Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 03-02-99
Datum Raad       : 03-02-99
Datum publikatie : 03-02-99

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 3 FEBRUARI 1999. Aanwezig: de leden mevr. Alberts (SP), Arda (D66), mevr. Asante (PvdA), Bakker (SP), Balak (CDA), mevr. Boerlage (GroenLinks), mevr. Bruines (D66), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), mevr. Codrington (GroenLinks), Dales (VVD), Van Duijn (Amsterdam Anders/De Groenen), mevr. Elatik (PvdA), Goedhart (CDA), Goring (VVD), Groen (VVD), Grondel (GroenLinks), Halbertsma (PvdA), Hemmes (D66), mevr. Hofmeijer (GroenLinks), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Huffnagel (VVD), mevr. Irik (PvdA), mevr. Kalt (Amsterdam Anders/De Groenen), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), mevr. Van der Linden (VVD), Van Lohuizen (Amsterdam Anders/De Groenen), Meijer (PvdA), mevr. Van Oudenallen (Mokum Mobielþ99), mevr. Özütok (GroenLinks), Paquay (SP), Piersma (PvdA), Van Poelgeest (GroenLinks), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Stadig (PvdA), mevr. Sweet ((PvdA), De Vries (PvdA) en Yalin (PvdA). Afwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Van der Giessen (D66) en Niamut (CDA). Middagzitting op woensdag 3 februari 1999. Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester. Secretaris: drs. R. Hoff, loco=secretaris. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat wethouder Van der Aa wegens ziekte de vergadering van heden niet zal bijwonen. Wethouder mevr. Van der Giessen zal misschien later of wellicht helemaal niet ter vergadering verschijnen, aange- zien zij door een ongelukkige verschuiving in tijdstippen van ministers pas later namens het College bepaalde zaken kan afronden en zij daardoor niet aan het begin van deze vergadering aanwezig kan zijn. In verband met ziekte van wethouder Van der Aa wordt agendapunt 7 (evaluatie van de referenda over IJburg en over de Noord-Zuidlijn, tevens preadvies op de notitie van het raadslid Van Duijn (nr. 372 van 1997), geti- teld: Volksinitiatief: een nieuwe toekomst voor IJburg) van de agenda afge- voerd. Voorts deel ik u mede, dat vanmorgen in de Parlementaire Enquêtecommissie vliegramp Bijlmer door een medewerker van de Rijksluchtvaartdienst is ver- klaard, dat El Al reeds op de eerste avond van het ongeluk aan de verkeersto- ren heeft doorgegeven, dat er munitie, giftige gassen en explosieven aan boord van het vliegtuig waren. Die mededeling van een medewerker van de Rijksluchtvaartdienst aan de Luchtverkeersleiding heeft natuurlijk bij zeer veel persorganen grote opwinding doen ontstaan en ook bij een aantal medewerkers van ons. Iedereen wordt nu natuurlijk om commentaar gevraagd en ik heb besloten, niet eerder op die mededeling te reageren dan nadat is uitgezocht of deze mededeling juist is en wij weten wat de Luchtverkeersleiding - de toren van Schiphol - met die mededeling heeft gedaan. Nadat, en niet voordat, het vliegtuig was neergestort is dat medegedeeld. Wij wachten het dus af. Ik heb geen enkel commentaar en ik heb ook de commandant van de Brandweer en anderen gevraagd niet te reageren. Wij weten niet anders dan dat die mededeling pas na vier jaar wordt gedaan, over een verbinding tussen de Rijksluchtvaartdienst en de Luchtverkeersleiding op Schiphol. Mocht ik gegevens krijgen die voor u van nut zouden kunnen zijn, dan zal ik die u doen toekomen. Op dit moment heb ik niets anders dan een kort ANP-bericht. Ik zal dat bericht laten circuleren. Als burgemeester, in 1994 aangetreden, kan ik daarop op dit moment niet reageren, evenmin als degenen die bij de ramp waren betrokken. Tot slot deel ik u mede, dat de vergadering van heden uit een middagzitting zal bestaan. Aan de orde is de agenda. 1 Notulen van de raadsvergaderingen op 16/17 december 1998, en op 6 en 20 januari 1999. De notulen van de raadsvergaderingen, gehouden op 16/17 december 1998 en 6 januari 1999, worden ongewijzigd goedgekeurd. De goedkeuring van de notulen van de raadsvergadering, gehouden op 20 januari 1999, wordt aangehouden. 2 Mededeling van de ingekomen stukken. 1ø Adres van drs. H. van Willenswaard van 12 januari 1999, houdende bezwaar tegen het zogenaamde herinvoeren van langsparkeren op de Oudezijds Voorburgwal, oneven zijde, tussen de Korte Niezel en de Oude-Kennissteeg. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 2ø Adres van mevr. G. Voskuil en M. van den Berg, namens de Stichting voor traditionele Javaanse gamelan Wiludyeng, van 13 januari 1999, inzake de huisvesting van gamelanorkesten in het pakhuis Wilhelmina. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de raadsleden mevr. Boerlage en Van Duijn hebben verzocht, het adres te betrekken bij de voorstellen met betrek- king tot cultuurpanden, terwijl het raadslid Bakker heeft verzocht om toezen- ding van een afschrift van het antwoord aan de Commissie voor Cultuur enz. Wethouder STADIG: Binnenkort is het pakhuis Wilhelmina aan de orde in de Commissie voor Volkshuisvesting enz., zodat de afdoening zou moeten zijn: "te betrekken bij de voorstellen met betrekking tot het pand Wilhelmina en wel in de Commissie voor Volkshuisvesting enz." Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres te betrekken bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 3ø Adres van A. Markiewicz van 14 januari 1999 ten vervolge op zijn adres van 21 december 1998 inzake onder meer de gemeentelijke Ombudsman en het Inbraak Preventie Team. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 4ø Adres van mevr. H.E. van Nierop van 18 januari 1999 inzake het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te water 1995. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 5ø Schrijven van het raadslid mevr. Van Oudenallen van 20 januari 1999, waarin zij het duoraadslid mevr. Mizrahi voordraagt als plaatsvervangend lid van de Commissie voor Onderwijs, Jeugdzaken, Grote- Stedenbeleid, Diversiteitsbeleid en Bestuurlijk Stelsel. Besloten wordt, dit schrijven voor kennisgeving aan te nemen. 6ø Adres van mevr. Y. Karssen van 18 januari 1999 inzake de teruggave van door kabelexploitant A2000 te veel berekende kosten. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat mevr. Boerlage heeft verzocht, een afschrift van het antwoord te zenden aan de Commissie voor Cultuur enz. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan Commissie voor Cultuur, Telecommunicatie en Lokale Media. 7ø Nota van het raadslid Hooijmaijers van 20 januari 1999, getiteld: Dubbelgebruik en spitsvermijdend gedrag (Gemeenteblad afd. 1, nr. 40, blz. 255). De nota wordt in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om pread- vies. 8ø Adres van P. van den Doel, voorzitter van de Buurtwerkgroep Czaar Peterbuurt Oost, van 19 januari 1999, inzake beklag ingevolge de Algemene Inspraakverordening Amsterdam over de gang van zaken bij de inspraak over de varianten voor aansluiting van de Czaar Peterbuurt op de Panamalaan. Besloten wordt, dit adres in handen te stellen van de Beklagcommissie Inspraak. 9ø Adres van W.H. Gillespie van 19 januari 1999 inzake de beëindiging, per 1 januari 1999, van het ter kennis brengen van agendaþs van vergaderingen van de Gemeenteraad en commissies van advies via teletekst. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 10ø Adres van H.J. Jansen Manenschijn van 16 januari 1999 inzake een geïntegreerde aanpak voor een aantal zaken op het gebied van verkeer en ver- voer in de binnenstad. Besloten wordt, dit adres te behandelen bij de door Burgemeester en Wethouders in te dienen voorstellen terzake. 11ø Schrijven van het raadslid mevr. Van Oudenallen van 28 januari 1999, waarin zij het duoraadslid Helmich voordraagt als plaatsvervangend lid van de Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumentenzorg Centrale Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monumentenzorg Binnenstad. Besloten wordt, dit schrijven in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 12ø Adres van de dijkgraaf en de heemraden van het waterschap Groot- Haarlemmermeer 1999, houdende verzoek tot aanwijzing van een vertegenwoordiger door de gemeente in voornoemd waterschap. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 13ø Adres van D.C. Hogewoning, voorzitter van de Stichting Monument/- standbeeld graaf Floris V, van januari 1999 inzake het oprichten van een standbeeld voor graaf Floris V. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 14ø Adres van M. de Boer, directeur van het Amsterdams Monumenten Fonds, van 27 januari 1999, houdende verzoek tot behoud van het vrieshuis Amerika als monument. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de heer Van Duijn heeft verzocht, indien het College negatief reageert op een verzoek tot het behoud van het vrieshuis Amerika, het adres de behandelen in de Commissie voor Volkshuis- vesting enz., terwijl mevr. Boerlage heeft verzocht, het adres te behandelen in de Commissie voor Zorg enz. Wethouder STADIG: Ik zou van beide raadsleden willen weten wat het doel van hun voorstel is. De VOORZITTER: Mevr. Boerlage heeft haar voorstel inmiddels ingetrokken. Wethouder STADIG: Dan blijft over het verzoek van de heer Van Duijn. Zoals bekend, is door de Gemeenteraad na ampele overweging besloten dat het vrieshuis Amerika wordt gesloopt. De sloop is zelfs reeds aangevangen en kan naar mijn mening niet worden tegengehouden of teruggedraaid. Ik weet dan ook niet waarover het verzoek van de heer Van Duijn verder zou moeten gaan. De heer VAN DUIJN: Het gaat dan nog wel over de toekomst van adressant en daarom vraag ik om toezending van een afschrift van het antwoord aan de Com- missie voor Volkshuisvesting enz. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van afdoening zal mededeling worden gedaan aan Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken. 15ø Adres van B. Lohman van 28 januari 1999, houdende verzoek tot betalen van huursubsidie. Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. 16þ Adres van mevr. C.G.A. Pieters Kwiers-Martin, voorzitter van de volks- tuinvereniging Frankendael, van 27 januari 1999 inzake de maximale grootte van volkstuinhuisjes. Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te stellen ter afdoening. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de raadsleden mevr. Boerlage en Van Duijn hebben verzocht, dit adres te behandelen in de Commissie voor Volkshuisvesting enz. Wethouder STADIG: Ik heb geen bezwaar, want de facto staat dit punt iedere vergadering op de agenda. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken. De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden afgedaan. Conform besloten. Punt 3 wordt even aangehouden. 4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot delegatie van bevoegdheden op het gebied van erfpacht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 27, blz. 213). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 214 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 5 wordt even aangehouden. 6 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot vaststelling van hogere waarden dan gesteld in de Wet geluidhinder en tot vaststelling van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Weespertrekvaart-zuid (Gemeenteblad afd. 1, nr. 42, blz. 271) De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 280 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 7 is reeds van de agenda afgevoerd. De punten 8 en 9 worden even aangehouden. 10 Advies van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van 21 januari 1999 in verband met een beroepschrift van Schenker International naar aanlei- ding van een besluit tot het opleggen van een boete wegens overtreding van de erfpachtvoorwaarden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 36, blz. 241). Het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 245 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 11 en 12 worden even aangehouden. 13 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot het plegen van investeringen in het onderhoud van de Afvalverwerkingsinrichting Amsterdam (Gemeenteblad afd. 1, nr. 28, blz. 217). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 221 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 14 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot het aangaan van een vaststellingsovereenkomst met Lurgi Nederland BV en Lurgi Umwelt GmbH (Gemeenteblad afd. 1, nr. 29, blz. 221). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 222 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 15 wordt even aangehouden. 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot het aangaan van een overeenkomst betreffende de overdracht van het auteursrecht dat besloten ligt in de website Amsterdam Monumenten/Amsterdam Heritage (Gemeenteblad afd. 1, nr. 30, blz. 223). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 223 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot instel- ling van de dienst Economische Zaken Amsterdam en tot vaststelling van een raad op deze dienst (Gemeenteblad afd. 1, nr. 26, blz. 205). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 208 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 18 en 19 worden even aangehouden. De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat in verband met een dringende afspraak van de wethouder, punt 19 (preadvies op de notitie van het raadslid Breunis- sen: Baas over eigen trommelvlies) direct na punt 3 (mondeling vragenuur) aan de orde zal worden gesteld. Aan de orde zijn de benoemingen. De VOORZITTER nodigt de leden mevr. Hofmeijer, mevr. Kalt en Meijer uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden tot: Plaatsvervangend lid van de Commissie voor Onderwijs, Jeugdzaken, Grote- Stedenbeleid, Diversiteitsbeleid en Bestuurlijk Stelsel: mevr. P.L. Mizrahi. Plaatsvervangend lid van de Commissie voor Zorg, Nutsbedrijven en Monumentenzorg Centrale Stad en Openbare Ruimte, Verkeer, Parkeren en Monumentenzorg Binnenstad: V.T.A. Helmich. Ingeleverd werden 40 biljetten. Beiden werden benoemd met 37 stemmen voor, 2 stemmen tegen, terwijl 1 biljet blanco werd ingeleverd. De VOORZITTER dankt het bureau van stemopneming voor de hem verleende hulp. Hij zal overigens eens laten nagaan, of deze benoemingen in commissies van advies niet bij hamerslag kunnen worden afdoen. Het neemt veel tijd, terwijl in de Tweede Kamer deze benoemingen bij hamerslag in de eigen commissie wordt afgedaan. Daarover wordt nooit gestemd. 3 Mondeling vragenuur. De VOORZITTER: Bij de beantwoording van vragen van mevr. Van Oudenallen van twee weken geleden met betrekking tot een brief van de Politie aan moslim-inwoners van Amsterdam heb ik een onzorgvuldig antwoord gegeven. Een minuut voordat de vraag werd gesteld kreeg ik de desbetreffende brief in handen en daarop heb ik toen niet adequaat gereageerd. Mij is gebleken, dat mevr. Van Oudenallen hier gelijk had dat zij dit aan de orde stelde. Ik had veel beter tegen haar kunnen zeggen dat ik de zaak niet kende, dat ik het zou uitzoeken en dat ik dan schriftelijk zou reageren. Op dat moment heb ik niet anders kunnen antwoorden dan dat, maar mijn antwoord van twee weken geleden was niet geheel adequaat. Eerste vraag De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Er is sinds begin 1980 een Europese Vogelrichtlijn en die wordt nu eindelijk in Nederland ten uitvoer gebracht. Dit heeft de Regering ertoe gebracht om ongeveer 60 gebieden als vogelbeschermingsgebieden aan te wijzen, waaronder het IJsselmeer en dus ook het IJmeer, omdat dat deel uit maakt van de ecologische hoofdstructuur. De Regering zegt, dat nu alle beschermde vogelsoorten de toekomst met meer ver- trouwen tegemoet kunnen zien. Mijn vraag is nu, wat het College doet om inhoud te geven aan die aanwijzing, zodanig dat de lepelaars, visdieven, velduilen enz. inderdaad daar de toekomst met meer vertrouwen tegemoet mogen zien? Daar wordt gebouwd en wij mogen aannemen dat in de toekomst het IJmeer ook het toneel zal worden van speedboten en andere lawaaiige voertuigen. Wordt het misschien een stiltegebied? Ik ben benieuwd. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Zoals de heer Van Duijn waar- schijnlijk wel weet, betreft dit bevoegdheden van het rijk. Het antwoord op de vraag, wat het College dan in procedurele zin doet, komt op het volgende neer. Wij wachten tot het rijk zijn voornemen tot aanwijzing ter visie legt; naar mijn mening is dat nog niet gebeurd, maar dat zal binnenkort wel plaatsvinden. Vervolgens bezinnen wij ons op de vraag, of wij daarvan wat vinden, maar dat kunnen wij pas doen al wij weten wat men heeft opgeschreven. Wij plegen dan zonodig overleg en kunnen nog eventuele bedenkingen bij het rijk indienen. Als het vervolgens allemaal definitief is, is ook nog overleg over compensatie aan de orde. Dat is in abstracte termen wat er allemaal gaat gebeuren. De juiste volgorde heb ik nog niet zo scherp en het lijkt mij dat de inhoud nog uitgebreid aan de orde komt. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij, dat dit alles inderdaad nogal abstract is. Gelet op het feit dat de lente en dus het broed- seizoen begint, lijkt het mij zaak voor het College om haast te maken met het geven van inhoud aan deze vogelrichtlijn, die in Nederland toch al te laat is ingevoerd. Aangezien wij daar nogal werkzaamheden verrichten die voor vogels problemen kunnen oproepen is het echt hoog tijd daarvoor iets serieus te ontwerpen en aan de commissie voor te leggen. Ik vraag het College dan ook, dit zo spoedig mogelijk in handen te stellen van de voorzitter van de Commis- sie voor Volkshuisvesting enz. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Of wij het volgend broedseizoen halen, waag ik te betwijfelen. Ik heb het over IJburg en dan moet ik ook nog overleg plegen met wethouder Grondel. Het kan zijn, dat ook nog andere delen van de stad aan de orde zijn en dan ligt het weer anders. Wij komen in elk geval met voorstellen terzake. Als de heer Van Duijn een vooruitlopen daarop suggereert, lijkt mij dat een beetje prematuur. (De heer VAN DUIJN: Ik loop niet vooruit; het is een feit.) (De VOORZITTER: Tijdens het vragenuur wordt niet geïnterrumpeerd.) Naar mijn mening wordt er een beetje hals over de kop geopereerd. Wij moeten het juist netjes en zorgvuldig doen. Tweede vraag Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Men heeft kunnen horen, dat het landelijk aantal arbeidsongeschikten weer stijgt. Met de heer Melkert vindt de PvdA-fractie dat wij als grote werkgever er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat er een daling ontstaat. Daarom stel ik de volgende vragen. Heeft de wethouder kennis genomen van de berichten over het stijgend aantal arbeidsongeschikten? Kan de wethouder aangeven, wat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage is, dus ziekte korter dan één jaar, bij de gemeente Amsterdam in 1997 en 1998? Is dit meer of minder dan het landelijk gemiddelde? Kan hij aangeven welk bedrag aan salariskosten Amsterdam jaarlijks voor kortdurende zieken zelf moet financieren en om hoeveel medewerkers het gaat? Kan de wethouder aangeven welk percentage arbeidsongeschikten, dus langer dan één jaar, de gemeente Amsterdam in 1997 en 1998 had? Is dit meer of minder dan het landelijk gemiddelde? Kan hij ook hier aangeven om welk bedrag aan salariskosten het gaat dat de gemeente jaarlijks uit eigen middelen moet bijdragen en om hoeveel medewerkers het gaat? Onderschrijft de wethouder de mening, dat Amsterdam als werkgever een eigenstandige verantwoordelijkheid heeft om waar mogelijk ziekteverzuim te voorkomen en reïntegratie te bevorderen? Onderschrijft de wethouder tot slot de mening dat een extra inspanning om ziekteverzuim terug te dringen nodig is, zowel voor individuele medewerkers als voor het concern en is hij dan - de kost gaat voor de baat uit - bereid om in 2000 0,25% van de uitgaven voor kort en langdurig ziekteverzuim te investeren in projecten die vroegtijdige reïntegratie bevorderen? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Mijn antwoord zal gericht zijn op 1997, omdat de cijfers over 1998 nog niet beschikbaar zijn, en zal ook gericht zijn op de centrale stad, omdat de cijfers van de stadsdelen nog niet compleet zijn. Dat in gedachten houdend kan ik zeggen, dat in 1997 het korte ziekteverzuim, dus korter dan één jaar, gemiddeld 9,6% bedroeg. Dit ziekteverzuim werd belangrijk beïnvloed door twee grote diensten, te weten de Dienst Stadstoezicht met 20,9% en het Gemeentevervoerbedrijf met 12,2%. Bij deze twee diensten - daarom is het relevant die twee apart te noemen - werkt in totaal een derde deel van het totale gemeentepersoneel. Ook het ziekteverzuim bij de Gemeentelijke Sociale Dienst van 9,3% tikt aardig aan in het gemiddelde van 9,6%. De gemeente Amsterdam draagt volledig het eigen risico voor de financiering van het salaris tijdens ziekte, hetgeen ruwweg gezegd betekent, dat voor die doorbetaling van loon tijdens ziekte van korter dan één jaar ongeveer 9,6% van de totale loonsom is gemoeid. Het gaat hierbij om 1410 medewerkers, oftewel 1315 fteþs (fulltime-equivalenten). In 1997 was het gemiddelde percentage van ziekteverzuim van langer dan een jaar 1,4 en daarmee komt het totale ziekteverzuim van de gemeentelijke organisatie op 11%. Zodra de cijfers over 1998 beschikbaar zijn, ben ik graag bereid die aan de commissie ter beschikking te stellen en om ook een analyse te geven van het verloop 1998 ten opzichte van 1997. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een onderzoek gedaan naar het ziekteverzuim bij gemeenten en daaruit blijkt, dat bij gemeenten met meer dan 100.000 inwoners het ziekteverzuim gemiddeld 7,9% is. Het is overi- gens aardig om te melden dat er een herkenbare directe relatie is tussen de omvang van de gemeente en het percentage ziekteverzuim, oftewel hoe groter de gemeente, hoe hoger het percentage. Het gemiddelde ziekteverzuim in Amsterdam ligt - ik zeg er niets van; ik constateer het alleen - met 11% ruim boven het landelijk gemiddelde, maar als wij die drie diensten die ik zojuist heb genoemd buiten beschouwing laten, bedraagt het ziekteverzuim gemiddeld 8% en is het dus vergelijkbaar met het gemiddelde ziekteverzuim bij grote gemeenten. Dit is daarom relevant, omdat bij menige grote gemeente waarmee wij worden vergeleken, het Gemeentevervoer- bedrijf en de Dienst Stadstoezicht niet als gemeentelijke dienst voorkomen. Amsterdam neemt wat dat betreft een uitzonderingspositie in. In het tweede ziektejaar wordt op basis van hetgeen in het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) is overeengekomen, de eerste zes maanden het salaris voor 100% doorbetaald en de volgende zes maanden voor 80%. De WAO-uitkering wordt, indien die wordt vastgesteld, in mindering op deze uitkering gebracht. Na twee jaar kan ontslag plaatsvinden als er geen uitzicht is op herstel. Bij dit ziekteverzuim van langer dan een jaar zijn 220 medewerkers, oftewel 250 fteþs, betrokken. De gemeente heeft als werkgeefster zeker een directe verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ziekteverzuim en zal waar mogelijk met actief beleid reïntegratie bevorderen, maar los van onze eigen verantwoordelijkheid wijs ik erop, dat het landelijke toezicht op het ziekteverzuim en de reïntegratie be- langrijk is verscherpt. De USO zit voor wat betreft de toepassing van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet Reïntegratie arbeidsongeschikten buitengewoon fel op deze bok hetgeen wij ook - terecht - duidelijk voelen. De verantwoordelijkheid voor het terugdringen van het ziekteverzuim ligt in onze ogen primair bij het management van de diensten en bedrijven, die daarop ook worden aangesproken in hun jaarplannen. Ik kan u verzekeren, dat, wanneer in de jaarplannen excessieve ziektecijfers zijn opgenomen, er speci- fieke doelstellingen worden geformuleerd voor het management om dit tot een acceptabel niveau te brengen. Ik heb overleg gehad met de wethouder voor Financiën en die vindt het niet een geweldig idee om bij gelegenheid van het mondelinge vragenuur nu al een deel van de ruimte in 2000 weg te geven en te bestemmen. Ik stel voor, dat wij de suggestie van mevr. Irik betrekken bij de vele suggesties die ongetwijfeld rond de Voorjaarsnota nog aan de orde komen. Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor het antwoord. Wij hebben er begrip voor dat de cijfers over 1998 er nog niet zijn. Wij worden graag geïnformeerd of er sprake is van een stijging of een daling. Los daarvan is de PvdA-fractie van mening dat het ziekteverzuim van zo veel procenten boven het landelijke algemene gemiddelde en het gemeentelijke bijzondere gemiddelde een extra inspanning rechtvaardigt. Uiteraard moet met zorgvuldigheid aan die extra inspanning vorm worden gegeven. Wij zijn bereid, hierin te investeren. Wij hopen, uiterlijk bij de Voorjaarsnota een afgewogen voorstel van het College tegemoet te kunnen zien. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het geheel eens met de opmerkingen van mevr. Irik. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Denkt de wethouder, dat het hoge ziekteverzuim bij de Dienst Stadstoezicht en het Gemeentevervoerbedrijf wordt veroorzaakt doordat daar veel additionele banen zijn ingevuld en, als hij dat denkt, zou het dan misschien helpen om mensen met een additionele baan, bij- voorbeeld Melkert-banen, extra begeleiding te geven in hun functie, omdat zij nog niet zo gewend zijn aan de druk die in dergelijke banen op hen wordt gelegd? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind, dat deze vraag het bestek van de wethouder voor Personeelszaken iets te buiten gaat. Ik zou er de voorkeur aan geven als de wethouder die verantwoordelijk is voor de Dienst Stadstoezicht en het Gemeentevervoerbedrijf hierop zou antwoorden, want dit heeft rechtstreeks te maken met de vraag hoe men de tent runt. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat mevr. Kalt die vraag heeft gesteld. Als men nog zou corrigeren voor het aantal mensen dat een Melkertbaan vervult, daalt het verzuimpercentage opnieuw. Als wij dat dan weer vergelijken met andere grote gemeenten, komt Amsterdam er niet zo slecht af. De vraag is, of men deze kwestie met extra begeleiding kan oplossen. Er zit bij genoemde dienst en bedrijf al zeer veel begeleiding voor deze groep mensen. Dit is overigens voor mij een reden - dat heb ik al eerder gemeld - om in Den Haag te gaan bepleiten om van de functie van conducteur een echte baan te maken, omdat wij merken dat het moeilijk is om mensen te vinden uit het werklozenbestand. Zij vallen dan vervolgens voor een groot deel door schulden, werkdruk en ziekteverzuim weer uit; dat is natuurlijk ook niet goed. Wethouder GRONDEL: Mijnheer de Voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling hebben wij met betrekking tot de Dienst Stadstoezicht ook gesproken over het ziekteverzuim. Een deel van de mensen dat een Melkert-baan aanvaardt redt het niet, hetgeen tot langdurig ziekteverzuim leidt. Voor een ander deel is een stevigere aansturing en ondersteuning nodig en dat zal kunnen leiden tot herschikking van de manier waarop de dienst is georganiseerd. Zoals beloofd, zullen wij hierover ordelijk verslag doen. Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. Bij de beantwoording is niet de inkoop van de arbo-diensten aan de orde geweest. De arbo-diensten zijn in 1994 in het leven geroepen om het percentage kortdurend verzuim terug te dringen, om herplaatsing te realiseren en om ervoor te zorgen, dat er zo weinig mogelijk mensen in de WAO terechtkomen. Het management is verantwoordelijk voor de inkoop van de diverse arbo-diensten en het is bekend dat niet alle arbo-diensten die zijn ingehuurd datgene bereiken waarvoor zij zijn ingehuurd. In hoeverre is het College in staat om het managementteam daarop aan te sturen en aan te spreken? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Het is juist, dat het management verantwoordelijk is voor de arbo-dienst. Het heeft de vrijheid, die arbo- dienst te nemen die het beste aanbod doet. Onze controle daarop is via mijn portefeuille een indirecte, namelijk via het ziekteverzuim. Als wij over het ziekteverzuim gaan praten omdat het excessief is, zullen ongetwijfeld de positie en de kwaliteit van de ingeschakelde arbo-dienst daarbij aan de orde komen. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder merkte zojuist op, dat de gemeente Amsterdam hoger zou scoren dan andere gemeenten. Ik wijs erop, dat in twee stadsdelen mensen van andere bedrijven hetzelfde werk doen als mensen van de Dienst Stadstoezicht. Zou kunnen worden uitgezocht hoe hoog in beide gevallen daar het ziektepercentage is? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Even ter vermijding van misver- standen: inderdaad is die 11%, inclusief de drie door mij genoemde diensten, hoger dan gemiddeld in andere grote steden, maar exclusief die drie grote diensten is het percentage gelijk aan de andere grote steden, namelijk 8%. Wethouder GRONDEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik neem aan, dat mevr. Van Oudenallen doelt op het handhaven van het parkeren, want er zijn ook diensten die in Geuzenveld stadstoezichtwerk doen. Men ziet dan meteen al het verschil. Daar wordt niet met Melkert-banen gewerkt; dan praten wij over andere caoþs en andere selectieprocedures. Wij kunnen eens kijken of daar verschillen bestaan, maar het systeem werkt daar natuurlijk volstrekt anders. Naar mijn mening is het niet echt vergelijkbaar. De VOORZITTER: Ik wil naar aanleiding van de vragen van mevr. Irik een opmerking maken. Ik kan een vraag uitsluitend weigeren, indien een onderwerp volgens het Reglement van Orde niet voldoende nauwkeurig is omschreven. Ik mag vragen niet weigeren als die te nauwkeurig omschreven zijn. Ik vraag mij af, of vragen die een hoog feitengehalte hebben nog binnen het vragenuur vallen. De vragen van mevr. Irik betreffen wel erg veel heel technische gegevens. (Mevr. IRIK: Soms zijn die kleine feitjes schokkend en heeft men die kleine feitjes nodig om themaþs ook hier binnen het concern op de politieke agenda te krijgen.) U moet daarover dan een kleine vraag stellen en niet tien vragen. Als u tien vragen stelt, leest de wethouder een stuk van twee bladzijden voor en dan gaan wij het vragenuur ver te buiten. Dan komt actualisering, waarvoor het vragenuur is bedoeld, niet meer aan de orde. Derde vraag De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Hoe denkt het College over het feit dat ambtenaren in het openbaar politieke uitspraken doen over politici en politieke partijen? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Vanuit het algemeen P&O-inzicht gaat dat te ver en is het niet acceptabel. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Heeft het College instrumenten om dergelijke uitspraken te voorkomen c.q. welke maatregelen kunnen worden ge- troffen in gevallen zoals eerder door mij verondersteld? Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Van kracht zijn de normale disciplinaire maatregelen die van toepassing kunnen worden verklaard voor iemand die in dienst blijft. Voor iemand die toch al de dienst verlaat, is het wat lastig om nu nog disciplinaire maatregelen te gaan treffen, alhoewel mijn handen jeuken. Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Dit alles verlokt natuurlijk tot het stellen van het spiegelbeeld van de vraag. Wat vindt het College ervan als politici publieke uitspraken over ambtenaren doen? De VOORZITTER: Daarvoor zullen geen lijfstraffen worden toegepast. Mevr. HOFMEIJER: Mijnheer de Voorzitter. De handen van wethouder Groen jeuken. Mede omdat het gaat om iemand die toch al weggaat denkt hij, dat men er niets aan zou kunnen doen. Ik vraag mij af of dat inderdaad zo is. Ik begrijp, dat op iemand die toch al weggaat een disciplinaire maatregel weinig indruk zal maken, maar deze persoon is toch nog circa een maand in dienst. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Mag ik het zo met mevr. Hofmeijer afspreken, dat wij ons ongenoegen, daarin gesteund door het gevoelen van de Raad, in extenso overbrengen? Vierde vraag De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Rond de zomer van 1998 kwamen plannen via de media naar buiten over een experiment in Zuidoost om (langdurig) werklozen op een onorthodoxe wijze aan een baan te helpen. De naam van dit voorstel: Workforce Zuidoost. D66 heeft kort daarna bekend gemaakt, positief te kijken naar het voorstel om verschillende instrumenten van het arbeidsmarktbeleid geïntegreerd toe te passen op één project. Wij hebben dit bekend gemaakt via een artikel in de krant. Verder heeft D66 bij verschillende gelegenheden in de commissies van advies en in de Gemeenteraad aangedrongen op een spoedige behandeling van het voorstel. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft D66 een motie ingediend waarin deze aansporing richting het College werd uitgesproken. Hoewel de wethouder lange tijd het bestaan van een voorstel ontkende, gaf hij tijdens het raadsdebat toe dat er werd gewerkt aan een plan. Het College zou zich hierover medio december buigen, waarna behandeling in de commissie van advies zou volgen. Na deze toezegging van het College heeft D66 de motie ingetrokken. Inmiddels bereiken ons signalen, dat het nog minstens een maand zal duren voordat het College aan behandeling van het experiment toekomt. Daarnaast horen wij, dat er slechts een oud, afgewezen voorstel zou bestaan. D66 is nog steeds van mening dat in een stad met 30.000 langdurig werklozen geen taboes mogen bestaan voor een goed arbeidsmarktpolitiek. Daarom willen wij weten: - wanneer het College heeft gesproken over het voorstel en waarom het is afgewezen; - of het juist is dat twee wethouders die verantwoordelijk zijn voor het werkgelegenheidsbeleid het niet eens kunnen worden over het experiment; - of het correct is dat de betrokken diensten het niet eens kunnen worden over een voorstel; - wanneer het College wederom over het voorstel zal praten en wanneer het zal worden geagendeerd voor de vergadering van de commissie van advies; - of er na de toezegging aan de Gemeenteraad, dat er spoedig over een voorstel zal kunnen worden gesproken, opdracht is gegeven om een nieuw voorstel op papier te zetten; - zo ja, aan wie en hoever men is met het plan, en - zo nee, waarom die opdracht voor een nieuw voorstel niet is gegeven en tot slot - of het College bereid is, een zware procedure te volgen en het voorstel, dat onrijp is voor het College, eerst in de commissie van advies te bespreken. D66 wil op deze wijze nogmaals duidelijk maken, dat het in een stad met vele duizenden werklozen onacceptabel is, dat een experiment om mensen op een creatieve en geïntegreerde wijze aan werk te helpen, een jaar op zich laat wachten. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Wat de voorgeschiedenis in deze Raad betreft zou ik de geschiedschrijving van de heer Arda willen aanvullen met de constatering, dat er een motie lag, die overigens is vervangen door een andere en die vervolgens is ingetrokken. Bij de Raad is het gebleven bij het via het Beleidsplan Sociale Zekerheid overnemen van een aankondiging van het College dat er op dit punt begin 1999 voorstellen te verwachten zouden zijn. Ik noem dit met nadruk omdat ik de beantwoording van deze vragen kan benutten om veel onjuistheden, die ook gisteren weer in Het Parool stonden, recht te zetten. Er was dus geen afspraak met de Raad, dat er in december 1998 een stuk ter bespreking zou liggen en er is ook geen sprake van een aangenomen motie terzake. Ik kom aan wat er wel op dit punt is gebeurd. Het College heeft niet over een plan gesproken. Als verantwoordelijk wethouder voor Sociale Zaken, dus ook voor de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) heeft mij vanuit de betrokken- heid van de GSD bij een eventueel experiment in december 1998 een voorstel bereikt. Ik heb van dat voorstel gezegd, dat het op een aantal punten anders zou moeten. De GSD heeft dat aangepast, maar dat kost enige tijd omdat het om een samenwerkingsproject gaat, zodat er ook met andere mogelijke partners over moest worden gesproken. Er heeft mij nog geen enkel voorstel op dat punt richting College gepasseerd, laat staan dat het College erover gesproken zou kunnen hebben. Ik moet zeggen, dat de interpretatie in die zin dat, wanneer een ambtelijk voorstel niet wordt doorgestuurd naar het College wanneer een wethouder daar anders over denkt, dat die wethouder die dan dwarsligt, toch een bizarre kijk van de redactie van Het Parool op de gemeentelijke democratie geeft. Zolang ik hier zit zal dat toch echter niet anders gaan dan zo, hoewel ik begrijp dat sommigen graag willen dat bepaalde redacties samen met de ambtenaren verder de stad besturen. Ik reken de heer Arda daar niet toe, dus dit punt wil ik verder laten rusten. Wat zal er dan gebeuren, gezien de grote betrokkenheid bij dit onderwerp ook van de wethouder voor Werk? De wethouder voor Sociale Zaken zal deze kwestie met de wethouder voor Werk bespreken en na die onderlinge raadpleging gaat het dan naar het College. Als het College het dan ook een goed plan vindt, gaat het naar de Raad. Een zware procedure, zoals de heer Arda vraagt, in die zin dat wij dan een ambtelijk stuk eerst maar naar de commissie doorsturen, is niet gebruikelijk en dat waren wij ook niet van plan. Wat wel is gebeurd met een zware procedure, is als het College zelf zegt dat er nog diverse varianten zijn en dat het zich eerst nog door de Raad wil laten adviseren, door dan niet een kant en klaar voorstel aan de commissie voor te leggen, maar alternatieven. Op dit moment is daarvan geen sprake. Ook de mededeling in Het Parool als zou er een meningsverschil over bestaan tussen wethouder mevr. Krikke en mij is alleen al daarom onmogelijk omdat wij het inhoudelijk daarover nog niet hebben gehad. Het is dus meer een veronderstelling voor waar in de krant zetten, maar dat kan ik dan bij dezen bij de Raad in elk geval uit het hoofd praten. De heer Arda vroeg ook, of betrokken diensten het eens konden worden over een voorstel. Op zichzelf communiceert het College daarover niet naar de Raad, maar ik heb al in december 1998 gezegd, dat er ook niet-gemeentelijke instellingen bij betrokken zijn. Het overleg over een eventueel gezamenlijk plan heeft vrij lang geduurd. Ondanks dat men in de krant allerlei versies kon lezen waarvan ik in het midden laat of die ooit hebben bestaan - die krant zou ik niet erg meer vertrouwen, zeker niet in deze zaak - kan ik er, ook los daarvan, niets mee. Ik kan pas iets met een plan als dat gezamenlijk wordt voorgelegd en naar zijn aard wordt dit plan niet uitsluitend en alleen door de GSD afgewerkt. De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat de wethouder aangeeft dat er binnen het College geen onenigheid bestaat en dat de portefeuille Werk bij de twee wethouders nog steeds in goede handen is. Het verheugt ons ook, dat er voortvarend wordt gewerkt aan eventuele wijzigingen van het voorstel dat in elk geval wel bij de wethouders ligt. Wij zijn enigszins teleurgesteld in de beantwoording van mijn vraag, of een zware procedure niet mogelijk is. Er worden eigenlijk procedurele bezwaren aangevoerd: er zijn geen andere voorstellen, het wordt alleen een zwaardere procedure bij meer alternatieven enz. Onze suggestie is de volgende. Wat zou men ervan vinden als het College nu eens alle partners die straks betrokken zijn bij de opstelling en de uitvoering van het voorstel vraagt, ieder een eigen voorstel uit te werken en die voorstellen dan naar de commissie van advies te sturen? Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. De heer Arda doet zeker een suggestie, maar ik meende dat het ging om een praktische suggestie; dat kan ik van die suggestie niet zeggen. Het staat natuurlijk elk raadslid vrij om overal aan vrije nieuwsgaring te doen, maar dat wij alle plannen van de ge- meentelijke en niet-gemeentelijke instellingen naar de commissies zouden sturen lijkt mij geen goede bestuurlijke werkwijze. Ik denk ook, dat een com- missie niet zou moeten willen dat zij buiten het College om allerlei plannen van anderen gaat bespreken. Dat zou de werkzaamheden van het gemeentebestuur niet ten goede komen. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Begrijp ik het goed, dat er binnen de termijn die is gesteld geen afgeronde voorstellen aan de commissie van advies zullen worden voorgelegd? Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik geef toe dat het begrip "begin 1999" een rekbaar begrip is; als men dat leest als "eerste kwartaal" ga ik er nog steeds vanuit dat het er voor die tijd is. Ik kan echter van een stuk dat nog niet af is en dat wij nog niet hebben besproken niet zeggen wanneer dat door het College naar de Raad wordt gestuurd. Vijfde vraag De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De vorige week berichtten zowel Het Parool als AT5 over het feit dat een consortium van vijf bouwonder- nemingen bereid is, de aanleg van de Westrandweg te financieren. Een week eerder, namelijk op 23 januari jl., had het Noordhollands Dagblad een artikel waarin een vertegenwoordiger van de gemeente Zaanstad zeer opgetogen was over de inbreng van de gemeente Amsterdam in een werkgroep die de private financiering voorbereidt van de Tweede Coentunnel, de Westrandweg en de N200. Mijn vragen zijn de volgende. Is het College op de hoogte van deze publicaties? Kan het College uiteenzetten, waaruit de inbreng van de gemeente Amsterdam in genoemde werkgroep bestaat? Kan het College mededelen welke vorm van private financiering de gemeente Amsterdam als deelnemer in de werkgroep voor ogen staat en wat de andere deelnemers in de werkgroep beogen? Overweegt het College de Gemeenteraad voor te stellen, met een financiële bijdrage van de gemeente Amsterdam deel te nemen in enige vorm van private financiering van de Tweede Coentunnel, de Westrandweg of de N200? Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Het College kan daarover niet veel mededelen. Er is een motie aangenomen om vanuit Amsterdam te bekijken of de Westrandweg in de een of andere vorm anders dan via de rijksbijdrage zou kunnen worden gefinancierd. Door diverse gemeentelijke diensttakken wordt daarnaar gezamenlijk gekeken. Die activiteiten zijn volop aan de gang en daarvan is nog geen resultaat bij het College gekomen. Het loopt wel hard maar niet zo hard. Daarnaast is er over de Coentunnelweg, de Westrandweg en andere niet via het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) gefinancierde zaken ook het nodige door de provincie getrokken overleg op dit gebied. Amsterdam heeft daar een inbreng, mede op basis van wat wijzelf langs die andere weg die ik noemde aan het uitzoeken zijn. Het College heeft daaruit nog geen enkele conclusie getrokken. Wij hebben ook nog niets voorgelegd gekregen. Het zou ook wel uniek zijn als deze afspraken van half december nu, een maand later, al tot resultaat zouden leiden. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. De vraag is dan, wat de status is van de berichtgeving dat die vijf bouwondernemingen daartoe bereid zijn. Is dat alleen een intentieverklaring of zijn er al voorlopige afspraken mee gemaakt? Indien die private financiering gaat plaatsvinden, hoe denkt de wethouder dat die zal worden terugverdiend? Het zijn natuurlijk geen altruïstische instellingen; die willen hun geld terugzien. Ik kan mij haast niet voorstellen dat dit puur via tolheffing zal kunnen geschieden. Wanneer denkt het College dan wel met nadere voorstellen te komen? Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. De berichten in de pers over PPS-constructies ken ik alleen met betrekking tot de verlengde Westrandweg, waarbij wij niet direct betrokken zijn. Ik heb ook enigszins tot mijn verba- zing gelezen, dat dit via een PPS-constructie zou gaan, hoewel het geld dat nodig is van de rijksoverheid komt. Wat daar aan PPS is, is mij onbekend, maar wij zijn bij dat project als gemeente Amsterdam ook niet direct betrok- ken. Voor het overige is het uitsluitend vrije nieuwsgaring als zouden er beleggers zijn die ook willen meedoen. Het is ook mijn conclusie, dat het, als zij daaruit een aardig rendement denken te boeken, interessant is om uit te zoeken hoe het geld, dat dan wordt voorgeïnvesteerd, wordt terugverdiend danwel welke betrokken partijen, ook overheden, zoveel belang bij een bepaalde verbinding hebben, dat zij dat gedeeltelijk zelf willen betalen. Die zaken zijn op die twee niveaus, als het gaat om modaliteiten voor de Westrandweg, bij ons zelf ook in discussie. Ik zou niet weten wanneer het College dat aan de Raad kan voorleggen. Ik neem aan, dat dit niet jaren gaat duren, maar ook niet dat dit binnen een maand gereed is. Zesde vraag De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Tijdens de besprekingen over de oprichting van een wetenschapsmuseum is de Raad steeds voorgehouden, dat de financiële betrokkenheid van de gemeente beperkt zou blijven tot een eenmalige bijdrage aan de stichtingskosten. De gemeente Amsterdam heeft een bijdrage geleverd van totaal 47 miljoen gulden. De exploitatie zou vallen onder het zogenaamde bedrijfsrisico en de gemeente was tenslotte niet de exploitant. Om de Raad om te krijgen is, naast diverse vingeroefeningen die de exploitatie sluitend moesten maken, ook het succes van de reeds bestaande wetenschapsmusea in de wereld als argumenten aangevoerd. Uiteindelijk heeft een meerderheid van de Raad zich ervan laten overtuigen dat een eenmalige bijdrage voldoende zou moeten zijn om een trekpleister van formaat binnen de grenzen van Amsterdam binnen te halen. Uit een ingezonden artikel van de heer James Bradburne die verantwoordelijk was voor het ontwerp van NewMetropolis in de Volkskrant van 30 januari jl., kan ik slechts concluderen, dat alle andere wetenschapsmusea in de wereld succesvol kunnen draaien omdat zij jaarlijks subsidie ontvangen van de overheid. Uit eigen onderzoek blijkt, dat de uitgangspositie van diezelfde wetenschapsmusea minimaal dezelfde is als die van New-Metropolis, namelijk vaste bijdragen om niet in de stichtings- kosten, gebouwen gratis ter beschikking gesteld enz. en daarnaast een jaarlijkse bijdrage van overheidswege in de exploitatie. Dit is absoluut noodzakelijk, zoals de heer Bradburne in zijn artikel opmerkt, omdat serieuze wetenschapsmusea niet kunnen bestaan van toegangsgelden alleen. Mijn vraag luid als volgt. Waarom heeft het College de Raad deze uiterst belangrijke informatie onthouden? Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. De Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap en Techniek - dat was de voorloper van New- Metropolis - heeft een businessplan opgesteld, onder meer met de bureaus Twijnstra Gudde Management Consultants en Coopers & Lybrand, waarin nadrukkelijk staat dat er geen exploitatiesubsidie door de overheid noodzakelijk was. Aan de Gemeenteraad is vervolgens uitgebreid gemeld - voordracht nr. 121 van 9 februari 1995 - welke risicoþs niettemin aanwezig zouden kunnen zijn die een dergelijke subsidie toch nog nodig zouden kunnen maken. Met andere woorden: de hele discussie is erop gefocust dat NewMetropolis zelfstandig zou kunnen functioneren. Bekend is, dat de vorige Gemeenteraad en ook weer deze Gemeenteraad een aantal malen heeft uitgesproken, dat een exploitatiesubsidie door de gemeentelijke overheid niet aan de orde was. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Alles wat de wethouder heeft gezegd is mij bekend, maar wat mij toen niet bekend was, is dat alle andere wetenschapsmusea in de wereld absoluut alleen maar kunnen draaien als zij exploitatiesubsidie van de overheid krijgen. Ik kan mij nog herinneren, dat wij erover hebben besproken, dat het þbreakevenpointþ bij 350.000 bezoekers per jaar zou worden bereikt. Uiteindelijk bleken 500.000 bezoekers niet voldoende om zonder forse verliezen te werken. Uit de informatie die wij toen hebben gekregen werd niet duidelijk dat alle andere wetenschapsmusea in de wereld niet zouden kunnen functioneren zonder een exploitatiesubsidie. Als de Raad op dat moment daarvan op de hoogte zou zijn geweest, vraag ik mij af of wij de besluiten zouden hebben genomen die wij hebben genomen. Mijn vraag blijft overeind, namelijk waarom wij niet over de informatie beschikten dat alle andere wetenschapsmusea in de wereld alleen maar konden functioneren met een subsidie op de exploitatie en niet uitsluitend op bezoekersaantallen. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb niet alle raadsvoordrachten op deze gegevens nagevlooid, maar ik wil er wel op wijzen, dat er voor een andere zienswijze is gekozen, namelijk dat NewMetropolis zonder een gemeentelijke structurele subsidie zou kunnen functioneren. Amsterdam hanteert bijvoorbeeld nog steeds het systeem van erfpacht en het feit dat wij dit systeem ongeveer als enige in Nederland nog hebben, is voor deze Raad ook niet een reden geweest om daar anders tegenaan te kijken. 19 Preadvies van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 op de notitie van het raadslid Breunissen (nr. 236 van 1998), getiteld: Baas over eigen trommelvlies (Gemeenteblad afd. 1, nr. 32, blz. 225). Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie vindt het van groot belang, dat wordt gesproken over de extra last die geluid mensen aandoet. Wij weten, dat de gezondheid van de gemiddelde mens wordt aangetast als er te veel geluid is; men krijgt er stress door. Wij hebben in de commissie van advies gemerkt, dat sommige mensen nog extra last hebben van geluid. Zij drongen er dan ook sterk op aan om tot goede maatregelen te komen. Ongeveer vergelijkbaar hiermee is het probleem van fijn stof. Ook dat is voor iedereen schadelijk, maar natuurlijk zijn er astmapatiënten die daarvan nog extra overlast ondervinden. Wij willen graag, dat ook deze mensen, met een stoor- nis, gewoon kunnen participeren in de samenleving. Wij zijn blij, dat het College zo positief staat tegenover de suggesties die van de kant van GroenLinks zijn gedaan in de notitie van de heer Breunis- sen. Wij hebben ook met enige tevredenheid gelezen, dat men de leefbaarheid in de stad van belang vindt en dat handhaving als tweede punt aan de orde komt. Op de eerste bladzijde van het preadvies wordt echter gesteld, dat het handhaven wat moeilijk is als men denkt aan het Amsterdamse Bos, aangezien men daar een politieagent of boswachter niet kan laten optreden als vliegtui- gen met denderend geraas overkomen op 200 meter hoogte. Gesteld wordt dan, dat men voortdurend moet constateren, dat het lied van de vooruitgang luid klinkt. Daarom zou dan kennelijk niet kunnen worden opgetreden. Is het dan zo, dat in het Amsterdamse Bos ook niet kan worden opgetreden tegen geluid veroorzaakt door radio's? Zou het dan eigenlijk ook niet zaak zijn, dat andere geluid eveneens te bestrijden? Wij willen immers, dat ook in recrea- tiegebieden een rustig gebied ontstaat. In de APV wordt gesteld, dat toezicht moet worden gehouden. Helaas is echter volgens het College in sommige delen van de stad de ambiance niet zodanig, dat men direct kan optreden tegen de veroorzaker van de overlast. Dat mag men zo zeggen, maar het is toch niet iets waarbij wij ons zouden moe- ten neerleggen? Wij willen graag dat de regels en de wetten worden gehand- haafd en dat er derhalve wel degelijk wordt opgetreden, mede omdat - men ziet dat bijvoorbeeld bij geluidsarm bouwen - eisen worden gesteld in verband met de volksgezondheid. Daarom zijn wij ook blij met hetgeen wordt gesteld omtrent geluidsarm bouwen. Daar denkt men aan schroeven in plaats van heien, zeker in de avonduren en gedurende de nacht. Wij zouden echter graag zien, dat ook op ander gebied wordt opgetreden. Wij hebben er begrip voor, dat dit eigenlijk niet goed kan in winkels. Dat is aan de ondernemers zelf. Wij hopen slechts dat de klanten in de winkels, als er veel ellendige muziek is, daar wegblijven en dat er op die manier sprake zal zijn van marktwerking. Op andere plekken zou men echter toch wel moeten optreden. Wij zijn blij met het voorstel inzake een geluidsbeleid, in samenhang met hetgeen in de Tweede Kamer wordt voorgesteld op dit terrein. Er wordt echter wel gezegd, dat dit dan weer zal worden doorgeschoven naar de stadsdelen om een beleid te voeren. Wij zijn van mening, dat de centrale stad een regie- functie in dezen zou kunnen hebben. Tevens wordt gesteld, dat de Milieudienst een en ander zal doen door middel van een nota. Wij hopen, dat er bij dit soort zaken, als die vanuit de centrale stad worden doorgeschoven naar de stadsdelen, toezicht en een regiefunctie zullen zijn van onze kant. Mijn fractie is, kortom, niet helemaal gelukkig met het beleid zoals dat eruit zal komen te zien. Van de kant van minister Pronk liggen er voorstellen waarin geluid minder belangrijk lijkt te worden geacht. Als dit ook hier het geval zou zijn, zouden wij het daarmee niet eens zijn. Het idee van compen- satie, in die zin dat, als ergens sprake is van hogere geluidsniveaus, er tevens een stiltegebied zou moeten zijn, wordt bij ons met enige verbazing gezien. Geluid is geluid. Als er ergens om de hoek dan stilte is, hebben mensen die in het geluid leven geen boodschap. Concluderend: wij zijn heel benieuwd naar de verdere uitwerking. Wij zijn blij dat er enige stappen zijn gezet en dat het College ideeën van GroenLinks op dit terrein wil overnemen. Mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is van mening dat de fractie van GroenLinks een goede reden had om de geluidsoverlast nog eens onder de aandacht te brengen in een notitie. Ook wij zijn van mening, dat die overlast een nogal onderschat probleem is. Daarom lijkt het ons ook heel goed, mede gezien het feit dat in Den Haag nu voorstellen worden gedaan inzake een andere verdeling van de verantwoordelijkheden tussen rijk en gemeenten, dat het College hierin ook een aanleiding ziet om te komen tot een nota inzake een stedelijk geluidsbeleid. Wij steunen die gedachte en zijn benieuwd wat erin komt te staan. Ik wil hiertoe graag enige aanzetten geven. Het antwoord van het College op de notitie van de heer Breunissen is naar ons oordeel wat aan de magere kant. Er wordt een subjectief verschil in bele- ving van geluid geconstateerd. De vraag rijst in het preadvies dan, wat wij nog kunnen doen als iedereen er kennelijk verschillend over denkt. Als dat de toon moet worden van de nota over geluidsbeleid, is dat niet de toon waarop D66 zit te wachten. Wat wij wel verwachten is een concrete en doelgerichte nota. Ik noem zaken als de bronnen van overlast, de mate van ergernis enz. De vraag is dan, in hoeverre men als gemeente op dat gebied direct iets kan doen door maatregelen, voorschriften enz. danwel via voorlichtende, initiërende en stimulerende taken. De Milieudienst vervult die taak ook op andere gebieden. Dat onderscheid zien wij in de nota graag terug, met een aantal keuzemomenten voor de commissie. Ik vraag verder nog aandacht voor het volgende. In het beleid van ruimtelijke ordening maken wij een heel duidelijke keuze - de Raad doet dat ook - in de zin van enerzijds verstedelijking en verdichting van de stad en anderzijds open ruimte, groen en recreatie. Dat heeft voor een deel ook te maken met geluidsbeleid. Uitspraken in die zin kunnen derhalve ook gevolgen hebben voor de luchtvaart en de standpunten die Amsterdam daarin inneemt. Als ergens een stil recreatiegebied ligt, kan men vervolgens niet besluiten, routes via die gebieden te voeren om woonwijken te ontzien. Ik wil op dat punt nu geen uitspraak doen, maar ik acht het wel belangrijk om duidelijk te maken, dat op een of andere manier de keuze voor het ene ook iets betekent voor het andere. Die keuze komt dan uiteindelijk wel aan de orde. Ik vraag de wethouder of dit soort fricties in het Milieubeleidsplan danwel in de nota over een stedelijk geluidsbeleid aan de orde komen. D66 wil tenslotte, samen met de fractie van de PvdA, verzoeken te komen tot het tegengaan van de geluidsoverlast van mobiele telefoons in het Stadhuis. Dat is een gemakkelijk te vermijden bron van geluidsoverlast. Ik verzoek het College dan ook, op korte termijn te komen tot maatregelen door bijvoorbeeld bordjes in alle vergaderzalen in het Stadhuis aan te brengen. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het eens met mevr. Bruines dat het geluidsprobleem vaak wordt onderschat. Het geluid neemt toen en vooral vermijdbare hinder kan heel vervelend zijn. Ik neem aan, dat de opmerking over het "lied van de vooruitgang" met overkomende vliegtuigen enz. ironisch bedoeld was. Ik zal graag zien dat in de op te stellen nota de verschillende tracés, ook in verband met de toekomst van Schiphol, aan de orde komen. Dat kan medebepalend zijn voor de wijze waarop de gemeente tegen bepaalde zaken aankijkt. De geluidscontouren zijn nu zodanig geregeld, dat geluid beneden 65 dBA niet wordt meegeteld. Dat behoort in die nota naar mijn oordeel wel voor te komen. Wij hebben eerder een motie ingediend met betrekking tot het verbieden van reclamevliegtuigen. Die motie is aangenomen. Wat heeft het College inmiddels gedaan in dezen en hoe is de stand van zaken? De gemeente is commissaris van de luchthaven. Kan het College binnenkort over dit punt verslag uitbrengen? Mevr. Bruines stelde al een vraag over het verbieden van mobiele telefoons in de vergaderzalen in het Stadhuis. Er zal vervolgens in de komende jaren een enorme hoeveelheid extra geluidshinder ontstaan als gevolg van de aanleg van de Noord-Zuidlijn. Dat is voor een deel onvermijdbaar lawaai, maar alles wat men kan doen om vermijdbaar lawaai, zoals radio's van bouwvakkers die aan het werk zijn, te vermijden zal moeten worden gedaan. Ik zal graag zien dat dergelijke punten in de op te stellen nota worden opgenomen - ik hoop dat die eerder komt dan de evaluatie uit de Bijlmermeer - zodat, als de werkzaamheden aan aanvang nemen, regelingen bestaan. Dat zal met name voor dit soort zaken heel veel verschil uitmaken. Tenslotte heb ik in de commissie al een aantal andere mogelijkheden ge- noemd. Ik hoop binnenkort een notitie in te dienen, die dan kan worden betrokken bij de nota inzake geluidshinder. De heer BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Tijdens de commissievergadering heb ik gezegd dat ik een beetje pijn in mijn oren kreeg van de vrijblijvend- heid van dit preadvies. Echter, de wethouder verzekerde de commissie dat geluidshinder wel degelijk de aandacht van het College heeft. Dat moet hij nog maar eens heel hard herhalen, want uit het preadvies kan ik niet meer opmaken dan dat een voorstel voor een nota inzake een stedelijk geluidsbeleid zal worden voorbereid. Daar word ik echt niet stil van. Hoe serieus neemt het College geluidshinder? Het wonderlijke is, dat de tekst van het preadvies nu juist aanleiding geeft om met prioriteit die hinder aan te pakken. Op blz. 226 staat bijvoorbeeld: "Probleem is dat de uitzonderingen in een stad als Amsterdam zo vaak voorkomen." Dat is apekool, want uitzonderingen die vaak voorkomen zijn geen uitzondering meer en dat is nu juist waar de pijn zit. Als het om een uitzondering gaat, kan men er nog wel mee leven, maar als het vaak voorkomt, ontstaat ellende. Het preadvies vervolgt met: "(...) en dat de bewoner van de Dam, de Nieuwmarkt of het Museumplein maandelijks voor een of meer dagen in de herrie zit, en dat nog afgezien van de dagelijkse geluidshinder van openbare dronkenschap, drugshan- del en -gebruik en van het gebruik van radio's bij werkzaamheden in de openbare ruimte." (De heer VAN DUIJN: Dat betreft dus de Koningin, de enige die op de Dam woont.) Ik weet niet hoe het is met de oren van de Koningin; misschien heeft zij er dopjes in. De discussie over de vraag waar de Koningin woont zal ik overigens graag op een andere plek voortzetten. Verder kan ik de heer Van Duijn verzekeren dat heel veel mensen last hebben van bijvoorbeeld de kermis op de Dam. Als men opmerkingen als de geciteerde leest, kan men vaststellen dat er voldoende reden is om de boel flink aan te pakken, zeker als men weet dat de APV mogelijkheden biedt om excessen tegen te gaan. Vervolgens lees ik dan echter, dat men kennelijk te lamlendig is om ertegen op te treden. Of lees ik dat verkeerd? Nogmaals mijn vraag: hoe serieus neemt het College de geluids- hinder? Komt er op onze jaarlijkse braderie weer een lawaaipodium uitgerekend tegenover het Begijnhof? Wanneer gaat het College Schiphol nu eens via de rechter dwingen zich aan het convenant te houden? Wellicht kan de wethouder hierover meer duidelijkheid scheppen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ook onze fractie vindt het lawaai in de stad een serieus punt. Mensen moeten daartegen worden beschermd. Het preadvies is niet meer dan een soort aankondiging, in de geest van bij- voorbeeld het antwoord van wethouder Stadig op mijn vraag over de vogelricht- lijn: wij zullen er eens over gaan denken en overleg gaan plegen. Dat schiet dus niet erg op en intussen gaan wij voort met het geven van ontheffingen voor autowegen waar te veel lawaai zal worden geproduceerd voor de woningbouw die daar zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden. Het "lied van de vooruitgang" dat men hoort in het Amsterdamse Bos, is in feite het grommen van de achteruitgang. Mensen die hier juist de stilte zoeken hebben daarvan uiteraard last. Ik heb overigens vernomen, dat er rond het Amsterdamse Bos ook bordjes staan met het woord "Stiltegebied". Wat is een stiltegebied? Het heeft een bepaalde wettelijke status, maar erg veel substantiële stilte vindt men er niet. Ik kom aan het moeilijkste punt, namelijk het vliegtuiglawaai. Wij hebben er vorige week nog een interessante bijeenkomst over gehad in de Vondelkerk. Daar kwam ook de z.g. letter of intent tussen Schiphol en de gemeente Amster- dam ter sprake. Er vliegen te veel vliegtuigen boven met name het centrum van de stad en mensen hebben daarvan last. Er is ooit een afspraak over gemaakt, maar die wordt niet nageleefd en zal ook niet worden nageleefd, zoals die avond bleek; een vertegenwoordiger van Schiphol liet dit duidelijk merken. Toch reageert de gemeente Amsterdam dan niet door er juridische maatregelen tegen te nemen. Wij vinden dat dit wel moet gebeuren. Als een zo belangrijke afspraak wordt gemaakt met een zo indrukwekkende veroorzaker van lawaai, moet die afspraak ook worden nageleefd. Anders kopen wij niets voor dit soort preadviezen. Wij stellen dan ook voor om, gezien de terughoudende benadering van de wethouder op dit punt, toch maar een kort geding tegen Schiphol te beginnen, omdat dit de enige manier lijkt om daadwerkelijk het aantal vluchten en daarmee het lawaai van vliegtuigen boven Amsterdam terug te dringen. (De heer DALES: U refereerde zojuist aan een bijeenkomst - ik was daar ook aanwezig - waar een vertegenwoordiger van Schiphol dingen zei die u kunt uitleggen zoals u wilt, maar ik wijs erop dat uw waarneming met betrekking tot de opstelling van de wethouder en zijn teksten aldaar, naar mijn mening lang niet in overeenstemming is met hetgeen ik heb waargenomen. Ik trof daar een heel andere wethouder aan!) Ik zei, dat de wethouder een heel terughoudende opstelling koos. (De heer DALES: Het was mij nu juist opgevallen dat dit reuze meeviel.) Ik doelde op de mogelijkheid van een kort geding. (Mevr. BOERLAGE: Dat was juist zoþn interessante opmerking van de wethouder.) De wethouder heeft inderdaad gezegd, dat de gemeente bijna aan het procederen was, maar enige minuten later bleek dat dit niet erg veel inhield. Indachtig de uitspraken die de wethouder hierover in de Raad heeft gedaan, meende ik het zo te moeten opvatten dat hij niet van plan is met een kort geding te beginnen. De wethouder kan dat nu echter uitspreken. In ieder geval stelt mijn fractie voor, dit wel te doen. Ik heb een motie voorbereid die ik eventueel in tweede termijn zal indienen. (De VOORZITTER: Heeft de motie te maken met het onderwerp dat aan de orde is?) Die heeft te maken met lawaai in de stad en de bescherming van burgers daartegen. De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Om niet de indruk te wekken alsof de fractie van de VVD doof zou zijn voor de problematiek die hier wordt aangesneden, wil ik ook van onze kant nog een korte reactie geven. Wij stemmen in met het voornemen van het College om met een nota inzake een stedelijk geluidsbeleid te komen en daarbij te putten uit de ervaringen die zijn opgedaan met het pilot-project in de Bijlmermeer en het MIG (Moder- nisering Instrumentarium Geluidsbeleid). Het lijkt ons goed, in eerste instantie de gebieden te benoemen waar hogere geluidsniveaus zijn toegestaan en gebieden waar wordt gestreefd naar lagere geluidsniveaus, zodat burgers enigszins een keuze kunnen maken... (Mevr. BOERLAGE: Is dat "hoger" waarover u spreekt ook "boven de norm"?) Ik citeerde uit het preadvies. Of het gaat om geluidsniveaus boven de norm, zal moeten blijken uit de voorstellen van het College. (Mevr. KALT: Het is de z.g. stolpmethode, zo heb ik geleerd.) Ik wijs er wel op, dat wij pleiten voor enige nuchterheid op dit punt. In de commissievergadering is al naar voren gebracht dat het beleven van geluid in hoge mate een subjectieve aangelegenheid is. Wat ons betreft, mogen de voorstellen niet de levendigheid die in een stad als de onze ook mag worden verwacht teniet doen. In dat verband spreek ik de hoop uit, dat de zaken die op blz. 226 van het preadvies worden genoemd, bijvoorbeeld het Prinsengracht- concert, de Uitmarkt, de huldiging van Ajax - de laatste tijd overigens iets minder - kermissen, Koninginnedag enz. niet tot het verleden gaan behoren. Daarom pleit ik voor nuchterheid. Wij zouden het verkeerd vinden als valse hoop zou worden gewekt bij burgers in de stad, alsof het mogelijk zou zijn in Amsterdam helemaal geluidsarm te wonen danwel te recreëren. (De heer BIJLSMA: Ook wij zijn er uiteraard voor, dat zaken als de Uitmarkt blijven bestaan, maar ik wijs erop, dat de hoeveelheid versterkte muziek daarbij ieder jaar toeneemt. Daaraan kan wel iets worden gedaan.) Daarmee ben ik het eens; niet met afschaffen van dergelijke zaken. Ik ben reuze benieuwd naar het verbieden van mobiele telefoons in dit Stadhuis. Het lijkt mij, dat men bij dergelijke zaken ook mag vertrouwen op het feit dat mensen dit onderling kunnen regelen en dat wij ons niet steeds weer moeten verliezen in regelgeving en handhaving. Ik twijfel aan de hand- haafbaarheid van een dergelijke maatregel. (Mevr. BRUINES: U zit ook vaak in commissievergaderingen en dan is het gebruik van die telefoons vervelend. Er zijn cafés en restaurants waar een stikkertje op de deur zit om mensen ertoe te brengen de telefoon uit te zetten. Ik meen dat een signaal in deze zin helemaal niet verkeerd is.) Wethouder GRONDEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik meen, dat het goed is te constateren, dat raadsbreed wordt vastgesteld dat geluid een onderwerp is dat tot nadere uitspraken en wellicht tot regelgeving moet leiden. Dat wordt mede bepaald door het feit dat wetgeving op dit punt zal leiden tot een decen- tralisatie van bevoegdheden. Wij zullen ons derhalve op een en ander moeten bezinnen. In het preadvies worden vooral dilemma's geschetst en geen knopen doorge- hakt, aangezien dit in een reactie op een notitie naar mijn mening geen goede weg zou zijn. Wel moeten wij een weg aangeven om duidelijk te maken hoe wij ons beleid nader kunnen preciseren. Dat verklaart wellicht hetgeen sommigen zeggen, namelijk dat aan de ene kant wordt gezegd dat het een belangrijk onderwerp is, terwijl aan de andere kant heel weinig concrete voorstellen worden gedaan. Die zullen wij op termijn doen. Ik denk dat het geluid een heel specifiek punt vormt in de milieubelas- ting. In tegenstelling tot hetgeen mevr. Boerlage zegt, meen ik dat er ver- schillen zijn met bijvoorbeeld fijn stof. Fijn stof heeft wel heel concrete bronnen, bijvoorbeeld in het westelijk havengebied of door verkeer dat over wegen rijdt, maar het verspreidt zich diffuus. Het is dus heel lastig om hier te zeggen dat wij op een bepaalde plek een concrete maatregel kunnen nemen tegen een concrete dader. In een heel enkel geval kan dat wel, maar daarop zal ik nu niet nader ingaan. Met geluid is dat anders. Er is daarbij wel sprake van concrete bronnen en er zijn ook concrete mensen die last hebben. Het is daarom ook te eenvoudig om in algemene zin te roepen dat het stiller moet en dat wij dit in algemene zin moeten regelen. Wij moeten dit dan per onderwerp ordenen. Ik vind de suggestie goed om bij de verdere uitwerking van bijvoorbeeld de aanbestedingen van de Noord-Zuidlijn specifiek aandacht te geven aan de mogelijke geluidsoverlast tijdens de bouw, zonder nu te zeggen dat wij het kunnen regelen. Ik zeg toe, dat ik hierover zal overleggen met wethouder Köhler. Men moet wel beseffen dat, als wij bijvoorbeeld zouden bepalen dat voor 8 's morgens uur niet mag worden geheid, de prijs en de duur van het project met sprongen omhoog zullen gaan. Dat is wel een afweging die dan moet worden gemaakt. Ik denk dan ook dat dit er niet uit zal komen. Andere zaken, bijvoorbeeld de beroemde transistorradio op de steiger, komen wellicht wel in aanmerking, zij het dat ook daar handhaving ingewikkeld is. Een enkeling heeft goed begrepen, dat het luide "lied van de vooruitgang" ironisch bedoeld was. Wel gaat het om een dilemma waarvoor wij staan. In de stad wordt geleefd, gewerkt en gewoond en het vinden van een goede afweging daartussen is een klus die voor ons ligt. Het signaal, dat het geluidsbeleid dat zal worden geformuleerd is bedoeld om een instrument te zijn voor regie over de stadsdelen is helder. Veel be- voegdheden liggen nu bij de stadsdelen. Ten aanzien van de prioriteit voor de handhaving meen ik dit punt te kunnen inbrengen in het overleg met de stadsdelen. Ik kom op de inbreng van D66 en loop daarmee vooruit op een opmerking van de heer Van Duijn. Een collega zei tegen mij, dat in de Raad altijd alles aan de orde kan komen door te roepen dat iets in de verte wel wat te maken heeft met het onderwerp van het agendapunt dat aan de orde is, om vervolgens een motie in te dienen. Zowel de mobiele telefoons in vergaderzalen als het al dan niet instellen van een kort geding tegen Schiphol zijn zaken die ressorteren onder de portefeuille van wethouder Groen. Desgewenst kan deze dit punt aan de orde stellen. Wel kan ik melden dat wij ons zullen beraden op de vraag die ik al veel heb gehoord over een verbod op in werking zijnde gsm- telefoons; gsm-telefoons zelf kunnen wij naar ik meen niet verbieden. Persoonlijk heb ik de indruk, dat de Raad ook gewoon een wijziging kan doorvoeren in het Reglement van Orde; dat is echter maar een suggestie. D66 is het vervolgens niet eens met de column "Als ik burgemeester van Amsterdam was..." van de heer Dittrich, die zich kennelijk verkiesbaar heeft gesteld. Deze stelt daarin voor om alle aanvliegroutes van Schiphol buiten de steden te leggen. D66 signaleert dan terecht het dilemma dat men dan alle stiltegebieden rond de stad om hals heeft gebracht. Ik vind het ook heel terecht dat men die afweging ook in de standpunten met betrekking tot eventuele draaiing van banen meeweegt. (Mevr. BRUINES: Het enige wat ik heb gezegd is, dat D66 het belangrijk vindt - los van welke opvatting van de heer Dittrich dan ook - dat, als men voor het ene kiest, in ieder geval consequent zou moeten zijn als het erom gaat waarvoor men dan nog meer zou moeten kiezen. Ik vraag u, die afweging en die mogelijke contradictie in de stukken op te nemen.) Dat heeft te maken met de discussie over een mogelijke verandering van het banenstelsel van Schiphol. Ik ben het met u eens, dat wij die afweging nadrukkelijk zichtbaar moeten maken. Een keuze voor het ene is een keuze tegen het andere. De vraag of de discussie rond Schiphol apart moet worden gevoerd, of bij het Milieubeleidsplan of bij de nota inzake geluidsbeleid is een kwestie van procedure. Het hangt ook af van de tijdstippen. In ieder geval zullen wij er, gelet op de discussies die van de kant van het rijk worden aangeslingerd, standpunten over moeten innemen. Het lijkt mij verstandig het in eerste instantie in dat kader te bespreken en de effecten in meer afgeleide zin te betrekken bij het algemene geluidsbeleid. (De heer VAN DUIJN: Begrijp ik het goed dat wij naar uw mening geen kort geding moeten beginnen?) Ik stel voor, dat wethouder Groen daarover iets zegt. De heer Goring heeft nadrukkelijk het belang van het formuleren van een beleid onderstreept en heeft ook aangegeven dat men daarin de verschillende belangen moet afwegen. Ik ben het eens met degenen die stellen, dat men niet moet bepleiten geen activiteiten meer te hebben die leuk zijn voor de mensen, maar dat men beter dan nu zou moeten bekijken of het steeds maar groeiende versterkte geluidsvolume de enige manier is om leuke dingen in de stad te doen. Overigens zou ik er ook niet voor zijn om bij de Uitmarkt alleen a capella-koortjes toe te staan; dat is echter ook het andere uiterste. (De heer VAN DUIJN: Kunt u nog ingaan op mijn vraag wat de betekenis is van het feit dat het Amsterdamse Bos een stiltegebied is?) Volgens mij is dit niet een officieel aangewezen stiltegebied. Ik zal dit echter nagaan. De heer Bijlsma sprak nog over overlast door reclamevliegtuigen. De motie is ongeveer een maand geleden aangenomen en ik heb toegezegd dat wij een brief zullen schrijven. Overigens schijnt ons commissariaat van Schiphol niet relevant te zijn, aangezien de vliegtuigjes niet vanaf Schiphol opstijgen. (De heer BIJLSMA: Ik zal met belangstelling het antwoord van het College afwachten op de vraag wat het ertegen denkt te doen.) De VOORZITTER: Met betrekking tot de gsm-telefoons merk ik op dat in de Gemeentewet staat, dat de Voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde der vergadering. Als die op enigerlei wijze wordt verstoord door toehoorders kan hij dezen en zo nodig anderen doen vertrekken. Bij herhaling kan iemand voor drie maanden de toegang tot de Raad worden ontzegd. Kortom: het wordt leeg in de Raad als men dit doet. Bij "verstoring van de orde" kan men ook denken aan het laten overgaan van gsm-telefoons. Men behoeft er dus geen afzonderlijke regel voor in te stellen. (Mevr. BRUINES: Ik vind dat een wat flauw antwoord.) Als iemand hier een telefoon laat aanstaan zijn 80 bestraffende blikken van iedereen in deze zaal toch "killing"? (De heer BIJLSMA: Het punt is, dat mensen vergeten de telefoon af te zetten. Onze vraag was, of mensen hierop attent kunnen worden gemaakt door met name bij de ingang van vergaderzalen een bordje te plaatsen met de tekst "gsm uitschakelen!") Ik zou de voorkeur geven aan betere geneesmiddelen tegen vergeetachtig- heid. Ik noem bordjes als "Verboden te roken" enz. Men kan ook denken aan het verzoek om medegebrachte etenswaren hier niet te nuttigen. Wij moeten toch in staat zijn, onze eigen regels in onze eigen raadzaal te handhaven. De Voorzitter is voor de toehoorders mans genoeg om dat te doen. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Het lijkt mij niet erg opportuun om nu, bij de behandeling van een nota als deze, een standpunt in te nemen over het al dan niet procederen tegen Schiphol. Daarvoor is een ordentelijke voorbereiding in het College en in de commissie meer op haar plaats, vervol- gens uitmondend in een beslissing in de Raad. Ik noem ook het verstrekkende karakter van een dergelijke beslissing. Ik vind het nu wel erg veel lijken op het grijpen van een willekeurige vogel uit de lucht. (De heer VAN DUIJN: Dat is wat al te gemakkelijk. Wij hebben in de Raad al vaak gesproken over de letter of intent en de mogelijkheid van een kort geding. Toen hebt u zich er ook al terughoudend over uitgesproken. Bij dit punt is het echt aan de orde. Wij kunnen wel over gsm-telefoons babbelen, maar vliegtuigen maken echt heel veel lawaai, waar mensen þs nachts van wakker liggen, niet van gsm-telefoons.) Als ik zeg, dat ik het op een ordentelijke manier wil voorbereiden, bete- kent dit niet dat ik het lawaai niet zou willen erkennen. Ik ondervind dat zelf ook. Het gaat mij erom, dat een ordentelijke gang van zaken, die al gepland is, in discussie met de commissie tot stand moet komen. Ik heb daar- voor ook juridisch advies nodig. (De heer VAN DUIJN: Kunnen wij het dan binnen zes weken op de agenda hebben?) Dat zal ik met de commissie moeten overleggen. Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben heel tevreden over het antwoord van de wethouder. Het ging nu om drie onderwerpen waarbij sprake is van geluidsoverlast. Er zijn er nog meer, maar daarop komen wij bij gelegen- heid wel terug. Mevr. BRUINES: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben wat teleurgesteld over het antwoord met betrekking tot de telefoons. Het gaat mij ook niet alleen om de raadzaal, maar ook om de vergaderzalen van de commissies. Ik heb verzuimd, in eerste termijn mede te delen dat wij, afhankelijk van het antwoord, van plan waren een motie op dit punt in te dienen. Het gaat ons er niet om, met opgeheven vingertje te roepen dat het niet mag, maar het leidt steeds tot ergernis en een vorm van herinnering daaraan vinden wij zinvol. Kan de wethouder hierop alsnog reageren? De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb van de wethouder niet goed begrepen of hij inderdaad in de aangekondigde nota danwel in het Milieubeleidsplan wil aangeven, wat in de toekomst de geluidscontouren van mogelijke oplossingen voor Schiphol zijn. Dan hebben wij in ieder geval de informatie beschikbaar. De heer BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de wethouder dat handhaving meer prioriteit zal krijgen. In de afweging die hij noemde tussen wonen, werken en recreëren komt de ellende toch wel vaak bij de bewoners terecht. Ik wil verder met name nogmaals aandacht vragen voor het aantal evenementen in de binnenstad. De decibels en de lol schijnen een soort van verbond te hebben gesloten: hoe meer decibels hoe meer lol. Dat ontgaat mij en met mij vele bewoners van de binnenstad. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. In het preadvies staat dat het moeilijk is, op te treden tegen een draagbare radio in het Amsterdamse Bos, als juist daarboven een vliegtuig overkomt. Dat geeft al aan, dat het vlieg- tuiglawaai een overheersend probleem is. Ik vraag aan de wethouder, of deze een termijn kan noemen waarbinnen de letter of intent en de naleving daarvan kan worden behandeld in de Raad. De wethouder weigert echter, daarvoor een termijn te noemen. Aangezien al vaker in de Raad is gezegd dat wij het er in de commissie over zouden hebben, is de kans groot dat dit onderwerp gewoon wegglijdt. Daarom dien ik nu toch maar een motie op dit punt in. De VOORZITTER: Ik vraag de Raad, of de door de heer Van Duijn bedoelde motie binnen het onderwerp is van de aan de orde zijnde zaak. Die betreft geluidsarm recreëren, bouwen en winkelen en gaat over stedelijk lawaai. Om daarbij een discussie aan te gaan over geluidsoverlast van Schiphol, zie ik als buiten de orde. Ik stel dan ook voor, deze motie op dit moment niet in behandeling te nemen, als zijnde vreemd aan het onderwerp dat op dit moment aan de orde is. Naar mijn oordeel kan die derhalve nu niet in stemming komen. Mevr. BOERLAGE: Dat zou naar mijn mening ook gelden voor een uitspraak over gsm-telefoons. Het gaat, zoals u terecht stelt, over geluidsoverlast door winkelen, bouwen en recreëren, niet over de wijze van vergaderen hier, over het gebruik van de telefoons in het openbaar vervoer enz. Ik stel dan ook voor, de discussie te beperken tot zaken die nu aan de orde zijn. De VOORZITTER: Ik stel de Raad voor, te besluiten dat de motie als voorbereid door de heer Van Duijn op dit moment buiten de orde is. De heer VAN DUIJN: Ik merk dat de meerderheid van de Raad het met u eens is. Dat geldt niet voor mij. De VOORZITTER: Ik constateer dat de motie niet in behandeling komt. Wethouder GRONDEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind, dat in feite ook een motie als voorbereid van mevr. Bruines c.s. buiten de orde is. Ik zie die dan maar als een signaal waarop wij ons eens moeten beraden. De Raad bepaalt ten- slotte zijn eigen orde. (Mevr. BRUINES: Nader overleg leidt ons tot de conclusie, dat in het belang van de orde van deze vergadering de motie niet zal worden ingediend.) De heer Bijlsma heeft nog gevraagd, de geluidscontouren van Schiphol te betrekken bij de voorbereiding van de nota inzake geluidsbeleid. Het lijkt mij evident, dat dit punt met name thuishoort in de sfeer van de gegevensver- zameling enz. Ik heb al aangegeven, dat eventuele besluitvorming over draaiing van banen enz. haar eigen traject kent. Ik wijs er nog op, dat het beleid met betrekking tot de binnenstad ressorteert onder de portefeuille Algemene Zaken Binnenstad. Een ondersteuning van de beslissing om een motie als aangekondigd door de heer Van Duijn buiten de orde te verklaren is, dat een andere baan over het Amsterdamse Bos leidt dan de baan waarover de letter of intent gaat. Het preadvies wordt voor kennisgeving aangenomen; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 227 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot vestiging van een gemeentelijk voorkeursrecht op het zuidelijke deel van het Oosterdokseiland (Gemeenteblad afd. 1, nr. 25, blz. 201). De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie heeft in twee opzichten moeite met de voordracht die voor ons ligt. Het eerste punt is principieel van aard. Het moge bekend zijn, dat wij v¢¢r eigen grondbezit zijn en altijd moeite hebben met het uiteindelijk onteigenen van grond door de overheid en de politiek. Het tweede punt betreft nut en noodzaak van dit voorstel. Wij weten dat er andere middelen zijn waarmee de gemeente uiteindelijk de voor het Oosterdokseiland geformuleerde plannen gerealiseerd zou kunnen krijgen. Ik denk aan de bouwvergunning, het bestemmingsplan - al dan niet voorafgegaan door een voorbereidingsbesluit, dat wij overigens in december jl. hebben genomen - en de welstandseisen. Wij hebben dus sterke twijfel over het inzetten van dit middel in deze fase. Over nut en noodzaak moeten wij constateren dat het stuk bol staat van goede intenties van de kant van PTT Post. Wij lezen niets anders in het stuk. Dat heeft ook het College ons onlangs in de commissie meegedeeld. Wij vragen ons daarom af, waarom dit besluit op deze wijze moet worden genomen. Verder vinden wij, dat het stuk op twee gedachten hinkt. Op blz. 201 wordt gesteld dat er door het vestigen van een WVG-voorkeursrecht (Wet voorkeursrecht gemeenten) geen verplichting voor de eigenaar ontstaat om de grond aan de gemeente te verkopen. Op blz. 203 staat echter, dat de rechter wordt ingeschakeld en de gemeente het stukje grond kan verkrijgen op basis van de onteigeningsgrondslag, indien de gemeente tot vervreemding wil overgaan en geen overeenstemming bereikt over de koopprijs. Uiteindelijk is het immers de bedoeling, het desbetreffende stuk grond in het bezit van de gemeente te krijgen. Wij willen dat tenminste de afgesproken functies hier worden gerealiseerd, waarbij ik denk aan de bibliotheek en dergelijke. Wij willen goede, open onderhandelingen met PTT Post. Wat ons betreft is het eisenpakket van de gemeente op het gebied van functies een minimumpakket. De mogelijkheid dat PTT Post of een andere partij een plan lanceert met een hoger ambitie- niveau dan wij wensen willen wij niet per definitie blokkeren. Ik denk aan een grotere parkeergarage of aan meer woningbouw op deze plek. Mochten de onderhandelingen met PTT Post niet leiden tot het door ons gewenste resultaat, dan kunnen wij ons voorstellen dat het College ons daar- over rapporteert en de geschilpunten uitlegt. De VVD-fractie wil de situatie op dat moment beoordelen en daarna pas overgaan tot het besluit dat ons nu reeds wordt voorgelegd. Als gevaar van nu instemmen met deze voordracht zien wij, dat de gemeente misschien te overmoedig wordt tegenover derden, met het gevreesde effect. Dat vinden wij geen goede zaak. Wij zullen dus niet instem- men met deze voordracht. De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. Ik hecht eraan te zeggen dat mijn fractie - in tegenstelling tot de VVD-fractie - volledig instemt met het voornemen dat het College hierbij voorstelt. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De VVD-fractie en het College willen hetzelfde. De heer Goring heeft immers gesproken van "alle functies die wij hebben afgesproken en als het even kan nog wat meer." Wel vind ik dat hij met de parkeerplaatsen een onhandig voorbeeld heeft genoemd, omdat dat alleen maar verwarring wekt. Als de ambitie echter hoger kan zijn, ben ik er niet tegen. Dat niveau is al tamelijk hoog. Ik meen, dat er een misverstand bij de heer Goring bestaat over het doel van deze voordracht. Hij noemt als doel dat de grond in bezit van de gemeente komt. Dat is niet zo. Het doel is om van drie mogelijke scenario's er één uit te sluiten. Het ene scenario is dat PTT Post eigenaar blijft en dat wij samen de bestemmingen ontwikkelen zoals wij dat nu in principe hebben afgesproken, waarna die vervolgens worden gerealiseerd. Daarbij komt het voorkeursrecht niet aan de orde, omdat de PTT dan niet vervreemdt. Alles blijft dan zoals het nu is. Het tweede scenario is dat PTT Post het ingewikkeld vindt worden, lang op geld moet wachten en daarom besluit tot verkoop, waarna de grond via het vandaag te nemen besluit en de bijbehorende procedure aan ons wordt aangebo- den. Dan proberen wij het eens te worden over de prijs. Als dat niet lukt, beslist de rechter. De derde mogelijkheid is dat PTT Post de grond aan een ander dan de gemeente verkoopt en dat wij alle afspraken die wij nu hebben gemaakt - het is een nogal ingewikkeld project, wij zijn nu anderhalf jaar bezig - plotseling allemaal opnieuw moeten maken omdat er een nieuwe eigenaar is die over allerlei zaken anders denkt. Om deze laatste variant te voorkomen, ligt deze voordracht er, maar als PTT Post niets doet en gewoon eigenaar blijft, zal de grond niet bij ons komen. Dat is hier niet het doel. Op blz. 201 staat dat de WVG is bedoeld als wettelijk instrument ter ondersteuning van een actief gemeentelijk verwervingsbeleid. Strikt genomen, zouden wij kunnen zeggen dat het ter ondersteuning is van de gekozen ontwikkelingslijn voor het eiland, die wij hier samen hebben uitgezet. Misschien worden de bezwaren van de heer Goring daarmee iets kleiner. Hij heeft ook voorgesteld, eerst te bezien hoe het gaat en eventueel later alsnog dit besluit te nemen. De ervaringen met een ander groot terrein in de binnenstad, een eindje verderop, hebben ons geleerd dat de kans voorbij is als men te lang wacht. Die ervaring heeft mij en anderen ertoe gebracht, nu niet te lang te wachten en te zorgen dat wij de belangen van de gemeente veiligstellen. Er is geen ander doel dan dat. De heer GORING: Mijnheer de Voorzitter. Ook nu is de noodzaak om over te gaan tot een WVG-voorkeursrecht ons niet duidelijk geworden. Gesteld dat PTT Post zou overgaan tot vervreemding, waarop het overigens helemaal niet lijkt in de stukken en in het betoog van de wethouder... (Wethouder STADIG: ... bovenaan blz. 203.) Dat is het welhaast schizofrene van de voordracht, die bol staat van goede intenties van de PTT. Ineens komt uit de hoge hoed, dat de PTT eventueel zou willen ingaan op een concurrerend bod. Zelfs als dat zou gebeuren, staat het voor ons nog lang niet vast dat datgene wat een andere partij wil niet zou kunnen stroken met wat wij op die plek willen. Nogmaals, nut en noodzaak overtuigen ons niet. Wij willen daarom worden geacht tegen de voordracht te hebben gestemd. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Dat spijt mij. De kern is inderdaad, dat het niet zeker is dat een eventuele volgende partij iets anders wil; daarin hebt u gelijk. Evenmin is echter zeker, dat die partij hetzelfde wil. Er is één zekerheid, namelijk dat dit weer een jaar vertraging kost, omdat men met een nieuwe partij toch alle afspraken opnieuw moet maken. Het spijt mij, dat wij de VVD-fractie niet kunnen overtuigen van deze verstandige voordracht. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 203 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door het raadslid Goring gevraagde aantekening. 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot voorbe- reiding van de aanleg van een passantenhaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 37, blz. 247). Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Het is reuze aardig dat er een passantenhaven komt voor 32 schepen, maar voorgesteld wordt, fl 100.000 uit te trekken voor een onderzoek daarnaar. Dat vinden wij wel erg veel. Ik ken zo al twee onderzoekers die dat graag voor fl 30.000 zouden willen doen. Zij zijn in vier weken klaar. Het is een buitengewoon simpel onderzoek. Wij zijn er daarom tegen om fl 100.000 te voteren voor dit onderzoekje. Wij stellen voor, eerst een normale offerte te vragen of het bedrag te verlagen tot fl 30.000. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Het beschikbaar stellen van een krediet van fl 100.000 wil niet zeggen dat wij dat bedrag ook opmaken. Natuur- lijk vragen wij offertes voor de besteding van het voorbereidingskrediet, intern of extern. Wij zullen zien hoe wij daarmee uitkomen. Ik heb geleerd dat elk project op, in of bij het water duurder uitvalt dan men in het begin denkt, omdat het ingewikkeld is. Daarbij roep ik als voorbeeld de elektrobootjes even in gedachten. (De heer ARDA: Hier zien wij maar weer eens dat water en wal gelijk zijn. Wat op de wal altijd uit de hand loopt, loopt op het water ook uit de hand!) (De VOORZITTER: Aangezien Amsterdam voor eenderde uit water bestaat, zitten wij op hoge kosten!) Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Het bedrag van fl 100.000 hoeft de wethouder niet op te maken, maar hij kan dat wel doen. Daar ben ik tegen. Dat vind ik wegsmijten van geld. Ik vind dat hij maar een krediet voor fl 30.000 moet vragen, want het betreft slechts een eenvoudig onderzoekje en daarover hoeven wij echt niet ingewikkeld te doen. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 251 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door het raadslid mevr. Kalt gevraagde aantekening. 9 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 tot verkoop en overdracht van de activa en passiva van de Arbo Dienst v/h GG&GD Amsterdam BV (Gemeenteblad afd. 1, nr. 41, blz. 259) De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie vindt deze privatisering een zeer ernstige zaak. Naar mijn gevoel heeft de gemeente hier ongewild en onbedoeld de toekomst van 120 mensen op het spel gezet. Het afge- lopen jaar hebben wij hierover in beslotenheid vergaderd. Ik vind dat het moment daar is om rekening en verantwoording af te leggen. In de besloten commissievergadering van juli jl. typeerde de heer Dales dit al als een "onaangenaam dossier." Dat was het inderdaad en het is nog veel onaangenamer geworden. Achteraf kunnen wij zeggen dat in het hele proces alles wat maar fout kon gaan, fout is gegaan. Ook op dit moment zit mijn fractie met een groot aantal vragen over hoe het zo uit de hand heeft kunnen lopen. Hoe is het toch mogelijk dat wij een pas opgerichte onderneming, die naar wij wisten in een crisissituatie verkeerde, op een dergelijke manier hebben kunnen en willen verzelfstandigen? Waarom hebben wij in een later stadium aan één onderneming exclusiviteit gegeven om verder te onderhandelen, waardoor de gemeente een soort speelbal van de overnemende partij is geworden? Wij zaten op een goed moment allemaal in hetzelfde schuitje. In dit kader moet ik zeggen dat de term "onomkeerbaar proces" toch wel een heel frêle lading heeft gekregen. Waarom hebben wij voor een zo lange onderhandelingsperiode gekozen, waarin het allemaal steeds slechter leek te lopen? Achteraf zeg ik ook, dat wij bij de raadpleging van de nieuwe commissie in juli jl. hadden moeten ingrijpen. Wij spreken hier per slot van rekening over artsen; het eerste wat men moet doen als het uit de hand loopt is dan ook: het bloeden stoppen. Overigens spraken wij op dat moment nog over een tegenvaller van enige miljoenen guldens. Dat is nu heel wat meer geworden. Hoe hebben wij kunnen besluiten om de overnameprijs te laten bepalen door de omzet, terwijl het management al was vervangen door het management van de overnemer? Hoe is het mogelijk dat niet vooraf een zorgvuldige integrale schatting is gemaakt van de mogelijke kosten? Dat moeten wij ons als Gemeenteraad misschien wel het meeste aantrekken. Ik vind dat, nu wij een punt achter het geheel zetten, de tijd gekomen is om ons deze vragen wel te stellen en tot zelfonderzoek te komen. Daarbij moeten wij alle geledingen van de gemeente betrekken, niet alleen het College of de desbetreffende wethouders, maar ook de relevante commissies en ambtena- ren. Naar aanleiding van deze voordracht verzoek ik de wethouder een grondig postmortem-onderzoek in te stellen teneinde hieruit lering te trekken. De voordracht straalt helemaal de geest van het debacle uit. Van de eerder geïndiceerde opbrengst aan goodwill is helemaal niets meer over. Er worden nu nog wat activa overgedragen, waarbij het nog niet mogelijk blijkt een prijs te zetten. Bij eerdere voordrachten, die altijd zo zorgvuldig en consciëntieus zijn opgesteld, ben ik nog niet eerder tegengekomen dat bij bedragen "..." wordt vermeld. Het is mij bijvoorbeeld niet duidelijk waarom de kosten van de pen- sioenafdrachten door het ABP niet kunnen worden geraamd. Als er niet "..." staat, staat er soms "pro memorie". Dat roept bij mij de gedachte op, dat dit dan straks wel in mijn memorie zal blijven hangen als een ander punt dat enkele miljoenen guldens heeft gekost. In de kosten van de afvloeiingsregelingen zijn grote stijgingen opgetreden, omdat er veel meer personeel achterblijft dan wij eerder hoopten. Dat is echter niet het enige. Ook de frictie- en ontvlechtingskosten bedragen niet 2,5 miljoen maar 3,5 miljoen gulden. Bij optelling beloopt deze grap circa 20 miljoen gulden. Die optelling lukt natuurlijk niet helemaal, met al die puntjes; daarom heb ik mijn fantasie hier en daar laten werken. (Wethouder KÖHLER: Wat zijn die puntjes dan waard?) Voor, bijvoorbeeld, de kosten van pensioenoverdrachten heb ik 1,5 miljoen gulden ingepenseeld. Ik heb geschat dat de inventaris uiteindelijk toch nog fl 500.000 opbrengt. Die schatting heb ik met fantasie gemaakt. In dat opzicht voel ik mij een curator van een faillissement die er het beste van probeert te maken. Wij moeten niet vergeten dat dit een ernstige zaak betreft waarbij vele personen betrokken zijn, van wie een veel groter aantal dan wij eerst dachten moet achterblijven. Omdat wij de zaak niet verder willen laten verergeren, zullen wij wel akkoord gaan met de voordracht. Toch willen wij het daarbij niet laten, in afwachting van het onderzoek dat er naar wij hopen zal komen. Wij staan aan de vooravond van verdere verzelfstandigingen en privatiseringen. Het moet echt duidelijk zijn, dat wij de zaak niet meer op een dergelijke manier kunnen aanpakken. Verzelfstandiging is er tenslotte niet voor bedoeld om zoveel mogelijk mensen in de richting van een wachtgeldarrangement te duwen. Vooruitlopend op de in het onderzoek te trekken conclusies, willen wij nu al enkele uitspraken doen en afspraken maken. Ik stel voor, af te spreken dat de Raad bij volgende verzelfstandigingen of privatiseringen tevoren een duidelijk beeld krijgt van alle kosten, met zo mogelijk ook een vergelijking met de kosten als wij een bepaald onderdeel wel binnen de gemeentelijke dienst zouden houden. Als afspraken niet worden gehaald, moet ergens een lamp gaan branden, zodat wij het proces kunnen bijsturen. Wellicht het allerbelangrijkste is onze hoop dat het de wethouder lukt, het expertisebureau waarover wij twee weken geleden spraken zo snel mogelijk op te tuigen, opdat wij dit delicate onderhandelingsproces zo helder mogelijk kunnen aansturen. Dat is in dit geval misgegaan. In dit kader heb ik het voorrecht om mede namens de andere coalitiepartijen een motie in te dienen teneinde deze afspraken vast te leggen. Bij de voorbereiding van dit dossier ben ik vergeleken met een ezel. Dat zijn wij naar mijn mening ook, maar de PvdA is van plan, zich bij de komende verzelfstandigingen niet nogmaals aan dezelfde steen te stoten. Tenslotte dien ik de genoemde motie in. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 19ø Motie van 3 februari 1999 van de raadsleden Halbertsma, Dales, Arda en mevr. Özütok inzake de begeleiding van volgende verzelfstandigingen van gemeentelijke diensten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 68, blz. 496). De motie is voldoende ondersteund en wordt terstond in behandeling genomen. De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij volledig aan bij de woorden van de heer Halbertsma. Onze fractie staat toch al tamelijk sceptisch tegenover de privatisering van facilitaire bedrijven en nutsvoorzieningen. De heer Halbertsma heeft de verkoop van de Arbo Dienst goed geschetst. Daarbij is "verkoop" een eufemisme, omdat dit de gemeente meer kost dan oplevert. Dat kan absoluut niet. Dit is een geschiedenis van achter de feiten aanlopen en als commissie en Raad geen enkele grip hebben op een steeds verslechterende situatie. Wij ondersteunen uiteraard het verzoek om met een notitie te komen, maar wij zeggen nu reeds dat wij tegen toekomstige privatiseringen zijn als zij niet op een meer gestuurde en beter voorbereide manier verlopen. Ik doel onder meer op de privatisering van de Stadsdrukkerij, Omegam of het Ingenieursbureau. Wij stemmen tandenknarsend met deze voordracht in, maar meer omdat ons geen enkele andere weg overblijft. De heer DALES: Mijnheer de Voorzitter. Zoals de heer Halbertsma heeft gezegd, heb ik dit destijds "een onaangenaam dossier" genoemd. Die kwalifica- tie durf ik er hier vandaag ook wel weer op los te laten. Zij slaat overigens niet direct op de handelwijze van het College, want of die onaangenaam is of niet is een geheel andere vraag. Mooi is het echter allemaal niet wat er op tafel ligt. Het is goed dat wij deze discussie in het teken stellen van de toekomst en van lessen die te leren zijn. Dat is goed getimed, want nog maar veertien dagen geleden hebben wij in de Raad de nota over de privatisering van de facilitaire bedrijven behandeld, waarbij wij hebben ingestemd met het gepresenteerde model. Dat model betreft de weg waarlangs privatiseringen moeten worden geleid en de momenten die wij hebben om tot een keuze te komen. Ik vind het heel goed om dat model eens te leggen op hetgeen hier is gebeurd en daaruit conclusies te trekken. Een van de vragen - ik beperk mij tot het financiële deel - die aan de orde moeten komen is of het had kunnen worden voorkomen dat wij van de ene situatie naar een andere, totaal verschillende, "hoppen", om kort daarop weer in een andere situatie terecht te komen. In 1997 ging het om een bedrag van 3,7 miljoen gulden. Vervolgens is in 1998 gesproken over 12,5 miljoen gulden. Niet lang daarna, begin 1999, wordt er gesproken over 17 miljoen gulden, waarbij wij ook nog een reeks PM-posten en onzekerheden hebben. De schatting van de heer Halbertsma zou misschien in de buurt van de werkelijkheid kunnen komen, hoewel het ook nog heel anders kan uitpakken. Dat is ook het onaangename van dit geheel. Dat geldt trouwens ook voor het aantal arbeidsplaatsen dat meegaat. Ooit werd gesproken over 125 fte's, vervolgens werden het er 110 en nu gaat het om 102. Dat "hopt" dus van de ene naar de andere situatie. De onzekerheden in de voordracht vormen het grote probleem. Daarover zouden wij nog eens goed moeten spreken en daarbij tevens moeten nadenken over de vraag hoe dit bij toekomstige privatiseringen anders kan. Destijds hebben wij de geclausuleerde goodwill gehad, die al een behoorlijke onzekerheid schept. Ik noem wachtgeldverplichtingen waarbij wij niet weten waaraan wij toe zijn en het eventueel meebetalen aan ontslag dat nog komt. De vraag is of dat bij volgende gevallen niet anders kan. Het is ook de vraag of het anders had gekund en of wij ergens halverwege het proces de zaak hadden kunnen terugdraaien of stilzetten. Van groot belang hierbij is dat een gemeente bij een dergelijke operatie een geheel andere positie heeft dan een gewone marktpartij. Wij moeten voorkomen dat wij deze situatie vergelijken met die van een verkoper die niet gebonden is aan de beperkingen die een publiek orgaan wel heeft. Die verkoper heeft niet te maken met zaken als een kerntakendiscussie, waarover wij veertien dagen geleden ook hebben gesproken en met een bloeiend bedrijf waarvoor de gegadigden in de rij staan. Dat is een volkomen andere situatie, waarvan hier geen sprake is. Ik vrees dat dit ook bij volgende situaties niet het geval zal zijn. Dat moeten wij goed in het oog houden, want anders wekken wij ten onrechte de suggestie dat privatiseringen per definitie financieel prachtige ondernemingen zijn. Ik vrees dat dat niet het geval is. (De heer HALBERTSMA: U leest de kranten ook, inclusief de financiële pagina's. Een bedrijf met een omzet van 18 miljoen gulden dat wordt verkocht en waarvoor 18 miljoen gulden moet worden bijgelegd, is toch wel heel grijs. Dat bent u toch met mij eens? ) Ik ben het ermee eens dat dat geen mooi beeld is. Daarom ben ik u direct aan het begin al bijgevallen. Ik wil echter de indruk wegnemen, dat hier sprake is van een vrije verkoper, die niet wordt gehinderd door de beperkingen waarbinnen een gemeentelijke overheid nu eenmaal zit, en die iets aanbiedt wat bloeit en waarvoor mensen in de rij staan. Ondanks de omzet van aanvankelijk 23 miljoen gulden - nu blijkbaar 18 miljoen gulden - is dat hier niet de situatie. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan was er een heel ander onderhandelingsresultaat uit de bus gekomen; dat staat wel vast. (Wethouder GROEN: Langzamerhand ontstaat het beeld dat wij om dit bedrijf kwijt te raken geld aan de eigenaar meegeven. Wat wij echter vooral doen, is garanties geven aan de medewerkers om hun van de marktconforme arbeidsvoorwaarden afwijkende arbeidsvoorwaarden in stand te houden.) Dat illustreert precies mijn zojuist gemaakte opmerking. Het gaat hier om een andersoortige verkoper dan die waarover wij doorgaans in de krant lezen. (De heer HALBERTSMA: Ik ben het volkomen met de wethouder eens, maar de afdeling Financiën zal een uitgave boeken.) Ik kom op het model van de privatiseringen. Twee weken geleden hebben wij gesproken over de zogenaamde additionele overwegingen die in de laatste fase van een dergelijk proces aan de orde zijn en op grond waarvan kan worden besloten, alsnog de zaak terug te draaien of in een andere baan te geleiden. Ik vind het interessant te horen hoe de wethouder in dit geval het criterium van de additionele overwegingen zou toepassen. Zou hier sprake kunnen zijn geweest van een additionele overweging op grond waarvan wij alsnog tot een ander besluit hadden moeten komen? Of hadden wij hoe dan ook tot dit besluit moeten komen? Mijn fractie is geneigd het laatste te denken, maar graag hoor ik hoe de wethouder dit ziet. De heer Halbertsma heeft al de vraag aan de orde gesteld of het verstandig was om zo vroegtijdig zo ver tot een verstrengeling te komen met de kandidaat voor de overname, op het gebied van management, automatisering en detachering van personeel. Dat brengt de gemeente in een lastige positie op het moment dat de zaken anders blijken te liggen dan gedacht. Dat hebben wij ook gezien: in september 1998 hebben wij de uitgangspunten voor de overname ontvangen, in november werd de zaak op geheel andere leest geschoeid en kwam Commit Arbo met totaal andere claims aanzetten dan enkele maanden eerder. Op dat moment zat de gemeente behoorlijk in de klem. De vraag is of dat te maken had met aan de ene kant de exclusiviteit van onderhandelingen en aan de andere kant de reeds op gang gekomen verstrengeling. Dat brengt mij bij het tempo waarin de zaak is afgehandeld, waar enige jaren overheen zijn gegaan. Dat vinden wij aan de zeer lange kant. Voor vol- gende gevallen moeten wij eens goed analyseren hoe wij dit kunnen versnellen. In zijn brief van 20 januari jl. aan de commissie heeft de wethouder al gesteld, dat in de onderhandelingen de noodzaak duidelijk is geworden om bij komende privatiseringsoperaties extra aandacht te besteden aan de rollen van de verschillende actoren in een privatiseringsproces. Verder stelde hij daar- in, dat er te zijner tijd nadere voorstellen komen over de wijze waarop aan deze processen in de toekomst kan worden vormgegeven. Daarover zal het nu vooral moeten gaan. Welke conclusies en welke lessen voor volgende operaties verbinden wij hieraan? Dan pas kan de vraag worden beantwoord of er sprake is van een slecht geleid onderhandelingsproces of niet. Als de heer Halbertsma juist is geciteerd in Het Parool van vandaag, is dat de vraag die hij heeft opgeworpen. Sterker nog, hij heeft daarover reeds een opinie. Wat de VVD- fractie betreft, is deze bepaald nog voorbarig. Er zijn buitengewoon knellende omstandigheden geweest waaronder moest worden geopereerd. Ik vind dat deze zeer nadrukkelijk in de beschouwing moeten worden betrokken. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. In onze vorige vergadering hadden wij ook de privatisering van overheidsbedrijven op de agenda staan. Mijn fractie is, zoals bekend, niet voor privatisering. Dat hebben wij toen gezegd en dat zeggen wij nu weer. Wij zijn dus tegen deze voordracht. Hierbij zou ik het kunnen laten, maar in dit geval kan dat niet, omdat de gemeente bij de verkoop van de Arbo Dienst in de onderhandelingsfase werkelijk essentiële fouten heeft gemaakt. Ten eerste heeft de onderhandeling veel te veel tijd in beslag genomen. Hierdoor is niet alleen de Arbo Dienst een belangrijke klant kwijtgeraakt, maar heeft het personeel ook ontoelaatbaar lange tijd niet geweten waaraan het toe was. Ten tweede heeft de gemeente zich in een afhankelijke positie laten manoeuvreren, omdat werd toegestaan dat Commit Arbo al tijdens het onderhandelingsproces een aantal taken overnam. Zoiets is onvergeeflijk. Het gevolg laat zich raden. Toen Commit Arbo op de prijs begon af te din- gen, kon de gemeente niet meer terug, maar kon zij evenmin alsnog met een andere onderhandelingspartner in zee gaan. Die weg was definitief afgesloten. De gemeente had maar te doen wat Commit Arbo zei, met alle gevolgen van dien voor de werkgelegenheid. Terwijl eerst de afspraak was dat al het personeel zou meegaan, gaat nu nog maar een deel mee. In dit geval hebben de vakbonden de meeste steken die het College had laten vallen nog weten op te halen. De vakbonden hebben er naar eigen zeggen nog een redelijk sociaal plan uit weten te slepen en gaan om die reden akkoord met de huidige voordracht, onder het voorbehoud dat zij een dergelijke procedure niet nog eens pikken. De SP geeft de vakbonden gelijk. Wij vinden dergelijk management onaanvaardbaar. (De heer DALES: U hebt gezegd dat u tegen privatiseringen bent. Geeft u de vakbonden ook gelijk op het standpunt dat zij ten aanzien daarvan innemen? Dat staat namelijk diametraal tegenover hetgeen u zegt.) U moet mij even vertellen welk standpunt de vakbonden innemen. (De heer DALES: In een bespreking in het kader van het georganiseerd overleg over de privatisering is het mij opgevallen dat de vakbonden misschien niet razend enthousiast, maar toch behoorlijk te spreken waren over de wijze waarop de gemeente dit wil aanpakken. Daarmee heeft ook de Raad inmiddels ingestemd. U bent blijkbaar enthousiast over de vakbonden. Bent u ook enthousiast over dat standpunt, of valt u de bonden daarin af en bent u selectief enthousiast?) Wij zijn in dit geval selectief enthousiast. Dergelijke fouten mag een zichzelf respecterende gemeente niet maken. Ook mijn fractie pleit voor een diepgaand postmortem-onderzoek, maar dan graag een onafhankelijk postmortem-onderzoek. Het zou niet goed zijn als dezelfde personen die in dit proces een belangrijke rol hebben gespeeld vervolgens hun eigen functioneren gingen onderzoeken. Neemt de wethouder het voorstel van de heer Halbertsma over? De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. De heer Halbertsma heeft op juiste wijze weergegeven wat ik had kunnen zeggen. Ik had daarbij een kanttekening, die de wethouder heeft geplaatst. Als de overheid een dienst of een bedrijf overhevelt waaraan ook veel zekerheden en verplichtingen vastzitten, kan het soms veel geld kosten. Zoals het hoort als men zich bij een betoog aansluit, zal ik dat niet herhalen en verder mijn mond houden. Mevr. ÖZÜTOK: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Halbertsma. Ook wij vinden, dat dit een heel onaangenaam dossier is geworden. Wij maken ons eveneens zorgen over de werkgelegenheid en de arbeidsomstandigheden van degenen die bij de overdracht zijn betrokken. Het gaat tenslotte om 120 mensen. Twee weken geleden hebben wij benadrukt dat de financiële en personele kosten niet al te veel bij de gemeente terecht moeten komen. Nu, twee weken later, zien wij met dit dossier echter dat de koper de lusten krijgt en de gemeente de lasten gaat dragen. Dat is inderdaad onbegrijpelijk met een bedrijf met een omzet van 18 miljoen gulden. Ik heb niet, zoals de heer Halbertsma, de puntjes erbij geteld, maar ben louter afgegaan op de in de notitie genoemde getallen. Ik kom ook op circa 18 miljoen gulden uit. Dat is een heel vreemde en onbegrijpelijke situatie. In ieder geval moet worden onderzocht hoe het zover heeft kunnen komen, opdat wij een les kunnen leren voor de toekomst. Dat vinden wij zeer belangrijk. Wij zullen, eveneens morrend, met deze voordracht instemmen. (De heer DALES: Er zijn bedrijven met veel grotere omzetten die failliet gaan. Hoe verklaart u dat dan?) Dat moet per bedrijf apart worden bezien. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. In de vorige raadsvergadering hebben wij gesproken over de Gemeentelijke Sociale Dienst waar, mede in verband met het Nieuw Uitkeringensysteem (NUS), de afgelopen tijd geregeld grote, onvoorziene miljoenenuitgaven zijn opgetreden. Nu spreken wij over verzelfstandiging, de eerste in een serie. De indruk wordt gewekt dat iedere reorganisatie - of dat nu een reorganisatie binnen een dienst, een automatisering of een verzelfstandiging betreft - miljoenen guldens aan onvoorziene kosten oplevert. Ook onstaat de indruk dat de Raad enigszins achter de feiten aanloopt. Iedere keer betuigen wij onze spijt en zeggen wij, dat de volgende keer moet worden voorkomen dat de zaak uit de hand loopt. De vraag is in hoeverre het College vat heeft op deze steeds terugkerende situaties. Mijn fractie heeft de indruk dat deze vraag welhaast negatief moet worden beantwoord. Met name geldt dit in deze kwestie, die zo lang speelt en waarvan wij moeten constateren dat het al die tijd niet is gelukt de schade terug te brengen. Mijn fractie betreurt dat zeer. Nu lezen wij in Het Parool - een krant die in raadsdebatten een steeds grotere rol lijkt te spelen - dat ambtelijke obstructie heeft geleid tot het niet met succes kunnen afronden van deze verzelfstandiging. Ik vind dat dit om toelichting van het College vraagt, nu dat zo in de krant staat. Wij hebben nu een model en dan komen de collegepartijen ook nog eens met een motie van goede voornemens. Is dat model zo lek, dat de collegepartijen daar nog met een motie overheen moeten komen, of dient de motie om de aftocht te dekken en is zij overbodig? Daarover hoor ik gaarne een uitspraak van het College. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Men moet niet altijd alles geloven wat in Het Parool staat. Gisteren nog vertelde de burgemeester dat wij helemaal niet van plan waren, de politieregio Gooi- en Vechtstreek over te nemen en dat stond ook in deze krant. (De heer PIERSMA: Moet ik uit de woorden van de heer Goedhart en mevr. Van Oudenallen begrijpen dat wij in het vervolg eerst de krant behandelen voordat wij aan de stukken beginnen?) (De heer GOEDHART: Dat doen wij gecombineerd!) Ik ben het volkomen met u eens. (De VOORZITTER: De basis van onze discussie is datgene wat is afgedrukt in het Gemeenteblad, niet in Het Parool.) Als wij ons allen daaraan houden, vind ik dat uitstekend. Ook ik betreur het zeer wat hier is gebeurd. Veel is hierover al gezegd, onder anderen door de heer Halbertsma en mevr. Özütok. Ik vrees, in navolging van die anderen, dat het niet zo netjes gaat. Ik vraag om alle zorg, ook voor de anderen die nog komen en wacht het antwoord van de wethouder af. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Dit is een dossier waarbij het een kwestie diep slikken is, zoals de heer Halbertsma en anderen zo eloquent hebben verwoord. Ik zal dan ook geen betoog houden om hetgeen de heer Hal- bertsma heeft gezegd aan te vechten, onderuit te halen of er een ander licht op te laten schijnen. Dit is niet een dossier om trots op te zijn. Het be- schrijft een aaneenschakeling van vertragingen en tegenvallers, met uiteinde- lijk het resultaat dat hier op tafel ligt. Een korte diagnose van mijn kant is, dat het natuurlijk veel te lang heeft geduurd. De les voor volgende privatiseringen, althans de onderhandelingen, is dat de doorlooptijd daarvan beduidend korter zal moeten zijn. Ten tweede meen ik dat de aansturing te verwarrend is geweest, mede door de gemeenteraadsverkiezingen en de wisseling van het College. Ook wat dit betreft meen ik dat wij de komende maanden met een andere aansturing moeten werken en vooral de verantwoordelijkheden scherper moeten definiëren. Wat dit betreft hebben wij al besloten dat de komende onderhandelingen vanuit aandeelhoudersstandpunt zullen worden gevoerd, namelijk vanuit de Bestuursdienst. Ten derde hebben wij ons in dit dossier te vroeg vastgelegd op een koper. Ik wil niets zeggen ten nadele van Commit Arbo en mijn opmerkingen doen niets af aan de persoonlijke inspanningen van de koper, het ambtelijk apparaat, de directie - al dan niet ad interim - noch aan die van de medewerkers van de GG&GD. Ieder heeft zijn best gedaan, maar het geheel stemt toch niet tot tevredenheid. Op dit punt kan ik de Raad garanderen dat de aanpak van de komende privatiseringen anders zal zijn dan deze. Ik verwijs daarvoor gaarne naar het voorstel voor de privatisering van de facilitaire bedrijven, waarin teksten staan - op de blz. 180 en 181 van het Gemeenteblad - die vrijwel letterlijk overeenstemmen met deze motie, die ik daarom enigszins overbodig vind. Het gevraagde is al in de privatisering van de facilitaire bedrijven opgenomen. Anderzijds beschouw ik de motie ook als steun voor de aanpak in de raadsvoordracht. Het verzoek om een postmortem-onderzoek zal ik graag honoreren. Ik acht het een goede zaak, steeds bij koop en verkoop van belangrijke zaken met zo'n onderzoek te komen, om zo na te gaan wat in het voorgaande proces had kunnen worden geleerd. De Raad heeft zich op 29 november 1997 en op 10 maart 1998 duidelijk vastgelegd op het verzelfstandigen van de Arbo Dienst en het kiezen van een koper. Op dit punt hadden wij dus een vastgelegd pad, waarvan terugkeer zonder een beduidende schadevergoeding niet of nauwelijks mogelijk was. De zaak is door de Raad behandeld en vastgesteld. De portefeuillehouder heeft dan te maken met een aangegaan commitment. Voor de overnameprijs refereer ik aan de derde alinea op blz. 260 in de voordracht. De crux was dat er een beduidend omzetverlies optrad bij de Arbo Dienst en dat als gevolg daarvan de grondslag van de prijsbepaling zodanig werd weggeslagen, dat de koper om herberaad vroeg over de uitgangspunten van de voorlopige koopovereenkomst. Omdat wij dit herberaad niet alleen van ons eigen inzicht wilden laten afhangen, hebben wij in november en december jl. overwogen de rechter in te schakelen. Wij hebben toen afgesproken de weg van arbitrage te bewandelen, ter wille van de tijd, maar vooral van de zekerheid van het personeel, dat te lang in onzekerheid heeft verkeerd, zoals mevr. Özütok terecht stelde. Tegen de kosten van het sociaal plan en de wachtgeldregeling zullen wij absoluut weer aanlopen bij andere privatiseringen. Dit kan soms een zure appel zijn om doorheen te bijten, bijvoorbeeld omdat de salarissen - zoals bij de Arbo Dienst Amsterdam - niet marktconform zijn maar hoger dan de gemiddelde salarissen in de markt, waardoor de koper - en in het verlengde daarvan de bonden - om een garantie vragen dat deze salarissen voorlopig in stand blijven. Het is ook mogelijk dat de salarissen marktconform zijn of lager dan de geldende marktprijs. Dit betreft de bulk van de 7,3 miljoen gulden. In dat geval zullen wij er wat betreft de salarisgaranties natuurlijk veel gemakkelijker uitkomen. Wat de wachtgeldregeling betreft hebben wij een probleem, waarover wij in het College uitvoerig hebben gesproken en dat ik ook met de commissie heb besproken. Wij kennen in Amsterdam nu eenmaal de regeling dat men aanspraak op wachtgeld kan maken tot zeven jaar na het in gang zetten van een reorganisatie of het verkopen van een bedrijf aan een private sector. Dat wij daarvoor moeten opdraaien spreekt bijna vanzelf, want die kosten zijn per definitie niet calculeerbaar op het moment van koop en verkoop. Vandaar dat die kosten in de raadsvoordracht bij het vierde gedachtenstreepje op "PM" zijn geraamd. Elke calculatie gaat daar mank, omdat elke vooronderstelling hierbij volstrekt theoretisch is en niet te beredeneren valt. Dit geldt overigens in zekere mate ook voor het derde gedachtenstreepje en de daar genoemde 5 miljoen gulden - over de maximaal tien fte's - maar wij hebben daar een "best guess" gemaakt om de Raad toch een indicatie te kunnen geven. Het staat daarbij voor mij allerminst vast dat deze 5 miljoen gulden zich zal materialiseren. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het management van Commit Arbo er alles aan gelegen is datgene wat daar geregeld is niet te laten gebeuren omdat het voor de verantwoordelijken hun eer en trots te na is om medewerkers die Commit Arbo overneemt alsnog in de wachtgeldregeling te laten komen, vanwege bijvoorbeeld de kwaliteit van het management van Commit Arbo. Die verplichting voelt de directie van Commit Arbo ook heel duidelijk. (De heer HALBERTSMA: Is het juist dat het maximale bedrag circa 8 miljoen gulden is? Ik baseer mij hiervoor op eerdere stukken.) Ja, daarop zou men kunnen uitkomen als iedereen het gaat doen twee maanden na overname. Dit is een reden temeer om uiterst voorzichtig te zijn met schattingen. Elke aanname die men in de berekening brengt, is per definitie voor discussie vatbaar. Dit is één van de eerste keren dat wij te maken hebben met de verkoop van een gemeentelijk bedrijf aan de private sector. Tot nu toe hebben wij altijd verkocht aan de semi- of echte overheidssector, waarbij het probleem van de arbeidsvoorwaarden en met name de wachtgeldregeling een ander of een niet- bestaand is, omdat daar de arbeidsvoorwaarden en de wachtgeldregeling gelijk zijn bij de kopende en de verkopende partij. Wij hebben nu voor het eerst met de situatie te maken dat een particuliere koper niet het risico wil lopen voor de wachtgeldregeling van Amsterdam - die inderdaad betrekkelijk uniek is - en waarbij bovendien niet een afkoopsom van dit risico kan worden gecalculeerd, doordat niet bekend is op basis van ervaring in welke mate dit risico zich zal materialiseren. Wij zullen dit zeker tegenkomen en ik ben gaarne bereid, hierover met de commissie nog eens in detail te spreken. Ik meen dat het een lange discussie kan worden of wij de ontvlechtings- en de frictiekosten bij dit alles moeten betrekken. Ook bij reorganisatie heeft men te maken met ontvlechtings- en frictiekosten. De Raad dient goed voor ogen te houden dat wij voor zeer beduidende reorganisatiekosten zouden komen te staan als wij de Arbo Dienst niet verkochten. Het zou mij niet verbazen als die kosten in dezelfde orde van grootte zouden liggen als nu voor het sociaal plan en het additionele sociaal plan het geval is. Wat het systeem van de additionele criteria betreft, dat de heer Dales aan de orde heeft gesteld, haal ik de voordracht aan over privatisering van de facilitaire bedrijven. Daarin stellen wij voor, aanmerkelijke financiële of personele consequenties voor de gemeente een belangrijke plaats te geven in de beoordeling van de uitgewerkte voorstellen, aangezien niet valt in te schatten in welke mate hiervan bij individuele facilitaire bedrijven sprake is of kan zijn. Dit is volledig in lijn met de motie. Wij zullen immers per bedrijf een plan van aanpak maken waarin alle elementen van de motie worden genoemd. De heer Goedhart antwoord ik oprecht dat er geen ambtelijke obstructie heeft plaatsgevonden. Ik begrijp niet waar dit bericht vandaan komt. Ik heb hiervan in elk geval sinds 14 april 1998 niets gemerkt. Integendeel, de ambtelijke inzet is loyaal geweest, maar niet te ontkennen valt dat dit ook voor de organisatie de eerste ervaring was met een verkoopproces, dat in het vervolg anders moet worden georganiseerd. Ik hoop daarvoor de volgende week of de week erna de definitieve voorstellen te kunnen doen. Mevr. Özütok heeft terecht gezegd dat het personeel hier misschien wel het belangrijkste slachtoffer is geweest, want voor de financiële zaken vinden wij via de diverse fondsen een weg. Dit was ook de reden waarom ik half december jl. zelf het gezamenlijke personeel van de Arbo Dienst heb toegesproken om mijn spijt te betuigen voor het feit dat dit proces anderhalf jaar heeft geduurd, zoveel schommelingen heeft gehad en daarmee een uitgangspositie heeft gecreëerd voor zowel het personeel als de koper, die een extra horde betekent voor het bereiken van een rendabele en tevreden stellende toekomst, waarvan ik nog steeds hoop en vertrouw dat die er zal komen. De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. De opmerking van de heer Dales over een slecht geleid onderhandelingsproces wil ik niet onweersproken laten. Om niet twee keer hetzelfde te zeggen, verwijs ik naar het begin van mijn betoog in eerste termijn. Verder zal dit punt nog uitvoerig in het postmortem-onderzoek naar voren komen, naar ik veronderstel. Ik heb goede nota genomen van wat de wethouder heeft gezegd over de problematiek van het sociaal plan en het wachtgeld. Toch vraag ik mij af, als ik dit cijferrijtje zie, of de voorziening van 5 miljoen gulden die wij hebben getroffen voldoende is om dit geheel op te vangen. Wellicht kan de wethouder hierop nog ingaan; anders ben ik van mening dat wij op dit moment moeten besluiten tot een additioneel bedrag. Verder wacht ik het postmortem- onderzoek en de bespreking hiervan in de commissie af. (De heer DALES: In de voordracht staat onder punt V van het besluit dat Burgemeester en Wethouders met een voorstel zullen komen om in het kader van de Rekening 1998 voor de overige kosten een financiële regeling te treffen. Dit duidt er al op, dat dit niet van de voorziening zou kunnen, die, meen ik, 5 miljoen gulden bedraagt. Naar mijn mening is dit een onderdeel van het besluit dat wij op het punt staan te nemen.) Ik meen, dat wij dit op dit moment enigszins moeten kwantificeren. (Wethouder GROEN: Er staat duidelijk dat wij worden uitgenodigd in het kader van de Rekening 1998 een financiële regeling terzake voor te dragen. Dat zullen wij doen. Dit zal om enkele miljoenen guldens gaan, want de wachtgeldkosten zullen worden afgewikkeld via het wachtgeldfonds en hebben geen effect voor de gewone begroting. Over de gewone begroting, dus voor de Algemene Dienst, laten wij het sociaal plan, het aanvullend sociaal plan, de uitvoeringskosten en de frictie- en ontvlechtingskosten lopen. Ik kan mij daarbij overigens voorstellen dat de herstelkosten van het pand Nieuwe Achtergracht in de exploitatie van het gebouw meegaan en via de huur terugkomen. Dus voor de Algemene Dienst - dit beeld wil ik graag corrigeren - is het effect niet zo dramatisch als in de ondertonen meeklinkt. Daarmee doe ik niets af aan het verloop van het proces, omdat wij via een aantal fondsen de effecten absorberen.) De heer DALES: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind dat de wethouder buitenge- woon duidelijk is geweest en dat dit moed geeft voor de toekomst. Ik dank de heer Halbertsma voor de toelichting op zijn kwalificatie van het onderhande- lingsproces. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de wethouder over het postmortem-onderzoek. Ik heb hieraan onafhankelijk nog toegevoegd, zodat degenen die betrokken zijn geweest bij deze operatie niet hun eigen handelen zullen moeten onderzoeken. Daarover heb ik de wethouder nog niet gehoord. Ik wil dit gaarne met zekerheid weten. Ik wijs de wethouder erop dat er vanmiddag nog fl 70.000 is gevonden bij het onderzoek van de passantenhaven, voor het geval hij vervolgens zegt dat hij daarvoor geld nodig heeft. (Wethouder GROEN: Dit is wat men noemt ontschotting!) Tot slot vraag ik de wethouder of hij iets kan zeggen over de termijn waarop dit postmortem-onderzoek zal plaatsvinden, zodat wij enig zicht hebben op het moment waarop het in de commissie kan worden behandeld. Mevr. ÖZÜTOK: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij met de beantwoording door de wethouder en de zorgvuldigheid die hij in acht neemt inzake de personele consequenties en de communicatie met het personeel. Ik ben blij met de toezegging van de wethouder. Wij zullen in de commissie nog spreken over het onderzoek en de lessen voor de toekomst. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn beantwoording, die ik duidelijk genoeg vind. De wethouder zegt dat hij de motie overbodig vindt omdat hij zeer veel punten uit deze motie al in zijn beleid meeneemt. Wij zouden dan ook voor deze motie kunnen stemmen, maar dit zou kunnen worden gezien als wantrouwen jegens de wethouder. Daarom stemmen wij tegen de motie en voor de voordracht, omdat wij vertrouwen hebben in de aanpak van de wethouder. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben voor de motie. Wethouder GROEN: Mijnheer de Voorzitter. Het postmortem-onderzoek zal onafhankelijk zijn. Ik schat dat wij het in de commissie kunnen bespreken in de eerste vergadering in september, in de wetenschap dat zoiets altijd veel tijd kost en dat hoor en wederhoor moet plaatsvinden. Het gaat immers om personen; daarin moeten wij zorgvuldig zijn. Laten wij het daarom houden op september of oktober als streefdatum. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de motie-Halbertsma c.s. ( nr. 69). De heer PAQUAY (stemmotivering:) In het licht van mijn opmerkingen over dit onderwerp, zult u begrijpen dat wij deze motie niet kunnen steunen. Wij zijn het wel eens met de overweging dat het privatiseringsproces van de Arbo Dienst een in alle opzichten dure les is geweest. De heer VAN LOHUIZEN: Wij steunen de motie. De motie wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Goedhart, Niamut en Paquay zich tegen de motie hebben verklaard. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 268 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door het raadslid Paquay gevraagde aantekening. 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 21 januari 1999 inzake de stedelijke bereikbaarheid tijdens de aanleg van grote projecten (Gemeenteblad afd. 1, nr. 34, blz. 231). De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. In het bestuur en de politiek gaat in het algemeen veel aandacht uit naar het maken van nieuwe plannen. De uitvoering van plannen en het in stand houden van datgene wat is gerealiseerd krijgen minder aandacht. De PvdA-fractie probeert te voorkomen dat dit altijd het geval is. In de voordracht over de stedelijke bereikbaarheid tijdens grote projecten is dit een uiterst belangrijk punt. Het betreft de uitvoering van een groot aantal projecten, die een enorme invloed zullen hebben op de stad, met name ook de binnenstad, het deel van de stad waarvoor wij als Gemeenteraad in het bijzonder zijn. Dit is een van de onderwerpen die bij ons bovenaan op de agenda komen en daar gedurende een lange periode blijven. Mijn fractie vraagt zich af of het College dit belang ook aan het onderwerp hecht. Als men het stuk leest, krijgt men soms het vermoeden dat dit wellicht niet het geval is. Ik behoef slechts te wijzen op de huidige situatie rond de Zeilstraat en de Zeilbrug, waar men problemen heeft met de bereikbaarheid. Dit is slechts één voorbeeld. Alle radialen in de westelijke hoek zullen in de komende periode worden aangepakt. Het is werkelijk van het allergrootste belang dat dit op een zodanige manier gebeurt dat burgers en bedrijven er zo weinig mogelijk last van hebben. Het College doet nu een voorstel om een onderzoek te doen naar de regie- functie die hierbij een rol speelt. Wat ons betreft is dit inderdaad een zeer belangrijke vraag. Naar ons oordeel moet men bij de regiefunctie niet alleen bezien hoe de bevoegdheden liggen of welke afspraken men moet maken. Dit kan ook dieper gaan. Wij hebben voor het verkeer een bestaande structuur in de stad, met de Centrale Verkeerscommissie, de Werkgroep Werk in Uitvoering en dergelijke. Hebben wij aan deze instrumenten, aan deze commissies en coördinerende organen, voldoende en functioneren zij ook voldoende om een dergelijke regie te kunnen aanpakken? Commissieleden hebben bij behandeling van het stuk een uittreksel van de notulen van de Centrale Verkeerscommissie gekregen. Daarvan werd ik niet vrolijker. Het leek meer op een onderlinge opsomming van alle lopende projecten dan op een voorbeeld van het voeren van regie. Daarom leg ik deze vraag nadrukkelijk op tafel. In het stuk staat ook dat de Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (IVV) met het onderwerp bezig is en niet alleen onderzoek wil doen naar regie, maar ook naar communicatie. Wat ons betreft gaan regie en communicatie hand in hand. Dus als men onderzoek doet naar regie, betrek daarbij dan ook het onderwerp communicatie. Ik bedoel niet alleen de ambtelijke en bestuurlijke communicatie - onderling, tussen ons en stadsdelen en dergelijke - maar ook de communicatie met de omwonende burgers. Wanneer wij als stad regie willen voeren, voer dan ook regie in de manier waarop met de burgers en bedrijven in de stad zal worden gecommuniceerd. Ik ga iets verder. Naar mijn mening moet het in deze tijd - daarover is vaak gesproken - mogelijk zijn veel verder te automatiseren en alle projecten en grote werken centraal in het Stadhuis op te slaan. Het Stadhuis moet dan gaan functioneren als een soort open boek. Zo kunnen de mensen binnen het Stadhuis en kunnen ook wij als gemeenteraadsleden beter weten wat er aan de hand is en kunnen ook de mensen van buiten volgen wat wij doen. Als aan regie wordt gedaan, moet er ook een goede inventarisatie worden gemaakt van wat er gebeurt. Die moet niet alleen de grote projecten omvatten maar ook de kleinere projecten in de buurt van de grote projecten, die op stadsdeelniveau worden uitgevoerd en eventueel een effect kunnen hebben op het totaal. Verder moet rekening worden gehouden met uitstelsituaties, want als iets wordt uitgesteld, kan dit grote gevolgen hebben voor de rest van de projecten. Dit moet dus tevoren worden meegenomen. Wij moeten in de Raad, of in ieder geval in de commissie, regelmatig be- stuurlijke rapportages krijgen over de stand van zaken rond de regie op dit gebied. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer De Vries, maar ik noem nog drie extra punten. Ik wijs op de afstemming tussen de diensten, vanzelfsprekend ook tussen onze diensten en die in diverse stadsdelen op dit terrein. Wij hebben enerzijds te maken met de hoofdassen van de infrastructuur en anderzijds met alle zaken in een stadsdeel die daarop in principe dienen aan te sluiten. Met name op dit terrein is naar onze mening nog veel afstemming noodzakelijk. Wellicht kan de wethouder aangeven hoe hij meent dat deze notitie ook kan zorgen voor deze afstemming tussen onze eigen infrastructuur en de stadsdelen. Ik geef één voorbeeld. Verleden week heb ik geïnformeerd bij het stadsdeel Oud-Zuid. Tot op de dag van vandaag is daar wel in formele zin aangekaart dat een overleg moet plaatsvinden in het kader van alle activiteiten die op stapel staan rond de Zuidas, maar is de effectuering, het daadwerkelijk overleg op dit terrein, nog niet gestart. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen van mijn medelid, die nog niet zijn beantwoord, wijs ik op het aantal uren dat wij gebruiken om zaken tot stand te brengen. Wij vinden het tot op de dag van vandaag in deze stad blijkbaar normaal, dat voor infrastructurele werken zoveel mogelijk een normale werkweek wordt gehanteerd. In incidentele gevallen wordt de werkdag gerekt tot twaalf uren. Wij vinden dat er veel meer aandacht moet worden besteed aan methoden waarbij men tracht alle uren van de dag te gebruiken, zodat er zo min mogelijk overlast is voor de bevolking. Wellicht kan de wethouder nog eens aangeven hoe men van plan is het aantal uren van de dag beter te gebruiken. (De heer GOEDHART: Kan dit kostenneutraal?) Dit kan in principe kostenneutraal. Omdat er een zo enorme concurrentie op dit terrein bestaat bij het verkrijgen van werk, kan men dit soort zaken er inderdaad in de competitie door krijgen. Als het een stad als Den Haag lukt, moet het zeker een stad als Amsterdam lukken. Hier gaat veel meer om aan infrastructuur dan daar. (Wethouder mevr. TER HORST: Die concurrentie vindt nu toch ook plaats? Er wordt nu voor de laagst mogelijke prijs aanbesteed. Als men ook in de avond wil laten werken, kan dit nooit kostenneutraal. Dit betekent dat het meer geld kost. Als de Raad dit ervoor over heeft, is dat echter geen probleem.) Met het eerste deel van uw opmerking ben ik het wel eens. Als men het echter niet in eerste instantie als eis formuleert in het programma van eisen, kan men daarop ook niet laten concurreren. De methode waarop het rijk vergoedt aan ons en aan Den Haag is dezelfde. Toch slaagt men er daar wel in om een werk over meer uren van de dag gespreid te krijgen. Mijns inziens is de enige oorzaak, dat men dit daar als eis stelt in de aanbesteding. Eerlijkheidshalve zeg ik, dat ik dit heb geleerd uit het bijgevoegde auditverslag. Het zit niet hierbij, maar wel in de bijlagen van de stukken. Hierin stelt de persoon in Den Haag die wij hadden gevraagd ons te informeren dit aan de orde. Tenslotte valt het ons op dat wij bijzonder weinig rekening houden met het feit dat mensen ergens wonen of werken. Ook dit heeft de VVD-fractie zelf geconstateerd; wij waren bijvoorbeeld bij een infrastructureel werk wel van plan iets snel te doen, maar dit hield in dat de straat gedurende vier maanden onbereikbaar was. Een ondernemer moet zijn brood verdienen en kan dus niet vier maanden onbereikbaar blijven. Op dit punt schort het er bij ons nog wel eens aan. De heer ARDA: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie heeft bij de algemene beschouwingen over de begroting reeds opgemerkt dat de stad binnen zeer korte termijn een zandbak zal worden. Er zullen zeer veel projecten tegelijkertijd worden uitgevoerd. Wij hebben daarover onze zorg geuit en wij hebben gepleit voor een versterking van de communicatie en de regie daarbij. Men kan zich daarom voorstellen dat wij blij zijn met de voorliggende voordracht. Het College deelt onze zorg dat men enerzijds flinke investeringen moet doen en anderzijds de overlast voor de burgers en de bereikbaarheid van de stad in de gaten moet houden. Verder geeft het College met deze voordracht duidelijk aan, daartoe actie te willen ondernemen, door te onderzoeken hoe men de regie en de communicatie kan versterken. Meer behoef ik hieraan niet toe te voegen, zelfs niet dat ik ervan uitga dat het College de nieuwe media daarbij betrekt. Mevr. VAN OUDENALLEN: Mijnheer de Voorzitter. De regiefunctie is in dit verhaal zeer belangrijk, omdat men, als men het hele project in ogenschouw neemt, ziet dat de Van Woustraat nog open moet, dat men nog bezig is aan de hele lijn richting Utrechtseweg en dat men af en toe nog op de Hobbemakade bezig is. Dit betekent, dat het nog veel erger kan, als al deze projecten tegelijkertijd worden uitgevoerd. Ik vraag de wethouder of men inderdaad zekerheden heeft dat zaken af zijn voordat wij met andere beginnen, of dat zaken uitgesteld worden tot een aantal zaken af is. Anders loopt het verkeer op grote schaal vast; een deel heeft men dan keurig omgeleid, maar aan de andere kant weten mensen geen kant meer op te gaan. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie roept op om in de planvorming zoveel mogelijk het parkeren aan de rand van de stad en het aansluitend gebruik van openbaar vervoer mee te nemen Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. De heer De Vries heeft gezegd dat voor de PvdA-fractie het onderwerp stedelijke bereikbaarheid en leefbaarheid tijdens de aanleg van grote projecten bovenaan de prioriteitenlijst staat en heeft gevraagd of dit ook voor het College geldt. Voor het College staat dit hoog op de prioriteitenlijst. Bovenaan staat wat mij betreft het doorgaan van een aantal grote projecten, al geef ik toe dat dit probleem weer kleiner wordt als dat niet lukt. Dit willen wij in ieder geval. Daarbij wordt de problematiek van de bereikbaarheid tijdens die werken alleen maar groter en zal dus extra aandacht moeten worden besteed aan het goed op elkaar aansluiten, dan wel het vertragen van het een ten behoeve van het ander en de prioriteitsstelling daarbinnen. Daarom is er dit voorstel om extra activiteiten te plannen bovenop de normale procedures die er op dit gebied zijn en die kort zijn beschreven in de voordracht. Het plan, waartoe deze voordracht strekt, zal gaan over een nadere analyse van de risico's, gezien het nu bekende aantal projecten en wat daarover in aansluiting bij deze audit in kaart is te brengen. Verder gaat het om voorstellen hoe de regie kan worden versterkt bij de planning gedurende deze jaren rond deze grote projecten, maar uiteraard ook rond de kleine projecten die daarmee nauw zijn verbonden wat de bereikbaarheid of de uitvoering betreft. Deze versterking van de regie zal komen bovenop de bestaande procedures, ervan uitgaande dat de problematiek in sommige jaren aanzienlijk groter zal zijn, omdat naar onze verwachting het aantal werken op jaarbasis gemeten zeer sterk zal toenemen. Dit geldt met name als de Noord-Zuidlijn werkelijk zal worden aangelegd en als bovendien al deze andere plannen doorgaan. Een derde onderdeel hiervan zal de in- en externe communicatie zijn. Die loopt intern bij de bestaande procedures wel. Er is echter ook een extern deel, waarbij meer dan normaal het publiek moet worden voorgelicht. Daarbij komt dat men een totaalplan moet maken als er zoveel opgravingen tegelijker- tijd zijn en als men zegt dat men aan de stadsrand zou moeten parkeren, zoals de heer Goedhart suggereert. Men kan in dat geval de voorlichting niet alleen per project behandelen. Ook daarvoor zal een masterplan communicatie worden gemaakt, als onderdeel van de nader uit te werken planning, die in mei a.s. weer naar de raadscommissie en de Raad komt. Dit aspect verdient namelijk extra aandacht. Of daarin zal komen dat het Stadhuis een overzicht van alle grote projecten moet opstellen, als dit er moet komen, is naar mijn mening een punt van discussie in dit masterplan. Dit is men nu aan het maken. Als wij daarover meningen hebben, moeten wij die verder bespreken als het af is en dan bezien of wij het erover eens zijn hoe dit vorm krijgt. (De heer DE VRIES: Ik sprak over het Stadhuis als iets virtueels.) U komt bij de heer Arda terecht, die stelt dat het Internet een open boek moet worden. Het is echter wel belangrijk dat allen in Amsterdam en de regio die daarvan gebruik maken, ook tijdig worden voorgelicht. Anders krijgen wij deze parkeerterreinen van de heer Goedhart aan de rand van de stad echt niet vol. Binnen dit masterplan zal ongetwijfeld ook worden bezien hoe de nieuwe media daarin kunnen worden betrokken; naar ik aanneem zelfs uitgebreider dan bij het Wibautas-project. Op de opmerkingen van de heer Hooijmaijers is het antwoord bevestigend. De afstemming tussen centrale stad en stadsdelen die er nu ook is - niet specifiek rond grote projecten, maar dit wordt per project afgestemd - behoeft bij grote projecten extra overleg en afstemming, of het nu de Zuidas betreft of een aantal andere grote projecten. Vandaar dat wij voor de regie bovenop de bestaande procedures voor werk in uitvoering in de Coördinatie Commissie Uitvoering Werken aan de Openbare Weg (Cocuwo) extra voorzieningen zullen treffen. (De heer HOOIJMAIJERS: Wie controleert dan of dit ook echt zal gebeuren? Doet u dat? De voorbeelden zijn Oud-Zuid en de Zuidas. Wie controleert daadwerkelijk dat op dit punt deze regie ook wordt toegepast? Tot vandaag is er in ieder geval niets gebeurd.) Als dit niet gebeurt bij de uitvoering zoals die moet plaatsvinden in de huidige, beperktere procedures, dient u mij daarop aan te spreken. De stede- lijke coördinatie vindt plaats bij de Dienst IVV, waarvoor ik de politieke verantwoordelijkheid draag, tenzij het een project is dat louter één stadsdeel betreft; in dat geval coördineren wij daar niets. Hoe in het algemeen dit soort projecten op een langere termijn moet worden afgestemd over de hele stad, komt in dit nieuwe plan. Daarin komt ook te staan, wie centraal de verantwoordelijkheid krijgt, politiek en ambtelijk. Het is de bedoeling aan te geven of en hoe er wordt geschoven en wat het voor gevolgen heeft voor andere grote projecten als een project niet op tijd af is, voorzover men dit op een zo lange termijn kan doen. Er moet daarvoor een procedure komen, waarin ook wordt vastgelegd wie bevoegdheden heeft en wie kosten draagt. Het heeft financiële consequenties als bijvoorbeeld een project niet af is en men in een stadsdeel iets niet mag beginnen. Dit geheel aan wat men aan gezamenlijke maatregelen moet nemen en onder wiens verantwoordelijkheid en met welke kostentoedeling, moet nu nader worden uitgewerkt. Het is goed dat de Raad inhoudelijk over de voordracht spreekt, maar die dient er eigenlijk alleen toe om de Raad te vragen of men het ermee eens is dat wij voor 1 miljoen gulden de plannen nader uitwerken. Het is goed dat de heer Hooijmaijers de discussie aankaart over de moge- lijkheid meer uren te werken en dit kostenneutraal te doen, maar wij moeten die discussie natuurlijk niet bij dit punt afronden. Er zitten vele aspecten aan, bijvoorbeeld of de overlast wordt beperkt door 24 uur door te werken of niet. Er zijn ook plaatsen waar omwonenden dit helemaal niet willen. Het aspect dat dit waarschijnlijk meer kost aan arbeidsloon, maar dat men op andere delen van het traject geld terug kan verdienen - bijvoorbeeld aan bouwrentelasten - als men iets sneller doet, is een afweging die bij grote werken en aanbestedingen telkens opnieuw aan de orde is. Wij moeten daarover eventueel apart spreken. Ik denk dat men niet zonder meer kan zeggen dat het altijd beter is, maar in sommige gevallen zou het beter en kosteneffectiever kunnen zijn. De heer DE VRIES: Mijnheer de Voorzitter. Het antwoord van de wethouder stemt mij meer tevreden dan toen ik aan dit onderwerp begon. Het is belangrijk dat de communicatie inderdaad meteen wordt meegenomen. Ik heb wel expliciet gesproken over uitstelsituaties. Daarover heeft de wethouder wel iets gezegd, maar naar mijn mening moet men de planning vanaf het begin zodanig inrichten, dat men op een bepaalde manier omgaat met de risicodragende projecten; de projecten waarvan men weet dat uitstel snel kan optreden. Ook rond uitstel kan men een bepaalde risicoanalyse maken. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het eens met de heer De Vries. Dit zou echter in zo'n planning terug te vinden moeten zijn, bijvoor- beeld in een voortschrijdende planning in de betreffende periode. Daarbij moet men natuurlijk zodanig plannen, dat er ruimte in die planning is waar de risico's het grootst zijn, danwel dat er niet iets vlak achter zit waarvan uitstel zeer veel kost. Men zal begrijpen dat dit uiterst ingewikkeld is. Dit moet men in die nieuwe regiefunctie gaan waarmaken in een meerjarig programma en in de manier waarop daarmee vervolgens wordt omgegaan. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 235 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 12 Notitie van Burgemeester en Wethouders van 26 januari 1999 inzake de ver- nieuwing van het Weteringcircuit (Gemeenteblad afd. 1, nr. 45, blz. 383). De heer VAN LOHUIZEN: Mijnheer de Voorzitter. In de voordracht worden drie redenen aangegeven voor deze notitie, te weten de bouw van het station voor de Noord-Zuidlijn ter plekke, de wenselijkheid van een parkeergarage onder het Weteringcircuit en de veiligheidssituatie. Het is de gehele Raad bekend, dat onze fractie noch voor parkeergarages binnen de Singelgracht is, noch voor de Noord-Zuidlijn. De Noord-Zuidlijn beschouwen wij als een gegeven, maar voor de aanleg van deze parkeergarage en zelfs voor het onderzoek daarnaar willen wij geen verantwoordelijkheid nemen. Natuurlijk zijn wij ervoor dat de verkeerssituatie veiliger wordt, dus wij zijn voor een onderzoek naar de mogelijkheid om van deze rotonde een T-splitsing te maken. Gezien de centrale rol in dit plan van het onderzoek naar de parkeergarage, zullen wij echter niet voor de voordracht stemmen. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Er moet mij eerst iets van het hart over de wijze van voorbereiding. Wij moeten in zeer korte tijd een notitie aannemen waaraan behoorlijk veel consequenties vastzitten. In de commissie heb ik gezegd, dat de daar beschikbare informatie onvoldoende was. Het afgelopen weekend heb ik de stukken gekregen, omdat per ongeluk een dubbel pakket naar iemand anders is gestuurd. Ik heb dus alleen de tekeningen kunnen bekijken en geen anderen meer kunnen raadplegen. Na afloop van de commissievergadering hebben wij de wethouder schriftelijk onze vragen gestuurd. Als ik mijn eigen zin volgde, zou ik nu moeten verzoeken het punt van de agenda te verwijderen. Ik zal dit nu niet doen, maar dit is wel de laatste keer dat ik dergelijke zaken op deze manier behandel. Dit is niet voor het eerst. In juni jl. is een motie aangenomen dat dit soort zaken beter moet worden voorbereid. Als er over diverse zaken wordt gesproken, moeten er ordentelijke tekeningen en consequenties bij de stukken zitten, en moet er niet worden gewerkt onder een dergelijke tijdsdruk. Het gaat hier om besluiten die later tientallen miljoenen guldens kunnen schelen en daar worden wij later op afgerekend. Ik geef aan, dat het voor mij de laatste keer is dat ik op deze wijze besluit. De wethouder vraagt ons, in te stemmen met de notitie inzake de vernieuwing van het Weteringcircuit. Ik heb hierbij een aantal vragen. Wat kost deze haakse kruising, waar de wethouder op afkoerst eigenlijk extra? Uit de stukken kan ik dit niet opmaken. Er staat ergens een bedrag van 20 miljoen gulden, maar daarbij staat dat het nader te optimaliseren is. De wethouder vraagt ook, de mogelijkheid te bieden voor een oost- westmetro en een afslagvariant voor een ondergrondse railverbinding. Zitten deze in de subsidieaanvraag aan de Regering en wat kosten zij? Als zij er niet in zitten, waaruit wil de wethouder deze dan financieren? Ik heb er tot nu toe geen plannen voor gezien. Is er met de vertegenwoordigers van onder andere de speeltuin overlegd over de variant bij de Vijzelgracht? Als men toch een gat graaft, hadden wij daar graag de parkeergarage gezien in plaats van deze hele discussie die wij over het Weteringcircuit hebben gehad. Toen deze zaak aan de orde was bij het definitieve programma van eisen in 1996, heb ik uitdrukkelijk gevraagd of dit niet de mogelijkheden zou beperken om daar een parkeergarage te maken in plaats van de plannen om het hele Weteringcircuit onder het Weteringplantsoen te maken. Nu moet ik lezen dat wij bij de vaststelling van het programma van eisen al akkoord zijn gegaan met de contouren van de bouwput. Omdat wij dit hebben gedaan, is er nu geen plaats meer voor 400 plaatsen. Met andere woor- den: dit had de wethouder ons toen ook al kunnen vertellen; dan hadden wij deze hele discussie nu niet behoeven te voeren. Ik voel mij op deze manier enigszins voor het blok gezet en heb het gevoel dat er naar het resultaat toe is geredeneerd. Ik heb nu niet kunnen controleren wat de wethouder zegt over de verbrede garage op de plaats van de Vijzelgracht. Als men daar toch een gat graaft, maak er dan meteen een garage. Hij zegt dat er alleen maar een garage met 200 parkeerplaatsen kan komen en dat dit geen openbare garage kan worden, want daaraan worden andere eisen gesteld dat aan een bewonersgarage. Als dit het geval is, welke zijn dat dan en waarom? De wethouder zegt dat er niet 400 plaatsen in kunnen, omdat men dan moet verbreden. Daarvoor zijn lange palen nodig om te voorkomen dat het bouwwerk gaat drijven. Deze palen moeten in de derde zandlaag worden gezet, op min 80 meter, naar ik aanneem. Waarom kan dit niet in de tweede zandlaag? Dit zou veel schelen. Dit zijn mijn vragen. Voor het overige gaan wij akkoord. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Wij hopen dat de aanleg van de Noord-Zuidlijn doorgaat, maar wij hebben ons er ook vanaf het begin op gericht dat parkeervoorzieningen zo goed mogelijk moeten worden verbeterd bij het hele bouwproces. Nu komt het College met een voorstel om op het Vijzelgrachtstation niet een parkeergarage in een verbrede bouwput aan te leggen, omdat hieraan bezwaren kleven. Recentelijk hebben wij allerlei schermutselingen over parkeerproblemen gehad met de bewoners van de Prinsengracht en de Weteringbuurt, die aantonen hoe dringend de parkeerproblematiek in deze omgeving is. De wethouder stelt voor, de beslissing over een parkeergarage in het plangebied, die een vervanging moet zijn van de Vijzelgrachtgarage, te nemen op grond van een integraal plan voor het gebied, waarbij in ieder geval wordt afgezien van een garage in een verbrede bouwput in combinatie met het station Vijzelgracht. Over de vervangende garage wordt niets gezegd. Een voorgenomen garage geven wij op, zonder enige garantie dat er werkelijk iets gebeurt ter vervanging. Op dit punt dien ik een motie in die eigenlijk een wijziging van besluit IV inhoudt. Hierin wordt de vervangende garage op of nabij het Weteringcircuit in de planvorming nader naar ons toe gehaald. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 20ø Motie van 3 februari 1999 van het raadslid Goedhart inzake plannen voor een parkeergarage in de directe omgeving van het Vijzelgrachtstation en het Weteringcircuit (Gemeenteblad afd. 1, nr. 68, blz. 496). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HOOIJMAIJERS: Mijnheer de Voorzitter. Bij het bezien van deze voordracht begrijpen wij dat het College vraagt om het uitstellen van een besluit dat wij in kader van het Verkeers- en Inrichtingsplan (VIP) eigenlijk zouden moeten nemen. Dit is komisch, want als het hier gaat om zaken die aan de andere kant van het VIP staan, zoals het opheffen van parkeerplaatsen, heb ik tot op heden nog niet gemerkt dat dit leidt tot uitstel van beslissingen wanneer wordt aangegeven dat er een probleem is met het draagvlak. Eigenlijk geeft de wethouder dat aan: er is een probleem met het draagvlak en het besluit is ook wel later te nemen, dus laten wij dit nog eens extra onderzoe- ken, dan kunnen wij hiertoe misschien alsnog wel komen. De VVD-fractie kan alleen akkoord gaan met deze voordracht indien de wet- houder aangeeft dat de zogenaamde draagvlakverbreding die blijkbaar nodig is om dit te bewerkstelligen niet betekent dat uitstel afstel is en dat het College zijn verantwoordelijkheid neemt als naderhand financiële problemen door het uitstel rijzen doordat dit duurder is, en dat de wethouder er dan ook binnen zijn eigen begroting voor zal zorgen dat een en ander alsnog zal worden gerealiseerd. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Na de meningsverschillen met de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen, die hier nog eens zijn gememoreerd, heb ik er weinig behoefte aan de discussie te herhalen, ook omdat er geen concrete plannen liggen maar alleen een verdere procedure wordt geschetst. Wel lijkt het mij goed, nog eens over concrete plannen te spreken als die er zijn, omdat het mij blijft interesseren of de fractie van Amsterdam Anders/De Groenen þ ongeacht de voorwaarden waaronder een garage wordt aangelegd en ongeacht het aantal plekken dat van straat gaat þ nu als principe zou hebben, dat er nooit een ondergrondse garage moet komen, of dat dit toch meer in het verkeersbeleid past. In het besluit dat wij nu voorstellen, worden aan deze garages enige randvoorwaarden verbonden, overigens dezelfde als in het VIP. Er liggen echter geen concrete voorstellen. Ik neem daarom kennis van de principiële benadering van de heer Van Duijn. De heer Bijlsma is heel ontevreden over de procedure. Daarvoor heb ik begrip, omdat er kennelijk iets is misgegaan met de toezending van de stukken aan de Raad. De procedure is gevolgd dat deze notitie normaal in de commissie is gekomen, waar de heer Bijlsma naar voren heeft gebracht, voor een van de daar genomen besluiten veel te weinig achterliggende stukken te hebben, waarop eigenlijk alleen de conclusies zijn meegedeeld. De PvdA-fractie heeft vervolgens þ waarvoor ik nog mijn dank uitspreek þ aanvullende vragen op papier gezet, die ambtelijk zeer uitgebreid zijn beantwoord. Kennelijk is dit keer nog misgegaan, dat de zending per post niet tijdig bij de Raad is gekomen. (De heer BIJLSMA: Ook voor dit soort belangrijke zaken zit er naar mijn mening veel te weinig tijd tussen de overgelegde informatie en een verantwoord besluit daarover. Dat kan gewoon zo niet!) Los van het feit dat er met de verzending naar u iets is misgegaan, is wat mij betreft de normale procedure, dat commissiestukken twee weekeinden tevoren aanwezig moeten zijn, ook eventuele aanvullende stukken, zoals in dit geval, en dat de zaak dan kan worden behandeld. Ik ben er echter in het algemeen geen voorstander van, nog langere termijnen af te spreken. In concrete gevallen kan de commissie natuurlijk zeggen nog zoveel nadere vragen te hebben, dat het onderwerp vanzelf opschuift, maar nu hebben wij juist met spoed uw vragen beantwoord. Helaas is kennelijk de verzending misgelopen. Dat moet de volgende keer wel goed gaan. De heer Bijlsma heeft nader gevraagd wat de haakse kruising kost. Ik heb geen idee. In dit stuk staat, dat plannen daartoe zouden kunnen worden uitge- werkt door de Dienst Binnenstad onder verantwoordelijkheid van de wethouder voor Openbare Ruimte en Verkeer Binnenstad. Daarbij komt dan natuurlijk ook in kaart wat dit kost. De nu gevraagde besluiten maken het alleen mogelijk, de verdere uitvoering van de Noord-Zuidlijn - want vanuit die hoek breng ik hier deze notitie in - daaronder niet te laten lijden. Besluitvorming over de haakse kruising kan immers altijd nog bij de nu voorgestelde aanpak van de uitgangen van het station Vijzelgracht; dat is de enige koppeling. Ik ga in op de vraag of in besluit VII de oost-westverbinding in de subsidieaanvrage voor de Noord-Zuidlijn zit. De aanleg op die manier is mogelijk binnen het budget dat wij veronderstellen. De Raad weet, dat wij die bedragen in het openbaar verder niet noemen. Van verschillende zijden is de suggestie gewekt, dat het voornemen bestond, in een vergrote bouwput de Weteringcircuitgarage te leggen en dat wij dit nu weer uitstellen. Dat is niet de werkelijke situatie. Eerder is er sprake geweest van een parkeergarage bij of onder het Weteringcircuit. Daaraan is op enig moment de vraag toegevoegd of het College kon uitzoeken of bij deze bouwput ook een evenredig grote garage mogelijk zou zijn. Langs een andere lijn is er verder aan toegevoegd of het niet beter zou zijn, grote garages als deze onder de Singelgracht - ook ter plekke - te realiseren. Mijn probleem als wethouder voor de Noord-Zuidlijn is nu juist, dit grote aantal ballen in het spel weer enigszins terug te brengen teneinde enige voortgang te boeken. Het enige wat wij met dit stuk aangeven, is dat is uitgezocht of dat met een grotere bouwput mogelijk is. Dat vinden wij technisch niet verstandig, zoals in de stukken uitgebreid is toegelicht. (De heer BIJLSMA: Ja, in drie regels!) Nee, niet in drie regels; op basis daarvan hebt u nadere vragen gesteld en daarop pagina's vol aanvullende antwoorden gekregen. U vroeg ook naar het tweede argument, het advies van de Centrale Verkeerscommissie. Dat is ook meegedeeld, namelijk om voor een garage voor bezoekersverkeer met meer in- en uitgaande bewegingen dan bij een bewonersgarage de ontsluiting via de ingang over de Vijzelgracht te ontraden. Die twee argumenten tezamen zijn voor mij aanleiding geweest om aan het College en nu aan de Raad voor te stellen dat dit daar dus niet kan, maar wat wel kan... (De heer HOOIJMAIJERS: In uw eigen voordracht staat op dit punt iets anders. Op blz. 390 staat dat uit informeel overleg over een garage onder de bestaande kinderspeelplaats een sterke tegenstand bleek bij betrokkenen. Besluitvorming over dit voorstel is uitgebleven. Op blz. 391 staat, dat de beslissing over de precieze plaats en omvang van de garage nabij de Weteringcircuitgarage ook niet onmiddellijk behoeft te worden genomen. Het is dus niet de aanleiding geweest die u nu noemt. Op papier staat een heel andere aanleiding.) Het is oud nieuws, dat die andere plek zeer omstreden was. Ik heb het over de besluiten die wij nu nemen, hoewel er nog geen voorstel ligt waar die garage wel moet komen. Dat komt doordat wij nu wel een besluit willen nemen over de bouwput in verband met de voortgang van de Noord-Zuidlijn, de uitgang van het station enz. Daaraan moeten wij immers verder werken; daarom breng ik dit nu in. Over de andere genoemde zaken is de Raad overigens bekend, dat inmiddels de opdracht is verstrekt voor een nadere verkenning inzake garages onder de Singelgracht in het algemeen, waaronder ook op deze plek. Parallel daaraan wordt bezien of dat toch niet ergens onder het Weteringcircuit zou kunnen. Beide besluiten zitten gewoon in de planning die de raadscommissie uit aller- lei stukken bekend is, maar kunnen los van dit punt worden genomen, tenzij men zou zeggen dat er bijvoorbeeld een koppeling zit in de kosten. Die is er niet. Hier kan het gewoon niet groter. Wat wel mogelijk is, is het punt dat de heer Goedhart heeft aangekaart. Als men elders problemen heeft met bewonersplekken, staat hier dat naast een garage elders rond het circuit of bij de Singelgracht wel met minder in- en uitgaande bewegingen en met een ander, mechanisch inritsysteem, een garage in de bouwput zou kunnen, naar schatting voor maximaal 200 auto's, maar dan met een andere functie. Dat blijft hier open. Dat behoeft de Raad nu niet te beslissen; dat moet de Dienst Binnenstad, die verantwoordelijk is voor het beheer van dit terrein en de omgeving ervan, maar uitwerken. Dat kan bij wijze van spreken ook over enkele jaren nog, maar van de bouwput weten wij nu wat wij gaan doen. (De heer GOEDHART: Dat laat ik ook open. Ik wil alleen, dat het extra, dat door de verbrede bouwput wegvalt, elders terugkomt.) Tenslotte kom ik bij de motie. Het eerste besluit daarvan staat in onze voordracht. Daarom is de motie volkomen overbodig. Wij hebben termijnen vastgelegd, die de Raad bekend zijn. Ik zie niet in wat deze motie nu al dan niet zou veranderen aan datgene wat al eerder door het College aan de Raad is toegezegd. Als de motie geen betekenis heeft, is zij overbodig. Als zij wel een betekenis heeft, in afwijking van datgene wat al is afgesproken, hoor ik dat graag in de tweede termijn. Dan zal ik overigens geen spreektijd meer hebben. (De heer HOOIJMAIJERS: U bent het dus eens met datgene wat er staat in het besluit?) Nee, er zijn termijnen afgesproken. Als iemand daarbovenop een motie in- dient op zo kort mogelijke termijn, wil ik weten of dat is wat al is afgesproken. In dat geval is de motie volkomen overbodig; is het iets anders, dan wil ik graag weten wat de heer Goedhart de Raad nu vraagt. (De heer DE VRIES: Ik verzoek de CDA-fractie, in tweede termijn aan te geven wat deze motie anders is dan een samenvatting van de voordracht van het College.) De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb indertijd voorgesteld, de mogelijkheden te bezien van de garage bij de Vijzelgracht in plaats van een garage onder het Weteringplantsoen. Ik lees in de voordracht, dat toen al duidelijk was, dat dit helemaal niet mogelijk is. Wij gaan daarom met het grootst mogelijke ongenoegen akkoord met datgene wat wordt gevraagd. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Mijn motie is eigenlijk een amendement op besluit nr. IV, waarin alleen wordt uitgesproken, af te zien van een parkeergarage in een verbrede bouwput. Wij willen niet afzien van die parkeergarage, zonder hier, bij de zaak zelve, aan te geven waar dan vervan- gende capaciteit wordt gecreëerd, te weten bij het Weteringcircuit. Wij leggen die koppeling door deze motie. Wethouder KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. De motie komt nu wat mij betreft toch in de categorie "volkomen overbodig". In de voordracht wordt beschreven, dat er al drie plaatsen in studie zijn. Van één wordt gezegd, dat daar een vergrote garage niet mogelijk is, van de andere twee kent de Raad al de planning waaraan men het College kan houden. De motie is dan ook dermate overbodig, dat zij naar mijn mening valt in de categorie "daarom maar niet aannemen". De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de motie-Goedhart (nr. 468) De heer HOOIJMAIJERS (stemmotivering): De VVD-fractie zal voor de motie stemmen, omdat die onzes inziens iets toevoegt aan besluit onder nr. IV. De wethouder heeft gemeld, geen inhoudelijke bezwaren tegen de motie te hebben. Aanneming ervan kan dan ook hooguit een versterking zijn van zijn beleid. De heer BIJLSMA: De PvdA-fractie zal tegen de motie stemmen, omdat wij niet inzien wat deze bijdraagt aan verduidelijking van de nu voorliggende voordracht. Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik zal voor de motie stemmen. De heer LOHUIZEN: De fractie van Amsterdam Anders/De Groenen zal tegen de motie stemmen. De motie-Goedhart (nr. 468) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Dales, Goedhart, Goring, Hooijmaijers, Houterman, Huffnagel, mevr. Van der Linden, Niamut, mevr. Van Oudenallen en mevr. Spier- van der Woude zich voor de motie hebben verklaard Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 45). De heer GOEDHART (stemmotivering): De CDA-fractie wenst te worden geacht, tegen het besluit onder punt IV te hebben gestemd. Mevr. VAN OUDENALLEN: Ik hoop, dat dit niet weer een gemiste kans zal zijn en dat er inderdaad nog enige ruimte voor parkeren zal zijn. De heer HOOIJMAIJERS: De VVD-fractie zal voor de voordracht stemmen. Wij zullen de wethouder extra houden aan de termijnen uit de motie, die hij nog eens heeft bevestigd. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 384 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de raadsleden Van Lohuizen en Goedhart gevraagde aantekening. 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 26 januari 1999 inzake strategische partnering NV Elektriciteitsproduktiebedrijf UNA (Gemeenteblad afd. 1, nr. 44, blz. 375). Mevr. ALBERTS: Mijnheer de Voorzitter. De kern van de zaak is, dat sturing van de energieproductie door de vrije markt niet gegarandeerd lage prijzen en schone energie oplevert. Berichtgeving hieromtrent ondersteunt dit geloof van het College en de meerderheid van de Raad in dit marktmechanisme en eventuele toekomstige Europese regelgeving. Wij delen dit geloof niet. Inmiddels spreekt men over de stijging van consumentenprijzen als gevolg van het weglopen van grote afnemers. Ook blijkt met kernenergie geproduceerde elektriciteit in Duitsland te worden ingekocht, al staat dit niet als zodanig in de voordracht. De SP-fractie wil geacht worden tegen de voordracht te hebben gestemd. De heer HALBERTSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik breng in de eerste plaats de wethouder en zijn medewerkers hulde voor de manier waarop dit proces is voorbereid en begeleid. Wij kunnen het dus wel. In de tweede plaats wil ik iets over het afscheid zeggen. De PvdA heeft in het verleden natuurlijk altijd aan een energiebedrijf gehangen. Op dit moment is het door de liberalisering feitelijk onmogelijk om nog als gemeente een energiebeleid te voeren. Wat dat betreft is de strategische reden vervallen om als gemeente langer actief bij de productie van elektriciteit betrokken te blijven. Wij hebben niet de illusie dat wij op dit ogenblik nog met nieuwe wetgeving milieukwesties kunnen regelen. Wij zullen op een aantal andere zaken nog wel nader terugkomen, maar wachten daarmee op het moment dat wij in het privatiseringsproces van ENW terechtkomen. Dan komen niet alleen milieukwesties aan de orde, maar ook de bescherming van de belangen van de kleine afnemers, waarom het ooit begonnen was. Dat is nu echter niet aan de orde. Nu is het tijd voor afscheid. De PvdA- fractie heeft geen behoefte om over haar graf heen te regeren. Wie afscheid neemt, moet dat fatsoenlijk doen naar de werknemers toe. Wij menen, dat met dit voorstel twee vliegen in één klap worden geslagen. Wij krijgen een goede prijs voor de aandelen. Daarnaast zijn wij van de zorgen af en kunnen wij ons als gemeente op andere zaken richten. Wij stemmen volledig in met de voor- dracht. Mevr. KALT: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn in principe tegen privatise- ring van nutsbedrijven. In de zin van "redden wat er te redden valt" willen wij nog wel iets zeggen over de voorwaarden. Duidelijk is, dat de gemeente vanwege de liberalisering van de markt uitgepraat is. Individuele bedrijven kunnen uit concurrentieoogpunt geen milieumaatregelen meer nemen, tenzij die door nationale wetgeving worden afgedwongen. In het stuk staat troostend, dat het milieubeleid nationaal zal worden, als regelgeving over uitstoot en stimuleringsmaatregelen voor schone energie. Het is veel erger, omdat de markt internationaal is. Straks krijgen wij hetzelfde verhaal, dat de nationale maat wordt verschoven naar internationaal niveau. Dan moeten regelgeving en stimuleringsmaatregelen internationaal in verdragen worden vastgelegd. Dat duurt lang en leidt altijd tot de minimumvariant, zoals kernenergie uit Frankrijk. Het doet ons daarom pijn dat wij uitgepraat zijn, niet alleen op nationaal niveau. Wij hebben dan liever een eigen efficiënt productiebedrijf, met gezonde groene voorwaarden aan de productie. Mevr. CODRINGTON: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Halbertsma over de wijze waarop in de commissie aandacht aan het proces is gegeven. Ondanks tijdsdruk en dergelijke heeft het College gekozen voor een heel goede begeleiding. Ook de informatieverstrekking was adequaat. Is mijn fractie dan wel gelukkig met deze voordracht, zoals die er ligt? Neen. De liberalisering van de elektriciteitsmarkt in 1998 dwingt ons tot het besef, dat de wet er nu is. Wij zijn realisten. Wat doen realisten? Als de overheid niet meer in zo'n bedrijf past, omdat het bedrijf gaat concurreren, is het argument om het meerderheidsaandeel vast te houden vervallen. Dan moet de overheid zich terugtrekken. In beslotenheid hebben wij als fractie van GroenLinks veel aandacht gevraagd voor de tarieven voor de kleinverbruikers, de werkgelegenheid van het huidige personeel en de opbrengsten. Daar zal ik nu niet over spreken. Wel vraag ik namens mijn fractie om in de toekomstige besluitvorming rond ENW en dergelijke niet halt te houden bij het feit, dat opbrengsten niet voor een deel zouden kunnen worden bestemd voor stimulerende maatregelen op milieuge- bied. De overheid is in dezen geen slachtoffer. Wij realiseren ons dat het hier gaat om Europese en landelijke regelgeving. Er is echter ook stedelijk en lokaal een aantal mogelijkheden en instrumenten te bedenken om een deel van de opbrengst in te zetten voor milieubeleid. Bij nadere besluitvorming hieromtrent zal mijn fractie zeker weer op dit punt terugkomen en er aandacht voor vragen. Ik ben heel benieuwd of het College het in de richting van landelijke en Europese regelgeving wil laten bij het uitoefenen van druk, of nog andere maatregelen denkt te nemen. De heer HEMMES: Mijnheer de Voorzitter. Dit betreft een complexe situatie. Wij hebben echter een vermeldenswaardig helder stuk gekregen, waarover de commissie zeer uitgebreid is geïnformeerd en heeft kunnen meegroeien. Wij kunnen zelf geen gemeentelijk energiebeleid meer voeren. Er is boven- dien haast geboden; snelheid is van het grootste belang. Deze aanpak zorgt er naar het gevoel van D66 voor, dat de bijvoorbeeld door de SP geuite angst niet geheel terecht is. Volgt men niet deze weg, dan zullen de consequenties voor de consument in de toekomst veel en veel groter zijn. Daarom steunt ook D66 deze voordracht. Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter.... De VOORZITTER: U hebt geen spreektijd meer. Na de beantwoording door wethouder mevr. Ter Horst kunt u desgewenst een stemmotivering geven. De heer HALBERTSMA (orde:) Als wij over elektrische bootjes en dergelijke spreken, hebben wij altijd uren de tijd. Wij spreken hier over een miljarden- affaire. Ik wil graag horen wat de VVD-fractie hiervan vindt. Ik vind het best om ons achter procedures te verschuilen, maar ik vind dat dit niet kan. De VOORZITTER: Iedere fractie is baas over haar eigen spreektijd. De heer DALES: Er is ook regelmatig sprake van ernstige spreektijdover- schrijding van de kant van het College. Daar hebben wij nog niet zo vaak iets over gehoord. De VOORZITTER In de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad word ik daarover dag in, dag uit gekastijd. Mevr. VAN DER LINDEN: Dit kost meer dan die ene minuut die ik wilde spre- ken. De VOORZITTER: Ik geef mevr. Van der Linden het woord voor één minuut. De heer PAQUAY: Hier ben ik tegen. Ik vind dat u gewoon uw taak moet vervullen. De VOORZITTER: Ik heb de afgelopen vier jaar honderden minuten spreektijd aan kleine fracties gegeven. Nu heeft mevr. Van der Linden een minuut het woord. De heer PAQUAY: Ik verzoek u, uw voorstel in stemming te brengen. De VOORZITTER: Dan teken ik aan dat de fracties van GroenLinks en de SP daartegen zijn. Mevr. BOERLAGE: Dat weet u helemaal niet! Daar hebben wij nog niet over gesproken. Daar gaan wij eerst over schorsen! Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik vind het een heel elegante oplossing, gewoon te zeggen: u krijgt die minuut extra. Dat hebben wij al heel vaak gedaan. Bovendien werkt de apparatuur die de spreektijd moet aangeven kennelijk vandaag niet, dus ik begrijp niet waarom wij ons zo druk maken. De VOORZITTER: Wil de heer Paquay een voorstel van orde indienen om hierover te stemmen? De heer PAQUAY: Ik wil niet vervelend doen, maar ik stel vast dat wij vanmiddag hierover uitgebreid gesproken hebben. Ik stel ook vast dat is bevestigd dat naast het College vooral grote partijen zo nu en dan hun spreektijd overschrijden. De VOORZITTER: Nee, kleine partijen. De heer PAQUAY: De SP in ieder geval niet. Verder stel ik vast dat elke partij haar eigen spreektijd in de gaten moet houden. Dat doen wij ook. Ik vind dat u gewoon de regels moet uitvoeren zoals u dat normaal doet. De VOORZITTER: Ik ben het volkomen met u eens. Toch vraag ik uw begrip ervoor, dat ik mevr. Van der Linden die ene minuut geef. Dan spreken wij er over twee weken wel weer verder over. Mevr. VAN DER LINDEN: Mijnheer de Voorzitter. Wij spreken nu over een heel belangrijk onderwerp, de verzelfstandiging van de UNA. Gelukkig heb ik in de commissie al vrij uitgebreid van gedachten kunnen wisselen over de ideeën van de VVD over dit onderwerp. Ik ben ook zeer verheugd te zien, dat enkele door mij aangedragen punten zijn overgenomen. Ik doel met name op de overdracht van aandelen na deze collegeperiode. Die is niet zozeer van belang omdat wij - in de woorden van de heer Halbertsma - over ons graf heen willen regeren, maar wel over deze collegeperiode heen willen regeren. Wij kunnen instemmen met de voordracht. Wij willen wel graag dadelijk weer die terugkoppeling naar de commissie zien, zodat wij ook over de voortgang kunnen meepraten. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank mevr. Van der Linden hartelijk voor de aardige woorden over het proces; die zal ik doorgeven aan mijn ambtenaren, die hierin veel tijd, energie en emotie hebben gestoken. Het proces is overigens nog niet afgelopen, dus laten wij de huid niet verkopen voordat de beer geschoten is, niet alleen in financiële zin. Misschien is het aardig om na een goede afsluiting van dit proces eens een antemortem-onderzoek te verrichten, en te zien waarom het in sommige gevallen goed gaat. Daarvan kan men ook wel eens leren. (De heer HALBERTSMA: Ik zou er dan een "ante-natum-onderzoek" van maken). Ik heb in de commissie met veel woorden geprobeerd ook de SP te overtuigen van haar ongelijk. Mijn redenering is daarbij steeds geweest: als men opkomt voor de gebonden klanten - ik ga ervan uit dat de Gemeenteraad van Amsterdam dat als lokale overheid doet - zou men juist moeten kiezen voor een versterking van de productiesector. In de distributiesector betalen immers de gebonden klanten tot het jaar 2001 mee aan het proces van de productiesector. Als deze in Nederland instort door verlies van te veel klanten, is de distributiesector - en daarmee de gebonden klanten - het kind van de rekening. Ik ben het daarom eens met mevr. Kalt, die de term "redden wat er te redden valt" gebruikte. Dit is een manier om te redden wat er te redden valt, door te zorgen dat er een sterke productiesector in Nederland blijft, met name bij de UNA. Over landelijke milieuwetgeving hebben zowel GroenLinks als Amsterdam Anders/De Groenen gesproken. Ik meen, dat onze rol als lokale overheid in die milieuwetgeving of in het energiebeleid is uitgespeeld. Dat wordt een zaak voor het landelijk niveau. Uiteraard zullen wij onze contacten gebruiken om te zorgen, dat dit ook van de grond komt. Overigens zijn wij als gemeente Amsterdam op een aantal punten met betrekking tot energiebeleid ook opdrachtgever. Ik wijs slechts op het feit, dat wij in deze stad nogal wat gebouwen te verwarmen hebben. Ook daarbij kan men als Gemeenteraad kiezen voor een milieuvriendelijke uitvoering. Moeten wij de gelden van verkoop van aandelen van de UNA ook daartoe inzetten? Ik zal daarop hier niet ja of nee zeggen. Deze gelden zullen trouwens vrij gering zijn, omdat op korte termijn slechts een klein aantal aandelen in verkoop komt. Zij vloeien gewoon naar de algemene middelen. Het staat de Raad vrij - op voordracht van het College, neem ik aan - met dat geld voor de Amsterdamse burger goede zaken te doen. Wij zullen er in de commissie terugkomen wanneer helder is aan welke strategische partner de aandelenverkoop wordt gegund. Dan kan de commissie zich daarover nog uiten. In de Raad komt het onderwerp niet meer terug, vanwege mandatering aan de commissie en het College. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 382 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door de raadsleden mevr. Alberts en mevr Kalt gevraagde aantekening. 18 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 26 januari 1999, getiteld: Nota Hotelbeleid 1999-2003 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 43, blz. 347). De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. De binnenstad is druk genoeg; dan druk ik mij nog voorzichtig uit. De uitbreiding moet vooral plaatsvinden in die delen van Amsterdam, die nu weinig of geen hotelaccommodatie hebben. Als daarbij ook nog rekening wordt gehouden met het werkloosheidscijfer, kan men twee vliegen in één klap slaan. De toeristenbelasting kan worden verhoogd, wat mijn fractie betreft. Een verhoging van 0,5% levert al circa 2,5 miljoen gulden op, die wij vervolgens bijvoorbeeld kunnen gebruiken om de groep van chronisch zieken en gehandicap- ten een aanspraak op de plusvoorziening te verstrekken. Tijdens de behandeling in de commissie heeft de wethouder toegezegd nog voor deze raadsvergadering informatie te zullen leveren over de gevolgen voor met name de package-deals van touroperators. Die informatie heb ik één minuut voor aanvang van deze vergadering ontvangen; ik ga er tenminste vanuit dat het om die informatie gaat, die ik nog niet helemaal heb kunnen doorlezen. Ik verzoek daarom de wethouder, deze notitie binnenkort voor de commissie te agenderen. Voor het overige zullen wij met het te nemen besluit instemmen. De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Het toerisme is een belangrijke sector voor de Amsterdamse economie. Volgens statistieken van de Dienst O+S hebben 15.000 mensen direct een baan als gevolg van het toerisme in Amsterdam. Sterker nog, toerisme wordt in de toekomst alleen maar belangrijker, omdat het voor de dynamiek zorgt die zo wezenlijk is voor de centra van grote steden. In die zin zijn wij blij met deze nota, omdat deze een goede weergave van de sector vormt en een aantal toekomstige ontwikkelingen goed in kaart brengt. Een van die belangrijke komende ontwikkelingen is vooral de behoefte aan 5000 hotelkamers tot het jaar 2003. De beleidsaanbevelingen bevatten daarover niet veel concreets. Ik vind een gemiddelde toename van 1000 kamers per jaar een hoog aantal. De wethouder moet echt opschieten met de voorbereiding van locaties waarop in deze stad hoteluitbreidingen kunnen plaatsvinden. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. Inderdaad moet ik opschieten. Dat moet ik overigens niet alleen; ik hoop dat ook veel projectontwikkelaars bereid zullen zijn in de stad te investeren. Ondanks het feit dat wij hier het hotelbeleid vaststellen, is het immers niet zo dat de gemeente nu zelf ook hotels gaat bouwen. Ik hoop met enige publiciteit rond deze nota ook vele projectontwikkelaars zover te krijgen, dat zij komen kijken. (De heer CHERRIBI: Ik zeg niet dat de wethouder hotels moet bouwen. Zij moet wel locaties vaststellen). Daar kom ik nu aan toe. Het vaststellen van locaties is wel een zaak van de gemeente. Daarvoor is nu een grote "search" opgezet. De binnenstad is in de woorden van de heer Paquay druk genoeg. Wij zoeken echter de uitbreiding van de hotels niet alleen in de binnenstad, maar ook in de andere stadsdelen, vooral in de stadsdelen rond de binnenstad. De heer Paquay vraagt verder, de toeristenbelasting weer op de agenda van de commissie te zetten, in het bijzonder de verhoging ervan, zoals ik uit zijn toelichting begrijp. Ik roep in herinnering dat op 25 november 1998 - dat is nog maar enkele maanden geleden - een motie van de SP om de toeristenbelasting per 1 januari 1999 te verhogen door deze Raad is afgewezen. Ik stel dan ook voor het daarbij te laten en niet opnieuw de discussie in de commissie te openen. November 1998 is nog zo kort geleden, dat ik niet nu een ander standpunt van deze Raad verwacht. De heer PAQUAY: Mijnheer de Voorzitter. Ik word gedwongen een motie in te dienen en ik zal dat ook doen. Het verzoek aan het College in die motie is, op zo kort mogelijke termijn een onderzoek te doen naar de gevolgen van een verhoging van de toeristenbelasting voor het toerisme. Naar mijn mening is dat iets anders dan meteen de toeristenbelasting te verhogen. Het tweede verzoek is, het resultaat van dit onderzoek ter bespreking aan de Raad voor te leggen. Ik dien de motie bij dezen in. De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen: 21ø Motie van 3 februari 1999 van de raadsleden Paquay, mevr. Alberts en Bakker inzake een onderzoek naar de gevolgen voor het toerisme van een verho- ging van de toeristenbelasting (Gemeenteblad afd. 1, nr. 69, blz. 497). De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. Bij wijze van preadvies ontraadt het College deze motie. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de motie-Paquay c.s. (nr. 69) De heer VAN DUIJN (stemmotivering:) Wij vinden dit een verstandige en serieuze motie. Wij zullen die steunen. Daarnaast zou ik graag van de wethou- der willen horen wat een "search" is. (Wethouder mevr. KRIKKE: Dat is een "queeste"). De heer CHERRIBI: De fractie van de PvdA zal tegen deze motie stemmen. Wij hebben van de wethouder een prachtig stuk gekregen over de effecten van verhoging van de toeristenbelasting. Daaruit blijkt dat die slecht zou zijn voor de toeristische sector in Amsterdam. Daarom zullen wij tegenstemmen. De heer BALAK: De door de wethouder voor de raadsvergadering aan ons ver- strekte notitie geeft voldoende inzicht om tegen de motie van de SP te stem- men. De heer HUFFNAGEL: De VVD-fractie zal ook tegenstemmen, hoopt dat er vele toeristen komen die hier goed slapen en dat de heer Paquay dat ondanks verwerping van deze motie ook doet. Mevr. ÖZÜTOK: Wij zijn ook blij met de notitie van de wethouder inzake de toeristenbelasting. Wij zullen daarom tegen de motie stemmen. De motie-Paquay c.s. (nr. 69 ) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alberts, Bakker, Van Duijn, mevr. Kalt, Van Lohuizen en Paquay zich voor de motie hebben verklaard. Aan de orde is de stemming over de nota (nr. 43). Mevr. KALT (stemmotivering:) Volgens het besluit moeten wij alleen kennisnemen van de nota. Wij zijn het echter niet eens met de actiepunten die hierin staan. Wij zijn het niet eens met acquisitie van dure hotels. Wij zijn het niet eens met verandering van bedrijfseconomische criteria uit 1985. Wij zijn overigens wel voor een locatieplan, want het kan nooit kwaad te bezien welke plekken er zijn. Wij zijn eveneens tegen monofuncties. Wij willen echter wel een consequentere handhaving daarvan; dan zou men immers bij het Waterlooplein en de VaRa-strook geen dure hotels moeten bouwen. Wij stemmen tegen de nota. De nota wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 371 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de door het raadslid mevr. Kalt gevraagde aantekening. De vergadering wordt om 17.10 uur gesloten.