkomst met A2000 voor doorgifte van 26 zenders zonder decoder en het niet doorvoeren van een prijsverhoging. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 6ø Adres van J. Keizer van 11 maart 1999 inzake terugplaatsing van een caravan welke als noodwoning werd gebruikt. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 7ø Nota van het raadslid Niamut van 23 maart 1999, getiteld: De gemeentelijke rekenkamerfunctie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 151, blz. 925). Besloten wordt, deze nota in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen om preadvies. 8ø Adres van mevr. M.C. van Wageningen, namens het bestuur van de tuingroep De Molukken, van 18 maart 1999 inzake de mogelijke verplaatsing van voormelde tuingroep. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen teneinde het te betrekken bij door hen in te dienen voorstellen terzake. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de heer Van Duijn heeft verzocht, dit adres te behandelen in de Commissie voor Volkshuisvesting enz. Wethouder STADIG: Het College heeft voorgesteld, dit adres te betrekken bij de door hen in te dienen voorstellen terzake en naar mijn mening betekent dit, dat het adres wordt behandeld in de door de heer Van Duijn gevraagde zin. De heer VAN DUIJN: Dat is juist, maar wel op een te laat tijdstip naar het oordeel van de voorzitter van die raadscommissie. Als men regeert is het verstandiger om vooruit te kijken en daarom leek het mij beter dit adres in een van de komende maanden op de agenda van de commissie te hebben. 31 maart 1999 (middagzitting) Ingekomen stukken (Stadig e.a.) Wethouder STADIG: Naar mijn mening zal ernaar moeten worden gestreefd dat de regie wat dit dossier betreft weer in één hand komt en niet in drie. Mijn voorstel is dan ook om het College de strategie te laten doen. Wij komen heus op tijd in de commissie en dan komt dit adres ook aan de orde. Mevr. BOERLAGE: Ik ben het in dit geval met de wethouder eens. Wij hebben een schema ontvangen over de zaken die in de commissie aan de orde zijn. Het is een goed schema en laten wij dat gewoon afhandelen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 9ø Adres van B. Donks, voorzitter van de Nationale Bond van Kermisbedrijfhouders (BOVAK), van 17 maart 1999 inzake het programma van eisen voor de herinrichting van de Dam. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 10ø Schrijven van mevr. G.K.T. van der Giessen van 22 maart 1999, houdende mededeling dat zij met ingang van 15 april 1999 ontslag neemt als wethouder van Amsterdam. Dit schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. 11ø Adres van Th. Keijser, namens de fractie van Zuid- en Pijpbelangen, van 23 maart 1999 inzake het ontwerp-bestemmingsplan Bedrijventerrein Schinkel 1999. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 12ø Adres van S. de Jong van 20 maart 1999 inzake een tentoonstelling over een ontmoeting van stad en land in het gemeentehuis te IJlst. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 13ø Adres van N. Meyer van 23 maart 1999 inzake het beantwoorden van brieven door de voorzitter van de Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de heer Van Duijn heeft verzocht, het adres te behandelen in de Commissie voor Algemene Zaken, terwijl de heer Van Poelgeest heeft verzocht, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Algemene Zaken. Ik heb niet precies meer in mijn hoofd waarover het adres gaat, maar aangezien het tot mij is gericht lijkt mij het zenden van een afschrift aan de commissie wel goed. De heer VAN DUIJN: Het adres gaat er juist over, dat u vaak vergeet brieven te beantwoorden omdat u die vaak niet kent. De VOORZITTER: Hoe behandel ik in de raadscommissie het vergeten van beantwoording van brieven? Men moet dan toch eerst die brief hebben. De heer VAN DUIJN: Die brief staat nu op de agenda zodat wij over deze kwestie kunnen beslissen. Ik heb die brief gelezen en die is naar mijn mening niet moeilijk te beantwoorden. De VOORZITTER: Ik stel toch voor, te volstaan met het zenden van een afschrift van het antwoord. Als de commissie het nodig acht, kan alsnog worden overgegaan tot behandeling in die commissie. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan Commissie voor Algemene Zaken. 14ø Adres van H.W.H. Welters, directeur van SVZ, van 22 maart 1999 inzake investeringsplannen voor een containerterminal. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat mevr. Özütok en de heer Van Duijn hebben verzocht, dit adres te betrekken bij de door het College in te dienen voorstellen terzake. Wethouder GROEN: Daartegen bestaat geen bezwaar. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 15ø Adres van mevr. Y. Karssen van 27 maart 1999 ten vervolge op haar adres van 18 januari 1999 inzake de teruggave van door kabelexploitant A2000 te veel berekende kosten. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen teneinde het te betrekken bij door hen in te dienen voorstellen terzake. De heer PAQUAY: Er wordt voorgesteld, dit adres te betrekken bij voorstellen terzake. Ik heb begrepen, dat de volgende week woensdag in de commissie van advies een spoeddebat over dit onderwerp plaatsvindt. Ik neem aan, dat dit adres daarbij zal worden behandeld. Adressante heeft mij echter verzocht haar dit te laten weten, zodat zij ook kan inspreken. Mijn verzoek is, of adressante bericht kan krijgen wanneer haar brief aan de orde is. De VOORZITTER: Wij zullen ervoor zorgen dat mevr. Karssen bericht krijgt dat de behandeling van haar brief op 7 april a.s. zal plaatsvinden. Als betrokkene dat wenst kan zij zich dan melden voor inspreken. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 16ø Adres van J.C. Haije van 28 maart 1999 inzake een partiële herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht, punt 13 van de agenda. 17þ Adres van M. Rijpkema, namens de buurtgroep Schievink, van 27 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink in relatie tot het standpunt van Burgemeester en Wethouders terzake. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij het advies van de Beklagcommissie Inspraak (nr. 135) en de desbetreffende notitie, punt 17 van de agenda. 18þ Adres van J.R. Jansen, namens het Wijkcentrum Jordaan, van 2 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink in relatie tot het standpunt van Burgemeester en Wethouders terzake. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij het advies van de Beklagcommissie Inspraak (nr. 135) en de desbetreffende notitie, punt 17 van de agenda. 19þ Adres van P. Müller, namens de Verenigde Jordanese Buurtgroepen, van 28 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink in relatie tot het standpunt van Burgemeester en Wethouders terzake. Besloten wordt, dit adres te betrekken bij het advies van de Beklagcommissie Inspraak (nr. 135) en de desbetreffende notitie, punt 17 van de agenda. 20þ Interpellatieaanvrage van het raadslid P. Meijer van 30 maart 1999 inzake de aanpak van agressie (Gemeenteblad afd. 1, nr. 155, blz. 943). De VOORZITTER: Ik stel voor deze interpellatie toe te staan en die te doen houden op 14 april 1999. Conform besloten. De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. Conform besloten. De punten 3, 4 en 5 worden even aangehouden. 6 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot renovatie van brug nr. 423 (Berlagebrug) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 137, blz. 849). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 851 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 7 wordt even aangehouden. 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 23 maart 1999 inzake nieuwe afspraken met A2000 over het kabelaanbod in Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 142, blz. 889). Dit punt is reeds van de agenda afgevoerd. De heer PAQUAY (orde): Ik vind het jammer, dat dit punt van de agenda is afgevoerd, temeer daar vanmorgen ook een commissievergadering over dit onderwerp niet doorging. Daarbij geteld de informatie die wij van het College hebben ontvangen dat een referendumaanvrage vanwege spoedeisendheid bij voorbaat wordt afgewezen, roept bij ons de vraag op, wat de achtergronden zijn van het doorschuiven van dit agendapunt en welke extra informatie er voor de Raad beschikbaar zou kunnen komen op dat nadere tijdstip. De heer VAN DUIJN: Zelfs ervaren "Waterloopleinologen" zoals ik moeten gissen naar de reden waarom dit punt vandaag van de agenda is afgevoerd, vooral omdat, zoals de heer Paquay reeds opmerkte, een referendum geen doorgang kan vinden omdat de zaak zo spoedeisend is. Zou het dan niet beter zijn om, als het dan echt zo spoedeisend is, dit punt voorgoed van de agenda af te voeren? Wij hebben dan meteen een spoedeisend besluit genomen. De heer GOEDHART: De CDA-fractie wil ook graag weten wat de reden is van dit uitstel, terwijl wij tegelijkertijd in de krant allerlei standpunten van partijen over deze kwestie kunnen lezen. Wij vinden dat de debatten hier in de Raad moeten plaatsvinden en niet in de krant moeten worden gevoerd, terwijl de raadsbehandeling wordt uitgesteld. Wij willen graag weten of een formele danwel een inhoudelijke reden tot dit besluit heeft gevoerd. De heer PIERSMA: Is de heer Paquay nu blij dat, doordat er een commissievergadering is tussengeschoven, degene voor wie hij zojuist opkwam, nu kan inspreken, of is hij ongelukkig omdat die kan inspreken vanwege het feit dat het punt van de agenda is afgevoerd? De Raad bepaalt zijn eigen agenda en bepaalt of hij een commissievergadering wenst. Men kan ook zeggen dat de discussie niet nodig is en dat het daarom niet in de commissie behoeft te worden besproken. (De heer NIAMUT: Wie bedoelt u met inspreker?) Ik bedoel daarmee adressante onder 15þ van de ingekomen stukken, voor wie de heer Paquay pleitte. De heer PAQUAY: In antwoord op de vraag van de heer Piersma deel ik mede, dat ik zowel gelukkig als ongelukkig ben. Enerzijds ben ik gelukkig dat bedoelde inspreekster gebruik kan maken van haar recht, maar anderzijds ben ik ongelukkig omdat het erop lijkt, dat de behandeling vandaag tot een negatief oordeel zou kunnen leiden. Ik zou daarover zeer verheugd zijn geweest, dus vandaar dat ik graag... (De heer PIERSMA: Bent u dan alleen voor een zorgvuldige procedure als u wint of ook als er kans op verliezen bestaat?) Ik ben altijd voor zorgvuldige procedures. (De heer GOEDHART: Is de heer Piersma alleen maar voor een zorgvuldige procedure als hij wint of ook als hij verliest? Wat is de reden dat uw partij zich kennelijk ook voor uitstel uitspreekt?) (De heer PIERSMA: Ik ben altijd voor een zorgvuldige procedure.) Wethouder VAN DER AA: Gelukkig hoeft het College zich niet bezig te houden met de vraag wie er wint of wie er verliest en kan het College zich strikt beperken tot de vraag, wat er goed is voor Amsterdam. In een voorstel aan de Raad is het College daarin volstrekt duidelijk. Inhoudelijk is daarmee niets mis en wat het College betreft kan het gewoon aan de Raad worden voorgelegd. De gewoonte is echter, dat daarover eerst een commissievergadering wordt gehouden en dat tijdens die vergadering insprekers worden uitgenodigd om hun zienswijze op het probleem en de voorgestelde oplossing te geven, zodat de Raad daarna in een afweging van het voorstel van het College, gecombineerd met de inzichten die tijdens de besprekingen en de inspraak zijn opgedaan, een definitief besluit kan nemen, niet winst of verlies, maar gewoon in het belang van Amsterdam. (De heer VAN POELGEEST: Waarom stond dit agendapunt dan voor vandaag geagendeerd? U hebt zojuist duidelijk vermeld, dat er eerst een commissievergadering moet plaatsvinden.) Het College doet bepaalde voorstellen en de Raad beslist wanneer en via welke procedure daarover wordt besloten. Het College meende, dat, gezien de tijd waarop al over dit onderwerp wordt gediscussieerd en gezien de discussies die op talloze momenten in diverse zittingen hebben plaatsgevonden, dit op dit moment had geleid tot voldoende inzicht bij de raadsleden om tot besluitvorming te kunnen overgaan. Het is het College vervolgens gebleken, dat een groot aantal fracties in deze Raad zegt, dat zij toch die discussie met insprekers in de raadscommissie nog een keer willen voeren. Waarom zou dan het College zeggen dat de Raad er nu toch over moet beslissen? Bovendien, al zou het College dat voorstellen, dan zou de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad toch zeggen, dat zij eerst nog een bespreking in de commissie van advies wenst; het College gaat daar niet over. Het College heeft zich dus gewoon aangepast en voldoet aan de wensen van de Raad om de voordracht nog eens in een commissievergadering, met insprekers en al, te bespreken om daarna tot reguliere besluitvorming over te gaan. De heer GOEDHART: Ik heb hier toch nog wel een vraag bij. De wethouder zegt, dat het College de wens van de Raad inwilligt om dit punt van de agenda af te voeren. Waar is daarover een uitspraak van de Raad gedaan? Wethouder VAN DER AA: Het is wellicht goed als u ook goed luistert, want dan kunnen wij een discussie over hetzelfde punt houden. Ik heb gezegd, dat wat het College betreft, het debat in de Raad nu had kunnen worden gevoerd, maar het College is toen gebleken, dat verschillende fracties in de Raad de wens te kennen hebben gegeven om het toch nog eens in een commissievergadering te bespreken. Vervolgens heeft het College zich aan die wens aangepast en gezegd, dat het misschien handiger is om dit punt nu niet te agenderen. Het is echter niet een besluit van de Gemeenteraad; anders had ik dat wel gezegd. De heer VAN DUIJN: Misschien kunt u ter wille van de oppositie zeggen welke partijen dat verzoek hebben gedaan? Wethouder VAN DER AA: Nee. Het voorstel van het College is, het punt af te voeren en als u het daarmee niet mee eens bent, kunnen wij dat voorstel in stemming brengen. De heer VAN DUIJN: U kunt toch wel vertellen welke partijen voor uitstel van behandeling waren! De heer PAQUAY: Ik verzoek de Voorzitter, een stemming te doen houden over de vraag of dit punt wel of niet moet worden afgevoerd. Er wordt dan in elk geval over dat onderwerp een uitspraak van de Raad gedaan. De heer GOEDHART: Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Paquay. Wij vinden dat zowel procedureel als inhoudelijk gezien deze zaak hier in deze Raad nader moet worden besproken. Mevr. VAN OUDENALLEN: Het verbaast mij, dat vooral de collegepartijen iets terug willen leiden naar de commissie. In de commissie is twee weken geleden uitdrukkelijk gevraagd, of dit punt naar de Raad moest. Alleen Mokum Mobielþ99 zei nee, omdat zij dat prematuur vond en nu het op de agenda staat roepen de collegepartijen dat er intern geen afspraken zijn gemaakt. De heer PIERSMA: Er is inderdaad van de kant van het College gepland, een onderhandelingsresultaat voor te leggen aan de Raad. De PvdA-fractie had liever een commissievergadering gehad, met ruimte voor insprekers. De stemverklaring voor de PvdA is nu, dat op het moment dat wordt voorgesteld geen gelegenheid meer tot inspreken te geven, dat voor ons juist de reden is om te pleiten voor uitstel. Wij zullen ons dus tegen een voorstel voor een directe behandeling uitspreken omdat wij zorgvuldige procedures nastreven. De heer DALES: Nu er zo expliciet naar wordt gevraagd, kan ik niet anders dan vertellen wat de overwegingen van de VVD-fractie zijn geweest om aan te dringen op uitstel. Dit heeft alles te maken met een zo zorgvuldig mogelijke behandeling van dit onderwerp. Het kan wel zijn, dat er in een eerdere fase is gezegd, dat dit onderwerp zo snel mogelijk in de Raad moest worden gebracht, maar ik heb al vaker gezegd, dat er niets op tegen is om wijzer te worden. Als er op een zeker ogenblik in het proces vragen gaan leven waarop de antwoorden nog niet volledig zijn te geven, zou ik niet weten wat er op tegen is om met het oog op die zorgvuldigheid de behandeling even uit te stellen. De VVD-fractie dringt daarop aan en verzoekt ook de andere partijen zich daarachter te stellen. Overigens verbaast het mij zeer, dat hierover nu zoþn commotie ontstaat, want er worden wel vaker agendapunten afgevoerd. Dit heb ik nog nooit eerder meegemaakt. Mevr. HOFMEIJER: De fractie van GroenLinks heeft niet in eerste instantie aangedrongen op uitstel, maar sluit zich wel aan bij de wens tot een zorgvuldige behandeling. Zij kiest daarom ook voor nog een commissievergadering met daarbij de mogelijkheid tot inspreken. Wat ons betreft relativeert dat feit overigens ook enigszins de spoedeisendheid van deze zaak. De heer NIAMUT: Ik ben zeer tevreden over de manier waarop de heer Dales aangeeft, een zorgvuldige behandeling te wensen. Ook de CDA-fractie is daarvan een voorstandster. Zou echter een zorgvuldige behandeling eigenlijk niet een benadering vereisen op basis waarvan een onderhandelingsresultaat er ligt, het College eerst het advies van de APR inwint, op basis daarvan een besluit neemt en dat dan voorlegt aan de commissie c.q. de Raad? De VOORZITTER: Ik denk, dat de opmerking, of de APR wel of niet volgens de regels die wij hier hanteren advies moet uitbrengen, enigszins buiten de orde van dit debatje, namelijk over het wel of niet handhaven van een agendapunt, gaat. Ik meen, dat die vraag op 7 april wellicht aan de orde komt; anders zal de heer Niamut er wel voor zorgen dat die aan de orde wordt gesteld. Ik stel voor, nu te beslissen over het ordevoorstel van de leden Paquay, Van Duijn en Goedhart, om de voordracht nu te behandelen. Wenst de heer Paquay daarover stemming? De heer PAQUAY: Mijn voorstel is niet om het punt nu te behandelen, maar mijn voorstel was om te stemmen over de vraag, of dit punt nu wel of niet moet worden behandeld. De VOORZITTER: Ik word misschien wat dovig, maar ik heb het verschil tussen wat u voorstelt en wat ik voorstel niet kunnen onderscheiden. Laat ik vaststellen dat het voorstel van het College om het onderwerp van de agenda af te voeren wordt gevolgd. De heer GOEDHART: Ik heb toch het voorstel gedaan om dit punt nu te behandelen. De VOORZITTER: Ik teken aan, dat u tegen dit voorstel bent. Punt 8 wordt van de agenda afgevoerd. Punt 9 wordt even aangehouden. 10 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot renovatie van de snelfilterinstallaties Leiduin II van Gemeentewaterleidingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 136, blz. 845). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 847 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 11 wordt even aangehouden. 12 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot voorbereiding van de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan Minervahaven-noord (Gemeenteblad afd. 1, nr. 130, blz. 789). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 790 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 13 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot voorbereiding van een partiële herziening van het bestemmingsplan Noord- Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 131, blz. 790). Hierbij is tevens aan de orde: Adres van J.C. Haije van 28 maart 1999 inzake een partiële herziening van het bestemmingsplan Noord-Zuidlijn. De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 791 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Het bij dit agendapunt tevens aan de orde gestelde adres wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter afdoening. 14 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot voorbereiding van een herziening van het bestemmingsplan Amstel III (Gemeenteblad afd. 1, nr. 132, blz. 793). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 794 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot overdracht van bestuurlijke bevoegdheden voor het Houthavengebied aan het stadsdeel Westerpark (Gemeenteblad afd. 1, nr. 126, blz. 780). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 782 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot herstel en vernieuwing van walmuren in de binnenstad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 125, blz. 778). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 779 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 17 en 18 worden even aangehouden. 19 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot het aangaan van de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Brandweer Amsterdam en omstreken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 140, blz. 859). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 862 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 20 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot wijziging van de Verordening Binnenhavengeld 1999 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 124, blz. 777). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 777 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde zijn de benoemingen. De VOORZITTER nodigt de leden Bakker, Balak en mevr. Bruines uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden tot: Directeur in algemene dienst (dienst Economische Zaken) (nr. 128): W.H.A. Vehmeyer. Lid van het Amsterdams 4 en 5-mei-comité (129): drs. LW Balai, P. Berendsen, D. de Boef, A. Eijgenhuijsen, J Grishaver, mevr. P. van der Knaap, mevr. S. Poulisse-de Vries, mevr. C.M. Smallenbroek en A. de Vries. Lid van het dagelijks bestuur van het Amsterdams 4 en 5-mei-comité (nr. 129): drs. LW Balai (voorzitter), A. Eijgenhuijsen (secretaris), P. Berendsen, mevr. P. Van der Knaap, mevr. C.M. Smallenbroek en A. de Vries. Lid van het bestuur van het Amsterdams Fonds voor de Kunst (nr. 139): M. Crouwel. Directeur in algemene dienst (Dienst Stadstoezicht) (nr. 154): mr. A.W.J.M. Jansen. Ingeleverd werden 40 biljetten. Allen werden benoemd met 40 (algemene stemmen), terwijl op de heer Balai als voorzitter van het 4 en 5-mei-comité 39 stemmen voor en 1 stem tegen werden uitgebracht. De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming en stelt aan de orde: 3 Mondelinge vragenuur. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Na bijna een jaar raadslidmaatschap ben ik tot de conclusie gekomen, dat er wel eens mag worden gevraagd naar de gedachtegang van het College. Een voorbeeld is, dat twee weken geleden Mokum Mobielþ99 aan het College vroeg, of er iets kon worden gedaan aan Pasen, toeristen en parkeren. Een vaag antwoord gaf weinig vertrouwen. Wat schetst echter onze verbazing? Enkele dagen later staat in de krant, dat er tien weken lang een actie komt die op paaszaterdag begint, en dat er wel degelijk een oplossing is. De vraag is, of het College zo snel is omdat de gedachtegang is dat het de oppositie gelijk moet geven - dat is natuurlijk prachtig - of is het zo dat ondanks twee collegevergaderingen per week men onderling niet weet wat men uitvoert? Dat zou ik pijnlijk vinden. Het tweede voorbeeld betreft de besluitvorming rond A2000. Ons duo- raadslid Helmich sleepte zich van de ene spoedvergadering naar de andere spoedvergadering en moest twee weken geleden een beslissing nemen. De Commissie voor Cultuur, Telecommunicatie en Lokale Media was, met uitzondering van Mokum Mobielþ99, was van mening dat de voordracht in de Raad kon worden behandeld. Wij vonden dat prematuur. Wij vroegen ons af, waarom niet een aantal Amsterdammers een oproep voor een referendum zou doen, hetgeen ook geschiedde. Wij worden dus op de voet gevolgd. Het College buigt zich dan weer over dit onderwerp en de persberichten vliegen de deur uit, voorgebakken en wel: er is geen referendum mogelijk vanwege het spoedeisende karakter van het vraagstuk. Ik las gisteren in de krant, dat zeker twee collegepartijen de behandeling wilde aanhouden. Even dacht ik dat de behandeling vanwege een voetbalwedstrijd op tv was uitgesteld, maar dat bleek ik verkeerd te hebben gelezen. De VOORZITTER: Mevr. Van Oudenallen vraagt naar de kwaliteit van de gedachtegang van het College. De gedachtegang is een individuele ontwikkeling van gedachten van individuele mensen. Als er enige logica is, spreekt men van een gedachtegang die men kan volgen. Bij het College gaat het niet om gedachten, maar om besluitvorming. Ik kan het gegeven voorbeeld niet helemaal volgen, maar er is geen enkele reden om te veronderstellen dat wij op de een of andere manier hier iets mededelen dat wij niet eerder hadden besloten of dat wij iets mededelen dat onze diensten niet zouden mogen uitvoeren. Het heeft in elk geval heel weinig te maken met gedachtegangen. Over A2000 zal ik niet veel zeggen, want daarover hebben wij zojuist een uitgebreid ordedebat gevoerd. Ik vind, dat bij die gelegenheid voldoende aan de orde is geweest over wat er aan de hand is. Mevr. Van Oudenallen impliceert eigenlijk te zeggen, dat het binnen het College warrig toegaat en dat wij op geen enkele wijze duidelijk over het voetlicht weten te brengen wat wij wel en wat wij niet willen. De beoordeling daarvan is niet aan mevr. Van Oudenallen alleen, maar aan deze Raad. Het gaat dan per onderwerp en in het College weet iedereen hoe de politieke verantwoordelijkheden liggen. Als de meerderheid van de Raad het daar niet mee eens is, zal de Raad dat luid en duidelijk laten merken. Tot op heden is dat ons in de relatie tussen de Raad en het College niet gebleken en ik verwerp derhalve de gedachte die mevr. Van Oudenallen impliciet in haar vragen naar voren heeft gebracht. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. De gedachtegang van het College, die ik niet op alle punten kan volgen, wordt door de Voorzitter ietwat overtrokken weergegeven. Mijn specifieke vraag over A2000 is, waarom, als de zaak door het College als spoedeisend naar buiten wordt gebracht, die dat nu niet meer is. Als het nu niet meer spoedeisend is, betekent dit dat het een referendum waard is. Ik wil daarop graag een reactie, want naar mijn mening kan men niet stellen dat men dit punt uitstelt, terwijl men tegelijkertijd roept dat het spoedeisend is. De VOORZITTER: In de commissievergadering van 7 april a.s. en daarna in de raadsbehandeling op 14 april a.s. krijgt u daarop antwoord van het College. Op dit moment heb ik daaraan niets meer toe te voegen. Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. Is mevr. Van Oudenallen het niet met mij eens, dat het, omdat degene die ziek is en die wordt geacht, het standpunt te verdedigen, een kwestie van fatsoen is om de behandeling van dit punt enige tijd uit te stellen? De VOORZITTER: Mevr. Boerlage heeft daarin gelijk en als dat zo kan worden geregeld, doen wij dat zo. Als er een onderwerp aan de orde zou zijn waarbij geen uitstel mogelijk is, zal er altijd een ander lid van het College zijn dat het betrokken zieke lid zal vervangen. In dit concrete geval zal hoogst waarschijnlijk wethouder mevr. Van der Giessen beschikbaar zijn om de volgende keer de Raad te woord te staan. 4 Interpellatie van het raadslid Van Duijn inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen per vliegtuig boven Amsterdams grondgebied (Gemeenteblad afd. 1, nr. 66, blz. 493). De heer VAN DUIJN: Als er iets duidelijk is geworden uit de enquête over de Bijlmerramp, is het dat vliegtuigen met een gevaarlijke lading boven de stad een gevaar vormen. Ook blijkt, dat de luchtverkeersleiding dit aspect in het geheel niet interesseert, want zelfs vliegtuigen in nood laat zij rondcirkelen boven dichtbewoonde gebieden. Ieder vliegtuig vervoert gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld kerosine. Uit cijfers van het CBS blijkt, dat er jaarlijks miljoenen kiloþs chemicaliën als vracht via Schiphol worden vervoerd. Al in 1991 bestond 97% van de totale luchtvracht uit chemicaliën, verdeeld over duizenden vliegtuigen. Sinds 1991 is echter het vrachtvervoer via Schiphol aanzienlijk toegenomen. Dat kan betekenen dat wij ervan uit mogen gaan, dat er nu gemiddeld elk uur een vliegtuig met een giftige lading boven de stad vliegt. Als de groei van Schiphol doorzet, zal die frequentie de komende decennia nog intensiever worden. Het transport van gevaarlijke ladingen per luchtvracht is nog minder overzichtelijk geworden sinds de intrede van de zogenaamde combi-toestellen. Dit zijn vliegtuigen waarin naast passagiers ook vracht wordt vervoerd. Recentelijk is er bijvoorbeeld nog ophef ontstaan over lekkende vaatjes met radioactieve stoffen uit Petten in een dergelijk toestel. De piloten weten vaak niet wat zij vervoeren. De vrachtbrieven bieden weinig gedetailleerde informatie. De wetenschap dat vervoerders van gevaarlijke stoffen graag voor het vliegtuig kiezen, omdat vervoer over de weg, het water of per spoor meer wettelijke obstakels oplevert en vaker wordt gecontroleerd, is ook al niet geruststellend. De Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen bepaalt bijvoorbeeld, dat vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet door tunnels of door de binnenstad mogen rijden, maar buiten de stad om, omdat het risico van ongelukken met branden of explosies in de stad te groot is. Herhaaldelijk is ons door piloten verzekerd, dat zij ook maar liever niet weten wat er zich aan boord van hun toestel bevindt. Waarom wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen boven dichtbewoonde gebieden als een stad wel toegestaan? Een ongeluk met een met gevaarlijke stoffen geladen vrachtauto is op de A10 nog niet voorgekomen, maar met een gevaarlijk vliegtuig boven Amsterdam wel. Voor het varen kan men eenzelfde vergelijking maken. Op dat terrein worden wel passende voorzorgsmaatregelen genomen. Op de agenda van de volgende raadsvergadering staat een voordracht om voor meer dan 4 miljoen gulden een vaarbescherming bij de Silodam in het IJ aan te leggen teneinde een noodlottige aanvaring te voorkomen. Waarom wordt dan het luchtverkeer over bewoond gebied aan zoveel soepelere regels gehouden? Waarom gelden daarvoor niet dezelfde regels als voor het andere vervoer? Er zijn richtlijnen van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) waarin voor de burgerluchtvaart wordt voorgeschreven hoe gevaarlijke stoffen met het vliegtuig moeten worden vervoerd. De voorschriften geven aan, hoe de gevaarlijke stoffen moeten worden verpakt en geladen, bijvoorbeeld de afstand in het vliegtuig tussen de stoffen die in contact met elkaar een extra gevaar opleveren. De controle op de voorschriften is in de praktijk gering en beperkt zich op Schiphol tot stoffen die worden verladen. Het vervoer van de lading van het ramptoestel van El Al uit New York werd, zoals is gebleken uit de enquête, zonder meer toegestaan. De voorschriften van de ICAO bieden dus geen enkele garantie voor de veiligheid van stedelingen die boven hun hoofden de toestellen zien stijgen en landen, terwijl dat toch de meest kritieke fasen zijn van het luchtvervoer, de fasen waarin de meeste ongelukken gebeuren. Dat geldt te meer wanneer er sprake is van constructiefouten. Uit de Bijlmerenquête is nu ook gebleken dat er toestellen zijn met constructiefouten die toch de lucht in gaan. De constructeur van de El Al heeft verklaard: þHet gebeurde dat ik werd gedwongen te tekenen, dat toestellen die ikzelf niet luchtwaardig vond, toch de lucht in konden. Ik bleef die dan nakijken totdat het ding in de lucht was en hoopte, dat alles goed zou gaan." Dat ging dus boven Amsterdam, op hoop van zegen. Wanneer een vliegtuig is gestabiliseerd en niet manoeuvreert, is de kans op een ongeluk aanzienlijk kleiner. Dat is iets waarmee wij misschien iets kunnen doen. In 1992 heb ik in de Raad over hetzelfde onderwerp een interpellatie gehouden, namelijk over het maken van strengere regels. Mijn voorstellen zijn toen tegengehouden omdat de Raad vond dat het Verdrag van Chicago het maken van strengere regels in de weg staat. Naar mijn mening is dat niet het geval, want Nederland heeft in 1988 al een zogenaamde Regeling Gevaarlijke stoffen door de lucht van toepassing verklaard. Bovendien heeft de toenmalige wethouder Jonker tijdens die interpellatie verklaard, dat het toepassen van de normen die voor de Wet Gevaarlijke Stoffen gelden op die Regeling Gevaarlijke stoffen niet nodig was - het College vond dat althans zes jaar geleden - omdat de zaken sluitend waren geregeld met de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht. Naar mijn mening was dat onjuist en dat is ook gebleken want bijvoorbeeld de problemen met verarmd uranium, die toen al duidelijk waren, zijn absoluut niet opgelost. Die vormen voor mensen nog risicoþs, waaraan wij echt iets moeten doen. Het Verdrag van Chicago kan niet zomaar even binnen een paar maanden worden veranderd, maar de Nederlandse Luchtvaartwet en de daarop gebaseerde regeling kunnen wel worden veranderd. De belangrijkste wijziging die moet worden aangebracht is volgens ons, dat boven bewoond gebied niet met gevaarlijke vracht mag worden gevlogen. De Bijlmerramp toont aan, dat dit risico onverantwoord is. Zolang die wet niet is gewijzigd zal het stadsbestuur al het mogelijke moeten doen om het vervoer van giftige en explosieve stoffen boven de stad te stoppen. Wat kunnen wij in de praktijk doen? Als de Raad niet zover wil gaan om het vliegen boven bewoond gebied geheel te stoppen, zijn er twee mogelijkheden. In de eerste plaats kan het College al zijn invloed aanwenden om te bewerkstelligen dat vliegtuigen Schiphol boven bewoond gebied uitsluitend gestabiliseerd naderen en niet boven Amsterdam manoeuvreren. Dat kan bijvoorbeeld door het aanvliegpunt voor de naderingsroute niet boven bewoond gebied, maar daarbuiten te leggen, en door het zogenaamde verkorte indraaien van vliegtuigen te verbieden. In de tweede plaats kan het College bevorderen, dat de landingsrechten voor landingsbanen die via het Amsterdamse luchtruim worden genaderd, duurder worden dan de Zwanenburgbaan en de Aalsmeerbaan, waarvoor bij de nadering van vliegtuigen buiten Amsterdam om wordt gevlogen. Maak de Buitenveldertbaan, de Kaagbaan en de Oostbaan twee cent per Amsterdammer duurder en wij kunnen dan vervolgens de opbrengsten ten goede laten komen aan een fonds voor de leefbaarheid van Amsterdam. Dat is dan enigszins een compensatie voor het gevaar dat Amsterdammers onder de schaduw van het vliegend vergif voortdurend lopen. Ik hoop, dat deze interpellatie niet eindigt als de vorige over dit onderwerp, zes jaar geleden, toen de Raad in meerderheid van mening was dat mijn fractie overbodig aan het onrust stoken was. Er is waakzaamheid geboden, toen en nu. Mijn interpellatievragen luiden: 1. Heeft het College van Burgemeester en Wethouders er kennis van genomen dat de parlementaire enquête inzake de Bijlmerramp nu ook aan het licht heeft gebracht dat constructeurs van El Al hebben verklaard dat het in een aantal gevallen is voorgekomen dat toestellen de lucht ingaan die niet aan hun kwaliteitseisen voldoen? 2. Is het College van Burgemeester en Wethouders het met mij eens dat er elk etmaal, zelfs elk uur, toestellen boven Amsterdam vliegen die gevaarlijke chemicaliën en gif aan boord hebben en dus een risico betekenen voor Amsterdam? 3. Is het College van Burgemeester en Wethouders het met mij eens dat terstond alle middelen moeten worden aangegrepen om een verbod van het vervoer van gevaarlijke stoffen boven Amsterdam te realiseren? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Hoezeer ik ook mij kan verplaatsen in de indringendheid van het betoog van de heer Van Duijn, het lijkt mij toch verstandig om, zoals het College al eerder heeft besloten met betrekking tot commentaar op de lopende parlementaire enquête, ons van commentaar te onthouden totdat het rapport in finale zin van de kant de enquêtecommissie beschikbaar is en wij op basis van het volledige materiaal, alle verhoren en alle conclusies die zijn getrokken, en daarmee dus ook de totale context van het verhaal, kunnen komen tot een discussie in de Raad en daarmede aan een standpuntbepaling. Wij hebben in deze enquête gemerkt, dat de bevindingen in fase 1 kunnen worden achterhaald door de verklaringen in fase 2, zodat vervolgens de uiteindelijke standpuntbepaling in de daarna volgende fase een andere blijkt te zijn dan die men aannam in de eerste fase. Wat betreft de tweede vraag is het onmiskenbaar dat in het luchtruim boven de gemeente Amsterdam vliegtuigen passeren en het is ook evenzeer onmiskenbaar dat elke vliegtuigbeweging een zeker risico met zich brengt, hoe klein dat risico ook is. Op een bepaald moment kan dat risico zich manifesteren en het is daarmede theoretisch onmogelijk om elk risico in de lucht uit te sluiten. Omdat er een sterke toename is, zeker bij de widebody- vliegtuigen, van de combi-varianten, zullen zich ongetwijfeld in de vracht die over Amsterdam gaat ook gevaarlijke stoffen bevinden. Het is ook duidelijk, dat die gevaarlijke stoffen op zichzelf niet verontrustend behoeven te zijn, maar wel de impact van die gevaarlijke stoffen in het geval van een calamiteit en de verbinding met andere stoffen. De heer Van Duijn wees er ook al op dat een van de gevaarlijkste stoffen die aan boord van het vliegtuig is natuurlijk de kerosine is. Als wij dat willen afschaffen, is er naar mijn mening sprake van vrij drastische ingrepen in het luchtverkeer boven Amsterdam. Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht is - daarin verschil ik van mening met de heer Van Duijn - een van de strengst geregelde die wij kunnen bedenken. Dit vindt zijn oorsprong in een verdrag onder verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties, dat vervolgens zijn vertakking vindt naar de luchtvaartsector en vervolgens onderworpen is aan nationale verdragen. Deze verdragen worden wat betreft de naleving geheel en al gecontroleerd door de rijksoverheid. Wij hebben als gemeentelijke overheid daarin geen enkele zeggenschap. De derde vraag betreft het feitelijk vliegen boven Amsterdam. Een van de meest pregnante punten daaruit is het gestabiliseerd vliegen boven Amsterdam. De heer Van Duijn duidt op de zogenaamde Final Air-aproach Fix (FAF), de situatie dat een vliegtuig op het laatste moment gestabiliseerd de landingsbaan moet aanvliegen, wat overigens wordt gemarkeerd door een radiobaken. Voor alle banen liggen deze FAF's buiten Amsterdam. Er vindt geen enkele finale stabilisatie van een vliegtuig boven Amsterdam plaats. Natuurlijk is het evident, dat wij bij het ontwerpen van de luchthaven proberen om het landen en opstijgen van vliegtuigen zoveel mogelijk boven onbebouwd gebied te doen plaatsvinden, waarbij het begrip þonbebouwdþ overigens in ons land relatief is. Er zijn wegen en er wonen altijd mensen en ik zou niet graag het ene mens anders willen inschatten dan het andere mens. Overigens is juist het vliegen boven onbebouwd gebied de belangrijkste drijfveer voor het aanleggen van de vijfde parallelbaan en ik ben blij dat ik nu impliciet de steun van de heer Van Duijn heb gekregen voor het aanleggen van deze baan. (De heer VAN DUIJN: Dat is wel een voorbarige conclusie.) Wij kunnen daarmee ook bereiken, dat het vliegen boven het Centrum en Zuid in belangrijke mate kan worden teruggedrongen, maar het kan niet voor 100% worden uitgesloten. De gemeente heeft echter ten aanzien van het vliegen boven de stad geen bevoegdheden. Tegen het Gebruikersplan 1999 hebben wij bezwaren aangetekend voor wat betreft de omvang van het gebruik van baan 22, de kleine Oost-baan. Dat bezwaar is door de minister afgewezen, waardoor die baan voor 1.6% van het totaal van het verkeer zal worden gebruikt. Ook hier is voor wat betreft de controle alsmede het toestaan van het volume van het vliegen boven Amsterdam de rijksoverheid daarvoor verantwoordelijk en in laatste instantie de Luchtverkeersleiding, die daarbij het begrip veiligheid in belangrijke mate laat meespelen, zeker ook veiligheid van het vliegtuig zelf, de passagiers en de bemanning. Dit geldt uiteraard ook de controle door de rijksoverheid op de inhoud van de vliegtuigen. Ik stel dan ook voor, het bij deze eerste wisseling van gedachten te laten en wanneer het rapport van de enquêtecommissie in zijn volle omvang beschikbaar is, inclusief de conclusies daaruit en ook zaken als de kwestie van verarmd uranium, de discussie voort te zetten. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik merk, dat de wethouder aanzienlijk geruster is over de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht dan mijn fractie, en ook dat hij vindt dat de behandeling hiervan eigenlijk moet worden uitgesteld. De Raad heeft deze interpellatie echter toegestaan en dat betekent toch ook, dat men vindt dat de materie moet worden behandeld. Naar mijn mening kan dat ook zonder meer, omdat de kwestie van het vliegen boven de stad in het rapport van de enquêtecommissie in zijn algemeenheid waarschijnlijk niet heel erg diepgaand zal worden behandeld. Daar zal men op dit ene concrete geval, met alle gevolgen daarvan, uitgaan, maar wat zich nu precies aan boord van het toestel bevond is van geen enkel belang voor de beoordeling van de vraag, hoe veilig of onveilig het vliegen boven de stad in het algemeen is. Wij weten dat het aantal gevaarlijke vliegtuigen toeneemt. De wethouder zegt dat de controle streng is geregeld, maar onze informatie is anders. Ik heb ook al citaten gegeven uit de Bijlmerenquête, waaruit blijkt, dat de ICAO-richtlijnen op allerlei plaatsen in de wereld zeker niet strak worden uitgevoerd. Dat dit ook niet in Nederland het geval is, blijkt uit het afschuwelijke ongeluk met dit ramptoestel. Tot mijn verbazing merkte de wethouder op, dat de invliegpunten tot de aanvliegroutes allemaal buiten de stad liggen, dus ook de FAF's. Als dat zo is, is dat gloednieuwe en verbijsterende informatie, maar voorlopig geloof ik daar niet zo in. Volgens mijn informatie zijn die nog steeds boven Ganzenhoef en het Centraal Station. Dat de vijfde parallelbaan een oplossing zou kunnen bieden geloof ik ook niet, omdat die baan er ook toe zal leiden dat er meer vliegtuigen boven bewoond gebied gaan vliegen. Het totale aantal vliegtuigen zal toenemen en daardoor zal ook het risico toenemen. Tot slot heb ik de eer om twee moties in te dienen die ingaan op de twee mogelijkheden die er zijn om binnen de bestaande verhoudingen en opvattingen over het vliegen boven Amsterdam de veiligheid te verhogen. Het zijn slappe moties, maar zij zijn heel geschikt om aan te nemen en er iets mee te doen, althans een klein stapje te doen in de richting van bevordering van de veiligheid van de Amsterdammers tegen het vlieggevaar boven ons hoofd. De VOORZITTER deelt mede, dat zijn ingekomen: 21þ Motie van 31 maart 1999 van het raadslid Van Duijn inzake het bewerkstelligen dat vliegtuigen Schiphol boven bewoond gestabiliseerd naderen en niet boven Amsterdam manoeuvreren (Gemeenteblad afd. 1, nr. 171, blz. 1009). 22þ Motie van 31 maart 1999 van het raadslid Van Duijn inzake het verhogen van landingsrechten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 172, blz. 1010). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Ook de fractie van GroenLinks deelt de zorg die enigszins uit de interpellatie spreekt, namelijk dat er zo min mogelijk gevaarlijke stoffen over stedelijk gebied moeten worden vervoerd, aangezien dit gevaren voor de burgers met zich brengt. Ik denk, dat deze zorg raadsbreed wordt gedragen en dat men daarvoor voldoende veiligheid wil hebben. De discussie gaat er vervolgens over, in hoeverre die veiligheid wel of niet is gegarandeerd, maar die werd naar mijn smaak wel erg technisch van aard. Ik kan dus moeilijk overzien in hoeverre wij nog meer zouden kunnen aandringen dan nu al wordt gedaan. De Bijlmerenquête zal nog nieuwe feiten aan het licht brengen - de betekenis van de feiten zal een stuk duidelijker worden op het moment dat het volledige rapport er ligt - en de centrale vraag is of wij nu meer moeten doen dan reeds gebeurt. Mijn verzoek aan de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen is om de twee ingediende moties te betrekken bij het desbetreffende debat. Mijn vraag aan het College is, het rapport van de enquêtecommissie, zodra dat gereed is, uitgebreid in de commissie en de Raad te bespreken. Het lijkt mij niet juist, nu al tot een afronding te komen door te stemmen over deze moties. Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie constateert, dat er een rechtstreekse relatie is tussen de Bijlmerenquête en deze interpellatie. Wij zijn het eens met het College dat voortijdig praten over deze zeer gevoelige kwestie, die bij inwoners van de Bijlmermeer en onze eigen medewerkers onrust kan veroorzaken, niet wenselijk is. Wij willen dit nu dan ook geen inhoudelijke bijdrage leveren. (De heer VAN DUIJN: Waarom is dan in de Commissie voor Zorg enz. wel uitvoerig gesproken over allerlei facetten die te maken hebben met de Bijlmerramp? Naar mijn mening is er terecht over dat onderwerp gesproken, maar dan gaat het ook niet aan nu er niet over te praten als wij dat drie weken geleden wel hebben gedaan?) (De heer HOOIJMAIJERS: Ik ben voorzitter van die commissie en ik heb geen lettergreep kunnen ontdekken die erop duidt wij in de commissie hebben gesproken over de Bijlmerramp.) (De heer VAN DUIJN: Er werd mij meegedeeld, dat in een raadscommissie vraag 4 was behandeld, zodat het niet meer nodig was om die in de Raad opnieuw op de agenda te plaatsen. Ik neem aan dat die mededeling waar is. Alle facetten die te maken hebben de gezondheid heb ik om die reden in deze interpellatie buiten beschouwing gelaten; dat punt zou al in de raadscommissie behandeld zijn.) (Mevr. BOERLAGE: Waarom had u geen vertegenwoordiger van uw fractie in deze belangrijke Commissie voor Zorg enz.?) (De heer VAN DUIJN: Omdat wij ervan uitgingen dat er over dit onderwerp niet zou worden gesproken aangezien door de Raad al een interpellatie was toegestaan.) (De VOORZITTER: Een interpellatieverzoek richt zich van een raadslid tot een wethouder en niet van een raadslid tot een ander raadslid. De heer Van Duijn is niet de verdediger van zijn eigen interpellatie.) Het lijkt de PvdA-fractie zinnig, zoals de fractie van GroenLinks ook heeft voorgesteld om de nu ingediende moties te betrekken bij het in een later stadium te houden debat over de Bijlmerenquête. Gaat het over een mogelijk gemeentelijk debat in deze stad, dan hecht mijn fractie eraan te melden dat het debat moet gaan over die punten waarover de gemeente iets heeft te zeggen. Afstemming tussen daar waar landelijk of internationaal zaken spelen en wat gemeentelijk speelt is dan van belang, want hij gaan hier niet voor de vaak praten. De heer DALES: Mijnheer de Voorzitter. Als de VVD-fractie vandaag niet ingaat op de zaken die de heer Van Duijn naar voren heeft gebracht, is dat niet omdat wij datgene wat hij te berde heeft gebracht zouden willen onderschatten, integendeel. Juist onze wens om zo zorgvuldig mogelijk met deze materie om te gaan geeft ons in om dat vandaag niet te doen. (De heer VAN DUIJN: Waarom heeft de VVD-fractie mij dan tevoren niet te verstaan gegeven, dat deze interpellatie niet kon worden behandeld en waarom heeft zij die toegestaan?) Wij hebben dat enkele weken geleden al gedaan, maar kennelijk is de boodschap bij u niet genoeg overgekomen. (De heer VAN DUIJN: De Raad heeft aanvaard dat deze interpellatie zou worden gehouden!) Dat is volkomen juist, maar daarbij is gezegd, dat wij dat doen op het moment dat wij over alle stukken beschikken, inclusief de eindrapportage van de enquêtecommissie, om tot een serieus afgewogen oordeel te komen over de kwesties die u nu aankaart. (De heer VAN DUIJN: U hebt dit punt op de agenda zien staan en dan had u mij kunnen zeggen dat dit niet kan. Ik...) (De VOORZITTER: Mijnheer Van Duijn! U... (De heer VAN DUIJN: Ik mag toch wel interrumperen!) (De VOORZITTER: Alleen na toestemming van de Voorzitter. Het is een goed recht van elk raadslid om een interpellatie aan te vragen en het is een goed gebruik dat de interpellatie dan wordt toegestaan. Wat de heer Van Duijn niet kan doen is zijn collegaþs dwingen, aan de interpellatie deel te nemen. Als de heer Van Duijn een interpellatie wil houden, loopt hij het risico dat hij eventueel die interpellatie zelfs in zijn eentje voert. Andere leden van deze Raad delen mede, waarom zij zich niet inhoudelijk in dit debat en in de argumentatie die de heer Van Duijn over het antwoord van wethouder geeft, willen treden. Het is hun goed recht, evenzeer als het zijn goed recht is om desondanks bijvoorbeeld 20 interpellaties per jaar aan te vragen. Hij kan niemand van zijn collega's ertoe dwingen om 20 keer daaraan mee te doen als zij dat niet wensen.) Ik zal mijn zin afmaken. Het is juist die zorgvuldigheid waarover de heer Van Duijn spreekt waarom wij van mening zijn dat er reden te meer is om het op de meest zorgvuldige wijze te doen. Wij zullen deelnemen aan die discussie, maar dan op een later tijdstip. De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van D66 heeft al eerder aangegeven dat het verzoek tot het houden van een interpellatie onze instemming had. Wij hebben ook aangegeven dat wij inhoudelijk niet veel over deze kwestie zouden zeggen, omdat wij nu en ook de vorige keer het moment ongelukkig vonden. Wij vinden de suggestie van de heer Van Poelgeest om de moties te betrekken bij de rapportage van de enquêtecommissie juist. De aanvulling van mevr. Irik om het te beperken tot die onderwerpen waarover de Raad iets te zeggen heeft is ook heel zinnig. Ik wijs op onze eigen rampenplannen en onze eigen analyses die daaraan ten grondslag liggen. Daarbij moeten wij niet alleen denken aan de gevaarlijke situaties die zouden kunnen ontstaan bij vervoer door het luchtruim, maar ook over weg, spoor en water. Daarin zouden wij misschien wat meer inzicht dan gebruikelijk kunnen krijgen, zodat wij die gegevens zouden kunnen betrekken bij die discussies. Ik neem aan dat die gegevens er zijn. Bij een dergelijk debat zou ik ook verwachten, dat wij inzicht krijgen in de inbreng van commissarissen van de NV Luchthaven Schiphol waar het gaat om naleving van regels inzake de bewaking van de veiligheid van de Amsterdamse burger. Informatie van de bevoegde luchtvaartautoriteit die in elk geval inzicht heeft in een aantal zaken zoals onderhoudssituatie van vliegtuigen en de inhoud, zou bij een dergelijke discussie ook welkom zijn, zodat wij een breed veiligheidsdebat kunnen hebben, want laten wij niet vergeten waarmee het begon. Het begon met een ramp en de bedoeling is, dat wij een andere voorkomen. De heer BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De SP-fractie is, zoals wij al verschillende keren duidelijk hebben gemaakt, tegen het vliegen over de stad, want hoe dan ook, in een vliegtuig bevindt zich altijd kerosine. De wethouder heeft wel duidelijk aangegeven het vliegen van vliegtuigen met een gevaarlijke lading boven de stad aan allerlei regels is gebonden, maar juist aan het toezicht op die regels schort nog van alles. Onlangs kwam er bijvoorbeeld een El Al-toestel buiten de baan terecht. Meteen werden de vrachtbrieven opgevraagd, maar die bleken helemaal nog niet op Schiphol aanwezig te zijn. Als een schip met gevaarlijke lading aankomt, moet die lading onmiddellijk aan de kustwacht worden gemeld. Onlangs is bij het overleg over de Nota Veiligheid Burgerluchtvaart gebleken, dat één instantie toezicht houdt of het onderhoud gemiddeld wel volgens de regels gebeurt. Dat is toch wel minimaal. De gemeente gaat daar inderdaad niet over, maar via de twee commissarissen die de gemeente heeft kan men op Schiphol vragen, of het toezicht niet eens op een normaal peil zou kunnen worden gebracht. Als er regels zijn, maar die niet worden nageleefd, schiet dat absoluut niet op. Het blijkt dat de luchtvaart zo zijn eigen mores heeft. Wat de interpellatie betreft deel ik de zorg van de heer Van Duijn dat het debat alleen zal gaan over dat ene toestel en die ene fatale avond waarop de ramp heeft plaatsgevonden. Wij weten nog niet hoe het rapport luidt en welke conclusies er zijn getrokken. Wij moeten ervoor waken dat punten worden afgehamerd omdat zij niet in het rapport staan. Als de wethouder die toezegging wil doen, kan ik er in meegaan dat alles in één keer wordt behandeld. Het vliegen boven de stad moet er dan dus ook bij worden betrokken. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Laat ik vooral beginnen met het feit dat het College en zeker ook ik als verantwoordelijke wethouder voor luchtvaartzaken dezelfde zorg heeft als de Raad met betrekking tot het luchtverkeer boven Amsterdam; die zorg verschilt absoluut niet in gradatie. Het gaat erom, met die zorg eenduidiger, gerichter en consequenter om te gaan op basis van een volledig rapport dan hijgend achter incidenten, ook in het kader van de parlementaire enquête, aan te hollen. Dat is ook de reden dat ik het de beste aanpak vind, ook ter wille die zorg, de Raad voor te stellen, dat zodra het rapport van de parlementaire enquêtecommissie er is, wij een integrale behandeling hebben van de conclusies van die commissie met betrekking tot het vliegen boven de stad en vliegen met gevaarlijke stoffen. Wij kunnen dan ook in de totale samenhang de impact van verarmd uranium zien, waarvan tot voor kort werd aangenomen dat honderden vliegtuigen daarmee zijn uitgerust als contragewicht en dat dat geen probleem is. Wij kunnen in de commissie ook meer gericht praten over wat de consequentie is van de vele verschillende stoffen die bij een ongeval bij elkaar in een hoge verhitting komen, waardoor weer nieuwe stoffen ontstaan waarvan wij nu niet wisten dat de kettingreactie zou ontstaan. Er is dus nog ontzettend veel te bespreken en ik wil dat ook graag met de commissie bespreken, maar dan uitsluitend op grond van het complete rapport. Wij kunnen dan ook meteen een spreken over de rampenplannen en over de vraag hoe wij daar verder mee omgaan. Ik kom aan de rol van onze commissarissen bij Schiphol. Ik neem aan dat later bij het debat over het rapport dit punt ook ter discussie zal komen. De NV Luchthaven Schiphol heeft geen zeggenschap over de toezichthoudende rol van de Rijksluchtvaartdienst. Dat zijn twee totaal gescheiden werelden. Als er controle op de Rijksluchtvaartdienst moet worden uitgeoefend, moet dat op parlementair niveau via de minister die verantwoordelijk is voor die dienst. Wij staan daar helemaal buiten. (De heer BAKKER: De NV Luchthaven Schiphol kan toch wel constateren dat het niet helemaal in de haak is met het toezicht? Als men dan constateert dat er aan het toezicht het een en ander mankeert, kan men er toch op hameren dat het in orde komt? Dat lijkt mij een vrij normale bedrijfsvoering.) (De heer VAN DUIJN: Wij hebben twee commissarissen bij de NV Luchthaven Schiphol!) Ik probeer over te brengen, dat noch de NV Luchthaven Schiphol, noch de commissarissen, noch de Gemeenteraad de Rijksluchtvaartdienst controleren. Daarom is er ook een parlementaire enquête gekomen. Ik denk dat een deel van het rapport zal zijn gewijd aan de vraag hoe de controlerende instanties hun taak hebben uitgeoefend en welke consequenties daaraan moeten worden verbonden. Als wij op basis van dat rapport een vervolgdiscussie hebben over de feitelijke, materiële rol van zowel de Raad van Commissarissen als de Gemeenteraad, meen ik dat wij veel gerichter en effectiever bezig zijn dan nu een interpellatie te houden die is gebaseerd op halve feiten en aannames die niet compleet zijn. Ik stel voor, de moties aan te houden. Als de moties niet worden aangehouden tot het debat in de Raad naar aanleiding van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie, adviseert het College tegen de moties te stemmen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de moties nrs. 171 en 172. De heer VAN DUIJN: Wij hebben deze interpellatie zeer serieus voorbereid. Sinds het College had aangekondigd dat deze interpellatie zou worden gehouden, hebben wij van niemand uit de Raad gehoord dat de andere partijen er niet echt over wilden praten. Ik heb ter voorbereiding ook een gesprek gehad met de wethouder en ook hij heeft niet gezegd, dat hij niet over het onderwerp zou willen besluiten. Het doet behoorlijk pijn dat de Raad zich nu zo opstelt. (Wethouder GROEN: Even ter vermijding van misverstanden. Als er voorgesprekken zijn met de betrokken wethouder over de interpellatie, hetgeen ik zeer waardeer, want naar mijn mening komt dat de kwaliteit van de interpellatie ten goede, houdt dat niet in dat die wethouder ook maar enig zicht kan geven op de vraag hoe de Raad op de interpellatie zal reageren.) Hij kan wel een aanwijzing geven wat hij ervan vindt. Ik neem deze interpellatie serieus en trek de moties derhalve niet in, maar houd die aan tot de behandeling van het rapport van de parlementaire enquêtecommissie. De VOORZITTER: Ik constateer, dat beide moties zijn teruggenomen teneinde opnieuw te worden ingediend bij een volgende gelegenheid. Ik dank de wethouder voor de verstrekte inlichtingen. De interpellatie wordt gesloten. 5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 maart 1999 inzake het Regieplan Stationseiland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 98, blz. 691). De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Er zijn hier twee zaken aan de orde. In de eerste plaats is dat het punt van de regie, waarvoor ook een aantal bedragen wordt opgevoerd. Wij stemmen van harte in met het voornemen van het College. Wij vinden inderdaad dat de gemeente Amsterdam in dit opzicht de wijste partij moet zijn, nu zowel de Nederlandse Spoorwegen (NS) als Rijkswaterstaat wel willen meedoen, maar eigenlijk niet willen meebetalen. Ik zie het dan ook als verstandig dat het College voorstelt, de kosten voor rekening van de gemeente te nemen. De zaak is te belangrijk om een en ander niet goed op elkaar af te stemmen. Het gaat om enorme belangen en ook om enorme bedragen. Ik heb op dit punt nog wel een vraag. Wij willen werk met werk maken. Dit betekent, dat dus niet alleen de Noord-Zuidlijn aan de orde is, maar dat er ook allerlei bijkomende zaken zijn. Wij hebben vorig jaar al gevraagd een lijst over te leggen - dat is gebeurd - van zaken die direct of indirect met de aanleg te maken hebben. Ik zal van de wethouder nog graag vernemen, wanneer wij een lijst met de bedragen voorgelegd krijgen, zodat wij daarmee bij de discussies over de Voorjaarsnota alvast rekening kunnen houden. In de tweede plaats noem ik het punt van de communicatie. Dat punt vormt ook de reden waarom ik veertien dagen geleden heb gevraagd, de behandeling aan te houden tot vandaag. Ik vind namelijk hetgeen op dit gebied wordt voorgesteld te bescheiden. Veelal kan men zich afvragen of het College niet te veel vraagt, maar nu is men toch te bescheiden. Wij willen een communicatiepunt in het Pakketpostgebouw naast de NS. Ik meen dat dit bij uitstek een kans is die wij niet vaak krijgen. Eenmaal in de 50 jaar komen daar werkzaamheden bij elkaar waar zowel het verleden van Amsterdam als nieuwe technieken op het gebied van boortechnieken in de slappe bodem aan de orde zijn. Tevens wordt veel stadsvernieuwing tot stand gebracht op en om het Stationseiland en de nabijgelegen IJ-oevers. Ik vind dan ook, dat wij die zaken zouden moeten combineren. Ik heb dat destijds ook al gezegd bij de discussie over het Masterplan Zuidas. Voor een plek waar zolang wordt gebouwd - 10 tot 15 jaar - zou het voor de hand liggen, op die plek zaken ook zichtbaar te maken. Men moet kunnen zien wat er gebeurt en wat wordt gepland. Ik heb destijds voorgesteld, er een soort van tijdelijke uitzichttoren te maken. Het werkbezoek dat wij aan Berlijn hebben gebracht heeft mij in die mening gesterkt. Daar kent men een voorziening die Infobox wordt genoemd, een tijdelijk containerachtig gebouwtje, overigens van aardige architectuur, waarin voorlichting wordt gegeven over de bouw bij de Potsdammerplatz, het grootste bouwproject in Europa. Dat is een enorm succes. Er zijn in drie jaar tijds zes miljoen mensen geweest. Ik vind dat wij bij het Centraal Station hetzelfde zouden moeten doen. De voetgangersstroom uit het station is de drukste in Nederland en de mensen zullen straks veel hinder ondervinden van alle werkzaamheden. Het is duidelijk dat er de komende zeven jaar sprake zal zijn van een puinhoop, hoezeer wij ook ons best doen om die te voorkomen. Op het punt van de communicatie moeten wij er derhalve rekening mee houden dat wij meer inspanningen zullen moeten plegen. Wij kunnen die ook bundelen; ik denk dan aan de Noord-Zuidlijn, het Stationseiland en de IJ-oevers. Ik ben voornemens een notitie bij de Raad op dit punt in te dienen; ik had dat graag vandaag al willen doen, maar ik heb een aantal gesprekken met ambtenaren nog niet kunnen afronden. De notitie zal in de komende weken de Raad bereiken. Ik ben benieuwd naar de reactie van het College daarop. Concluderend: wij gaan akkoord met de voordracht. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De heer Bijlsma noemde het punt van de communicatie. Wij zijn natuurlijk niet voor alles waarvoor deze regie nodig is, bijvoorbeeld de Noord-Zuidlijn. Wij zullen echter niet zo flauw zijn, tegen de voordracht te stemmen, want uiteraard is het belangrijk dat een en ander goed op elkaar wordt afgestemd. Dat goed moet worden gecommuniceerd, is ook zo helder als glas. Ik wil er echter wel op wijzen, dat na de post "personele bezetting" de post voor communicatie de grootste van het hele plan is, namelijk 2,7 miljoen gulden. Ik kan nu niet overzien of dit voldoende is voor de broodnodige communicatie met de burgers. Ik wil hierbij alleen hebben gezegd, dat onze fractie in de toekomst heel kritisch zal kijken naar hoe deze post wordt ingevuld, dit op basis van onze overtuiging dat er tussen communicatie en propaganda geen Berlijnse muur staat; dat vloeit vaak wat diffuus in elkaar over. Wij zijn van mening, dat naar gelang van de vorm waarin de communicatie wordt gegoten, die duurder wordt en dat niet per se de kwaliteit van de informatie daarmee toeneemt. Men kan dus van ons verwachten dat wij dit heel kritisch zullen volgen. Voor het overige stemmen wij van harte in met deze voordracht. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot het punt van de regie en de samenwerking met Rijkswaterstaat en de NS zijn wij van mening, dat de kosten voor communicatie mede door deze beide partijen zouden moeten worden gedragen. Wij moeten ernaar blijven streven, hen ook bij het dragen van die kosten te blijven betrekken. De situatie als nu in de voordracht geschetst, waarbij alleen Amsterdam daarvoor opdraait, vinden wij iets waarbij wij ons niet zouden moeten neerleggen. Ik ben het echter met de heer Bijlsma eens, dat wij intussen wel gewoon aan het werk moeten gaan. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat in dezelfde raadsvergadering als die waarin de gedachtegang van leden van het College ter discussie wordt gesteld, een uur later reeds onze wijsheid wordt geprezen op een ander punt. Ik denk: misschien komt het dan toch nog goed. Ik geef daarmee tevens antwoord aan de heer Goedhart. Het gaat hier om wat gezamenlijke regie heet. Daarnaast zijn er grote budgetten per project, zowel voor de uitvoering als, daarvan afgeleid, ook nog wel wat voor de communicatie per project en de afzonderlijke verantwoordelijkheid van NS, Rijkswaterstaat en de gemeente, eventueel nog anderen. Het gaat er hier om, de werkzaamheden onderling goed op elkaar af te stemmen en ervoor te zorgen dat ook gezamenlijk naar bijvoorbeeld de gebruikers van het Stationseiland duidelijk wordt uitgedragen dat er tijdelijke voorzieningen worden getroffen, als men door die werkzaamheden helemaal nergens meer terecht kan. Voor fietsen zal men ten behoeve van tijdelijke stallingen voorzieningen moeten treffen die aan geen enkel project kunnen worden toegerekend. Het is veel geld, maar in verhouding tot de honderden miljoenen die bij de projecten als zodanig in het geding zijn, is het ook weer niet een erg groot bedrag. Bij dit deeltje is het ons, zoals na de commissievergadering duidelijk is, niet gelukt om, ondanks grote inspanningen, voor deze extra kosten ten behoeve van de regie, inclusief het deeltje voor communicatie, de andere partijen bij de betaling te betrekken. De NS stelt zich als commercieel bedrijf op, afgezien van de overlegrol, die ruim is en waaraan zij deelneemt. Zij ziet voor zichzelf geen taak, dit algemene maatschappelijk doel te gaan investeren. Men bekijkt per project of het rendeert. Het is nu eenmaal beleid om zich zo op te stellen en als gemeente kunnen wij daaraan niet veel veranderen, als wij dat al zouden willen. Rijkswaterstaat stelt, dat men daar al zwaar meebetaalt aan al deze projecten, als subsidiënt namens de minister. Men meent daar dat wij het maar uit die projecten moeten halen. Verder ziet men zichzelf alleen als overlegpartner. Wij hebben niet door dit gegeven heen kunnen breken. Wel doet men aan deze gezamenlijke communicatie en regie mee, voor zover dat gaat binnen de bestaande capaciteit. Als men gezamenlijk voorlichting moet geven, zal personeel van die instellingen meedoen en zal men uiteraard het eigen deel betalen. Voor de extra kosten van de regie geldt wat de heer Bijlsma stelde, namelijk dat het de wijsheid van het College is om, waar een en ander zo belangrijk is en de bedragen relatief zo gering zijn, dit dan maar als gemeente te doen. Het is niet anders. Overigens wordt er uiteraard wel gelijktijdig gesproken met Rijkswaterstaat over honderden miljoenen guldens voor bijzondere projecten. Men moet ook niet door blijven ruziën over enige tonnen als men aan de andere kant het echt grote geld nog moet binnenhalen. Er zit dus ook een tactische overweging achter. Met betrekking tot de communicatie merk ik nog op, dat het hier alleen gaat om het onderdeel rond dit regieplan; de onderwerpen noemde ik al heel kort, maar die staan ook in de stukken. Over de projecten afzonderlijk wordt uiteraard ook gecommuniceerd, bijvoorbeeld als het gaat om voorlichting aan het publiek omtrent tijdelijke maatregelen enz. Dat kost echter niet zo gigantisch veel geld als sommigen schijnen te denken, maar het is alles tezamen op jaarbasis wel een veelvoud van wat hier staat. Er moet daarover ook gelijktijdig worden voorgelicht, want het gaat er juist om wat, als projecten gelijktijdig worden uitgevoerd, daarvan de gevolgen zijn voor het publiek. Of er geld bij is om iets meer wervends te doen - de heer Bijlsma noemde dat - is op zichzelf een punt van discussie. Wij zullen er bij twee gelegenheden op terugkomen. In de eerste plaats is dat bij het algemene plan voor de regie over de werken in uitvoering, dat ik voor de zomer namens het College aan u hoop voor te leggen. Ook daarvan is een communicatieplan een essentieel onderdeel. In de tweede plaats zal, als de voordracht wordt aanvaard, specifiek voor dit regieplan Stationseiland een communicatieplan worden gemaakt. Die twee liggen in elkaars verlengde. Het grote geld zit echter bij het algemene plan voor communicatie en het kleinere geld bij deze pot. Ik heb kennisgenomen van de grote betrokkenheid van de heer Bijlsma, ook namens zijn fractie, op dit punt. Hij zal met ideeën komen en die zijn uiteraard altijd welkom. Hij verzocht om een snelle reactie van het College. Het lijkt mij dat, als de heer Bijlsma met zijn notitie komt, wij daarop bij de twee plannen die er nog voor de zomer komen kunnen ingaan. Dan kan de besluitvorming over die plannen en zijn voorstellen in één keer plaatsvinden. Ik ben tenslotte, evenals de heer Van Lohuizen, ook een groot tegenstander van overheidspropaganda. Iets ander is dat de heer Van Lohuizen wellicht verwijst naar de propaganda die door voor- en tegenstanders, waaronder ook het gemeentebestuur als voorstander, rond een referendum wordt bedreven. Daar ben ik niet tegen want dat zie ik als een deel van dat spel. Echter, in het algemeen moet voorlichting, ook als die wervend is, niet worden verward met iets dat men als propaganda moet betitelen. Voor zover ik daarover ga zal ik proberen daartegen te waken, al blijft het subjectief. Er is geen harde scheidslijn, maar het is wel een punt van aandacht. De heer Bijlsma heeft tenslotte verwezen naar een lijst. Ik neem aan dat hij het oog had op een lijst van andere grote werken waarvoor nog geen financiële planning bestond, zoals de onderdoorgang, het busstation enz. Ik heb daarover bij het College, ook in het kader van de Voorjaarsnota, voorstellen neergelegd, i.c. bij de wethouder voor Financiën. Het College zal, als het er iets mee wil doen, derhalve met nadere voorstellen bij de Raad komen, namelijk bij de Voorjaarsnota. Als het College dit niet mocht doen, weet de Raad dat die voorstellen er wel zijn geweest en dan is het aan de Raad dit aan de orde te stellen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 693 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 7 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 inzake het accountantsrapport 1997 met betrekking tot de Gemeentelijke Sociale Dienst (Gemeenteblad afd. 1, nr. 127, blz. 785). De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Het betreft hier een belangrijk agendapunt. Normaal gesproken verloopt de controle op jaarrekeningen relatief simpel: er ligt een verslag van de accountant, dat wordt gecheckt, men kan als raadslid eventueel in de commissie vragen stellen als iets niet helemaal duidelijk is, en vervolgens gaan wij over tot de orde van de dag. In negen van de tien gevallen gaat het dan wel goed. Ik wil in dit geval echter een schets geven van wat hier naar mijn mening aan de hand is. De VVD heeft er sterk aan getwijfeld of zij wel akkoord zou moeten gaan met wat ons vandaag door het College wordt gepresenteerd in het kader van de onderhavige jaarrekening. Ik zeg dit omwille van het feit dat een jaarrekening niet alleen een verslag van bevindingen is, gecontroleerd door de accountant, maar dat het College daarop ook reageert met een aantal bevindingen en aangeeft welke acties het op welke punten het gaat ondernemen om dingen die nog niet in orde zijn of beter zouden kunnen, te verbeteren. Een raadslid probeert dan uiteraard na te gaan, in hoeverre die punten in de toekomst inderdaad worden verbeterd. Mijn fractie heeft dat op drie punten gedaan. In de eerste plaats noem ik de toezeggingen die zijn gedaan aan de rijksconsulent; dat betreft dus in feite het wel of niet krijgen van een korting op het bedrag van 1 miljard gulden dat wij uitkeren. In de tweede plaats gaat het om de z.g. vorderingen uit - uiteraard ten onrechte - verstrekte uitkeringen. Het derde punt betreft in dit geval de z.g. (witte) belastingsignalen. Met betrekking tot toezeggingen aan de rijksconsulent verwijs ik naar blz. 6 van het ACAM-rapport. Daaruit blijkt dat ons in 1994 een korting is opgelegd van 6,7 miljoen gulden, aangezien het rijk vond dat wij de zaken niet goed administreren; aanvankelijk was het bedrag zelfs 20 miljoen gulden. Het rijk is van mening, of wij dit nu leuk vinden of niet, dat wij zaken niet doen zoals men daar wil dat het gebeurt. Het rijk verstrekt ons het geld om die uitkeringen te doen. Vervolgens heeft het College - ik prijs het College daarvoor - de afspraak met de rijksconsulent gemaakt dat begin 2000 de resultaten van het z.g. verbeterplan zullen worden beoordeeld. Daarvoor zijn vijf ijkmomenten afgesproken, waarvan nu drie zijn gepasseerd. Het op één na laatste was 30 juni 1998 en het allerlaatste 31 december 1998. Als ik het goed heb - al wil ik dat in dit geval liever niet - zijn over 1994 de tekortkomingen van de dienst door het rijk gedoogd. Als wij echter niet voldoen aan de stappen in het verbeterplan op de ijkmomenten, lopen wij een risico van minimaal 1% tot maximaal 3% van 1 miljard gulden, dus een risico van tussen 30 en 90 miljoen gulden. Het lijkt, dat dit bedrag hoog zal zijn, aangezien wij al een keer verzaakt hebben. Het rijk heeft uitgesproken dat er dan sprake zal zijn van een verdubbeling, een soort van extra klap. Dat geldt dan voor ieder jaar daarna. Ik vind nu, dat het rondom die 31ste december wat angstig stil is. Wij hebben aan de wethouder in de commissie gevraagd naar de stand van zaken, maar wij horen maar niets over de resultaten van het verbeterplan. Wij hebben ook aan de wethouder gevraagd of hij in staat is om van de kant van de rijksconsulent zelf een bevestiging te krijgen dat het goed gaat en dat wij ons best doen. Tot op de dag van vandaag hebben wij dat niet in de stukken aangetroffen. Ik stel nu dan ook de vraag: hoe staat het nu met dat verbeterplan? Het antwoord op die vraag hebben wij nodig om te kunnen beoordelen of wat nu aan ons is voorgelegd, ook naar de toekomst toe, een echt relevant verhaal is. Eigenlijk zouden wij vandaag deze accountantsverklaring niet moeten accepteren. Er zitten daarin, in geld gemeten, bij wijze van spreken nog gaten, zelfs hele ravijnen. Ik vind een bedrag van circa 360 miljoen gulden in ieder geval heel veel. Daarom verzoek ik het College ons nu mede te delen hoe het hiermee staat. Ik kom tot het tweede punt, de vorderingen uit ten onrechte verstrekte uitkeringen. De wethouder heeft het over "in de meeste gevallen" ten onrechte verstrekte uitkeringen. In feite gaat het echter in alle gevallen om ten onrechte verstrekte uitkeringen; alleen de definitie wordt iets opgerekt in de zin van "meer of minder ten onrechte". In totaal staat in ieder geval per 1997 een bedrag van 272 miljoen gulden open. In het rapport staat er nog bij: "Een aanzienlijk deel is oninbaar." Men zou dan denken dat er een voorziening zou moeten worden opgenomen. Dat is echter niet gebeurd en dat vinden wij vreemd. Er is namelijk een wet op dit gebied. Als raadslid van Amsterdam gaan wij niet over die wet, maar die wet gaat wel over ons. De wet heeft betrekking op het invorderingsbeleid en is aangenomen op 1 augustus 1998. Daarin zijn de wettelijke mogelijkheden tot afschrijving en afkopen van vorderingen in het kader van de Algemene Bijstandswet aangegeven. In de wet staat in feite eenvoudig dat, als men vijf jaar lang niets heeft gedaan - natuurlijk is er wel intern gewauweld met de dienst, maar er is geen brief aan betrokkenen gestuurd over invordering - de vordering als oninbaar moet worden afgeschreven. Er staat precies bij, wanneer deze vorderingen zijn ingegaan en van welke jaren zij zijn. De periode van vijf jaar is deels al voorbij en voor een ander deel is die op 31 december a.s. voorbij. Kan de wethouder dus aangeven, hoeveel wij al moeten afboeken? Het zal een aanzienlijk bedrag zijn, in ieder geval de helft. Waarom is dan niet al voor meer dan de helft aan de wethouder voor Financiën doorgegeven dat er een voorziening op de balans moet worden opgenomen? Waarom heeft het College daartoe niet besloten? Denkt men dat het rijk toch nog een zak met geld naar ons toe zal brengen? Ik heb er een hekel aan, ons rijk te rekenen op punten waarvan duidelijk is dat dit ten onrechte is. (Mevr. HOFMEIJER: Suggereert u nu, dat die wet hier niet wordt uitgevoerd?) Ik suggereer, dat die wet echt zal moeten worden uitgevoerd en dit betekent dat de post van 272 miljoen gulden, op wellicht enige miljoenen na, totaal oninbaar zal zijn. Wij zullen dat bedrag dus moeten ophoesten. Ik ga ervan uit dat een wethouder zich aan de wet houdt, al weet ik dat dit niet altijd en overal het geval is; deze wethouder heeft in ieder geval nog niet het tegendeel bewezen. Ik zal van hem dan ook graag vernemen, wat hij op dit terrein denkt te doen en waarom hij dat tot dusver niet heeft gedaan. Het derde punt is vervelender: de z.g. belastingsignalen. Het gaat dan om naast een uitkering verrichte arbeid, extra inkomsten waarover wel belasting is afgedragen. In onze vaktermen heet dat dan "witte fraude", een vreselijke term, in feite ook oneigenlijk. Fraude is gewoon fraude. Er is niet een soort van verheffende trap in. Fraude deugt niet, zeker niet als het gaat om iets als de Sociale Dienst. Het legt een bom onder het systeem en dat willen wij niet; ik neem aan dat dit voor alle politici geldt. (Mevr. IRIK: U weet, dat met z.g. witte fraude wordt bedoeld een samenloop van een bijstandsuitkering en inkomsten uit arbeid waarover belasting en premies worden betaald?) Ik heb dat al aangegeven; ik heb het zelfs letterlijk geciteerd. (Mevr. IRIK: Deelt u mijn opvatting dat in de kleurstelling wit, zwart of grijs niet meteen een moreel oordeel is gevestigd?) Daarom zeg ik juist, dat ik af wil van termen als witte of zwarte fraude: het is gewoon fraude en het deugt niet. Er is arbeid verricht waarover belasting is betaald, maar wat voor geen millimeter deugt is, dat de betrokkenen ook een uitkering hebben ontvangen. Dat mag niet en dat kan niet. Wij hebben toen besloten tot het opstellen van een plan - ik heb daaraan ook meegedaan - en tot het plegen van een inhaalslag. Dat is prima, maar vandaag blijkt dat er op 1 januari 1998 toch nog 10.000 belastingsignalen over waren uit de periode 1992-1995. Dan staat er nog fijntjes bij, dat er vanaf 1996 nog 6000 signalen per maand bij zijn gekomen. Het gaat dan dus om mensen die daadwerkelijk frauderen. Ik weet hoe gevoelig zaken als deze liggen, zeker als een VVD-er dat zegt, en ik heb er dan ook nog even goed naar gekeken. Ik ben er emotioneel over, aangezien hierdoor anderen, die het echt keihard nodig hebben, tekort wordt gedaan. Zij houden zich wel aan de regels en anderen doen dat niet. Het gaat dan toch om extreem grote aantallen. De omslag verloopt volgens de wethouder in zijn stuk niet voorspoedig. Dat ligt aan allerlei zaken, zoals automatisering enz. Vervolgens sust hij ons dan wat in slaap door te verwijzen naar het project Voorkant, de preventieve kant, hetgeen toch ook een goede zaak is; het gaat dan om bestandskoppeling met het GAK. Over vier tot vijf jaar moet daardoor het aantal belastingsignalen naar beneden zijn gebracht. Dat is duidelijk, want het is ook afgesproken met de rijksconsulent. (Mevr. HOFMEIJER: U weet toch dat de belastingsignalen standaard anderhalf tot twee jaar achterlopen op de feitelijke gebeurtenis?) Dat geldt niet voor de situatie vanaf 1996, vanaf de koppeling met het GAK. (Mevr. HOFMEIJER: Die koppeling is er niet vanaf 1996, maar is van recentere datum. Men kan pas gaan werken als de belastingsignalen er zijn. Het project Voorkant, koppeling met het GAK enz., zijn dus zaken die enige jaren vergen voordat zij helemaal zijn doorgevoerd. Datzelfde geldt voor een inhaalslag. Die houdt in dat men van achteraf weer gaat inhalen, maar ook dat heeft men dus niet klaar op het moment waarop men zegt het te gaan doen.) Daarin hebt u wel gelijk, maar het doet niets af aan het feit dat in 1998 de belastingsignalen over 1996 zijn ontvangen en dat er vanaf dat tijdstip 6000 per maand zijn bijgekomen. Ik verwijs u naar het gestelde op blz. 10 van het rapport. Wij doen dus op dit moment gewoon te weinig, wellicht zelfs wel helemaal niets. Ik wil van de wethouder nu graag weten of dit waar is en of wij inderdaad niets doen. De VVD beoordeelt deze vorm van fraude niet als witte of zwarte fraude, maar als een koppelingsfraude, eventueel een "twee- walletjes-fraude". Het gaat om mensen die op oneigenlijke wijze trachten geld te verwerven over de rug van anderen. Dat kan en mag niet worden getolereerd. Als ik gelijk heb met deze bewering, houdt dit tevens in, dat wij in feite vandaag dit rapport niet zouden kunnen goedkeuren. Echter, omwille van het feit dat ik er niet zeker van ben - ik heb het ook in de commissie gemeld - of een en ander exact klopt, wil mijn fractie de wethouder de gelegenheid geven nog eens gedurende twee weken na te gaan of de drie punten die ik noemde wel of niet kloppen. Overschrijdt de wethouder die termijn, dan kondig ik bij dezen aan, dat wij een interpellatie zullen aanvragen. Wij vinden een bedrag van in totaal 360 miljoen gulden, plus PM, dus meer dan een miljoen gulden per dag per jaar, een te groot risico om op de financiën van de gemeente te kunnen bijschrijven. Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Het komt niet vaak voor, dat wij in de Raad een accountantsverslag behandelen, zeker niet als het gaat om een goedkeurende verklaring van een accountant. Overigens kan mij dit niet vaak genoeg gebeuren, want, zoals bekend, hecht ik aan een zorgvuldig beheer en goede planning en control. Dat zijn belangrijke zaken, zeker bij grote diensten. Het is dan ook uitstekend, dat de fractie van de VVD dit debat heeft aangekaart. Men zou kunnen zeggen, dat oude tijden lijken te herleven. Uit de vorige raadsperiode herinneren wij ons discussies over de Gemeentelijke Sociale Dienst die uitmondden in wat leek op een commissievergadering. Dat lijkt nu ook een beetje het geval te zijn. De bijdrage van de fractie van de PvdA in de commissie inzake het jaar 1997 - daarover gaat het immers - was kritisch. De kern van ons betoog was, dat er weliswaar een goedkeurende verklaring van de accountant lag, maar dat wij wel moeten constateren dat aanbevelingen worden gedaan en opmerkingen worden gemaakt die niet elk jaar terug zouden behoren te komen. Wij hebben in deze dienst zodanig geïnvesteerd dat het langzamerhand tijd gaat worden dat die investeringen ook lonen. Er waren ook mogelijkheden tot verbetering. In zekere zin kunnen wij dan ook een deel van de zorgen als naar voren gebracht door de VVD wel delen, maar de toonzetting zou ik toch een andere willen doen zijn. Het gaat hier namelijk om 1997, het jaar voordat een reorganisatie van de dienst was afgerond. Ik zou nu als reactie op het betoog van de heer Hooijmaijers een lang betoog kunnen houden over de door hem naar voren gebrachte punten. Ik ben ook van mening dat inderdaad snelle informatie aan de commissie over de uitkomsten uit 1998 en de stand van zaken met betrekking tot het verbeterplan wenselijk is. Ik verheug mij zeer op een discussie - die zal niet lang op zich laten wachten - over het vorderingenbeleid van deze gemeente. Met instemming van de VVD is immers in 1998 landelijk een wet aangenomen die een iets verdere verruiming van het kwijtscheldingsbeleid bij vorderingen mogelijk maakt. Dat kan dus een leuk inhoudelijk debat worden, dat ik nu echter niet zou willen voeren. (De heer HOOIJMAIJERS: Dan moet u het nu ook niet aanroeren. U kunt dan moeilijk zeggen, dat ik er vervolgens niet op mag reageren.) U mag wel reageren op mijn betoog, maar ik gaf aan, dat het debat over het vorderingenbeleid van de gemeente Amsterdam nakende is. (De heer HOOIJMAIJERS: Daar heb ik het ook niet over. Ik wil u wel graag de vraag stellen of uw fractie het met mij eens is, dat niet alleen dit soort overschrijdingen niet kunnen, maar dat ook dit soort fraude niet mag voorkomen. U hebt, evenals wij en anderen in deze Raad, gezegd dat het wel degelijk ook een bom onder het systeem kan zijn. Dan kan het niet de bedoeling zijn dat wij, als wij een verbeterplan hebben vastgesteld en als wij nu geen zicht hebben op echte verbeteringen, zomaar klakkeloos akkoord gaan. Dan mag men een wethouder daarover toch stevig ondervragen?) U ondervraagt maar wat u wilt. Ik waardeer uw bijdrage als sympathiek, in die zin dat u hiermede uw medeverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Algemene Bijstandswet nog eens onderstreept. Op onderdelen van uw betoog stel ik echter tot mijn spijt vast dat een en ander wat door elkaar loopt. Ik mag van mijn fractie de term "kort door de bocht" niet meer hanteren, maar daartoe neigt het wel wat. Ik zal er graag nader over spreken in de commissie. (De heer HOOIJMAIJERS: Ik heb alleen maar geciteerd uit het accountantsrapport!) Ik wil graag komen tot een afronding van mijn betoog. Ik zal met het College graag spoedig een vervolgdiscussie voeren over de bedrijfsvoering van de Gemeentelijke Sociale Dienst. Dan hopen wij in details in te gaan op een aantal zaken die door de accountant terecht zijn aangekaart. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb vragen gesteld over het onzekerheidspercentage. Er is sprake van 40%. In het antwoord dat mij schriftelijk heeft bereikt - waarvoor dank - staat het volgende: "Gedoeld wordt op het onvolledig zijn van het dossier in die zin dat relevante stukken ontbreken. Dit wil niet zeggen, dat onjuiste beslissingen zijn genomen, maar wel dat het dossier hierdoor onvoldoende houvast biedt om het tegendeel met stelligheid te kunnen beweren." Ik heb daarover diep nagedacht, maar ik kan het toch niet anders lezen dan dat hier met grote stelligheid wordt beweerd dat er geen onjuiste beslissingen zijn genomen. Ik meen, dat ontbreken van relevante stukken toch kan leiden tot onjuiste beslissingen. Wellicht kan de wethouder mij dit nader uitleggen; op deze manier kan ik er weinig mee. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat een stuk dat ter kennisneming aan de commissie was voorgelegd, betrekking hebbende op de Gemeentelijke Sociale Dienst in het jaar 1997, tot zoveel bezorgdheid en betrokkenheid heeft geleid. Ik wil in mijn antwoord echter zoveel mogelijk verwijzen naar hetgeen in het rapport staat, danwel naar de gemeenterekening over 1997, die de Raad al heeft behandeld. Meer specifieke discussies zullen bovendien volgens afspraak nog in de commissie worden gevoerd. De heer HOOIJMAIJERS: Ik had natuurlijk ook veel liever gesproken over het accountantsrapport over het jaar 1998. Dat ligt echter niet aan mij. U bent ervoor verantwoordelijk dat wij nu pas over 1997 kunnen praten.) (De VOORZITTER: Ik vrees, dat het op deze wijze komt tot een interruptiedebat dat tot half vijf zal duren. Ik dring erop aan, de discussie in de gebruikelijke twee termijnen te voeren. Ik verzoek de heer Hooijmaijers om enige terughoudendheid in zijn interrupties.) De heer HOOIJMAIJERS: Ik wil graag proberen te voldoen aan uw verzoek, maar het gaat wel om 1 miljoen gulden per dag, meer dan het College hier verdient.) (De VOORZITTER: Dat laatste is in ieder geval juist!) Ik stelde al, dat het gaat om 365 dagen in 1997, waarover de Raad bovendien de gemeenterekening al heeft vastgesteld. Wij hebben bij die gelegenheid ook gediscussieerd over de bevindingen van de Rekeningencommissie. Bij de behandeling van een accountantsrapport, dat ter kennisneming aan de vakcommissie wordt voorgelegd, is het de bedoeling dat in die commissie verder kan worden gesproken over specifieke bevindingen en wat daarmee te doen dan bij de totale gemeenterekening. De heer Hooijmaijers heeft drie onderwerpen aan de orde gesteld, namelijk het oordeel van de rijksconsulent, de oude en de nog dreigende tekorten, en de voortgang met het z.g. verbeterplan. De korting over 1994 is niet, zoals hij stelde, gedoogd; die is aangebracht, zij het dat wij daarover nog in beroep zijn. De korting over 1995 is nooit aangebracht en in feite zijn de termijnen voor de minister op dat punt verstreken, maar het Kabinet staat in dit soort dingen volgens vaste jurisprudentie boven zijn eigen wet en dus weten wij nooit of dat ooit nog gaat dreigen. In elk geval is die korting nooit aangebracht. Voor de jaren erna geldt het verbeterplan. Daarvoor is er de afspraak: geen kortingen, althans van deze aard, als wij ons aan het verbeterplan houden. Zoals de heer Hooijmaijers al aangaf, zijn er drie ijkmomenten verstreken. Voor alle drie die ijkmomenten geldt, dat de rijksconsulent positief heeft gesproken over onze tussenrapportage. Van de eerste twee ijkmomenten zijn de desbetreffende brieven bekend bij de commissie. Ik hoop de commissie binnenkort ook de stukken omtrent het derde moment te kunnen toezenden. Dit doet overigens niet af aan de zorg - die heb ik ook - over de ijkmomenten die nog moeten komen. De vraag is of wij ook dan alle punten die in het verbeterplan zijn toegezegd zullen hebben afgerond. Uiteraard kom ik tussentijds bij de raadscommissie met rapportages, zowel met het rapport aan de rijksconsulent als met gegevens omtrent de vraag hoe, als ik inschat dat niet alles voor het einde van het jaar wordt gehaald, wij daarmee verder moeten omgaan. Over de achter ons liggende periode is omtrent het verbeterplan en de vereiste statusrapportages, die allemaal van na dit verslagjaar zijn, tot nu toe positief geoordeeld. Als het helemaal mis mocht gaan, is het risico door de heer Hooijmaijers terecht aangeduid als cumulatief. Ik ga er echter op basis van de stand van zaken vanuit dat het niet allemaal mis gaat en zelfs dat het de goede kant op gaat. De zekerheid echter, dat wij alles volgens de termijnen van het verbeterplan halen, heb ik nu niet. Dat is ook niet goed mogelijk, want wij hebben immers nog acht maanden te gaan. Ik kom op hetgeen de heer Hooijmaijers heeft gezegd over de vorderingen door ten onrechte verstrekte uitkeringen. Het bedrag van 272 miljoen gulden ultimo 1997 is, zoals hem al eerder is gerapporteerd via één van de tussentijdse overzichten, in 1998 al gedaald. Wij hebben het niet meer over dit bedrag, maar nog wel altijd over een zeer hoog bedrag. Het is niet juist, dat dit een gemeentelijk risico is, waarvoor een voorziening op de balans zou moeten worden getroffen. Als de fractie van de VVD deze opvatting heeft, zou zij het bij de behandeling van de gemeenterekening aan de orde hebben moeten stellen; daarbij zit ook een risicoparagraaf. Daarbij had dit onderwerp dan moeten worden besproken. Wel is het waar, dat er risico's aan zitten, niet in de zin dat wij voorzieningen moeten treffen... (De heer HOOIJMAIJERS: Voor 10% van het totaal.) Dat is correct. Als er geen speciale afrekenmethodiek met het rijk zou zijn is het risico 90%:10%. Er is nu echter juist wel degelijk een speciaal traject voor het inlopen afgesproken, zoals u bekend is. Daarbij hebben wij de ruimte in die zin, dat, als wij een groot gedeelte van dat bedrag terughalen, boven een bepaalde grens, dit niet eens voor 90% naar het rijk teruggaat, maar wij een deel zelf mogen houden. Tot nu toe ziet het ernaar uit, dat wij aardige resultaten zullen boeken. Dit neemt niet weg dat u gelijk hebt met uw stelling dat naarmate het vordert, meer dan uit het verslagjaar 1997 blijkt, er een grotere categorie oninbare vorderingen zal komen. Het is echter absoluut niet zo, dat die dan voor rekening van de gemeente zouden komen. Het is dus ook niet nodig, daarvoor een voorziening op de gemeentebalans te treffen. Over de voortgang van een en ander zullen wij volgens afspraak in de loop van het jaar verder spreken in de commissie, aan de hand van de stand van zaken die er dan is. Het College wil dan overigens - anders dan kennelijk bepaalde raadsfracties; die rolverdeling is mij wel duidelijk - nog helemaal niet spreken over de verdeling van het extra bedrag dat de gemeente er zelf aan zou overhouden. Het is echter wel van tweeën een: of fracties spreken over verdeling van het extra deel, of men vreest dat wij het schip ingaan en wenst een voorziening daartegen. Beide tegelijk lijkt mij een tweerichtingsverkeer dat niet realistisch is. Ik verwacht dat er geen grote last voor de gemeente overblijft. Wij moeten voorshands blijven vorderen en wij moeten afschrijven wat volgens de wet mag, om vervolgens, als wij de balans opmaken en zelfs geld overhouden, pas te spreken over de verdeling daarvan. Dat is ook het standpunt van het College in dezen. (De heer HOOIJMAIJERS: Op basis waarvan verwacht u dat dan? Heeft u een begin gemaakt met dat invorderen?) U weet dat dat al jarenlang loopt. (De heer HOOIJMAIJERS: Wij weten allen, dat, als wij boven een bepaald bedrag komen, wij een extra bedrag krijgen. Zitten wij daar nu boven? Zitten wij er dichtbij?) Ik heb al aangegeven dat de Raad daaromtrent op korte termijn - naar ik aanneem zelfs in de eerste helft van dit jaar - een rapportage krijgt. Ik herinner mij echter dat enige fracties enige maanden geleden al zijn begonnen met het verdelen van dit geld. (De heer HOOIJMAIJERS: Toen had ik nog de verwachting dat het goed ging, nu niet meer!) Ik heb nog steeds de verwachting dat het goed gaat, hetgeen niet wegneemt, dat wij heel veel als oninbaar zullen moeten afschrijven; dat is duidelijk. Dat doet overigens ieder bedrijf dat bezig is allerhande oude vorderingen te achterhalen. Niemand haalt 100%. Men moet dan op een verantwoorde manier afboeken. Een discussie die hier ook meespeelt is die over de vraag, hoe individuen hierin moeten worden beoordeeld. Daarover zijn er nieuwe wettelijke bepalingen, die overigens verder los staan van de afrekenmethodiek met het rijk. Ik doel op de nieuwe wetgeving waarnaar mevr. Irik terecht heeft verwezen. Een voorstel op dat punt is naar de Raad onderweg. Het enige punt waarop ik daarin, als het gaat om de termijnen, tekort ben geschoten is, is dat wij hadden afgesproken dit op 7 april a.s. te behandelen, zodat ik het graag op vrijdag jl. aan de commissie had willen verzenden. Dat is niet gelukt. De voorstellen van het College zijn vandaag naar de commissie verzonden en wij zullen die, tenzij de commissie meent dat de termijn te kort is, op 7 april danwel veertien dagen later kunnen behandelen. Het gaat dan overigens om een onderwerp dat er enigszins naast staat, maar er wel verband mee houdt: hoe gaan wij hier invulling geven aan de beleidsruimte die er is om voor individuele vorderingen al dan niet een deel af te schrijven, onder bepaalde voorwaarden? Dit staat volstrekt los van het strafrechtelijke circuit voor fraudebestrijding. Dat loopt gewoon verder aan de hand van daarover gemaakte afspraken met het Openbaar Ministerie. Het derde onderwerp waarover de heer Hooijmaijers heeft gesproken betrof de belastingsignalen. Het is inderdaad verontrustend als de accountant mededeelt dat er een werkachterstand is, die na het verslagjaar in feite iedere maand groter wordt in plaats van kleiner. Wij hebben geconstateerd dat wij met deze werkwijze heel moeilijk zitten. Wij krijgen signalen dat mensen een inkomen hebben gehad en daardoor (een deel van) hun uitkering ten onrechte hebben ontvangen. Als men het niet heeft gemeld, is er ook sprake van fraude, althans van tekortschieten in de schriftelijke informatie; bij bepaalde bedragen rekent men dat dan als te vervolgen fraude. Omdat wij dat constateerden, hebben wij een andere weg gevolgd, namelijk door na te gaan of wij door koppeling met het GAK niet veel sneller gegevens zouden kunnen krijgen. Dan zouden wij het gemakkelijker en sneller kunnen aanpakken en daarmee zou ook de preventieve werking groter worden. Dat zit in het project Voorkant, waarvoor de Raad op voorstel van het College enkele miljoenen guldens heeft vrijgemaakt. Het project is begonnen. Ik heb de commissie het projectplan doen toekomen. Daarin staat hoe wij het effectiever kunnen doen en hoe wij, parallel daaraan, gaan proberen de achterstand op het punt van de belastingsignalen te verminderen. In de fasering is aangegeven, naast die nieuwe aanpak, door wie bij de dienst de grote en kleine belastingsignalen worden afgehandeld. Ik kan niet zeggen, dat wij zo dit jaar de gehele achterstand zullen wegwerken. Wat wij gaan doen is exact vastgelegd in het goedgekeurde jaarplan, met de ook daarvoor beschikbare capaciteit. Ik sluit niet uit, dat wij niet alles kunnen wegwerken, aangezien er ondanks het project Voorkant ook nog steeds gevallen binnenkomen. Dat er minder gaan binnenkomen, wordt pas over een paar jaar zichtbaar. Immers, wat men aan de voorkant heeft bestreden, komt niet meer aan de achterkant binnen. Er is echter een time-lag van twee jaar. (De heer HOOIJMAIJERS: U haalt dus wel de cijfers die u op 1 januari met ons hebt afgesproken.) Ja; ik heb geen enkele aanleiding om aan te nemen dat dat niet gebeurt. De heer HOOIJMAIJERS: Ik zou er toch eens naar informeren!) Ik laat mij regelmatig informeren. (De heer HOOIJMAIJERS: Ik zeg het niet zomaar. Er zijn schriftelijke vragen gesteld aan de minister en er zijn signalen die wij als raadslid geacht worden op te pakken. Vandaar onze bezorgdheid. Ik verzoek u dan ook om echt heel zorgvuldig na te gaan in hoeverre u op schema ligt. Ik verwacht dat wij een groot probleem hebben, al hoop ik dat ik ongelijk heb.) Ik zal dat doen. Het gaat om onze productie op dat vlak in dit jaar. Als u nu al weet dat die achterloopt, weet u meer dan ik. Wij hebben de capaciteit ervoor vrijgemaakt; ook voor het project Voorkant is een raming gemaakt om de achterstallige belastingsignalen weg te werken. Ik ga ervan uit dat, waar de capaciteit bij de dienst aanwezig is en die werkzaamheden niet zijn stilgelegd, die plaatsvinden. Als er achterstanden zijn zal ik de dienst daarop aan de hand van de kwartaalrapportages aanspreken. U hebt mij nu eens te meer gewaarschuwd om op dat punt de kernstuurinformatie die ik krijg tot op de letter uit te pluizen. Ik dank u voor die waarschuwing. Bij de woorden van mevr. Irik kan ik mij vrijwel geheel aansluiten. De spoedige discussie over afschrijvingsbeleid en invordering hoop ik al op 7 april met de commissie te voeren. Overigens verheug ik mij daar niet op. Ik meen, dat wij daarover niet een uitvoerige politieke discussie zouden behoeven te voeren, maar ik zie die wel met vertrouwen tegemoet. Aan het adres van de heer Paquay merk ik nog op, dat de accountant er terecht op wijst dat er een onzekerheidspercentage is, echter niet zozeer of er met de schatting van 40% iets mis zou zijn. Wel is het zo dat voor 40% van de dossiers geldt dat het voor een accountant niet goed te beoordelen is, in die zin dat hij niet met absolute zekerheid kan zeggen dat de dossieropbouw zodanig is dat hij de hand in het vuur kan steken. Dat is mede een gevolg van de achterstand in de automatisering bij de dienst, waardoor heel veel dingen niet simpel per dossier kunnen worden gecontroleerd. In al die individuele gevallen kan ook de accountant, als deze een tocht door de dienst begint, niet alle achterliggende stukken vinden. Er zijn echter steekproeven genomen en op basis daarvan zegt de accountant dat hij wel een positief oordeel kan geven. Hij wijst er echter op dat de administratie zodanig is, dat in 40% van de gevallen de zaak administratief onvoldoende is. Dat was minder dan het jaar ervoor, maar nog steeds veel te veel. Dat wordt in het antwoord aan de Raad overigens nog iets verder toegelicht. Het is weliswaar mis, maar het betekent niet dat 40% van de gevallen echt discutabel is. Een en ander vormt mede de reden waarom wij veel investeren in het NUS. Dat is echter, zeker op dit punt, nog niet ingevoerd. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. In een brief van de dienst aan de wethouder, gedateerd 15 december 1998, tref ik het volgende aan: "Ten behoeve van verder overleg met de rijksconsulent is het mijns inziens van belang, een gemeentelijk standpunt te formuleren. Daartoe zal ik met de accountant in gesprek gaan over zijn visie." Ik heb er in de commissie destijds ook naar gevraagd en dat zou toen worden uitgezocht. Ik zal nu graag vernemen of dit gesprek heeft plaatsgevonden, zo ja, of dit heeft geresulteerd in een visie en tenslotte of daarover ook al is gesproken met de rijksconsulent, teneinde de korting af te wenden. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om de problemen met de rijksconsulent met betrekking tot de manier waarop naar zijn mening de gegevens moeten worden gerangschikt. Die is anders dan in ons verbeterplan besproken. Er zou over worden gesproken of dit in dezelfde periode als die waarin het verbeterplan loopt nog wel kan. Als dit niet zou kunnen, is het de vraag of de rijksconsulent genoegen kan nemen met de oude manier. Ik weet niet meer dan dat het overleg gaande is. Ik heb er nog geen eindrapportage over ontvangen. Zodra ik die heb, zal ik die aan de commissie van advies doen toekomen. (De heer HOOIJMAIJERS: Mag ik ervan uitgaan, dat dit in ieder geval voor mei is geschied? In juni is namelijk het ijkmoment.) Daarvan kunt u uitgaan, afgezien van het feit dat het dan ook de mededeling kan zijn dat wij hierover met de rijksconsulent nog niet geheel en al tot overeenstemming zijn gekomen. (De heer HOOIJMAIJERS: U zult het in ieder geval eens moeten worden met onze eigen accountant. Dat moet toch redelijk spoedig mogelijk zijn.) Daar ligt niet het probleem. Het probleem is of wij het eens worden met de rijksconsulent. Pas dan wordt het probleem met de accountant opgelost. Ik zal dit aan de commissie mededelen in mei, hopelijk in positieve zin en, als dat niet mogelijk is, u op de hoogte stellen van de dan nog onbevredigende stand van zaken. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 785 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 9 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 24 maart 1999 tot instemming met een fusie tussen ENW, NUON, EWR en GAMOG (Gemeenteblad afd. 1, nr. 150, blz. 909). De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Er ligt een mooie voordracht voor ons, die naar mijn mening terecht begint met het geven van de beweegredenen voor deze fusie. Ik zal niet op al die punten ingaan, maar merk op dat de fusie goed zal zijn voor het bedrijf, voor de medewerkers en, naar wij hopen, ook voor het doel waarvoor wij ooit een onderdeel van het bedrijf begonnen zijn, namelijk de klanten. Onze visie is, dat na vaststelling van de Elektriciteitswet en de liberalisatie dit de enige manier is om te overleven en voorlopig een Nederlands bedrijf te blijven. Wij zien deze alliantie als de enige mogelijkheid om de nodige expertise en schaal te verkrijgen om als een gezond bedrijf ook in de toekomst te kunnen voortbestaan. Wel hebben wij ons op het moment van deze fusie de vraag gesteld, of deze oplossing, waarbij wij risicodragend blijven meedoen en invloed blijven houden, wenselijk is en of het niet, net als bij de UNA is gedaan, zo zou kunnen zijn dat wij ons er geheel uit terugtrekken. Wij menen dat er drie heel goede redenen zijn om op dit moment een significante invloed op het beleid te houden. Daarvoor is het noodzakelijk dat wij voorlopig een aandeelhouderschap behouden en commissarissenplaatsen handhaven. Ik wijs er dan eerst op dat de reden waarom het Gemeente-energiebedrijf (GEB) ooit is beginnen, namelijk een soort van afnemersgarantie voor alle klanten in Amsterdam te kunnen verzorgen, nog steeds bestaat. Op dit moment is op basis van de Elektriciteitswet de situatie nog steeds zo ongewis dat wij bijvoorbeeld niet precies weten hoe de positie van de minister is, hoe de positie van de Dienst Toezicht Energiewezen (DTE) is enz. Volgens de wet zou dit een grote greep op de markt moeten hebben, maar het is nogal ongewis hoe dit zal uitwerken. Naar onze mening heeft de gemeente Amsterdam dan ook nog steeds een belangrijke verantwoordelijkheid, met name om ervoor te zorgen dat de kleine afnemers worden beschermd. Uit de fusiestukken maak ik op, dat er op dit terrein niets was vastgelegd. Wij zijn er dan ook erg gelukkig mee, dat in de laatste fase van de onderhandelingen is besloten dat de commissarissen met name over zaken als tarieven, dus dingen die de burgers direct raken, een beslissing nemen. Er zijn diverse overheidscommissarissen, die zich daarvoor in belangrijke mate verantwoordelijk zullen voelen. Weliswaar moeten wij een topzware Raad van Commissarissen nu voor lief nemen, maar dat moet dan maar. Het tweede punt waarom wij denken dat het goed is dat wij voorlopig zeggenschap in deze onderneming houden, betreft de milieuproblematiek. Ook daarvan is naar onze mening op dit ogenblik onvoldoende geregeld. Wij zijn blij, dat wij er indirect nog zeggenschap over houden en bovendien een partner hebben gevonden in NUON, die op het terrein van milieuvriendelijke productie koploper is geweest in Nederland. Uit de fusiestukken blijkt, dat men ook van plan is dit in de nieuwe combinatie te blijven. Opnieuw geldt voor dit onderdeel ook, dat het goed is dat wij hierin de vinger aan de pols houden en dat het niet zo zal zijn dat straks alle kosten van milieumaatregelen op de kleine afnemers worden afgewenteld. Het derde punt waarom wij menen dat wij voorlopig nog maar even de vinger aan de pols moeten houden, heeft betrekking op de hele discussie over het water. Het is hier niet de plaats om te gaan beslissen of zelfs maar te overwegen wat wij in de toekomst met ons waterleidingbedrijf willen doen, maar in ieder geval past op dit moment wel de constatering dat andere partners er binnen het nu te vormen NUON/ENW enige slagen anders over denken dan wij. Vandaar ook, dat het goed is, hier voorlopig een vinger in de pap te houden. (Mevr. BOERLAGE: Hoe denkt u over het punt van het waterleidingbedrijf? Moet dit in handen van de gemeente blijven?) Ik stelde al, dat dit naar mijn mening niet het moment is om daarover inhoudelijk te discussiëren. Ik wil slechts constateren dat het goed is dat wij daarover voorlopig nog zeggenschap houden. (De heer HOUTERMAN: Deze eeuw?) Een stukje van de volgende eeuw mag ook nog wel. Ik kom vervolgens op het uiteindelijke fusievoorstel. In de voorbereidingen hebben sommigen van ons terecht geconstateerd dat een verhouding waarin Amsterdam - dat zijn wij hier niet gewend - slechts 29% van de aandelen heeft en anderen 51%, er niet leuk uitziet. Ik denk echter, dat dit een noodzakelijk gevolg is van het feit dat anderen bereid zijn, noodzakelijke investeringen in deze onderneming voor hun rekening te nemen. Het feit dat zij daarvoor ook enige extra aandelen terugkrijgen is naar mijn mening terecht. Over de precieze verhouding kan men uiteraard lang kissebissen en dat hebben wij dan ook gedaan; wij hebben er allerlei experts naar laten kijken. Ik meen echter dat wij op dit moment in alle redelijkheid kunnen concluderen dat die verhouding fair is. Wel wil ik nog opmerken dat in de laatste fase van de onderhandelingen met name voor de aandeelhouders van ENW en de gemeente Amsterdam, erg veel uit het vuur is gesleept. Een belangrijk punt - wij vinden het ook terug in de voordracht - is dat, mocht er in de toekomst extra geld voor de onderneming nodig zijn en andere partners geld willen inbrengen, wij ook de optie hebben om dat op dat moment te doen. Ik vind dat belangrijk en meen dat wij daarover dan ook moeten nadenken. Ik schetste al, dat wij het van belang vinden dat wij onze invloed op peil houden, niet alleen via commissarissen, maar wellicht toch ook in de vorm van een relatief groot financieel belang. De tweede reden die ik naar voren wil brengen is een uitspraak op blz. 916 van de voordracht; ik zou een dergelijke uitspraak, gedaan met een grote stelligheid, niet voor mijn rekening durven nemen. Er staat: "Doordat bij de uitgiftekoers rekening wordt gehouden met een redelijke markttoeslag, wordt de waarde van ons bezit door deze afname niet kleiner." Dat is allerminst zeker. Ik meen, dat, als dit tegen een op dat moment lage waardering geschiedt, dit wel degelijk het geval zal zijn. Omdat wij de optie hebben om op dat moment tegen gelijke condities extra aandelen bij te kopen, kunnen wij financieel gelijk blijven. Als wij dat op dat moment niet zouden doen, zou het tot een soort van opportunity- loss kunnen leiden, die later heel veel geld zou kunnen kosten. Het is op dit moment niet te zeggen hoe de zaken er dan voor zouden kunnen staan, maar ik meen dat het wel goed is dat wij op dit moment afspreken, dat wij hiervan dan gebruik zullen maken, mits dit de gemeente tot voordeel zal strekken. Het kan om grote bedragen gaan, maar ook om grote verdiensten. Ik heb erover gedacht, op dit punt een motie in te dienen, maar het gaat om zoveel mitsen en maren dat een bereidverklaring van de kant van het College meer dienstig is. Ik zal nog graag de opinie van het College horen. Tenslotte heb ik begrepen dat het in deze Raad ook een goede gewoonte is, zich ook met elders te bemoeien. Ik wil dit ook graag - voor de eerste keer - eens doen. Bij een fusie waarbij veel partijen betrokken zijn, is het moeilijk, alle partijen op hetzelfde moment te laten beslissen. Op dit moment zit de provincie Noord-Holland voor een moeilijk punt. Haar convenieert dit beslismoment vanwege collegeonderhandelingen enz. niet erg goed. Toch acht ik het erg belangrijk dat op dit moment iedereen ja zegt. Het is van eminent belang voor de onderneming, dat de zaak nu van start kan gaan: hoe eerder hoe beter. Het is ook niet goed, medewerkers in twijfel te laten. Ik wil vanaf deze plaats dan ook een oproep richting provincie doen om zo snel mogelijk een besluit te nemen. Wij hadden afgesproken dat dit overal voor 1 april zou geschieden. Het mag misschien hier of daar een paar weken later worden, maar het mag niet een kwestie van maandenlang doormodderen worden. Afsluitend: met twee partijen is een fusie al moeilijk en dus kunnen wij hier bij vier partijen wel van een klein wonder spreken. Men zou kunnen spreken van een soort van win-win-win-win-situatie. Wij kunnen alle betrokkenen dan ook van harte feliciteren met het feit dat dit is bereikt. Wij stemmen in met de voordracht. Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. De afgelopen weken hebben wij vrij intensief gesproken over deze fusie. In korte tijd is door alle partijen enorm veel werk verzet om zover te komen als wij nu zijn. Toen wij in november/december 1998 voor de eerste keer werden geïnformeerd over een eventuele fusie tussen ENW, NUON en twee kleinere distributiebedrijven, bleek dat voor wat de twee eerste betreft de basisactiviteiten een vergelijkbare omvang hadden als het gaat om het aantal aansluitingen enz. Tijdens het fusieproces, in februari 1999, bleek dat de verhoudingen toch niet helemaal gelijk waren. Wij hebben dan ook vrij veel energie gestoken in het nagaan van de oorzaken daarvan en in eventuele wijzigingen daarin. Men kan stellen, dat NUON door het inbrengen van de deelnemingen aandelen heeft ingekocht in de gefuseerde onderneming. Wij hebben geprobeerd te achterhalen, of de aandelenverhouding zoals die er nu ligt - 51% voor NUON en 29% voor ENW - fair tot stand is gekomen. Wij hebben veel vragen op dat punt gesteld en op de meeste ervan ook antwoord gekregen. Wij hebben in ieder geval het gevoel, dat wat er nu is gebeurd weliswaar niet ons uitgangspunt is geweest in november/december 1998, maar wel een faire verhouding is. Er zijn veel positieve punten in deze fusie. ENW werkt niet erg efficiënt en er moet daar nog een behoorlijke inhaalslag worden geleverd. Dat is ook een van de redenen geweest voor de aandelenverhouding zoals die er nu ligt. Ik meen, dat ook in de richting van de werknemers van ENW duidelijk moet worden gemaakt dat dit een belangrijk punt is. Een positief punt is, zoals de heer Halbertsma ook al aangaf, dat de commissarissen nu ook meer zeggenschap krijgen voor wat betreft de tarieven voor de bewoners van Amsterdam. Die zijn voorlopig nog volledig afhankelijk van ENW/NUON. Amsterdam heeft slechts 11,5% van de aandelen en ik stel mij daarvan niet erg veel voor, maar ik stel mij wel veel voor van een commissaris die, samen met vijf andere overheidscommissarissen, zeggenschap heeft over de tarieven. Overigens stel ik ook wel vraagtekens bij de rol van de DTE daarin. Ik meen, dat het personeel van ENW goede vooruitzichten heeft om in deze situatie met NUON erbij goede arbeidsvoorwaarden te houden. Weliswaar zullen er mensen uit moeten, maar daaromtrent zijn afspraken gemaakt en ik heb begrepen dat de ondernemingsraden ook volmondig hebben in-gestemd. Met betrekking tot de waterleiding - ook een positief punt - ben ik blij, dat in het laatste stadium nog afspraken zijn gemaakt inzake de door NUON ingebrachte bedrijven. Als de wetgeving met betrekking tot de waterdistributiebedrijven wordt gewijzigd, liggen er nu al afspraken met betrekking tot het "uitsleutelen" van die bedrijven. Stel dat die wetgeving er komt, dan zouden wij de hele gefuseerde onderneming weer moeten gaan ontvlechten. Ik acht het van belang, ons dat nu al te realiseren. Ik ben ook blij, dat in het laatste stadium nog nadere afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de mogelijkheden om eventueel aandelenbezit uit te breiden danwel bij te kopen ingeval van herverdeling. Mijn fractie stelt niet, dat wij nu het aandelenbezit zouden moeten uitbreiden, maar wel dient de mogelijkheid daartoe te bestaan als wij ons geroepen voelen. Ik wil tenslotte mijn compliment maken voor de wijze waarop deze voordracht tot stand is gekomen, de zorgvuldige behandeling in de commissie en de goede begeleiding die wij hebben gehad. Het ging om veel papier. De fractie van de VVD stemt dan ook in met de voordracht. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om een fusie en niet om verkoop, zoals wethouder mevr. Ter Horst in de laatste commissievergadering terecht tegen mij zei. Het gaat om een fusie van een goed Nederlands energiebedrijf op de gas- en elektriciteitsmarkt. Dat lijkt op zichzelf geen slechte zaak. De zeggenschap van Amsterdam wordt echter teruggebracht van 40% naar 11,5%. Men kan dan zeggen: het zij zo. Dit alles zou nodig zijn om voldoende schaalgrootte te bereiken, hetgeen goed zou zijn in de geliberaliseerde markt. Zo kunnen de bedrijven toonaangevend zijn in Europa. Daarop zou men kunnen zeggen: nou en? Bovendien staat er nog dreigend bij dat, als er geen fusie komt, wij geen eigen identiteit meer hebben en wellicht onderdeel worden van buitenlandse concerns. Dat is een buitengewoon schijnheilig argument. Een ander voordeel zou zijn het incasseren van geld ten koste van nutsvoorzieningen, in de eerste plaats door op den duur meer dividend en uitkeringen te innen en in de tweede plaats door de expliciete mogelijkheid tot verzilveren "door verkoop aan private derden na 2002". Eerst ligt er immers nog even een blokkade op verkoop omdat de partijen aan elkaar moeten wennen. Met het vorengaande wil ik zeggen, dat de constructie waarover wij nu spreken slechts geldt voor drie jaar. Wat komt er na deze hele heisa dan? Dan liggen de Amerikaanse opkopers al op de loer en moeten wij het hebben van de gemeente, die heel stoer kan weigeren de 11,5% aandelen die zij heeft te verkopen. Ik zou - de heer Niamut zal er nog over spreken - voor bijlappen tot 51% zijn in plaats van 11,5%. Deze constructie is er voor slechts drie jaar en dit betekent dat ook de creatieve regeling van de Raad van Commissarissen, die nog wat te zeggen heeft over tarieven en afsluitingsbeleid, dan niet meer telt. Wij hebben dan gewoon niets meer te zeggen over ons energienet. Er worden vervolgens nog enkele zoethoudertjes aangevoerd. Ik kan mij niet goed voorstellen dat andere raadsleden daar intrappen. Zo zou het goed zijn voor het personeel, aangezien dit zich kan gaan ontplooien. Dat is dan wel zonder de 2500 mensen die eruit vliegen. Het zou verder goed zijn voor de klanten. Zij zijn volgens de voordracht beschermd door concurrentieverhoudingen tussen de giganten, waardoor goedkope service kan worden geleverd. Daarover is echter in de fusiestukken niets geregeld. Verder zou het goed zijn voor duurzame energie, want dit is een speerpunt van de fusiepartner. Die invulling moet echter nog worden uitgezocht en over drie jaar zou men dus in feite alleen nog kunnen rekenen op landelijke wetgeving. Steeds worden gas en elektriciteit tegelijk met water - de heer Halbertsma duidde er al even op - genoemd. Ik vind dat heel vervelend. De wethouder heeft beloofd de besluiten tot verkoop of verzelfstandiging van het waterbedrijf volledig los van elkaar te nemen en ik mag hopen dat onze ruggen zo recht zijn dat wij dat ook doen en ons niet laten meeslepen door allerlei winstverwachtingen. Er is vervolgens nog de mooie clausule dat er een mogelijkheid is van terugname van de Gelderse waterleiding, die in feite per ongeluk in deze fusie terecht is gekomen. Die geldt echter alleen als de Waterleidingwet dat eist. Wij moeten dus ook maar onze hoop vestigen op de landelijke overheid. Men kan dus concluderen dat de enige bescherming van deze nutsvoorzieningen zal moeten komen van Den Haag, eventueel via de DTE, een soort van OPTA die zich gaat bemoeien met de prijzen en toezicht op het tarief voor de levering van energie tot een maximum. Intussen kunnen wij dan slechts hopen, dat die Waterleidingwet er komt, zodat niet aan private derden kan worden verkocht. Mijn fractie gaat niet mee in de "paniekhype" van het gaan via fusie naar verkoop. Wij menen dat een goed gerund, relatief klein gemeentelijk bedrijf, dat niet op winst uit is, prima kan overleven. Wij zijn niet voor fuseren om daarna als het ware in hapklare vorm klaar te staan voor overname door multinationals. Daar bedanken wij feestelijk voor. Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb mij afgevraagd, of mijn bijdrage aan deze discussie niet in het Engels zou moeten worden geleverd, want tijdens de overigens heel goede voorbereiding vlogen de Engelse termen ons om de oren. Ik noem: "roadshows, fairness-opinion, opppotunity-loss" enz. De voordracht is echter in goed Nederlands gesteld. Ik heb deze voorstellen dan ook de titel gegeven: beter een half ei dan een lege dop. Als het aan de fractie van GroenLinks, ook landelijk, ligt is de liberalisering van de elektriciteitsmarkt een brug te ver. Voor ons had dit allemaal niet gehoeven. Amsterdam heeft nu te maken met de uitwerking van de Elektriciteitswet 1998. Er ligt hier een fusievoorstel en ENW heeft als zelfstandige onderneming de realistische keuze gemaakt om samen met andere bedrijven verder te gaan. De vraag is uiteraard of men als overheid een heel belangrijke kerntaak als een nutsvoorziening als deze aan de markt zou moeten laten om - ik heb het dan over de jaren 2002 tot 2007 - op afstand met wetgeving te komen met betrekking tot een aantal zaken die ik nu kort zal schetsen. De realiteit gebiedt ons om met feiten die er nu liggen te kijken naar hetgeen wij kunnen behouden en welke invloed wij met name via de rol van commissarissen kunnen blijven uitoefenen op een aantal punten. In de commissie hebben wij niet meegedaan aan het carrousel van aandelen. Wij hebben ons met name gericht op de vraag, op welke wijze duurzame energie, die met name bij NUON aanwezig is en waarin dit bedrijf ook een voortrekkersrol vervult, kan worden behouden. Ik vraag mij af, of bij verkoop van aandelen aan derde, vierde en andere partijen na 2007 die duurzame energie en die voortrekkersrol behouden zullen blijven. Ik heb mijn angst op dit punt ook al geuit in mijn bijdrage in de commissie. In de voordracht staat, dat duurzame energie verder zal worden gestimuleerd. De landelijke overheid zal, aldus de voordracht, actief de instrumenten die zij tot haar beschikking heeft moeten inzetten om dit te bewerkstelligen. Een vagere formulering is volgens mij niet mogelijk. Ik vraag mij af of de invloed van de overheden en de commissarissen na 2007 zodanig zullen zijn, dat dit kan worden bewerkstelligd. In de commissie heb ik op dat punt mijn twijfel geuit en ik ben al blij, dat nu blijkens de voordracht van de kant van NUON wordt aangegeven dat de komende tijd die voortrekkersrol intact zal blijven. Ik ben echter, zoals gezegd, niet gerust over de periode na 2007, als de aandelen mogen worden verkocht. Wij weten niet, waar die dan terecht zullen komen. Met betrekking tot de tarieven wijs ik erop dat vorige week in de Tweede Kamer bij de behandeling van deze wet door GroenLinks en het CDA amendementen zijn ingediend op dit onderdeel, die het echter niet hebben gehaald. Nederlandse stroomgebruikers zouden inderdaad te maken kunnen krijgen met vrij hoge heffingen, waardoor de stelling, die er nu is, dat de tarieven laag zullen blijven, helemaal nog niet zeker is. Ik roep andere partijen op om richting Tweede Kamer en ook het Europees Parlement, die wetgeving zodanig te bepleiten, dat er op dit punt in de toekomst zekerheid komt. Op dit moment is dat stellig niet het geval, ook niet door instelling van DTE's. Ook bij het departement van Economische Zaken bestaat op dit moment nog heel veel onzekerheid over de toekomst van de tarieven. Over het water hebben wij in de commissie ook al uitvoerig gesproken. Ik zal ook niet herhalen wat de heer Halbertsma daarover heeft gezegd; voor een deel sta ik daar achter. Ik ben ook blij dat in de voordracht is toegezegd dat in een latere fase - hopelijk voordat de Waterleidingwet er komt - een uitspraak zal worden gedaan. De onzekerheid bij mensen die bij deze organisaties werken is heel groot. Over de gevolgen voor de werkgelegenheid en het verlies van arbeidsplaatsen heb ik een aantal fracties horen zeggen: het zij zo. Het is echter een feit dat het erg veel pijn doet. Instemming van de ondernemingsraad en een prachtig sociaal plan nemen niet weg, dat er 2000 tot 2500 mensen hun baan dreigen te verliezen. Als men op landelijk en Europees gebied regelgeving maakt als deze, heeft dat vanzelfsprekend ook gevolgen voor de werkgelegenheid, en daarover kunnen wij toch niet tevreden zijn. Mijn fractie zal gezien de invoering van deze wet met de voordracht instemmen. Wij blijven echter de zaak kritisch volgen. De argumenten met betrekking tot aandelen en verhoging van de aantallen daarvan kunnen mij er niet van overtuigen dat daardoor ook invloed kan worden uitgeoefend op landelijke en Europese tarieven en op het energiebeleid. Daaraan zal mijn fractie dan ook niet meedoen. Het zijn lapmiddelen tot 2002, terwijl tussen 2002 en 2007 absoluut niet zeker is wat er verder in deze sector gaat gebeuren, ook op dit onderdeel. Ik hoop, dat de wethouder en de commissarissen die er komen richting Tweede Kamer en Europees Parlement hun invloed zullen aanwenden om dit voor elkaar te krijgen. Ik ben er echter niet gerust op. Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt vandaag over een fusie te gaan, maar het gaat uiteindelijk toch om een toekomstige privatisering. Daarvan heeft de SP al vaker gezegd, dat privatiseren van nutsbedrijven een slechte zaak is. De belangrijkste reden is, dat de democratische controle op die bedrijven verdwijnt. Bovendien: eenmaal verkocht is altijd verkocht. Betrokkenen bij de fusie waren aan het spinnen van tevredenheid over de binnengehaalde resultaten. Helaas kan ik die tevredenheid niet delen. Er werd gesproken over wat er zou gebeuren als er niets was gedaan. Het antwoord was dan, dat er een Amerikaanse koper zou zijn gekomen, die een z.g. koude sanering zou hebben toegepast: zo'n 2400 man de straat op. Is er bij deze fusie dan geen sprake van ontslagen? Zeker wel, er zullen ongeveer 1500 mensen uitgaan. Echt iets om hoog voor van de toren te blazen: in plaats van 2400 nog maar 1500 man eruit! Stel dat men bij die groep van 1500 hoort en men zit op een familiefeestje, moet men dan zeggen: "Ik ben wel ontslagen, maar ik ben blij dat het er niet meer waren"? Dat lijkt dan toch een wat typisch verhaal. Bij dit geheel behoort de foute veronderstelling dat het nu af is. De globalisering van de economie maakt, dat wij steeds vaker te maken hebben met een soort van haasje-over, in de zin van: wie koopt wat? Ik heb al vaker aangegeven dat er een shake-out zal komen van elektriciteitsbedrijven; 80% van de huidige eigenaren zal verdwijnen. Andere punten van zorg zijn: de prijzen voor de huishoudens en het milieuvriendelijk produceren. De tegenwerping is dan, dat de vrije markt de prijzen laag zal houden. Om te beginnen betekent privatisering, dat er regels wegvallen en er eerst chaos wordt gecreëerd waaruit de sterksten boven zullen komen; de wetten van de jungle dus. In de tweede plaats lijkt de toekomstige privatisering op die van de Nederlandse Spoorwegen. Wat dat betekent voor de laagte - beter de hoogte - van de tarieven weten wij inmiddels heel goed. Vervolgens noem ik het punt van milieuvriendelijkheid. De tegenwerping is dan, dat de overheid danwel Europa regels zal opstellen, maar tegen de tijd dat die regels klaar zijn, is het kwaad al geschied en lopen wij achter de feiten aan. Kortom, de SP kan niet, zoals in de voordracht staat en het College doet, zelfgenoegzaam achterover leunen. Ik heb het in de commissie gezegd en ik herhaal het nu: degenen die nu voor stemmen nemen in mijn ogen de rol van een burgemeester in oorlogstijd op zich. (De heer HEMMES: Ik maak weer bezwaar tegen die opmerking. Ik vind dat het niet kan, dat u dit soort opmerkingen maakt in dit verband. Daarvan wil ik toch notitie gemaakt hebben.) U bent daartegen, maar wij worden hier met iets van buitenaf opgezadeld. Dat willen wij misschien helemaal niet, maar wij maken er dan maar van wat er van te maken valt. (De heer HEMMES: Dat is toch geen burgemeester in oorlogstijd?) Een principiëler standpunt van ons had er mogen zijn. (De VOORZITTER: Ik weet niet precies wat u bedoeld met die term. In oorlogstijd waren SS'ers of NSB'ers die burgemeester werden, maar ik neem aan dat u dat niet hebt bedoeld.) Ik was bezig het uit te leggen, maar de heer Hemmes bleef maar "nee, nee, nee" roepen. Ik heb gesteld, dat wij worden opgezadeld met iets van buitenaf, namelijk Europese wetgeving, en daarin gaan wij nu redden wat er te redden valt. (De VOORZITTER: Ik vind het niet een sjieke vergelijking.) Ik vind ook de uitverkoop van nutsbedrijven niet zo sjiek. (De VOORZITTER: De connotatie "burgemeester in oorlogstijd" roept op, dat iemand door externe omstandigheden wordt gedwongen om iets te doen waarbij hij zijn eigen volk verraadt door externe druk. Dat moet u waarmaken, als u vindt dat u hier een vergelijking kunt maken met een burgemeester die op zijn post bleef in de Tweede Wereldoorlog en moest meewerken aan taken die de nazi's voorschreven. Als die burgemeester bedankte, kwam er dan vervolgens een NSB'er, die het sowieso deed. Dat was toen het dilemma. Het vergt heel veel om dat bij de fusie van twee nutsbedrijven te berde te brengen. Ik laat het maar voor uw rekening. Ik kan er in ieder geval geen "verboden woord" in vinden.) Wij moeten het doen, want anders zouden wij worden verkocht. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. De Burgemeester heeft naar mijn oordeel niets van doen met deze materie. Er is Europese regelgeving, er is een verdergaande liberalisering en wij kunnen niet anders dan daarin meegaan. De Raad heeft op 11 november 1998 een besluit genomen, leidende tot een proces van fusie zoals dat aan ons is voorgesteld. Wij kunnen dan kijken naar de aanleiding uit het verleden, naar de wijze waarop het proces is verlopen en naar het toekomstperspectief. Met betrekking tot de aanleiding gaf ik al aan, dat wij niet anders kunnen doen dan uitvoering geven aan de verdere liberalisering. Daarbij was van belang, dat ENW niet alleen kan blijven staan, maar op enig moment een partner zou moeten zoeken danwel zou worden overgenomen. Ik ben blij, dat er een situatie is ontstaan waarbij wij hebben gekozen voor een partner en nog steeds zeggenschap hebben over hetgeen in de toekomst zal gebeuren met betrekking tot de tariefstelling. Als ik kijk naar het proces, constateer ik dat er verschillende partners zijn beoordeeld en gewaardeerd. Men kan duidelijk zien, dat de waardering zodanig is dat die voor NUON buitengewoon positief is. NUON komt daarbij op exact 51% van het nieuwe aandelenkapitaal. In de commissie heb ik aangegeven dat dit percentage ons heeft bevreemd. Ik heb de indruk, dat dit als het ware tevoren was afgesproken. Waarom is NUON zo hoog gewaardeerd? De reden die in de voordracht is aangegeven is, dat er sprake is van een hogere brutomarge, men is efficiënter en productiever en er is sprake van een aantal deelnemingen die hierin een rol spelen. Waarom is ENW wat lager gewaardeerd? ENW is minder productief. Het voordeel van ENW is wel dat er hier een enorm veel aansluitin-gen zijn. Als men een en ander optelt, komt het erop neer, dat de gebruikers van het toekomstige conglomeraat in hoge mate Amsterdammers zullen zijn. Waar worden de rekeningen neergelegd? Bij de gebruikers, dus relatief meer bij Amsterdammers dan bij anderen. Een en ander leidt ertoe dat wij met de manier waarop de waardering heeft plaatsgevonden nogal moeite hebben. Ik weet, dat het bij fusiegesprekken ook vaak een kwestie van inleveren is en men zou dus kunnen zeggen dat ENW, ook al is dat wat lager beoordeeld, toch op een of andere manier een strategisch voordeel heeft en dat wij de voordelen van een bedrijf als NUON ook kunnen meenemen bij de reorganisatie van ENW. Als ik kijk naar het aandelenkapitaal, constateer ik vervolgens, dat de aandeelhouders van ENW gezamenlijk worden gewaardeerd op 29%. Tegen 39,5% aan bezit van Amsterdam, komen wij dan uit op een eigen aandelenkapitaal van 11,5%. Er is ook sprake van het verkopen van deelnemingen die straks in het nieuwe conglomeraat komen, waarbij gelukkig is vastgesteld, dat Amsterdam aandelen kan bijkopen om tenminste die 11,5% te houden. Als de andere partners, de huidige eigenaren van ENW, daarvan afzien zou wat ons betreft Amsterdam extra moeten kunnen inkopen om het totaal van aandelen van eigenaren van ENW op 29% te houden. Dit punt is in de commissie ook aan de orde geweest en ik heb begrepen dat er inmiddels enige discussie is ontstaan over de eigendom van deze benadering. Ik heb het gevoel dat deze benadering door meer leden van de commissie aan de orde is gesteld, met name de manier waarop wij zouden omgaan met die 11,5%. Ik weet dat leden van de commissie hun eigen benadering hebben. Ik hecht hieraan nogal, gelet op wat ik buiten de Raad te horen heb gekregen. Ik vraag aan de voorzitter van de commissie heel kort zijn benadering te geven van de bijdrage van het CDA specifiek over het punt van het in stand houden van de 11,5% deelname van Amsterdam. Ik zal van de voorzitter graag horen of het CDA dit punt niet vanaf het begin heeft ingebracht. (De heer HOOIJMAIJERS: Het verslag van de commissievergadering is er nog niet. Daar zal dan naar mijn oordeel in komen te staan, dat de wethouder (bijna als eerste), de heer Halbertsma, mevr. Van der Linden en u op dit punt het woord hebben gevoerd, ieder vanuit een verschillende invalshoek, maar wel in alle gevallen leidende tot hetzelfde.) Dank u wel. Ik hecht hieraan, mede omdat ik onmiddellijk na de commissievergadering aan een aantal leden te kennen heb gegeven dat ik hierover een motie zou indienen. Dat doe ik bij dezen. Het zou mij een lief ding waard zijn als de oorspronkelijke eigenaren van ENW in totaal op 29% blijven zitten. Ik hoop, dat de motie wordt aangenomen. Voor het overige kan mijn fractie instemmen met de voordracht. Tijdens de redevoering van de heer Niamut heeft de Burgemeester de vergadering verlaten, na het presidium te hebben overgedragen aan wethouder Van der Aa. De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, deelt mede, dat is ingekomen: 23ø Motie van 31 maart 1999 van het raadslid Niamut, houdende dat Amsterdam in voorkomende gevallen door het bijkopen van aandelen zijn belang in het nieuwe bedrijf NUON ENW op 11,5% zal houden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 173, blz. 1011). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb van de kant van de fractie van GroenLinks het spreekwoord "Beter een half ei dan een lege dop" horen citeren. Ik dacht in dit verband eerder aan het spreekwoord: Van de nood een deugd maken. Ik had mij nooit gerealiseerd dat die beide uitdrukkingen kennelijk zo dicht bij elkaar kunnen liggen. (Mevr. CODRINGTON: De deugd waarover u het hebt is op mijn fractie niet van toepassing.) Er is al opgemerkt, dat deze fusie noodzakelijk is in verband met de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt. Het gaat er dan om, een zo goed mogelijk resultaat te bereiken voor de gebruikers, maar ook voor het personeel. Een aantal fracties gaat er kennelijk vanuit dat zonder fusie geen of minder mensen zouden afvloeien. Mijn fractie beschouwt dit als een vorm van struisvogelpolitiek. Wij delen de argumenten van Amsterdam Anders/De Groenen en van de SP dan ook niet. Het blijft uiteraard een verdrietige zaak, maar als men kan kiezen tussen 1500 mensen die afvloeien en 2500, moet die keuze tussen twee kwaden toch maar worden gemaakt. Mijn fractie was aangenaam verrast door het onderhandelingsresultaat. Wij hadden in de laatste commissievergadering een dergelijk resultaat niet verwacht. Er is vanmiddag door andere partijen al veel gezegd, ook over commissarissen, het water enz. Ik zal dat niet herhalen. Ik kan volstaan met mijn complimenten uit te spreken voor dit resultaat. Wij hadden in november 1998 niet gedacht dat wij nu zouden zitten met dit resultaat, zelfs het meest optimistische raadslid niet. Met betrekking tot de motie wacht ik het antwoord van het College af. Ik vraag mij af, wat nu werkelijk de voordelen voor Amsterdam zouden zijn als die motie wordt aangenomen. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Als lokale partij gelooft men niet onmiddellijk in wonderen als men een zaak als deze onder ogen krijgt. De keurige wijze waarop een en ander is gedaan hebben echter bij mijn fractie in eerste instantie wel tot de conclusie geleid dat wij het zo zouden moeten doen. Er kwam vervolgens een brief, en toen vroeg ik mij af of wij het echt wel zouden moeten doen. Wij hebben ons nu echter laten overtuigen door het betoog van de heer Halbertsma, die van deze zaak goed op de hoogte is. Ook als lokale partij moet men af en toe het College volgen. In dit geval kan ik dan ook instemmen met de voordracht. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil beginnen na dit toch vrij ingewikkelde proces mijn dank uit te spreken niet alleen voor de ondersteuning die ik heb ontvangen van het ambtelijk apparaat, maar ook voor de inzet van de kant van het bedrijf en van de ondernemingsraad om deze fusie tot stand te brengen. Ik dank ook de leden van de commissie van advies, want ook van hen is nogal wat gevraagd om zich deze ingewikkelde materie eigen te maken, dit ook nog in een recordtempo van ongeveer vier maanden. Alle zorgvuldigheid heeft niet kunnen voorkomen, dat er nog een kleine onzorgvuldigheid in de raadsvoordracht staat. Het betreft een wijziging uit een van de laatste onderhandelingen, die nog niet in de tekst is aangebracht. Ik zal aan het einde van mijn betoog de juiste tekst voorlezen, zodat dit ook onderdeel uitmaakt van de notulen van deze vergadering en daarmee van de voordracht. Ik zal mijn antwoord betrekkelijk kort kunnen houden, aangezien een groot deel van de opmerkingen in ondersteunende zin is gemaakt. Ik zal ook niet alles herhalen wat in de commissie al aan de orde is geweest. Ik zal nu nog ingaan op enkele kritische noten die zijn gekraakt en op enige vragen die nog zijn gesteld. Verschillende sprekers hebben opmerkingen gemaakt over het water, met name over het feit dat de verschillende fusiepartners hierover verschillend denken. NUON heeft de wateractiviteiten wel ingebracht, terwijl de aandeelhouders van Gelderland daarin weer een kleine correctie hebben aangebracht in die zin, dat, als de Waterleidingwet wordt aangenomen en bepaalt dat dit deel in eigendom moet blijven van de overheid, dan ook die activiteiten weer uit het eventueel te privatiseren bedrijf worden gehaald. Wat betekent dit nu voor het Amsterdamse standpunt? Ik heb al eerder gesteld, dat wij onze wateractiviteiten bij deze fusie niet hebben ingebracht; wij zullen dat ook niet meer doen, aangezien de fusie nu haar beslag heeft gekregen. Wat betreft de positionering van ons waterleidingbedrijf zal de commissie op korte termijn een opdrachtformulering bereiken, waarin ik zal voorstellen een onderzoek te doen naar wat voor de aandeelhouder, de gemeente Amsterdam, en de Amsterdammers het beste is om op korte termijn met dit bedrijf te doen. Dat kan gaan - ik richt mij tot mevr. Kalt - van de huidige situatie van één diensttak tot aan verzelfstandiging of privatisering; dat is theoretisch het spectrum. Langzamerhand kan ik wel dromen hoe het standpunt van mevr. Kalt op dit punt is. De heer Halbertsma en anderen hebben opmerkingen gemaakt over de aandelenverhouding van 29% en 51%. Ik realiseer mij dat het voor Amsterdam uiteraard wel even wennen is, dat wij nu eens niet de meerderheid hebben. Amsterdam is de hoofdstad van het land en aan ons wordt - natuurlijk geheel ten onrechte - wel eens een zekere arrogante houding toegeschreven. Wellicht dat die vermeende arrogante houding ook in deze discussie een heel kleine rol speelt. Ik ben blij met de bijdrage van mevr. Van der Linden, niet alleen in de Raad, maar ook in de commissie en tijdens het gehele proces. Zij is buitengewoon kritisch geweest met betrekking tot de genoemde aandelenverhouding en heeft er veel energie aan besteed om na te gaan of die wel of niet terecht was. Ik vind het mooi dat, als men constateert dat het terecht is, dit ook wordt toegegeven. Bij het CDA is dit nog niet het geval geweest. Het aantal aansluitingen is uiteraard van groot belang. Daarin is ENW nog iets groter dan NUON, maar er spelen nog heel andere dingen een rol, niet alleen de winst die is gemaakt, maar ook eigen vermogen, efficiënter zijn en natuurlijk ook het bezit van de deelnemingen. Hadden wij in het verleden UNA onderdeel gemaakt van ENW, dan had het bezit van UNA en de mogelijkheid om dit op termijn te verkopen ook een rol gespeeld op de aandelenverhouding. Daarvoor hebben wij nooit gekozen en dat is de reden dat er een zo scheve aandelenverhouding is. Overigens vind ik dat, als er tweemaal een fairness-opinion is gedaan, waarin staat dat niet is toegewerkt naar 51% - ik herhaal nu de woorden van de heer Niamut - men daaraan op een gegeven moment ook vertrouwen moet geven. Ik kom op de mogelijkheid van het bijkopen van aandelen. De heer Halbertsma stelde dat, als een van de partners besluit tot het kopen van aandelen door verkoop van bijvoorbeeld aandelen EPON, de gemeente Amsterdam, indien zij haar aandelenpakket op 29% wil houden, ook aandelen zou moeten kunnen bijkopen. De heer Halbertsma formuleert dat in de zin van "de bereidheid daartoe hebben", terwijl de heer Niamut het formuleert in die zin van dat de gemeente Amsterdam dit dan zal doen. GroenLinks heeft aangegeven, hieraan geen behoefte te hebben. Andere fracties hebben zich er niet expliciet over uitgesproken, maar ik meen te weten dat ook de fractie van de VVD er weinig behoefte aan heeft, dit zo definitief te formuleren. (Mevr. KALT: Wij waren voor bijlappen tot 51%!) Dan zou ik moeten uitrekenen hoeveel dat zou kosten. Ik reken u dan maar tot het "kamp van het CDA". Als men als gemeente het aandeel van 29%, dat wij al aan de lage kant vinden, per se in stand wil houden, moet men bereid zijn om op het moment dat NUON aandelen EPON verkoopt en bijvoorbeeld 1 miljard gulden inbrengt in het bedrijf NUON ENW, naar rato ook aandelen in te kopen. In een aandelenverhouding van 29% en 51% komt dit dan neer op meer dan de helft van dat bedrag, dus op meer dan 500 miljoen gulden van de kant van ENW. De motie van de heer Niamut komt er, in de formulering die er nu in staat, op neer dat, als NUON voor 1 miljard gulden investeert in het bedrijf, de gemeente Amsterdam meer dan eenderde deel van het bedrag van 500 miljoen gulden, dus ruim 200 miljoen gulden, zou moeten investeren. Ik kan mij niet voorstellen, dat het verstandig zou zijn, die uitspraak nu te doen. Wel kan ik mij voorstellen, dat het College zegt, dat, als NUON of anderen aandelen verkopen of geld willen inbrengen in NUON ENW en daartoe aandelen NUON ENW kopen, waardoor ons aandeel daarin zou zakken, wij als College een expliciete afweging maken om op dat moment wel of niet aandelen bij te kopen. Het voorstel ter zake zal dan kunnen worden voorgelegd aan de commissie van advies, eventueel ook aan de Commissie voor Financiën enz. Het gaat dan immers niet zozeer meer om een zaak van die bedrijven, maar om een financiële aangelegenheid. (De heer NIAMUT: Als NUON als participant in het conglomeraat elementen afstoot, komen de revenuen daarvan toe aan de bezitters van de combinatie. In de motie wordt uitgesproken, dat die elementen dan in ieder geval kunnen worden ingebracht om te proberen die 11,5% te realiseren. Het is niet een extra investering, maar wel in ieder geval datgene wat toevalt aan Amsterdam.) Wellicht rijst er een misverstand. Het gaat om de situatie waarbij NUON bijvoorbeeld aandelen EPON verkoopt. Dan komt er een bedrag vrij, bijvoorbeeld 1 miljard gulden. Het bedrijf heeft al aangegeven, dat het dit bedrag dan zal inbrengen in NUON ENW. Dat levert NUON - niet ons - dan extra aandelen in NUON ENW op en dit betekent dat ons relatieve aandeel lager wordt. NUON zou stijgen tot circa 65% en wij zouden zakken naar 21%. Als wij dus op 29% willen blijven, moeten wij dus een hoeveelheid geld naar rato inbrengen om op dezelfde verhouding te blijven. Dit houdt dus wel degelijk extra geld van de gemeente Amsterdam in. De heer Halbertsma heeft vervolgens een opmerking gemaakt over de provincie Noord-Holland. Het is niet aan mij, een oordeel uit te spreken over een ander bestuur, maar laat ik het als volgt formuleren... (De heer HALBERTSMA: Ik deed een oproep aan de provincie. Ik had geen oordeel.) Dat meende ik toch te horen. Laat ik het zo formuleren: als de provincie Noord-Holland er nog in slaagt om voor half april een besluit over deze kwestie te nemen, getuigt dat van bestuurlijke sterkte. Kennelijk heb ik de hulp van de heer Halbertsma nodig om mevr. Van Oudenallen te overtuigen. Het gaat mij echter om het doel en niet om het middel. Ik vraag mij in dit verband wel eens af, wie ik nodig heb om mevr. Kalt ook te overtuigen; ook bij mevr. Alberts raak ik een beetje moedeloos. Men zal kunnen constateren dat de tijd die ik neem om op deze twee raadsleden te reageren steeds minder wordt; dat komt door mijn somberheid over de effectiviteit ervan. In ieder geval ben ik blij, dat mevr. Kalt heeft begrepen dat het gaat om een fusie en niet om verkoop; dat is al een heel belangrijke stap. Het standpunt van het College is duidelijk: het gaat erom, te voorkomen dat wij worden opgegeten. Ik begrijp dan niet dat mevr. Kalt kiest voor een variant - zelfstandig blijven - waarbij de kans dat wij worden opgegeten en dus geen invloed meer kunnen uitoefenen een stuk groter is dan in de versie zoals die hier nu ligt. (Mevr. KALT: Als men de meerderheid van de aandelen heeft en die niet verkoopt, wordt men niet opgegeten. Overigens steek ik er steeds meer tijd in om u te overtuigen, maar dat heeft kennelijk ook niet veel nut!) Soms ben ik bang, dat u het wellicht niet helemaal helder ziet. Als wij zouden beslissen om niets te doen, zou dit betekenen, dat ENW naar mijn stellige overtuiging niet zelfstandig kan voortbestaan. Dit betekent, dat er binnenkort iemand bij ons op de stoep zal staan met de vraag of hij die aandelen kan kopen. U zou dan nee zeggen, aangezien u niet wilt privatiseren. Dit betekent dan echter dat het bedrijf binnenkort absoluut failliet is, omdat wij niet meer kunnen leveren voor een prijs waarvoor anderen wel leveren. Dan gaan onze klanten, zodra dit maar enigszins kan, naar een ander, waardoor alle mensen die nu bij ENW werken zullen moeten worden ontslagen. Dit is echt een slechtere variant dan die welke hier aan de Raad is voorgelegd. (Mevr. KALT: Daarover zijn wij het dus niet eens.) Inderdaad, dat heb ik ook geconstateerd. De fractie van GroenLinks stelde: beter een half ei dan een lege dop. Men kan er allerlei termen op loslaten. Ik heb in de commissie gezegd, dat wij beter weinig te zeggen kunnen hebben over veel dan veel over weinig. Ik ben blij met het standpunt van GroenLinks. Ik weet dat die fractie in ideologische zin moeite heeft met deze ontwikkeling, maar dat zij zich realiseert dat wij er dan maar van moeten zien te maken wat ervan te maken valt. Ik ben dan ook blij, dat de fractie kan instemmen met de voordracht. Ik ben het met GroenLinks en alle anderen die dit hebben gezegd eens, dat wij in de komende tijd zeer scherp zullen moeten letten op wat er bij het rijk verder gebeurt. De discussie in de Tweede Kamer, niet over distributiebedrijven - daaraan is de Kamer nog niet toe - maar met name over de productiebedrijven geeft veel aanleiding tot zorg. Men loop duidelijk achter de muziek aan en niet voorop. De Kamer begint zich nu eindelijk eens druk te maken over de positie van de kleinverbruikers. Dat behoort toch het uitgangspunt te zijn. Als men echt van oordeel is, dat in de watersector niet mag worden geprivatiseerd, dient men nu zijn contacten in de Tweede Kamer aan te boren. Een duidelijke uitspraak nu zal wellicht in de toekomst voorkomen dat het zover komt. (Mevr. BOERLAGE: Dat behoeft u niet tegen ons te zeggen, maar eerder tegen andere fracties!) Ik spreek tegen de gehele Raad, althans tegen partijen die dit standpunt delen. Ik acht het ook de rol van het College en met name van mijzelf om niet, nu de fusie rond is, achterover te gaan leunen, maar heel nadrukkelijk te kijken naar wat er in de Tweede Kamer gebeurt, dit op de twee punten die GroenLinks noemde, namelijk het milieu en de zeggenschap over tarieven. Zowel mevr. Van der Linden als de heer Halbertsma sprak ook over de rol van commissarissen bij het vaststellen van de tarieven. Dat is niet terecht. Commissarissen hebben een rol bij het bepalen van het tarievenbeleid; dat is iets anders dan het vaststellen van de tarieven zelf. Wij moeten goed de ontwikkeling van de DTE in het oog houden en ervoor zorgen dat zodanige afspraken worden gemaakt dat de positie van kleinverbruikers wordt beschermd. Ten aanzien van de werkgelegenheid is van diverse zijden zorg uitgesproken. Ik wijs erop dat er een behoorlijk sociaal plan ligt. Ik ben ook blij dat de ondernemingsraden met de fusie hebben ingestemd. Ik ben van mening, dat het een onontkoombare ontwikkeling is. Men kan niet, zoals mevr. Alberts suggereerde, mensen kunstmatig in dienst houden. Dat is uitgesloten. Het gaat niet om gesubsidieerde banen in deze sector en dat moeten het ook niet worden. Mevr. Alberts sprak nog van een burgemeester in oorlogstijd. Ik meen dat het eerder zo is, dat de SP liever principieel aan de kant blijft staan, geen vuile handen wil maken, maar daardoor wel een struisvogelpolitiek toepast die nergens toe leidt. Niemand wordt beter van het standpunt van mevr. Alberts. Het College ontraadt aanneming van de motie van de heer Niamut. Wel is het College bereid - dat is de grens - om, als zich een dergelijke situatie voordoet, expliciet een beslissing voor te bereiden en die aan de Raad voor te leggen. De opmerkingen van de heer Hemmes en mevr. Van Oudenallen vragen niet om een afzonderlijke reactie. Ik dank hen voor hun beider steun. Tenslotte moet ik een kleine tekstcorrectie aanbrengen in de voordracht, namelijk op blz. 918, waar het gaat om de verkoop van aandelen. In de laatste commissievergadering heb ik het resultaat van de onderhandelingen van de zaterdag ervoor doorgegeven. Helaas is verzuimd die informatie nog op te nemen in de voordracht. De tekst vanaf de 20ste regel van boven tot aan het einde van de desbetreffende paragraaf dient als volgt te worden gelezen: "Van 1 januari 2002 tot 1 januari 2004 is verkoop aan private partijen mogelijk, mits deze private partij door de raad van bestuur en de raad van commissarissen is goedgekeurd. De raad van bestuur heeft in 2002 twaalf maanden de tijd om eventueel een alternatieve partij aan te wijzen. In 2003 wordt deze termijn teruggebracht tot vier maanden. Vanaf 1 januari 2004 zullen alle speciale beperkingen in de overdracht komen te vervallen." Tijdens de redevoering van wethouder mevr. Ter Horst is de Burgemeester weer ter vergadering gekomen en heeft het presidium overgenomen van wethouder Van der Aa. De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Allereerst wil ik ingaan op de uitnodiging van de wethouder om niet alleen mevr. Van Oudenallen, maar ook mevr. Kalt en mevr. Alberts te overtuigen. Het betoog van mevr. Kalt is samen te vatten in de Engelse tekst "small is beautiful". Ik zou willen dat wij ons op dit moment een dergelijk standpunt konden veroorloven. Ik meen echter, dat alleen al door het feit dat de hele omgeving verandert in de richting van liberalisering wij ons dit standpunt niet meer kunnen veroorloven. Wij zouden het ook allemaal wel willen: goed voor het personeel, geen ontslagen enz. Het feit dat zich voordoet - ik kom dan bijna terecht in de terminologie van mevr. Alberts - is echter, dat het oorlog wordt bij zo'n liberalisatie, zeker de eerste tien of twintig jaar. Dit betekent dat wij, voordat die oorlog begint, de morele plicht hebben het bedrijf, waarvoor wij ons verantwoordelijk voelen, in een zo gezond mogelijke positie te brengen. De hele intentie achter deze fusie is: breng het bedrijf - de werknemers - in een zo gezond mogelijke positie. Dat is de reden waarom wij akkoord kunnen gaan met het feit dat het vanuit die doelstelling noodzakelijk is, het aantal banen daar te verminderen. (Mevr. KALT: Hoe denkt u over de situatie na 2004? Eigenlijk moeten wij het daarover hebben. Wij zitten nu geweldig deftig te doen over een periode van vier jaar, maar wat gebeurt er daarna?) Ik meen, dat dat volstrekt ongewis is. Ik vind dat wij ook na 2004 een morele plicht hebben en dat is voor ons een reden te meer om nog een vinger in de pap te willen houden. Het kan niet een reden zijn om niet in te stemmen met deze fusie en de kop in het zand te steken. Er is overigens nog een andere reden waarom wij van harte instemmen met deze fusie. Een van de sprekers deed het voorkomen alsof het niet goed zou zijn voor de klanten. Ik meen, dat de hele liberalisering van de telecom- industrie heeft aangetoond dat dit wel degelijk goed kan zijn voor de klanten. Tien jaar geleden waren de tarieven van de PTT veel hoger dan nu en werd men, als men een kabeltje in huis wilde doortrekken, ongeveer gearresteerd. (Mevr. KALT: Ik dacht dat wij dat te danken hadden aan de OPTA.) Het liberaliseringsproces heeft daaraan toch ten grondslag gelegen. Die argumenten van u delen wij dan ook niet. U mag het een noodzakelijk kwaad noemen, maar wellicht is dit dan toch een reden om u op de drempel nog te overtuigen. miljard gulden zou willen bijkopen. Dan zouden wij voor 500 miljoen moeten bijkopen om in dezelfde verhouding te blijven. Het punt is echter, dat dit zou kunnen gebeuren op een koers die ver beneden de werkelijke waarde ligt. Laten wij aannemen dat die 40% is en dat de rekensom juist is dat wij voor 500 miljoen zouden kunnen bijkopen. Dan laten wij 200 miljoen gulden liggen en daarvan zeg ik - het is een financieel-technische overweging, die thuishoort in een andere commissie - dat wij met een dergelijk bedrag best iets aardigs weten te doen. Dat zou ik toch niet zomaar willen laten liggen. Overigens is dit soort gegoochel met honderden miljoenen wel gevaarlijk, want er staat in het convenant ook uitdrukkelijk dat er pas op het moment dat de fusiecombinatie zoveel geld nodig heeft nieuwe aandelen worden uitgegeven. Dat is wellicht ooit voorstelbaar, maar op dit moment zijn dit soort bedragen buiten de orde. De motie van de heer Niamut geeft gedeeltelijk vorm aan ons gevoel, dat wij op zeker moment de bereidheid moeten hebben om het belang uit te breiden door acquisitie van extra aandelen. Er staat echter in de motie ook zoveel niet, dat ik de heer Niamut verzoek, met de toezegging van de kant van het College genoegen te nemen. In de motie staat bijvoorbeeld enerzijds niet helder, dat het nodig kan zijn dat wij invloed blijven uitoefenen en anderzijds niet dat het financieel voordelig kan zijn om dat te doen. Ook het vastpinnen op 11,5% is voor ons reden om te concluderen dat wij ons in de motie niet kunnen vinden. Wij zijn het eens met de ideeënwereld erachter, maar de motie in deze vorm legt ons te zeer vast. Wij zullen die dan ook niet steunen en adviseren de indiener op dit moment de motie in te trekken. Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben sterk ingezet op de mogelijkheid om aandelen in te kopen. Dat zou in de fusie-overeenkomst moeten worden opgenomen. Tijdens de laatste bijeenkomst van zaterdag zijn op dat punt dan ook nog wijzigingen in de tekst doorgevoerd. Wij vinden dat van belang, maar willen niet nu al gaan bepalen of wij straks wel of niet aandelen zullen gaan inkopen. Wij hangen ook niet sterk aan die 11,5%; het heeft voor de Amsterdamse burgers niet veel consequenties. Derhalve zullen wij de motie van de heer Niamut niet steunen. Het is veel belangrijker dat het College de intentie heeft geuit - dat is door de wethouder gedaan - om een en ander vooraf voor te leggen aan de Raad. Dan kunnen wij altijd die beslissing nog nemen. De fusie-overeenkomst biedt ons daarvoor de mogelijkheid. Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met de opmerking van de wethouder inzake het uitoefenen van druk op de Tweede Kamer. Ik ben ook tevreden over de wijze waarop de wethouder heeft aangegeven, dat dit meer is dan alleen een financieel verhaal. Europees en landelijk komen zaken aan de orde die verder gaan dan het financiële deel. Van de wijziging in de tekst was ik reeds op de hoogte; die was al in de commissie aan de orde. De onzekerheid waarvan ik sprak omtrent de periode van 2002 tot 2007 en daarna is niet weggenomen. Wat de motie betreft heb ik al gezegd dat wij niet onder de indruk zijn van het kopen van aandelen, omdat daarmee niet wordt aangegeven of de invloed die men wil hebben via aandelen ook wordt omgezet in beleid. Wij zullen de motie zeker niet steunen. Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan volstaan met de mededeling dat wij de motie van de heer Niamut niet zullen steunen. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft voor het gemak de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen maar ingedeeld bij het kamp van het CDA. In de motie hebben wij gevraagd, in ieder geval gebruik te maken van de mogelijkheid die de fusie-overeenkomst biedt. Als de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen zegt dat zij 51% van de aandelen wil, is dit toch bepaald iets anders dan wat hier wordt gevraagd. Ik verzoek de wethouder dan ook, dit terug te nemen. Met betrekking tot de motie wil ik nog ingaan op de opmerking van de heer Halbertsma. Hij wees erop dat het College heeft toegezegd om, als de mogelijkheid zich voordoet, expliciet een besluit te nemen en dit voor te leggen aan de Raad. Het lijkt ons echter niet verstandig, dit aan het College over te laten als men er ook niet in voldoende mate financiële middelen tegenover heeft staan. Daarom kondig ik nu al aan, dat wij bij de discussie over de UNA in deze Raad een deel van de revenuen die daaruit voortkomen gereserveerd zouden willen zien richting algemene middelen, met als uiteindelijke doelstelling, gebruik te kunnen maken van deze mogelijkheid, zodat daarvoor al een stukje financiële dekking aanwezig is en wij er niet nog eens apart naar moeten gaan zoeken. Het percentage van 11,5 is het minimale. Dat is ook in de commissie aan de orde geweest. Als het enigszins kan en als dit een financieel voordeel oplevert, moeten wij, zoals de heer Halbertsma stelde, daarvan zeker gebruik maken. Dit betekent dat onze invloed binnen NUON ENW alleen maar groter wordt. Als ik kijk naar de aantallen klanten, maken wij een aanzienlijk deel daarvan uit. Gelet op het vorengaande, trekken wij de motie nu in. Voor het overige gaan wij akkoord met de voordracht. De motie-Niamut (nr. 173), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Nu het CDA de motie heeft ingetrokken, neem ik ook onmiddellijk mijn tekst uit de eerste termijn over het kamp van Amsterdam Anders/De Groenen en het CDA terug, al zou ik dat ook zonder intrekking van de motie wel hebben gedaan. De vraag wat wij gaan doen als de mogelijkheid tot aankoop van aandelen zich voordoet, betreft een beleggersbelang. Het kan heel interessant zijn, maar ik vind dat wij daarover nu niet behoeven te spreken. (De heer HALBERTSMA: Het gaat ook om invloed!) Dat is waar; men kan het om twee redenen doen. In de eerste plaats kan men verwachten er financieel beter van te worden; dat is de redenering die u vooropstelt. Daar is niets tegen, maar het is nu niet aan de orde. Het komt volgens de toezegging van het College pas aan de orde als die situatie een feit is. In de tweede plaats is er het punt van de invloed. Dan moet men zich afvragen of het wel veel uitmaakt of men 11,5% danwel 9% van de aandelen heeft. Maakt dat wel veel uit? Er blijft één commissaris. Daarin ligt toch voornamelijk de invloed. Beide aspecten spelen echter inderdaad een rol. Ik herhaal mijn toezegging dat, als de situatie daar is, het College een en ander aan de Raad zal voorleggen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 923 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande, dat de leden mevr. Alberts, Bakker, Van Duijn, mevr. Kalt, Van Lohuizen en Paquay geacht willen worden tegen de voordracht te hebben gestemd. 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 18 maart 1999 tot vaststelling van het bestemmingsplan Kop Fred. Roeskestraat (Gemeenteblad afd. 1, nr. 133, blz. 797). Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. Aan de kop van de Fred. Roeskestraat komt een kantoorgebouw. Dat is vlak bij de Amstelveenseweg. Ik ben wat ontevreden over de gang van zaken. Uiteraard ben ik wel tevreden dat er bij de Zuidas van alles en nog wat gebeurt. Er wordt daar weliswaar heel veel gebouwd, maar wij zijn er zeer v¢¢r, dat er veel meer woningen komen dan oorspronkelijk de bedoeling was bij de Zuidas. De destijds door ons ingediende motie is afgewezen, maar wordt gelukkig wel uitgevoerd. Zo gaat dat soms. In dit geval vinden wij twee zaken ongelukkig. Ten eerste is dat het feit dat de bestemmingsplanprocedures voor de tweede keer een klein stukje betreffen. Het eerste stukje was bij het Zuidplein en nu komt er een bestemmingsplan dat alleen een stukje bij de Fred. Roeskestraat betreft. Wij willen dat die planvorming meer algemeen is en dat die wordt meegenomen in de gang van zaken bij het Zuidas-project, aangezien het daarbij hoort. Dat betekent bijvoorbeeld - daar gaat het hier om - dat ook de parkeernorm geldt die gaat gelden voor het Zuidas-project. Wat zien wij hier? Er wordt precies uitgerekend hoe groot de afstand is tot een bepaald metrostationnetje, maar vervolgens wordt gezegd dat dit een B-norm is. Die B-norm geeft meer garagefaciliteiten bij het kantoorgebouw dan de A-norm. De A-norm is een officiële norm die betrekking heeft op gebieden vlak bij een groot station, althans bij een groot openbaar-vervoercentrum. Er is een groot station, dat nu nog wel niet zo groot is maar over enige jaren zeer groot zal zijn geworden. Er is ook sprake van een people-mover die langs de hele Zuidas gaat. Ook de gebieden die iets verder van het grote station af liggen zullen dan heel goed bereikbaar zijn. Zij zijn nu al heel goed bereikbaar, want er is al een ringlijn die er een halte heeft, maar dan wordt het nog veel beter. Desalniettemin gaan wij uit van een parkeernorm die geldt voor gebieden waar het openbaar vervoer wel goed is, maar niet supergoed. Omdat wij vinden dat dit in de toekomst niet zo zou moeten gaan, dienen wij een motie in waarin wij uitspreken dat wij er wel voor zijn dat het gaat zoals het nu gaat, maar op termijn willen wij dat het gebouw een andere parkeernorm krijgt toegewezen. Dat kunnen wij eigenlijk alleen maar doen door het gebouw nu een tijdelijke parkeerfunctie te geven in de B-norm, die op den duur kan worden teruggeschroefd naar een A-norm. Dat kan ook heel goed. Als wij nu besluiten, het souterrain een tijdelijke parkeerfunctie te geven, kan er eerst wel een aantal auto's extra worden neergezet volgens de B-norm. Wij kunnen in de desbetreffende artikelen ook formuleren dat het tijdelijk een B-norm wordt en later een A-norm. Als alles tot ontwikkeling is gekomen, zou een deel van het souterrain een andere functie moeten krijgen, waardoor er minder parkeerruimte zou ontstaan. Wij doen een dergelijk voorstel. Dan zijn wij geheel in overeenstemming met het voorgestelde in het masterplan Zuidas. Voor de toekomst hebben wij dan de hoeveelheid autoverkeer in de Fred. Roeskestraat en de Amstelveenseweg ingedamd. Een parkeergarage volgens een te grote norm moet worden vermeden. Dat is de motie en ik hoop van harte dat de Gemeenteraad zo verstandig is om de ideeën die achter de Zuidas een rol spelen, te laten doorwerken in dit ene plan voor een kantoorgebouw. (De heer DALES: Aan wat voor herbestemming voor de parkeergarage had u gedacht?) Onder het Wereldhandelscentrum zitten twee parkeerlagen. Daarvan is er één in gebruik voor parkeren en de andere als archief. Er waren - gelukkig - niet genoeg mensen die hun auto daar wilden parkeren. Het omzetten van een plaats waar eerst een parkeervoorziening was in iets anders is dus heel goed mogelijk. (De heer DALES: Hebt u deze gedachte ook ontvouwd voor de bouwer van het pand? De bouw is, zoals u weet, reeds begonnen.) Dat doet er niet toe. Dat is met het Wereldhandelscentrum ook gebeurd. Eerst meende men dat al die auto's eronder moesten worden gezet. Later is het archiefruimte geworden. In de Bijlmermeer zijn parkeervoorzieningen ook later omgezet in andere functies. Dat kan heel goed. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 23ø Motie van 31 maart 1999 van het raadslid mevr. Boerlage inzake het geven van een tijdelijke parkeerfunctie aan het souterrain (Gemeenteblad afd. 1, nr. 174, blz. 1012). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer PIERSMA: Mijnheer de Voorzitter. Mevr. Boerlage heeft altijd de aangename gewoonte, in haar introductie te vragen om verstandig te zijn. Haar definitie van "verstandig" is ongeveer "het eens zijn met mevr. Boerlage". Dat maakt het wat ingewikkeld om ertegen te zijn. Wie wil er immers niet verstandig zijn? Met enige schroom moet ik nu zeggen dat de B-norm, gevolgd door de A-norm, ons als volgorde niet zo logisch of helder in de oren klinkt, ook vanwege de verwachtingen van degene die daar kantoren bouwt. Men zou veronderstellen dat het voorstel zou luiden, dan meteen naar de A-norm over te gaan. (Mevr. BOERLAGE: Die deal wil ik wel sluiten!) Als dat zo was, zou ik mij daartegen als volgt verzetten. In het algemeen wordt de afstand gemeten tot een mooi centrum van openbaar vervoer. Dat kan men meten langs de wegen of door de lucht. Voetgangers bewegen zich meestal over wegen en niet door de lucht, hoewel ik zojuist heb geleerd dat baron Von Münchhausen even een uitzondering is geweest toen hij zich aan een kogel vastklampte. In het algemeen lopen zij echter, en wel over wegen. Die afstand is van toepassing bij de B-norm. (Mevr. BOERLAGE: Daarin vergist u zich.) Ja, door de lucht en over de weg. Het stuit ons tegen de borst daar al metend rond te lopen. (De heer VAN POELGEEST: Wij hebben niet bedacht dat wij hemelsbreed zouden moeten meten. Dat heeft het College bedacht. Eerder hebben wij hier een voordracht gehad over de zuidelijke IJ-oevers. Daar stonden allemaal mooie passercirkels rond het Centraal Station getekend op 800 meter. Wij vonden dat het 1200 meter moest zijn. Daarbij gebruikt men echter wel de passertechniek. Dat is dus niet iets wat wij hebben bedacht.) Dat is mooi, maar voortschrijdend inzicht bij het College juich ik toe. Daarvan was ook u al eerder voorstander. (Mevr. BOERLAGE: Het is een officiële rijksnorm.) Als u deze discussie niet wilt aangaan, ga ik de andere wel aan, dat wil, zeggen over het gegeven dat het nu structureel een B-norm is. Wij hebben geen enkele behoefte, deze als een soort besluit bij voorraad alvast over enige tijd te doen veranderen in een A-norm. (Mevr. BOERLAGE: Daarom is het ook de bedoeling, nu te zeggen dat het tijdelijk is. Op de lange duur zou dat eventueel kunnen worden omgezet in een A-norm, door wie op dat ogenblik ook maar verstandig is.) Mijn laatste zin is, dat u dat niet nu alvast hoeft te regelen voor de toekomst. (Mevr. BOERLAGE: Dat moet juist wel, omdat het anders veel te duur wordt voor de gemeente, daar er natuurlijk een schadeclaim komt van de mensen die dat kantoorgebouw bezitten.) Wij willen niet uit angst voor schadeclaims overal alvast reservemogelijkheden formuleren. Wij geven de voorkeur aan een helder beleid volgens de norm. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn ook voor een A-locatie. Wij zijn dus tegen een garage volgens de B-norm. Ik begrijp, dat de PvdA-fractie dit standpunt zwaar zal bestrijden. Ik vind de oplossing van mevr. Boerlage heel grappig. Wij zullen haar motie steunen. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil hieraan toevoegen dat het zonde is hier te zeuren dat dit een A-locatie moet zijn, als er iets verder weg een B-locatie kan zijn. (De heer VAN POELGEEST: Wij kunnen deze gedachtegang niet geheel volgen.) Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om de afstand tot een groot centrum van openbaar vervoer, namelijk station Zuid/WTC. Daarover is er geen meningsverschil in deze Raad. Dan is de vraag, of men de rijksnorm hanteert en, indien dat het geval is, hoe die wordt geïnterpreteerd, want de rijksnorm is niet zo eenduidig. De rijksnorm geeft een afstand van 800 à 1200 aan. De norm geeft niet aan of dat is zoals de vogel vliegt, zoals de voetganger loopt of zoals de fietser fietst; de norm geeft het ongeveer aan. Daarmee geeft het rijk aan dat er een heel ruime interpretatiemarge is. Die interpretatiemarge wordt ook altijd door het College gebruikt, want er zijn natuurlijk allerlei aanvullende argumentaties. Een people-mover, zoals genoemd, kan bijvoorbeeld helpen, maar bij de meeste grote openbaar-vervoerknooppunten heeft men al zulke people-movers, in de vorm van trams, bussen enz. Daarmee is ongetwijfeld in de norm al rekening gehouden, want een groot centrum zonder dergelijke voorzieningen zou heel vreemd zijn. Als wij dat centrum en de afstanden bezien, moet men in dit geval vaststellen dat men 1260 meter moet lopen. Ik heb het zelf gisteren nog gedaan met een wieltje achter mij aan: het was precies 1260 meter. Ik heb nog geprobeerd er met een grote vlucht overheen te komen, maar dat lukte niet. Het ging dus niet korter. Het beleid van het College is dan om de rijksnorm toe te passen zoals wij overal doen, namelijk de B-norm. Het College ontraadt derhalve deze motie. (De heer VAN POELGEEST: De wethouder zei zojuist iets interessants, te weten dat men de rijksnorm onverkort gaat toepassen. Ik neem dus aan dat er binnenkort een voorstel van het College zal liggen om rond het Centraal Station de A-norm toe te passen, in afwijking van een eerder voorstel. Als dat niet zo is, moet hij dat maar zeggen. Als hij de norm onverkort wil toepassen, zien wij dat graag tegemoet.) De rijksnorm ligt tussen 800 en 1200 meter. Zoals ik reeds heb gezegd, wordt die norm met verstand toegepast. Die wordt dus niet altijd mechanisch toegepast. Na ampele overwegingen is hier geconstateerd dat dit volgens de door het College gehanteerde interpretatie van de norm een B-norm-locatie is. Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. Dat is in strijd met de door het rijk gehanteerde norm. Ik ben van mening dat wij dit besluit zelfs kunnen aanvechten als wij dat zouden willen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de ingediende motie (nr. 174) en de voordracht (nr. 133). De heer VAN DU IJN (stemmotivering): Onze fractie is voor de A-status, maar zal zich niettemin niet tegen de voordracht verzetten. Wij stemmen voor de motie en voor de voordracht. De motie-Boerlage (nr. 174) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Bakker, mevr. Boerlage, mevr. Codrington, Van Duijn, mevr. Hofmeijer, mevr. Kalt, Van Lohuizen, mevr. Özütok en Van Poelgeest zich voor de motie hebben verklaard. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 802 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 A Notitie van Burgemeester en Wethouders van 23 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink (Gemeenteblad afd. 1, nr. 141, blz. 885). B Advies van de Beklagcommissie Inspraak van 18 maart 1999 inzake de cluster Schievink (Gemeenteblad afd. 1, nr. 135, blz. 839). Hierbij komen tevens in behandeling: Adres van M. Rijpkema, namens de buurtgroep Schievink, van 27 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink in relatie tot het standpunt van Burgemeester en Wethouders terzake. Adres van J.R. Jansen, namens het Wijkcentrum Jordaan, van 2 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink in relatie tot het standpunt van Burgemeester en Wethouders terzake. Adres van P. Müller, namens de Verenigde Jordanese Buurtgroepen, van 28 maart 1999 inzake het advies van de Beklagcommissie Inspraak met betrekking tot de cluster Schievink in relatie tot het standpunt van Burgemeester en Wethouders terzake. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Wij vinden het advies van de beklagcommissie overtuigender dan de notitie van het College. Ik heb reeds eerder gezegd dat volgens mij de raadsleden niet helemaal een goed begrip hebben van het werk van de beklagcommissie. De beklagcommissie is aangesteld om als onafhankelijke commissie de inspraakprocedure te toetsen en geeft advies aan de Raad. Het gaat om zorgvuldigheid, dus ook om details en niet alleen om de grote lijnen. Nu is precies gebeurd waar ik zo bang voor was: om de gemaakte fout niet te herstellen, gebruikt het College weer hetzelfde argument, namelijk dat niet "kan (..) worden verwacht dat uw Vergadering tot een ander besluit zal komen" en dat een nieuwe inspraakbijeenkomst bij de belanghebbenden de valse verwachting zou kunnen wekken dat het plan van aanpak/fase-3-besluit tot een aangepast besluit zou kunnen leiden. Het College verwacht, dat het niet van mening zal veranderen, ook al verloopt de inspraak correct. Die verwachting is gebaseerd op de onwil van het College om te luisteren. De correctheid van de inspraak is een zaak met een eigen waarde, onafhankelijk van de uitkomst. De verwachting over het uiteindelijke inhoudelijke raadsbesluit is volkomen irrelevant voor de betekenis van het bewaken van een behoorlijke inspraakprocedure. Als het College dit niet met mij eens is, geeft dat blijk van minachting van het oordeel van burgers, hetgeen zal leiden tot het afschaffen van inspraak. De wethouder heeft in de commissie reeds gezegd dat de uitspraken van de Commissie voor Monumentenzorg enz. en de Beklagcommissie Inspraak op het voorliggende besluit weinig invloed zullen hebben, omdat dit het beleid is dat de Raad heeft vastgesteld. De Raad is de baas - dat is waar - en heeft ook als beleid dat er zorgvuldig met adviezen van commissies en inspraak wordt omgegaan. Bij de zojuist geciteerde opmerking is dat dus niet het geval. Dan heb ik nog een persoonlijke opmerking. Ik heb gehoord dat in de vergadering van Burgemeester en Wethouders is gesuggereerd dat de toename van het aantal klachten bij de Beklagcommissie Inspraak zou kunnen voortkomen uit het toetreden tot de Raad van de vorige voorzitter van die commissie. Ten eerste is dit niet het geval. Ten tweede zou, indien dat wel het geval zou zijn, er ook nog niets aan de hand zijn. Alle insprekers behoren door iedereen die dat weet, gewezen te worden op hun rechten. De toename van het aantal klachten komt niet door mij, maar doordat sommige ambtenaren slechter omgaan met insprekers. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Er doet zich iets heel vreemds voor. De voordracht inzake A2000 wordt van de agenda afgevoerd om inspraak de ruimte te geven. Het College ziet daar de mogelijkheid om burgers van deze stad - naar ons oordeel ten onrechte - dus Amsterdamse Programmaraad (APR) te laten inspreken. Hier oordeelt de beklagcommissie dat er geen inspraak heeft plaatsgevonden. Het College zegt dat het dat eigenlijk niet erg vindt, omdat er al over gesproken is; er is blijkbaar een vormfout of iets dergelijks gemaakt, dus verder behoeft dat niet te worden doorgevoerd. Men moet echter vasthouden aan de benadering om de inspraak de ruimte te geven en zichzelf daarin serieus te nemen, of dat niet doen. Ik zie dat hier van twee walletjes wordt gegeten. Dat lijkt mij niet terecht. Wij moeten in dit opzicht heel duidelijk aangeven dat wij kunnen instemmen met datgene wat de Beklagcommissie Inspraak voorstelt en niet met het voorstel van het College. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. De Beklagcommissie Inspraak is ingesteld opdat burgers erheen kunnen gaan. Wij moeten ofwel de beklagcommissie afschaffen - dan zijn wij ervan af - ofwel haar adviezen volgen. Ik ga nog even in op de opmerking van mevr. Kalt. Als er meer mensen naar de beklagcommissie gaan, heeft dat te maken met het feit dat er meer lokale partijen in de Gemeenteraad zitten, die tegen de mensen zeggen dat zij beklag kunnen indienen. De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Ik volsta met het citeren van een zinnetje uit de brief van de beklagcommissie: "Op basis van het sinds 1990 opgebouwde inspraakdossier concludeert de Beklagcommissie Inspraak dat de gemeente in materiële zin naar vorm en inhoud meer gedaan heeft dan op grond van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam is vereist. Aan het einde van het traject echter is met betrekking tot de inspraakavond op 17 december een vormfout gemaakt door de stukken die ten behoeve van de inspraakbijeenkomst niet eerder dan op de avond zelf ter beschikking te stellen." Het gaat hier dus echt om een kleine vormfout, die te betreuren is, maar volgens mijn ervaring uit het verleden is er wel degelijk goed geluisterd naar de buurt. Ik betreur het dat die vormfout is gemaakt, maar er is ruimschoots voldaan aan de inspraakrechten van de burgers van de cluster Schievink, naar de geest van de inspraakwijze in deze gemeente. De heer HUFFNAGEL: Mijnheer de Voorzitter. Luisteren is iets anders dan gelijk geven. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Cherribi. Mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn van mening dat het College de door de Beklagcommissie Inspraak gemaakte opmerkingen goed heeft weerlegd. Ik heb nog wel een vraag aan de wethouder. In de commissie is het oordeel van de wethouder voor Monumentenzorg over de panden eveneens aan de orde geweest. Op blz. 886 staat de klacht, "dat er geen standpunt zou zijn van de wethouder tot goedkeuring van sloop, is weerlegd." Ik krijg daarop graag een toelichting. Daarop gaat de Beklagcommissie in haar advies helemaal niet in. Zij gaat wel in op andere zaken, zoals het door de heer Cherribi genoemde vormfoutje en de gang van zaken rond Casa, hetgeen is weerlegd omdat het verslag op 5 januari niet beschikbaar was. Wij kunnen akkoord gaan met de notitie van het College. Wij zijn het dus niet eens met de Beklagcommissie Inspraak, maar willen nog wel een toelichting van de wethouder. Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Zorgvuldigheid in procedures en besluitvorming staat voor onze fractie voorop. Wat die zorgvuldigheid in de besluitvorming betreft, vind ik met de Beklagcommissie Inspraak, dat in dit geval meer dan voldoende is gedaan. Ik vind het nogal ver gaan om vanwege een kleine, deels weerlegde vormfout te stellen dat de hele besluitvorming moet worden overgedaan. Mensen die het niet eens zijn met de inhoud van het besluit, grijpen natuurlijk ieder beschikbaar middel aan om dat besluit te doen veranderen. Dat begrijp ik heel goed en dat is hun goed recht. Het doel en het middel naast elkaar leggend, ben ik echter van mening dat het de kwaliteit van de besluitvorming niet ten goede zou komen, wanneer wij de uitspraak van de beklagcommissie zouden volgen. Inhoudelijk zal het besluit niet worden gewijzigd op grond van deze vormfout, omdat deze geen invloed heeft gehad op de kwaliteit van het besluit. Energie steken in het heropenen van de discussie wekt verwachtingen, die niet zullen worden bewaarheid. Ik ben het daarin volstrekt eens met het College. Dat levert vervolgens slechts verliezers op. De eerste verliezer is de Raad, die tweemaal hetzelfde besluit neemt. Dat vind ik - vriendelijk gezegd - nogal slordig. De tweede verliezer zijn de betrokkenen, die nog heel wat tijd en energie steken in hetzelfde resultaat dat nu op tafel ligt. De derde verliezer is in mijn ogen de inspraak als zodanig, die wordt uitgehold door het voeren van vormdiscussies waar men het over de inhoud niet eens kan worden. Daar ligt naar mijn mening ook het probleem in de discussie, die wij inmiddels al voor de tweede keer voeren met de Beklagcommissie Inspraak. Waar het gaat om vormfouten die geen invloed hebben op de kwaliteit van de besluitvorming, moet dat wel degelijk tegen elkaar worden afgewogen. Wij hollen de inspraak uit als wij ons richten op de vorm. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij het uitstekende betoog van mevr. Kalt en de prima analyse die de heer Niamut daaraan heeft toegevoegd. Het probleem in mevr. Hofmeijer's uitleg van de kwestie, is dat zij daarin net een stap te ver gaat. Een bepaalde stap in de procedure is niet uitgevoerd. Vervolgens worden daaraan conclusies verbonden die men daar niet aan kan verbinden. Naar mijn mening is het niet mogelijk nu te zeggen dat als wij het wel zouden overdoen, dat geen gevolgen zou hebben voor de besluitvorming. Dat kunnen wij wel hopen en daarover kunnen wij dromen, maar de praktijk zal dat pas laten zien op het moment dat wij die laatste stap hebben gezet. Voorts vind ik het nogal betuttelend om als overheid stellingen op tafel te leggen als: het levert verder toch niets op voor die mensen. Daar zijn deze mensen zelf bij en wij zijn er ook bij. Ik vind dat deze toestand geen schoonheidsprijs verdient. Wij zullen dan ook tegen de notitie van het College stemmen. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. Eerst geef ik enkele citaten. De Beklagcommissie Inspraak oordeelt "dat de gemeente in materiële zin naar vorm en inhoud meer heeft gedaan dan op grond van de Algemene Inspraakverordening vereist is." Ik vind dat in het commentaar van de commissie een belangrijke uitspraak. Het tweede citaat betreft "een vormfout gemaakt door de stukken die ten behoeve van de inspraakbijeenkomst niet eerder dan op de avond zelf ter beschikking zijn gesteld". Ik beklemtoon nogmaals het woordje "vorm", en ik hecht eraan om vandaag te zeggen wat dat stuk was. Het was één A4'tje, tweezijdig, met een samenvatting van eerder tijdens de informatiebijeenkomsten verstrekte gegevens. De uitnodigingsbrief voor de inspraakbijeenkomst op 17 december 1997 gaf duidelijk aan wat er die avond aan de orde zou komen en heeft ook voorafgaand aan de bijeenkomst geen nadere vragen opgeroepen. Wij spreken vandaag over deze vormfout, een "samenvatting van het voorafgaande". Ik zou het een service willen noemen aan de mensen in de zaal. Cluster Schievink op zichzelf is al ingewikkeld genoeg; laten wij dat niet onder stoelen of banken steken. Er is veel gebeurd. De Beklagcommissie Inspraak heeft ook al gezegd dat er veel inspraak is geweest, meer dan zou kunnen worden verwacht. Als deze service aan de burgers op dergelijke harde wijze wordt gestraft, vrees ik - daarin deel ik de mening van mevr. Hofmeijer - dat wij uiteindelijk toegaan naar inspraak die alleen maar formalistischer wordt, waar een batterij van ons zit en een batterij van mensen die het er al dan niet mee eens zijn, en dat dat het dan zo ongeveer is. Ik ben van mening dat dat uiteindelijk de inspraak veel meer zou uithollen dan goed zou doen. (De heer PAQUAY: Deze typering geldt voor elke inspraakbijeenkomst: er zit hier een batterij van ons en daar zit een batterij van voor- en tegenstanders. Zo werkt dat op inspraakbijeenkomsten.) Ik weet niet of de heer Paquay wel eens op een inspraakbijeenkomst is geweest, maar tijdens inspraakbijeenkomsten is het ook goed gebruik om argumenten uit te wisselen en toelichting te geven. Anders zouden wij net zo goed een bandrecorder kunnen neerzetten die opneemt wat de problemen zijn. Ik vind een extra dienstverlening, zoals die samenvatting, heel belangrijk. Mevr. Kalt heeft een uitspraak gedaan die mij even deed nadenken. In het College zou zijn gesproken in de trant dat "de beklagcommissie nu wordt overruled", omdat de vroegere voorzitter nu in de Raad zit. Het is mij volstrekt onbekend, maar misschien heeft mevr. Kalt op de publieke tribune bij het College meer kunnen horen dan ik kan vermoeden. Het heeft even geduurd, maar het kwartje is nu gevallen. Zei mevr. Kalt dat? (Mevr. KALT: Ik heb gehoord dat er is gezegd dat er een toename van de klachten zou zijn doordat de ex-voorzitter nu in de Raad zit.) Ik zou niet weten waarop mevr. Kalt dat baseert. Ik kan meedelen dat ik in ieder geval die overweging nog nooit heb gehoord binnen het College. (De heer PAQUAY: Is het nu waar of niet?) Dat is echt volstrekte onzin. Ik probeer met een heel keurige zin te zeggen dat het volstrekte onzin is. Ik heb al trachten aan te geven dat het absoluut geen onwil is om te luisteren, zeker daar de beklagcommissie ook stelt dat wij meer hebben gedaan dan op grond van de Algemene Inspraakverordening vereist is. De uitspraak over minachting voor het oordeel van de burger werp ik heel ver van mij. Ik kom bij de vraag van mevr. Bruines. Op blz. 886 staat dat de klacht dat er geen standpunt van de wethouder voor Monumentenzorg tot goedkeuring van sloop zou zijn, is weerlegd. Gedoeld wordt op een brief uit 1995 van de toenmalige wethouder Bakker voor Monumentenzorg. Ik heb die brief niet bij de hand, maar ik doe de Raad graag een kopie toekomen. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb echt iets tegen het bagatelliseren van vormfouten. In de verordening staan gewoon regels. Voor insprekers is het zeer belangrijk dat wij ons daaraan houden. Ik heb echt bezwaar tegen het bagatelliseren van die regels. Dat wilde ik toch nog even zeggen. (De heer VAN POELGEEST: Had u gewild dat dat verslag die avond niet was rondgedeeld? U maakt iets heel groot, wat in mijn ogen inderdaad een futiliteit is. Om daar algemene punten op te stapelen, alsof partijen de inspraak niet serieus zouden nemen, is zaken groter maken dan zij zijn. Het ging hier om een onschuldig verslag van een eerdere avond. Vindt u, dat men dat niet had moeten uitdelen? Dan was men volgens de procedure correct geweest.) (Mevr. VAN OUDENALLEN: Dit is ingegeven door de beklagcommissie. Wij volgen iets. Het staat er toch in? Ik begrijp heel goed wat uw partij zojuist heeft gezegd. Ik zou mij daar ook in kunnen vinden, maar ik vind dat burgers ook een keer hun gelijk moeten krijgen. Dat gelijk krijgen zij wel van de beklagcommissie, maar hier gaat het College er steeds overheen.) De discussie wordt gesloten. Het advies van de Beklagcommissie Inspraak (nr. 135) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Balak, Van Duijn, Goedhart, mevr. Kalt, Van Lohuizen, Niamut, mevr. Van Oudenallen en Paquay zich voor het advies hebben verklaard. 18 Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 4 maart 1999 op de notitie van de raadsleden Niamut en Houterman (nr. 290 van 1997) inzake het aanbieden van een geschenk aan de bevolking van Amsterdam ter gelegenheid van de millenniumwisseling (Gemeenteblad afd. 1, nr. 103, blz. 701). De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Dit preadvies heeft lang op zich laten wachten. Dat betreuren wij. Verschillende leden van het College zijn al eerder ingegaan op dit project. Er is sprake van geweest, de mogelijkheid te bezien om een bibliotheek te bouwen, omdat het alle Amsterdammers zou moeten dienen. Tijdens de ambtelijke voorbereiding ben ik gebeld met het idee om water op de Dam te krijgen in de vorm van een fontein of iets dergelijks. Ook dat is aan de orde geweest. Wij gaan het idee voor een schaatsbaan en lichteffecten nu pas bespreken. Hiermee geef ik aan dat de CDA-fractie het betreurt dat het initiatief van twee raadsleden op een dergelijke wijze is behandeld en de manier waarop dit nu tot uitdrukking komt. Wij hebben een kans gemist om iets blijvends aan alle Amsterdammers en bezoekers van Amsterdam aan te bieden met de wisseling van het millennium. Dat betreuren wij nog steeds. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Het preadvies stelt ook ons teleur. In de commissie werd daaraan een positieve wending gegeven door de opstelling van de commissieleden en de Burgemeester. Deze heeft toegezegd, het plan Amsterdam Verlicht te subsidiëren om onze monumentale panden en de toeristische trekpleisters de komende periode extra te verlichten, hetzij incidenteel gedurende een bepaalde periode, hetzij structureel. Het bedrag van fl 500.000 zou enkele miljoenen guldens kunnen opleveren als wij ook de sponsoring van het bedrijfsleven erbij zouden betrekken. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector die wij de afgelopen tijd ook hier hebben besproken, verwacht ik dat ook onze energiebedrijven volgaarne bereid zijn om dit project verder te sponsoren en te subsidiëren. Bij een dergelijk project komt het er ook niet op aan of het nu op 31 december 1999 start of in de loop van 2000. Voor ons is het een millenniumcadeau. Een verlichtingsproject van monumentale panden is een aanwinst voor de stad. Daarin kan de VVD-fractie zich goed vinden. Wij wachten de voorstellen van de Burgemeester op dit punt af. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Misschien heb ik niet goed opgelet, maar ik kan mij uit de commissievergadering geen consensus over dit voorstel herinneren, en evenmin een toezegging over Amsterdam Verlicht. Wij waren tijdens die vergadering geen voorstander van dit voorstel. Wij vinden dat het in hoge mate lijkt op een sigaar uit eigen doos. De gemeente investeert zich te pletter in deze stad. Er wordt heel veel geld gestopt in gebouwen, wegen, soms in feesten. Kortom, in die zin geeft de gemeente de burgers heel veel terug. Daar zijn wij ook voor. De suggestie dat wij iets speciaals doen vanwege het millennium vind ik een ietwat valse voorstelling van zaken. Wij doen gewoon wat de burgers van ons verwachten, namelijk de stad in orde houden, investeren in goede zaken. Daarmee moeten wij doorgaan. Het is enigszins goedkoop om te zeggen: nu gaan wij u eindelijk een cadeautje geven. Dat suggereert dat wij de stad jarenlang niets zouden hebben gegeven. In die zin vinden wij dit een verkeerd gebaar. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Onze fractie vindt het een aardig idee van de heren Niamut en Houterman om de Amsterdammers een geschenk aan te bieden bij de millenniumwisseling. Het preadvies van het College op de notitie is nogal afhoudend gesteld. Er wordt zelfs in gesteld, dat de volksaard ons gebiedt om nuttige bouwwerken aan te bieden bij eeuwwisselingen. Wij hebben nooit gehoord dat het College van mening was dat er een volksaard bestond, maar dat blijkt nu ineens. Overigens meen ik, dat bij de vorige eeuwwisseling het Paleis voor Volksvlijt is neergezet voor het volk, dat er ook veel aan heeft gehad; dat paleis is later afgebrand. Wij hebben gemeend van deze gelegenheid gebruik te kunnen maken om iets extra's te doen voor de dak- en thuislozen. Op die dag zouden wij een mooie tent op de Dam kunnen neerzetten waarin wij artiesten laten optreden. Verwarming, eten en drinken, de tram erheen gratis aanbieden, en, als er nog wat geld overblijft, dat aanbieden aan de daklozenkrant Z. (De heer VAN POELGEEST: Waar haalt u dat idee zo plotsklaps vandaan?) Wij denken gewoon opbouwend mee over de millenniumwisseling. Bij de vorige raadsvergadering had ik deze motie al in mijn hand, maar kon die toen niet indienen omdat behandeling van het onderwerp werd uitgesteld. Ik doe dat gaarne nu alsnog. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 24ø Motie van 31 maart 1999 van de raadsleden Van Duijn en mevr. Kalt inzake een feest op de Dam ter gelegenheid van de millenniumwisseling (Gemeenteblad afd. 1, nr. 175, blz. 1013). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Wij menen met het College dat Amsterdam inderdaad niet een stad is voor grote millennium-memorials. Dat blijkt ook uit het door de Dienst O+S uitgevoerde bliksemonderzoekje. De meeste Amsterdammers hechten aan een activiteit, een feest. Daaruit spreekt ook een zekere nuchterheid en soberheid. Die wens ondersteunen wij. Tijdens het schrijven van het preadvies was er nog maar één voorstel. Inmiddels weten wij dat er onder andere vanuit de Amsterdamse horeca wordt gedacht aan een project verlichte stad. Dat kan ook op tal van andere terreinen een gunstige doorwerking hebben, zoals de heer Houterman al heeft aangegeven. Ik verzoek de Burgemeester ervoor zorg te dragen, dat de Raad ook daadwerkelijk iets te kiezen heeft bij de definitieve beslissing over wat wij gaan doen. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben heel ongelukkig met deze discussie. Ik vind de uitspraak van de PvdA-fractie dat er nog wat te kiezen moet zijn terecht. Daarover moeten wij nog in de commissie spreken. Ik geloof de heer Houterman op zijn woord, dat wij dit in de commissie hebben besloten, maar ik had zeker last van een vapeur of iets anders, want ik kan mij dat niet zo herinneren. Ik vind dat wij de serieuze ideeën die ook van de kant van de horeca naar voren zijn gebracht, moeten bezien en in de commissie daarover verder moeten besluiten. Ik ben niet zo tevreden over de wijze waarop wij hierover nu spreken. (De heer HUFFNAGEL: U begrijpt toch wel dat het tijdgebonden is?) Het is zeer tijdgebonden. Wij krijgen dit spoedig in de commissie en dan moeten wij echt knopen doorhakken. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Als rechtgeaarde zwartkijker wijs ik op het volgende probleem. In het algemeen hebben wij geen probleem met de vraag of de Gemeenteraad iets voor Amsterdam zou moeten doen. Het hangt een beetje af van de hoeveelheid geld die daarvoor op tafel wordt gelegd, maar over de exacte invulling kunnen wij altijd nog spreken. Wij spreken nu over een bedrag van fl 500.000. Vervolgens spreken wij over de positie van de gemeente als subsidiënt, dus over iemand die aan iets of iemand anders een bepaald bedrag overhandigt, waarbij hij zegt wat hij daarvoor terug verlangt. In de bijlage bij het preadvies wordt echter ook gesteld dat het een goede promotie voor de stad Amsterdam zou kunnen zijn. Er wordt zelfs al van de NOS gesproken en van een 24 uur durende uitzending. Ik wijs op een debacle dat nog vers in het geheugen ligt, te weten de Gay Games. Zoals bekend, traden wij daarbij ook op als subsidiënt. Wij wilden vooral niets te maken hebben met de organisatie. Het gevolg is bekend. Ik vind het van belang, dat het College uitspreekt dat het in dit geval niet louter als subsidiënt optreedt, maar ook echt de vinger aan de pols houdt, zodat wij met het door ons vrijgemaakte bedrag ook uitkomen. Dan hang ik het College niet op aan fl 10.000, maar wel aan fl 300.000. De VOORZITTER: Het preadvies had betrekking op de notitie van de heren Niamut en Houterman over de vraag of er een blijvend cadeau aan de stad zou moeten worden gegeven. Zij zijn consequent door te stellen dat, als wij Amsterdam Verlicht subsidiëren, het niet verlichting betreft die op oudejaarsavond aan- en op nieuwjaarsdag uitgaat, maar dat het een permanent project moet zijn, dat op 31 december 1999 gereed zou kunnen zijn. Wij blijven bij ons preadvies, dat wij niet een blijvend millenniumgeschenk moeten geven. Om de redenen die een aantal sprekers hebben genoemd vinden wij dat niet de ideale oplossing, los van het feit dat het bedrag dat wij daarvoor willen uittrekken er niet geschikt voor is. Een millenniumfontein is een enorm probleem, los van het feit dat wij in deze stad nauwelijks een plein hebben waarop wij een fontein kwijt kunnen. Wij spreken eigenlijk over de vraag wat wij dan wel gaan doen, als wij dit niet willen. In de eerste plaats is daar Amsterdam Verlicht. Dinsdag jl. hebben wij los hiervan besloten om een ruime subsidie toe te kennen in het kader van de stimuleringsprojecten Bijzondere Evenementen 1999. Wethouder mevr. Krikke heeft dat voorstel aan het College voorgelegd. Daarvoor is een bedrag uitgetrokken. Zij fluistert mij in, dat dat bedrag in de nabije toekomst wellicht hoger kan worden. Dit betekent, dat wij Amsterdam Verlicht op zichzelf als een goed project beschouwen. Hier gaat het erom of het ook een project is dat de gemeente zelf zou moeten betalen. Daarop is het antwoord ontkennend. In eerste instantie hebben wij fl 100.000 uitgetrokken als subsidie aan het project Amsterdam Verlicht. De bedrijven die toch al het plan hebben voor Amsterdam Verlicht, alsmede wellicht ENW of anderen, zullen daarop misschien inspringen en dan kan het project tot stand komen, los van de vraag of dat nu voor het millennium wordt gedaan, omdat men het al tamelijk lang wil. In feite gaat het om alle suggesties in de bijlage. De heer Paquay heeft de buitengewoon nuttige waarschuwing gegeven, niet allerlei zaken te subsidiëren. Daarmee hebben wij de afgelopen twee maanden getobd. Tot ons wendde zich de NOS, die een 24 uur durende uitzending wil verzorgen over een groot aantal landen, waarbij op een aantal momenten Nederland in beeld zou zijn, te weten de Dam in Amsterdam. Op de Dam zou een ijsbaan zijn waar van alles kon gebeuren. De NOS wil een plaatje. Hoe dat plaatje tot stand komt, kan de NOS verder niets schelen. De stad waar het plaatje wordt geschoten moet er maar voor zorgen dat dit kan worden geschoten door het aanleggen van een grote ijsbaan ten bedrage van 2,3 miljoen gulden. Dat vertikken wij; dat doen wij dus niet. Wij hebben tegen de NOS gezegd dat men best plaatjes bij ons mag schieten, maar niet voor een bedrag van 2,3 miljoen gulden, omdat de daaromheen te organiseren ijspret dan wel heel duur zou zijn. Wij zouden een baan moeten aanleggen om de NOS aan een plaatje te helpen. Daarin hebben wij geen zin. Wij blijven bij het in eerste instantie daarvoor uitgetrokken bedrag. Wij hebben aan IDTV, dat in samenwerking met de NOS aan een ijsbaan heeft gewerkt, laten weten dat wij niet met het plan meegaan en dat wij, als men het kan realiseren, bereid zijn een subsidie aan een stichting te geven die moet garanderen dat de baan er komt. Vervolgens heeft men nee gezegd. Dan is de ijsbaan van de baan. Er komt geen ijsbaan op de Dam, want het is veel te duur en alle partijen roepen dat het hun niet lukt als de gemeente de ijsbaan niet aanbiedt. Dan maar niet. Zij willen dan de orkesten en de tenten eromheen bekostigen, maar dat is slechts 10% van wat de ijsbaan zelf kost. Dat doen wij dus niet. Wij mikken op het volgende. Daarover hebben wij dinsdag jl. gesproken. Ik denk aan hetgeen de heer Arda eerder heeft gezegd over een tweede concert. Wij willen, dat vanaf 31 december 1999 om 13.00 uur, wanneer ergens in de wereld het nieuwe jaar begint, tot 1 januari 13.00 uur gedurende 24 uur feestelijke concerten in alle vormen en soorten op de Dam worden gehouden, die eindigen met het Nederlands Philharmonisch Orkest, dat midden op Nieuwjaarsdag een optreden verzorgt. Wij hebben zeer goede ervaringen met de organisator van het podium op de Herengracht tijdens de Eurotop. Deze is bereid, op zich te nemen een dergelijk feest voor ons te ontwerpen voor het bedrag dat wij menen hiervoor te moeten uittrekken. Dat is de uitwerking. Als wij iets verder zijn, zal ik in de Commissie voor Algemene Zaken graag de details uiteenzetten. Wij zullen opdrachtgever worden, zoals de heer Paquay heeft gesteld. Het College blijft erbij, dat wij niet een permanent geschenk aan de stad moeten aanbieden. Wij zijn bereid, het geld dat wij hebben aan een feest voor de stad rond oudjaar uit te geven. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Veertien dagen geleden heb ik uit courtesy-overwegingen, omdat de Burgemeester om goede redenen naar Den Haag moest, het debat uitgesteld. Als het veertien dagen geleden was gehouden, zou er een toezegging zijn gekomen om het project Amsterdam Verlicht uit te werken. Ik vind het jammer dat ik veertien dagen geleden dat debat heb uitgesteld. Ik voel mij nu onthand door de antwoorden van de Burgemeester. De heer VAN POELGEEST: Mijnheer de Voorzitter. Zijn bij het genoemde feest ook de dak- en thuislozen welkom? In dat geval kan het College wellicht ook de steun van de heer Van Duijn krijgen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Dat was ook ons idee, toen wij de Burgemeester hoorden spreken over het feest. Het lijkt ons een goed idee, dit te combineren met een feest voor dak- en thuislozen. Dat moet soepel kunnen samengaan. In dat geval brengen wij graag ons idee in in dat van de Burgemeester, zodat wij dat gezamenlijk kunnen bespreken. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Ik noemde niet eens het voorbeeld van de heer Arda, omdat ik meende dat de hele Raad dan zou denken: "daar heb je ze weer". Onze fractie is zeer content met dit voorstel, vooral ook voor mensen in de positie waarover de heer Van Duijn heeft gesproken. Wij ondersteunen dat ten zeerste. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie houdt van feestvieren, maar dat was niet onze intentie - en naar ik aanneem ook niet die van de VVD-fractie - met deze korte notitie en de reactie daarop. Wij zullen instemmen met het voorstel, want als wij nog langer wachten, komt er van de hele voorbereiding niets meer terecht en kunnen wij het voorstel weggooien. De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Wij nemen met instemming kennis van het voorstel, maar ik heb er goede nota van genomen dat de uitwerking nog terugkomt in de commissie. Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. Ik verneem gaarne de mening van de Burgemeester over het derde dictum van de motie. Komt er inderdaad openbaar vervoer in die nacht? (De VOORZITTER: Nee, er komt helemaal geen openbaar vervoer, dus is het gratis.) De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Het is de vraag of wij nog dak- en thuislozen zullen hebben op dat moment. Ik begrijp immers dat er beleid op wordt gezet. Als zij er dan nog zijn, zijn zij wat mij betreft in ieder geval welkom op de Dam. Natuurlijk kan niet heel Amsterdam op de Dam terecht. Er zullen dus veel mensen thuis achter de buis ook moeten kunnen meegenieten. Het zou heel verstandig zijn, te proberen AT5 te interesseren voor een 24 uur durende uitzending. De VOORZITTER: In de eerste plaats kom ik bij de heer Houterman. Inderdaad hebben wij over Amsterdam Verlicht gesproken. Wij hadden in principe afgesproken dat wij een bedrag tussen fl 500.000 en 1 miljoen gulden voor iets rond Nieuwjaarsdag zouden uitgeven. Dat staat ook in de notitie. Ik meen niet dat ik in de commissie heb toegezegd dat dat bedrag in zijn geheel naar Amsterdam Verlicht zou kunnen, maar misschien laat mijn geheugen mij in de steek. Anders had wethouder mevr. Krikke ons dinsdag jl. niet een voorstel gedaan voor toekenning van een subsidie aan Amsterdam Verlicht. Ik zal dat nagaan. Voor Amsterdam Verlicht is er nog niet een zodanige begroting dat het project valt of staat met een bedrag van fl 100.000 meer of minder van de kant van de gemeente. Wij willen ook eerst bezien wat er door anderen wordt gedaan. Als wij dat bij elkaar hebben, kijk ik de wethouders mevr. Krikke en Groen aan om te bezien of de subsidie iets hoger zou moeten. Op zichzelf is dit namelijk een uitstekend project. Ons voornemen betreft een feest over de uitwerking waarvan wij eens rustig in de commissie kunnen spreken. Uiteraard is het een gratis feest. Dat spreekt vanzelf. Vervolgens kom ik bij de daklozenkrant. Ik ben natuurlijk bij de Z-krant op bezoek geweest. Ik vind dit een vreemd voorstel van de heer Van Duijn. Het idee van de daklozenkrant is immers, dat mensen voor fl 1 een krant inkopen die zij voor fl 2 weer verkopen, om de verkopers te stimuleren deel te nemen aan het maatschappelijk proces. Moet ik dan die tweede gulden subsidiëren, zodat het er niet toe doet of men de krant verkoopt? Dat lijkt mij een buitengewoon vreemd voorstel, dat geheel in strijd is met de opzet. Ik vermoed dat het bestuur verontwaardigd mijn subsidie zou terugsturen, als ik die gaf. De motie hiertoe volg ik niet. Het openbaar vervoer is inderdaad een probleem in de genoemde 24 uur. Wel zal de Dam bereikbaar zijn op de gebruikelijke wijze gedurende de uren dat er nog openbaar vervoer is. Aangezien vele dak- en thuislozen in de binnenstad vertoeven, is het voor hen een klein eindje lopen naar de Dam. Ik verwacht dat velen dit zullen bijwonen. Eerlijk gezegd vind ik het sympathieke voorstel van Amsterdam Anders/De Groenen enigszins overbodig, omdat ik van mening ben dat wat wij in ons hoofd hebben en wat die fractie in het hoofd heeft redelijk met elkaar in overeenstemming is. Graag kom ik in de commissie terug op de kwestie Amsterdam Verlicht, want daar faalt mijn geheugen. Voor het overige blijft het College bij het voorstel, het idee van een permanent cadeau uit de notitie liever niet over te nemen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Nu ik de Burgemeester heb horen zeggen dat ons idee spoort met zijn plan voor een feest, lijkt het mij verstandig, het idee aan te houden tot de behandeling van het plan van het College. Ik trek derhalve mijn motie in De motie-Van Duijn c.s. (nr. 175), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De heer DALES (orde): Is het voorstel van het College nog bespreekbaar? Komt het nog in de commissie en wordt er nog over besloten, of gaat u ervan uit dat er al besloten is? De VOORZITTER: Het voorstel dat de heren Niamut en Houterman hebben gedaan, betreft een blijvend millenniumgeschenk. Het preadvies is om dat voorstel niet over te nemen en vervolgens onze notitie voor kennisgeving aan te nemen. Wat ik er verder over heb gezegd, slaat niet meer op de notitie, maar op de incidentele feesten die wij rond oudjaar daar ter plekke willen organiseren. Daarmee kunnen wij de notitie afdoen. In de commissie kom ik terug met een nieuw voorstel over de uitwerking van datgene wat ik zojuist heb gezegd. Het preadvies wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 702 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De vergadering wordt om 17.40 uur gesloten.