Bron             : Raad
Onderwerp        : Raadsvergadering 17-09-97
Datum Raad       : 17-09-97
Datum publikatie : 17-09-97

OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 17 SEPTEMBER 1997. Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr. Alkema (D66), Arda (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), mevr. Boerlage (GroenLinks), Van Bommel (SP), Bouma (VVD), Breunissen (GroenLinks), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Van Duijn (De Groenen), Enthoven (CD), Fortuné (CD), mevr. Van der Giessen (D66), Goedhart (CDA), mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman (GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), Köhler (GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA), Meijer (PvdA), Niamut (CDA), Peer (VVD), mevr. Peters (VVD), Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers (D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA), Van Wijk (VVD) en Yalin (PvdA). Afwezig: de raadsleden Enthoven (CD), Fortuné (CD), Graman (Onaf.) en Hooijmaijers (VVD). Middagzitting op woensdag 17 september 1997. Voorzitter: drs. E.F.L. Peer, wethouder; later drs. J.H. van der Aa, wethouder. Secretaris: mevr. drs. M. Sint. De vergadering wordt om 13 uur geopend. De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik deel u mede, dat de burgemeester de vergadering van heden niet zal bijwonen. Vervolgens deel ik u mede, dat sommige raadsleden in verband met de begrafenis van Job Hans van het Wijkcentrum d'Oude Stadt bij het begin van de vergadering afwezig zullen zijn en om die reden is in de Commissie voor de Werkwijze van de Gemeenteraad besloten, eventuele stemmingen zo laat mogelijk in de middag te doen plaatsvinden. Voorts deel ik u mede, dat punt 9 (reconstructie van de doorgaande weg door het Amsterdamse Bos, uitgaande van het 50/30-kilometermodel) van de agenda is afgevoerd. Ten slotte deel ik u mede, dat de vergadering van heden zich zal beperken tot een middagzitting. Aan de orde is de agenda: 1 Notulen van de raadsvergadering op 3 september 1997. De goedkeuring van de notulen wordt aangehouden. 2 Installatie van een nieuw lid van de Gemeenteraad (A. Arda). De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik verzoek de gemeentesecretaris, de heer Arda binnen te geleiden. De heer ARDA legt in handen van de Voorzitter de bij de wet gevorderde verklaring en beloften af. De VOORZITTER, wethouder PEER wenst de heer Arda geluk met zijn benoeming en verzoekt de gemeentesecretaris, hem naar zijn plaats te geleiden. 3 Mededeling van de ingekomen stukken. De heer ROBBERS (orde): Mijn fractie wilde nog een aantal ingekomen stukken inzien, maar de map is niet aanwezig en daarom stel ik voor, de ingekomen stukken op een later tijdstip te behandelen, zodat wij eerst daarvan kunnen kennisnemen. De VOORZITTER, wethouder PEER: Er rest ons dan niet anders dan in de eerstvolgende vergadering van de Raad deze ingekomen stukken te behandelen, tenzij de heer Robbers zegt dat die nu alsnog ter inzage kunnen worden gelegd, zodat die dan later in de vergadering aan de orde kunnen komen. De heer ROBBERS: Ik ben het met dat laatste eens. De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik stel dan voor straks, alvorens tot de stemmingen over te gaan, eerst de ingekomen stukken te behandelen en nu eerst de voordrachten te behandelen waarover niet het woord wordt gevraagd. Conform besloten. 4 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 443, blz. 1823 ). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1826 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 5 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot vast-stelling van de Eindejaarsuitkeringsverordening, alsmede wijziging van het Ambtenarenreglement Amsterdam en de Arbeidsovereenkomstenverordening (Gemeenteblad afd. 1, nr. 441, blz. 1815). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1817 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 6 wordt even aangehouden. 7 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot vaststelling van de Verordening op de Dienst Stadstoezicht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 461, blz. 1901). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1901 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 8 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het uitvoeren van fase E van het groenproject Westerpark/Overbrakerpolders (Gemeenteblad afd. 1, nr. 468, blz. 1917). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1918 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 9 is reeds van de agenda afgevoerd. 10 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het beschikbaar stellen van een aanvullend krediet ten behoeve van de bouw van (extra) actieve-koolfilterinstallaties en een ozoninstallatie ten behoeve van Gemeentewaterleidingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 455, blz. 1889). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.1890 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 11 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot renovatie van het Waterleidingkanaal en aankoop van grond in de gemeente Breukelen ten behoeve van Gemeentewaterleidingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 456, blz. 1890). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1892 van afd.1 van het Gemeenteblad. Punt 12 wordt even aangehouden. 13 Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot partiële herziening van: a het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel (concentratiegebied horeca) (nr. 448); b het bestemmingsplan Westelijke Grachtengordel (Spuistraat 175-177/ Nieuwezijds Voorburgwal 226 (Telematicagebouw) (nr. 457); c het bestemmingsplan Jordaan (Bloemstraat 45 tot en met 59 (nr. 458) (Gemeenteblad afd. 1, nrs. 448, 457 en 458, blz. 1845 en - 1894). De voordrachten worden zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 1846 en 1896 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 14 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 inzake het Onteigeningsplan Jordaan, deel 4 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 459, blz. 1897). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1898 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot vaststelling van het tracé voor de IJ-tram (Gemeenteblad afd. 1, nr. 450, blz. 1877). De heer NIAMUT (orde): Gezien de Miljoenennota en het Meerjaren- programma Infrastructuur en Transport (MIT) en de koppeling van dit besluit aan de totstandkoming van IJburg vraag ik mij af, of het relevant is, dit punt vandaag te bespreken. De VOORZITTER, wethouder PEER: Juist om de reden die u noemt is het relevant dit punt vandaag te bespreken. De desbetreffende portefeuillehouder zal aan het begin van de behandeling van dit agendapunt een mededeling doen. Punt 15 wordt even aangehouden 16 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot actualisering van de S-routebewegwijzering in de stad (Gemeenteblad afd. 1, nr. 452, blz. 1881). De voordracht wordt zonder discussie hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1883 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 17 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het aangaan van een beheer-/onderhoudsovereenkomst voor de Gooiseweg op niet-Amsterdams grondgebied en het beschikbaar stellen van de benodigde onderhoudsgelden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 453, blz. 1883). De voordracht wordt zonder discussie hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1885 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 18 Advies van de Commissie voor beroep- en bezwaarschriften van 4 september 1997 naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen het raadsbesluit van 27 november 1996, nr. 731, tot aanleg van de Noord- Zuidlijn (Gemeenteblad afd. 1, nr. 454, blz. 1886). De conclusie van het advies wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1887 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 19 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot voorbereiding en uitvoering van vernieuwen respectievelijk aanpassen en extra bijplaatsen van landverkeersseinen bij 32 beweegbare bruggen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 476, blz. 1965). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1967 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 20 wordt even aangehouden. 21 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het uitvoeren van hydraulische berekening van het rioolstelsel (Gemeenteblad afd. 1, nr. 464, blz. 1911). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz.1912 van afd.1 van het Gemeenteblad. 22 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot wijziging van de statuten van Artis (Gemeenteblad afd. 1, nr. 470, blz. 1931). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1931 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 23 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het verlenen van een krediet aan de Stichting Interimbeheer Hortus Botanicus Plantage (Gemeenteblad afd. 1, nr. 475, blz. 1962). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1963 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 24 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het aangaan van een overeenkomst inzake ruil van grond aan de Duivendrechtse- kade/H.J.E. Wenckebachweg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 442, blz. 1819). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1822 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 25 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het aangaan van een overeenkomst inzake ruil van grond aan de Sloterweg (Gemeenteblad afd. 1, nr. 460, blz. 1899). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1900 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 26 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het sluiten van een overeenkomst van dienstverlening voor de gronddepots TOP/Noodstort, Dortmuiden en Coentunneldok (Gemeenteblad afd. 1, nr. 467, blz. 1915). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1917 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 27 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 om akkoord te gaan met de grondexploitatiebegroting voor het subcentrum Ganzenhoef (Gemeenteblad afd. 1, nr. 478, blz. 1973). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1977 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 28 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot overdracht van Nieuw Sloten aan het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld (Gemeenteblad afd. 1, nr. 463, blz. 1909). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1911 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De punten 29, 30 en 31 worden even aangehouden. 32 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot wijziging van de Verordening op de stadsdelen (schrapping bevoegdheden Slotervaartziekenhuis) (Gemeenteblad afd. 1, nr. 472, blz. 1945). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1946 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Punt 33 wordt even aangehouden. 34 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot plaatsing van de regeling kinderopvang alleenstaande ouders op bijlage A, lijst A, behorende bij de Verordening op de stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 462, blz. 1906). De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1907 van afd. 1 van het Gemeenteblad. Aan de orde zijn de benoemingen. De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik stel voor, de benoemingen aan het eind van de vergadering te doen plaatsvinden. Conform besloten. De VOORZITTER, wethouder PEER: Het College stelt voor, de agendapunten 6 (notitie Verlenging Kaderwet bestuur in verandering) en 12 (naamgeving aan drie pleinen en een straatgedeelte in de VaRa-strook) aan het einde van de vergadering te behandelen. Conform besloten. Aan de orde is thans: 15 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot vaststelling van het tracé voor de IJ-tram (Gemeenteblad afd. 1, nr. 450, blz. 1877). Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Vooraf wil ik graag de volgende verklaring afleggen. Gisteren verscheen de rijksbegroting met de bijbehorende stukken. Zoals inmiddels bekend is, kon daaruit worden afgeleid dat zowel het project IJ-tram als het project Noord-Zuidlijn twee tot vier jaar in de tijd naar achteren was verschoven. Dat heeft het College geschokt. De Raad heeft kunnen zien dat wij ons inmiddels tot het Kabinet gewend hebben met een brief van die strekking; de leden hebben daarvan een afschrift gekregen. Ik heb vanochtend contact gehad met minister mevr. De Boer en via haar met minister mevr. Jorritsma en gebleken is, dat van het z.g. ICES- geld (Interdepartementale Commissie Economische Structuur) - er is een brief terzake bij de stukken van de rijksbegroting - anders dan het zich liet aanzien, de totale pot eerst wordt verdeeld na de komende kabinets- formatie. Wel zal een substantieel deel daarvan nog in deze kabinetsperiode een bestemming krijgen. Er komt dus nog een moment van besluitvorming in deze kabinetsperiode. Minister mevr. De Boer heeft mij verzekerd, dat mevr. Jorritsma en zij beiden van mening waren dat de beide projecten waarover Amsterdam zich druk maakt, gegeven het feit dat zij deel uitmaken van het Vinex-akkoord, heel belangrijk zijn en dus, zo enigszins mogelijk, aan de orde zouden moeten komen, al werd erbij gezegd dat er nog geen besluiten liggen en dus nog geen harde toezeggingen mogelijk zijn. De conclusie is: daar moeten wij bij zijn en daarop moeten wij ons dus richten. Er is dan ook alle aanleiding om met datgene waarmee het College nu is begonnen, in de richting van de Haagse politiek met kracht door te gaan. Wethouder Bakker is vanavond, mede namens mij, bij minister mevr. Jorritsma en zal haar naar ik aanneem uitvoerig vragen hoe het precies zit en wanneer het verder komt. Naar aanleiding van hetgeen de heer Niamut zojuist opmerkte, meen ik dat het domste nu aarzeling van onze kant zou zijn. Dat geeft alleen maar munitie aan degenen die dan straks zullen zeggen dat Amsterdam zijn huiswerk niet klaar heeft. Wij moeten dus vooral bij de les blijven en tempo houden. Dan hebben wij in de richting van de rijksoverheid het argument dat ook die zich aan de afspraak moet houden. In principe is er financiële ruimte voor aanwezig. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik vraag mij af of hetgeen de wethouder noemde het domste zou zijn. Ik zal daarover echter niet met hem in discussie treden. De vraag die wel aan de orde is, is in hoeverre deze donderslag bij heldere hemel die gisteren tot ons kwam al eerder bekend was bij de Regering. Het gaat om twee kernprojecten, namelijk de vervoersprojecten IJ-tram en de Noord-Zuidlijn, alsmede in samenhang daarmee de realisering van IJburg. Mijn fractie wil er nadrukkelijk aan meewerken, de zaak zo snel mogelijk weer op gang te krijgen. In die zin is er weinig licht tussen de standpuntbepaling van het College en van mijn fractie. De vraag is alleen of het nu zou moeten gebeuren dan wel of het al in een eerder traject had moeten gebeuren. Met betrekking tot de voordracht heb ik drie inhoudelijke opmerkingen. In de eerste plaats merk ik op dat wij nog moeten beslissen over de uiteindelijke tracékeuze, de haltes enz. Het gaat mij nu om de halte bij de A10 en de koppeling met een mogelijk transferium. In de planvorming ziet het er op dit moment naar uit, dat wederom een keuze zou kunnen worden gemaakt voor een transferium met een halte op enige afstand. Het lijkt mij dat die benadering, gezien het transferium bij de Amsterdam ArenA, voldoende leergeld heeft opgeleverd om een transferium en een halte gezamenlijk te realiseren, om een beter gebruik te genereren. Mijn tweede opmerking betreft de halte bij het Oosterdok. Met name het aspect van de sociale veiligheid komt hier om de hoek kijken. Dat punt is nog in onvoldoende mate uitgewerkt. Het zal beter moeten worden uitgewerkt, ook voor wat betreft de weginfrastructuur en de mate waarin de halte op maaiveldniveau tot stand komt. De huidige situatie leidt niet tot een goede sociale veiligheid. De derde opmerking betreft de Panamaknoop. In hoeverre moet men daar kiezen voor een onderdoorgang? In de commissie ben ik niet voldoende op de hoogte gesteld over wat het precies betekent dat het Gemeentevervoer- bedrijf heeft aangegeven dat het er voorstander van is om de zaak bovengronds af te wikkelen, dit in verband met de exploitatie op langere termijn. Wij moeten toch ook zeker rekening houden met de toekomstige exploitatie van het GVB. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Uit de Miljoenennota leid ik af dat het geld voor dit project er niet snel zal komen. De toezeggingen van hedenmorgen aan de wethouder zijn ook niet erg eenduidig. Het ziet er dus naar uit dat het College de kiezers bij het referendum destijds verkeerd heeft voorgelicht. Het College stelde toen dat het geld voor de IJ-tram er snel zou komen en dat de tram in 2002 zou gaan rijden. Het ziet er nu echter naar uit dat dit helemaal niet het geval zal zijn en dat de grond waarop het College dit eerder zo zei niet aanwezig was. Het was slechts "wishful thinking". Daarmee heeft het College dus wel een aantal kiezers op verkeerde wijze gestimuleerd om bij het referendum voor te stemmen. Niettemin heeft een meerderheid van die kiezers toch nog tegen IJburg gestemd. Het zou mij niet verbazen dat dit een van de redenen was waarom het Kabinet nu heeft gezegd dat het allemaal niet zo erg dringend is, aangezien de meerderheid van de Amsterdammers immers toch tegen is. In elk geval lijkt mij, dat wethouder Stadig zijn excuses kan aanbieden aan de kiezers voor het feit dat de tram niet zo spoedig zal gaan rijden als hij destijds in de referendumcampagne heeft beloofd. Hij heeft namens het College ook gezegd dat er geen eiland zou komen zolang de tram niet rijdt. Mij lijkt dus dat, nu dit het geval is, het wel degelijk verstandig is om de voorbereidingen voorshands te stoppen. (De heer BIJLSMA: De wethouder kan toch moeilijk verontschuldigingen aanbieden op een moment dat nog niet duidelijk is of het geld er wel of niet komt. U gaat er al vanuit dat het er niet komt. Dat is onzin.) Ik lees in alle kranten dat het gaat om een kabinetsbesluit. Er zal dus wel iets van waar zijn. (De heer BIJLSMA: U hebt toch gehoord wat zojuist van de kant van het College is gezegd?) Hoe het ook zij, al zou wethouder Stadig gelijk hebben dat het geld er binnenkort toch komt, dan nog is duidelijk dat de gronden waarop het College dit destijds heeft beweerd onvoldoende waren. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat hier om twee verschillende dingen, het tracé voor de IJ-tram en de vraag of de financiering wel op tijd komt. Over die laatste vraag heeft het Kabinet enige twijfel doen rijzen, maar waar dit College is samengesteld uit dezelfde drie paarse partijen als de Regering is het natuurlijk een fluitje van een cent om gemaakte afspraken door het rijk te doen nakomen. Ik kan mij althans niet indenken dat die partijen zullen zeggen dat deze ministers zo weinig te vertrouwen zijn dat zij die zaak niet recht kunnen breien. De gemaakte afspraken zijn, los van de juridische status daarvan, heel eenduidig. Voor de Noord-Zuidlijn was in ieder geval de eerste 1 miljard gulden toegezegd en voor de rest bestaat er een inspanningsverplichting. Voor de IJ-tram is een bedrag van 330 miljoen gulden toegezegd. Wij gaan er dan ook vanuit dat dit geld er dient te komen, wat de IJ-tram betreft zonder vertragingen. De planning ging niet alleen uit van een goede ontsluiting van IJburg, maar ook van het snel ontsluiten van het nieuwe culturele centrum aan de Oostelijke Handelskade en de hele strook daarbij. Men kan natuurlijk, zeker in het begin, ook met bussen rijden, maar zou het perspectief ontbreken op een hoogwaardige ontsluiting met openbaar vervoer, dan ontstaat twijfel over de haalbaarheid van die projecten en over de vraag of die dan wel goed gelegen zijn. Ons uitgangspunt is dat, hoe dan ook, met de IJ-tram snel moet worden doorgewerkt. Wij willen het tracébesluit vandaag dan ook nemen. Ik wil nog wel een enkele opmerking maken over het te nemen besluit. In de eerste plaats is voor ons de vraag erg belangrijk geweest - tot mijn verbazing is het kennelijk, gezien de stukken, geen discussiepunt in het College geweest - of het niet verstandig zou zijn de IJ-tram direct aan te sluiten op de z.g. Binnenring, zodat die zou kunnen worden verbonden met IJburg. Als men kijkt naar de toekomstkansen voor het GVB, lijkt mij dit een hoofdpunt in de afweging. In de stukken van het College komt dit punt niet voor. Overigens komen wij na bestudering van een en ander tot dezelfde conclusie als het College, namelijk om dit niet te doen. Inmiddels heeft het College mij van meer stukken voorzien en wij hebben een en ander dan ook nog eens bekeken. Onze conclusie is, dat het weliswaar beter zou zijn voor het openbaar vervoer, maar dat de extra kosten, niet eens zozeer voor de aanleg als wel voor de exploitatie van een doorgaande tram naast de IJ-tram in de richting van de stad, zo hoog zijn, zeker in het kader van een geringe reizigerswinst - in de toekomst moet er toch ook een exploitabel openbaar vervoer zijn - dat het helaas toch geen goede zet zou zijn. Daarmee wordt nu uiteraard wel de koppeling van die twee tramlijnen voor een lange termijn uitgesloten. Dat is nadelig. In de stukken staat nu dat er alsnog via het Zeeburgereiland een dergelijke koppeling komt. Daarover heb ik de grootst mogelijke twijfel. Dat heeft immers dezelfde exploitatieperspectieven en zou bovendien nog tientallen miljoenen extra aanlegkosten vergen. Ik ga er dan ook vanuit dat die er niet gauw van zal komen. De keuze om de koppeling nu niet tot stand te brengen kunnen wij echter respecteren. Overigens betreuren wij dat er daarmee een halfonder- gronds station komt. Weliswaar is dat wat gunstiger voor de Rietlanden, maar voor de sociale veiligheid bij het station is het niet iets om enthousiast over te zijn. Over de nadere uitwerking van de stations is overigens nog wel iets te zeggen, ook over bijvoorbeeld de halte bij de Oosterdokstoegang. Die komt nu voor in de besluitvorming en wij kunnen daarmee in het kader van het tracé ook instemmen, maar of het op een goede manier uit te werken is en wat het zal gaan kosten, blijft voor dit moment onduidelijk. Wij zullen daarop later nog kunnen terugkomen. In de commissie zijn vragen gesteld over de ongelijkvloerse kruising van de IJ-tram met de op- en afritten van de A10 bij het Zeeburgereiland. Daarbij is medegedeeld dat dit een risico voor het rijk zou zijn. Men staat ons immers nu een voorrangsregeling toe en daarmee hebben wij wat wij willen. Als Rijkswaterstaat die regeling ooit kwijt wil, moet het rijk maar voor een oplossing zorgen. Als het alsnog ongelijkvloers zou moeten, zouden wij de kosten aan het rijk berekenen. Dat is politiek een prima standpunt. Dat komt dan bij het lijstje van wat wij toch nog te declareren hebben. Daar houden wij het dan echter ook bij. Het kan niet zo zijn, dat wij ooit verantwoordelijk zouden worden gesteld voor de aanleg van een tunnel onder die rijksweg voor tientallen miljoenen guldens. Met de gemaakte kanttekeningen kunnen wij instemmen met deze voordracht. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil om te beginnen graag reageren op de brief van het College aan het Kabinet en op de voorstelling, gisteren om 14.30 uur, van de wethouders Bakker en Stadig met betrekking tot het standpunt van het Kabinet over de grote infrastruc- turele projecten. Op 25 juni jl. heb ik in de Raad een interpellatie gehouden over de kosten van de Noord-Zuidlijn en de financiering daarvan. In de week daaraan voorafgaande heeft de Tweede-Kamerfractie van de SP soort- gelijke vragen aan het Kabinet gesteld. De interpellatie van 25 juni kwam voort uit het feit dat er in de voorafgaande week geen duidelijkheid was ontstaan over het standpunt van het Kabinet inzake de financiering. Ik heb met betrekking tot die onzekerheid hier enige vragen gesteld en mij werd toen te verstaan gegeven dat er geen problemen zouden zijn en dat de financiële toezeggingen van het Kabinet hard waren. Er is toen ook gesproken over de brief van minister mevr. Jorritsma, waarin duidelijk was dat de Noord-Zuidlijn voor het volledige bedrag zou worden gedekt. Die toezegging werd hier toen opgevat als een zekerheid die stond als een huis. Daarvan blijkt nu niet veel over te zijn. Het College toont zich nu geschokt over uitstel van de aanleg van de Noord-Zuidlijn. De financiering blijkt niet rond te zijn en wij blijken alleen terug te kunnen vallen op het Vinex- akkoord, waarin de financiering van de Noord-Zuidlijn slechts voor een deel is geregeld. Dat het College nu in een persbericht en ook gisteren spreekt van woordbreuk is wellicht een kwestie van wat hoog van de toren blazen. Zou het College niet moeten nagaan of de afspraken zoals die er toen lagen wel voldoende hard waren? In verband met het persbericht en de brief van het College aan het Kabinet wil ik dan ook de vraag stellen, welke conclusies het College verbindt aan het oordeel dat er sprake zou zijn van woordbreuk. Gaat het College dit begrip nu hanteren als iets waarop het Kabinet kan worden aangesproken voor het gehele bedrag dat men denkt nodig te hebben voor de Noord-Zuidlijn of alleen voor het eerste deel van de financiering? Verder wil ik graag weten wat een en ander betekent voor de voorbereidingen die nu al worden getroffen voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn en de hele gang van het proces. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. De heer Bouma zal straks nog enige opmerkingen maken over de IJ-tram als zodanig. Ik wil iets zeggen over de Haagse berichtgeving van gisteren. Ik vind het commentaar van het College, in die zin dat het geschokt was, adequaat, maar ik meen dat het College niet verrast had kunnen zijn door het feit dat dit bericht gisteren naar buiten kwam. Ik neem namelijk aan dat het College de afgelopen maanden ook uit ambtelijke kanalen wel voelde aankomen dat het kasritme van het rijk en dat van de gemeente Amsterdam aan het divergeren waren. Daar zit ook niet het grootste probleem. Men kan in die zin ook niet spreken van woordbreuk, want naar mijn mening hadden wij met het rijk niet al concrete afspraken gemaakt over het moment van betaling. Ik zou de brief van het rijk dan ook willen bestempelen als het ritme van de boekhouder, zodat wij in het ritme van de bouwer gewoon doorgaan. (De heer KÖHLER: In het Vinex-akkoord staat ook een bedrag voor de IJ-tram, namelijk 215 miljoen gulden. Het is toch een harde afspraak dat dit er voor 2005 zou zijn?) Dat beaam ik. Ik neem ook aan dat er op dit punt geen woordbreuk zal plaatsvinden. Er staat echter niet of dit bedrag in 1999, 2001 of 2004 zal worden uitgekeerd. Wij kiezen dan ook de meer blijmoedige opstelling dat deze discussie alleen gaat over het feit dat het kasritme bij het rijk wat anders is dan dat van de gemeente Amsterdam. Daarover zijn de afgelopen maanden verschillende keren al ambtelijke signalen in Amsterdam gearriveerd. Een ander punt is in dit verband onze eigen financiering, namelijk 5% van de kosten voor de Noord-Zuidlijn. Dat bedrag lijkt mij voldoende om de eerste één of twee jaar te kunnen bouwen zonder dat wij rijksgeld nodig hebben. Gezien het contact dat wethouder Stadig vanmorgen heeft gehad, lijkt het mij dat het meer gaat om het moment van uitbetaling dan om de vraag of wel of niet zal worden betaald. In zoverre zou ik het begrip woordbreuk dan ook niet willen hanteren. Ik meen ook dat het College in de brief dat woord niet heeft gebruikt. (De heer VAN BOMMEL: Dat staat er wel!) Ik neem aan dat wethouder Bakker die richting vanavond zal weten af te wenden. (De heer NIAMUT: Ik vraag mij af of hetgeen u zegt een wens van de kant van Amsterdam is dan wel of het erom gaat, met loyaliteit te kijken naar minister mevr. De Boer.) Het gaat niet zozeer om loyaliteit; die zou ik dan ook eerder richten op minister mevr. Jorritsma. Ik zeg het echter op basis van realiteit. Als ambtelijke berekeningen al maanden laten zien wat het kasritme van het rijk is, is dit een logische timing van het Kabinet. Wij moeten slechts knokken over het moment van uitbetaling, maar behoeven niet de discussie aan te gaan over de vraag of het rijk al of niet de toezegging in het kader van het Vinex-akkoord nakomt. Ik neem niet aan dat in de boezem van dit Kabinet die discussie gaande is. Ik maak mij op dit punt dan ook niet veel zorgen. De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Los van financiële perikelen, kasritme enz., moet ook nog een besluit worden genomen over het tracé als zodanig. Dat staat in feite los van die andere discussie. Mijn fractie heeft in de commissie enig voorbehoud gemaakt wat de halte Rietlanden betreft en er heeft zich verder nog een discussie ontsponnen over de kruising bij de A10. Wat de halte Rietlanden betreft steunen wij het College als het gaat om de halfondergrondse ligging. Met betrekking tot de A10 merk ik op dat, als er een bovengrondse kruising komt, dit een buitengewoon ongelukkig uitgangspunt lijkt te zijn. Het zal leiden tot veel verkeersgevaarlijke situaties. De mooiste oplossing zou een ondergrondse ligging zijn. Het besluit gaat nu echter alleen om de vraag waar de lijn komt te liggen en daarin kunnen wij ons vinden. (De heer KÖHLER: Ik wijs erop dat u zich ook moet uitspreken over punt i van het besluit, waarin sprake is van een gelijkvloerse passage van de op- en afritten van de A10.) Wij stemmen in met de tracékeuze en wij horen graag van de wethouder hoe het zit, ook op termijn, voor wat betreft een eventuele ondergrondse kruising met de A10. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. De kwestie van de financiën heeft nogal wat commotie veroorzaakt. Ik wijs erop dat er een Vinex-akkoord ligt. Naderhand hebben wij bij de vormgeving van de IJ- tram, juist omdat wij van het rijk hadden vernomen dat het niet meteen bereid was om geld voor een metro ter beschikking te stellen, uitvoerig overleg gevoerd over de wijze waarop het dan wel zou kunnen. Daarbij is voortdurend contact gehouden met betrokkenen bij het rijk en men mag er dan ook van uitgaan dat het rijk op dit punt gewoon zijn toezeggingen nakomt. Anders hadden wij die hele discussie met het rijk niet behoeven te voeren. Als er alleen sprake is van verschuiving in het kasritme, is het uiteraard nog wel van belang dat de daarmee verbonden rente niet voor rekening van de gemeente Amsterdam komt. Ik adviseer het College, daarvan een hard punt te maken. De brief inzake het ICES-geld zou vanmiddag verschijnen; als die er al is, zal ik daarvan graag een afschrift ontvangen, om na te gaan wat er precies in staat. Kan de wethouder zeggen, wanneer de besluitvorming over wat wel of niet in de ICES-brief wordt opgenomen plaatsvindt? Ik neem aan dat dit zal gebeuren bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat. Wanneer vindt die plaats? Het lijkt mij zinnig, ook om allerlei speculaties te voorkomen, dat er een duidelijk overzicht komt van de besluitmomenten die er in het verleden zijn geweest - het Vinex-akkoord en de discussies daarna - en van de discussies met het rijk en de toezeggingen. Een en ander kan dan, met de data erbij, duidelijk in de richting van het rijk en de Tweede Kamer worden aangegeven. Ik zal dit in de commissie ook graag op korte termijn op tafel krijgen om een wellicht meer uitgewerkte brief aan de Tweede Kamer te kunnen sturen. Ik kom op de tracékeuze en de gevraagde besluiten. Over het halfhoge station bij de Panamaknoop is al een uitvoerige discussie gevoerd. Wij hebben duidelijk gemaakt waarom wij het, alles afwegende, met dit besluit eens zijn. Ik meen dat dit een goed besluit is, ook al omdat men bij een andere oplossing te maken krijgt met vertraging in verband met de bestemmingsplannen in de omgeving. Daarmee zou de woningbouw op de oostelijke eilanden en in de Rietlanden weer in gevaar komen en worden vertraagd. Besluit c gaat over de halte zo dicht mogelijk bij de Oosterdokstoegang. Wij zijn het daarmee eens. Wel hebben wij gezegd dat men bij de uitwerking zal moeten letten op het punt van de sociale veiligheid. Dat is in verband met de besluiten die wij de komende vier maanden zullen nemen van essentieel belang. Als dat niet goed gaat, komt de situatie bij de kop van de Oostelijke Handelskade en het muziekcentrum in de lucht te hangen. Dit punt moet dan ook veel aandacht hebben, maar ik neem aan dat wij de uitwerking een en ander binnen vier maanden op tafel krijgen. Ik wil dit al wel aan het College meegeven, want er liggen op dit moment knelpunten die niet zijn opgelost. Punt d van het besluit betreft een gelijkvloerse passage van de Katten- burgerstraat. Er is al op gewezen dat bij de uitwerking de onderdoorgang zal worden verbreed, zodat er ook gescheiden fietspaden zullen kunnen komen. Het blijft echter een moeilijk punt en in verband met niet zozeer de sociale veiligheid als wel de verkeersveiligheid zien wij de nadere uitwerking nog graag in de commissie terug. Punt f gaat om de Piet Heintunnel en de ligging van de tramlijn in de zuidelijke baan van die tunnel. Daarvan is steeds al uitgegaan. De zuidligging op het Zeeburgereiland - punt g - is van veel belang. Wij krijgen het bestemmingsplan Zeeburgereiland nog te behandelen en ik neem aan dat daarbij ook de nadere uitwerking van dit deel aan de orde zal zijn. Het is een cruciaal punt. Daar moet de keerlus in om te kunnen aansluiten op het bestaande net en ook om eventuele veiligheidsproblemen te voorkomen. Ook moet er een aansluiting zijn op het transferium; het is ook in het structuurplan expliciet genoemd. Wij willen dan ook graag dat dit niet naar achteren wordt verschoven, waarvan in de commissiestukken sprake was. Het College zal er alles aan moeten doen om daar een transferium tot stand te brengen dat niet, zoals in de Bijlmermeer, op vijf minuten afstand van het station ligt maar er ongeveer bovenop of vlak naast ligt; anders kunnen wij het wel laten. Een en ander zal bij de uitwerking nog wel de nodige problemen opleveren, maar ik geef deze duidelijke wens van mijn fractie alvast mee. Als men ervoor wil zorgen dat de Piet Heintunnel niet alleen maar als een soort van speer op de binnenstad is gericht, maar dat mensen ervan overtuigd worden dat zij de auto beter kunnen laten staan, zal men dit punt niet naar achteren moeten schuiven. De Zuiderzeeweg wordt nu gelijkvloers gekruist. Dat zal voor een deel niet anders kunnen omdat de keerlus er is. Bij de uitwerking zal het echter van belang zijn om na te gaan hoe men conflicten met het autoverkeer kan voorkomen. Bij de situatie zoals die er nu is ziet men de auto's niet uit de tunnel komen en daarmee ontstaat geen verkeersveilige situatie. Er zal dan ook nader naar moeten worden gekeken. Een volgend punt is dat van de op- en afritten van de A10. De Ringweg begint steeds meer vol te lopen. Als de op- en afritten op termijn zo vol zijn dat dit een belemmering voor het kruisende tramverkeer tot gevolg heeft, moet men er zeker over denken om nu al te bezien of men die kruisingen toch niet ongelijkvloers zou kunnen aanleggen; dat zou ook met Rijkswater- staat moeten worden besproken. Ik zou graag zien dat dit punt in elk geval bij de nadere uitwerking wordt betrokken. Wij hebben nog geen berekeningen gezien waaruit kan worden afgeleid in hoeverre het ene het andere in de weg kan zitten. Ik zal in elk geval graag horen, hoe de kansen liggen. Tot slot merk ik het volgende op. Mochten onverhoopt - ik ga er volstrekt niet vanuit - alle pogingen om tot afspraken met het rijk te komen mislukken en krijgen wij te maken met vertragingen bij IJburg, dan zal moeten worden gezocht naar mogelijkheden om die vertragingen anderszins in te lopen. Men kan dan denken aan het gebruik van bestaande sporen van de Nederlandse Spoorwegen en doortrekken daarvan. Ik wil mij niet verder begeven in dergelijke speculaties, maar men zou dan wel naar mogelijkheden moeten zoeken. Ik neem evenwel aan dat wij na de beslissing over de begroting van Verkeer en Waterstaat voldoende duidelijkheid zullen hebben. De heer TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben blij dat de heer Köhler duidelijker dan in de commissievergadering nu een onderscheid maakt tussen enerzijds de ruimtelijke en anderzijds de financiële aspecten. De laatste zijn nu niet aan de orde. Wij krijgen nog een kredietaanvraag, al zullen wij, gezien de ruis die er de afgelopen dagen is ontstaan, nu wel met des te meer belangstelling de inbreng van de wethouder voor Financiën in de voorbereiding van de besluitvorming bekijken. Het gaat nu om het tracé. In de eerste plaats zal ik van de kant van het College graag nog eens de bevestiging krijgen dat, waar nu gelijkvloerse passages in de besluitvorming voorkomen, die in de toekomst ruimtelijk gezien zullen kunnen worden omgezet in ongelijkvloerse passages. Verder wil ik nogmaals stipuleren dat wij ons, afgezien van besluit a, op geen enkele manier vastleggen ten aanzien van het Stationseiland. Naar aanleiding van de aanvullende informatie wil ik ten slotte een opmerking maken over de keerlus bij de Passagiers Terminal Amsterdam. Er staat daarover niets in de te nemen besluiten, maar ik zal graag horen of die ruimtelijk nog mogelijk is. Wat vindt het College hiervan? Met de overige punten is de fractie van D66 het van harte eens. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik zal beginnen met enige opmerkingen over het punt van de financiering. De heer Niamut stelde dat ik in Den Haag al veel eerder aan de bel had moeten trekken. Ook volgens de heer Houterman wist ik een en ander al lang. Wij hadden echter pas sinds ongeveer een maand indicaties uit Den Haag dat de rijksbegroting er zou gaan uitzien zoals nu het geval is. Uiteraard zijn wij in actie gekomen, zij het in die fase niet met brieven die in de pers zijn verschenen, maar via andere kanalen. Dat is overvloedig gebeurd en wat tot voor heel kort naar voren kwam, was dat wij niet bang behoefden te zijn voor vertraging bij de twee projecten, zoals uit de ICES-brief wel zou blijken. Die brief was tot gisterochtend nog niet beschikbaar en wij hebben tot enige dagen geleden dan ook aangenomen dat het daar dan wel in zou staan. Toen de brief kwam, stond er echter niet iets voldoende duidelijk in. Wij hebben toen dan ook geconcludeerd dat het hoog tijd werd om aan de bel te trekken. Ik wijs erop dat de term woordbreuk wel in de brief voorkomt, maar dan wel in vragende zin. Het gevoel van het College was, dat het wel een heel eind in die richting kwam. Wij hadden immers afspraken die klip en klaar waren en die de Raad ook kent. Ik heb dan ook gesteld dat wij ons in de kou gezet voelden. Vandaag blijkt - het zal als men een en ander heel goed leest ook nog wel ergens staan - dat er over een deel van de inhoud nog besluitvorming moet volgen. De heer Van Duijn wil IJburg niet en dringt er dus op aan, nu maar alvast op te houden met de voorbereidingen. Als wij dat doen, komt de tram er echter niet en krijgen wij ook geen geld. Dan is de self-fullfilling profecy een feit. Ik vind de enige andere tegenstemmer bij IJburg, de heer Bijlsma, nu beter opereren. Deze zegt dat het besluit is genomen en dat wij er nu voor hebben te zorgen dat de tram er gewoon komt. (De heer VAN DUIJN: Het gaat er nu niet om dat ik tegen IJburg ben, maar dat ik vind dat u de bevolking van Amsterdam lichtzinnig hebt voorgelicht over de komst van deze tram.) Daarop kom ik nog terug. Het gaat mij nu om de vraag wat ons te doen staat en hoe wij hierin moeten opereren. Onze inzet is nu, het Kabinet te houden aan de afspraken die er waren. Het is niet alleen de vraag wanneer het geld er komt, zoals de heer Houterman stelde, maar wij moeten ook echt weten dat het er komt. Aan investeerders in IJburg moet ik toch op zeker moment kunnen laten zien dat zij zich geen zorgen behoeven te maken en dat het echt voor elkaar komt. Met voorfinanciering is er evenwel ook heel veel te doen en op dit moment hebben wij ook geen feitelijk probleem. Het voorbereidingsproces kan met de kredieten die er zijn gewoon doorgaan. Dat gaan wij dan ook met alle kracht doen. Het enige probleem bij voorfinanciering is wel, zoals de heer Bijlsma terecht opmerkte, dat men afspraken moet kunnen maken over de rente. Dat lijkt mij onder redelijke mensen echter duidelijk, al is ons bij de Piet Heintunnel de uiteindelijke uitleg van het rijk niet goed bevallen. De heer Van Duijn noemde het referendum en wees op hetgeen wij tegen de burgers hebben gezegd. Ik wijs hem erop dat wij, zoals hem bekend is, afspraken hadden met de minister; de correspondentie heeft ook de heer Van Duijn. Op grond daarvan heb ik naar eer en geweten gezegd dat het volgens mij was geregeld. Iedereen kan controleren of daarvoor voldoende grond aanwezig was en na mijn telefoongesprek van vanochtend heb ik ook het gevoel dat ik uiteindelijk - er is nog geen vertraging - zal kunnen constateren dat ik geen dingen heb gezegd die ik niet waar kon maken. Als het wel het geval zou zijn, zal de minister het zelf maar aan de burgers moeten uitleggen. Ik ga er echter vanuit dat het gelukkig zover niet komt. Er is wel even een moment van onzekerheid, maar over enkele maanden zal er voldoende duidelijkheid zijn. (De heer VAN DUIJN: Ik vind dat geen adequaat verweer. U hebt de Amsterdammers voorgespiegeld dat er keiharde toezeggingen waren van de kant van het rijk dat de tram er tijdig zou zijn. Dat was echter kennelijk niet het geval, want anders zou het Kabinet nu niet een dergelijke beslissing hebben genomen.) U kende dezelfde brieven als die waarop ik mij beriep. De tijd zal uitwij- zen wie uiteindelijk gelijk heeft. In het tracébesluit worden sommige dingen vastgelegd en andere komen nog aan de orde. Voor wat betreft de halte bij de A10 en de koppeling aan het transferium merk ik op dat dit punt nu inhoudelijk niet aan de orde is, maar ik neem de boodschap van de leden Niamut en Bijlsma mee dat het ene zo dicht mogelijk tegen het andere aan moet liggen om het effect van het transferium in de Bijlmermeer te voorkomen. Ik weet op dit moment nog helemaal niet precies waar het transferium komt te liggen. Die vraag zal aan de orde komen in het kader van het stedenbouwkundig plan. Bij het punt van het Oosterdok gaat het met name om de vraag, hoe het nu verder gaat, niet zozeer om wat er nu wordt gevraagd. Ik ben het met de heren Niamut en Bijlsma eens dat de sociale veiligheid daar een probleem is en ik kan verzekeren dat het veel aandacht heeft, wat overigens niet wil zeggen dat het echt voor honderd procent is op te lossen. De plek heeft nu eenmaal zijn beperkingen, maar het probleem is onderkend en krijgt maximale aandacht. Met betrekking tot de onderdoorgangen bij de Panamaknoop constateer ik met tevredenheid dat ik nu ook de heer Köhler heb overtuigd. (De heer KÖHLER: Laten wij het wat anders formuleren, in die zin dat de gegevens van het GVB mij onvoldoende hebben overtuigd van de visie van dat bedrijf. U hebt er verder geen enkele bijdrage aan geleverd en dat betreurde ik nu juist zo.) Ik heb u toch die studiegegevens toegestuurd. (De heer KÖHLER: Desgevraagd heb ik inderdaad uiteindelijk de stukken gekregen en die hebben mij overtuigd.) Ik heb in de commissie al enige malen gezegd dat, naast de gegevens van het GVB, ook het gezonde verstand een goede raadgever is bij dit soort beslissingen. Ik begrijp echter dat wij het alsnog met elkaar eens zijn. De heer Niamut aarzelt nog. Wellicht kan het feit dat de heer Köhler nu over de brug is ook hem nog overtuigen. (De heer NIAMUT: Dat is geen argument.) Inderdaad, maar misschien kan het een aanleiding zijn. Ik wijs er nogmaals op dat het hoofddoel van de lijn is, in achttien minuten van IJburg het Centraal Station te bereiken. Daarvoor is nodig: snel rijden en weinig verstoring. Bij ondergronds rijden is die verstoring er niet en bovengronds komt men, hoe dan ook, andere trams en ook auto's tegen; dit betekent vertraging. Het andere argument voor ondergrondse aanleg is de opwaardeerbaarheid op lange termijn. Wil men er ooit een sneltram van maken, dan is bovengrondse aanleg daarmee in strijd. Die twee argumenten zijn voor het College voldoende en er zijn ook volgens de heer Köhler geen voldoende harde tegenargumenten van de kant van het GVB om het anders te willen. Aan het adres van de heer Van Duijn merk ik nog op dat het College absoluut niet vindt dat de voorbereidingen moeten worden gestopt. Diverse sprekers hebben opmerkingen gemaakt over de aansluiting bij de A10. Mij wordt gemeld dat een groot aantal op- en afritten van snelwegen in Nederland beginnen of eindigen met verkeerslichten; dat is een heel normale situatie. Als het licht op rood staat, kan er dus snel een tram langs rijden; men kan ervan uitgaan dat de tram die verkeerslichten ook kan beïnvloeden. Er behoeft dan ook geen gevaarlijke situatie te ontstaan. Naar de mening van de eigenaar van de weg, Rijkswaterstaat, is dit geen probleem. Het enige vraagpunt is, wat de conclusie zou zijn als men vindt dat er toeritdosering moet komen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat een rijtje wachtende auto's op de trambaan zou komen te staan. Ik heb in de commissie al gesteld - het is ook in het ambtelijk overleg aan de orde geweest - dat, als Rijkswaterstaat met die maatregel komt, het een probleem is van Rijkswaterstaat. Men kan echter ook nog aan heel andere dingen denken. Ik noem maar, dat de opstelstrook voor auto's die op de toeritdosering staan te wachten wat langer zou kunnen zijn, waarmee die dosering al voor de rails ligt. Er zal nog wel meer te verzinnen zijn. In essentie geldt echter dat de veroorzaker betaalt en dat is hier dus Rijkswaterstaat. De heer Van Bommel had het met name over de Noord-Zuidlijn. In feite geldt wat ik nu over de IJ-tram heb gezegd mutatis mutandis ook voor de Noord-Zuidlijn. Als de heer Van Bommel meer zou willen weten, verwijs ik hem naar wethouder Bakker. In ieder geval is ook hierin de lijn van het College: gewoon voortgaan met de voorbereidingen. De gedachte van de heer Houterman om het te financieren uit de 5% van de gemeente was bij ons inmiddels ook ontstaan. Daarnaast krijgen wij ook de voorfinanciering van de Piet Heintunnel terug, hetgeen ook ruimte geeft. Overigens kan voorfinancering alleen als er ook afspraken zijn over de rente. Ik dank de heer Bouma voor zijn steun met betrekking tot de Panamaknoop. Over de A10 heb ik al iets gezegd. Ik wijs erop dat de minister alles moet betalen en dat het de vraag is of zij daarvoor wel geld heeft. Dan geldt uiteraard dat hoe duurder men het project maakt hoe moeilijker dat wordt. De minister zegt dan ook dat zij niet bereid is, een tunnel te betalen, anders dan die onder de Panamaknoop. Zij stelt, dat wat haar betreft de oplossing met verkeerslichten uitstekend is. Ik stel niet voor, uit eigen middelen een en ander te betalen. De leden van de twee betrokken commissies van advies zullen - dit als antwoord aan de heer Bijlsma - een afschrift krijgen van de ICES-brief. Ik weet op dit moment niet, wanneer op dat punt besluitvorming bij het rijk zal plaatsvinden. Als dat duidelijk is en als de fracties invloed kunnen uitoefenen, zullen wij zeker niet nalaten hen in te schakelen. Voor het moment zal wethouder Bakker echter vanavond discussiëren met wethouder mevr. Jorritsma. De opmerkingen van de heer Bijlsma over het Zeeburgereiland zullen, als dat onderwerp aan de orde is, nog nader in discussie komen. De heer Ten Have merkte op dat in ruimtelijke zin gelijkvloers ongelijk- vloers moet kunnen worden. Met het tracé dat er is zou men inderdaad alles kunnen "optillen", al is het de vraag of men het inderdaad wil en er dan ook geld voor heeft. Het is juist dat, afgezien van het besluit onder a, op dit moment niets wordt besloten over het Stationseiland. Ik kan dat bevestigen. De keerlus bij de passagiersterminal hoort niet bij het IJ-railtraject en staat er dus nu ook niet in. Volgens de huidige inzichten is de lus wel mogelijk. Of er inderdaad toe wordt besloten, is een afzonderlijke beslissing van de Raad, of die voor de keerlus geld wil uittrekken. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de financiën stel ik mij voor dat wij ofwel van wethouder Stadig ofwel van de wethouder voor Financiën een voorstel zullen krijgen over de vraag hoe na overleg met het rijk de afwikkeling zal zijn en wat de investeringen van Amsterdam zullen zijn in verband met rente enz. Vervolgens is er het punt van de A10, de halte en het transferium. De wethouder neemt er goede nota aan dat de zaak zo dicht mogelijk bij elkaar zal moeten worden gerealiseerd. Wat ons betreft kan dit verticaal. Dat zou een goede oplossing zijn. Wat de Panamaknoop betreft hebben wij nu de overtuiging dat in verband met snelheid de voorgestelde tracévorming en de onderdoorgang zo kunnen doorgaan. Wij gaan daarmee akkoord, in die zin dat dit eventueel in onderhandeling met het rijk kan worden doorgevoerd. Evenals de heer Ten Have hebben wij ook de wens hier zo mogelijk onderdoorgangen te hebben. Wij hebben ten slotte nota genomen van de opmerkingen van de wethouder met betrekking tot de sociale veiligheid bij de andere haltes. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Hoe dan ook, er is naar mijn mening sprake van een aanzienlijke afwijking van het scenario dat bij het referendum aan de kiezers is voorgelegd, want bij voorfinanciering krijgen wij aanzienlijke gemeentelijke kosten in verband met de rente. (De VOORZITTER, wethouder PEER: Laat ik dan als wethouder voor Financiën op dit moment even zeggen dat dit, zoals wethouder Stadig ook al heeft betoogd, niet juist is. Voorfinancieren zonder dat afspraken zijn gemaakt over de vraag of het geld definitief komt en wie de rentekosten gaat betalen, betekent dat wij op dat moment een probleem hebben. Het is echter niet zo dat, zoals u zegt, het scenario verandert en wij de rente moeten gaan betalen. Dat zijn wij niet van plan) Dat is een nuttige interruptie. Het lijkt mij echter, dat de voorfinancie- ring dan toch niet zonder problemen is. Dat zal evenwel aan de orde kunnen komen bij een voorstel van het College terzake. Bovendien zitten wij ook bij de Diemerzeedijk met aanzienlijke kostenverhogingen. Kan de wethouder de Raad inzicht geven in de kostenverhogingen die op dat punt te verwachten zijn? Ik blijf het verder een probleem vinden dat de wethouders Stadig en Bakker hadden kunnen weten dat dit zo had kunnen gebeuren en dat het Kabinet niet zo snel met geld over de brug zou komen als zij in de campagnes bij de referenda hebben gesuggereerd aan de bevolking. Dat is dan toch in elk geval bluf geweest. De werkelijkheid lijkt immers anders te zijn. Het is dan ook lichtzinnig geweest. Het woord woordbreuk, al is het in vragende zin, is dan ook suggestief en naar mijn mening misplaatst. Het ziet ernaar uit dat, als het College inderdaad zijn woord gestand doet en er, als de tram er niet is, ook geen eiland komt bij IJburg, het project vertraging oploopt. (Wethouder STADIG: Hoe leidt u dit af uit de discussie van zo- juist?) Als u tegen de bevolking zegt dat, als de tram er in 2002 niet ligt, hier ook niet zal worden gebouwd, is toch duidelijk dat er nu vertraging moet komen, tenzij u alsnog een prachtige uitweg weet te vinden. Ik zie die niet zo snel. (Wethouder STADIG: Ik heb zojuist gesteld dat wij rustig doorgaan met het voorbereidingsproces en dat er ook kredieten voor zijn. Er is dus op dit moment geen enkele vertraging. Op basis waarvan concludeert u dan nu al dat die vertraging er wel is?) Ik zie niet gebeuren dat die tramlijn er volgens uw scenario op tijd ligt. (Wethouder STADIG: Ik heb het gevoel, dat bij u de wens de vader van de gedachte is.) Als het Kabinet besluit dat dit geld trager ter beschikking komt dan het College had verwacht, is dat toch in elk geval een verschil van een paar jaar. (De VOORZITTER, wethouder PEER: Wilt u geen vragen meer stellen, maar uitsluitend antwoorden geven. U bent er kennelijk goed in.) Het stellen van vragen siert een raadslid ook. Wij moeten dus nog maar zien, of IJburg inderdaad zoveel sneller tot stand zal komen dan de overbouwing van de Ringweg. (De heer KÖHLER: Bent u er nu voor, dat het College gaat proberen alsnog die toezeggingen van de minister gerealiseerd te krijgen, zodat er vanaf 1998 geld voor de IJ-tram komt, of bent u daar niet voor?) In het kader van het besluit van de Raad om IJburg te realiseren vind ik die IJ-tram ook nodig. Zonder openbaar vervoer kan men geen wijk aanleggen die aan minimale eisen van milieuvriendelijkheid voldoet. Dit neemt echter niet weg dat ik mijn algemene oppositie tegen de bouw van IJburg op grond van de uitslag van het referendum handhaaf. De meerderheid was namelijk tegen, zoals de heer Köhler zich wellicht nog herinnert. De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie behoorde ook tot degenen die bij de campagne bij het referendum over IJburg naar buiten hebben gebracht dat die tram er zou moeten komen. Wij hebben dat gedaan op basis van de brief van de minister van 26 augustus 1996 en daarna op basis van het bij de rijksbegroting verschenen MIT voor de jaren 1997 en volgende. Daarin staat klip en klaar dat de uitvoeringsperiode voor de IJ- tram van 1998 tot 2002 zal lopen. Als men een dergelijk schema heeft, dat overigens niet juridisch verplichtend is maar wel een weergave vormt van de stand van zaken, en er daarnaast een brief ligt waarin de minister zich verplicht om het geld beschikbaar te stellen dat al eerder was overeengeko- men, namelijk bij het Vinex-akkoord, ben ik van oordeel dat de minister nu op haar woord terugkomt, hoe men het ook noemt, tenzij zij alsnog voor dat geld gaat zorgen. Ik vind het dan ook raar dat de heer Van Duijn in dezen niet de onbetrouwbaarheid van de minister aan de kaak stelt, maar nu doet alsof het College en anderen vorig jaar de bevolking hebben misleid. Dat lijkt mij een soort geschiedschrijving op basis van feiten die nu bekend zijn. Slechts wanneer er waarzeggers in de Raad of het College zitten zou hij dit kunnen verwijten. Anders slaat het verwijt nergens op. (De heer VAN DUIJN: Wat de minister destijds ook mag hebben gezegd of beloofd, zij was uiteraard gebonden aan beslissingen van het voltallige Kabinet, zoals zij ook heeft gezegd.) De stukken die zij stuurt, schrijft zij namens het voltallige Kabinet. Het MIT is bij de begroting gepubliceerd, ook namens het Kabinet. Het is geen briefje van de minister namens zichzelf. De minister heeft, optredend namens het Kabinet, Amsterdam die brief gestuurd en heeft het MIT uitge- bracht. Daarin kwam als uitvoeringsperiode 1998-2002 voor, evenals in het Vinex-akkoord. De eerste 215 miljoen gulden was er; dat was gewoon een contract met het rijk. Er stond bovendien in dat wij uit andere Vinex-gelden voor de regio de andere 115 miljoen naar de IJ-tram konden schuiven. Dat zijn allemaal harde afspraken. (De heer VAN DUIJN: Het komt wel eens voor dat een minister met force majeur wordt geconfronteerd.) Dat komt voor, maar ik vind dat mensen die toen, op basis van harde afspraken, iets naar buiten hebben gebracht niet voor de voeten kan worden geworpen dat zij de bevolking hebben misleid. (De heer VAN DUIJN: Ook toen heb ik gewaarschuwd dat, wat de minister ook had gezegd, het wel eens anders zou kunnen lopen, gezien de bevoegdheid van het Kabinet in dezen.) De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik stel vast dat de tweede vraag in de brief aan het Kabinet door wethouder Stadig ontkennend wordt beantwoord. Hij heeft niet het idee dat hier sprake is van woordbreuk, maar voelt zich wel in de kou gezet. De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb nog op twee zaken waarom ik had gevraagd van de wethouder geen antwoord gekregen. In de eerste plaats zal ik graag een overzichtje krijgen van de harde toezeggingen die in het verleden zijn gedaan. Ik noemde zelf al het Vinex-akkoord. Ik zal echter daarnaast ook graag een lijstje, met data, krijgen van wat daarna is overeengekomen. (Wethouder STADIG: Ik neem aan dat u het dossier inzake de IJ- tram hebt.) U weet, hoeveel stukken er over en weer zijn gewisseld. Het gaat mij om een lijstje van besluiten waarin de minister toezeggingen heeft gedaan. Die krijg ik graag even op een rijtje, zodat wij daarmee ook de Kamerleden te lijf kunnen gaan. Een tweede punt is dat, mochten het Kabinet en de Tweede Kamer toch anders beslissen - ik kan mij dat gezien de besluiten die er zijn niet goed voorstellen - wij hier zo snel mogelijk een ander scenario klaar moeten hebben om ervoor te zorgen dat wij alsnog binnen de beschikbare tijd een andere mogelijkheid vinden om de plannen voor IJburg waar te maken. Zodra er besluitvorming over de begroting is geweest, kunnen wij daarop nog terugkomen. De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de kruising met de A10 merkte de wethouder op, dat gezond verstand een goede raadgever is. Hij heeft het ook gehad over de criteria op basis waarvan men tot de keuze voor deze tram komt: snel rijden en weinig verstoring. Als ik dat betrek op de kruising met de A10, zegt mijn gezonde verstand als goede raadgever dat een snel rijdende tram die kruist met een afslag van de A10 veel verstoring zou kunnen ondervinden. Ik verzoek dan ook, op de korte termijn te komen met een wat verdere uitwerking c.q. met een onderzoek inzake de consequenties van die kruisingen. Er is gemiddeld om de drie minuten een passage van een tram. Wij zijn er nog niet van overtuigd dat dit niet zal leiden tot ernstige ongevallen op dit punt en dus ook tot veel verstoring. Wij maken dan ook een voorbehoud met betrekking tot de uitvoering in dezen bij het Zeeburgereiland. Gezien het feit dat het rijk betaalt en dus voor een deel ook bepaalt hoe het eruit moet zien, kunnen wij akkoord gaan met punt i van het besluit, maar wij maken wel een voorbehoud bij de uitvoering en de verdere uitwerking. De heer TEN HAVE: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie constateert met genoegen hoe de openlijke inbreng van de wethouder voor Financiën verrijkend is voor het collegestandpunt. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. In antwoord op de vraag van de heer Bouma kan ik mededelen dat ik nog eens even in beeld zal laten brengen hoe het zit met de A10 en wat de effecten zullen zijn. Ik zal ook met Rijkswaterstaat nog eens bespreken of men daar nu echt wel zeker weet dat het allemaal kan. In elk geval is duidelijk dat bij de Raad het gevoelen leeft dat, als wij het wel bij het rijk zouden kunnen loskrijgen, er een veel betere lijn zou ontstaan. De zaak komt nog eens aan de orde. De wens van de Raad is duidelijk. Ik zal zorgen voor meer feiten en cijfers op dit punt. De heer Bijlsma heeft gevraagd om een overzicht van toezeggingen en besluiten. Naar ik meen, heeft de Raad de belangrijkste documenten inmiddels gekregen. Het is mij niet geheel duidelijk wat ik op dit punt nu nog zou kunnen oplepelen. Wellicht kan de heer Bijlsma mij buiten deze vergadering nog eens aangeven wat hij precies wil. De heer Van Duijn heeft nogmaals gesproken over wat wij hadden kunnen en moeten weten tijdens het referendum. De heer Van Duijn kent ongetwijfeld het boek "1984" van George Orwell. De hoofdpersoon daarin werkt op het Ministerie van Waarheid en zijn dagelijks werk daar is het veranderen van de geschiedenis met terugwerkende kracht. Er wordt heel goed in beschreven hoe dat in zijn werk gaat: nieuwe inzichten nu leiden met terugwerkende kracht tot verandering van de hele geschiedschrijving. Daaraan doet hetgeen de heer Van Duijn hier doet mij sterk denken. (De heer VAN DUIJN: De essentie van het boek is dat de machthebbers altijd gelijk hebben.) Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 450). De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ondanks het feit dat mijn partij tegen IJburg is, vinden wij wel dat, als IJburg er komt, er een tram moet komen. Dat is de reden waarom wij met deze voordracht akkoord gaan. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1877 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 20 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot het ontwikkelen en op stoom houden van openbaar-vervoer- en wegenprojecten in de periode 1997-1999 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 471, blz. 1939). De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Naar mijn mening is het goed, de aandacht erop te vestigen dat, wanneer het Kabinet zijn prioriteiten anders heeft gesteld dan het College, het zinvol is daarvan een soort deugd te maken. De gelegenheid moet worden aangegrepen om dan toch zaken als de fietsenstalling bij het Centraal Station, de projecten in relatie met de Zuidas en activiteiten in het kader van bijvoorbeeld het rekeningrijden naar voren te schuiven. Volgens het Kabinet zal de Westrandweg minder snel worden gefinancierd dan onlangs wethouder Bakker de Raad nog heeft verzekerd toen ik verzocht, een bepaald bedrag daarvoor niet te geven. Hoe denkt wethouder Bakker nu in te spelen op de opstelling van het Kabinet en ziet hij misschien aanleiding om in te spelen op de dingen die ik zojuist heb genoemd en die meer prioriteit te geven? De heer BIJLSMA: Mijnheer de Voorzitter. Het verheugt de PvdA- fractie bijzonder, dat in de begroting van Verkeer en Waterstaat is aangegeven, dat het rekeningrijden zal worden ingevoerd. Daarvoor worden verschillende gebieden genoemd waar het experiment zal worden uitgevoerd, waaronder Amsterdam en Rotterdam. Ik hoop, dat dit systeem al volgend jaar kan worden ingevoerd en ik richt mij nu tot wethouder Bakker met de vraag, of hij daarover meer informatie heeft. In de voordracht heeft hij er in elk geval al op ingespeeld. Het vorig jaar is in de vorm van een motie gevraagd om het zo snel mogelijk opstellen van een regionaal parkeerbeleid. Hoe staat het daarmee? Het is zaak, dat bij de winkelcentra in de omliggende gemeenten ook inkomsten worden verkregen. In een motie uit 1994 is gesteld, dat zo snel mogelijk in overleg met het ROA een plan voor een onderling afgestemd openbaar vervoer op tafel moet worden gelegd. Ik weet, dat eraan is en wordt gewerkt, maar de vraag is, of wij dit plan het komende jaar kunnen verwachten. Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Mijn antwoorden zullen hier niet anders zijn dan de antwoorden die ik in de commissie van advies heb gegeven. Bekend is, dat er afstemming met het ROA is; de exacte datum heb ik helaas niet paraat. Er wordt ons gevraagd, openbaar-vervoer- en wegenprojecten te ontwikkelen en op stoom te houden. Hiermee voldoen wij ook aan een van de thema's in de ICES-brief. Ik raad de heer Van Duijn aan, die brief eens te lezen en niet alleen af te gaan op krantenartikelen. Amsterdam heeft naar mijn mening op een goede manier zijn huiswerk voor diverse onderwerpen op het gebied van het openbaar vervoer gedaan. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Enkele maanden geleden heeft wethouder Bakker de Raad verzekerd, dat de Westrandweg binnenkort een feit zal zijn. Is dat nog het geval? Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. Deze weg is gekoppeld aan het tracébesluit Coentunnel/Westrandweg. Deze weg is van groot belang, niet alleen voor Amsterdam, maar voor de gehele regio. De totstandkoming van deze weg zie ik positief tegemoet. Dat is ook de inzet van dit College en ik hoop, dat dit geen vertraging zal ondervinden. (De heer BIJLSMA: Ik neem aan, dat u de exacte data die u nu niet paraat hebt, zult mededelen in de commissie van advies, zo ook mededelingen zult doen over een regionaal afgestemd vervoersplan en de regionale afstemming van het parkeerbeleid.) Ik weet hoe graag u altijd direct geïnformeerd wilt zijn over exacte cijfers en data. Deze vragen komen aan de orde in mijn stafvergadering, zodat ik u zo spoedig mogelijk zal kunnen informeren. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1945 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 29 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot vaststelling van het bestemmingsplan Weespertrekvaart-west (Gemeenteblad afd. 1, nr. 449, blz. 1851). De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie heeft tegen het bestemmingsplan als zodanig geen bezwaar, maar wij hadden in de commissie van advies wel wat problemen met de parkeerruimte voor bedrijven. De brief van 11 september 1997 die wij van de wethouder hebben ontvangen heeft ons er echter van overtuigd, dat er wel voldoende parkeerruimte is. Het lijkt mij dan, dat er nu geen vuiltje meer aan de lucht is. Mocht echter blijken, dat sommige bedrijven wat dat betreft toch in de problemen komen, dan zal naar dit punt opnieuw moeten worden gekeken. Naar mijn mening klopt het aantal; dat men hier boven de norm zit kunnen wij wel billijken. Wij vragen ons af, hoe het is gesteld met de correctheid van de informatie die de raadsleden ontvangen. Als ik de genoemde brief leg naast het stuk dat wij in eerste instantie in de commissie hebben gehad, doet de vraag zich voor hoe het mogelijk is dat wij in eerste instantie zo op het verkeerde been zijn gezet. Komt dit doordat de procedure reeds lang loopt en dat daardoor de feiten zijn achterhaald, of heeft iemand zo maar wat opgeschreven? Als de wethouder die informatie niet nu kan geven, verwacht ik, dat hij dat in de commissie van advies doet. Wij mogen er toch van uitgaan, dat de informatie die wij krijgen correct is, zoals ik ook er nu bij deze brief van 11 september van uitga dat die correct is. De VOORZITTER, wethouder PEER: U hebt natuurlijk volledig gelijk en ik wil ook niemand het recht ontzeggen om vragen te stellen, maar ik wil er wel op wijzen, dat er nog een belangrijke discussie op hoofdlijnen van bestuur aan de orde komt. Als wij in dit tempo doorgaan is er daarvoor waarschijnlijk geen spreektijd meer. Het College krijgt dan wellicht op zijn kop dat er te weinig spreektijd is, maar ik verwijs dan naar een interne goede verdeling van de spreektijd in de fracties. De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Cornelissen. De heer CHERRIBI: Mijnheer de Voorzitter. Omwille van de spreektijd sluit ik mij ook aan bij de woorden van de heer Cornelissen. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. De Raad gaat akkoord met de onderhavige voordracht, met de toevoeging, dat de tekst van deze voordracht niet overeenstemt met de tekst die in de commissie van advies aan de orde was. Op dit moment kan ik daarover niets mededelen, maar ik zal een en ander bekijken en de commissie van advies daarover mondeling danwel schriftelijk inlichten. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. Ik begrijp de reactie van de wethouder op de woorden van de heer Cornelissen, onderschreven door andere sprekers, niet goed. Als de voordracht door de Raad wordt geaccordeerd, wat houdt dan nader bekijken nog in? De VOORZITTER, wethouder PEER: Deze voordracht ligt nu voor ter besluitvorming. Over dit stuk kon men spreken en dat is gebeurd. De wethouder heeft aangekondigd, dat, als er verschillen zitten tussen het stuk dat in de commissie van advies aan de orde was en het onderhavige stuk, hij dat zal nazoeken en dat hij daarop in de commissie van advies terugkomt. Het gaat nu om de besluitvorming over dit stuk. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 449). De heer NIAMUT (stemmotivering): De CDA-fractie gaat akkoord met de voordracht. De in de commissie van advies gedane toezegging met betrekking tot het parkeren zien wij, ook al lukt dat niet op de plek die in eerste instantie wordt onderzocht, graag gehonoreerd. De heer KÖHLER: Dit is een prachtig plan; het voornemen om daar te veel parkeerplaatsen aan te leggen staat daar niet in. Daaraan behoeven wij ons dus nu niet te conformeren en daarover discussiëren wij later graag met de wethouder. Wij stemmen voor deze voordracht. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1856 van afd. 1. van het Gemeenteblad. 30 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot voorbereiding van het bestemmingsplan Centrumgebied Amsterdam Zuidoost (Gemeenteblad afd. 1, nr. 447, blz. 1843). Mevr. BOERLAGE: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van GroenLinks kan instemmen met het voorgestelde besluit, zo ook met de reeds geformuleerde bouwinitiatieven die daarin staan vermeld. Wij willen toch nog een schot voor de boeg geven, al zal men die uitdrukking wellicht merkwaardig vinden uit de mond van een pacifist. Er is nogal wat leegstand bij het transferium en wij zouden graag zien, dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de aldaar geldende parkeernormen inspelen op deze leegstand. Wij hopen, dat over dit punt nog een discussie zal plaatsvinden. De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. De CDA-fractie gaat akkoord met de voordracht. In de commissie van advies hebben wij aan de orde gesteld, dat wij graag zouden zien dat bij het beheer van transferia particuliere initiatieven worden betrokken. Dit geldt voor het onderhavige transferium, maar ook voor de andere parkeergarages die onder beheer van de Dienst Parkeerbeheer staan. Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Aan het adres van mevr. Boerlage merk ik op, dat, als het bestemmingsplan annex stedebouwkundig plan in de commissie van advies wordt behandeld, daarbij tevens een parkeerbalans aan de orde is. Daarover kan dus een discussie worden gevoerd en derhalve is het schot voor de boeg daarmee gereserveerd. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1844 van afd. 1 van het Gemeenteblad. 31 Notitie van Burgemeester en Wethouders van 8 september 1997, getiteld: Ruimte voor de luchtvaart? (Gemeenteblad afd. 1, nr. 486, blz. 1987) De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. Deze notitie is bedoeld als een bijdrage van de gemeente Amsterdam aan de z.g. TNLI (Toekomstige Nederlandse Luchtvaart Infrastructuur)-discussie. Er zijn wat mij betreft twee hoofdpunten te onderscheiden, te weten het economische nut en de noodzaak van uitbreiding van Schiphol. Het economische nut is helder, zoals in de notitie ook op goede wijze wordt aangegeven. Hierbij past de kanttekening, dat wij op dit moment 85.000 arbeidsplaatsen hebben op Schiphol en omgeving. De prognose uit de Planologische Kernbeslissing (PKB) Schiphol en omgeving was, dat wij in het jaar 2003 27 miljoen passagiers zouden hebben. Wij hebben er nu meer dan 28 miljoen, terwijl de werkgelegenheidsgroei geen gelijke tred houdt met de genoemde prognoses, volgens welke er 91.000 arbeidsplaatsen zouden zijn bij 27 miljoen passagiers. Wij moeten de prognoses dan ook met enige voorzichtigheid benaderen, omdat deze zaken altijd uit elkaar lopen. In de commissie heb ik aangegeven, dat ik een aantal zaken in de notitie aangescherpt zou willen zien. Tot mijn spijt is dat in de notitie niet gebeurd. Ik noem de gezondheidsrisico's op en rond Schiphol in verband met de luchtvaart. In de notitie wordt wel aangegeven dat er problemen zijn. Het is niet helemaal duidelijk waar zij vandaan komen. Zo worden het onderzoek van het Rijksinstituut voor Milieuhygiëne (RIVM), maar ook het huisartsenonderzoek aangehaald. Wij zouden willen, dat het College zich hierover krachtiger uitspreekt en aangeeft dat wij van het Kabinet verwachten dat het tracht, de lopende onderzoeken op korte termijn te laten aflopen en die onderzoeksgegevens ook openbaar te maken. Er hangt nu te veel mist rond het vraagstuk van de gezondheidsrisico's op en rond Schiphol. Voor een goede stellingname in deze discussie is het belangrijk, heldere gegevens te hebben en duidelijk te weten waar de risico's voor de gezondheid in zitten. Dat is nu niet het geval. Wij vragen ook, die gegevens in de integrale beleidsvisie te betrekken, omdat men anders jarenlang blijft doordiscussiëren op deze onbevredigende manier. Ik zal hierover een motie indienen. Verder vinden wij, dat het tijd wordt de luchtvaart te behandelen als een normale vervoersmodaliteit. Nu zijn er heel wat vrijstellingen voor de luchtvaart, met name ten aanzien van de benzine-accijns en de btw op vlieg- tickets. Het lijkt ons goed als de gemeente Amsterdam aan de Regering vraagt, hierin stappen te ondernemen om af te komen van die bevoordeling van de luchtvaart, om zodoende ook een duidelijker prijsverhouding mogelijk te maken. De vliegtickets zullen dan waarschijnlijk duurder worden, maar daarmee ontstaat ook een "trigger-effect", in die zin dat mensen ook over andere manieren van vervoer zullen gaan nadenken en niet op korte afstanden het vliegtuig nemen. In Europees verband is dit, wat de benzine-accijns betreft, reeds per 1 januari 1998 mogelijk. Wij vragen het Kabinet, in Europees verband te trachten accijns op kerosine te gaan heffen, opdat een eerlijker beeld ontstaat, ook ten opzichte van andere vervoersvormen. Ook op dit punt hebben wij een motie voorbereid. In besluit IV wordt gevraagd, uit te spreken dat het mogelijk moet worden gemaakt, dat Schiphol zich ontwikkelt voorbij de grens van 44 miljoen passagiers binnen de milieurandvoorwaarden. Wij vinden de gekozen formulering ongelukkig. Ik acht het verstandig, ook nu vast te houden aan de grens die het Kabinet heeft vastgelegd in de PKB, namelijk dat wij tot het jaar 2015 uitgaan van een groei tot 44 miljoen passagiers, en daarbij aan te scherpen dat het milieu niet moet verslechteren maar verbeteren. Dat is ook de koppeling die is gelegd in de PKB. De situatie in 2003 zou ten opzichte van die in 1990 niet mogen verslechteren. Dat willen wij vastgelegd zien. Wij zijn daarom geen voorstander van de uitspraak in besluit IV. Via een amendement willen wij dat besluit wijzigen, in die zin dat wij uitspreken dat de inhoud van de PKB Schiphol en omgeving nog steeds geldt. Als er op een gegeven moment groei boven de grens van 44 miljoen passagiers zou ontstaan binnen de parameters, is dat bespreekbaar. Wij moeten echter niet nu op voorhand uitspreken, dat wij die groei mogelijk moeten maken. Dat lijkt ons niet verstandig. Het College meent dat een groei tot 60 miljoen passagiers mogelijk zou moeten zijn. Daarbij doet zich een probleem voor, dat ik mis in de onderbouwing van dit stuk, namelijk dat men bij die groei ook een groot aantal verkeersproblemen dient op te lossen. Daarover wordt terloops een opmerking gemaakt in deze notitie; ik meen dat het goed was geweest als hierover iets meer zou zijn geschreven. Het komt als nogal gemakkelijk over, te schrijven dat een tweede parallelle Kaagbaan en een groei tot 60 miljoen passagiers mogelijk moeten zijn, zonder dat een deugdelijke onderbouwing wordt gegeven. In de commissie heb ik ten aanzien van besluit VI mijn twijfel uitgespro- ken als het gaat om de vraag of de Nederlandse regelgeving met betrekking tot geluidshinder beter zou zijn dan die in de rest van Europa. Inmiddels hebben wij een raadsadres van Milieufederatie Noord-Holland ontvangen, waarin wordt aangegeven dat dit toch een ietwat overdreven uitspraak is, omdat Nederland niet op alle terreinen beter scoort dan andere landen. Ik stel het College dan ook voor, wel aan het Kabinet te vragen de regelgeving met betrekking tot geluidshinder in de hele Europese Unie van kracht te laten worden, waarbij men niet dient te spreken van de Nederlandse regelgeving maar dient te streven naar een situatie waarin de beste Europese regelgeving bij elkaar wordt gebracht, om daardoor op dit terrein vooruitgang te boeken. Ik ben dus niet gelukkig met de formulering in de notitie. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat zijn ingekomen: 1' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Balai inzake gezondheidsrisico's van de luchtvaart (Gemeenteblad afd. 1, nr. 506, blz. 2075). 2' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Balai inzake invoering van accijns op kerosine en btw op vliegtickets (Gemeenteblad afd. 1, nr. 507, blz. 2075). 3' Amendement van 17 september 1997 van het raadslid Balai inzake handhaving van het uitgangspunt in de PKB Schiphol (Gemeenteblad afd. 1, nr. 508, blz. 2076). De moties en het amendement worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. In twee commissie- vergaderingen hebben de verschillende fracties veel aandacht besteed aan de toekomst van Schiphol en ook een bijdrage geleverd die op hoofdlijnen in deze notitie is terug te vinden, danwel reeds in de kabinetsplannen naar voren komt. De VVD-fractie zal vandaag dan ook geen moties indienen. Wij noemen wel zes punten die voor onze fractie essentieel zijn in de discussie over de toekomst van Schiphol. Voor onze fractie is het criterium passagiers een non-criterium, omdat het enige wat ons zorgen moet baren het aantal vliegbewegingen is. Zelfs dat begrip is niet eenduidig. In het normale leven vergelijken wij ook geen appels met peren. Dat geldt ook voor vliegbewegingen. Ook op dat punt vergelijken wij liever appels met appels en peren met peren. Een vliegbewe- ging van een uiterst modern vliegtuig dat voldoet aan hedendaagse technische eisen is een andere dan van een oud Russisch toestel, die dan ook anders moet meetellen dan die van een supermodern vliegtuig van de modernste categorie. Wij dienen ons ook de vraag te stellen of wij op korte termijn een verbod, c.q. een ontmoediging zouden kunnen krijgen op vliegtuigen van een verouderde generatie. Ik hoor graag van de wethouder of er een juridische titel voor bestaat om vliegtuigen - behalve uiteraard in een noodsituatie - te verbieden op bepaalde vliegvelden te komen. In de tweede plaats gaat het in de discussie van dit moment naar de mening van de VVD-fractie te vaak om de geluidsoverlast - die inderdaad een groot probleem vormt - terwijl toch ook de CO2- en de veiligheids- problematiek bij de toekomst van Schiphol een belangrijke rol moeten spelen. Wij missen in deze voordracht ook alle goede inspanningen die momenteel worden geleverd om de veiligheid te vergroten en de geluidsoverlast te verminderen door een andere aanvliegtechniek, zowel wat de hellingshoek betreft als de bochten die men moet nemen om Schiphol te bereiken. Naar het oordeel van de VVD-fractie is er in de komende één tot twee jaar nog een wereld te winnen door toptechnici zich te laten buigen over hellingshoek en aanvliegroute. In de derde plaats menen wij, dat een vermeerdering van het aantal lan- dingsbanen op Schiphol soelaas zou kunnen bieden, zowel bij de groei van Schiphol als bij de vermindering van de overlast. Wij spreken nu over de vijfde baan, maar binnen enkele jaren verwachten wij, dat de zesde en de zevende baan een wenkend perspectief zullen zijn, uiteraard niet alleen in de sfeer van uitbreiding maar ook om de kans te benutten, een van de bestaande banen daardoor op te heffen. Wat ons betreft zou het Schiphol Plus-scenario nog wel eens het Schiphol Plus-plus-scenario kunnen zijn. Als men in het milieu wil investeren, brengt de milieugulden het meeste rendement op wanneer men de investeringen concentreert op één locatie, omdat men dan voor de omgeving de beste maatregelen kan nemen en de beste investeringen kan doen. Versnippering van milieugeld levert vaak heel wat symboolpolitiek op, maar niet altijd het hoogste rendement. Ik noem in dit verband de discussie over de toekomstige noodzaak van een tweede luchthaven. Voor de VVD is het op dit moment nog niet duidelijk of die noodzaak er wel zal zijn. Wij menen, dat op de locatie van het huidige Schiphol nog een behoorlijke groei mogelijk is. Als wij in de Noordzee een locatie zouden moeten ontwikkelen, zou het voor ons van belang zijn, dat die locatie ook zo gepositioneerd en gesitueerd wordt dat wij daarmee een pluspunt realiseren in verband met andere woningbouwlocaties. Wij bepleiten, dat dit dan ook een mogelijkheid zou moeten zijn om het vliegveld Zestienhoven bij Rotterdam te verkleinen, c.q. in de toekomst zelfs op te heffen. Dat zou een fantastische woningbouwlocatie zijn. Ik meen, dat het goed nieuws zou zijn voor heel veel Rotterdammers als de Noordzeelocatie - als deze ooit noodzakelijk is - niet alleen voor Schiphol maar ook voor Zestienhoven soelaas zou kunnen bieden en uiteraard ook het Amsterdamse belang zou kunnen blijven dienen. In de voordracht missen wij het pleidooi, dat wij ook al op andere plaatsen hebben gehouden, voor een onafhankelijke milieu-accountant. Schiphol doet tegenwoordig al iets aan een milieuverslag; dat ziet er al verdienstelijk uit, maar een onafhankelijke positie van een registeraccountant, met eigen beroepsregels, zou de geloofwaardigheid van het milieubeleid op en rondom Schiphol vergroten en zou ook de kritisch- onafhankelijke positie kunnen versterken. In de vierde plaats bepleiten nog eens nadrukkelijk dat er op Schiphol geen ruimte is voor een witte-pompfunctie. Wij vinden de prijs van de kerosine als sterk punt van Schiphol iets waar wij zo snel mogelijk van af zouden moeten. Wat de VVD-fractie betreft, zou hierbij de weg moeten zijn dat er in de toekomst alleen nog maar Euro-kerosine wordt verkocht. Daarmee bedoelen wij niet de kwaliteit, maar wel het prijsniveau, in die zin dat men op alle Europese luchthavens dezelfde prijs betaalt voor kerosine en er geen sprake is van concurrentie op basis van de kerosineprijs. Zolang dat nog niet is bereikt, zouden wij via toeslagen zover moeten komen, dat er een uniforme prijs in Europa komt. Wij zouden die toeslagen niet in de portemonnee van de minister van Financiën moeten laten vloeien, maar dit zou een terugploegregeling moeten zijn, in die zin dat het geld dat wij bovenop de kerosineprijs voor Schiphol leggen ook in het leefmilieu in de omgeving van Schiphol wordt geïnvesteerd. De warme pleidooien van de wethouder om de overlast van Schiphol terug te dringen zouden met een dergelijke terugploeginvestering ook boter bij de vis kunnen bieden. In de vijfde plaats geven wij het welgemeende advies - waarmee wij ons overigens misschien niet altijd even populair maken - voor de enkele duizenden woningen die op dit moment in de verkeerde geluidszone liggen rondom Schiphol toch eens serieus een uitkoop- of afkoopregeling te bezien. Een uitkoopregeling zou wat ons betreft kunnen inhouden, dat de woonbestemming daar wordt opgeheven. Dan zouden wat ons betreft die woningen niet behoeven te worden gesloopt, maar zou men van een woon- naar een bedrijfsbestemming kunnen gaan en van een aantal woningen bedrijfsverzamelgebouwen kunnen maken, om startende ondernemers de kans te geven, atelierruimte en kleinschalige functies in het midden- en kleinbedrijf vorm te geven. Misschien zou men ook kansenzones kunnen maken rondom Schiphol om daarvan letterlijk en figuurlijk startbanen te maken, in de woningen die in de toekomst geen woon- maar een bedrijfsbestemming krijgen. Wat een afkoopregeling betreft, bepleit ik na te gaan of een regeling in het buitenland gangbaar is op grond waarvan mensen die overlast hebben, behalve een investering in geluidsisolatie van hun woning, ook een afkoopsom kunnen krijgen, in ruil waarvoor zij dan - uiteraard op vrijwillige basis - in de toekomst een stuk geluidsoverlast op de koop toenemen. Dit is een grensgebied. De overheid heeft enerzijds de verantwoordelijkheid om mensen af en toe ook tegen zichzelf te beschermen, met name waar het de volksgezondheid betreft, maar er zijn ook randgevallen ten aanzien van het type woningen waarbij men tot afkoop of uitkoop zou kunnen overgaan. In de zesde plaats vinden wij in deze voordracht nog iets te weinig terug, dat de mainport Schiphol zou moeten worden getransformeerd tot een "trainport". Voor ons zijn daarbij twee elementen essentieel. In de kortlopende discussie over de aandelenstructuur van Schiphol achten wij het minder van belang, dat individuele leden van het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam uitspraken doen over de vraag of Schiphol wel of niet moet worden geprivatiseerd, danwel of aandelentransacties moeten plaatsvinden. Ik meen, dat het Kabinet daarbij in eerste instantie aan zet is. Het College heeft toegezegd, die voorstellen eerst af te wachten. Een advies aan het Kabinet zou wat onze fractie betreft heel nadrukkelijk zijn, dat de Nederlandse Spoorwegen aandelen gaan verwerven in Schiphol. Ik zou het een goede zaak vinden, dat de gemeente Amsterdam een deel van haar aandelenbezit zou verkopen aan NS, waardoor deze medebelang- hebbend wordt in Schiphol, in de luchtvaart. Op die manier zou men op eenvoudige wijze een substitutie kunnen krijgen tussen lucht- en treinverkeer. Dat worden dan transacties met gesloten beurs. Beide beconcurreren elkaar dan niet meer en zijn niet meer aanvallend maar aanvullend. Als men participatie van NS voor elkaar krijgt in het aandelenkapitaal van Schiphol, zou men ook nog een tweede punt kunnen overwegen. Wij zijn als liberalen altijd terughoudend met ge- en verboden, maar wat ons betreft zou het toch heel serieus bespreekbaar moeten worden, dat - als eenmaal de hoge-snelheidslijn is aangelegd - bepaalde afstanden in Europa niet langer in aanmerking komen voor vliegverkeer, dan wel een exorbitant hoog tarief zouden gaan kosten. Wij kunnen ons een milieutoeslag voorstellen op vliegtrips naar Düsseldorf, Brussel, Berlijn of Maastricht, waardoor het reizen per trein op een afstand van enkele honderden kilometers nadrukkelijk aan de orde zal komen, afgezien van de vraag of wij dergelijke vluchten zouden kunnen verbieden, dan wel of wij alleen maar enkele reizen mogelijk zouden kunnen maken in plaats van retours, hetgeen ook een belangrijke ontmoediging zou kunnen zijn. Wij gaan er ten aanzien van deze zes punten van uit, dat het College bij het Kabinet - en dit op zijn beurt, in zijn eigen boezem - voldoende aandacht zal besteden aan de toekomst van Schiphol. Schiphol is ons heel lief, wat de groei betreft, maar niet tot elke prijs, zeker niet wat het leefgenot betreft. Wij zouden deze punten graag in de toekomstige discussies met het Kabinet goed verwoord willen zien door dit College en het volgende. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De discussie over Schiphol loopt nu al enkele jaren en is weer een nieuwe ronde ingegaan, met name nu eindelijk de afspraken uit de vorige periode in het kader van de PKB moeten worden geëffectueerd. Nu stuiten wij, en met name Schiphol zelf, op die afspraken. Interessant was het dan ook, gisteren via de radio te vernemen dat uit nadere onderzoeken van het Nederlands Economisch Instituut blijkt, dat de banengroei en de groei van het nationale inkomen vele malen hoger is dan zelfs Schiphol meent. Dat onderstreept het geweldige belang van Schiphol voor de totale economie van Nederland. Dat wil zeggen, dat dit voor onze regio helemaal een buitengewoon belangwekkende zaak is. Evenzeer als de waterhaven de kurk is waarop Rotterdam drijft, komen wij zo langzamerhand in de situatie dat wij in de Amsterdamse regio drijven op de kurk van de luchthaven Schiphol. Interessant is dan ook de paragraaf over het effect van de luchthaven op de economische structuur van deze regio, een paragraaf die nu voor het eerst in de stukken is opgenomen. Daarvoor maak ik het College mijn complimenten. Gezien de informatie die recentelijk is gereedgekomen, zou het best kunnen zijn dat de inhoud van deze voordracht op dit punt alweer achterhaald is en verder moet worden bijgesteld, in die zin dat die effecten nog groter zijn. Niettemin geeft dit aan, dat wij niet lichtzinnig over deze materie heen kunnen stappen. Dit leidt ook tot een enorme druk op degenen die hierover een besluit moeten nemen, ook ten aanzien van diegenen die zich zorgen maken over het milieu. Het mag natuurlijk niet zo zijn, dat vanwege de sterk toegenomen economische betekenis het milieuaspect dan maar meer naar de achtergrond zou verdwijnen. Dat is geenszins aan de orde. Men zou deze zaken juist in elkaars verlengde kunnen zien. Als blijkt, dat het zoveel rendement oplevert en een zo positief effect heeft, ook in financieel opzicht, heeft men dus ook de middelen om de aanpak van de milieuaspecten daaruit te betalen. Dat behoeft dan nog niet eens in de vorm van een prijsverhoging, want alleen al uit een volume-uitbreiding krijgt men meer gelden binnen om het vastliggende gebied in milieu-opzicht beter te saneren. Hiermee krijgt men wellicht ook de mogelijkheden - de suggestie van de heer Houterman vind ik heel aardig - om grote aantallen woningen in de regio te vervangen door bedrijfspanden. Dat is een buitengewoon kostbare zaak. Wij weten, dat de voormalige directeur van de afdeling Economische Zaken van onze gemeente zelfs heeft voorgesteld, een aantal woningen af te breken. Dat is een wel heel rigoureuze oplossing, die ook niet betaalbaar zou zijn. Als nu blijkt, dat Schiphol zoveel oplevert, komen er ook gelden om dergelijke zaken aan te pakken en gaat het de goede kant op. Dan moet dat geld niet alleen verdwijnen in de zakken van degenen die zich helemaal niets van het milieu aantrekken. Dat is ook een van de redenen waarom ik heel blij ben, dat de gemeente Amsterdam ook via de aandelenverhoudingen betrokken is bij de eigendom van Schiphol, zodat wij ook via die lijn daarop altijd invloed kunnen uitoefenen. (De heer KÖHLER: Begrijp ik, dat u een plaatsje weet waar al die woningen wel kunnen komen in deze regio?) Ik meen van wel. In de inventarisatie die wij hebben gehad ten behoeve van IJburg was ook nog sprake van andere gebieden, die dan opnieuw op de kaart komen. Zelfs weten wij, dat in het kader van de discussie over de voortzetting van de Vinex nieuwe gebieden in beeld komen. Het is duidelijk, dat zij buiten de gemeente Amsterdam liggen. Het gaat dan ook om woningbouw in de regio. Nu spreken wij echter over Schiphol. (De heer HOUTERMAN: Zou voor D66 in dat kader ook het opheffen van Zestienhoven bespreekbaar zijn, als u het iets meer op macroniveau bekijkt, dus voor de Randstad?) Nederland is natuurlijk een lilliput-land op de wereldschaal. Als wij een grote luchthaven hebben, die internationaal een belangrijke functie heeft op continentale schaal, is Zestienhoven in feite net zoiets als Lelystad. Daar moet men misschien een zekere mate van luchtvaart hebben voor het allernoodzakelijkste verkeer, maar ik kan mij heel goed voorstellen - vanwege de korte afstanden en zeker als de HSL er ligt - dat de noodzaak van Zestienhoven in de lucht komt te hangen. Ik kan een heel eind met u meevoelen op dit punt. Ook dat is weer een terrein waar men woningen zou kunnen bouwen. Ik kom bij de milieuzaken. Het lijkt mij interessant, nadere informatie te krijgen over wat ik in de pers lees over het zogenaamde Atlanta-model, waarbij inderdaad bepaalde rechten worden afgekocht. Misschien is dat ook een mogelijkheid. Wat ik niet aantref in de notitie is het punt van de handhaving. Ik ben verheugd, dat de wetgeving nu dusdanig is aangescherpt, dat overtreders ook strafrechtelijk kunnen worden aangepakt. Toen onze fractie dat in de vorige periode naar voren bracht, in de discussie over de PKB, werden wij op dit punt nogal uitgelachen in deze Raad, maar het blijkt intussen dat dit gewoon mogelijk is. Als er feiten bekend zijn over strafrechtelijke onderzoeken, zou ik daarvan graag mededeling krijgen, zodat wij weten dat dit middel ook inderdaad wordt gehanteerd en hoe dit uitpakt. Ik kom vervolgens bij de scenario's, die in het stuk heel aardig zijn beschreven, maar die ik in de besluiten niet zo duidelijk terugvind. Dat leidt er ook toe, dat de pers dit meteen verkeerd. Ik heb voor mij het Nieuws van de Dag van 11 september jl. Daarin staat, dat Amsterdam eigenlijk pleit voor "remote runways" in de Noordzee, ofwel scenario III, terwijl dat nu juist het scenario is dat niet onze eerste voorkeur heeft. Onze eerste voor- keur gold immers heel nadrukkelijk het Schiphol Plus-scenario, namelijk groei op het huidige luchthaventerrein, onder bepaalde voorwaarden, waarvan inderdaad ook de nieuwe parallelle Kaagbaan onderdeel zou uitmaken. Als dit binnen Amsterdam al verkeerd wordt begrepen, is het des te noodzakelijker dat wij dit nog duidelijker verwoorden in dit stuk, dat wij immers naar het Kabinet willen sturen. Om die reden dien ik een amendement in om aan besluit II iets toe te voegen, namelijk dat wij een duidelijke voorkeur hebben voor het Schiphol Plus-scenario op het huidige luchtvaartterrein, dit met name voor de korte termijn. Dat gezegd hebbend, moeten wij besluit VII ook aanvullen, waarin staat dat best mag worden gestudeerd op de zee-optie, zij het op de lange termijn, te weten na het jaar 2020. Ik zou dit hierbij ook nadrukkelijk willen uitspreken. In dit verband wil ik ook nadrukkelijk meegeven - hetgeen ook het standpunt van alle fracties in de commissie was, met uitzondering van de SP - dat de optie van een compleet nieuwe, tweede nationale luchthaven voor ons geen reële optie is, zeker niet in de regio, omdat dit voor de infrastructuur en de milieubelasting dermate veel betekent dat wij dit er niet bij kunnen hebben, terwijl plaatsing buiten de regio een geweldig verlies aan economisch draagvlak en aan banen in onze regio en onze stad zou betekenen. Ik zou er sterk voor pleiten, dat wij onze opvattingen duidelijker aangeven in ons besluit richting Den Haag. (De heer HOUTERMAN: Als wij uw amendement niet zouden aannemen, lopen wij dan het risico dat er voor het jaar 2020 een luchthaven in de Noordzee zou liggen? U bent bang, dat het Kabinet het Nieuws van de Dag heeft gelezen.) Precies. Ik meen dat het nog erger is. Het betekent immers, dat de luchthaven in zee er niet komt en dat er ook op de huidige locatie onvoldoende gebeurt, waardoor er ook niet de investeringsmiddelen komen om zaken als een parallelle Kaagbaan op verantwoorde wijze te realiseren. Dan blijven wij wel met een soort groei en met een milieubelasting zitten die niet wordt opgelost. Daarom brengt een duidelijke uitspraak dat wij kiezen voor een oplossing in de regio ook de verplichting met zich, namelijk dat aan de nadelige gevolgen tegemoet wordt gekomen en dat daarvoor investeringsgelden komen. Tenslotte dank ik de wethouder voor de aanpassing van het stuk naar aanleiding van onze opmerking, de Aalsmeerbaan en de Schiphol-Oostbaan te ontmantelen. Daarmee willen wij aangeven, dat, wanneer er op dit punt inderdaad iets gebeurt, de milieubeweging niet bang behoeft te zijn dat Schiphol via een achterdeur op termijn over een tiental banen zou gaan beschikken. Dat is geenszins de bedoeling. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat is ingekomen: 4' Amendement van 17 september 1997 van het raadslid Cornelissen tot aanvulling en wijziging van de besluiten II en VII van de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 509, blz. 2077). Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer BREUNISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van GroenLinks is geen voorstandster van verdere groei van de luchtvaart, om redenen van het milieu en het leefklimaat. Wij vinden, dat de economische ontwikkeling van Amsterdam niet verder afhankelijk moet worden gemaakt van de meest energie-intensieve en vervuilende transportwijze die wij kennen, namelijk de luchtvaart. De heer Cornelissen noemde Schiphol de kurk waarop de Amsterdamse economie drijft. Ik moet toch constateren, dat dit een wel heel vieze kurk is. Wij zouden moeten proberen, een andere kurk te vinden om op te gaan drijven. GroenLinks hecht aan economische ontwikkeling en werkgelegenheid, maar ook aan schone lucht, ruimte en natuur; aan een leefbare wereld, waarin men elkaar overdag kan verstaan en 's nachts ongestoord kan slapen. Wij vinden dan ook, dat er meer moet worden geïnvesteerd in schone sectoren, zoals onderwijs, technologie en informatica. Dat is milieuvriendelijk en levert ook veel werkgelegenheid op. Wij moeten gewoon een andere richting uit met de economie van Amsterdam. Het College kent echter geen twijfel - gezien de voordracht - als het gaat om de economische zegeningen die een verdere groei van de luchtvaart met zich zou brengen. Het vindt die verdere groei ook gewenst, zoals wij in besluit IV kunnen lezen. Ik zal niet ontkennen, dat de luchtvaart werkgele- genheid en economische ontwikkeling met zich brengt, maar daarbij zijn natuurlijk wel kanttekeningen te maken. Zo zijn er zeer hoge maatschappelijke kosten aan verbonden, niet alleen de directe milieukosten, maar ook alle infrastructuur op het land die wij hiervoor moeten aanleggen en waardevermindering van huizen, die eventueel zelfs zouden moeten worden omgezet in bedrijven of worden gesloopt, zoals de VVD-fractie wil. Dat zijn allemaal kosten die in de Perspectievennota en ook in het stuk van het College nauwelijks in beeld worden gebracht. Ik vind ook, dat veel te optimistisch wordt gedaan over de effecten van verdere groei van de luchtvaart. De heer Balai heeft daarop ook al gewezen. Bij veel werkgelegenheid die rondom Schiphol en in Amsterdam is ontstaan, is veeleer sprake van verplaatsing van werkgelegenheid binnen Nederland dan van werkgelegenheid die echt is gegenereerd door de luchtvaart. Dergelijke aspecten worden in deze notitie onvoldoende aangestipt. Vanuit de TNLI- dialoog is er ook op aangedrongen, dat er meer onderzoek naar moet worden gedaan wat het oplevert als wij Schiphol maximeren op 44 miljoen passagiers, waartoe in de PKB is besloten, en het geld investeren in andere, schonere sectoren van de economie, zonder meteen in een doemscenario te vervallen als zou dit de helft in werkgelegenheid schelen. Dit is onvoldoende onderzocht. Wat de milieuaspecten betreft vind ik dat het College in de voordracht enigszins overschat, welke technologische mogelijkheden nog bestaan voor het verminderen van emissies en het stiller maken van vliegtuigmotoren. Daarvan wordt veel verwacht. Ik help dat het College hopen, maar ik meen, dat dit optimisme nergens op gebaseerd is en dus ook niet, dat wij op dit punt veel resultaten kunnen bereiken. Opmerkingen over de CO2-uitstoot en de effecten van de luchtvaart op het mondiale klimaat ontbreken geheel in de voordracht. Op dit moment draagt de luchtvaart ongeveer 5% bij aan de CO2-uitstoot in Nederland. Als het zo doorgaat, zal dat aan het begin van de volgende eeuw 9% zijn. Rekenen wij daar dan ook nog de stikstofoxyden bij, dan zal op termijn de luchtvaart vanaf en naar Schiphol 18% van de Nederlandse bijdrage leveren aan het broeikaseffect. Gisteren heeft de Koningin dat onderwerp ook nog eens extra aangestipt in de Troonrede. Ik vraag mij toch in gemoede af, hoe dit Kabinet en dit College denken onze eigen CO2-doelstellingen te realiseren. Daarbij gaat het immers om een reductie, terwijl groei van de luchtvaart zal leiden tot meer broeikasgassen. Zolang hiervoor geen oplossing bestaat, is er alle reden om dit als milieurandvoorwaarde te nemen en uit te spreken, dat de luchtvaart op dit moment niet verder kan groeien, omdat wij de CO2-uitstoot nog niet in bedwang hebben. Het College schrijft, dat Schiphol nu en in de toekomst moet blijven functioneren binnen de milieurandvoorwaarden van de PKB. Daarmee ben ik het volkomen eens. Dit is wat ons betreft een minimale eis, omdat de milieunormen die voor de luchtvaart gelden meer vergelijkbaar moeten worden gemaakt met de normen die gelden voor industrie- en verkeers- lawaai. Op dit moment wordt Schiphol, als het gaat om veiligheid, geluid en emissies, nog steeds soepeler behandeld dan andere sectoren van de economie. Dat vinden wij niet juist. Een van de meest schrijnende en actuele punten is het feit dat dreigt, dat de PKB-doelstelling voor geluid niet wordt gehaald. Ik vind, dat hierover in de discussie die gaande is wel heel gemakkelijk wordt gedaan, helaas ook door onze wethouder, gezien het interview in Het Parool van gisteren. Ik vind, dat de geluidsnormen moeten worden gehandhaafd en dring erop aan, dat de Regering dat doet en dat onze wethouder zich daarvoor inzet. Zij doet mee aan de PR-stunt van Schiphol om te spreken over een weilandje met koeien waar lawaai zou mogen worden gemaakt. Uit een oogpunt van diervriendelijkheid mogen ook koeien in rust grazen, maar belangrijker is het dat de huidige geluidscontouren rond Schiphol zijn vastgesteld. Hierbij gaat het om de meest ernstige geluidshinder binnen de 35 Ke-zone. Als ergens op een klein plekje, eventueel een weiland, de norm wordt overschreden, staat dat voor zeer veel geluidsoverlast in de omgeving. Het is niet zo dat het naast het hokje dat nog net binnen de 35 Ke-zone ligt ineens oorverdovend stil is. Daar wordt 34,5 Ke geproduceerd. Naast het genoemde weilandje ligt de Bijlmermeer. De bewoners daar hebben in toenemende mate geluidsoverlast door de overschrijding van de normen. Daarom vind ik, dat de wethouder er bij de Regering sterk op moet aandringen de geluidsnormen te handhaven. Op dat punt zal ik een motie indienen. GroenLinks is voorstander van een goede bereikbaarheid van Amsterdam; een optimale bereikbaarheid, maar geen maximale. Wij zijn niet tegen de luchtvaart, maar zijn voor een selectieve luchtvaart, die wij verder willen bevorderen door te zorgen dat zij zo snel mogelijk - ook in financieel opzicht - op dezelfde manier wordt behandeld als andere transportvormen. Dat betekent accijns op kerosine en btw op vliegtickets. Dat maakt treinverkeer - dat milieuvriendelijk is - concurrerender ten opzichte van de luchtvaart. Daarnaast moet er hard worden gewerkt aan substitutie, dat wil zeggen het vervangen van luchtvaart door treinverkeer. Ook op dit punt zal ik een motie indienen, volgens welke wij er bij de Regering op moeten aandringen, alle binnenlandse vluchten in ons land stop te zetten, evenals vluchten binnen een straal van 400 kilometer. De heer Houterman sprak daar ook al over. Men behoeft helemaal niet naar Maastricht te vliegen en ook niet op de HSL te wachten. (De heer HOUTERMAN: Ik sprak over 390 kilometer!) Kijk eens aan, ik spreek over 400 kilometer. Op dit moment zijn Maas- tricht, Brussel en Londen uitstekend bereikbaar met het huidige openbaar vervoer. Voor die bestemmingen behoeven wij niet te wachten op de HSL. Als de HSL er is - wat ons betreft is dat zo snel mogelijk het geval - kunnen wij dergelijke vluchten ook gaan verbieden. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat zijn ingekomen: 5' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Breunissen inzake handhaving van de door de overheid vastgestelde geluidsruimte (Gemeenteblad afd. 1, nr. 511, blz. 2079). 6' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Breunissen inzake spoedige invoering van accijns op kerosine en btw op vliegtickets (Gemeenteblad afd. 1, nr. 512, blz. 2080). 7' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Breunissen inzake een verbod op binnenlandse vluchten en op vluchten binnen een straal van 400 kilometer (Gemeenteblad afd. 1, nr. 513, blz. 2081). De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. De titel van de notitie "Ruimte voor de luchtvaart?" is van een vraagteken voorzien, terwijl geen duidelijk antwoord wordt gegeven op de vraag hoever die ruimte nu werkelijk strekt. Ons wordt gevraagd, uit te spreken dat bij de groei van het luchtverkeer op de luchthaven Schiphol de in de PKB genoemde milieu- hygiënische randvoorwaarden in ieder geval dienen te worden gehandhaafd. Tegelijkertijd zitten wij in de situatie dat beperkingen ten aanzien van de geluidshinder de huidige groei al moeten stoppen of onderbreken. In dit kader heeft de wethouder, naar mij ter ore is gekomen, gesteld dat wij in ieder geval aan groei moeten vasthouden. De vraag van mijn fractie is dan ook in hoeverre de wethouder afstand neemt van de dubbele doelstelling en in hoeverre zij meent, dat deze nog werkelijk ruimte voor groei biedt. De CDA-fractie is in ieder geval van mening, dat wij die verdere groei in de regio Amsterdam wel moeten hebben - en wel binnen de gestelde normen - maar dat een veel actiever beleid uit Den Haag vereist is om daartoe te komen en om duidelijkheid te verkrijgen hoever wij nu eigenlijk op deze dubbele doelstelling kunnen doorgaan. Het gaat niet aan, zoals nu gebeurt, om middenin contractuele verplichtingen in te grijpen nadat men eerst de zaak uit de hand heeft laten lopen. Wij vinden ook, dat de notitie in die situatie weinig actuele informatie geeft. Desalniettemin onderschrijven wij wel de hoofdkeuzen die worden gemaakt, met name de keuze voor het Schiphol Plus-model, gezien de omstandigheden met extra dringende aandacht voor de aanpassing van het banenstelsel. Naar mijn fractie meent moet ook meer duidelijkheid met Schiphol worden overeengekomen over de dringendheid en de wenselijkheid van het onderzoek naar een stelsel van "remote runways" in de Noordzee. De CDA-fractie maakt zich grote zorgen over de woningbouw in de provincie, die aanpassing van het banenstelsel in de weg zou kunnen staan. Wij onderschrijven de zin in de notitie, dat het ruimtelijk beleid moet voorkomen dat de omgeving van Schiphol dichtgroeit met woningen. Wat ons betreft geldt dit niet voor bedrijfslocaties, die wel in de omgeving van Schiphol zouden mogen groeien. Gaat de wethouder dan ook heel actief met dit standpunt de boer op? In hoeverre denkt zij daarmee vorderingen te kunnen maken? De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ben het oneens met het College, dat de groei van Schiphol kan voortgaan. De overlast is namelijk enorm. Ik ben het ook niet eens met het idee, dat een versnelling van de aanleg van de vijfde baan zou kunnen helpen. Mijn fractie vergadert tegenwoordig elke maandagochtend in een nieuwe dependance van onze fractiekamer op het terrein van de Afrikahaven. Die vergaderingen moeten wij om de twee minuten onderbreken doordat er een vliegtuig overkomt. Er is op dit moment dus al een enorme overlast in dat gebied. (Wethouder mevr. KRIKKE: U bedoelt, dat er overlast is boven een weiland en een industrieterrein.) Boven een natuurgebied, waarvan wij vinden dat de natuur en de mensen die daar komen ook van de stilte mogen genieten, die nu al minimaal is en die nog verder zal ontaarden in een oorverdovend lawaai als de plannen van het College doorgaan. Ook het idee dat wordt gevestigd in de notitie dat de dubbele doelstelling ook in de toekomst actueel blijft, dat men door de uitbreiding van Schiphol desondanks het milieu zou kunnen verbeteren, is absoluut een lachertje. De afgelopen jaren is heel duidelijk geworden, dat de milieuoverlast sterk toeneemt. Ik vraag de wethouder, wat zij vindt van de ontwikkeling van zeppelins en of dit niet een bijdrage zou kunnen vormen aan een stillere en schonere luchtvaart. Met een verbod op kortere trajecten ben ik het van harte eens. Ik heb daarover vijf jaar geleden al een artikel geschreven in het dagblad Trouw. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik doe een greep uit de krantenkoppen van de laatste weken: "Commissie Geluidshinder niet tevreden"; "Risico's rond Schiphol zijn toegenomen"; "Dit is het jaar van de waarheid voor Schiphol". Er moet iets gebeuren, dat is duidelijk. In januari 1993 verscheen een rapport van het toenmalig Milieu-alarmteam van de SP, getiteld "Schiphol stop". De kern van dit rapport komt hierop neer: Schiphol veroorzaakt in de huidige omstandigheden al zoveel overlast en gevaren voor omwonenden, dat verdere groei op de huidige locatie niet meer kan. De conclusie luidt: "Het huidige Schiphol moet pas op de plaats maken, dus geen uitbreiding, of elders - bijvoorbeeld in de Noordzee of de Markerwaard - wordt een nieuwe luchthaven gebouwd. Het huidige Schiphol zou naast een nieuwe luchthaven in stille, afgeslankte vorm kunnen blijven bestaan." Op dat moment was er sprake van 19 miljoen passagiers, 690.000 ton vracht en 237.000 vliegbewegingen. De geciteerde krantenkoppen geven al aan, dat er geen verbetering is gekomen in die situatie, integendeel. Er is dan ook geen reden om ons standpunt in dezen te wijzigen. Natuurlijk is de eerste vraag die wij ons moeten stellen, of wij willen dat de luchtvaart in Nederland groeit of niet. Als wij alleen de gevolgen voor het milieu bezien, is het antwoord op deze vraag eenvoudig. Politieke partijen dienen naar onze mening echter op meer zaken te letten dan alleen het milieu. Het lijkt evident, dat de groei van de luchtvaart voor een groeiende economische bedrijvigheid en voor veel werk zorgt, zelfs als men twijfelt aan de geweldige cijfers die op dit punt in de stukken staan. Dat is een groei die niet kan worden gerealiseerd als wij het huidige Schiphol alleen maar afbouwen. De opmerkingen van het College in de bijlage over een kenniseconomie en wat daarvoor nodig lijkt spreken ons aan. In het algemeen kunnen wij ook instemmen met de meeste voorstellen van het College, maar het gaat ons allemaal niet ver genoeg. Ten aanzien van de milieu-eisen vinden wij, dat de technologische ontwikkelingen - bijvoorbeeld stillere vliegtuigen en een ruimere landingshoek - aanleiding zijn om de eisen op te schroeven. Naar onze mening moet er dus geen sprake zijn van "volvliegen" van deze effecten. Wij waren en zijn tegen de aanleg van een vijfde baan, parallel aan de Zwanenburgbaan. Draaiing van de bestaande Zwanenburgbaan heeft nog steeds onze voorkeur. Dat geldt ook voor een versnelde draaiing. Het idee van "remote runways", bijvoorbeeld in de Noordzee, sluit de mogelijkheden voor een verdere uitbouw naar een nieuw Schiphol weliswaar niet uit, maar is toch iets anders dan principieel uitspreken, een nieuwe luchthaven te bouwen, die de komende eeuw kan meemaken. Het College deelt de conclusie van de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling, dat het onmogelijk is om binnen de termijn waarin de 44 miljoenpassagiersgrens wordt bereikt een nieuwe luchthaven te bouwen. Als de voorspellingen juist zijn en die grens begin volgende eeuw wordt bereikt, ben ik het daar zelfs mee eens, maar nu besluiten tot de bouw van een nieuwe luchthaven betekent, dat wij over twintig jaar over een nieuwe luchthaven beschikken die de ontwikkelingen in de komende eeuw aan kan. Tenslotte mis ik twee belangrijke onderdelen in deze voorstellen, namelijk het streven om op Europees niveau naar een algehele nachtsluiting tussen 22.00 uur en 8.00 uur te komen en beëindiging van het economisch tanken. De gunstige effecten van een algehele nachtsluiting spreken voor zichzelf en door afschaffing van het economisch tanken - ofwel "tankering" - kan de omvang van mogelijke ongelukken worden verkleind. Om op deze zaken aan te dringen dien ik vier moties en één amendement in. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat zijn ingekomen: 8' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Van Bommel inzake af- schaffing van "tankering" (Gemeenteblad afd. 1, nr. 514, blz. 2082). 9' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Van Bommel inzake aanleg van een nieuwe luchthaven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 516, blz. 2083). 10' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Van Bommel inzake een algehele nachtsluiting van luchthavens in Europees verband (Gemeenteblad afd. 1, nr. 517, blz. 2084). 11' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Van Bommel inzake technologische vernieuwingen die de overlast en gevaren voor omwonenden van Schiphol kunnen verminderen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 518, blz. 2085). 12' Amendement van 17 september 1997 van het raadslid Van Bommel tot wijziging van de tekst in besluit V van de voordracht (Gemeenteblad afd. 1, nr. 519, blz. 2086). De moties en het amendement worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. De dubbele doelstelling van de PKB - ik zeg het nog maar eens klip en klaar - moet worden gehandhaafd. Zowel de economische belangen van Amsterdam als het milieu zijn van belang. In deze notitie staat, dat er keiharde milieugrenzen moeten worden gesteld en dat daarbinnen groei mogelijk zou zijn. Het milieu is dus het uitgangspunt. Daarbij gaat het om geluidsoverlast, veiligheid en emissies. Daarvoor moeten normen worden gesteld waarbinnen groei mogelijk is. Mochten die normen worden overschreden, dan kan er geen groei plaatsvinden. Dat is een duidelijk uitgangspunt. Het voordeel van deze milieunormen ten opzichte van bijvoorbeeld getalsnormen is, dat men de industrie motiveert om ook daadwerkelijk met vernieuwingen te komen. Alle investeringen die worden gedaan om vernieuwingen te realiseren, kunnen immers ook weer worden terugverdiend doordat groei is toegestaan. Een hard uitgangspunt daarbij blijft echter, dat de milieurandvoorwaarden moeten worden gehandhaafd en dat er geen sprake van groei kan zijn als de overlast toeneemt. De heer Balai spreekt in zijn motie nr. 508 uit, dat de PKB Schiphol en omgeving het uitgangspunt moet zijn. Dat ben ik van harte met hem eens. Hij spreekt verder uit, dat nog steeds van kracht moet zijn, dat er slechts verdere groei kan zijn als deze binnen die randvoorwaarden geschiedt. Ook dat ben ik met hem eens. Ik zeg nog maar eens, dat het vliegverkeer dus niet mag groeien als daardoor de milieugrenzen, vastgelegd in de PKB Schiphol, worden overschreden. Met andere woorden: Schiphol mag niet groeien als de overlast meegroeit en die groei moet binnen de gestelde milieugrenzen blijven. Dat is naar mijn mening ook helder verwoord in de besluiten III en IV, die van deze strekking zijn. De heer Balai dringt in zijn motie nr. 507 aan op accijns op kerosine en btw op vliegtickets. Het zal hem genoegen doen, dat dit in de PKB Schiphol al voor een groot gedeelte geregeld is. Daarin heeft de minister namelijk al toegezegd, dat zij in Europees verband zal pleiten voor accijns op kerosine. Voorts heeft het Kabinet zich in de Perspectievennota ook al uitgesproken voor accijns op kerosine en het heffen van btw op vliegtickets in Europees verband, waarvoor men zich zal inzetten. Beide elementen van de motie zijn dus reeds overgenomen, zowel door deze Gemeenteraad als door het Kabinet. Dit lijkt mij daarmee een overbodige motie. (De heer BALAI: De redenering die u nu volgt, is dat wij deze discussie niet zouden behoeven te voeren omdat dit al in de PKB geregeld zou zijn. Daarin is ook al de grens van 44 miljoen passagiers geregeld. Wij zitten elkaar hier dus eigenlijk slechts bezig te houden. Er is een discussie gaande over de toekomst van de Nederlandse luchtvaartinfrastructuur, waarbij aan verschillende participanten wordt gevraagd om reacties. In de PKB werd uitgegaan van het jaar 2015 voor het bereiken van de grens van 44 miljoen passagiers.) In dit geval gaat het erom, dat u vraagt, erop aan te dringen dat het Kabinet ernaar zal streven, Europese regelgeving te bewerkstelligen voor accijns op kerosine en btw op tickets. Dat heeft deze Gemeenteraad al eens uitgesproken en dat heeft het Kabinet overgenomen. Ik heb er overigens natuurlijk geen bezwaar tegen om dit bij wijze van ondersteuning nog eens aan het Kabinet te laten weten. (De heer BALAI: Nee, het Kabinet heeft dit niet als zodanig uitgesproken. Er liggen in de PKB Schiphol en omgeving geluidscontouren, die op dit moment reeds worden overschreden. Daarom voeren wij nu deze discussie, mede omdat ook het Kabinet aan de orde heeft gesteld hoe wij verder gaan met de luchtvaartinfrastructuur. In dat kader is het een goede zaak als de gemeente Amsterdam in een advies aan het Kabinet uitspreekt, dat het goed zou zijn als men nog eens aandacht schenkt aan accijns op kerosine en btw op vliegtickets. Dat vinden wij van belang.) In de Perspectievennota schrijft het Kabinet: "Nederland neemt initiatie- ven om Europese regelgeving op deze terreinen op de agenda te plaatsen". (De heer BALAI: U mist mijn punt.) Of u mist het mijne. (De heer BALAI: Nee, u mist mijn punt. Ik heb een motie ingediend. Ik probeer u duidelijk te maken, dat er heel veel zaken in de PKB Schiphol en omgeving staan die niet worden gerealiseerd. Daarom bepleit ik, dat wij tegenover het Kabinet aanscherpen, dat wij vinden dat het op korte termijn in Europees verband moet proberen accijns op kerosine in te voeren.) Ik heb u gezegd, dat het Kabinet dit al in de Perspectievennota heeft aangegeven. Ik heb er absoluut geen bezwaar tegen, het Kabinet daarop nogmaals te wijzen, maar het is op dit moment al staand beleid en hiertoe wordt al actie ondernomen. Met het gestelde in motie nr. 506 ben ik het eens. Ik zou graag willen, dat de Regering de gezondheidsonderzoeken heel snel afrondt. Het is zeker goed, dat ook die onderzoeken worden meegenomen in de integrale beleidsvisie. De notitie die ik aan de Raad het voorgelegd, gaat hierin zelfs nog een stapje verder dan deze motie. In de notitie staat namelijk, dat er naar het oordeel van het College nieuwe afwegingen moeten worden gemaakt over de groei van de luchtvaart als deze onderzoeken leiden tot nieuwe inzichten met betrekking tot de volksgezondheid. Als uit die onderzoeken zou blijken dat er een groter effect is op de volksgezondheid dan wij nu vermoeden, kunnen wij niet alsnog doorgaan op de ingeslagen weg. De heer Balai heeft gevraagd of de infrastructuur moet meegroeien met groei van het luchtvaartverkeer. Dat is inderdaad het geval. Het een is niet mogelijk zonder het ander. In de huidige situatie zijn de wegen rondom Schiphol en Amsterdam af en toe al eens enigszins filegevoelig, om het maar met een eufemisme te zeggen. Groei van de luchtvaart zonder aanpassing van de infrastructuur is niet mogelijk. Beide gaan gelijk op. Ik kom bij de heer Houterman, met wie ik het op één punt niet eens ben, namelijk dat het misschien goed is, na te gaan of mensen op vrijwillige basis in gebieden zouden willen blijven wonen met een hogere geluidsoverlast dan elders. Hij zou hun daarvoor een financiële tegemoetkoming willen geven. Daar ben ik niet zo voor. Ik vind, dat de overheid in sommige gevallen ook mensen tegen zichzelf in bescherming moet nemen. Ik vind het niet toelaatbaar, dat mensen met veel geld buiten geluidgehinderde zones kunnen gaan wonen, terwijl mensen met weinig geld verplicht zouden zijn daarbinnen te gaan wonen. (De heer HOUTERMAN: Mijn voorstel behelst het omgekeerde. Men krijgt juist meer geld als men binnen die zone woont.) Dit voorstel komt erop neer, dat men tegen mensen die niet zoveel geld hebben zegt: als u daar gaat wonen, krijgt u er nog een toeslag bij. Ik vind, dat de overheid mensen tegen zichzelf in bescherming moet nemen en dat deze geluidscriteria voor iedereen moeten gelden. Ik ga er nu niet op in of de huizen binnen deze zones een bedrijfsbestemming zouden kunnen krijgen. Op zichzelf lijkt het mij heel goed, te bezien of daartoe mogelijkheden bestaan. Ik constateer een breed gedragen gevoel in deze Raad om vliegtrips naar bestemmingen als Brussel en Düsseldorf te ontmoedigen. Ik sluit mij daarbij aan. Zeker - dat is ook een van de onderdelen van deze notitie - als de HSL en andere prachtige openbaar-vervoerinfrastructuur zal zijn aangelegd, zal het niet meer zo noodzakelijk zijn, met een vliegtuig dergelijke korte afstanden te reizen. Ik zou hierop dan ook wel een ontmoedigingsbeleid willen voeren. (De heer HOUTERMAN: Ik acht het verschil tussen het standpunt van de heer Breunissen en dat van mij, dat ik zou willen wachten op de HSL, terwijl de heer Breunissen een pleidooi houdt dat erop neerkomt, dat dit nu al een wenkend perspectief is.) (De heer BREUNISSEN: Ik meen inderdaad, dat er heel veel locaties in Nederland zijn die men uitstekend met de trein kan bereiken. Brussel ligt even ver weg. Ik begrijp dan ook niet waarom wij daarvoor op de HSL moeten wachten. Voor bestemmingen als Parijs en verder ben ik het daar wel helemaal mee eens.) (De heer HOUTERMAN: Wij zijn bang dat men door dit nu al te verbieden mensen de auto in jaagt. Er zal eerst iets aan de spoorwegen moeten gebeuren of er zal een speciaal spoorkaartje moeten komen, omdat mensen anders weer massaal met de auto naar Maastricht gaan. Dat zou ik nog erger vinden.) (De heer BREUNISSEN: Geldt hetzelfde probleem dan niet voor de HSL?) (De heer HOUTERMAN: Nee, als men daarvoor een aantrekkelijk treinkaartje verkoopt en de reistijd is kort, heeft men de kans dat mensen de auto laten staan.) (De heer BREUNISSEN: Een aantrekkelijke combinatiekaart van een vliegticket New York-Amsterdam en een treinkaartje naar Brussel kan men nu ook aanbieden.) (De heer HOUTERMAN: Ja, maar dat is transitoverkeer. Daar zou de VVD tegen zijn. Het gaat om de mensen die in Nederland wonen en die vanuit Nederland naar Düsseldorf willen. Zij zouden met de trein moeten gaan. In het geval van iemand die uit New York komt en alleen maar in Amsterdam overstapt, is het te gek, te zeggen dat hij op het vliegveld moet uitchecken en met de trein verder moet gaan. Dat is transitoverkeer. Ons gaat het vooral om mensen die in Nederland wonen en die zich binnen een straal van 400 kilometer willen verplaatsen.) Ik hamer er nog maar eens op, dat het absoluut niet het standpunt van het College is, dat het milieu ondergeschikt wordt gemaakt aan de economie. Wij hechten sterk aan de dubbele doelstelling. Ik ben het er dan ook mee eens, dat milieu en economie hand in hand moeten blijven gaan. De heer Cornelissen heeft gevraagd om informatie over milieuzaken als het Atlanta-model en handhaving via het strafrecht. Die informatie zal ik de Raad schriftelijk doen toekomen. In reactie op amendement nr. 509 meen ik, dat wij het voor een groot deel met elkaar eens zijn, aangezien in dat voorstel veeleer sprake is van tekstuele dan van inhoudelijke aanpassingen. Ik hoor graag van de heer Cornelissen of dat juist is. (De heer CORNELISSEN: Wij zijn het inderdaad met elkaar eens. De huidige tekst geeft echter aanleiding tot misverstanden, die ik wil uitbannen. Daarom wil ik klip en klaar uitspreken, dat wij voor het scenario zijn dat wij ook voorstaan.) Dus wij zijn het eens over de gevraagde besluiten, waarin u enkele tekstuele wijzigingen wilt aanbrengen. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik het onoverzichtelijk vind, nu de besluiten aan te passen, die enkele malen in de commissie zijn besproken en die ik mede op advies van de D66-fractie voor een deel heb aangepast. Zou het een oplossing zijn als ik de tekstuele voorstellen uit dit amendement meeneem in een soort "oplegbriefje" waarin ik nog eens heel helder - met name voor de aanwezige journaliste van het Nieuws van de Dag - het standpunt van de gemeente Amsterdam verwoord? (De heer CORNELISSEN: Dat vind ik echt onvoldoende. Als de besluiten niet worden aangepast, aarzel ik om mij erachter te stellen. Als blijkt dat goed ingevoerde mensen, zelfs de pers, verkeerde conclusies trekken uit deze besluiten, moeten wij toch constateren dat zij niet helder genoeg geformuleerd zijn? Daarom wil ik een scherpere formulering. Zeker voor Den Haag, waar toch al veel mist heerst, is duidelijkheid gewenst.) U hebt ook de laatste onderzoeken gelezen, hoor ik! (De heer BALAI: Ik begrijp dat de wethouder dit amendement van D66 integraal overneemt. Ik hoor graag van haar hoe zij aankijkt tegen het daarin voorgestelde besluit III, waarin expliciet wordt uitgesproken, dat een tweede nationale luchthaven wordt afgewezen.) Ik vraag mij af of dit een duidelijker besluit is dan nu in de notitie staat. Is het dan helder, dat wij op zichzelf zouden kunnen instemmen met een stelsel van "remote runways" in de Noordzee en dat wij misschien niet een tweede nationale luchthaven op een andere plaats willen? Ik vind, dat deze toevoeging dat minder helder maakt. (De heer CORNELISSEN: Het spijt mij, dat ik u moet tegenspreken. Het stelsel van "remote runways" is een wezenlijk ander scenario dan een tweede nationale luchthaven.) Dat weet ik wel. Dat ben ik ook met u eens. Ik vraag mij alleen af of dit met deze formulering niet veel meer boven tafel zou komen te hangen en of dit voldoende duidelijk is. (De heer CORNELISSEN: Wij zijn het inhoudelijk met elkaar eens. Het enige wat wij vragen is het duidelijker op te schrijven, opdat er geen misverstanden kunnen optreden. Ik begrijp niet wat de problemen hierbij kunnen zijn.) (De heer VAN BOMMEL: De vraag is of u het inhoudelijk met elkaar eens bent. Ik hoor dat de wethouder niet bevestigen. U zegt dat.) Dat is gemakkelijk na te gaan. Als de heer Cornelissen zegt, dat hij het eens is met de inhoud van de notitie en met de gevraagde besluiten, lijkt dat mij nogal overzichtelijk. (De heer VAN BOMMEL: Dus u neemt eigenlijk over wat de heer Cornelissen zegt? Dan kunt u ook wel positief adviseren wat het voorgestelde besluit III betreft.) (De heer CORNELISSEN: Dat is ook mijn conclusie.) (De heer HOUTERMAN: De commissie was het volledig met de heer Cornelissen en de wethouder eens.) Ik zal tijdens de tweede termijn van de Raad de tekstuele voorstellen van de heer Cornelissen naast de voordracht leggen. Ik ben in elk geval verheugd, dat wij het inhoudelijk met elkaar eens zijn en ik ben de heer Van Bommel dankbaar, dat hij dat nog eens heeft benadrukt. Zo helder als het is dat de heer Cornelissen en ik het met elkaar eens zijn, zo helder is het, dat de heer Breunissen en ik het niet helemaal met elkaar eens zijn. Wij gaan uit van verschillende invalshoeken. Zijn uitgangs- punt is, geen groei van Schiphol toe te staan. (De heer BREUNISSEN: Nee, ons uitgangspunt is een milieuvriendelijke economische ontwikkeling en een goed leefklimaat.) In die zin zijn wij het met elkaar eens. Ook het College spreekt immers in de notitie uit, dat de milieuvoorwaarden sterk moeten worden gehandhaafd. Hier zit dus geen licht tussen. Dan nog vermoed ik, dat wij een andere invalshoek hebben. In motie nr. 511 gaat het niet zozeer om een aanvulling op dit debat als wel op het debat over het overschrijden van de geluidsnormen dat verleden week is gestart. Ons debat van heden is gericht op de langere termijn, terwijl deze motie wat de overwegingen betreft meer gericht is op de korte termijn. In dit verband heb ik gezegd, dat de geluids- contouren natuurlijk moeten worden gehandhaafd, maar dat ik mij afvraag of zo ingrijpende maatregelen als nu worden genomen op basis van het overschrijden van twee van de 420 peilingspunten moeten worden genomen. Die punten liggen in dit geval met name boven een weiland en een autosnelweg. Als men op basis hiervan dermate vergaande, ingrijpende maatregelen zou moeten nemen is de lak veel duurder dan de brief. Ik vraag mij af of wij daarmee wel op de goede weg zouden zijn. Ik heb op zichzelf niet al te grote bezwaren tegen de uitspraak, dat een strikte handhaving door de overheid van de vastgestelde geluidsruimte gewenst en noodzakelijk is. Niettemin ontraad ik toch motie nr. 511, omdat deze ingrijpt op een ander debat dat op dit moment wordt gevoerd. (De heer BREUNISSEN: Dit is echt niet waar. U schrijft zelf in uw notitie - in de besluiten die u aan ons voorlegt - dat de milieuvoor- waarden van de PKB uitgangspunt zijn en gehandhaafd moeten worden, nu en in de toekomst. Dat heeft alles te maken met het debat dat wij nu voeren. Als wij dit nu al niet kunnen handhaven, hoe moet dat dan in de toekomst? Dit heeft alles te maken met de geloofwaardigheid van de besluitvorming die hier plaatsvindt.) Dan zou deze motie bijna overbodig zijn, want dan sluit u zich aan bij datgene wat het College ook uitspreekt, namelijk dat wij strenge milieunormen moeten handhaven. Ik moet dan ook helaas zeggen, dat de motie overbodig is, omdat dit hetzelfde standpunt is als het College inneemt. (De heer BREUNISSEN: In Het Parool van gisteren hebt u echter gezegd, dat u die normen niet wilt handhaven, omdat dit disproportioneel zou zijn en omdat wij er de werkgelegenheid van zeer veel mensen mee op het spel zouden zetten als wij dat weiland rustig houden. Dat is uw benadering van de wijze waarop er moet worden gehandhaafd.) Dat is mijn benadering van de wijze waarop er moet worden gehandhaafd in dit specifieke debat, op dit moment. Dat is het verschil tussen de korte en de lange termijn, die hier wel door elkaar lopen. Ik heb er natuurlijk geen enkel probleem mee, dat de gestelde geluidsruimte strikt wordt gehandhaafd. Dat is ook waarvoor het College in deze notitie pleit. Ik heb er wel problemen mee als het erom gaat dat er technische onvolkomenheden zijn en als er een overschrijding is bij twee van de 420 meetpunten rond Amsterdam, te weten boven een weiland en boven een snelweg. Ik vraag mij dan af of wij die geluidsruimte daar zo strikt zouden moeten handhaven. Ik vind, dat wij de werkgelegenheid van velen niet in de waagschaal moeten stellen voor een overschrijding op die twee punten. Dat is wat ik hiervan heb gezegd. Tegen motie nr. 512 heb ik geen bezwaar. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen als deze Raad nog eens wil uitspreken, dat de invoering van accijns op kerosine en btw op vliegtickets staand beleid is, dat zou moeten worden uitgevoerd. (De heer BREUNISSEN: Dat betekent dus een positief preadvies op de motie.) Ik leg u voor, nog eens de motie van de PvdA-fractie te bezien, die naar mijn mening identiek is. Ik heb daarvan gezegd, dat ik geen bezwaar tegen aanneming zou hebben. (De heer BREUNISSEN: Een verschil tussen die motie en de onze is, dat in het dictum van de GroenLinks-motie staat "in Nederland". Wij sluiten niet uit dat de invoering van accijns en btw in Nederland plaatsvindt zonder dat dit in Europees verband zou zijn geregeld. Wij hebben een voorkeur voor een Europese regeling en wij begrijpen ook, dat deze heel nuttig is, maar wij zijn er niet van overtuigd, dat deze niet eerder al in Nederland mogelijk zou zijn.) Ik ben blij, dat u mij daarop wijst, want dan ontraad ik uw motie. Ik ga ervoor, dit in Europees verband te regelen. Ik ontraad dus niet de motie van de PvdA-fractie, die uitspreekt dat men dit in Europees verband zou moeten regelen. Ik vind echter niet, dat Nederland hierin een aparte koers zou moeten varen. De heer Goedhart heeft mij gevraagd of ik actief met het standpunt uit de notitie over woningbouw de boer op ga. Ik heb in de commissie al toege- zegd, dat ik dit ook binnen het ROA aanhangig zal maken. Dat is namelijk de plaats waar dergelijke zaken moeten worden geregeld. Het verbaast mij, dat de heer Van Duijn enerzijds niet gelooft in techno- logische ontwikkeling... (De heer VAN DUIJN: Hoe komt u daar nu toch bij? Ik geloof in schone technologie.) ...door zich af te vragen of vliegtuigen nog technologisch kunnen worden aangepast. Hij gelooft in iets wat nog veel minder ontwikkeld is dan de vliegtuigtechnologie, namelijk dat wij zeppelins zouden moeten stimuleren. Ik geloof in het ontwikkelen van de vliegtuigtechnologie en ik vind het prachtig als wij ook nog zeppelins zouden krijgen, maar dat zie ik nog niet voor mij op korte termijn. (De heer VAN DUIJN: De gemeente Rotterdam denkt daar heel anders over!) Ik adviseer u dan om ook daar in de gemeenteraad te gaan zitten, want daar is men het met u eens. (De heer VAN DUIJN: Daar zit mijn geestverwant en partijgenoot Manuel Kneepkens al, die hierover een motie heeft ingediend.) Op de overige moties kom ik in tweede termijn terug. (De heer BALAI: Kunt u nog iets zeggen over mijn suggestie inzake het besluit onder VI? Daarin staat, dat de Nederlandse regelgeving Europees moet worden gemaakt.) Het is nogal moeilijk, een Kabinet op stap te sturen voor regelgeving die niet Nederlands is. Wij kunnen het Nederlandse Kabinet niet vragen om in Brussel te gaan bepleiten, de Italiaanse maatregelen uit te voeren. (De heer BALAI: Wij kunnen het Kabinet wel vragen om in Brussel te bepleiten, dat in Europa te proberen optimale regelgeving te maken op dit gebied. "De Nederlandse regelgeving van toepassing in heel Europa" is niet een boodschap om mee op pad te gaan.) U bent het met mij eens, dat dit dan waarschijnlijk in dit geval het Nederlandse standpunt zal zijn, omdat het Kabinet niet in Brussel zal pleiten voor andere maatregelen dan wij in Nederland hebben genomen. Naar mijn mening is dit ongeveer hetzelfde. (De heer BALAI: Dat bestrijd ik.) Legt u mij dat dan in tweede termijn nog maar eens uit. De heer BALAI (orde): Ik verzoek om schorsing van de vergadering voor beraad over enkele moties. De vergadering wordt geschorst van 16.00 uur tot 16.17 uur. De VOORZITTER, wethouder PEER heropent de vergadering en geeft in tweede termijn het woord aan de heer Balai. De heer BALAI: Mijnheer de Voorzitter. De heer Houterman heeft gelijk, dat passagiersbewegingen niet hetzelfde zijn als milieucriteria. Het aantal passagiers heeft echter wel een relatie met het aantal vliegtuigen - en daarmee met het aantal vliegbewegingen - dus hiertussen bestaat wel degelijk een relatie. Zijn betoog over aandelenruil vond ik heel interessant, maar ik had liever gezien dat hij dit in een motie of een notitie zou hebben vastgelegd. Het is namelijk niet voor het eerst dat hij hierover heeft gesproken. Het zou dan ook goed zijn, de discussie hierover op een goede manier te voeren. Als de VVD-fractie vindt, dat een aandelenruil met Schiphol moet plaatsvinden, of dat er een vorm van privatisering moet komen - waarmee wij het niet eens zijn - acht ik het beter, dat op een andere manier te presenteren dan hier een quasi-doordacht verhaal te houden. (De heer HOUTERMAN: Het is niet quasi-doordacht. Wij houden ons aan de afspraak, dat het College wacht met een standpunt totdat het Kabinet is uitgesproken. Ik heb al gezegd, dat wij het a-typisch vinden dat individuele collegeleden daarop vooruit lopen. Voordat het College met voorstellen komt zal ik hierover niet met een motie komen.) In het debat dat wij nu voeren proberen wij het Kabinet te activeren in het kader van de TNLI-discussie. Wat is de boodschap die u aan het College meegeeft? Is dat om aan aandelenruil te doen of iets dergelijks? (De heer HOUTERMAN: Ik heb in de commissie heel duidelijk aan de wethouder meegegeven, dat een onderdeel van ons gedachtengoed is, dat een gedeelte van het aandelenkapitaal van Amsterdam in Schiphol zou kunnen worden verkocht aan NS, die dan rechtstreeks aandeelhouder in Schiphol zou worden.) Ik hoor de wethouder hier graag over. Motie nr. 514 vinden wij een sympathieke motie omdat wij ook het gevoel hebben dat men geen misbruik moet maken van de goedkope kerosine hier. Wij zouden echter liever zien, dat de indiener eerst duidelijk maakt dat dit inderdaad het geval is, in de vorm van een onderzoek naar de omvang van het probleem. Dan zouden wij een heel eind met hem kunnen meegaan. Naar mijn mening verdraagt de voorgestelde toevoeging aan besluit II in motie nr. 509 zich niet goed met onze motie nr. 508. De onder 3 voorgestelde toevoeging aan besluit VII lijkt ons niet verstandig. De wethouder zou ook nog nadenken over deze tekst, dus dat horen wij nog wel. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik hoor graag de reactie van de wethouder op motie nr. 506. Is het in het belang van de lopende onderzoeken, deze op korte termijn af te ronden en bekend te maken? Inhoudelijk spreekt deze motie ons sterk aan, maar wij kunnen niet overzien wat daarvan het effect is. Van motie nr. 507 heeft de wethouder gezegd, dat deze ten aanzien van de accijns overbodig zou zijn. Geldt dat ook voor de btw? Dat horen wij graag nog. Wij vragen de PvdA-fractie wat nu het verschil is tussen motie nr. 508 en de besluiten III en IV die het College ons voorlegt. Naar ons gevoel liggen beide zo dicht bij elkaar dat wij het verschil daartussen niet kunnen zien. De heer Balai heeft gezegd, dat motie nr. 509 in strijd zou zijn met motie nr. 508. Natuurlijk moet de gevraagde tekstverduidelijking worden gezien in samenhang met de andere besluiten. Het is niet zo, dat besluit II of welk ander besluit dan ook geïsoleerd kan worden gelezen. Als men zich ergens uitspreekt voor een bepaalde groei, is dat natuurlijk onder conditie van de milieurandvoorwaarden uit de PKB en de milieuhygiënische condities die wij hebben besproken. Anders zou men tegen dat individuele besluit moeten zijn. Het is een samenhangend pakket besluiten. Daarom begrijp ik niet wat de strijdigheid zou zijn tussen de moties nrs. 508 en 509. Wij vinden het wat motie nr. 509 betreft heel essentieel, tegenover het rijk aan te geven dat wij voor het Schiphol Plus-scenario zijn. Als in besluit VII voor de langere termijn het jaartal 2020 een bezwaar zou zijn, stel ik voor, de woorden onder 2 "(na 2020)" door te strepen. Daarmee wordt de motie dan iets flexibeler. Wij hechten sterk aan besluit 3, omdat wij het ongewenst vinden voor Amsterdam en deze regio als het rijk zou besluiten tot de complete aanleg van een volledig nieuwe luchthaven en tot volledige ontmanteling van de huidige luchthaven Schiphol. Dat zou desastreus zijn voor onze stad en voor de regio. Het zou grote gevolgen hebben voor de werkgelegenheid. Wij zijn daar om die reden zeer pertinent tegen. Het amendement-Cornelissen (nr. 509), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat is ingekomen: 13' Amendement van 17 september 1997 van het raadslid Cornelissen tot aanvulling en wijziging van de besluiten II en VII (Gemeenteblad afd. 1, nr. 510, blz. 2078). Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer BREUNISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ga alleen nog in op onze motie nr. 511 over de handhaving. Deze zaak speelt op dit moment, maar heeft ook alles met de lange termijn te maken. Bij de besluiten III en IV die het College ons voorlegt gaat het erom of de milieurandvoorwaarden worden gehandhaafd. Ik wijs overigens op de passage op blz. 2000 van de voordracht, waarin de wethouder terecht spreekt van een mogelijk tweede geluidsslot rond Schiphol in het kader van de 35 Ke-contour. Daarmee maakt zij duidelijk, dat er buiten de 35 Ke-contour die nu wordt gehanteerd ook geluidsoverlast is. Dat is wat er nu aan de hand is als in het genoemde weilandje de geluidsnorm wordt overschreden. Buiten dat weilandje wordt de geluidscontour overschreden. Daar wonen mensen. Ik nodig de wethouder uit, daar eens de nacht door te brengen. Ik garandeer haar, dat zij 100 meter buiten dat weilandje niet zal slapen vanwege de geluidsoverlast. De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Van alle ingediende moties en amendementen kan alleen amendement nr. 510 onze goedkeuring wegdragen. Wij verwonderen ons enigszins over de veelheid aan onzes inziens overbodige voorstellen. De CDA-fractie is tegen deze vloed van overbodigheden, uit milieu-overwegingen maar ook uit overwegingen van tijdsefficiëntie. Wethouder mevr. KRIKKE: Mijnheer de Voorzitter. Tegen motie nr. 506 heeft het College geen bezwaar. Motie nr. 507 is een ondersteuning van staand beleid. Het College heeft geen bezwaar tegen deze uitspraak. Wat motie nr. 508 betreft wil ik graag weten of de PvdA-fractie en het College het eens zijn over de inhoud van het stuk en of de aard van deze motie zuiver tekstueel is. (De heer BALAI: Wij zijn hier toch geen schriftgeleerden? Het gaat erom dat wij met elkaar een discussie voeren over de vraag of wij in het besluit moeten vastleggen, dat wij groei willen boven de 44 miljoen passagiers, dan wel of wij moeten uitspreken dat wij dat niet moeten doen. Het zijn de randvoorwaarden die in de PKB Schiphol zijn aangegeven.) (De VOORZITTER, wethouder PEER: Dit is dus een ondersteuning van het collegebeleid. Wat u nu zegt is precies hetzelfde als wat in ons stuk staat.) (De heer BALAI: Het is niet precies hetzelfde.) (De VOORZITTER, wethouder PEER: Wat is dan het verschil?) (De heer BALAI: Het verschil is, dat het College voorstelt dat het mogelijk moet worden gemaakt, de grens van 44 miljoen passagiers te overschrijden, terwijl wij zeggen, dat de PKB uitgaat van dat aantal.) Binnen de milieurandvoorwaarden. (De VOORZITTER, wethouder PEER: Als met de helft van het aantal vliegtuigen datzelfde aantal passagiers zou worden vervoerd en wij ruim binnen de milieugrenzen zouden blijven, bent u dan van mening dat met die helft van het aantal vliegtuigen het aantal passagiers boven de 44 miljoen mag komen of niet?) (De heer BALAI: U maakt het niet helderder.) (De VOORZITTER, wethouder PEER: Als er in plaats van 100 personen 200 personen in een vliegtuig gaan...) (De heer CORNELISSEN: De conclusie die ik hieruit trek, is dat de heer Balai vasthoudt aan de grens van 44 miljoen passagiers.) Als dat zo is, kan ik niet anders dan de motie ontraden, omdat het beleid van het College is, dat wij niet de grens van 44 miljoen passagiers hebben geaccepteerd en omdat ook in deze notitie heel helder wordt weergegeven, dat wij niet nu die grens willen leggen. (De heer BALAI: U verwijst nu niet meer naar de PKB Schiphol?) Jawel. Wij hebben die PKB in Amsterdam geaccepteerd, exclusief het aantal van 44 miljoen passagiers als maximum. Als u nu zegt, dat wij dat aantal er alsnog in zouden moeten brengen, ontraadt het College deze motie, omdat wij niet uitgaan van kwantiteit maar van kwaliteit en omdat dit een andere zienswijze is. (De heer BALAI: Het is dan helder, dat wij het niet eens zijn met het collegebesluit.) Wat amendement nr. 510 betreft, ben ik verheugd dat de heer Cornelissen de zinsnede "(na 2020)" uit de oorspronkelijke tekst heeft geschrapt. Ik heb geen bezwaar tegen het eerste en het tweede dictum, maar wel tegen het derde, omdat volgens ons voorstel nog verschillende onderzoeken plaatsvinden, naar aanleiding waarvan keuzen worden gemaakt. Ik vind dit een twijfelgeval. (De heer HOUTERMAN: Met de interpretatie van de heer Cornelissen, dat er niet een andere nationale luchthaven moet komen zijn wij het van harte eens. Naar mijn mening bedoelt hij dat ook.) (De heer CORNELISSEN: Inderdaad.) Dus in plaats van Schiphol niet een andere luchthaven. (De heer CORNELISSEN: Precies.) Daar kan ik niet tegen zijn. Het College heeft dus geen bezwaar tegen dit amendement. Wel doe ik de suggestie, "een tweede" te vervangen door "een andere". Dan begrijpen wij waar het om gaat. (De heer VAN BOMMEL: Ik begrijp het niet meer. "Een andere" kan toch eenvoudigweg "een tweede" zijn?) (De heer CORNELISSEN: In plaats van.) (De heer VAN BOMMEL: "Een andere" kan eenvoudigweg "een tweede" zijn. Dat wil toch niet zeggen, dat de eerste luchthaven wordt opgeheven?) (De VOORZITTER, wethouder PEER: U begrijpt het niet. Dit moet zo worden gelezen, dat dit niet zozeer een tweede als wel een andere luchthaven is, dus dat Schiphol dicht zou gaan.) (De heer VAN BOMMEL: Een andere luchthaven onder gelijktijdige opheffing van de eerste bedoelt u dan.) (De VOORZITTER, wethouder PEER: Precies.) (De heer CORNELISSEN: Ik stel voor, "een andere" te wijzigen in "een vervangende".) Dat lijkt mij uitstekend. Sommige overwegingen van motie nr. 511 zijn niet juist en kunnen daarom niet door het College worden overgenomen, terwijl het dictum overbodig is, omdat wij uitgaan van strikte handhaving van de vastgestelde geluidsnormen, ook in de toekomst. Het College ontraadt daarom deze motie. Motie nr. 512 ontraden wij eveneens, omdat deze uitspraak al in een motie van de PvdA-fractie helder wordt verwoord. Een regeling in Europees verband lijkt het College heel goed, een regeling alleen in Nederland lijkt het College niet goed. (De heer BREUNISSEN: Niet alleen in Nederland, maar te beginnen in Nederland.) Motie nr. 513 ontraadt het College. Zolang er nog geen andere mogelijkheden - zoals de HSL - zijn, vindt het College een verbod op binnenlandse vluchten en op vluchten binnen een straal van 400 kilometer niet goed. (De heer VAN BOMMEL: Ik wil motie nr. 514 aanpassen. De heer Balai heeft gelijk, dat de tweede overweging iets te absoluut is gesteld. Deze komt te vervallen. Voorts zou ik in het dictum liever de wens uitspreken, "dat er onderzoek wordt gedaan naar" in plaats van "een eind wordt gemaakt aan" tankering.) Er wordt al onderzoek hiernaar gedaan. Ik acht het niet nodig, dat nog eens vast te leggen in een motie. Het College ontraadt dan ook deze motie, die hieraan niets toevoegt en dus overbodig is. Motie nr. 516 ontraadt het College eveneens, omdat daarin sprake is van een principebesluit op korte termijn voor een nieuwe luchthaven, terwijl wij er in onze notitie van uitgaan dat er voor nieuwe locaties - met name de "remote runways" - nog veel onderzoek zou moeten worden gedaan en een besluit hierover dus niet op korte termijn mogelijk is. Ook de moties nrs. 517, 518 en 519 ontraadt het College. Het amendement-Cornelissen (nr. 509) en de motie van Bommel (nr. 514), ingetrokken zijnde, maken geen onderwerp van behandeling meer uit. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat zijn ingekomen: 14' Amendement van 17 september 1997 van het raadslid Cornelissen tot aanvulling en wijziging van de besluiten II en VII (Gemeenteblad afd. 1, nr. 510, blz. 2078). 15' Motie van 17 september 1997 van het raadslid Van Bommel inzake een onderzoek naar afschaffing van tankering. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 515, blz. 2083). Het amendement en de motie worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De discussie wordt gesloten. Aan de orde is de stemming over de ingediende moties en amendementen De heer BREUNISSEN (stemmotivering): Wij zullen geen steun geven aan amendement nr. 510 omdat wij niet voor het Schiphol Plus-scenario zijn en wij ook geen behoefte hebben aan de voorgestelde toevoeging aan besluit VII. Motie nr. 516 zullen wij niet steunen omdat wij tegen een vliegveld in zee zijn. Motie nr. 519 zullen wij niet steunen omdat wij niet inzien waarom de parallelle Kaagbaan zonodig moet worden aangelegd. De heer VAN DUIJN: Ik zal de meeste moties steunen, alhoewel ik tegen motie nr. 508 het bezwaar heb, dat deze ten onrechte de mogelijkheid openhoudt dat aan de randvoorwaarden met betrekking tot het milieu zal worden voldaan. Omdat die motie echter vasthoudt aan de grens van 44 miljoen passagiers, zal ik er toch voor stemmen. Amendement nr. 510 kan ik helaas niet steunen omdat dit uitgaat van groei van het luchtverkeer, waar mijn partij terecht bezwaar tegen heeft. Motie nr. 513 vind ik zeer positief. Een luchthaven in de Noordzee vind ik op dit moment nog iets te kort door de bocht, reden waarom ik motie nr. 516 helaas niet kan steunen. De heer CORNELISSEN: De moties van de SP zullen wij niet steunen, met uitzondering van nr. 519. Wij zijn tegen de moties die GroenLinks heeft ingediend. Van de moties van de PvdA zijn wij voor de nrs. 506 en 507, maar wij kunnen - gezien het laatste onderdeel van het debat - helaas niet met nr. 508 instemmen. De heer BALAI: Motie nr. 512 zullen wij niet steunen, omdat wij hiervoor een betere motie hebben. Amendement nr. 510 zullen wij steunen na de nadere toelichting van het College. Motie nr. 511 zullen wij niet steunen omdat deze haaks staat op het beleid waarmee wij instemmen; dat geldt met name de tweede overweging inzake de huidige geluidszones. Motie nr. 513 vinden wij niet reëel en die zullen wij niet steunen. Motie nr. 515 zullen wij steunen, omdat het gevraagde onderzoek ons zeker de moeite waard lijkt. Motie nr. 516 betreft kabinetsbeleid en is daarom wat ons betreft overbodig. Motie nr. 517 zullen wij niet steunen omdat wij de tijden daarin te uitgebreid vinden. De moties nrs. 518 en 519 zullen wij eveneens niet steunen. De motie-Balai (nr. 506) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Goedhart, Niamut en Spit zich tegen de motie hebben verklaard. De motie-Breunissen (nr. 512) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. De motie-Balai (nr . 507) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Goedhart, Niamut en Spit zich tegen de motie hebben verklaard. De motie-Breunissen (nr. 511) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. De motie-Breunissen (nr. 513) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. De motie Van Bommel (nr. 515) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai, mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Bijlsma, Cherribi, Van Duijn, mevr. Grewel, mevr Hoogland, Hulsman, mevr. Irik, Köhler, Van der Laan, Levie, Meijer, Raksowidjojo, mevr. Schutte en Yalin zich voor de motie hebben verklaard. De motie-Van Bommel (nr. 516) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dar van de bij de stemming aanwezige raadsleden het raadslid Van Bommel zich voor de motie heeft verklaard. De motie-Van Bommel (nr. 517) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. De motie-Van Bommel (nr. 518) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor de motie hebben verklaard. Het amendement-Balai (nr. 508) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai, mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Bijlsma, Cherribi, Van Duijn, mevr. Grewel, mevr Hoogland, Hulsman, mevr. Irik, Köhler, Van der Laan, Levie, Meijer, Raksowidjojo, mevr. Schutte en Yalin zich voor het amendement hebben verklaard. Het amendement-Cornelissen (nr. 510) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich tegen het amendement hebben verklaard. Het amendement Van Bommel (nr. 519) wordt bij zitten en opstaan verworpen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Boerlage, Van Bommel, Breunissen, Van Duijn, Hulsman, Köhler, Raksowidjojo en mevr. Schutte zich voor het amendement hebben verklaard. Aan de orde is de stemming over de notitie (nr. 486). De heer BREUNISSEN (stemmotivering): De fractie van GroenLinks wenst de aantekening, dat zij geacht wil worden, tegen het besluit te hebben gestemd. De heer VAN DUIJN: Ik vraag aantekening dat ik wens te worden geacht tegen het besluit te hebben gestemd, omdat men ten onrechte uitgaat van de mogelijkheid van groei zonder overlast. De heer VAN BOMMEL: Ik vraag aantekening tegen de besluiten IV en V te hebben gestemd. De heer BALAI: Ik vraag aantekening, dat het wat de PvdA-fractie betreft bij besluit VI niet gaat om Nederlandse maar om Europese regelgeving. De notitie wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2000 van afd. 1 van het Gemeenteblad met inachtneming van de daarin als gevolg van aanneming van het amendement-Cornelissen (nr. 510) aangebrachte wijziging en met inachtneming van de door de raadsleden Balai, Van Bommel, Breunissen en Van Duijn gevraagde aantekening. Aan de orde is thans: 6 Notitie van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997, getiteld: Verlenging Kaderwet bestuur in verandering (Gemeenteblad afd. 1, nr. 473, blz. 1947). De heer KÖHLER: Mijnheer de Voorzitter. Deze notitie is wat ons betreft een beetje een kwestie van de kogel of de strop: doorrommelen met het ROA of er uitstappen. Geen van beide opties is erg aanlokkelijk. Wij delen de conclusie van het College over het functioneren van het huidige ROA, waar staat: "Het voorgaande maakt duidelijk dat de huidige werkwijze in het ROA niet kan worden aangemerkt als een effectieve en slagvaardige oplossing'" Het College concludeert echter ook: "Een besluit om de kaderwet niet te verlengen zou een vacuüm doen ontstaan. Ondanks genoemde majeure bezwaren stemt ons College dan ook in met het verzoek van het ROA tot verlenging van de regeling op grond van de kaderwet." Wij delen ook al die majeure bezwaren en wij denken, dat, als het zo zou doorrommelen, wij terug moeten naar een verdeling van taken over de gemeenten en de provincie en dan met zo weinig mogelijk regelingen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Zover is het echter nog niet. Als het College in een aanvullende brief namens de Raad tot uitdrukking wil brengen, dat het voor uitbreiding van de kaderwet is, in het uitdrukkelijk perspectief op een direct gekozen slagvaardig regionaal bestuur met een open huishouding, hebben wij hetzelfde perspectief als het College. Als de keuze is doorsukkelen of nu breken kiest mijn fractie ervoor, nog even door te sukkelen. Of het perspectief er komt, is binnen een paar jaar duidelijk; als het er dan nog niet is, hoeft het voor ons niet meer, maar wij willen niet als eerste die conclusie trekken. Op die grond zullen wij met de notitie instemmen. De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. De Kaderwet bestuur in verandering is een wettelijke basis voor het ROA en bedoeld als schakel naar de stadsprovincie, die er echter niet is gekomen. Die willen wij ook niet, althans mijn partij en ook de meerderheid van de bevolking wil die niet en dan is de vraag, of die kaderwet nog wel nodig is. Die wet zou nodig kunnen zijn om het ROA in stand te houden, maar het ROA functioneert niet goed en het zou naar mijn mening plaats kunnen maken voor vrijwillige afspraken in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Mijn partij stelt zich op het standpunt, dat de kaderwet maar beter opzij kan worden gezet om plaats te maken voor een nieuwe adem op het gebied van de bestuurlijke samenwerking. De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. De positie van de ROA-raad is naar mijn mening onhoudbaar geworden. Het College schrijft zelf, dat het gaat om een niet effectief en een niet slagvaardig bestuur. Naar mijn mening moet daaraan de conclusie worden verbonden, dat verlenging van de kaderwet niet wenselijk is en dat wij moeten proberen, een andere weg te vinden. De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De fractie van D66 is voor de verlenging van de kaderwet en wij geven toe, dat dit niet uit luxe is. Een en ander functioneert niet zoals dat zou moeten, maar wij menen dat het niet verlengen nog slechter is voor de stad, gezien het feit dat verschillende belangrijke bevoegdheden zijn overgedragen. Wij houden uitdrukkelijk ons eindperspectief overeind, namelijk een direct gekozen regio-orgaan met een open huishouding. In de notitie wordt in relatie tot het startconvenant gesproken over de vrijwillige samenwerking. Wij achten het moment aangebroken, dat de burgemeester ook als trekker van het startconvenant hier de Raad informeert over de stand van zaken. Wij hebben het gevoel, dat de sporen erg uit elkaar beginnen te lopen. Wij zijn het eens met het gestelde in de notitie, dat het ongewenst is om naast het ROA nog een aparte inhoudelijke organisatie op te tuigen, maar dat is nu toch wel het voorstel. Wij hebben ruim een jaar geleden daarover uitspraken gedaan en toen hebben wij ingestemd met de nota waaruit het startconvenant zou voortkomen. Er is keer op keer uitstel geweest en wij hebben er nu echt behoefte aan, heel duidelijk van de burgemeester, die de verantwoordelijkheid heeft genomen voor dit traject, te vernemen wat de stand van zaken is. Ik hoop een concrete datum te horen waarop hierover kan worden gesproken. De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie steunt het voorstel van het College. De belangrijkste reden is inderdaad, dat wij als Amsterdam uitzicht willen houden op een direct gekozen regionaal bestuur met een behoorlijke bestuurlijke doorzettingsmacht. Dat perspectief willen wij ook door de verlenging van de kaderwet overeind houden en ik vind het buitengewoon verheugend dat ook de fractie van GroenLinks die weg volgt, want in de commissievergadering was dat nog anders. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De bijdragen van de leden van de Raad zijn voornamelijk stemverklaringen in de richting zoals die ook in de commissie van advies zijn gegeven. Ik ben evenals de heer Meijer verheugd over het feit dat de fractie van GroenLinks uiteindelijk ondersteunt wat door het College in de notitie is aangegeven. Wij moeten toegeven, dat het ROA niet optimaal functioneert. Daarvoor zijn verschillende redenen, die wij naar mijn mening wij op dit moment, mede gezien de spreektijd, niet allemaal behoeven door te exerceren; ik denk dat wij allemaal een goed beeld hebben waardoor dat komt. Het College heeft zich in elk geval voorgenomen - ik hoop dat de Raad dat ook doet - dat als het ROA de komende vier jaar nog gaat functioneren, wij dan ook het dagelijks bestuur van het ROA de kans moeten geven om dat op een goede manier te doen, want er is niets ergers dan om een halfslachtige situatie te lang te laten bestaan. Ondanks dat het uitzicht niet is, dat de kaderwet met meer dan vier jaar zal worden verlengd, zijn wij van mening dat het ROA een meerwaarde heeft ten opzichte van vrijblijvendheid in de gemeentelijke samenwerking en wij zullen eraan bijdragen om ervoor te zorgen dat dit de komende vier jaar wellicht wat meer inhoud krijgt dan in de afgelopen jaren het geval was. Ik wil de heer Van Duijn in zijn overwegingen de vraag meegeven, of het nu zo is dat de kans dat hij zijn doelstellingen op het gebied van verkeer en vervoer realiseert groter is wanneer er sprake zou zijn van vrijblijvende intergemeentelijke samenwerking, dan wel of die kans groter zou zijn als er sprake is van een direct gekozen regionaal bestuur; of dat nu het ROA is of een ander bestuur laat ik in het midden. De SP-fractie is helder in haar standpunt: stoppen met het ROA. Ik heb aangegeven dat dit naar de mening van het College op dit moment ongewenst is en daarom hebben wij dit voorstel ook niet aan de Raad voorgelegd. De heer Cornelissen heeft een vraag gesteld over het startconvenant. Plaatsvervangend kan ik daarover iets zeggen. Ik weet dat het overleg tussen de burgemeester en de Commissaris van de Koningin leidt tot een nieuw voorstel aan de leden van de Stuurgroep Startconvenant, waarin drie wethouders van Amsterdam zitting hebben. Ik heb begrepen, dat de inhoud van dat voorstel zal zijn, dat er op een aantal gebieden projectgroepen in het leven zullen worden geroepen. De regie en arbitrage, waarvan ik weet dat die deze Raad aan het hart gaan, zullen gewoon blijven liggen bij de organen waar die nu zijn. In sommige gevallen is dat de provincie en in andere gevallen zijn dat de gemeenten. Evenals de Raad vindt het College, dat er geen bestuurlijke tussenlaag moet worden gevormd. Dit betekent naar mijn mening, dat genoemde stuurgroep moet worden opgeheven, aangezien die dan geen functie meer heeft. Er moet dan een zeer lichte organisatie op die projecten worden gezet, met als enige doel dat de kans dat de projecten tot een goed einde komen ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Ik noem dat een projectorganisatie, waarbij ik dan eerder denk aan een (ambtelijke) projectleider die de voortgang van het proces bewaakt. Of de burgemeester in zijn rol van voorzitter van de stuurgroep en de Commissaris van de Koningin daar ook aan denken, zullen wij zien als de desbetreffende voorstellen ter beoordeling voorliggen. Als dat wordt besproken in de Stuurgroep Startconvenant, zal ik het gevoelen van de Raad - ik denk dat ik dat inmiddels zeer goed ken - daarin meenemen. Het is niet geheel in mijn hand wanneer dat zal zijn, maar ik krijg wel de indruk dat dit op vrij korte termijn zal zijn, echter niet binnen twee weken, want het stuk moet eerst nog aan de leden van de stuurgroep worden gestuurd, daar worden besproken en daarna naar de gemeenteraden gaan ter beoordeling. Het komt dan in commissie van advies ter bespreking en als men er prijs op stelt, wil ik best de burgemeester voor een toelichting bij die bespreking uitnodigen. De notitie wordt voor kennisgeving aangenomen. 12 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot naamgeving aan drie pleinen en een straatgedeelte in de VaRa-strook (Gemeenteblad afd. 1, nr. 451, blz. 1878). De heer BREUNISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Het gaat om de naamgeving van drie pleinen in de VaRa-strook, te weten het Koerierstersplein, het Raoul Wallenbergplein en als laatste, op grond van historische argumenten, het Markenplein. De fractie van GroenLinks stelt voor, het laatste plein een andere naam te geven, namelijk het "25 Februariplein", dit in overeenstemming met eerdere toezeggingen aan het Amsterdams 4 en 5 mei Comité om de februari-staking ergens op deze locatie te gedenken in de vorm van een naam voor een plein of straat. Naar onze mening past die naam ook goed bij de andere namen. Ik dien een amendement terzake in. De VOORZITTER, wethouder PEER, deelt mede dat is ingekomen: 15' Amendement van 17 september 1997 van het raadslid Breunissen om een plein in de VaRastrook de naam 25 Februariplein te geven (Gemeenteblad afd. 1, nr. 520, blz. 2086). Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling genomen. De heer HOUTERMAN (orde): Kan iemand mij voorlichten over de positie van een dergelijk advies. Kunnen wij hier ter plaatse zo maar een wijziging aanbrengen? De naam klinkt ons niet onsympathiek in de oren, maar wij worden er nu wel een beetje door overvallen. De VOORZITTER, wethouder PEER: Dat zal de wethouder in haar beantwoording meenemen. Wethouder mevr. TER HORST: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van Wijk is op dit moment niet aanwezig, maar het zou hem nu zeker niet zijn overvallen, omdat het voorstel ook al in de commissie van advies is gedaan. Enig overleg binnen de fractie zou dan ook wel goed zijn. Waarom heeft het College het plein de naam Markenplein gekozen? De door de heer Breunissen genoemde naam is als een van de mogelijkheden aan de orde geweest. Wij hebben echter gekozen voor Markenplein, omdat er maar één plek in Amsterdam is die men Markenplein kan noemen en dat is dus hier. Het is ook aan de Commissie voor de Straatnamen voorgelegd en die commissie heeft besloten met dit advies te komen. In het algemeen nemen wij die adviezen ook over. Ik heb die commissie wel gevraagd, als zich daartoe de gelegenheid aandient, de toezegging aan het Amsterdams 4 en 5 mei Comité uit te voeren. Er is overleg met het comité geweest en ik heb begrepen dat het zich daarin kon vinden. Het had ook voorkeur voor deze plek, maar gezien het feit dat de naam Markenplein alleen maar op die plek in Amsterdam kan en daaraan ook zeer wordt gehecht, is dat de reden geweest voor de Commissie voor de Straatnamen om in deze zin te adviseren en voor het College om dat over te nemen. Ik beloof dat ik er toezicht op zal houden dat, als er weer straten of pleinen komen die voor naamgeving in aanmerking komen en als de Commissie voor de Straatname- n er zelf niet op komt, ik die commissie daaraan zal herinneren. De discussie wordt gesloten. Het amendement-Breunissen (nr. 520) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De VOORZITTER, wethouder PEER, constateert, dat van de bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van der Aa, mevr. Agtsteribbe, mevr. Alkema, Arda, Balai, Bijlsma, Cherribi, Cornelissen, mevr. Van der Giessen, Goedhart, Ten Have, mevr. Ter Horst, mevr. De Jong, Niamut, Peer, Robbers, Spit en Stadig zich tegen het amendement hebben verklaard. De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1879 van afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de daarin als gevolg van aanneming van het amendement-Breunissen (nr. 520) aangebrachte wijziging. 33 Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 september 1997 tot bestuurlijke omzetting van de Hogeschool voor Economische Studies (Gemeenteblad afd. 1, nr. 474, blz. 1957). Mevr. PETERS: Mijnheer de Voorzitter. De VVD is al tien jaar voor een zelfstandige Hogeschool voor Economische Studies (HES) en wij kunnen dus volmondig ja zeggen op de gevraagde besluiten. Wij hebben echter twee redenen om toch het woord te voeren. De eerste reden is, dat ik het ongenoegen en vooral ook onbegrip van de fractie wil uitspreken over het punt, waarom de instemming voor deze voor- dracht die in de commissie werd gevraagd, geheim moest zijn. Wij begrijpen dat niet en bovendien konden wij op deze manier ook geen reacties van betrokkenen vernemen, hoewel het besluit onder voorbehoud goedkeuring van die instemming wordt genomen. De tweede reden betreft de opgebouwde reserves die het College wil inzetten om de kosten van verzelfstandiging te betalen. De VVD-fractie is de eerste om te zeggen dat wij geen gemeentelijk geld moeten inzetten als dat niet nodig is, maar aan de andere kant - dat zeggen wij vaker - willen wij graag de indruk vermijden dat instellingen worden gestraft voor verstandig financieel beleid. Wij kunnen ons voorstellen dat de HES middelen heeft gereserveerd voor onderwijskundige vernieuwing en als dat juist, is dat naar ons oordeel in het belang van deze stad. Ik vraag daarom de wethouder, of hij bereid is na te gaan, of dit het geval is en, zo ja, of hij het mogelijk acht om dat geld te oormerken voor onderwijskundige vernieuwing, bijvoorbeeld in de vorm van een convenant. Wij denken dan onder meer aan het tegengaan van de ondervertegenwoordiging van allochtone leerlingen en het opzetten van een nieuwe opleiding die is gericht op allochtoon ondernemerschap. Het bestaan van een sterke, zich vernieuwende onderwijsinstelling is in het belang van Amsterdam. Laten wij zoeken naar een oplossing die hieraan recht doet en het beste van de twee werelden combineert. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Uit de toelichting blijkt dat er nog enige problemen liggen, namelijk één ten aanzien van de huisvesting, de kwestie van de aan de minister gevraagd ontheffing voor de wettelijke verplichting tot overdracht van rechten ten aanzien van de terreinen, en twee het probleem van wie de extra kosten die het gevolg zijn van het sociaal statuut zal moeten dragen, de HES of de gemeente. Bij het eerste probleem is uitdrukkelijk gesteld, dat een ontheffing aan de minister is gevraagd. De conclusie is dat, als de minister die ontheffing niet geeft, de gemeente kan voortgaan met de overdracht van rechten. Het tweede punt is dat ik zou willen, dat de wethouder ook toezegt, het advies van de minister op het gebied van de kosten voor het sociaal statuut op te volgen. Dat staat er namelijk niet bij. Ook de minister zal op dat punt een advies geven, namelijk of de kosten voor het sociaal statuut uit onder- wijsgelden moeten worden betaald of niet. Als de wethouder dit toezegt, heb ik verder met deze voordracht geen problemen. In antwoord op wat mevr. Peters opmerkte meld ik, dat het door de gemeente op het laatste moment oormerken van reserves niet mogelijk is, ook technisch niet, maar afgezien daarvan was de HES de eerste van de hogescholen in Amsterdam die ten aanzien van de studenten een zeer gericht allochtonenbeleid voerde en nog voert. Haar opmerking is dus misplaatst. De heer YALIN: Mijnheer de Voorzitter. Dit is een historisch moment want de HES is de laatste hogeschool die een openbaar karakter heeft en dus onder de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur valt; binnenkort zal dat niet meer het geval zijn. Gezien alle ontwikkelingen in het onderwijsveld is dit niet te voorkomen. Waarschijnlijk zal dit besluit de toekomst van de HES versterken. Wij hebben met betrekking tot de financiële reserves steeds gevraagd, of deze was opgebouwd vanuit onderwijsmiddelen. Het antwoord daarop luidde bevestigend. Wij willen dit graag bevestigd zien. Als dat het geval is, hebben wij geen moeite met de voordracht. Wij ondersteunen voor honderd procent de handelwijze van het College met betrekking tot het uitgeven van grond in erfpacht. Ik hoop dat de minister het accepteert. Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Wat betreft de procedure via de commissie van advies biedt ik hierbij mijn excuses aan, maar ik wijs erop dat het een enorm complex proces is met veel insprekers en wettelijke termijnen en wij willen toch graag voor 1 januari 1998 de zaak overdragen, aangezien er anders boekhoudkundig weer een ingewikkelde situatie ontstaat. Daar was een beetje passen en meten voor nodig. Wat de reserves betreft wijs ik erop, dat die gelden zijn opgebouwd uit geld dat door het rijk is betaald en uitsluitend bestemd is voor de school. Die gelden moeten worden opgebouwd in tijden dat het goed gaat, dus als er veel studenten zijn, maar in tijden dat het slecht gaat, moeten alle wachtgeldgevolgen door de school zelf worden opgevangen, dus er behoort ook een reserve te zijn. Bovendien, als wij daaraan bepaalde voorwaarden verbinden, zou vervolgens de HES naar het ministerie gaan om deze kwestie te laten afkeuren en daarin zou de school gelijk krijgen, want het is gewoon onderwijsgeld... (Mevr. PETERS: Wellicht het volgende ter verduidelijking. Bij de heer Spit was wat dat betreft ook een misverstand ontstaan. In de voordracht staat dat de gemeente het bedrag van fl700.000 niet betaalt, maar dat de HES dat zelf doet. Misschien zouden wij het wel moeten doen en dat geld kunnen oormerken voor onderwijskundige vernieuwing.) Ik begrijp dat, maar ook daar ben ik niet voor. De HES heeft een reservepositie van 29 miljoen gulden plus nog een andere reserve van 10 miljoen gulden en om daaraan nog fl700.000 toe te voegen gaat mij echt te ver. Die reservepositie is goed, maar daaruit kan uitstekend het bedrag van fl700.000 worden betaald. Ik zou er bovendien tegen zijn, omdat deze Raad het bestuur van de HES jaren geleden aan een bestuurscommissie heeft overgedragen, die echter de wens van dit specifieke beleid nooit kenbaar heeft gemaakt. Ik ben er zeer tegen als bij het scheiden van de markt plotseling voorwaarden worden geformuleerd. De heer Spit heeft terecht opgemerkt, dat de huisvesting en het sociaal statuut nog onderwerp van toestemming van het ministerie zijn. In de voor- dracht wordt ook gesteld, dat er nog toestemming van de provincie nodig is voor het vormen van een stichting - die is intussen binnen - en er is nog instemming nodig van de Medezeggenschapsraad. Mocht het ministerie met erfpacht niet instemmen, dan zullen wij opnieuw met de HES moeten onderhandelen en dat betekent dat of het sociaal statuut zal moeten worden aangepast (dus of het bedrag van fl700.000 alsnog aan de orde moet worden gesteld) of dat er opnieuw over de erfpachtkwestie zal moeten worden gesproken. Wij zullen ons bij zo'n besluit moeten neerleggen. Dan kunnen wij met de procedure verdergaan. (Mevr. PETERS: Mij is verteld - daarom ben ik ook niet op de erf- pacht ingegaan - dat op het moment het ministerie geen toestemming zou geven, wij dat dan automatisch zouden overnemen.) Wij nemen niets automatisch over; het is een kwestie van overleg tussen het bestuur en het Gemeentelijk Grondbedrijf. Die onderhandelingen worden dan als het ware door de minister opengebroken en die zullen dan opnieuw moeten worden gevoerd. Het is echter een vrijwel uitsluitend juridische kwestie; het gaat dan om erfpacht of eigendom. Wij zullen ons wel moeten neerleggen bij wat de minister beslist. Aan het adres van de heer Yalin deel ik mede, dat het puur onderwijs- geld is; het is een echte doeluitkering van het rijk en de gemeente is alleen maar een doorgeefluik. Bovendien hebben wij al jaren geen cent aan die school besteed, dus hebben wij geen reden om te zeggen dat wij er iets van terug willen zien. Alles is dus keurig zoals het is voorgesteld. De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Ter verduidelijking van de kwestie van de erfpacht: de beslissing van de minister is dus doorslaggevend en wat de extra kosten voor het sociaal statuut betreft zegt de wethouder dat de beslissing van de minister zwaarwegend is en in de nadere onderhandelingen wordt meegenomen. Moet ik het zo vertalen? (Wethouder VAN DER AA: Dat hangt ervan af. Als de minister zegt, dat de gemeente Amsterdam wordt gedwongen om die fl700.000 bovenop die reservering mee te geven, ben ik bang dat wij ons daaraan moeten houden.) De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1961 van afd. 1 van het Gemeenteblad. De VOORZITTER, wethouder PEER: Er staan nog twee punten op de agenda ter behandeling, te weten de ingekomen stukken en de benoemingen. De ingekomen stukken wil ik over twee weken behandelen en de benoemingen wil ik nu afhandelen. De heer CORNELISSEN (orde): Ik wil in het kader van de motie die terzake van de woonboten is aangenomen spreken over de benoeming van de leden van de Commissie voor Welstand en Monumenten. De VOORZITTER, wethouder PEER: Ik stel dan voor, ook de benoemingen over twee weken te doen plaatsvinden. Gaat de Raad daarmee akkoord? De heer ROBBERS: Dit zou betekenen, dat één lid van deze Raad de komende veertien dagen niet in de commissies van advies kan functioneren omdat hij daarin niet is benoemd. De VOORZITTER, wethouder PEER: Naar mijn mening is een raadslid daarvoor altijd uitgenodigd, maar ik stel nader voor, nu wel over te gaan tot de andere benoemingen. Conform besloten. Aan de orde zijn de benoemingen. De VOORZITTER, wethouder PEER, nodigt de leden mevr. Agtsteribbe, Goedhart en mevr. Schutte uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen. Benoemd worden tot: Lid van de Commissie voor Economische Zaken, Haven en Luchthaven- aangelegenheden, Markt en Internationale Contacten: A. Arda. Lid van de Commissie voor Werk, Sociale Zaken, Onderwijs, Minderheden en Nieuwkomersbeleid: A. Arda Lid van de Commissie voor Financiën, Sport en Recreatie, Lokale Media en Binnenwaterbeheer: A. Arda. Lid van de Commissie voor Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken: R.P. ten Have. Lid van de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften: A. Arda. Voorzitter van de Commissie voor Beheer Openbare Ruimte, Personeel en Organisatie, Nutsbedrijven, Gemeentevervoerbedrijf en Bestuurlijk Stelsel: mevr. E.M. de Jong. Ingeleverd werden 34 biljetten. Allen werden benoemd met 34 (algemene) stemmen. De VOORZITTER, wethouder PEER, dankt de leden van het bureau van stemopneming voor de hem verleende hulp en sluit de vergadering om 17.20 uur. Erratum: Op blz. 833 van afd. 2 van het Gemeenteblad (raadsvergadering van 25 juni 1997) is per abuis vermeld, dat punt 39 (locatiekeuze voor nieuwbouw van het hoofdkantoor van Gemeentewaterleidingen) zonder discussie en hoofdelijke stemming is goedgekeurd. De juiste tekst luidt: 'Punt 39 is van de agenda afgevoerd.'