Bron: Raad
Type document: Notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 12-06-96
Datum publicatie:12-06-1996
Datum Raad:12-06-1996
 
Tekst:
 
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 12 JUNI 1996.
 
Aanwezig: de leden Van der Aa (PvdA), mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr.
Alkema (D66), Bakker (D66), Balai (PvdA), Van Bommel (SP), Bouma
(VVD), Bijlsma (PvdA), Cherribi (PvdA), Cornelissen (D66), Van Duijn
(De Groenen), Enthoven (CD), Fortun‚ (CD), mevr. Van der Giessen
(D66), Goedhart (CDA), De Grave (VVD), mevr. Grewel (PvdA), Ten
Have (D66), Holvast (GroenLinks), mevr. Hoogland (PvdA), Hooijmaijers
(VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD), Hulsman
(GroenLinks), mevr. Irik (PvdA), mevr. De Jong (D66), K”hler
(GroenLinks), mevr. Krikke (VVD), Van der Laan (PvdA), Levie (PvdA),
Meijer (PvdA), Niamut (CDA), Oranje (D66), Peer (VVD), mevr. Peters
(VVD), mevr. Princen (GroenLinks), Raksowidjojo (GroenLinks), Robbers
(D66), mevr. Schutte (GroenLinks), Van Sitteren (CD), mevr. Spier-van der
Woude (VVD), Spit (CDA), Stadig (PvdA) en Yalin (PvdA).
 
Afwezig: het raadslid Graman (Onafh.)
 
Middagzitting op woensdag 12 juni 1996.
 
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester, later drs. J.H. van der Aa,
wethouder.
 
Secretaris: mevr. drs. M. Sint.
 
De vergadering wordt om 13 uur geopend.
 
De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat de vergadering van heden zich
tot een middagzitting zal beperken.
Vervolgens heeft de heer Spit mij gevraagd, een vraag te mogen stellen
betreffende een actualiteit.
 
De heer SPIT: Ik vernam eerst vandaag dat ons ex-raadslid van
GroenLinks, nu lid van de Tweede Kamer, mevr. Oedayraj Singh Varma
kortelings voor haar huis in Amsterdam werd opgewacht en in elkaar is
geslagen. Ik zou deze gelegenheid willen aangrijpen om mijn afschuw
daarover uit te spreken en ik hoop dat de Raad en de Voorzitter dat willen
bevestigen. Ik verzoek de Burgemeester al het mogelijke te doen om uit te
zoeken niet alleen wie de daders zijn, maar ook of het een politiek
georganiseerde actie is geweest en ons daarvan verslag te doen.
 
Tekenen van instemming.
 
De VOORZITTER: Ik begrijp uit de bijval, dat de heer Spit namens u
allen heeft gesproken. Ik zal overeenkomstig het verzoek ons regionaal
korps vragen, mij zo snel mogelijk de stand van het onderzoek te laten
weten en ik zal verslag uitbrengen aan de Raad met daarbij het antwoord
op de vraag die de heer Spit mij heeft gesteld.
 
Aan de orde is de agenda:
 
1
Notulen van de raadsvergaderingen op 15 en 29 mei 1996.
 
De notulen van de raadsvergadering, gehouden op 15 mei 1996 worden
ongewijzigd goedgekeurd.
De goedkeuring van de notulen van de raadsvergadering van 29 mei 1996
wordt aangehouden.
 
2
Mededeling van de ingekomen stukken.
 
1ø Adres van mevr. B. Overbeek, namens het actiecomit‚ Tippelzone Nee
van 22 mei 1996 inzake de tippelzone aan de Theemsweg.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer VAN BOMMEL: Ik verzoek dit adres te behandelen in de
Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
De VOORZITTER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
 
2ø Adres van mevr. B. de Wit van 23 mei 1996 inzake de invoering van een
klachtenreglement en een methode van klachtafhandeling, te beginnen bij
de Dienst Stadstoezicht.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
3ø Adres (ongedateerd), namens Mokum Mobiel '99, inzake de toekomst
van het Mr. Visserplein.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
4ø Adres van L. Bijsmans, namens de bewonerscommissie Boelelaan, van
24 mei 1996 (ingekomen 30 mei 1996), houdende verzoek het Elzenbosje en
omgeving voor recreatie te bewaren.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
5ø Adres van mevr. A. Versnel, namens de basisschool Oscar Carr‚, van
30 mei 1996, houdende verzoek om financi‰le ondersteuning, in relatie tot
de door voornoemde school gevoerde actie voor de familie Gms.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer SPIT: Ik verzoek u, het antwoord op dit adres in de Commissie
voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken aan de orde te stellen.
De VOORZITTER: Ik heb daartegen geen bezwaar. Ik heb de
commissie inmiddels al een kopie gestuurd van de brief van de
staatssecretaris mevr. Schmitz inzake deze familie.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening; van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken.
 
6ø Adres van K. Baars, namens de huurdersvereniging Tuindorp Oostzaan,
van 24 mei 1996 inzake de "ontluisterende" toekomstplannen voor Tuindorp
Oostzaan.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres te betrekken bij de
door hen in te dienen voorstellen ter zake.
 
De heer VAN DUIJN: Het verbaast mij een beetje dat het College over
dit punt voorstellen ter zake wil doen, want volgens valt deze kwestie onder
de verantwoordelijkheid van de deelraad Noord. De vereniging protesteert
tegen de voorgenomen sloop van woningen in Noord. Wij kennen geen
voorstellen van het College en ook niet de competentie van het College.
Wethouder STADIG: Ik denk dat de heer Van Duijn gelijk heeft.
De VOORZITTER: Het adres wordt dan verwezen naar het College ter
afdoening.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening.
 
7ø Adres van K. van Es (ingekomen 31 mei 1996), houdende verzoek tot
het houden van een overzichtsexpositie van zijn kunstwerken.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
8ø Adres van het bestuur van de Stichting Stedelijke Bewonersorganisatie
Woningbedrijf Amsterdam van 31 mei 1996 inzake het huurbeleid, de
investeringsopgave, het differentiatiebeleid en het toezicht op toegelaten
instellingen.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening na behandeling in de Commissie voor
Volkshuisvesting, Stadsvernieuwing, Ruimtelijke Ordening en Grondzaken.
 
9ø Adres van H. Kruk van 2 juni 1996 inzake het rijden van autobussen in
de Sint Antoniesbreestraat.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer BIJLSMA: Ik stel voor, een afschrift van het antwoord te
zenden aan de Commissie voor Verkeer enz.
Wethouder BAKKER: Ik heb geen bezwaar.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening. Van de wijze van
afdoening zal mededeling worden gedaan aan de Commissie voor Verkeer,
Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
10ø Adres van mevr. M. Emmelot, N. Nijmeijer en H. Frinsel van 4 juni
1996 inzake het verzoek tot sluiting van verffabriek A. Bok en Zonen BV op
de Bloemgracht.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres in hun handen te
stellen ter afdoening.
 
De heer BREUNISSEN: Ik verzoek dit adres te behandelen in de
Commissie voor Verkeer enz. Het betreft een brandgevaarlijk bedrijf
waarvan de Raad van State onlangs de milieuvergunning heeft vernietigd.
De heer VAN DUIJN: Ik ben het daarmee eens.
De VOORZITTER: Ik stel voor in die zin te beslissen.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen ter afdoening na behandeling in de
Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg.
 
11ø Adres van J. van Veen van 5 juni 1996 inzake de voorgenomen sloop
van vier panden in stadsdeel De Pijp.
 
Besloten wordt, dit adres in handen van Burgemeester en Wethouders te
stellen ter afdoening.
 
12ø Adres van mevr. M. van Wageningen, namens de tuingroep De
Molukken, van 3 juni 1996 inzake de toekomst van het volkstuincomplex in
relatie tot de uitbreidingsplannen van het Wetenschappelijk Centrum
Watergraafsmeer.
 
Burgemeester en Wethouders stellen voor, dit adres te betrekken bij de
door hen in te dienen voorstellen ter zake.
 
De heer K™HLER: Ik wijs erop, dat het College hier kennelijk
vooruitloopt op een nog te nemen raadsbesluit, dus dat wij voorstellen ter
zake zullen krijgen. Is dat juist?
Wethouder STADIG: Dat klopt.
 
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten, het adres in handen van
Burgemeester en Wethouders te stellen, teneinde het te betrekken bij de
door hen in te dienen voorstellen ter zake.
 
13ø Adres van A. de Loor, namens de Stichting Adviesburo Drugs, van 11
juni 1996 inzake het coffeeshopbeleid.
 
Besloten wordt, dit adres te betrekken bij de desbetreffende voordracht,
punt 7 van de agenda.
 
De VOORZITTER: Ik stel voor, thans eerst na te gaan, welke punten
van de agenda zonder discussie en hoofdelijke stemming kunnen worden
afgedaan.
 
Conform besloten.
 
3
Stand van zaken regiovorming.
 
Er zijn geen mededelingen.
 
Punt 4 wordt even aangehouden.
 
5
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
omvorming van het Bureau Maatwerk tot een zelfstandige gemeentelijke tak
van dienst (Gemeenteblad afd. 1, nr. 258, blz. 1193).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1199 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De punten 6 en 7 worden even aangehouden.
 
8
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
wijziging van de Verordening parkeerbelastingen 1994 (Gemeenteblad afd.
1, nr. 250, blz. 1169).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1170 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
9
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
wijziging van de Zeehaven- en kadegeldverordening Amsterdam 1996
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 251, blz. 1176).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1177 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met dien verstande, dat in de verordening
moet worden opgenomen:
 
" b art. 7, tweede lid, onder a, komt te luiden als volgt:
a een zeeschip, met andere bestemming dat in de gemeente komt
uitsluitend van de inklaring of de uitklaring ter vervulling van de
vereiste douaneformaliteiten op de Oostelijke Handelskade, de De
Ruijterkade of de Petroleumhaven, mits het schip in de gemeente
niet langer verblijft dan vier uren;"
 
en dat in de verordening de volgende tekst vervalt:
 
" c aan art. 7, tweede lid, wordt het volgende onderdeel toegevoegd:
 
d een zeeschip dat in de gemeente Amsterdam komt ten behoeve van
de inklaring of de uitklaring ter vervulling van de vereiste
douaneformaliteiten en/of om te bunkeren op de bunkerstations
Slurink Zwaans en Smits Kolenhandel (Amsterdam-Rijnkanaal,
Van Megen (Amsterdam-Noord) of Josta (Silo IJdijk), mits
daarvan onmiddellijk bij aankomst schriftelijk aan het College van
Burgemeester en Wethouders wordt kennis gegeven en het schip in
de gemeente niet langer verblijft dan vier uren;"
 
10
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 juni 1996 tot
uitvoering van de Wet herverdeling wegenbeheer; wijziging van de
Verordening op de stadsdelen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 276, blz. 1253).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1255 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
11
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
verkoop percelen grond en water te Breukelen, in beheer bij
Gemeentewaterleidingen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 265, blz. 1214).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1215 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
12
Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
voorbereiding van een parti‰le herziening van:
a het bestemmingsplan Valkenburgerstraat e.o. en het bestemmingsplan
VaRa-strook (Mr. Visserplein) (nr. 244);
b het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt (percelen Haarlemmerstraat
106Ä108) (nr. 247).
(Gemeenteblad afd. 1, nrs. 244 en 247, blz. 1157 en 1164).
 
De voordrachten worden zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 1158
en 1165 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
13
Voordrachten van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
aanschaffing van een onderwijsleerpakket en meubilair voor:
a de bijzondere basisschool De Eilanden, Schiemanstraat 2 (nr. 253);
b de bijzondere basisschool Oostelijke Eilanden, Kraijenhoffstraat 10 (nr.
254).
(Gemeenteblad afd. 1, nrs. 253Ä254, blz. 1184 - blz. 1186).
 
De voordrachten worden zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien de besluiten, vermeld op de blz. 1185
en 1186 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De punten 14 en 15 worden even aangehouden.
 
16
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot het
aangaan van een overeenkomst inzake de aansluiting van IJ-boulevard-oost
op de rijksweg A10 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 255, blz. 1187).
 
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik ben ten aanzien van deze
wegaansluiting van mening, dat wij over voldoende oppervlakte aan
autowegen beschikken om in Amsterdam overheen te bouwen, zodat wij dit
niet nodig hebben. Ik stem dan ook tegen de voordracht.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1187 van
afd. 1 van het Gemeenteblad, met inachtneming van de aantekening, dat de
heer Van Duijn geacht wil worden, tegen de voordracht te hebben gestemd.
 
17
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot de
aanleg van verkeerslichteninstallaties op de kruispunten Scheldeplein en
Amstelveenseweg Ä Kalfjeslaan (Gemeenteblad afd. 1, nr. 263, blz. 1211).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1212 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
18
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
vervangen en aanpassen van verkeerslichteninstallaties met bijkomende
werken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 264, blz. 1212).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1213 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
De punt 19 en 20 worden even aangehouden
 
21
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot het
aanbrengen van een inbouwpakket, verhuizing en aanschaffing van nieuw
meubilair in de te huren kantoorruimte in het pand Jodenbreestraat 3Ä49
ten behoeve van de Stedelijke Woningdienst Amsterdam en de Dienst
Ruimtelijke Ordening en onder andere de verhuizing van onderdelen van de
Stedelijke Woningdienst Amsterdam naar het Wibauthuis (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 257, blz. 1189).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1191 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
22
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
aanwijzing van een woonwagenlocatie in het kader van de opheffing van het
woonwagencentrum De Rolleman aan het Voorlingplantsoen in Osdorp
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 248, blz. 1165).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1166 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
23
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot het
beschikbaar stellen van een krediet voor het verrichten van voorbereidende
werkzaamheden ten behoeve van het project IJburg (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 262, blz. 1209).
 
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Ik vind dat het verlenen van dit
krediet te ver vooruitloopt op het definitieve besluit na een referendum
over IJburg. Ik ben tegen de voordracht.
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1210 van
afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de heer Van Duijn gevraagde
aantekening, dat hij geacht wil worden tegen de voordracht te hebben
gestemd.
 
24
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot het
verlenen van een bijdrage aan de volkstuinvereniging Linnaeus als
compensatie voor de opgeheven voorziening voor personenvervoer, waarbij
jaarlijks een busje en de benodigde brandstof beschikbaar werden gesteld
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 261, blz. 1206).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1207 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
25
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
vaststelling van hogere waarden dan gesteld in de Wet geluidhinder ten
behoeve van het bestemmingsplan Circus-exploitantenterrein Oosterringdijk
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 260, blz. 1203).
 
De voordracht wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming
goedgekeurd; de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1205 van
afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
26
Notitie van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 inzake de
inrichting van het besluitvormingsproces met betrekking tot IJburg
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 274, blz. 1233).
 
De notitie wordt zonder discussie en hoofdelijke stemming goedgekeurd;
de Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1236 van afd. 1 van het
Gemeenteblad.
 
De heer ENTHOVEN (orde): Bij agendapunt 14 meldde mevr.
Agtsteribbe zich als eerste spreekster en accepteert u de heer Van Bommel
als tweede spreker. Bij agendapunt 7 doet u dat niet bij mij. Bij dit punt
zegt u dat u de grootte van de partijen zult volgen. Ik heb mij bij dat punt
ook als spreker gemeld.
De VOORZITTER: Daar zit geen systeem achter. De heer Goedhart is
bij punt 7 de eerste spreker omdat hij de notitie heeft ingediend. Ik heb
verder nog niemand genoteerd en ik stel voor, volgens de grootte van
fracties te gaan spreken.
 
Aan de orde zijn de benoemingen.
 
De heer TEN HAVE: Ik wijs erop, dat op het stembiljet geen aanduiding
is aangegeven of het een man of een vrouw betreft. Het is nadrukkelijk ons
beleid om dat wel te doen.
De VOORZITTER: Mogen wij u die gegevens na afloop verstrekken?
Mevr. IRIK: Ik wil eraan herinneren, dat ik naar aanleiding van een
soortgelijk voorstel heb gemeld, dat de tijd dat wij alleen witte mannen
benoemden voorbij was. De wethouder zou nu echter wellicht meteen elke
twijfel kunnen wegnemen.
De heer NIAMUT: Het lijkt mij het beste, de biljetten terug te nemen
en aan het verzoek te voldoen.
De VOORZITTER: Ik ben het daarmee eens. De benoemingen zullen
op een later tijdstip plaatsvinden.
 
4
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 tot
vaststelling van het Reglement inzake de uitoefening van bevoegdheden als
aandeelhouder, benoeming van commissarissen en informatie aan de
Gemeenteraad ten aanzien van de NV Werk Amsterdam (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 259, blz. 1201).
 
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Daar waar de Raad een
aantal bevoegdheden overdraagt aan een naamloze vennootschap is het van
belang om vast te stellen, welke bevoegdheden door de Raad van een
zodanig belang worden geacht dat de Raad die zelf zou willen blijven
uitoefenen. In de voordracht wordt voorgesteld, dit ten aanzien van een
aantal punten in principe te doen, maar er wordt een procedure voorgesteld
die naar de mening van mijn fractie onnodig ingewikkeld is en daarom ook
belemmeringen opwerpt die niet opgeworpen behoeven te worden om die
bevoegdheden door deze Raad te laten uitoefenen. Mijn fractie stelt
daarom voor, het tweede lid van art. 1, waarin staat dat pas als een lid van
de commissie daarom vraagt, deze Raad zijn bevoegdheden aan zich trekt,
te vervangen door de simpele formulering dat deze bevoegdheden door
deze Raad worden uitgeoefend. Ik dien een amendement ter zake in.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
27ø Amendement van 12 juni 1996 van het raadslid Hulsman om te
bepalen dat bepaalde bevoegdheden door de Raad worden uitgeoefend
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 321, blz. 1431).
 
Het amendement wordt voldoende ondersteund en terstond in
behandeling genomen.
 
Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Naar mijn mening zijn de
gepresenteerde spelregels tussen College en Raad die tot nu toe zijn
gepresenteerd ten aanzien van de NV Werk Ä daar gaat het om Ä tot nu
toe keurig geregeld, ook wat betreft de uitgangspunten, want wij kunnen
over alles meepraten. Ik vind, dat gezien de toch wel vrij stringente
bepalingen in de Gemeentewet over de bevoegdhedenverdeling tussen Raad
en College deze voordracht als een aanvulling moet worden gezien. Ik heb
niet de indruk dat het de bedoeling van het College is om informatie aan
sommige fracties te onthouden. Wij achten derhalve het amendement
overbodig.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. Bij het optuigen van
de NV Werk Amsterdam hebben wij heel zorgvuldig een balans proberen te
vinden tussen de zelfstandige bevoegdheid van de NV en de rol van de
Raad en het College. Dan stuit men onder andere ook op het probleem van
wat het College doet en wat de Raad doet. In de Raad is een voorstel aan
de orde geweest om daarvoor een algemene mandateringsregeling te maken
voor alle gemeentelijke bedrijven, maar dat is niet gelukt. Voor de NV
Werk Amsterdam hebben wij nu een praktische regeling gevonden, die naar
mijn mening in de eerste plaats in de praktijk gunstig werkt omdat het
College een aantal taken heeft. Wij willen echter de rol van de
Gemeenteraad niet uitschakelen. De regeling geeft elk lid van de
Gemeenteraad op elk moment de gelegenheid om daarom te "piepen". Ik
vind dat wij een zeer zorgvuldige evenwichtige regeling die in de praktijk
goed werkt en die de rechten van de Raad volledig in stand houdt. Ik acht
derhalve dit amendement ongewenst.
(De heer K™HLER: Kunt u mij vertellen, hoe ik als lid van de Raad,
maar niet in uw commissie zittend, dit dan naar de Raad kan
"piepen"?)
Als dat een praktisch probleem zou zijn, zou ik u ter wille willen zijn
door nader te bekijken, hoe wij alle raadsleden daarvan op de hoogte
zouden kunnen stellen. Ik ga ervan uit, dat alle stukken altijd ter inzage
liggen, maar als dat onvoldoende zou zijn, wil ik wel een nadere procedure
voorstellen teneinde ervoor te zorgen dat elk raadslid kan zijn
ge‹nformeerd.
De heer HULSMAN: Mijnheer de Voorzitter. Dat is precies wat in mijn
amendement wordt voorgesteld, namelijk de procedure die wij daarvoor
kennen in dit huis, dus publikatie in het Gemeenteblad, waardoor alle
raadsleden en eventueel ook alle andere betrokkenen op de hoogte zijn en
de Raad een besluit kan nemen; het betekent in de praktijk voor de meeste
gevallen nauwelijks iets, maar het geeft in elk geval de mogelijkheid om
iedereen die zich ermee wil bemoeien, de ruimte daarvoor te geven en het
niet afhankelijk te maken van een actie van een lid van een commissie. Er
zijn ook partijen die in die commissie niet optreden of die op de een of
andere manier door de omvang van hun fractie daar niet zijn
vertegenwoordigd. Ik vind datgene wat de wethouder nu als noodverband
wil leggen onnodig; mijn amendement is het beste verband dat men kan
aanbrengen.
Wethouder VAN DER AA: Mijnheer de Voorzitter. De heer Hulsman
gaat ervan uit, dat maximale besluitvorming bij de Raad ook het meest
effectief is. De discussie bestaat reeds lang en in de praktijk werkte de
mandaatregeling voor dit soort zaken. Wij hebben nu voor een zeer
zorgvuldige tussenoplossing gekozen, die de rechten van de Raad in feite in
niets belemmert. Het lijkt mij een zeer nadelige gang van zaken om
daarvoor formeel een andere weg te kiezen; die komt ook niet overeen met
de werkelijkheid.
(De heer HULSMAN: Ik vind toch, dat de wethouder op zijn minst
een poging zou moeten wagen om de nadelen van die weg uit te
leggen en mij ervan te overtuigen dat die zo zwaar wegen dat zij voor
een zeer speciaal voor dit doel bedachte redenering aanleiding
geven.)
Ik wijs u erop Ä dat heb ik al uitgelegd Ä dat het ook helemaal niet voor
dit doel is bedacht. Het is een probleem dat in de praktijk al bestaat. De
Raad kan onmogelijk alle besluiten van alle bedrijven waarin de gemeente
commissariaten heeft, in de praktijk dit soort beslissingen nemen. In de
praktijk bestaat een mandateringsregeling. Er is een voorstel in de Raad
geweest om dat te formaliseren; het probleem is ook nooit ontkend, maar
het is moeilijk om het
goed te krijgen. Ik doe nu een voorstel om het voor de NV Werk als eerste
ook feitelijk te formaliseren. Ik vind het een evenwichtig en goed voorstel.
(De heer K™HLER: Als lid van de Commissie voor Gemeente-
bedrijven vraag ik mij af, of wij bij enig gemeentebedrijf ooit hebben
besloten om de overdracht van aandelen niet meer onderhevig te
maken aan een raadsbesluit; daarvan is mi niets bekend.)
(Mevr. IRIK: Naar mijn mening bepaalt de Gemeentewet dit soort
besluitvorming over aandelen; dat onderdeel komt dus terug. Men
kan met een dergelijk setje spelregels nooit onder de Gemeentewet
uit en het is om die reden dat ik het amendement overbodig vind.)
(De VOORZITTER: Mevr. Irik heeft gelijk. Er is in de
Gemeentewet een algemene vaststellingsbevoegheid opgenomen
waarin wordt bepaald, wie in dergelijke situaties namens de Raad
optreedt.)
(De heer HULSMAN: Naar mijn mening stel ik juist datgene voor
wat in de Gemeentewet staat en stelt het College iets anders voor.)
(De VOORZITTER: U hebt gelijk.)
(De heer HULSMAN: Als ik gelijk heb, zou de Raad dit zich op dit
moment ook bewust moeten zijn.)
(Mevr. ALKEMA: De wethouder deed een toezegging aan de heer
K”hler, dat hij een oplossing zou vinden, in die zin dat alle leden van
de Raad op de hoogte zou zijn, zodat elk lid zijn aandeelhouderschap
zou kunnen waarmaken. In verband met mijn stemgedrag wil ik
weten, hoe dat voorstel er concreet uitziet.)
De heer K”hler heeft gevraagd, hoe alle raadsleden in staat kunnen zijn
om te weten wanneer zij een dergelijk signaal moeten afgeven. Zij moeten
dan in staat zijn om die informatie te krijgen. Ik heb gezegd dat, als dat een
probleem is en die informatie niet ter inzage ligt, ik graag nog met een
nader voorstel ter bespreking in de commissie kom teneinde ervoor te
zorgen dat elk raadslid die informatie tot zich kan nemen.
(Mevr. ALKEMA: Een raadslid dat geen zitting heeft in de
commissie moet ook recht van dit gebruik kunnen maken; het wordt
nu beperkt tot leden van de commissie. U zou dat dan ook ruimer
moeten maken. Als u dat toezegt bent u het meest democratisch voor
alle raadsleden.)
Ik ben het daarmee eens; dat zou het meest consequent zijn. Dit
betekent, dat ik hierbij een wijzigingsvoorstel overneem waarbij alle leden
van de Raad die mogelijkheid krijgen, niet uitsluitend de leden van de
commissie.
(De VOORZITTER: Lid 2 van art. 1 zou dan moeten luiden: "De
onder a tot en met d bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend
door het College van Burgemeester en Wethouders in overeen-
stemming met de commissie van advies voor Werk enz. Indien ‚‚n of
meer leden van de commissie, dan wel enig ander lid van de Raad
daarom in een concreet geval verzoeken, oefent de Gemeenteraad de
bedoelde bevoegdheid uit.")
(De heer HULSMAN: Ik had een koninklijker weg voorgesteld, maar
het komt in feite op hetzelfde neer. Ik hoop dat de praktijk zal leren
dat mijn weg beter was, maar ik ga hiermee wel akkoord.)
(Mevr. PETERS: Wat is nu het verschil tussen publikatie in het
Gemeenteblad en het nog bedenken van een zodanig voorstel dat elk
lid van de Raad van de stukken kennis kan nemen?)
Het verschil is dat, als de Raad een besluit moet nemen, altijd bij elk
punt de volledige procedure moet worden doorlopen. Nu kan het College
een besluit nemen, het College zorgt ervoor dat dit bekend wordt gemaakt
en dan kan er desgewenst worden "gepiept". Dit betekent dus, dat men niet
altijd verplicht die hele bureaucratische procedure behoeft te doorlopen; de
commissie wordt dan wel voor veel hamerstukken gesteld. De kern is dus
een effectievere besluitvorming tot stand te brengen, die in de praktijk
meestal ook zo werkt. Omdat dit de Raad, gezien de mandatering aan het
College, uiteindelijk de mogelijkheid zou ontnemen om zijn rechten uit te
oefenen, kan men het ook omdraaien. In principe kan het College het doen,
maar het moet ervoor zorgen dat het bekend is en elk raadslid kan er dan
bezwaar tegen maken. Elk raadslid krijgt dan nog de mogelijkheid om per
besluit het mandaat even terug te trekken. Deze wijziging poogt de
democratische rechten van de Raad in stand te houden.
(De heer HULSMAN: Ik trek mijn amendement in.)
 
Het amendement-Hulsman (nr. 321), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderdeel van de behandeling meer uit.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1202 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met inachtneming van de door de Voorzitter mondeling
aangebrachte wijziging.
 
6
Notitie van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 inzake
leeftijdsdiscriminatie in verordeningen e.d. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 266,
blz. 1217).
 
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Normaal vindt hier de discussie
plaats tussen de Raad en het lid van het College, dat een voorstel indient.
Ik wil dat vandaag niet doen, want wij bespreken nu een goede notitie en
daarin staan veel zaken die juist zijn en ook tegen het besluit als zodanig
heb ik geen bezwaar. Ik wil alleen zien, of ik in dit geval de Raad ervan kan
overtuigen, dat de conclusie verder moet gaan dan wat in de voordracht
staat, namelijk dat wij naar de toekomst moeten kijken. Om de Raad
daarvan te overtuigen heb ik een motie opgesteld die in haar overwegingen
mijn gedachtengang volgt. Ik heb de Voorzitter gevraagd, die motie voor de
behandeling van dit agendapunt reeds te verspreiden, zodat de raadsleden,
als zij daarvoor belangstelling hebben, die gedachtengang kunnen volgen.
De normale gang is, dat men een betoog houdt en dat dan aan de hand
daarvan een motie wordt ingediend, maar in dit geval wil ik de motie
gebruiken als leidraad voor mijn betoog.
Iedereen kent art. 1 van de Grondwet, waarin staat dat men niet mag
discrimineren op grond van ras, leeftijd, godsdienst, geslacht enz. De Hoge
Raad heeft gemeend, aan het woord discriminatie nog een definitie moest
toevoegen, luidende: "Het maken van onderscheid op grond van een bepaald
kenmerk zonder dat daarvoor een redelijke en objectieve
rechtvaardigingsgrond aanwezig is." De vraag is dan of, als men zegt dat
iemand een bepaalde vergoeding niet krijgt omdat hij of zij 65 jaar is,
daarvoor ook, behoudens het alleen noemen van de leeftijd, een objectieve
rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Ik wijs erop, dat men alleen een
rechtvaardigingsgrond nodig heeft voor iets wat eigenlijk niet goed is. Iets
wat in wezen goed is, behoeft niet meer te worden gerechtvaardigd. De
Hoge Raad erkent derhalve door het woord rechtvaardigingsgrond te
gebruiken, dat het maken van onderscheid op leeftijd in wezen onjuist zou
kunnen zijn.
Welke rechtvaardigingsgrond vindt dan De Hoge Raad? Die raad vindt
die alleen maar in de redenering, dat niet kan worden gezegd dat de regel
dat een dienstbetrekking eindigt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd,
niet langer in overeenstemming is met de rechtsopvatting van brede lagen
van de bevolking. Daarin zit de opening die de Hoge Raad zichzelf geeft
voor beslissingen in de toekomst. Als die rechtsopvatting gaat veranderen,
kan ook de beslissing van de Hoge Raad veranderen en wordt het in de
ogen van die raad wel discriminatie. De opening naar de toekomst is dus
van belang.
De Centrale Raad van Beroep volgt eenzelfde redenering en spreekt op
een bepaald moment uit, niet uit te sluiten dat hij op termijn het hanteren
van de 65-jarige leeftijd als verplicht einde van een arbeidzaam leven alsnog
in strijd met art. 1 van de Grondwet zal achten. Het valt mij overigens op,
dat deze nog duidelijker uitspraak niet voorkomt in deze notitie aan de
Raad, wel in de commissiestukken. Die Centrale Raad van Beroep stelt dus
ook, dat het op termijn zeer wel mogelijk is dat er sprake is van
discriminatie. Ik ben ervan overtuigd dat er voor de Gemeenteraad van
Amsterdam een taak ligt om als opinieleider op te treden om die omslag in
het rechtsgevoel van brede lagen van de bevolking tot stand te brengen. Ik
stel nu dan ook voor om nu, op basis van dit soort overwegingen uit de
wachtgeldregeling voor gemeenteraadsleden de leeftijdsgrens te schrappen.
Men kan dan raadslid zijn tot na de leeftijd van 65 jaar en als men er
daarna dan uitstapt en men plotseling de inkomsten kwijtraakt of omdat
men niet weer wordt gekozen, krijgt men geen gewenningstermijn aan het
lagere inkomen en men krijgt ook geen mogelijkheid om te proberen, een
ander inkomen op te bouwen. Dat is er allemaal niet om de enkele reden
dat men 65 jaar is. Dat is in mijn ogen nog altijd leeftijdsdiscriminatie,
maar de Hoge Raad meent dat dit in het rechtsgevoel van de samenleving
geen bezwaar is.
(De heer K™HLER: Kunt u dan in uw overwegingen ook betrekken
dat om de enkele reden dat men 65 jaar is, dan een AOW-uitkering
begint en dat dit enig verband heeft met de Uitkeringsverordening?)
Dat is de zaak omdraaien.
(De heer K™HLER: Bekijkt u de zaak dan eens van die kant.)
Het is niet zo, dat, als men in een verzekeringsvoorwaarde een bepaling
opneemt dat op een bepaald moment moet beginnen, spreekt men in het
contract af, dat premiebetaling omslaat in een uitkeringssituatie; het moet
ergens beginnen en dat heeft men geregeld op het moment dat de 65-jarige
leeftijd begint. Dat is een regeling die niets met discriminatie te maken
heeft, want het is geen achterstelling, geen ongelijke behandeling. Iedereen
die 65 jaar is, komt er immers voor in aanmerking. Iedereen die nog geen
65 jaar is, blijft premie betalen. Ik ben echter van mening, dat de
Gemeenteraad de opinieleidersrol kan vervullen en dat wij daarbij kunnen
stimuleren dat mensen van 65 jaar en ouder deel uitmaken van de
vertegenwoordigende democratie. Dat wordt dan niet tegen de mensen
gebruikt als het gaat om uitkeringen, maar dat dat tenminste een gelijke
situatie oplevert. Ik denk, dat door die laatste reden de VVD-fractie mij
graag wil volgen en bereid was de motie mede te ondertekenen. Uiteraard
hoef ik hier hun motieven daarvoor niet aan te geven; de heer Houterman
is daartoe zelf heel goed in staat.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
28ø Motie van 12 juni 1996 van de raadsleden Spit en Houterman om de
leeftijdsgrens, opgenomen in de artikelen 3 en 8 van de Verordening
uitkerings- en pensioenvoorzieningen voor gemeenteraadsleden, af te
schaffen (Gemeenteblad afd. 1, nr. 322, blz. 1431).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. De vasthoudendheid
van de heer Spit heeft de VVD-fractie altijd gestimuleerd om hem, niet
alleen moreel, maar ook materieel te steunen, met name op het punt van de
positie van de 65-plussers.
Wij hebben alle waardering voor de wijze waarop het College in de
notitie de zaak in kaart heeft gebracht. Ik denk ook, dat het College voor de
volle 100% gelijk heeft dat wij nergens discrimineren op punten waar dat
niet is geoorloofd. Wij zouden vanmiddag echter niet de discussie willen
aangaan over wat is geoorloofd, maar wel wat wenselijk is. Vanuit dat
wenselijkheidscriterium hebben wij met name gekeken naar de toekomstige
participatie van senioren in onze Gemeenteraad en wij zouden ook willen
stimuleren, dat mensen in de toekomst op 66-, 67- of 68-jarige leeftijd
wellicht voor de eerste keer tot raadslid worden benoemd. Dat zijn dan
mensen die al officieel met pensioen zijn en in het kader van hun tweede of
derde carriŠre alsnog hun entree doen. Aangezien het voor raadsleden niet
gaat om salarissen maar om tegemoetkomingen en het daarom geen
precedent schept ten aanzien van andere beloningssystemen zoals CAO's,
WAO- en WW-uitkeringen, doen wij gaarne mee met het voorstel van de
heer Spit om het leeftijdscriterium ten aanzien van gemeenteraadsleden te
laten vervallen teneinde in de komende tijd veel 65-plussers bij alle
politieke partijen te mogen ontmoeten en vanuit het gelijkheidscriterium
een gelijke beloning in de sfeer van een tegemoetkoming, pensioen-
voorziening en uitkering na aftreden te stimuleren.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter Leeftijdsdiscriminatie is
niet minder erg dan ander vormen van discriminatie. Het probleem vormen
niet eens zozeer de gemeentelijke verordeningen, maar de mentaliteit
waaruit die discriminatie voortkomt. Dat is er een die de ervaring en
mensenkennis van ouderen minder waardeert dan jeugd en de jeugdige
eigenschappen. Het lijkt mij juist dat in een organisatie juist een combinatie
van al die eigenschappen van jongeren en ouderen een sterk punt is en het
lijkt mij dan niet slim om ouderen, ook als zij zouden willen blijven, er toch
uit te zetten. Er staat de gemeente ook niets in de weg, ambtenaren ook na
hun 65ste jaar door te laten werken als zij dat zouden willen.
De Verordening uitkerings- en pensioenvoorziening voor
gemeenteraadsleden kent inderdaad twee artikelen die naar leeftijd
discrimineren; de heer Spit heeft die al genoemd, te weten de artikelen 3 en
8. Uit de notitie van het College heb ik begrepen, dat dit voortkomt uit de
gevestigde gedachte dat het raadslidmaatschap een nevenfunctie is; men
krijgt dan geen salaris, doch slechts een tegemoetkoming voor gederfde
inkomsten die men uit hoofde van zijn eigenlijke beroep ontvangt. Naar
mijn mening is dat een achterhaald uitgangspunt waarmee de gemeentelijke
democratie niet is gediend. In de Gemeentewet staat terecht, dat de Raad
aan het hoofd van de gemeente staat,
maar hoe kunnen raadsleden die slechts parttime hun raadslidmaatschap
vervullen voldoende inhoud aan hun functie geven om deel van het hoofd
van de gemeente uit te maken?
(De heer HOUTERMAN: Kent u een raadslid dat deze functie
parttime vervult? Ik denk toch wel wat wij er allen 30 tot 40 uren per
week er aan besteden.)
Ik wil niet zeggen dat er hier mensen zijn, die daarin tekortschieten, maar
in vind wel, dat de wettelijke bepalingen zoals die in het stuk van het rijk
worden genoemd, uitgaan van een verkeerde fictie, namelijk dat het een
nevenfunctie zou zijn.
(De heer HOUTERMAN: Men kan er nog andere functies naast
doen, maar het is geen parttime functie.)
Volgens de rechtspositieregelingen van het rijk is het wel een
nevenfunctie en daaruit volgt dan een verkeerde gedachtengang. Men moet
het niet zien als een aanval op wie dan ook, maar op een verkeerde regeling
in Den Haag. Daaruit vloeit voort, dat raadsleden geen salarissen doch
slechts een tegemoetkoming. De reden waarom ik dit punt benadruk is, dat
als men een goede inhoud wilt aan de democratie komt en aan de
samenspraak van met de bevolking Ä als men wil dat de Raad het hoofd
van de gemeente is Ä de fictie moet vervallen dat het raadslidmaatschap
een nevenfunctie is. Het zou een volwaardig politiek ambt moeten zijn. Ik
ben het dus eens met de stelling van de heer Spit, dat een raadslid na de 65-
jarige leeftijd recht heeft op een uitkering. Ik vraag het College, of het in a
l
zijn contacten met het rijk hierover de stelling wil aanvechten, dat het
raadslidmaatschap een nevenfunctie is en dat het raadslidmaatschap wordt
erkend als een volwaardig politiek ambt. Ik dien een motie ter zake in.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
29ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Van Duijn inzake een verzoek
aan het College om te pleiten voor de stelling dat het raadslidmaatschap in
een grote stad geen nevenfunctie is, maar een volwaardig politiek ambt
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 323, blz. 1432).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. Wij weten met welke inzet de
heer Spit in de commissie van advies met de andere vertegenwoordigers het
debat over dit onderwerp leeftijdsdiscriminatie heeft gevoerd, met name
toegespitst op de uitkeringsregeling voor raadsleden, waarom het
vanmiddag eigenlijk in hoofdlijnen gaat. Ik ga in grote lijnen met zijn
redenering mee, maar ik deel niet in de conclusie.
Als men kijkt naar de argumentatie van de Hoge Raad kan men niet
stellen, dat er op dit moment sprake is van leeftijdsdiscriminatie, juist
vanwege het feit dat de Hoge Raad verwijst naar het rechtsgevoel zoals dit
onder brede lagen van de bevolking leeft en daarin is nog steeds die
leeftijdsgrens van 65 jaar een zeer belangrijke hoeksteen, een van de pijlers
waarop het sociale zekerheidsstelsel in Nederland is gebaseerd. De heer
Spit heeft natuurlijk gelijk als hij verwijst naar de Centrale Raad van
Beroep Ä men kan ook verwijzen naar de discussies die hierover in de
Tweede Kamer plaatsvinden Ä dat dit onderwerp in beweging is.
In de commissie van advies is al geconstateerd, dat het niet een kwestie is
van wel of niet kunnen, maar vooral een kwestie van wel of niet willen. Ik
koppel daaraan dan de vraag, of het wel verstandig is, het te willen.
Daarmee kom ik dan op de afweging die voor mijn fractie doorslaggevend
is geweest, namelijk de opmerking van de heer Spit inzake de rol van de
Raad opinieleider. Men kan dan de vraag stellen, of het verstandig is Ä ik
voorspel dat de discussie op dit gebied in de komende jaren zal toenemen
Ä als de Raad van Amsterdam, al of niet als opinieleider, voor de eigen
raadsleden een regeling te treffen. Is het dan wellicht niet beter, te zeggen,
dat wij ons wat terughoudender opstellen en dat wij eerst de resultaten van
het maatschappelijk debat afwachten, om dan op basis daarvan onze
stappen zetten ten aanzien van de leeftijdsgrens van 65 jaar. Wij zullen op
dit moment de motie-Spit c.s. (nr. 322) niet steunen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Beide redeneringen hebben
kernen van waarheden in zich. Ten aanzien van de vraag of wij voor onszelf
een trend moeten zetten dan wel moeten volgen en of wij een beslissing
moeten nemen voor deze kleine kring, menen wij dat er geen bezwaar kan
zijn tegen het zetten van een trend. Als wij verwachten dat met
pensionering in het algemeen de grenzen gaan verschuiven en er flexibele
pensioneringsleeftijden zullen ontstaan, is het de vraag of wij voor ‚ ‚n
concrete situatie, ook nog uitsluitend voor deze eigen Gemeenteraad, de
keuze moeten maken en een eindleeftijd moeten bepalen. Dat is niet nodig,
want men kan op alle leeftijden worden gekozen en er is geen maximum-,
maar ook geen minimum-periode dat men lid van de Raad kan zijn.
Waarom zou er dan wel voor de voorzieningen plotseling een onderscheid
moeten worden gemaakt tussen degenen die op een bepaalde leeftijd het
lidmaatschap be‰indigen en degenen die een andere leeftijd hebben? Het is
een ingreep vanuit een systeem dat voor deze Raad geen rol speelt. Het is
dus niet een vergelijking met de 65-jarige leeftijd van algemeen pensioen;
daarvan geldt, dat tevoren afspraken zijn gemaakt en dat iedereen wordt
gepensioneerd. Wij zijn voor flexibilisering daarvan en wij overwegen voor
de onderhavige voorstellen de suggestie van de heer Spit te volgen.
De VOORZITTER: Er is veel waardering uitgesproken aan het adres
van de heer Spit; ik sluit mij daar graag bij aan. Ik meen, dat de heer Spit
met een grote hardnekkigheid heeft bijgedragen aan de onderhavige notitie
en die naar zoals hij zelf zegt een volledig beeld geeft van de huidige
situatie. In de verschillende sessies van de Commissie voor Algemeen
Bestuurlijke en Juridische Zaken is dat besproken: dit is het beeld, het is
volledig en dat wordt door de heer Spit ook niet bestreden. De conclusie
geeft de stand van het gewas weer zoals dat op dit moment groeit.
Aan de orde is de vraag, niet zozeer of er iets op basis van de huidige
wetgeving moet gebeuren, maar of wij in een discussie opinieleider zouden
moeten worden. Bij de heer Spit mondt dat uit in een motie, waarop ik later
zal ingaan.
De heer Houterman heeft gevraagd, of het wenselijk is dan wel of het
geoorloofd is. Wat wij doen is natuurlijk geoorloofd; dat is volstrekt helder.
Niemand heeft bestreden dat de Raad van Amsterdam bij de vaststelling
van de Verordening uitkerings- en pensioenvoorziening raadsleden in strijd
met het geldend recht heeft gehandeld. De heer Spit zegt vervolgens, dat
wij ook naar de wenselijke kant moeten kijken. Dat is juist; men zou
inderdaad overal een voorschot op kunnen nemen.
De heer Van Duijn houdt echter een heel ander betoog. Hij zegt, dat het
raadslidmaatschap geen nevenfunctie, maar een volledige functie is, maar
als men dat zegt moet men ook de uitkeringstermijn van maximaal twee jaar
schrappen. Men moet hem of haar dan een pensioen of regeling geven die
niet na twee jaar eindigen; men moet dan alle beperkingen schrappen. Wij
doen dat niet, want heel uitdrukkelijk wordt gezegd, dat wij hoogstens twee
jaar een uitkering verlenen in verband met het feit dat het een nevenfunctie
is. Het is een kwestie van of het een, of het ander, of wij schrappen de
bepaling inzake de nevenfunctie, maar dan ook die twee jaar. Dan is het
een onbeperkte uitkering, want dan is het een volledige functie, met de
bijbehorende regeling. Ik denk dat de heer Van Duijn in tweede termijn zal
 
roepen, dat wij dat dan ook maar moeten doen, maar ik zou hem sterkste
wil afraden wat hij uitspreekt, namelijk dat het in de grote steden zou
moeten gelden. De verschillen tussen grote steden en kleinere gemeenten
komt tot uitdrukking in de hoogte van de toelage die men ontvangt voor het
raadswerk en die verschillen zijn aanzienlijk. In alle gevallen wordt echter
nog steeds uitgegaan van een nevenfunctie. Dat ziet men met name in de
lengte van de uitkering. Ik ontraad de Raad dan ook aanneming de motie-
Van Duijn.
(De heer VAN DUIJN: Ik begrijp uw redenering, maar bent u het
niet met mij eens dat het eigenlijk onjuist is, het raadslidmaatschap
niet als een volwaardig ambt aan te duiden doch slechts als een
nevenfunctie?)
U stelt een retorische vraag; u geeft in uw motie daarop zelf het
antwoord. Als u zegt, dat het raadswerk in de grote stad zo veelomvattend
is dat men dat in feite, zoals dat in verschillende grote steden in het
buitenland het geval is, alleen maar fulltime kan uitoefenen zou er een
rechtspositie dienen te ontstaan die volstrekt in overeenstemming is met
een fulltime-functie, met alles wat daaraan vastzit. Dat is echter een
omkering van wat nu het geval is. Als men bovendien naast het
raadslidmaatschap andere hoofd- of nevenfuncties vervult, zou ook de
raadsuitkering moeten worden verlaagd. Dat geldt nu bijvoorbeeld ook ten
aanzien van de Tweede Kamer. Al die zaken moet men dan regelen. Dat is
nu niet het geval en dan is dit een schot in de lucht omdat het ‚‚n aspect
benadrukt, zonder op enigerlei wijze de consequenties daarvan te trekken.
Ik denk ook, dat ik met een dergelijke open vraag mij niet tot minister
Dijkstal zou dienen te richten.
De heer Meijer heeft gevraagd, of het wel verstandig is om in een
discussie die aan de orde is nu plotseling tussentijds met een wijziging te
komen. Hierop zal ik antwoord geven als ik de motie van de heer Spit
bespreek.
De heer Robbers aanvaardt de redenering van de heer Spit; hij zal de
motie van de heer Spit ondersteunen, met de argumenten die hij heeft
geleverd.
Ik kom aan de concrete vragen. Aan de orde is een notitie die eigenlijk
op geen enkele manier enige wijziging voorstelt; er wordt slechts
voorgesteld, iets voor kennisgeving aan te nemen. Formeel gezien zou ik
bezwaar kunnen maken tegen de motie van de heer Spit, omdat die
uitspreekt dat er twee artikelen uit iets moeten vervallen wat niet als
onderwerp aan de orde is. Ik kan daarover heel flauw doen en zeggen, dat
ik dan maar een voorstel tot wijziging van de verordening zou moeten
voorleggen, maar ik kan dat zo niet overzien. In de notitie wordt daarover
een uitvoerig betoog gehouden, maar de heer Spit onderschrijft dat betoog
niet en komt tot een andere conclusie.
(De heer SPIT: In de motie staat niet, die twee artikelen vervallen te
verklaren, maar te doen vervallen en dat betekent dat u een voorstel
moet maken dat dan aan de Raad zal moeten worden voorgelegd.)
Daarin hebt u gelijk. Heel concreet betekent dit, dat u verwacht dat het
College een voorstel ter zake indient. In art. 3 staat, dat degene die
ophoudt raadslid te zijn, met ingang van de dag van be‰indiging van het
raadslidmaatschap, voor zover hij alsdan niet de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt, aanspraak heeft op een uitkering; dat is tenminste voor zes
maanden en maximaal voor twee jaar. De heer Spit stelt nu voor, de grens
van 65 jaar te laten vervallen, hetgeen betekent dat iemand die op 68-jarige
leeftijd het lidmaatschap van de Raad be‰indigt en bijvoorbeeld tien jaar lid
van de Raad is geweest, twee jaar uitkering heeft. De huidige regeling is,
dat hij geen uitkering krijgt; hij krijgt echter wel een pensioen.
(De heer SPIT: Dat zou hij anders ook krijgen; dat is daarvoor toch
geen compensatie.)
Concreet is de vraag, of er naast een pensioen, ook nog een uitkering
moet worden verstrekt.
(Mevr. GREWEL: Als men pensioen heeft, krijgt men ook AOW.)
Daarmee hebben wij niets te maken want dat is een rijksregeling. Als de
Raad de motie van de heer Spit aanneemt, heb ik geen andere keuze dan in
een voorstel tot wijziging van de verordening vast te leggen wat de Raad
wil.
(De heer K™HLER: Ik heb het zo begrepen, dat de consequentie van
de motie van de heer Spit is, dat er voor iemand van ouder dan 65
jaar niet alleen het recht op een uitkering na verlies van het
raadslidmaatschap ontstaat, maar dat ook het recht op
pensioenopbouw doorloopt, want dat is het enige wat onze
verordening regelt. Dat vind ik ook het ongerijmde in de motie van de
heer Spit, maar ik denk dat uw reactie daarop zal moeten worden
gericht. Een pensioenuitkering heeft er verder niets mee te maken;
die komt gewoon op enig moment tot stand.)
(De heer SPIT: Ik erken, dat raadsleden tegenwoordig jaarlijks een
bepaald bedrag krijgen om iets aan hun pensioenopbouw te doen,
maar dat is niet een opbouw die pas begint als men ooit na het
bereiken van de 65-jarige leeftijd de Raad verlaat; die begint op 65-
jarige leeftijd omdat men gedurende een arbeidzaam leven over
inkomsten een pensioen moet kunnen opbouwen. Dat is de
achtergrond van het geheel en die heeft niets te maken met het
moment van be‰indigen van het raadslidmaatschap.)
Wij moeten elkaar nu niet voor de gek houden. De uitkering is, landelijk
en ook hier, bedoeld om een raadslid een overgangstermijn te verschaffen
teneinde na het vervallen van de inkomsten uit het raadslidmaatschap Ä
hierbij geldt een overgangstermijn van minimaal zes maanden en maximaal
twee jaar Ä te komen tot vervangende inkomsten. De reden van de
bepaling waarom dit na de 65-jarige leeftijd niet meer wordt uitgekeerd is
naar mijn mening dat men dan niet meer elders in het arbeidsproces wordt
opgenomen, maar men direct recht heeft op pensioen.
(De heer HOUTERMAN: De geest van de regeling is om iemand
maximaal twee jaar de kans te geven om zijn of haar levensstijl aan te
passen aan het gederfde inkomen; of men dat doet door na twee jaar
een nieuwe baan te vinden of dat men stelt dat men het verdere leven
genoegen neemt met een lager inkomen, is hier verder niet belangrijk.
Die twee jaren zijn gewoon een overgangstijd voor inkomstenderving.
Dat heeft men als men 68 jaar, maar ook als men 28 jaar oud is.)
(De heer MEIJER: Volgens mij is niet de vraag aan de orde of het
kan, maar of het wel verstandig en in de beeldvorming goed is, dat
deze Raad, terwijl in de Tweede Kamer, de Hoge Raad en de
Centrale Raad van Beroep daaromtrent discussie worden gevoerd,
een voortrekkersrol speelt. Dat wekt naar mijn mening een verkeerde
impressie naar buiten. De Raad regelt alleen iets voor zichzelf op een
gebied waarover een maatschappelijk debat gaande. Daarom kunnen
wij beter wachten op de uitkomst van die discussie dan hierop vooruit
te lopen.)
(De heer SPIT: Die discussie is terecht, maar heeft niets te maken
met het onderwerp dat de Voorzitter aan de orde stelt, namelijk of de
uitkering er moet zijn ter vervanging van een gederfd inkomen en de
opbouw van nieuwe inkomsten of niet. Dat zijn twee afzonderlijke
discussies en wat dat betreft is uw interruptie hier niet ter zake.)
Ik vind het zo indienen van een voorstel met deze inhoud nogal wat; ik
moet de motie dan ontraden. Ik wil de motie wel zo lezen, dat wordt
besloten, nader te onderzoeken of het wenselijk is, de zinsnede: de
leeftijdsgrens, opgenomen enz. (...) te laten vervallen. Als de motie in de
huidige vorm wordt ingediend, heb ik begin september niets anders te doen
dan een voordracht in te dienen, houdende het schrappen van de leeftijd
van 65 jaar en twee artikelen; verder kan ik dan niets doen. Het risico
bestaat dan wel dat andere overheden vinden, dat dit niet in stand kan
blijven, omdat het in strijd zou zijn met de landelijke wetgeving. Ik beloof
echter de indieners van de motie dat ik in september 1996 met een uitleg
over de wijziging van de artikelen 3 en 8 kom.
(De heer SPIT: Het onderzoek moet dan wel gaan over de
inkomenspositie van ex-raadsleden en ook over het argument - hier
met name door de VVD-fractie ingebracht - van de in aantal grotere
vertegenwoordiging van ouderen in de vertegenwoordigende
democratie; die wenselijkheid is ook uitdrukkelijk naar voren
gekomen.)
Daar gaat het niet over, want dat is een zaak van de partijen. Het lijkt
mij niet, dat de enige belemmering voor ouderen om lid van de Raad te
worden de inkomenspositie is; men zet dan de zaak op zijn kop. Ik zou
graag die zaak erbuiten willen houden.
De heer SPIT: Mijnheer de Voorzitter. Als u bereid bent, de mondeling
door u gewijzigde motie inzake een nader onderzoek naar de wenselijkheid
van het voorstel uit te voeren, ben ik bereid die versie aan te nemen. Ik wil
in die richting verder en heb graag een objectief oordeel, waarbij voor mij
de nadruk meer ligt op de objectiviteit dan op het oordeel.
Ik steun niet de motie van de heer Van Duijn, niet omdat ik het een
onsympathieke motie vind, maar hij vraagt mij wel om uit te spreken, dat
ook ik vind dat het raadslidmaatschap een fulltime-functie behoort te zijn.
Ik ben het daar niet mee eens; ik vind dat raadsleden met twee benen in de
maatschappij moeten staan en dat zij naast het raadslidmaatschap ook een
echte maatschappelijke functie moeten bekleden.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de
woorden van de heer Spit.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Het behoeft niet zo te
zijn, dat wanneer het raadslidmaatschap wordt erkend als een volwaardig
politiek ambt,
dit uit de uitkeringsverordening zou moeten worden geschrapt. Ik stel
natuurlijk niet voor, die regeling overboord te gooien voordat wij een
nieuwe hebben.
(Mevr. GREWEL: U herinnert zich toch nog wel dat wij de discussie
over de rechtspositie van raadsleden een aantal jaren geleden hebben
gevoerd en dat wij bij de Tweede Kamer erop hebben aangedrongen,
dat raadsleden een rechtspositie zouden krijgen Ä wat nu niet het
geval is Ä en dat dit door de Tweede Kamer is afgewezen?
Raadsleden worden verondersteld, ook nog een maatschappelijke
functie te hebben.)
Daar hebben wij het toch over? In het Rechtspositiebesluit raads- en
commissieleden wordt het lidmaatschap als een nevenfunctie beschouwd en
ik stel voor, het aan te merken als een meer dan volwaardig politiek ambt.
(De heer HOUTERMAN: Er is wel een verschil tussen een
volwaardig en fulltime ambt.)
Misschien wel, maar ik vind dat het raadslidmaatschap in ieder geval als
een volwaardig ambt moet worden erkend; dat is in materieel opzicht zeker
niet het geval. De raadsleden zijn in materieel opzicht gehandicapten ten
opzichte van de wethouders. Raadsleden moeten er, als zij hun gezin niet te
kort willen doen, er een beroep bijnemen. Met wethouders is dit niet het
geval. Daaruit bestaat ook het wijd verspreide misverstand, dat niet de
Raad maar het College van Burgemeester aan het hoofd van de gemeente
staat. Voor raadsleden is het heel moeilijk, de race met het College bij te
houden omdat zij in het algemeen over minder tijd beschikken. Daarin zou
ik verandering willen brengen. Dat lijkt mij geen utopie, maar geheel in de
geest van de Gemeentewet. De Raad staat aan het hoofd van de gemeente.
Daarom handhaaf ik mijn motie, ook al zie ik wel in, dat de gedachte die
daarin ligt vervat niet in brede kringen zal ontkiemen.
De heer MEIJER: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie steunt
onderhavige voorstellen. Ik heb in eerste termijn al aangegeven, om welke
reden wij de motie van CDA en VVD niet steunen. De motie van De
Groenen was nieuw. Er is naar mijn mening geen verband tussen fulltime-
politici en de kwaliteit van de uitoefening van de functie. Naar onze mening
zijn deeltijdpolitici de beste. Wij zullen om die reden ook de motie van De
Groenen niet steunen.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil u er wel op wijzen,
dat als uw voorstel door de Spit wordt overgenomen, de overweging bij de
Raad voor instelling van een onderzoek gelijk blijft, namelijk dat het
schrappen van de 65-jarige leeftijd uit onze eigen verordeningen de
ontwikkeling van het rechtsbewustzijn in Nederland in een goede richting
leidt en als opinieleidend moet worden gezien. Mijn eerste bezwaar
daartegen is, dat leeftijdsdiscriminatie kennelijk bij voorrang wordt
bestreden door de inkomenspositie van de raadsleden zelf aan ter pakken.
Dat geeft mij een weinig aangenaam bijgevoel in deze discussie. Dat staat
ook in schril contrast met de discussie die wij over leeftijdsdiscriminatie bij
 
de beloning van jongeren in de nieuwe Algemene Bijstandswet. Ik heb er
ook inhoudelijk vrij veel moeite mee. De 65-jaargrens is in Nederland
algemeen gebruikelijk, omdat die verband houdt de pensioenopbouw en de
daarmee direct verbonden ingangsdatum van de aow-uitkeringen. Dat is een
heel stelsel. Men kan dat ter discussie stellen en dat willen veranderen,
maar door het op ‚‚n punt te willen doorkruisen, wekken wij de indruk te
willen eten van twee walletjes. Ik ben benieuwd, waarom de Voorzitter
daartegen niet duidelijker stelling neemt, gezien zijn eigen, uitgebreid
gedocumenteerd stuk aan de commissie, waarin al die argumenten op een
rijtje staan.
(De heer HOUTERMAN: Ik ben het volledig met u eens waar het
inkomens betreft, maar wij praten nu wel over een
vergoedingensysteem. Er is er altijd bewust voor gekozen dat
gemeenteraadsleden geen inkomens en geen rechtspositie hebben. Dit
is een vergoedingensysteem, met alle voordelen vandien, en zie ik
geen verschil tussen iemand van 38 jaar en van 68 jaar. Als het een
inkomen is met een ww-uitkering, hebt u wel gelijk.)
Het gaat om verschillende vergoedingen; de ene is vanwege de
wegvallende inkomsten, te vergelijken met een ww-uitkering, zij het anders
opgezet, maar met eenzelfde functie. Het is daarbij heel wezenlijk, of men
ook over andere inkomensbestanddelen beschikt, bijvoorbeeld vanwege het
feit dat men 65 jaar wordt en automatisch AOW krijgt.
(De heer HOUTERMAN: Het is toch u toch ook geen criterium
voor of u wel of geen andere inkomsten heeft?)
Dat doet het wel. Wij hebben pas de uitkeringsverordening zodanig
aangepast, dat het al of niet van andere kosten een van de wegingsfactoren
zal zijn.
Het tweede punt geldt de pensioenopbouw. Ik zie geen enkele ratio in het
geven van een regeling voor pensioenopbouw. Het gaat om een
opbouwvergoeding aan mensen boven 65 jaar, gezien het bestaande
pensioensysteem in Nederland. Men kan dat allemaal overboord gooien,
met alle rechten die daarbij ook horen, maar als men dat niet doet vind ik
het volstrekt ongerijmd om als eerste en enige in Nederland voor
raadsleden die ouder zijn dan 65 jaar vergoedingen te gaan verstrekken
voor pensioenopbouw.
(De heer MEIJER: Als men nu al ziet, nog los van de vraag of het al
of niet wenselijk zou zijn, tot welke verwarring en onduidelijkheid
deze discussie aanleiding geeft, kan men de vraag stellen of dit wel
het goede moment is om over de motie van de heer Spit op het punt
van leeftijdsdiscriminatie deze principi‰le discussie te voeren.)
(De heer HOUTERMAN: De opening die de heer Meijer biedt is
dat zijn fractie de discussie over de wenselijkheid nog eens met open
vizier wil voeren. Hij heeft wellicht gelijk als hij zegt dat het
misschien onverstandig is, op basis van de discussie nu over te gaan
tot deze besluitvorming hierover. Ik meen dat het verstandig zal zijn,
die discussie aan de hand van een door de burgemeester uit te
brengen stuk binnenkort nader te laten plaatsvinden.)
(De heer SPIT: Als de bedoeling van de burgemeester is, binnenkort
een notitie ter zake te produceren, kunnen wij aan de hand daarvan
de discussie nader voeren en is de motie niet nodig.)
De VOORZITTER: Ik zal over de wenselijkheid en onwenselijkheid een
notitie vervaardigen. Dit betekent, dat ik over hetgeen in het dictum van de
motie staat over alle mogelijkheden die hiermee verband houden de Raad
een nadere notitie zal voorleggen. Daarin zal ik een conclusie trekken in de
ene dan wel de andere richting. Bestaat er, dit in aanmerking nemende, bij
de heer Spit nog behoefte, de motie in stemming te brengen?
(De heer SPIT: Dat is niet het geval. Ik trek de motie in.)
Mijn oordeel over de motie van De Groenen blijft ongewijzigd. Ik blijf bij
een afwijzing van de motie.
 
De motie-Spit c.s. (nr. 322), ingetrokken zijnde, maakt geen onderwerp
van behandeling meer uit.
 
Aan de orde is de stemming over de motie-Van Duijn (nr. 323).
 
Mevr. SCHUTTE (stemmotivering): Wij zullen tegen de motie van de
heer Van Duijn stemmen, niet omdat wij niet de principi‰le discussie
wensen over de vraag of het raadslidmaatschap een nevenfunctie is dan wel
op een andere manier gewaardeerd moet worden, met alle voor- en nadelen
daarvan, maar omdat wij dat op dit moment, bij de behandeling van deze
notitie, allemaal onvoldoende voldragen vinden.
De heer VAN BOMMEL: Ik zal de motie van De Groenen niet steunen,
omdat die er kennelijk op is gericht raadsleden meer inkomsten te
verschaffen. Aangezien raadsleden nu al voor een parttime baan een
inkomen hebben waarvan heel veel gezinnen rond moeten komen, acht ik
dit besluit absoluut overbodig.
 
De motie-Van Duijn (nr. 323) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER constateert dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de heer Van Duijn zich voor de motie heeft verklaard.
 
De notitie wordt voor kennisgeving aangenomen; de Raad neemt mitsdien
het besluit, vermeld op blz. 1223 van afd. 1 van het Gemeenteblad.
 
7
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 4 juni 1996 inzake het
beleid met betrekking tot coffeeshops; tevens preadvies op de notitie van
het raadslid Goedhart, getiteld: Ogen open! (Gemeenteblad afd. 1, nr. 275,
blz. 1243).
 
De VOORZITTER draagt het presidium over aan wethouder Van der
Aa.
 
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. Het CDA is voorstander
van een strakker drugsbeleid, om te komen tot verbetering van de situatie
van de druggebruiker en tot beperking van de overlast en criminaliteit in de
stad. Met betrekking tot de hasj-coffeeshops hebben wij gepleit voor
omzetting van het tot dusver gehandhaafde gedoogbeleid in een actief
beheersbeleid door invoering van een vergunningenstelsel. Naar ons oordeel
is dat nodig om tot een duidelijker scheiding van de markten te komen, ook
in verband met het drugstoerisme en om tot een beperking van de overlast
in de buurten te komen. Verder is het nuttig om chronisch hasjgebruik door
jongeren te beperken en ook is een regeling nodig van wat heet de
achterdeur, om de verknoping met de criminele groothandel beter in kaart
te brengen.
Er is daarvoor van de kant van het College in het voorjaar van 1995 een
voorstel gekomen en dat is nu in aangepaste vorm in de Raad aan de orde.
Dat werd ook tijd, want het jaar vertraging heeft weinig opgeleverd. Mijn
fractie heeft in oktober 1995 een poging tot versnelling van de behandeling
gedaan door middel van het indienen van de notitie, getiteld Ogen open!
Het belangrijkste punt daarin was een compromis op het geschilpunt met
betrekking tot de gecombineerde verkoop van alcohol en hasj in caf‚s. Het
College komt nu met een compromis dat van ons voorstel verschilt. Het
College stelt voor om aan hasjcaf‚s waar ook alcohol wordt verkocht een
uitzonderingsvergunning te geven op basis van een algemene regel die de
categorie‰n van caf‚s en coffeeshops scheidt. Deze regeling voldoet aan
onze belangrijkste wens om te komen tot een beheersbeleid voor
coffeeshops door invoering van een vergunningenstelsel. Om die reden
zullen wij ons voorstel om te komen tot een uitzonderingspositie voor caf‚ s
die ook hasj verkopen, door hen toe te staan alleen zwak-alcoholische
dranken te verkopen, nu intrekken. Wij leggen ons neer bij uw compromis,
om de zaak te versnellen, in die zin dat inderdaad van een
vergunningenstelsel sprake zal zijn.
Ik heb nog wel een vraag over de lijst die het College denkt te hanteren.
In onze notitie is opgemerkt dat die onvolledig is. Verder is al opgemerkt
dat de lijst ook onterechte vermeldingen bevat. Mijn vraag is, of het College
kan garanderen dat de lijst wel compleet is waar het gaat om de caf‚s die
hasj verkopen en kan mededelen, welk gebruik het verder van die lijst denkt
te maken.
Wij hebben in de notitie opgemerkt dat wat ons betreft de leeftijd voor
verkoop aan jongeren niet verhoogd had behoeven te worden van 16 naar 18
jaar. Wij verwachten daarvan geen verbetering voor deze jongeren. Het
College stelt nu, dat het van handhaving van dit verhoogde
leeftijdscriterium geen aparte taak zal maken. Het zal alleen worden
vervolgd wanneer er meer aan de hand is. Wij kunnen met die constructie
instemmen.
Wat wij missen in de voordracht is, dat exploitanten van hasj-coffeeshops,
wanneer zij een vergunning krijgen, niet worden ingeschakeld bij preventie.
Met betrekking tot gokgelegenheden bestaat de regeling dat eigenaren en
exploitanten van dergelijke gelegenheden ook meewerken aan preventie van
verslaving. Naar onze mening is het wenselijk dat een dergelijke regeling
ook geldt voor eigenaren van hasj-coffeeshops. U spreekt daar niet over.
Hoe denkt het College vorm te geven aan een dergelijke regeling?
Wij missen verder in de voordracht een regeling voor de achterdeur van
de coffeeshop. Gesteld wordt, dat er gevaar bestaat van verknoping tussen
coffeeshops en criminelen die zich bezighouden met gokautomaten. Hoe zit
het echter met criminelen die in de hasj-groothandel zitten? Naar onze
mening is dat een veel belangrijkere factor om te regelen dan die bij
gokkasten. Kan het College daarover ook nadere inlichtingen geven?
Mevr. GREWEL: Mijnheer de Voorzitter. De heer Goedhart is zo
vriendelijk geweest een notitie in te dienen, waarvoor wij hem danken. De
heer Goedhart sprak zojuist van "uw compromis", terwijl ik bij het lezen van
de nieuwe tekst sterk het gevoel kreeg, dat ik die al kende. Toen ik erover
nadacht, vroeg ik mij af, of dit niet het voorstel was dat de fractie van de
PvdA in de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken
heeft gedaan. Het staat er niet bij in de voordracht, maar ik heb sterk de
indruk dat ik zelf die tekst eerder heb uitgesproken.
Wij betreuren het dat de Tweede Kamer niet meer heeft gedurfd. Ik
neem aan dat wij de komende jaren wel meer voorstellen zullen zien
waarbij Europa, het buitenland, als excuus wordt gebruikt voor gebrek aan
moed en initiatief. Er zijn dingen waarover wij hier niet gaan en die wij dus
ook niet kunnen regelen. Wij kunnen moeilijk softdrugs gaan vrijgeven en
wij kunnen ook niet het 5-gramscriterium van de procureurs-generaal
ongedaan maken. Wij kunnen ook niet de leeftijd weer verlagen naar
16 jaar. Het zijn allemaal beslissingen die het voor ons een stuk
gemakkelijker zouden kunnen maken en het zou ook veel geld schelen. Met
dat geld zou meer kunnen worden gedaan aan preventie enz. Zo kunnen wij
ook de achterdeur niet regelen, wat anders eindelijk misschien eens was
gelukt. Kortom, wij zitten met de gebakken peren en kunnen ons alleen
binnen de eigen bevoegdheid van de Algemene Plaatselijke Verordening
(APV) bewegen.
Wij zijn er sterk voor, dat de coffeeshops een aparte categorie zullen
gaan worden binnen de horeca. Daarbij hoort een persoonsgebonden
exploitatievergunning. De enige manier om een en ander te handhaven is
een echte sanctie. Dichttimmeren is zo'n sanctie.
Aanvankelijk is gesproken van een sterfhuisconstructie en van de
weeromstuit is nu in de besluitvorming aangegeven dat die er niet zal
komen. Wat ons betreft komt er echter helemaal geen constructie, maar
wordt uitgegaan van de lijst van april 1995. Ik heb van verschillende kanten
inmiddels vernomen dat die lijst niet klopt, maar men mag er als raadslid
toch van uitgaan dat, als de portefeuillehouder een dergelijke lijst verstrekt
na onderzoek en inventarisatie, die lijst kloppend is. Ik ga er vooralsnog
dan ook vanuit dat dit het geval is. Blijkens het rapport-Van Traa en het
onderzoek van prof. Fijnaut zijn de grote georganiseerde criminelen bijna
allemaal begonnen in de drugshandel en zijn horeca en coffeeshops
aantrekkelijk om te kopen en ermee te handelen. De lijst is destijds
opgesteld en wij weten dus dat die zaken niet allemaal plotseling uit de
grond zijn gestampt nu er een besluit van de Gemeenteraad dreigt te
komen. Die lijst kan derhalve nu als uitgangspunt worden genomen en de
betrokkenen kunnen, als zij daarvoor in aanmerking komen, een vergunning
krijgen. Er zullen wel enige zaken worden gesloten omdat zij er vanwege
een incidentje niet voor in aanmerking komen. Daarmee zeg ik echter nog
niet dat het totaal aantal coffeeshops daarmee voorgoed vermindert. Het
kan zijn dat er over drie jaar behoefte is aan het dubbele aantal en het zou
ook kunnen zijn dat zij vanzelf verdwijnen. Dat is een kwestie van vraag een
aanbod en daarin heb ik geen beslissende stem. Wij zullen wel zien hoe het
zich ontwikkelt. In ieder geval is er nu wel een voorlopig maximaal aantal,
namelijk die van de lijst.
Er is geharrewar geweest over gecombineerde verkoop van alcohol en
drugs. Er was een lijst van 102 caf‚s die ook softdrugs verkochten. Wij
hebben dan ook gesteld, dat ook die lijst als uitgangspunt dient te worden
genomen. Wij willen softdrugs, gezien het onderzoek van de Commissie-
Van Traa en de heer Fijnaut, niet vrijgeven. Wij willen die echter ook niet
verbieden. Zij geven geen extra overlast en een en ander is gemakkelijk te
handhaven. Laten wij dus nu ook met die lijst maar beginnen. Wij zien dan
wel hoe dat terrein zich ontwikkelt.
Het is eigenlijk jammer, dat wij niet verder kunnen gaan. Een regeling
voor de achterdeur zou heel mooi zijn, maar binnen de marges die wij
hebben is dit een compromis waarvan ik hoop dat de Raad het zal
overnemen.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie is voor
een uiterst streng softdrugsbeleid wat de coffeeshops in Amsterdam betreft.
Onlosmakelijk daarmee willen wij ook een heel streng en selectief
vergunningenbeleid. Dat heeft naar mijn mening diverse kenmerken.
In de eerste plaats is dat een duidelijke beperking van het aantal
coffeeshops in Amsterdam. Naar de mening van de VVD zou in de nabije
toekomst sprake moeten zijn van halvering van het aantal, namelijk van
ongeveer 400 naar maximaal 200. Er moet ook geen vrijbrief zijn voor
toekomstige groei.
Naast die halvering willen wij met name in gebieden waar sprake is van
concentratie of overconcentratie het aantal versneld en bij voorrang
terugbrengen.
Vanwege vooral geluidsoverlast willen wij een streng handhavings-
systeem, dat geen gele kaarten kent, maar alleen rode kaarten: bij
overtreding van de regels wordt niet gewaarschuwd, maar wordt
onmiddellijk de vergunning ingetrokken.
Ten slotte zijn wij er vanwege de preventieve werking voorstander van,
het leeftijdscriterium van 16 jaar naar 18 jaar te brengen, analoog aan de
regeling van het rijk.
Die punten zijn naar ons oordeel onlosmakelijk verbonden aan een streng
vergunningensysteem. Een belangrijk punt in de discussie daarover is de
vraag of het wel of niet wenselijk, c.q. verstandig is, een scheiding te maken
als het gaat om het verkopen van softdrugs en alcohol. Daarover lopen ook
de meningen van deskundigen uiteen. Zowel bij de Politie als bij mensen
van volksgezondheid zijn er verschillende meningen over. De portefeuille-
houder heeft onder het motto van het scheiden van de bokken en de
schapen gesteld dat het in eerste instantie goed is, de twee van elkaar
gescheiden te houden. Die invalshoek van de bokken en de schapen spreekt
de fractie van de VVD eigenlijk niet aan. Wij hebben er in de eerste plaats
de Bijbel op nageslagen, waar in Mattheus 25 wordt gesproken over bokken
en schapen. Velen onzer hebben vroeger ook les in biologie gehad en weten
dus dat het veel belangrijker is om de bokken van de geiten te scheiden.
Dat kan namelijk wel kwaad. Het is de vraag of het bij elkaar zetten van
bokken en schapen veel kwaad kan.
(De heer GOEDHART: Gaat het nu om een bijbelse fundering of
om een biologische?)
U weet dat de oorsprong van de Bijbel een niet-biologische daad was.
(Mevr. GREWEL: De heer Robbers en ik hebben al lang
geconstateerd dat, als men de bokken van de schapen gaat scheiden,
zij eerst getrouwd moeten zijn. Het is dus: de bokken ‚n de schapen.)
(De BURGEMEESTER: Waarschijnlijk gaat het om witte en zwarte
schapen.)
Bij het coffeeshopbeleid gaat het niet om de bokken ‚n de schapen, maar
om de vraag of er zwarte schapen onder de schapen zijn, kaf onder het
koren. De stelling dat er shops zijn zonder alcohol en dat dat de goede zijn
en dat er ook shops zijn met alcohol en dat dat de slechte zijn, is een
onvoldoende criterium. Ook onder de coffeeshops die geen alcohol
verkopen zijn er die of het daglicht niet kunnen verdragen of voor veel
overlast zorgen. Vanuit het oogpunt van volksgezondheid voeren wij ook
het criterium aan dat er verschil is tussen het type alcohol dat men
gebruikt, dus tussen sterk-alcoholische dranken en zwak-alcoholische
dranken. Naar de mening van de VVD zou het dan ook verstandig zijn, een
apart alcoholregime in Amsterdam te introduceren door de bestaande
softdrugs-coffeeshops die een sterk-alcoholvergunning hebben te
verplichten die om te zetten in een zwak-alcoholvergunning. De
portefeuillehouder heeft daarbij een aantal bezwaren ge‹nventariseerd en
ofschoon er voor die bezwaren wel iets te zeggen is, is het naar de mening
van mijn fractie ook een kwestie van "waar een wil is, is een weg". Als een
meerderheid in de Raad wil, dat in coffeeshops voortaan zwak-alcoholische
dranken worden geschonken, kan dat. De Burgemeester heeft een aantal
bezwaren aangevoerd, maar die zijn naar onze mening alle overkomelijk.
Wij denken dat het niet alleen van belang is het aantal coffeeshops te
halveren, maar ook om van sterk-alcoholische dranken terug te gaan naar
zwak-alcoholische. Om bij de beeldspraak te blijven: er kan wel bokbier
worden geschonken, maar geen Bokma-jenever.
Die twee invalshoeken zijn voor mijn fractie van zodanig belang, dat ik
een motie wil indienen waarin wordt gepleit voor in de eerste plaats
halvering van het aantal coffeeshops en een toekomstige limiet van
maximaal 200. In de tweede plaats stellen wij voor, van sterk-
alcoholvergunningen terug te gaan naar zwak-alcoholvergunningen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA deelt mede dat is
ingekomen:
 
30ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Houterman inzake een
toekomstig maximum van 200 coffeeshops en een zwak-alcoholvergunning
voor coffeeshops (Gemeenteblad afd. 1, nr. 324, blz. 1433).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Mijn verhaal gaat over
openbare orde, want het gaat hier om een voorstel, een artikel toe te
voegen aan de APV. Regulering beoogt grenzen te stellen waardoor de kans
op verstoring van de openbare orde en de veiligheid zoveel mogelijk wordt
beperkt. Een APV is er niet om bepaalde gedragingen wel en andere niet
strafbaar te stellen. Wij maken geen strafwet, maar een plaatselijke
verordening. Er is justiti‰le verantwoordelijkheid en bestuurlijke
verantwoordelijkheid. Het beste is dus, binnen de verantwoordelijkheid van
het gemeentebestuur zo weinig mogelijk, zo simpel mogelijk en zo duidelijk
mogelijk regels te geven.
Wat schaars is, is aantrekkelijk, maar duur. Hoe schaarser, hoe
aantrekkelijker en hoe duurder; dat betekent dus ook: aantrekkelijker voor
misbruik en voor een rol van de criminaliteit.
Wat is de situatie op dit moment? Er is al geruime tijd een zeker
evenwicht in de aantallen softdrugscaf‚s, coffeeshops en andere
horecagelegenheden. Wij reguleren dit met bestemmingsplannen,
leefmilieuverordeningen enz. Als een aanvrager van een vergunning aan de
randvoorwaarden van die bepalingen voldoet, kan een vergunning niet
worden geweigerd. Voor de grenzen hanteren wij maximum-oppervlakten in
een plangebied, soms ook maximum-aantallen; soms ook worden functies
wegbestemd en dan komt er een overgangsregeling. Voor het tegengaan van
ongewenste ontwikkelingen hebben wij dus een verfijnd werkend systeem.
Wat stelt het College ons nu voor om in de APV op te nemen? Een
ruimtelijke ingreep op functies in de stad, namelijk een numerus clausus in
te voeren, een thans bestaande functiecombinatie van alcohol en softdrugs
uit te sluiten en een nieuwe categorie openings- en sluitingstijden in te
voeren. Hoe onderbouwt het College die voorstellen? Niet met argumenten
van openbare orde en handhaving, maar met stellingnamen in discussies
over gezondheidszorg en justiti‰le richtlijnen. De fractie van D66 is van
mening dat schoenmakers bij hun leest moeten blijven. Welke maatregelen
moeten wij nemen om overlast en hinder op straat en in de buurt tegen te
gaan en waardoor worden die overlast en hinder veroorzaakt? Van
geluidsoverlast en hinderlijke drukte op straat, wachtende tieners onder de
leeftijd op straat en distributie aldaar is bij z.g. drugscaf‚s geen sprake.
Het schenken van alcohol en het ontvangen van caf‚bezoekers, gepaard aan
loketverkoop van softdrugs, zorgt eerder voor beperking van de overlast
dan voor versterking daarvan. Een coffeeshop die geen alcohol verkoopt
heeft veel minder verblijfgasten, meer aanloop, door kortere bezoeken
meer draaiende motoren en wachtende jeugdigen om zich heen. Ook dan
nog kan echter van overlast nauwelijks worden gesproken. De echte overlast
hebben wij van de harddrugs-panden in woonwijken; daar hebben wij
klachten over. Scheiding van alcohol en drugs heeft geen grond in
argumenten van openbare orde, integendeel. U wilt feitelijk dat de rustige
genieter ten minste twee etablissementen afloopt op zijn uitgaansavond.
Daarmee wordt heen- en weer-geloop bevorderd. Ook de beperking van het
aantal zal de openbare orde niet verbeteren, integendeel. Wat
geconcentreerd wordt op een kleiner aantal zal leiden tot schaalvergroting
en tot veel grotere ingrepen op afzonderlijke plaatsen. Ik zal dan ook een
amendement indienen waarin alle bepalingen die uitgaan van scheiding van
alcohol- en softdrugsverkoop uit de besluiten worden geschrapt, inclusief de
aantallen; het amendement is mede ondertekend door mevr. Schutte.
Om dezelfde overwegingen (hoe organiseert men onrust en hoe
organiseert men orde?) kijken wij naar de uitzonderingsbepalingen bij de
openingstijden van de coffeeshops. Stelt u zich eens twee gelegenheden
naast elkaar voor. Op woensdag- en donderdagavond moeten zij door de
Milieudienst en de Politie gelijk worden behandeld, maar op vrijdag en
zaterdag is er ineens verschil. Welke orde is daarmee gediend? Hoe minder
verschillende handhavingsmomenten er zijn, hoe beter en duidelijker het is.
Dat hebben wij ook altijd gezegd bij de discussie over de openingstijden van
de horeca in het algemeen. Ook op dit punt zal ik een amendement
indienen om bij de openingstijden geen uitgezonderde, maar een gelijke
categorie in te voeren voor de coffeeshops.
Ik kom nog even terug op de handhaafbaarheid en de inzet van de
handhaving. Op blz. 1245 van de voordracht is aangegeven, dat bestuurlijke
sancties zullen worden opgelegd indien een beheerder nalatigheid kan
worden verweten bij het zich houden aan de regels of bij het toelaten van
criminele activiteiten in zijn zaak. In het jaarrapport van de afdeling
Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken werden daarbij kanttekeningen
geplaatst en het College is op dit punt al eens teruggefloten door de
rechter, namelijk in verband met disproportionaliteit. Wij moeten dus ook
nog maar eens nadenken over de aanbeveling van de heer Houterman om
geen gele, maar meteen een rode kaart te geven. Disproportionaliteit kan
ons dan parten gaan spelen. In de voordracht staat dat aan de eisen van
proportionaliteit zal worden voldaan. In het besluit onder III wordt ons
echter gevraagd, "exploitatievergunningen onverwijld in te trekken (...)
indien zij de gedoogrichtlijnen overtreden." Is "onverwijld intrekken" wel
proportioneel en worden hier de AHOJG-richtlijnen bedoeld? Het Kabinet
heeft toch duidelijk aangegeven dat die een zaak vormen van Justitie en dat
de regelingen voor coffeeshops zaken van openbare orde zijn, dus van het
gemeentebestuur. Deze Raad stelt de APV vast en het softdrugsbeleid is
een verantwoordelijkheid van deze Raad. Onze APV bepaalt, wat vanuit het
oogpunt van openbare orde kan worden toegestaan of niet.
(Mevr. GREWEL: Als ik het goed begrijp, stelt u voor, het geheel
maar vrij te geven.)
Ik stel voor, door middel van de APV geen planologisch beleid te voeren,
maar dit te laten bij de planologie; bij de APV moeten wij alleen de
openbare orde pogen te dienen.
(Mevr. GREWEL: U stelt voor, de lijsten te laten vallen en iedereen
die dat wil toe te staan softdrugs te verhandelen.)
Iedereen die dat wil, moet worden toegestaan een vergunning aan te
vragen. Aan de hand van de planologische bepalingen kan dan worden
vastgesteld of die vergunning kan worden verleend. Dat is iets anders dan
iedereen van bestaande lijsten blindelings een vergunning te geven en
daarmee te denken dat men iets doet aan de criminaliteit. Het tegendeel
zou wel eens het geval kunnen zijn.
(Mevr. GREWEL: Van blindelings een vergunning geven is geen
sprake. Dat gebeurt net als in andere gevallen. Anders dan hetgeen
prof. Fijnaut in zijn rapport zegt, stelt u dat wij niet van het begin af
aan een remming aan moeten brengen door van die lijst uit te gaan:
iedereen kan volgens u een vergunning aanvragen.)
Iedereen die dat wil en die aan de voorwaarden voldoet die door de APV
worden gesteld. Dat is iets anders dan nu het aantal te beperken door
middel van een oneigenlijke maatregel. Als wij die aantallen willen
beperken Ä daarmee is er ervaring Ä maken wij leefmilieuverordeningen,
buurtbeheersplannen en bestemmingsplannen. Wij kunnen daarin
overgangsbepalingen opnemen en zelfs coffeeshops wegbestemmen;
daarvoor zijn regels te maken. Dat is een zuivere en ordelijke manier van
werken. Bovendien zorgt die ervoor dat, waar mogelijk nu nog onbekende
criminaliteit bestaat, die niet bij voorbaat wordt gesanctioneerd, terwijl
misschien beter gelegen gelegenheden onmogelijk worden gemaakt, omdat
die niet op een willekeurige en niet altijd even zorgvuldige lijst staan.
(De heer HOUTERMAN: Als u ruwweg een getal zou moeten
noemen Ä de VVD stelt en maximum van 200 voor Ä zou het dan
naar uw mening denkbaar zijn dat er 1000, 1500 of 2000
vergunninghouders zouden komen?)
Ik zou daarmee een even willekeurig getal noemen als mevr. Grewel, die
het eerder denkbaar vond dat er over enige jaren behoefte zou bestaan aan
het dubbele, dus 800, maar dat zij dit nu nog niet ziet.
(Mevr. GREWEL: Of 200!)
Mijn standpunt is, dat er nu een feitelijke situatie is waarbij een
natuurlijk marktevenwicht is ontstaan. Niemand heeft de afgelopen jaren
als een gek coffeeshops geopend omdat de mogelijkheid misschien zou
worden beperkt. Er zijn verwachtingen dat het in de toekomst veel minder
zal worden. Wij kunnen dit nu dan ook aan de markt overlaten en geen
schaarste afdwingen die alleen maar averechts werkt op de openbare orde.
(De heer GOEDHART: U spreekt van een natuurlijk evenwicht,
maar bedoelt u, dat er in de huidige situatie geen misstanden
bestaan?)
Als u doelt op de misstanden als genoemd in het rapport-Fijnaut, kan ik
mededelen dat ik het daarover niet heb. Er bestaan uiteraard overal
misstanden, ook in deze Raad. De vraag is, of door middel van een niet-
planologische werkwijze planologische maatregelen kunnen worden
afgedwongen.
Mede omdat het hier gaat om openbare orde en niet om het wel of niet
aanvaarden van AHOJG-richtlijnen Ä ook leeftijdsbepalingen worden hier
niet vastgesteld Ä dien ik een voorstel in om een warenembleem of een
vignet in te voeren waardoor ondubbelzinnig kan worden afgelezen om wat
voor soort
horecagelegenheid het gaat, zodat men niet wordt geconfronteerd met iets
wat men niet wil.
Ten slotte voeg ik er nog een algemeen voorstel aan toe. Coffeeshops
kunnen ook iets anders zijn dan hier bedoeld; veel toeristen en
dagjesmensen hebben dat ondervonden. Het is dus tijd voor invoering van
een ander begrip. De VVV en de Horecabond zouden het toejuichen en
niemand wordt erdoor tekort gedaan. Laten wij voortaan niet naar
coffeeshops gaan om softdrugs, maar naar softshops, al dan niet onder het
genot van een drankje.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA deelt mede dat zijn
ingekomen:
 
31ø Amendement van 12 juni 1996 van de raadsleden Robbers en mevr.
Schutte inzake het scheiden van alcohol- en drugsverkoop (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 325, blz. 1434).
 
32ø Amendement van 12 juni 1996 van het raadslid Robbers inzake de
openingstijden van coffeeshops (Gemeenteblad afd. 1, nr. 326, blz. 1435).
 
33ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Robbers inzake een
warenembleem of vignet aan de toegangen van etablissementen waar
softdrugs worden aangeboden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 327, blz. 1436).
 
34ø Amendement van 12 juni 1996 van het raadslid Robbers inzake om
overal waar in de APV sprake is van "coffeeshop" te schrijven " softshop"
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 328, blz. 1437).
 
De amendementen c.q. de motie worden voldoende ondersteund en
terstond in behandeling genomen.
 
Mevr. SCHUTTE: Mijnheer de Voorzitter. De kleinhandel en het
gebruik van cannabis worden hier eigenlijk al 25 jaar lang gedoogd. Bij het
laatste drugsdebat concludeerde de minister van Volksgezondheid, mevr.
Borst, dat cannabis een drug is zonder eigenlijke gezondheidsrisico's en dat
het gedoogbeleid met betrekking tot kleinhandel niet heeft geleid tot
hogere gebruikerscijfers dan in andere landen, waar dit anders is. Met
cannabis is dus niet veel aan de hand, althans veel minder dan met tabak en
alcohol; die leveren veel meer gezondheidsschade en maatschappelijke
schade op. Tabak en alcohol zitten niet in het Wetboek van Strafrecht en
naar de mening van GroenLinks mist de strafbaarstelling van cannabis elke
rationele grond.
Door de strafbaarstelling Ä de Commissie-Van Traa concludeert dit ook
Ä hebben wij te maken met een paradox die ook vanmiddag in deze
discussie weer boven ons hangt. Zolang de vraag blijft bestaan schept
immers een verbod illegale handel en is daarmee een voedingsbodem voor
georganiseerde criminaliteit. Ik kan die paradox niet oplossen; dat moet
men van mij ook niet vragen, want de strafbaarstelling van softdrugs
verhindert dat.
Ik ga vervolgens in op de nu voorgestelde regeling en op de inbedding in
de horecaregelgeving. Wij zijn het daarmee eens. Het is ook op die manier
dat de detailhandel in cannabisprodukten zich heeft ontwikkeld. Laten wij
daaraan dan in onze regelgeving maar aansluiten. Ik heb echter wel een
vraag. Ik ben het
eens met de opmerking van mevr. Grewel dat de voordracht niet erg netjes
is, in die zin dat er geen verslag wordt gedaan over de hoofdpunten van de
discussie in de Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken.
Er is daar op ‚‚n vraag van mij toen niet geantwoord. Minister Sorgdrager
zei bij het landelijke debat dat een vergunningensysteem niet kon, omdat
daarmee de coffeeshops zouden worden gelegaliseerd. Ik zou graag zien dat
het wel kan en het College doet dit nu ook, maar mijn vraag is, of men niet
het risico loopt dat de hele regelgeving voor vernietiging bij de Kroon
vatbaar is. Moeten wij het dan wel op deze manier doen? Is het niet een
betere manier om de coffeeshops en de combi-caf‚s te vergunnen volgens
de huidige horecasystematiek en een aparte gedoogvergunning voor de
verkoop van softdrugs te geven? Ik heb het dan even niet over de aantallen,
maar over de juridische systematiek. Op die vraag zal ik nog graag
antwoord krijgen.
In de regeling zelf wordt, ondanks het feit dat nu de ruim 100 combi-
caf‚s mogen blijven bestaan, toch voor de toekomst een verbod ingesteld op
de combinatie van alcohol en softdrugs. De heer Robbers heeft al
medegedeeld dat ik zijn motie op dat punt heb ondersteund; wij er niet voor
om die scheiding zo strikt aan te brengen.
Met betrekking tot de AHOJG-richtlijnen van het Openbaar Ministerie
merk ik op dat dit landelijke richtlijnen zijn, geldende voor de opsporing.
Wij vinden die te streng voor een grote stad als Amsterdam. De leeftijd van
16 jaar vinden wij prima en het criterium van 5 gram vinden wij "fake" ;; men
kan immers meer dan ‚‚n coffeeshop bezoeken. Wij zijn er voorstander van
Ä ook op dat punt steunen wij een motie van de heer Robbers Ä om bij
zaken die softdrugs verkopen dit duidelijk aan te geven, teneinde geen
misverstand te laten bestaan, zodat iedereen weet, welke zaak hij
binnengaat. Naar mijn mening kan dit het beste door middel van een tekst,
maar een logo kan ook.
Aan de achterdeurproblematiek wordt niets gedaan. Dat is ook erg
moeilijk. Op ‚‚n punt zouden wij echter naar mijn gevoelen een begin
kunnen maken, gekoppeld aan de kwaliteitscontrole van Nederwiet. Ik dien
dan ook een motie in om te onderzoeken of het mogelijk is, in
samenwerking met de branche en bijvoorbeeld met het Nederlands Instituut
voor Alcohol en Drugs (NIAD) te bekijken of voor de teelt van Nederwiet
in Nederland, bestemd voor de Amsterdamse coffeeshops, een
gedoogbeschikking of iets dergelijke kan worden gegeven, met als doel dat
wij kwaliteitseisen kunnen stellen aan de produkten.
Ten slotte vraag ik, of er volgens de systematiek als voorgesteld door het
College in IJburg plaats zal zijn voor een paar coffeeshops en voor een paar
combi-caf‚s. Wij willen namelijk graag dat IJburg een echte Amsterdamse
wijk wordt.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA deelt mede dat is
ingekomen:
 
35ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid mevr. Schutte om te
onderzoeken of het mogelijk is tot een gedoogbeschikking te komen voor de
teelt van hennep ten behoeve van de winning van marihuana voor de
Amsterdamse coffeeshops (Gemeenteblad afd. 1, nr. 330, blz. 1438).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. Aan de orde is het
beleid met betrekking tot de coffeeshops, een beleid dat in het verleden
zeer omstreden was. Hoe was het ook weer? Het begon 25 jaar geleden.
Een goede vriend van mij was in die tijd de eerste die een softdrugs-
coffeeshop in Amsterdam opende. De naam was The Glorious, gevestigd in
de Ruysdaelstraat; de naam van de eigenaar was Han Mulany. Ik vertel u
deze geschiedenis omdat ik van dichtbij de levensloop van The Glorious al
die jaren van dichtbij heb meegemaakt. Ook in die tijd had het beleid
oogkleppen op. Het geld stroomde binnen, in die tijd al veel meer dan de
door u geschatte Ÿ 700.000. Gezien mijn lange horeca-ervaring heb ik de
gehele ontwikkeling in het kader van de coffeeshops op het Leidseplein en
omgeving meegemaakt. Mijn voormalige werkgever was in het bezit van
circa 40 panden in die omgeving. Een groot deel ervan bestaat uit
horecapanden, waarvoor ik de financi‰le zaken regelde, huur, pacht enz.
Tevens exploiteerden wij zelf drie horecazaken, onder andere de Lucky
Star, La Dame Blanche en de Boeing op de Prinsengracht. De horeca op en
om het Leidseplein heeft ernstige schade geleden door de ontwikkeling van
de coffeeshops, en wel vanaf ongeveer 1980. Ik zal het College een paar
voorbeelden geven, ook wat betreft zwart geld. De Kingsclub, een
vooraanstaande zaak met een prachtig interieur, gekocht voor tweemaal de
oorspronkelijke waarde, is leeggesloopt en er is een coffeeshop van
gemaakt. De Lucky Star, gekocht door Yoni Cohen, is leeggesloopt en voor
Ÿ 500.000 verbouwd; het is een tweede hardrock-caf‚ geworden. De Easy
Times op de Prinsengracht, voorheen een mooi horecabedrijf, is
leeggesloopt en is nu een aftandse coffeeshop. Ik weet dat in dit soort
coffeeshops op jaarbasis een vermogen wordt omgezet. Hierbij vergeleken
verbleken uw Ÿ 700.000. De werkelijke omzet is miljoenen per jaar. In dit
soort coffeeshops schenkt men ook sterke drank. Ik neem als voorbeeld een
oud politiebureau. Er biedt zich een koper aan en deze stelt voorwaarden
aan de hand van het voormalige beleid in de trant van: ik maak er een mooi
gebouw van, op voorwaarde dat ik er softdrugs mag verkopen. De gemeente
stemt in en de Bulldog is een feit. De horeca heeft door dit gedoogbeleid
een kwalitatieve klap gekregen. De mooiste zaken in de Leidsepleinbuurt
zijn door criminelen opgekocht en veranderd in stinkende coffeeshops,
waardoor het drugstoerisme toenam. Uiteraard kan ik niet de schuld op dit
College afschuiven, maar zeker wel op diverse raadsleden die hier voor de
derde raadsperiode raadslid zijn. Zij zijn medeverantwoordelijk voor de
ontstane situatie, een situatie waardoor Amsterdam het stempel van
drugsstad heeft gekregen. Deze raadsleden moeten bij zichzelf te rade gaan.
Willen zij nog iets goedmaken ten opzichte van dit wanbeleid, dan zullen zij
de voordracht van het College moeten afkeuren. Dat er ook harddrugs in
coffeeshops worden verkocht weet iedereen. Of dat nu gebeurt door een
z.g. huisdealer doet er niet toe. De zaak waarin deze harddrugs zich
bevinden is medeverantwoordelijk. Vaak heeft men geen gebruik gemaakt
van de ketenaansprakelijkheid en arresteerde men alleen de bezitter van de
drugs. XTC is in vrijwel elke coffeeshop verkrijgbaar. Ik ben bereid, u het
bewijs te leveren, op voorwaarde dat elke coffeeshop aansprakelijk wordt
gesteld indien deze de beschikking heeft over harddrugs of daarheen
verwijst.
Softdrugs en XTC zijn momenteel met elkaar verbonden. Jongelui kopen
hasj en XTC in ‚‚n gelegenheid of de gelegenheid zorgt ervoor dat via via
XTC en eventueel coca‹ne te koop zijn. Hoe denkt het College dit te
voorkomen? Het antwoord is simpel: dat kan het College niet voorkomen.
Franse drugstoeristen zijn ge‹nterviewd en zij verkondigen dat zij XTC in
coffeeshops op een simpele manier hadden gekocht. Dit kan maar op ‚‚n
manier worden voorkomen: coffeeshops sluiten, softdrugs legaliseren en de
verkoop laten plaatsvinden door geselecteerde tabakswinkeliers. Alleen dan
kan men een goed gecontroleerd drugsbeleid voeren. Tevens kan men op de
softdrugs accijns hebben, waaruit harddrugs-verslaafden kunnen worden
geholpen.
Inmiddels zal duidelijk zijn, dat wij de voordracht niet zullen steunen. Ik
geef daarop de volgende toelichting.
Bij besluit I a merk ik op dat coffeeshops geen horeca-ondernemingen
zijn; zij mogen nimmer tot die categorie behoren, ook niet als aparte
categorie. Wat besluit I b betreft zien wij liever de verkoop via
tabakshandelaren. Het verstrekken van een vergunning (I c) betekent een
offici‰le erkenning; samen met besluit I a betekent dit een officieel
horecabedrijf. Ten aanzien van het besluit onder I d vindt mijn fractie dat
van overconcentratie al sprake is binnen een straal van 1000 meter; binnen
deze straal is ‚‚n coffeeshop al meer dan genoeg.
Met betrekking tot de besluiten onder II a en b deel ik mede dat de CD
absoluut geen softdrugs wil in een gelegenheid waar alcohol wordt
geschonken; met andere woorden: geen exploitatievergunning.
Ten aanzien van het besluit onder III geldt dat mijn fractie moeite heeft
met de huidige gedoogrichtlijnen. Keihard optreden is het parool. De
enkeling die gedoogd zal worden moet een zaak hebben waarin veel is
ge‹nvesteerd. Deze exploitant zal het dan wel uit zijn hoofd laten om
harddrugs te verkopen en daardoor zijn zaak te verliezen.
In het besluit onder IV a is een openingstijd van 20 uur tot 24 uur aan de
orde. Over besluit IV b heb ik al een reactie gegeven bij de onderdelen II a
en b.
De APV zal niet meer nodig zijn indien softdrugs via tabakswinkeliers te
koop worden aangeboden. Zo niet, dan zal de APV moeten worden
aangepast voor de enkeling die gedoogd zal worden.
Ten slotte: Ogen open! Daarin heeft de heer Goedhart gelijk, al valt het
niet mee die te openen als men de ogen tien jaar gesloten heeft gehouden.
Zelfs de Commissie-Van Traa heeft de ogen nog halfdicht en begrijpt er
nog steeds niets van. In de kleine drugscriminaliteit gaan in totaal miljarden
om. Men mag van mij aannemen dat bij de meeste coffeeshops de kilootjes
via de achterdeur worden verkocht. Wilt u deze zaakjes een vergunning
geven? Ik geeft de raadsleden het advies, het besluit niet over te nemen en
eerst een doelgericht onderzoek in te stellen naar elke coffeeshop in de
stad; eerst het kaf van het koren scheiden en daarna overwegen om
vergunningen te verstrekken.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. In de visie van de SP
zijn coffeeshops tegelijkertijd een probleem en een oplossing. Zij vormen
een oplossing omdat zij onmisbaar zijn bij de scheiding van de markten van
softdrugs en harddrugs en een probleem omdat die scheiding niet altijd
wordt waargemaakt en er in sommige gevallen overlast door coffeeshops
bestaat. Het beleid moet erop gericht zijn, de voordelen van de coffeeshops
te maximaliseren en de nadelen te minimaliseren of zelfs op te heffen.
Dit betekent volgens de SP het volgende. De invoering van een
exploitatievergunning geeft coffeeshops die zich aan de regels houden een
betere basis voor de exploitatie. Bezoekers weten in de toekomst dat deze
coffeeshops bij de gemeente bekend zijn, geregistreerd staan en
gecontroleerd worden op de criteria die moeten worden gehandhaafd. Wij
zijn daarom blij met de exploitatievergunningen.
De problemen met betrekking tot de coffeeshops moeten worden
aangepakt door een betere controle op de aanwezigheid van harddrugs en
alle vormen van overlast, beperking van het aantal coffeeshops door
bevriezing en een duidelijke herkenning van de coffeeshops als zodanig, dus
als verkooppunt van softdrugs. Kort toegelicht komt dit volgens mij op het
volgende neer. Het aantreffen van harddrugs zou naar mijn mening moeten
leiden tot onmiddellijke en definitieve sluiting van de coffeeshop. Dat is op
dit moment nog niet mogelijk. Ik verzoek het College daarom bij motie, bij
het rijk aan te dringen op het cre‰ren van de mogelijkheid tot definitieve
sluiting ingeval coffeeshops harddrugs verkopen of als die daar worden
aangetroffen.
Beperking van het aantal coffeeshops zorgt dat de spoeling niet te dun
wordt, zodat men zich uit economische overwegingen wel moet bezighouden
met andere activiteiten dan de verkoop van softdrugs. Ik ben voorstander
van een geleidelijke afname van het aantal coffeeshops. Definitieve sluiting
bij het aantreffen van harddrugs kan daarbij een bijdrage leveren, maar er
zijn ook andere mogelijkheden in de vorm van bestemmingsplannen en
leefmilieuverordeningen.
Ten slotte noem ik de herkenning als coffeeshop. Ik ondersteun de ter
zake ingediende motie. Als suggestie wil ik meegeven invoering van een
bordje "cannabisvergunning", vergelijkbaar met het oude bordje
"tabaksvergunning".
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, deelt mede dat is
ingekomen:
 
36ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Van Bommel om er bij het
rijk op aan te dringen dat het definitief sluiten van coffeeshops en caf‚s
waar harddrugs worden aangetroffen, mogelijk wordt gemaakt
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 332, blz. 1440).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De vergadering wordt geschorst van 15.08 uur tot 15.15 uur.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, heropent de
vergadering.
 
De BURGEMEESTER: Mijnheer de Voorzitter. Ik dank de leden van
de Raad voor de uitvoerige uiteenzettingen die zijn gegeven rond het
onderwerp van de coffeeshops, waarmee wij nu ongeveer een jaar tot
anderhalf jaar bezig zijn. Het is een proces geweest waarin het
gezamenlijke denken over wat er zou kunnen en zou moeten gebeuren zich
heeft ontwikkeld en waarbij er een langdurig intermezzo is geweest,
namelijk het wachten op wat door de Regering en de Staten-Generaal zou
worden gezegd.
De heer Goedhart heeft met zijn zeer waardevolle notitie Ogen open! ons
een aantal idee‰n heeft aangereikt, waaraan wij in het kader van de
besluitvorming van heden heel veel hebben gehad, omdat die notitie de
scala van problemen die zich bij de regulering met betrekking tot de
coffeeshops voordoen weergeeft. Ik zeg daarbij direct, dat de hele
procedure, die langdurig is geweest, ook een ontwikkeling met zich heeft
gebracht in het denken binnen het College. Dat blijkt uit de verschillende
soorten voorstellen die wij verdedigen, tot op de dag van vandaag. Er doet
zich bij dat denken binnen het College een duidelijk liberaliserende tendens
voor, ook bij mij. Dat is gegroeid door de vele gesprekken die zijn gevoerd
in de Commissie ABJZ met de portefeuillehouder, maar ook door vele
andere besprekingen die hebben plaatsgevonden met vertegenwoordigers
van de Bond van Cannabisdetaillisten en allerlei andere instanties die zich
bezighouden met softdrugs. Ik noem ook wat ons door buitenlandse
bezoekers van Amsterdam Ä dat zijn er zeer vele Ä over dit beleid is
voorgehouden, namelijk om in ieder geval zeker te stellen dat het
Amsterdamse beleid in dezen op enigerlei wijze gereguleerd gehandhaafd
zal kunnen worden. Duitsers en Belgen zeggen, dat zij dit graag van ons
zouden overnemen, omdat zij eraan toe zijn ook iets dergelijks te doen. Ik
zeg er echter duidelijk en meteen bij: gereguleerd; ik zeg dit ook aan het
adres van de heer Enthoven, die heeft gemeend een aantal waarschuwende
woorden te moeten laten horen, namelijk om vooral niks te doen en alleen
maar strenger op te treden. De ervaringen uit het buitenland met niks doen
en strenger optreden, door het bestuurlijke mechanisme te laten rusten en
het volledig over te laten aan justitie en politie, is een vorm die niet tot
succes kan leiden.
(De heer ENTHOVEN: Softdrugs kunnen toch ook worden verkocht
via tabakshandelaren? Dan is er controle en weet u wat er wordt
verkocht. Daar wordt bijvoorbeeld geen XTC verkocht; daar gaat het
mij om.)
(De heer HOUTERMAN: Hebt u dan liever 1000 tabakshandelaren
waar softdrugs worden verkocht dan 200 coffeeshops die een
vergunning hebben?)
(De heer ENTHOVEN: U weet toch ook zelf dat de illegaliteit rond
de coffeeshops meer teweeg brengt? Er is veel meer aan de gang dat
criminaliteit aantrekt, maar men ziet dat niet.)
(De heer HOUTERMAN: Ik denk dat u softdrugs en harddrugs door
elkaar haalt.)
(De heer ENTHOVEN: Die haal ik niet door elkaar; die zijn met
elkaar verbonden. Neemt u dat maar van mij aan.)
Het College is er unaniem sterk voor, te komen tot een situatie waarin
wij een gereguleerde verkoop van softdrugs krijgen, in bedrijven met een
vergunning. Dat is de basis van het stelsel. Mevr. Schutte stelde vraag, of
wij goedkeuring zullen verkrijgen voor dit stelsel. Zal het lukken dit er bij
de minister van Justitie door te krijgen? Het antwoord is, dat dit het geval
zal zijn. Ik ben ervan overtuigd dat de wijze waarop wij dit gaan doen Ä ik
heb dat geverifieerd bij het Openbaar Ministerie Ä weliswaar niet de
publieke goedkeuring zal hebben in die zin dat wij er een diploma voor
krijgen uitgereikt, maar dat men ons geen strobreed in de weg zal leggen. Ik
ben er ook van overtuigd dat, gezien de vele kritiek die er in het buitenland
is op het Nederlandse drugsbeleid, een aantal excessen die er zouden
kunnen zijn, kan worden voorkomen, zonder dat wij iets afdoen aan de
basis van ons drugsbeleid met regulering van het stelsel.
Er is verschil van opvatting over de vraag, hoe men dit moet doen. Met
de fractie van D66 is er zelfs een fundamenteel verschil van opvatting. Die
fractie meent dat men op dit punt uitsluitend de openbare orde
doorslaggevend moet laten zijn en dat er geen enkel argument is op basis
waarvan men een regulering zou moeten doorvoeren.
(De heer ROBBERS: Ik zei: op basis waarvan men de APV zou
moeten aanpassen.)
Dus: een wijziging aan de Raad zou moeten voorleggen.
(De heer ROBBERS: U doet een voorstel voor een artikel in de
APV. De APV regelt de openbare orde, niet de gezondheidszorg.)
Mij gaat het om het volgende en het College steunt mij daarin. Waarom
zouden wij een categorie, die in de praktijk een aparte horecacategorie is
geworden, niet ook als zodanig benoemen? Het is een aparte
horecacategorie en wij willen die onder de werking van de APV brengen.
Er is echter ‚‚n uitzondering ten opzichte van alle andere
horecacategorie‰n: men verkoop een bij de Opiumwet verboden stof; dat is
niet het geval bij alcohol en ook niet bij tabak of welk ander produkt dan
ook dat in horeca-inrichtingen wordt verkocht. Er is hier dus sprake van
een uitzonderlijke positie: bij de Opiumwet zijn en blijven softdrugs
verboden. Dat is de schizofrene situatie waarin wij verkeren. Wij moeten
dus een regeling treffen voor iets wat als uitgangspunt verboden is. Dat kan
niet alleen met openbare orde, maar ook door aan die regels inzake
openbare orde nadere regels met betrekking tot bijvoorbeeld de richtlijnen
van de procureurs-generaal te verbinden. Doen wij dat niet, dan vind ik dat
de regulering met betrekking tot dit verboden produkt onvoldoende is en
kan ik het ook moeilijk handhaven.
(De heer HOUTERMAN: Ik denk dat u om een andere reden ook
nog gelijk hebt, in tegenstelling tot de heer Robbers. D66 zou dan
ook bezwaar moeten aantekenen tegen het feit dat bij coffeeshops pas
op 18-jarige leeftijd verkoop kan plaatsvinden en bij normale caf‚s op
16-jarige leeftijd. Daar zou de heer Robbers dan ook ten principale
tegen moeten zijn.)
(De heer ROBBERS: Dan hebt u toch iets gemist. Ik heb met zoveel
woorden gezegd dat wij in de voorstellen zoals die nu op tafel liggen
ook niet bepalen dat die leeftijd naar 18 jaar moet gaan. Dat staat
niet in het voorgestelde APV-artikel. Dat is weer een vervolgings-
grond voor justitie. Dat komt niet voort uit onze APV, maar uit
landelijke justiti‰le richtlijnen en daar gaan wij niet over. Wij kunnen
het wel degelijk van elkaar scheiden. Dat doen wij bij de leeftijd, bij
het 5-gramscriterium enz. Dat staat ook niet in de APV. Wij
behoeven dit bij de andere AHOJG-richtlijnen dus ook niet te doen.
Daar gaat de APV niet over.)
(De heer HOUTERMAN: U zou dus landelijk voorstander zijn van
een leeftijdsgrens van 16 jaar en niet van 18 jaar?)
(De heer ROBBERS: Als u mij dat bij een andere discussie zou
vragen, zou ik daar voorstander van zijn, maar daar gaat het hier niet
om.)
Mevr. Grewel is in het haar eigen taalgebruik begonnen met de vraag, of
een passage in de tekst van de voordracht al niet bekend was. Dat is
inderdaad het geval. De voordracht van het College is in feite het
amendement-mevr. Grewel uit de Commissie ABJZ. Wij hebben destijds
afgesproken dat het College nader zou overwegen, wat het te doen stond en
het College heeft besloten, een keuze te maken uit de drie varianten die er
lagen, namelijk de variant van de heer Robbers die nu ook bij motie is
ingediend, de variant van de heer Houterman met betrekking tot zwak-
alcoholische dranken, vastgelegd in zijn motie, en de variant van mevr.
Grewel om een beperkt aantal caf‚s toe te staan softdrugs te blijven
verkopen. De ruiterlijkheid had met zich moeten brengen dat ik dit met
naam en toenaam in de voordracht had opgenomen. In dat opzicht is de
tekst als nu opgenomen in het Gemeenteblad niet geheel juist. Ik stel dan
ook voor, onder punt IX op blz. 1250 in de voordracht op te nemen:
"De Commissie voor Algemeen Bestuurlijke en Juridische Zaken heeft op
14 mei 1996 een eerdere voordracht besproken.
Tijdens deze bespreking hebben enkele fracties aangekondigd dat zij het
voornemen hebben, bij de behandeling van deze voordracht door uw
Vergadering met nadere voorstellen te komen.
Op grond van de bespreking in de commissie en de daar ingediende
voorstellen, stellen wij u voor, het volgende gewijzigde besluit te nemen." ;
Dat is dan een correcte gang van zaken. Het is niet gebruikelijk dat wij
alle voorstellen dan vervolgens noemen Ä dat waren er vele, ook over
affichering enz. Ä maar het is wel duidelijker om te stellen dat op basis van
gewijzigde voorstellen dit besluit wordt genomen. Mevr. Grewel heeft
daarin gelijk. Ik neem aan, dat het haar een genoegen is, dat wij een en
ander hebben overgenomen.
Ik kom vervolgens aan het onderdeel preventie. De heer Goedhart heeft
daaromtrent gevraagd, waarom geen voorstel is gedaan om de exploitanten
van coffeeshops in te schakelen bij preventie van verslaving, zoals is
gebeurd bij gokkasten. Dat hebben wij niet gedaan omdat, zoals de heer
Robbers op dit punt terecht zegt, wij nu aspecten van openbare orde en
vergunningen hebben geregeld. Ik vind overigens de opmerking van de heer
Goedhart belangrijk en wij zullen de komende maanden met de coffeeshop-
houders die voorkomen op de lijst uitvoerig moeten overleggen over een
aantal aspecten. Ook dit aspect zal daarbij worden meegenomen. Het is
geen zaak die men kan voorschrijven bij een vergunning, omdat het moeilijk
te meten is. Op zichzelf heeft de heer Goedhart echter gelijk; ik weet ook
dat een groot aantal coffeeshop-houders bereid is, op dit punt mee te
helpen. Zij weten uiteraard ook heel goed dat, als zij dat niet doen, zij in
eigen vlees snijden, aangezien strenger zou moeten worden opgetreden.
Het volgende punt betreft de lijst. Een aantal sprekers heeft gesteld dat
die lijst onvolledig is. Dat is ook gezegd door coffeeshop-houders en door
de heer De Loor in zijn notitie. Het gaat in wezen om het volgende. Wij
hebben naar beste weten op 1 april 1995 een lijst vastgesteld. Wellicht
zitten er fouten in. Is dat van belang? Op zichzelf uiteraard wel, maar de
vraag is dan hoe het systeem werkt. Degenen die op onze lijst staan, krijgen
in de loop van het komende najaar een formulier om een vergunning aan te
vragen. Het is aan hen om aan te tonen, dat zij deze activiteit beoefenden
voor 1 april 1995; dat is niet aan ons. Als zij dit niet naar genoegen kunnen
aantonen, gaan zij van de lijst af.
(De heer ROBBERS: Als iemand niet op de lijst staat, maar zeer
overtuigend kan aantonen dat hij voor 1 april 1995 deze activiteit
beoefende, komt hij dan alsnog op de lijst?)
Inderdaad. De bewijslast berust echter bij de coffeeshop-houder en niet
bij ons. Door overlegging van papieren, rekeningen-courant enz. zal door de
betrokkene dienen te worden aangetoond dat hij op de lijst thuishoort.
(De heer ROBBERS: Wat zijn dan de bokken en de schapen? Dan
kunnen wij die toch beter van elkaar scheiden door nu een algemeen
oordeel te geven over de kwaliteit van een aanvraag en niet met een
fictief moment waarop een lijst is opgesteld, die bovendien niet eens
volledig duidelijkheid kan geven? Dat is naar mijn mening willekeur.)
Ik ben al in een veel eerder stadium uitgegaan van een situatie waarin wij
hebben gezegd dat er een bevriezing van het aantal zal zijn. Die bevriezing
geldt vanaf 1 april 1995. Dat is al veel eerder aan de commissie van advies
medegedeeld en daartegen is nooit bezwaar gemaakt.
(De heer ROBBERS: U bevriest dus het aantal, maar u zegt nu dat
er ook nog coffeeshops aan kunnen worden toegevoegd. De
bevriezing geldt dus een wat fluctuerend aantal.)
Dat is niet de zaak. Als wij een fout hebben gemaakt in een lijst van
plusminus 380 namen en als vervolgens blijkt dat het 360 of 390 zijn
doordat wij iemand hebben weggelaten of iemand ten onrechte hebben
opgenomen, zal dit blijken uit de aanvragen. Daarbij zal ten genoegen van
de Burgemeester moeten worden bewezen dat hij of zij op de lijst
thuishoort. Als de enveloppe met het formulier onbestelbaar retour komt
omdat er op het adres geen coffeeshop is gevestigd, zal het aantal
verminderen. Uiteindelijk zal dan blijken, hoe groot de lijst precies is en
hoeveel vergunningen er kunnen worden verleend. Het scheiden van goede
en slechte coffeeshops gebeurt nadien, als wij kunnen kijken of aan de eisen
die wij stellen wordt voldaan. Als wordt vastgesteld dat er een herhaalde
veroordeling inzake harddrugs is of als men zich niet houdt aan de
AHOJG-richtlijnen, krijgt de betrokkene gewoon geen vergunning en wordt
hij afgevoerd van de lijst. Zo is het ook bij prostitutiebedrijven. Als een
dergelijk bedrijf persisteert bij het handhaven van illegale prostitu‚es,
krijgt het geen vergunning en wordt het bedrijf gesloten.
(De heer ROBBERS: Hoor ik dat iemand geen vergunning krijgt als
hij zich niet aan de AHOJG-richtlijnen houdt? Is dat een criterium
van openbare orde?)
Dat is begrepen in de besluitvorming die aan u is voorgelegd; het staat
namelijk in art. 3.15 van de APV.
(De heer HOUTERMAN: U spreekt over bevriezing van het aantal.
U spreekt dan in ieder geval niet namens de fractie van de VVD en
namens de leden van die fractie in het College. Wij gaan nadrukkelijk
uit van verlaging van het aantal.)
In uw amendement nr. 324 stelt u voor, te komen tot een maximumaantal.
Uit de tekst begrijp ik dat het volgens de VVD om redenen van overlast
gewenst is, het huidige aantal terug te dringen. Het overlast-criterium is
daarbij bepalend. Wat zijn nu mijn mogelijkheden om het aantal terug te
dringen? In het huidige systeem ben ik verplicht om iedereen die zich houdt
aan het te nemen raadsbesluit, als dat zo wordt aanvaard, en die zich
aanmeldt, in beginsel een vergunning te geven. Ik kan dus niet anders
zeggen dan dat de startpositie per 1 januari 1997 vastligt. Het terugdringen
kan derhalve pas nadien beginnen; de heer Houterman zal dat met mij eens
zijn.
De terugdringing zit in twee elementen, in de eerste plaats de
overconcentratie in het wallengebied. Daarover wordt vandaag ook een
besluit genomen, waarbij wordt vastgesteld dat het mogelijk is Ä wij tellen
circa 150 tot 180 coffeeshops in dit gebied Ä dat bij sluiting van een zaak
geen nieuwe vergunning aan die zaak zal worden gegeven. Dat brengt dus
automatisch het aantal terug. De heer Houterman heeft een streefgetal
genoemd, maar dat zal een eigen leven gaan leiden. Ik ben er in het
verleden herhaaldelijk in de commissie over aangesproken en ik heb altijd
geweigerd mij vast te leggen op een getal. Ik wil op dit onderdeel het
amendement dan ook ontraden, aangezien dit de indruk wekt dat ieder jaar
moet worden afgemeten of ik wel ga in de richting van 200. Mevr. Grewel
heeft terecht opgemerkt dat het heel goed zou kunnen zijn dat het aantal op
380 blijft staan, maar ook dat het 200 of 100 wordt.
(De heer HOUTERMAN: Met de toezegging aan de heer Robbers
kunt u ook in de richting van 500 gaan. Ik vind dat u dat ieder
kwartaal of ieder jaar moet verantwoorden.)
De startpositie kan op 1 januari 1997 hoger uitvallen dan nu, doordat er
een fout in de lijst zit. Dat is de enige mogelijkheid tot verruiming. Als die
fouten eruit zijn, is de startpositie duidelijk. Het verschil zal niet in de
tientallen of honderden liggen, hooguit in enkele gevallen. Wij weten dat de
startpositie zal uitkomen tussen 370 en 390. De vermindering gaat op basis
van sluiting om redenen van openbare orde of door justiti‰le sluiting dan
wel vermindering van het aantal in concentratiegebieden. Andere
mogelijkheden heb ik niet.
(Mevr. GREWEL: Het is natuurlijk wel zo dat er niet voor eeuwig
sprake is van een gesloten systeem. Het is ook mogelijk dat ergens in
een gebied waar nog geen coffeeshop is iemand een vergunning
aanvraagt voor een nieuwe coffeeshop. Als zo iemand voldoet aan
alle criteria, is er geen enkele reden Ä als het planologisch niet
bezwaarlijk is en geen sprake is van overconcentratie Ä om geen
nieuwe vergunning uit te geven.)
(De heer HOUTERMAN: Wel als wij vanmiddag bepalen dat op
gewoon op is en dat het aantal vergunningen gelimiteerd is.)
(Mevr. GREWEL: Als er ongeveer 400 zijn en een aantal zaken sluit
op een gegeven moment, om welke reden dan ook, kan een nieuwe
aanvraag gewoon weer worden beoordeeld, want het maximum voor
deze periode is toch het maximum van de lijst.)
(De heer HOUTERMAN: Voor de VVD geldt dan het maximum van
dat moment geldt, dus altijd minder dan op het huidige moment.)
Naar mijn opvatting is, als het op dit moment wordt geregeld, het
maximum 380 coffeeshops.
(Mevr. GREWEL: Stel dat er van die 380 op zeker moment 40
sluiten en iemand die aan alle criteria voldoet wil een coffeeshop
openen en vraagt een vergunning aan, dan kan toch die een
vergunning krijgen? Er is dan toch een marge?)
(De heer HOUTERMAN: Voor mijn fractie geldt dan dat dit pas
kan bij 160.)
De heer ROBBERS: Als wij de voordracht aannemen, heeft mevr.
Grewel gelijk.)
In de tekst van art. 3.15 van de APV, genoemd op blz. 1252 van de
voordracht, wordt onder 3 aangegeven dat geen exploitatievergunning wordt
verleend indien het bedrijf niet voorkomt op de door de Burgemeester
aangelegde lijst van horecabedrijven waar voor 1 april softdrugs plachten te
worden verkocht. Met andere woorden: de lijst is dicht en wordt niet meer
geopend. Dit betekent, dat nieuwe aanvragen als bedoeld door mevr.
Grewel en de heer Robbers, niet voor vergunningverlening in aanmerking
komen.
(De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: Ik meen dat het
antwoord volstrekt duidelijk is. De Raad kan er in tweede termijn
verder op reageren.)
(Mevr. GREWEL: Nee, het antwoord is niet duidelijk. De
Burgemeester beschouwt de lijst met namen en adressen als de enige
lijst...)
(De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: De Burgemeester
heeft dat helder toegelicht. U kunt in tweede termijn reageren.)
(Mevr. GREWEL: Het is niet helder toegelicht, zeker niet juridisch.
Bij de rechter krijgt men zo onmiddellijk ongelijk.)
Een volgend punt waarop ik moet ingaan betreft uiteraard de combinatie
van alcohol- en drugsverkoop. In de publieke discussie en ook in de
commissie zijn daarover de degens al langdurig gekruist. Ik wil nog eenmaal
duidelijk maken, dat mijn beleid was ingegeven door het principe dat het
naar mijn oordeel moest gaan om een handhaafbaar systeem. Vandaar, dat
ik de scheiding van alcohol en drugs wilde. Ik heb mij door de commissie
ervan laten overtuigen dat de situatie zoals die zich in de stad voordoet,
met de huidige circa 110 caf‚s, aanvaardbaar is en ik leg mij, na alle
discussies daarover in de commissie, neer bij de opvatting van de
meerderheid en heb daarom het voorstel van mevr. Grewel op dit punt
overgenomen.
(De heer ROBBERS: Dus in de interpretatie van mevr. Grewel?)
(De heer HOUTERMAN: Er staat wat er staat!)
Inderdaad, er staat wat er staat, namelijk dat de lijst gesloten is, ook
hierin.
De heren Goedhart en Houterman hebben opmerkingen gemaakt over
een combinatie met zwak-alcoholische dranken. De heer Goedhart heeft
zijn eerdere voorstel ter zake laten vallen. De heer Houterman stelt voor,
een zwak-alcoholvergunning in te voeren voor alle betrokken bedrijven. Ik
wijs erop dat dit een categorie is die in Amsterdam niet meer bestaat en die
wij dus opnieuw zouden invoeren, in principe voor alle 380 zaken. Het is
bovendien een discussie waarin uiteindelijk niet de Gemeenteraad beslist,
maar Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, na advies van de inspecteur
voor de Drank- en Horecawet. Deze heeft al laten weten Ä ik heb de brief
laten uitreiken aan de leden van de Commissie ABJZ Ä dat hij er niet over
denkt dergelijke vergunningen te verstrekken. Als de heer Houterman deze
weg wil inslaan, dienen in de eerste plaats een aantal caf‚s hun vergunning
in te leveren. Zij hebben daar echter recht op. Hoe kan ik hun die
ontnemen? Ik zal dan met al die caf‚s naar de Raad van State moeten
omdat hun positie in principe wordt verslechterd. Ik ben bovendien
afhankelijk van het besluit van Gedeputeerde Staten. Als het wordt
afgewezen, heb ik mijn voorkeur voor scheiding van alcohol en drugs
bereikt, want dan is er geen vergunning verleend en is er geen enkel caf‚
meer dat tegelijkertijd softdrugs en alcohol mag verkopen. Dat is misschien
een oplossing, maar het is een malicieuze weg. Ik ontraad dan ook op dit
punt het amendement van de heer Houterman, zoals ik dat al eerder heb
gedaan met betrekking tot onderdeel a daarvan.
Vervolgens kom ik tot het punt van de achterdeurproblematiek.
Natuurlijk zou men die graag willen regelen. Mevr. Grewel betreurt het dat
de Tweede Kamer op dit punt niet meer heeft gedaan. Heel simpel is het zo
dat de problematiek alleen in nationaal verband valt te regelen. Er is wel
een regeling op komst voor wat de handelsvoorraad betreft, maar dat gaat
over het moment dat het de achterdeur al binnen is en op de schappen ligt.
Ik heb begrepen dat het zal gaan om circa 500 gram. Dit zal worden
opgenomen in de richtlijnen van de procureurs-generaal. Mevr. Schutte
stelde in dit verband de vraag, of wij kwaliteitseisen zouden kunnen stellen.
Dat zou naar mijn mening kunnen als men de achterdeurproblematiek op
enigerlei wijze regelt. De motie van mevr. Schutte, nr. 330, gaat daar ook
over, namelijk of men voor de teelt van hennep ten behoeve van de winning
van marihuana tot een gedoogbeschikking zou kunnen komen. Dat kan ik
echter niet. Het punt is in de Tweede Kamer nadrukkelijk aan de orde
geweest en is daar afgewezen. Ik herinner aan de voorstellen die minister
mevr. Sorgdrager in een interview naar voren heeft gebracht; de
eindconclusie van de Tweede Kamer was afwijzend en de Regering is
daarop niet teruggekomen. Tot mijn spijt kan ik dan ook niet akkoord gaan
met de motie van mevr. Schutte.
Ik kom tot de kwestie van het 5-gramscriterium en de leeftijd. Het is
daarbij volstrekt duidelijk dat het Amsterdamse situatie, die overigens ook
wel op enige andere plaatsen in het land bestaat Ä wij zijn niet helemaal
uniek Ä wellicht een andere oplossing zou kunnen billijken. Echter, de
Tweede Kamer heeft beslist zoals is gebeurd. Wij zouden van alles kunnen
zeggen, maar ook omdat ik wat dit betreft niet baas in eigen huis ben, maar
de Officier van Justitie de baas is, stel ik voor, het hierbij te laten en niet
 
tot nadere voorstellen te komen. Die zal ik niet kunnen invoeren en ik zal
er geen steun voor krijgen.
(De heer ROBBERS: U hoeft dat ook niet te doen, want
desgevraagd heeft de minister van Justitie met zoveel woorden
aangegeven dat de AHOJG-richtlijnen justiti‰le afspraken zijn en dat
de gemeenten het softdrugsbeleid volgens hun eigen openbare-
ordemaatregelen bestuurlijk moeten regelen.)
Het zou toch vreemd zijn, als ik transacties van 30 gram in Amsterdam
zou toestaan en iedere week de politie invallen zou doen en transacties op
basis van de richtlijnen van de procureurs-generaal zou aanpakken, zonder
dat ik dat kan tegenhouden?
(De heer ROBBERS: U staat het niet toe, want u stelt niet voor, in
de APV op te nemen dat het 30 gram mag zijn. U laat dat over aan
de justiti‰le autoriteiten en als u als beheerder van het politiekorps
verplicht bent medewerking te geven aan opsporing, moet u dat
natuurlijk doen, maar daarmee behoeft u de APV nog niet aan te
passen aan de AHOJG-richtlijn.)
Dat doe ik ook niet. In de APV wordt uitsluitend verwezen naar die
richtlijnen.
De heer Robbers heeft vervolgens gesproken over de openingstijden. Hij
stelt voor, voor coffeeshops zonder alcoholvergunning de weekeinderegeling
in te voeren. Ik moet dat ontraden. Wij hebben heel uitdrukkelijk
vastgesteld dat wij voor de coffeeshops vaste sluitingstijden wensen. Ik
koppel die voor de caf‚-coffeeshops aan de sluitingstijden voor caf‚s ; het is
uiteraard moeilijk, binnen een caf‚ twee produkten uit elkaar te houden. Ik
stel echter voor, de coffeeshops, die een aparte categorie zullen vormen,
ook hierin een aparte categorie te laten zijn. Derhalve handhaaf ik mijn
stelling dat er als dagzaak daar een sluitingstijd van 1 uur moet zijn, zonder
weekeinderegeling. Derhalve is er een vast tijdstip: om 1 uur 's nachts
dienen de coffeeshops dicht te zijn. Wie na die tijd nog iets wil kopen, kan
dan naar de caf‚-coffeeshops gaan, die dan nog open zijn.
(De heer ROBBERS: U cre‰ert daarmee dus een categorie die voor
vijfzevende deel samenvalt met een andere categorie, maar voor
tweezevende deel ineens een andere positie heeft. Alleen op vrijdag
en zaterdag vormen de coffeeshops dan een aparte categorie; de rest
van de week vallen zij samen met de dagzaken. Wie maakt dan de
boel ingewikkeld?)
Het is buitengewoon gemakkelijk te handhaven. Coffeeshops worden
aangeduid als coffeeshops.
(De heer ROBBERS: Er is tot dusver geen enkel caf‚ dat op vrijdag
en zaterdag om 1 uur moet sluiten. U cre‰ert nu een nieuw
sluitingstijdstip.)
Het gaat ook niet om caf‚s.
(De heer ROBBERS: Voor de handhavers zal er sprake zijn van een
nieuw sluitingstijdstip dat zij moeten controleren. Zij moeten
voortaan dus ieder uur uitrijden om die controle op vrijdag en
zaterdag uit te voeren.)
Ik blijf bij mijn oordeel dat ik de weekeinderegeling voor coffeeshops
ontraad.
Over de onderwerpen van het vignet en de aanduiding "softshop" zijn
moties ingediend, waarover ik nader overleg zou willen plegen met de
sector en de driehoek. Ten aanzien van de affichering zou ik met de
driehoek willen en eventueel kunnen afwijken van de richtlijnen van de
procureurs-generaal, als mij dat wordt toegestaan, evenals dit geldt voor het
vergunningenstelsel. Als een en ander wordt opgenomen in de APV, wordt
het ingewikkeld, omdat ik dan iets verplicht ben te doen. Softshops zijn op
dit moment winkels waar men attributen verkoopt voor drugsgebruik, zoals
pijpjes enz.
(De heer ROBBERS: Dat zijn "headshops". Het is echt een goede,
nieuwe naam.)
U hebt gelijk. De vraag blijft echter of een en ander wel per se moet
worden vastgelegd in de APV.
(De heer HOUTERMAN: Misschien is dat nog om een tweede
reden niet verstandig. De geest van de motie van D66 op dit punt
spreekt ons aan, maar het zou kunnen zijn dat "softshop" een
beschermde merknaam is, gedeponeerd in het merkenregister van de
Benelux. Dan zouden wij die naam niet mogen gebruiken in de APV.)
Ik geef ten slotte nog eens kort ons standpunt weer over de ingediende
moties en amendementen. Ik ontraad namens het College amendement nr.
324. De meerderheid van het College onderschrijft mijn bezwaren tegen
amendement nr. 325 van de heer Robbers en mevr. Schutte. Hetzelfde geldt
voor de weekeinderegeling (amendement nr. 326). Over motie nr. 327
inzake het vignet en het amendement nr. 328 over de naam softshop heb ik
zojuist gesproken; ik verzoek de heer Robbers nog eens na te denken over
de vraag of hij beide voorstellen wel wil handhaven. Motie nr. 330 van
mevr. Schutte ontraad ik namens het College. Over motie nr. 331 van de
heer Van Bommel heb ik niet apart gesproken. In principe ben ik het ermee
eens. Staatssecretaris Kohnstamm denkt in dit verband aan een z.g.
Damocles-bepaling. Die houdt in dat, als een zaak harddrugs verkoop, deze
definitief kan worden gesloten. Helder is dat er op het punt van de
evenredigheid van sluiting tegenover overtredingen een probleem is. Men
kan nimmer garanderen dat een sluiting voor eeuwig mogelijk is. Wat dat
betreft is de motie van de heer Van Bommel mij sympathiek. Ik heb het
oordeel van andere fracties echter niet gehoord en ik laat het oordeel dan
ook aan de Raad over.
Mevr. GREWEL: Mijnheer de Voorzitter. Het verschil van mening dat
zojuist bleek zit in het feit dat de Burgemeester spreekt van een gesloten
lijst en dat, als een zaak om welke reden dan ook wordt be‰indigd, het
aantal coffeeshops lager wordt. Mijn fractie gaat ervan uit, dat er een
maximum is. De kans bestaat echter dat er op natuurlijke wijze een
vermindering optreedt. Als er dan een nieuwe aanvraag komt van iemand
die aan alle criteria voldoet, is er naar onze mening geen enkele reden om
die niet in te willigen. Sterker nog, juridisch kan dit ook helemaal niet. Ik
ga ervan uit dat de tijd mij wel gelijk zal geven.
(Mevr. SCHUTTE: Het is toch opgenomen in de APV? Dan kan het
juridisch toch wel?)
Het is niet op die manier opgenomen in de APV.
(Mevr. SCHUTTE: Ik verwijs naar art. 3.15 van de APV.)
Daar staat het naar mijn oordeel niet in.
(De heer ROBBERS: Heb ik goed begrepen dat u voor mijn
amendement zult stemmen?)
Leest u dan de tekst van het artikel in de APV maar.
(Mevr. SCHUTTE: Er staat dat geen vergunning voor een
coffeeshop wordt verleend indien het bedrijf niet voorkomt op de
door de Burgemeester aangelegde lijst van horecabedrijven waar voor
1 april 1995 softdrugs plachten te worden verkocht. Men krijgt dus
gewoon geen exploitatievergunning als men niet op die lijst staat. In
IJburg komen volgens mij dus geen coffeeshops.)
(De heer HOUTERMAN: Dat is ook het goede van deze
voordracht!)
Er staat inderdaad wat mevr. Schutte voorleest; ik kan dat ook lezen. Dat
is ook wat wij op dit moment vaststellen, maar als er later in de tijd een
nieuwe aanvraag komt, kan men wel zeggen dat het zo in de APV staat,
maar dan heeft men geen grond om de aanvraag te weigeren en die niet in
behandeling te nemen.
(Mevr. SCHUTTE: Kunnen wij het dan maar niet beter schrappen
om alle misverstanden te voorkomen?)
Dat is niet nodig. Het voordeel van het op dit moment zo besluiten is, dat
men zeker weet dat er niet morgen honderden caf‚s zullen zijn die ook
softdrugs gaan verkopen en de coffeeshops als paddestoelen uit de grond
schieten. Het is echter in zoverre een besluit voor dit moment, dat art. 3.15,
onder 3a, juridisch niet te handhaven is als er over enige tijd nieuwe
aanvragen komen die aan de criteria voldoen. Dat is mijn mening. In de
toekomst zal het wel blijken.
(De heer VAN BOMMEL: U haalt daarmee wel de kern uit dit
raadsbesluit.)
(De heer HOUTERMAN: Inderdaad. U moet kiezen voor uw eigen
voorstel of voor dat van D66 en GroenLinks. Nu hinkt u op twee
gedachten.)
Dat is niet juist. Ik heb altijd gezegd dat mijn voorstel het uitgangspunt
van het beleid behelst, namelijk dat men ergens moet beginnen. Uitgaande
van de lijst kan aan degenen die voldoen aan de criteria een vergunning
worden gegeven, maar men moet niet te ver in de toekomst kijken, in die
zin dat het een voor eeuwig gesloten lijst is; dat kan gewoonweg niet.
(De heer HOUTERMAN: Wel voor deze eeuw? Er staat wat er
staat: op is op. Anders moet u met D66 en GroenLinks een andere
interpretatie leveren.)
Er staat niet "voor deze eeuw".
(De heer HOUTERMAN: Er staat in feite "voor de eeuwigheid".)
Dat staat er ook niet.
(De heer VAN BOMMEL: In elk geval geldt het totdat het beleid
wordt gewijzigd.)
Ik neem aan dat de rechter anders beslist.
(De heer ROBBERS: Volgens mij kunt u voor mijn motie stemmen!)
Wij gaan uit van de lijst zoals die er is, maar men moet nooit nooit
zeggen. Dat is gewoon de soepelheid van een socialist.
De heer ROBBERS: Als u nooit nooit zegt, moet u tegen art. 3.15,
onder 3a, stemmen.)
(De heer VAN BOMMEL: Ook tegen het besluit onder IIb.)
Ik stel niks vast voor de eeuwigheid. Als startpunt stem ik echter in met
het feit dat zal worden uitgegaan van deze lijst.
 
 
 
 
Ik heb zelf gelukkig ook
niet de eeuwigheid. Wat er na mij in de jaren na 2000 wordt besloten, blijkt
dan wel. Ik heb geen reden om op dit moment niet deze lijsten als
uitgangspunt te nemen, integendeel, ik heb alle reden om dat wel te doen.
Uiteindelijk zal de rechter wel beslissen of mijn interpretatie juist is of
niet.
Voor de rest kunnen wij, het vorengaande in aanmerking genomen,
instemmen met de voordracht.
Met betrekking tot de moties merk ik nog op dat wij het beleid van D66
niet kunnen steunen, zoals ik al heb uitgelegd.
Wij zijn ook geen voorstander van het laten vervallen van het voorstel
inzake de weekeinderegeling; wij vinden dat aanvaardbaar.
Een vignet kan vanuit de branche zelf wel worden ontwikkeld. Daarover
behoeven wij hier niet een motie aan te nemen.
(De heer ROBBERS: Het gaat om de vraag, of wij een vignet
toelaten.)
Nu wij een vergunningenstelsel instellen, laten wij natuurlijk ook een
vignet toe. Wij willen immers dat de zaken herkenbaar zijn, dus met een
vignet of een bordje.
(De heer ROBBERS: Dus wat in de motie wordt gevraagd?)
Inderdaad, maar ik vind dat zo vanzelfsprekend dat het gewoon overbodig
is.
(De heer ROBBERS: Gaat u dan tegen de motie stemmen? U vraagt
het in feite zelf. Ik doe dat met een motie en daar gaat u dan tegen
stemmen? U bent dus voor een vignet, maar wilt ervoor zorgen dat
het er niet komt.)
De Burgemeester heeft al iets gezegd over uw moties. Ik zeg dan ook niet
dat het er niet komt. Ik herinner er echter aan dat er in de Raad iemand is
die vaak op een bepaalde toon zegt dat hij een motie niet zal steunen omdat
die overbodig is.
(De heer VAN BOMMEL: Bent u het niet met mij eens dat deze
motie niet overbodig kan zijn omdat het op dit moment verboden is
een vignet te voeren?)
Ik ga altijd uit van redelijkheid.
(De heer HOUTERMAN: Dat doet D66 ook altijd. Die partij is er
groot door geworden!)
Een onderzoek naar een gedoogbeschikking voor de teelt van hennep
(motie nr. 330) lijkt mij een heel goed idee.
Ik weet ten slotte niet of het definitief sluiten van coffeeshops, als
voorgesteld door de heer Van Bommel (motie nr. 331), wel moet. Als wij
bij wijze van straf een tijdlang een zaak sluiten, is er een zodanige
inkomstenderving dat men de zaak definitief sluit dan wel die verkoopt.
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Om te beginnen wil ik
ingaan op de vraag of het wel of niet mogelijk is, via het rode-kaartsysteem
een coffeeshop definitief te sluiten. Ik denk dat dit juridisch mogelijk zou
zijn als wij een Damocles-wetgeving zouden krijgen. Ik neem aan dat ons
door dit paarse Kabinet op afzienbare tijd de mogelijkheid zal worden
gegeven, via een dergelijke wet tot definitieve sluiting van een zaak over te
gaan.
Een tweede principi‰le vraag die is gesteld door met name de fracties van
GroenLinks en D66 betreft de numerus clausus. Kan c.q. wil men het aantal
vergunningen limiteren? Het antwoord op de vraag of wij dat willen is voor
mijn fractie duidelijk. Wij hebben hierover hetzelfde standpunt als destijds
bij woningbemiddelingsbureaus. Daarbij hebben wij een grens gesteld van
35. Ik noem ook wisselkantoren, bordelen en casino's. Ik zou niet weten,
waarom wij geen mening zouden kunnen hebben over het maximum aantal
coffeeshops in Amsterdam. Wij hebben daarin een duidelijke mening: niet
meer dan 200. Dan geldt het criterium van "op is op". Ik kan mij dan ook
niet vinden in de interpretatie van mevr. Grewel, die meent dat men nooit
nooit moet zeggen. Als men zegt dat het ooit wel weer zou kunnen groeien,
moet men die duidelijkheid ook geven. Het is een kwestie van kiezen. Ik
verzoek het College dan ook, een standpunt te bepalen ten aanzien van het
amendement van de VVD, nr. 324. Ik verzoek dit amendement niet alleen
gesplitst in stemming te brengen, maar ook een gesplitst preadvies van het
College te krijgen. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat in het College
niet een meerderheid van mening is dat het aantal coffeeshops moet worden
verminderd, of het nu precies 200 dan wel 180 of 225 moeten zijn.
Ik zie ten slotte de motie nr. 331 van de heer Van Bommel als een goede
verwoording van ons standpunt. Mijn fractie zal dan ook voor die motie
stemmen. Voor ons geldt overigens dat definitieve sluiting niet alleen zou
moeten plaatsvinden bij aantreffen van harddrugs, maar in alle gevallen
waar regels worden overtreden. Het zou ons dan ook aangenaam zijn
geweest als de motie nog wat breder zou zijn geformuleerd. Ook nu zullen
wij de motie echter van harte steunen.
De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. Ik wil nog ingaan op de
kwestie van het vastleggen van een toekomstig maximum aantal
coffeeshops. Mijn fractie heeft niet gezegd dat er niet ook in de aantallen
moet worden gereguleerd. Zij heeft echter gezegd dat dit moet gebeuren
door bestemmingsplannen, leefmilieuverordeningen en
buurtbeheersplannen. Zo regelt men ook ontwikkelingen als die bij
gokautomaten, automatenhallen enz. Dat doet men niet via de APV.
(De heer HOUTERMAN: U bent het er dus wel mee eens dat het
geregeld moet worden.)
Ik heb nog een tweede punt aangevoerd, namelijk dat, als men niet
vasthoudt aan de huidige lijst, er eerder kans is dat er een veel meer
natuurlijke en gezonde regeling komt dan wanneer men deze nieuwe
beperking doorvoert. Mevr. Grewel stelde dat, als wij straks theoretisch aan
iedereen zomaar een vergunning kunnen geven, de coffeeshops als
paddestoelen uit de grond zullen rijzen. Ik wijs er dan op dat men tot op de
dag van vandaag in elk caf‚ in de stad een softdrugs-hoekje kan openen
zonder dat er een haan naar kraait. Toch zijn het er nog steeds maar
ongeveer 110. Waar komen dan toch die paddestoelen vandaan?
(Mevr. GREWEL: Ik zei niet "straks". Ik had het over de dag rond
de besluitvorming.)
Het is nu veel gemakkelijker. Waarom zou men dan wachten tot straks?
(Mevr. GREWEL: Ik doel op de tijd tussen nu en de datum van
ingang van dit APV-artikel. Bovendien meen ik dat prof. Fijnaut
zodanig heeft gewaarschuwd dat wij duidelijk dienen te maken dat wij
dit een gevaar vinden.)
(De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: Ik wijs de Raad
erop dat de spreektijden van de fracties op dit moment in hoog tempo
worden verbruikt. Dat kan voor volgende agendapunten negatieve
gevolgen hebben.)
Er vindt een gedachtenwisseling plaats en ik heb begrepen dat
interrupties niet ten koste gaan van de spreektijd van degene die het woord
heeft gekregen.
(De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: Er zijn goede
afspraken, maar ik meende erop te moeten wijzen dat de spreektijden
toch langzamerhand op raken.)
Ik wil ook niet uitvoeriger zijn dan noodzakelijk is.
Ik blijf het een drogredenering vinden dat, wanneer men beperkingen in
de voorwaarden stelt, men daarnaast nog een oneigenlijke voorwaarde moet
maken door te verwijzen naar een niet duidelijke en volgens de toezegging
van de Burgemeester ook nog niet eens gesloten lijst, die is gekoppeld aan
een fictieve datum. Dat is een oneigenlijke situatie. Zo werkt men niet. Zo
werkt men zelfs juist misbruik in de hand. Slimmerikken zorgen wel dat zij
vooraan staan en mensen die hun zaken goed in orde hebben vissen achter
het net. Waarom zouden wij, alleen omdat iemand niet voorkomt op de lijst
van 1 april 1995, op IJburg geen enkele coffeeshop of softshop meer
toelaatbaar achten? Ik zie daarvoor geen enkele reden.
Wij zullen vervolgens het amendement-Houterman (nr. 324) niet steunen,
ook niet als de onderdelen afzonderlijk in stemming worden gebracht.
Ik wijs er verder op dat mevr. Grewel precies krijgt wat zij wil, namelijk
ruimte voor de toekomst open te houden, door onderdeel 3 van het
voorgestelde artikel in de APV te schrappen. Dat is wat ik vraag in
amendement nr. 325; ik handhaaf dit amendement dan ook. Eveneens
handhaaf ik amendement nr. 326 en ik dring erop aan, ons gezonde verstand
te gebruiken en zo weinig mogelijk differentiatie toe te voegen aan het toch
al onduidelijke scala van openingstijden. Motie nr. 327 inzake het embleem
kan een andere invalshoek leveren om in de driehoek te gaan praten,
namelijk met een inbreng in plaats van met de vraag om een inbreng te
mogen meenemen naar de Gemeenteraad. Hier kan de Raad zijn inbreng
geven in de driehoek. Ik zou mij met betrekking tot amendement nr. 328
kunnen voorstellen dat de Burgemeester vindt dat deze wijziging nu nog
niet moet worden afgedwongen. Ik ben dan ook bereid, het amendement in
te trekken en te vervangen door een motie, waarin de Burgemeester wordt
uitgenodigd na te gaan of het verhelderend werkt als in de toekomst in
plaats van coffeeshop de naam softshop wordt gehanteerd. Dat kan dan bij
de eerstvolgende wijziging van de APV alsnog gebeuren. De naam
coffeeshop geeft toch aanleiding tot misverstanden.
 
Het amendement-Robbers (nr. 328), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, deelt mede dat is
ingekomen:
 
37ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Robbers om de
Burgemeester uit te nodigen, na te gaan of te zijner tijd in voordrachten en
in het concept-art. 3.15 van de APV in plaats van "coffeeshop" kan worden
geschreven "softshop" (Gemeenteblad afd. 1, nr. 329, blz. 1438).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
Mevr. SCHUTTE: Mijnheer de Voorzitter. Nu er in IJburg
overeenkomstig de huidige voordracht geen coffeeshop of combi-caf‚ kan
worden gevestigd, vind ik het jammer dat wethouder Stadig niet aanwezig
is. Ik had aan hem kunnen vragen, welke gevolgen dit heeft voor de
afzetmogelijkheden van zijn dure woningen daar. U begrijpt dat onze fractie
haar standpunt ten aanzien van IJburg nu moet heroverwegen.
Inmiddels zal duidelijk zijn, dat wij het gestelde in art. 3.15, onder 3a,
niet zullen steunen, evenals onderdeel V van het besluit bij de voordracht.
Ik heb nog een vraag over de motie van de heer Van Bommel (nr. 331).
Hier gaat het ook weer alleen over coffeeshops. Als men iets wil sluiten
waar harddrugs worden aangetroffen, moet dit gelden voor de hele horeca.
Coffeeshops gaan nu onderdeel uitmaken van de horeca en dan moeten
deze regels ook gelden voor de hele horeca. Als de heer Van Bommel dit
met mij eens is, kan ik wel voelen voor de gedachte. Ik ben het wel eens
met de gedachtengang van scheiding tussen softdrugs en harddrugs.
Er wordt nog steeds gesproken over overlast, ook in amendement nr. 324
van de heer Houterman. Ik wil nogmaals wijzen op het onderzoek van het
Bureau O+S, waaruit blijkt dat in 75% van de gevallen coffeeshops
helemaal geen overlast geven. Als die er al is, heeft dat vaak te maken met
de negatieve waardering van mensen voor coffeeshops omdat men veelal
heel weinig weet van cannabis. Hoe meer mensen ervan weten hoe minder
overlast zij ervaren.
Bij mijn motie nr. 330 verwijst de Burgemeester naar het landelijk beleid,
maar hij zal toch met mij eens zijn dat, nu wij de coffeeshops gaan
reguleren, langzamerhand een gedoogsituatie voor de teelt van Nederwiet
zal gaan ontstaan. Dan is het toch niet zo raar om te vragen, nu alvast eens
een onderzoek te doen naar de mogelijkheid langzamerhand ook op dat
gebied tot een gedoogsituatie te komen, die dan vervolgens ook weer
geregeld zou kunnen worden. Ik voorspel dat dit hetzelfde traject zal gaan
volgen als nu bij softdrugs. Wij kunnen hierop alvast anticiperen. Ik
handhaaf mijn motie dan ook.
De heer ENTHOVEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb persoonlijk niets
tegen hasj en cannabis. Voor de gezondheid zijn het geen erg schadelijke
produkten, niet meer dan gewoon roken; het zijn ook verwante artikelen.
Waar softdrugs worden verkocht, komen echter ook dealers in harddrugs
om klanten te winnen. Daarin schuilt het gevaar. De Burgemeester gaf zelf
al aan dat softdrugs bij de Opiumwet verboden zijn. De douane doet zijn
best om grote partijen te onderscheppen, maar de tonnen die niet worden
onderschept worden verdeeld onder coffeeshops en gedoogd. Hoe is dat te
verklaren? Zet men hierdoor de wet niet op een zijspoor? Of zijn hier de
voorraden voorhanden die oogluikend zijn doorgelaten? Als dat zo is,
moeten wij snel accijns gaan heffen; dan krijgen wij nog iets terug van de
afkoopsommen.
Mijn fractie wenst verder de lijst van alle coffeeshops te ontvangen die
zich tot op heden hebben aangemeld. Raadsleden moeten zich toch kunnen
informeren, al dan niet in de praktijk?
De combinatie van alcohol en softdrugs veroorzaakt een onvoorspelbaar
gedrag. Men zegt weliswaar dat personen die softdrugs gebruiken geen
alcohol nuttigen, maar dat is niet waar. Bij gelijktijdig gebruik cre‰ert men
hardlopende
kamerplanten, die op een bromfiets stappen of in een auto. Als men dat
niet gevaarlijk vindt, wat is dan wel de grens?
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Het besluit onder IIb
leidt tot de door mij gewenste geleidelijke afname van het aantal
coffeeshops in Amsterdam. Dat is naar mijn mening een kernpunt van de
voordracht en ik kan niet anders dan vaststellen dat sommige fracties dit
niet in zijn volle breedte hebben begrepen en nu met een probleem zitten
bij hun steun aan de voordracht. Voor mij houdt dit in, dat ik het
amendement nr. 324 zal steunen, maar niet amendement nr. 325. Alle
overige moties en amendementen steun ik.
Ik wil ten slotte mijn motie nr. 331 aanpassen door in het dictum na het
woord coffeeshops op te nemen "en caf‚s". Ook caf‚s zullen immers onder
het regime gaan vallen en mogelijk zijn het ook caf‚s waar het
sluitingsbeleid zal moeten worden toegepast. Die definitieve sluiting is nu
niet mogelijk, maar is in een aantal gevallen wel wenselijk. De praktijk is
nu, dat sluiting voor enkele maanden mogelijk is, maar dit is volgens mij
onvoldoende. De Damocles-wetgeving zal er hopelijk komen. Ik neem aan
dat de grootste stad van Nederland, met het grootste aantal coffeeshops,
hiermee een duidelijk signaal kan geven aan de rijksoverheid. Ik neem aan
dat mijn gewijzigde motie ook kan rekenen op de steun van de fractie van
D66.
 
De motie-Van Bommel (nr. 331), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van behandeling meer uit.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, deelt mede dat is
ingekomen:
 
38ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Van Bommel het definitief
sluiten van coffeeshops en caf‚s waar harddrugs worden aangetroffen
mogelijk te maken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 332, blz. 1440).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De BURGEMEESTER: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de
gesloten lijst wil ik ‚‚n ding duidelijk gezegd hebben: de lijst die er op dit
moment is van ongeveer 380 coffeeshops Ä de heer Enthoven zal die alsnog
ontvangen Ä is een gesloten lijst en die blijft gesloten. Het is het maximum
aantal voor de stad Amsterdam. Wij weten al een jaar dat die lijst er is en
gesloten is en er komen dus niet meer coffeeshops bij; nieuwe aanvragen
worden derhalve niet in behandeling genomen. De heer Robbers heeft een
amendement ingediend en iedereen die dit wil, moet dit amendement dan
maar steunen. Het College wijst dit uitdrukkelijk af; wij zijn altijd
uitgegaan van een gesloten lijst.
(De heer ROBBERS: U wijst dus de lezing die mevr. Grewel heeft
gegeven ook af.)
Inderdaad.
De heer Robbers noemde vervolgens de leefmilieuverordeningen enz. Dat
is naar mijn oordeel een gevaarlijk element in dezen. Als die verordeningen
maatgevend worden en als in al die verordeningen komt te staan dat er in
een wijk geen coffeeshops mogen komen, zitten wij straks op nul. Wat telt
dan? De APV of de leefmilieuverordening? Men zal moeten kiezen. Wij
kiezen nu voor regeling via de APV en dan zijn er rechthebbenden. Als de
leefmilieuverordeningen doorslaggevend worden...
(De heer ROBBERS: Die stellen wij hier vast!)
Als er in een stadsdeel of straks in IJburg de uitdrukkelijke wens is dat
er geen enkele coffeeshop mag zijn, zal dit niet een leefmilieuverordening
mogen worden opgenomen.
(De heer ROBBERS: Als wij een leefmilieuverordening voor IJburg
gaan vaststellen en wij bepalen dat er voor 18.000 toch wel minstens
tien coffeeshops mogen komen, stellen wij dat toch vast?)
Dan stelt u iets vast wat in strijd is met de APV zoals die zal luiden als
de Raad het nu voorliggende besluit neemt.
(De heer ROBBERS: Dus moeten wij de APV zo niet vaststellen,
want het is een onzinnig besluit.)
Laten wij het volgende afspreken. Als er een leefmilieuverordening komt
waarin coffeeshops als uitbreiding worden opgenomen, zal men de APV
moeten aanpassen.
(De heer ROBBERS: Er staat op de lijst nu geen coffeeshop in de
Bijlmermeer.)
(De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: Uw standpunt is
voldoende duidelijk gemaakt, evenals dat van de Burgemeester.)
(De heer ROBBERS: Volgens de Burgemeester zal er dus nooit een
coffeeshop kunnen komen in de Bijlmermeer.)
Inderdaad, als die er op dit moment niet is.
(De heer ROBBERS: Welk doel van openbare orde denkt u daarbij
te dienen.)
Ik neem aan dat mijn standpunt volstrekt duidelijk is: het is een gesloten
lijst waarvan wij op dit moment uitgaan. Iedereen weet na het besluit van
de Raad van heden, 12 juni 1996, dat de lijst van 1 april 1995 wordt
gehanteerd en dat dit een gesloten systeem is.
(De heer HOUTERMAN: Is dat de mening van het voltallige
College?)
Het is de mening van de meerderheid van het College.
(De heer K™HLER: Kunnen wij op het punt met betrekking tot
Zuidoost nog terugkomen bij de kansenzone? Daar worden allerhande
regels terzijde gelegd.)
(De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: Ik verzoek de
Burgemeester, gezien zijn beperkte spreektijd, zijn betoog voort te
zetten.)
De verantwoordelijke bewindspersoon voor de kansenzones is dezelfde
als die voor de Damocles-bepaling.
Ik constateer met genoegen dat de heer Van Bommel na de suggestie van
mevr. Schutte zijn motie heeft aangepast. Het College heeft geen bezwaar
tegen de nieuwe motie.
Alle overige punten vragen niet meer om een nieuwe beantwoording. Ik
neem met genoegen kennis van het feit dat de heer Robbers zijn
amendement inzake softshops heeft gewijzigd in een motie. Ik ben graag
bereid, een en ander nader te bekijken. Dit geldt eveneens voor de
affichering. Op deze twee punten laat ik het oordeel graag over aan de
Raad. Ik kan niet zonder meer zeggen dat ik ervoor ben, want ik moet het
nog bespreken met de driehoek. Als de Raad echter de motie zou
aannemen, zou ik ermee op pad gaan en rapport uitbrengen aan de Raad.
De heer Houterman heeft nog gevraagd of het preadvies op zijn
amendement anders wordt als de stemming over de onderdelen gescheiden
plaatsvindt. Ik heb
de indruk dat het College mijn standpunt volgt en het preadvies op beide
onderdelen is dan ook, dat wij aanneming ontraden.
(De heer HOUTERMAN: Dat is dan in tegenspraak met uw
opvatting dat u onze stelling "op is op" volgt. Dan moet u een
maximum vastleggen.)
"Op is op" geldt voor een aantal van 380, niet voor 200.
(De heer HOUTERMAN: Dat ligt nergens vast. Door mijn
amendement is er in ieder geval een afgrendeling.)
Het is optisch onjuist om, op het moment dat wij uitgaan van een situatie
van 380, enig ander getal te noemen dan dat getal van de lijst. Elk ander
getal is een illusie.
(De heer HOUTERMAN: Duidelijk is in elk geval dat het met mijn
amendement altijd een lager getal wordt. Met uw voordracht is dat
niet het geval.)
Het is minder doordat de lijst een gesloten lijst is. Daarin ligt het
maximum vast: 380, los van wijzigingen die wij het komende najaar nog
zouden constateren.
(De heer HOUTERMAN: Het criterium van "op is op" ligt in de
voordracht nergens vast.)
Het criterium van "op is op" is, dat niemand meer aan de lijst kan worden
toegevoegd.
(De heer HOUTERMAN: De enige plaats waar dit redelijk wordt
vastgelegd is in mijn motie.)
Neen, het ligt vast in de APV, art. 3.15, lid 3a. Daarin staat dat wie
niet staat op de lijst van 1 april 1995 niet meer in aanmerking komt.
 
De discussie wordt gesloten.
 
De heer ROBBERS: Ik verzoek om een korte schorsing voor overleg.
 
De vergadering wordt geschorst van 16.19 uur tot 16.25 uur.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, heropent de
vergadering.
 
Aan de orde de stemming is over de ingediende amendementen en
moties.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA: Ik wijs erop dat de
amendementen nrs. 324 en 325 met betrekking tot het aantal van 200
coffeeshops elkaar uitsluiten. Ik stel voor, amendement nr. 325 als eerste
instemming te brengen. De onderdelen van amendement nr. 324 zullen op
verzoek van de heer Houterman gesplitst in stemming komen.
 
De heer GOEDHART (stemmotivering): Mijn fractie zal tegen de
amendementen nrs. 324, 325, 326 en motie nr. 330 stemmen. Zij zal haar
stem geven aan motie nr. 327, 329 en 331. Wij zullen ook met de voordracht
instemmen, met name omdat de lijst gesloten is. Wij vinden dat er
voorlopig meer dan voldoende coffeeshops in Amsterdam zijn.
De heer VAN DUIJN: Ik zal mijn stem geven aan alle moties en
amendementen, met uitzondering van amendement nr. 324 van de heer
Houterman. Ik prijs daarin de wil om regulerend op te treden in de sfeer
van het
kapitalisme, maar zou toch graag zien dat de VVD die lijn dan consequent
doortrekt naar de alcohol-schenkende horeca. Motie nr. 330 van mevr.
Schutte beschouw ik als vooruitziend en noodzakelijk. Ik hoop dat de teelt
van hennep zich langs biologische lijnen zal voltrekken.
Mevr. SCHUTTE: Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie tegen
amendement nr. 324 zal stemmen. Bij amendement nr. 326 inzake de
weekeinderegeling zal een deel van mijn fractie zich houden aan het
standpunt dat wij eerder hebben ingenomen, namelijk tegen verruiming van
die regeling. Een ander deel van de fractie gaat er nu vanuit dat er sprake
moet zijn van gelijke monniken gelijke kappen en zal voor het amendement
stemmen.
De heer ROBBERS: Ik heb al eerder aangegeven hoe ons stemgedrag
zal zijn. Over motie nr. 330 heb ik echter nog niets gezegd. Wij constateren
dat kwaliteitsonderzoek van Nederwiet een landelijke aangelegenheid is en
dat, als er differentiatie komt, de uitslag ook nog wel kan zijn dat verschil
moet worden aangebracht in de behandeling van de verschillende soorten
en kwaliteiten. Wij menen dat het onderzoek inderdaad zal moeten
plaatsvinden en zullen de motie dan ook steunen.
De heer HOUTERMAN: Mijn fractie zal over de voordracht een
stemverklaring afleggen nadat de uitslag van de stemmingen over de moties
en amendementen duidelijk is.
De heer ENTHOVEN: Wij zullen alle moties en amendementen
afwijzen, met uitzondering van motie nr. 331. Ook de voordracht zullen wij
niet steunen. Wij kunnen ons er namelijk niet mee verenigen dat alcohol in
softdrugs-gelegenheden wordt gebruikt. Wij gaan ook niet akkoord met een
aantal van 200 coffeeshops, maar willen dit verder verlagen.
 
Het amendement-Robbers c.s. (nr. 325) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alkema, Bakker,
Breunissen, Cornelissen, Van Duijn, mevr. Van der Giessen, Ten Have,
Hulsman, mevr. De Jong, K”hler, Oranje, mevr. Princen, Raksowidjojo,
Robbers en mevr. Schutte zich voor het amendement hebben verklaard.
 
Onderdeel a van het amendement-Houterman (nr. 324) wordt bij zitten
en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van Bommel, Bouma,
Hooijmaijers, Houterman, mevr. Krikke, mevr. Peters en mevr. Spier-van
der Woude zich voor dit onderdeel hebben verklaard.
 
Onderdeel b van het amendement-Houterman (nr. 324) wordt bij zitten
en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Bouma, Hooijmaijers,
Houterman, mevr. Krikke, mevr. Peters en mevr. Spier-van der Woude zich
voor dit onderdeel hebben verklaard.
 
Het amendement-Robbers c.s. (nr. 326) wordt bij zitten en opstaan
verworpen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Alkema, Bakker, Van
Bommel, Breunissen, Cornelissen, Van Duijn, Ten Have, mevr. De Jong,
Oranje, mevr. Princen en Robbers zich voor het amendement hebben
verklaard.
 
De motie-Robbers (nr. 327) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Enthoven en Van Sitteren
zich tegen de motie hebben verklaard.
 
De motie-Robbers (nr. 329) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden Van der Aa, mevr.
Agtsteribbe, Bijlsma, Cherribi, Enthoven, mevr. Grewel, mevr. Ter Horst,
mevr. Hoogland, mevr. Irik, Van der Laan, Levie, Meijer, Van Sitteren,
Stadig en Yalin zich tegen de motie hebben verklaard.
 
De motie-mevr. Schutte (nr. 330) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, mevr.
Alkema, Balai, Van Bommel, Breunissen, Bijlsma, Cherribi, Cornelissen,
Van Duijn, mevr. Grewel, Ten Have, mevr. Hoogland, Hulsman, mevr. Irik,
mevr. De Jong, K”hler, Van der Laan, Levie, Meijer, Oranje, mevr.
Princen, Raksowidjojo, Robbers, mevr. Schutte en Yalin zich voor de motie
hebben verklaard.
 
De motie-Van Bommel (nr. 332) wordt bij zitten en opstaan aangenomen.
 
De VOORZITTER, wethouder VAN DER AA, constateert dat van de
bij de stemming aanwezige raadsleden de leden mevr. Agtsteribbe, Balai,
Bijlsma, Cherribi, mevr. Grewel, mevr. Hoogland, mevr. Irik, Van der Laan,
Meijer en Yalin zich tegen de motie hebben verklaard.
 
Aan de orde is de stemming over de voordracht (nr. 275).
 
De heer HOUTERMAN (stemmotivering): Mijn fractie vindt de
voordracht minder vergaand dan wij graag hadden gezien. Wij zijn ook
teleurgesteld dat ons amendement niet is aangenomen. De voordracht is
echter toch meer dan het huidige systeem en derhalve zal een meerderheid
van de fractie voor de voordracht stemmen. Mevr. Spier zal om twee
belangrijke redenen tegenstemmen, namelijk het juridische argument wat
het gelijkheidsbeginsel betreft en het volksgezondheidsargument wat de
versterkende werking van alcohol en softdrugs betreft.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Ik voeg hieraan het volgende toe,
ook al omdat ik mij door mijn stemgedrag bevind in een politiek gezelschap
waarin ik mij liever niet bevind. Wij kwamen van een voordracht die 180ø
anders lag dan
de huidige voordracht. Om pragmatische redenen en om redenen van
scheiding van softdrugs en harddrugs ben ik voor regulering van de
voordeur, ondanks de strafbare handeling aan de achterdeur. Ik ben voor
een eigensoortige regeling, liefst los van de horeca, zonder verweving en
verwarring daarmee. Als er dan een eigensoortige regeling komt, dan een
consequente, zonder uitzondering van een reeds bepaalde groep. De heer
Houterman noemde al de versterkende werking van alcohol samen met
softdrugs; ook dat is voor mij een overweging.
Mevr. SCHUTTE: Mijn fractie zal stemmen tegen de besluiten onder Ia,
II en V. Ik neem aan dat de bijlage nog geen onderdeel van besluitvorming
is.
De heer ROBBERS: Mijn fractie stemt tegen de besluiten onder Ib en
Id, alsmede tegen besluit II. Verder zijn wij tegen art. 3.15 van de APV.
Gezien echter het feit dat er meer en beter iets wordt geregeld dan met de
oorspronkelijke voorstellen zullen wij deze stap steunen, in de verwachting
dat er ook om juridische redenen nog spoedig genoeg aanleiding zal zijn om
deze hele discussie nog eens over te doen.
De heer VAN BOMMEL: Door aanneming van deze voordracht hebben
wij eindelijk een coffeeshop-beleid dat de voordelen van de coffeeshops,
het scheiden van de markten, bevordert en de nadelen ervan, de overlast en
de handel in harddrugs, bestrijdbaar maakt. Ik steun dan ook de volledige
voordracht.
De heer VAN DUIJN: Wij zien deze voordracht als een vorm van
gereguleerde liberalisatie van cannabisgebruik en ik zal dan ook voor de
voordracht stemmen.
 
De voordracht wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de Raad
neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 1250 van afd. 1 van het
Gemeenteblad, met die verstande dat de leden Enthoven, Van Sitteren en
mevr. Spier-van der Woude worden geacht tegen de voordracht te hebben
gestemd, en voorts met inachtneming van de namens de fracties van D66 en
GroenLinks gevraagde aantekeningen.
 
Wethouder VAN DER AA draagt vervolgens het presidium over aan de
Burgemeester.
 
Aan de orde zijn wederom de benoemingen.
 
De VOORZITTER nodigt de leden Van Duijn, mevr. Krikke en mevr.
Princen uit, met hem het bureau van stemopneming te vormen.
 
Benoemd worden tot lid van de Amsterdamse Raad voor de
Stadsontwikkeling (nr. 249): G.J. Borger, J. van Dalen, mevr. C.T.M. van
Feldbrugge, H. van Gent, R. Jeuring, S.P. de Lange, L. Pouw, A. van
Schendel, mevr. I. Teymant, mevr. H. Willemse, mevr. B. de Wit. mevr. M.
Witsenburg, P.L.L.H. Deben, A. de Groot, mevr. J. de Jong en T.
Ruimschotel.
 
Ingeleverd werden 36 biljetten. Allen werden benoemd met 36
(algemene) stemmen.
 
De VOORZITTER dankt de leden van het bureau van stemopneming
voor de hem verleende hulp.
Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn verheugd over de spreiding
van de kandidaten over mannen en vrouwen. Wij hopen dat bij een
volgende benoeming ook het multiculturele karakter van de stad wat beter
tot uitdrukking komt.
 
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Met betrekking tot de orde
der vergadering wijs ik erop dat deze vergadering is gepland tot 17 uur. Van
het secretariaat hebben wij een lijst ontvangen waaruit blijkt dat er aan
zuivere spreektijd nog 64 minuten te besteden is, afgezien van de
stemmingen over de volgens mij bij het volgende agendapunt nog te
verwachten moties. Hoe ziet u de gang van zaken? Spreken wij nu af, door
te gaan tot 18 uur dan wel vanavond verder te vergaderen en de
spreektijdregeling daaraan aan te passen? Het lijkt mij in ieder geval niet
verstandig, nu door te gaan en tegen zes uur maar te zien waar het schip
strandt.
De VOORZITTER: De resterende spreektijd is in totaal 54 minuten.
Dit betekent dat omstreeks 17.30 uur de vergadering zou kunnen worden
be‰indigd. ik wijs erop dat nogal wat "technische tijd" is gebruikt als gevolg
van moties, stemmingen, interrupties, schorsingen enz. Ik stel u voor, de
vergadering nu af te maken.
De heer ORANJE: Mijnheer de Voorzitter. Gezien de afspraken die wij
in het verleden hebben gemaakt om op tijd de vergaderingen te be‰indigen,
hebben sommige leden van mijn fractie andere verplichtingen. Ik maak dan
ook bezwaar tegen uw voorstel.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Als er mensen zijn die na 17
uur afspraken hebben gemaakt, vind ik het niet netjes om verder te
vergaderen, te meer niet omdat ik ook weet dat er nog stemmingen volgen,
onder andere over een door mijn fractie in te dienen motie.
Mevr. IRIK: Mijnheer de Voorzitter. Mijn fractie geeft de voorkeur aan
voortzetting van de vergadering in een avondzitting.
De VOORZITTER: Dat zou dan in ieder geval moeten gebeuren zonder
verlenging van de spreektijd. Wij gaan dan niet opnieuw spreektijd uitdelen.
Wie nu geen spreektijd meer heeft, heeft die ook vanavond niet.
De heer Oranje heeft voorgesteld, om 17 uur de vergadering te schorsen
en die voort te zetten om 19.30 uur. Wordt dit voorstel gesteund? Als dat
het geval is, stel ik nu voor, de vergadering nu om 17 uur te schorsen en om
19.30 uur nog kort de vergadering te hervatten.
 
Conform besloten.
 
14
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 mei 1996 inzake de
voortgangsrapportage met betrekking tot de Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad
afd. 1, nr. 242, blz. 1145).
 
Hierbij komt tevens in behandeling:
 
Adres van J.C. Hageman, namens Stadsvervoerbelang, van 20 mei 1996
inzake voormelde voortgangsrapportage.
 
Mevr. AGTSTERIBBE: Mijnheer de Voorzitter. Vooraf merk ik op dat
er voor de bespreking van een zo belangrijk punt als dit niet de juiste sfeer
in de Raad heerst waarin deze discussie zou moeten plaatsvinden. Een
debat als dit zou een uitstraling moeten hebben en duidelijk moeten maken
dat de Raad wil voortgaan op de ingeslagen weg en de lijn wil aanleggen.
Hoewel met dit besluit een tussenstap wordt gezet op weg naar de
definitieve besluitvorming in november 1996, vindt de PvdA-fractie dit een
belangrijk moment, met een grote signaalfunctie. Wij onderstrepen
nogmaals dat wij een Noord-Zuidlijn willen, omdat die goed is voor de stad
en de regio, omdat die een hoge vervoerwaarde heeft, omdat de binnenstad
erdoor wordt versterkt en met de regio wordt verbonden. Belangrijk is het
beleidsuitgangspunt dat de mobiliteit erdoor kan worden teruggedrongen,
terwijl een en ander ook nog past in ons compacte-stadsbeleid.
Ik wil nog kort ingaan op de eisen die door ons worden gesteld. Dat is in
de eerste plaats: veiligheid op en rond de stations, ook sociale veiligheid.
Het kan en mag niet zo zijn dat de situatie hier nog steeds zo zal zijn als nu
op de stations van de bestaande metro. Er zal dus voldoende kaartcontrole
moeten zijn, met goede apparatuur en voldoende mensen. Anders zullen wij
de passagiers dit hoogwaardige openbaar vervoer niet in krijgen.
Vervolgens is de toelevering van passagiers van groot belang. Daarom
onderstreep ik nogmaals de noodzaak van transferia en park- and ride-
voorzieningen bij de stations.
Ten slotte is voor de verdere discussie het voorzieningenniveau voor het
gehele openbaar vervoer van groot belang; dat moet voldoende zijn en op
peil blijven.
Bij dit debat willen wij overigens ook onze zegeningen tellen. De lijn is
reeds behoorlijk geoptimaliseerd. De motie-Van der Laan, in de wandeling
wel aangeduid als de anti-speculatiemotie, is goed uitgevoerd. De
monumentale binnenstad wordt gespaard en er komt een onafhankelijk
schadebureau. Bovendien zal het Beatrixpark zoals het er nu uitziet
waarschijnlijk onaangetast blijven; dat is een reden tot grote vreugde.
Het College is in onderhandeling over de eigen bijdrage van 5%. Als er
nog nieuws over is te melden, zal ik dat graag vernemen. Het gaat om een
aanzienlijk bedrag en het is een bron van grote zorg. Ik doel dan op
onderhandelingen in regioverband en met de minister.
Er is een heel goede architect ingeschakeld en wij hebben al een mooie
maquette kunnen zien. Het trac‚ vanaf het Weteringcircuit naar het WTC
zal nader worden onderzocht; wij wachten dat af. Het onderzoek zal ook
gaan over alle voorstellen van derden, zoals dat van de heer Hageman.
Zoals bekend, willen wij graag voor de RAI uitkomen en willen wij het
Beatrixpark sparen.
Met betrekking tot het aan ons voorgelegde besluit geldt "ja, mits" ;. Ik
kom daarmee op twee moties die ik zal indienen.
Ik wil nu iets zeggen over het trac‚ in Noord. In de voordracht staat al
dat de aftakking Mosplein grote waarde heeft en dat die een goed
passagiersaanbod kan opleveren, zodat de vervoerwaarde wordt vergroot.
Wij verzoeken, de aftakking via het Mosplein te leiden naar Zaandam-Oost.
In de motie ter zake wordt een aantal overwegingen genoemd. Ik voeg
daaraan nog toe, dat de boog die nu wordt gereserveerd bij het voorlopige
eindstation Buikslotermeerplein dan kan vervallen. Daarmee houdt men
weer meer ruimte over om aan de compacte stad vorm te geven, ook in
Noord.
Mijn tweede motie gaat ook over dit laatste punt. Ik verzoek daarin,
onderzoek te doen, samen met het Dagelijks Bestuur van de deelraad
Noord, of dubbel grondgebruik mogelijk is. De overwegingen zijn in de
motie opgenomen.
De PvdA-fractie vindt dat het hier gaat om een belangrijke voordracht,
betrekking hebbende op een regionale voorziening die onze stad nodig
heeft.
 
De VOORZITTER deelt mede dat zijn ingekomen:
 
39ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid mevr. Agtsteribbe om een
aftakking van de Noord-Zuidlijn via het Mosplein naar Zaandam-Oost in
voorbereiding te nemen en in procedure te brengen (Gemeenteblad afd. 1,
nr. 333, blz. 1441).
 
40ø Motie van 12 juni 1996 van de raadsleden mevr. Agtsteribbe en
mevr. Spier-van der Woude om het Dagelijks Bestuur van de deelraad
Noord in overweging te geven te onderzoeken of dubbel grondgebruik in de
centrale zone mogelijk is (Gemeenteblad afd. 1, nr. 334, blz. 1441).
 
De moties worden voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Aan de orde is niet
de vraag of wij voor een Noord-Zuidlijn zijn dan wel daartegen. Ik wil mij
daarover nu dan ook niet uitspreken. Wij hebben het vandaag over de
voortgang bij de voorbereiding en het eventueel concreet uitwerken van
plannen die er liggen. De fractie van de SP heeft daar grote moeite mee.
Wij hebben er grote moeite mee dat het College niet bereid is, nu een pas
op de plaats te maken met de aanleg van deze lijn. De problemen bij het
Gemeentevervoerbedrijf (GVB), die op dit moment in kaart worden
gebracht, zullen zeer waarschijnlijk leiden tot aanpassingen in de lijnvoering
en in de frequentie van het bestaande lijnennet van het openbaar vervoer.
De wenselijkheid of onwenselijkheid van de aanleg van de Noord-Zuidlijn
wordt naar mijn mening in hoge mate bepaald door het in stand houden van
de huidige lijnvoering van het bestaande net. Kunnen wij dat niet
garanderen of kunnen wij niet vaststellen wat dit betekent in de zin van
overstappen, van lijnen die wellicht deels blijven bestaan of deels worden
opgeheven, dan moeten wij nu niet voortgaan met het verder uitwerken van
plannen en het regelen van allerlei zaken. Daarom heb ik in de commissie
van advies voorgesteld, zes maanden te wachten. Ik heb er geen instemming
van andere fracties voor gekregen en ik zal er nu ook geen kansloze motie
over indienen. Het betekent echter wel dat ik mijn goedkeuring aan de
voortgangsrapportage onthoud.
Mevr. SPIER-VAN DER WOUDE: Mijnheer de Voorzitter. Een
uitgangspunt voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn wordt gevormd door het
feit dat die een onmisbaar onderdeel is van het uit te bouwen regionet.
Verder noem ik de versterking van de economische functie van de
binnenstad, de Zuidas en de ontsluiting en aansluiting van Noord, een
maximaal vervoersrendement en een minimale hinder, een en ander
overigens in relatie tot de overige uitgangspunten. Wij zijn nu een paar jaar
bezig en nu ligt er wederom een voortgangsrapportage, die een aantal
cruciale zaken bevat. Ik heb in de commissie al gesteld dat wij ons naar
mijn mening op een cruciaal moment bevinden. Het gaat hier niet
alleen om een voortgangsrapportage, maar ook om een vorm van een
trac‚besluit tot aan het Weteringcircuit. Ik moet overigens ook hier een
compliment maken aan de wethouder voor het feit dat zoveel wensen en
verlangens uit de commissie nog zijn opgenomen. Tevens is een compliment
op zijn plaats voor het bureau dat zich bezighoudt met de uitwerking. In de
 
laatste commissievergadering is opnieuw om onderzoeken gevraagd en die
zijn binnen twee weken geleverd. Ik heb daarvoor de grootste bewondering.
Wij hebben onder andere gevraagd om varianten voor het deel vanaf het
Weteringcircuit. Wat mij verbaast is het feit dat de besluiten die wij
vandaag zullen nemen Ä ik heb daar niets tegen Ä nu op een wat
wonderlijke manier aan de voordracht hangen; de besluiten zijn namelijk
wel aangepast, maar de voordracht niet.
(Wethouder BAKKER: U hebt gelijk. Het is een gevolg van haast. In
de tekst van de voordracht wordt nog abusievelijk vermeld dat het
traject Buikslotermeerplein-Amstelkom verder wordt uitgewerkt en
dat het traject Amstelkom-WTC nog in het maatschappelijk overleg
komt. Naar aanleiding van de discussie moet echter in plaats van
Amstelkom (de blz. 1150 en 1152 van de voordracht) nu
Weteringcircuit worden gelezen.)
Dat is niet onbelangrijk. Er zijn ons binnen twee weken prachtige
rapporten aangereikt. Waarom kon ons dan niet een adequate voordracht
worden voorgelegd? Dat is toch wat wonderlijk.
(Wethouder BAKKER: De voordracht is bij dezen aangepast.)
Wij zijn voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn, maar daarvoor wordt een
groot offer van de stad gevraagd. Ik realiseer mij dat heel goed. Grote
delen van de stad langs het trac‚ zullen jarenlang hinder ondervinden. Wij
zijn echter van mening dat die hinder opweegt tegen het belang van de lijn.
Ik neem aan dat, als die eenmaal is voltooid, generaties na ons dankbaar
zullen zijn voor de ingreep.
Het stadsdeel Noord had met betrekking tot het trac‚ een andere keuze
gemaakt. Er heeft een aantal aanpassingen plaatsgevonden aan het
oorspronkelijke voorkeurstrac‚, maar het blijft niet wat Noord als eerste
wens had. Het belang van Noord ligt echter met name in de aansluiting met
de stad en de ontsluiting naar de regio. Derhalve kan mijn fractie akkoord
gaan met de voorstellen inzake Noord, zij het dat wij aan de aantakking
naar Zaanstad een hogere prioriteit willen geven dan nu uit alle plannen
blijkt. De reservering voor die aantakking is in de commissie toegezegd,
maar ik zou er graag wat meer druk op willen zien. Er ligt een motie van
mevr. Agtsteribbe ter zake, waarin is aangegeven dat wij zouden moeten
besluiten, een aftakking via het Mosplein te maken. Dat lijkt mij nog wat
voorbarig. Ik meen dat wij het College de vrijheid moeten laten om
onderhandelingen te voeren. Als in de motie niet het Mosplein zou zijn
genoemd, hadden wij die graag gesteund. Wij willen echter het College, het
stadsdeel en ook het projectbureau de ruimte laten om te bekijken waar die
aftakking het beste kan lopen.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Het is een richtinggevende motie. Ook in
eerdere studies is steeds gekeken naar het Mosplein als mogelijke
locatie voor een station. Er was sprake van een goede vervoerwaarde,
maar men moet wel met twee bogen onder het Noordzeekanaal door.
Ik doel ook niet precies op dit punt, maar wil een richting aangeven
voor de verbinding met Zaanstad.)
Ik begrijp uw overwegingen wel. Als de wethouder zich niet voor de
voeten gelopen voelt, zou ik mevr. Agtsteribbe willen vragen de woorden
"via het Mosplein" uit het dictum van de motie te schrappen. Dan zullen wij
de motie graag steunen. Wij willen het belang van een aftakking in Noord
graag benadrukken.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Iedereen is voorstander van een aftakking
naar Zaandam...)
Ik begrijp uw bedoeling wel en als u in tweede termijn aangeeft dat de
aftakking moet worden onderzocht, zonder het Mosplein te noemen, heb ik
tegen uw motie geen bezwaar.
(Mevr. AGTSTERIBBE: Er dient naar mijn mening wel een meer
exacte richting te worden aangegeven. Anders kan de aftakking ook
wel bij het Buikslotermeerplein worden gesitueerd.)
Wij kunnen er in tweede termijn nog over spreken.
Over het centrale deel heb ik al gezegd dat er jarenlang hinder zal zijn,
maar dat de stad het offer moet brengen om de cityfunctie in stand te
 
houden en de bereikbaarheid van het centrum te handhaven. Wij kunnen
ons met dit deel verenigen.
Vervolgens is er het deel van het Weteringcircuit naar het WTC. Er
liggen nu vele varianten. Men kan niet van mij verwachten dat ik die 13
varianten op een rijtje heb gezet en er een keuze uit heb gemaakt. Ik zal die
graag bestuderen. Bij de varianten is ook die, welke mijn fractie nog heeft
ingebracht voor de Ferdinand Bolstraat zonder station. Het gaat ons om: de
maximale vervoerwaarde, de praktische aansluiting op de RAI, het zoveel
mogelijk vermijden van hinder en eerlijk gezegd ook om zover mogelijk
diep boren. Dat zullen voor ons de criteria zijn waaraan wij alle plannen
zullen toetsen. Wij zullen dan ook nog nagaan wat een en ander kost.
Hopelijk zullen wij dan uiteindelijk samen tot een mooie variant komen.
De aanlegbesluiten zijn naar mijn mening niet los te zien van de
exploitatie; ik steun wat dat betreft de mening van de heer Van Bommel.
Bij de Ringlijn hebben wij destijds gezegd dat wij er geen medewerking aan
wilden geven omdat de exploitatie nog niet duidelijk was. Dat is ook hier
een probleem. Wij willen dan ook graag eerst zien, wat de resultaten zijn
van het overleg met het rijk. Er is gesproken over wijziging van regelgeving.
Wij vragen ons af, met ingang van wanneer en door wie die regelgeving zal
worden gewijzigd. Verder hebben wij ook vragen over de aanloopkosten.
Het College heeft het over een kostendekkendheid voor 50%, maar
wanneer is dat het geval? Dat is een overweging die door ons wordt
betrokken bij de aanlegbesluiten te zijner tijd. Overigens is de situatie bij
het GVB op dit moment niet zodanig dat men gemakkelijk tot dit soort
belangrijke besluiten komt; de heer Van Bommel merkte het terecht op.
Hopelijk zal ook op dit punt echter de komende tijd duidelijkheid ontstaan,
zodat wij een goed aanlegbesluit kunnen nemen op het moment dat het
College zich heeft gedroomd.
(De heer VAN BOMMEL: Het doet mij deugd dat u het op twee
punten met mij eens bent. Het laatste punt had betrekking op de
situatie bij het GVB na sanering. Wat is voor u een termijn waarmee
u rekening wilt houden om te kunnen beoordelen of de Noord-
Zuidlijn daadwerkelijk moet worden aangelegd?)
Ik geef geen termijn aan. Ik kan wel zeggen dat het voor ons een
belangrijk punt is. Ik neem echter aan dat de wethouder binnenkort met
nadere gegevens zal komen. Ik hoop dat het College erin zal slagen om op
korte termijn duidelijkheid te scheppen. Als het november wordt, zullen wij
heel goed overwogen een besluit over "go" of "no-go" kunnen nemen.
(De heer K™HLER: Betekent het feit dat u een relatie met het GVB
legt, dat uw fractie ervan uitgaat dat de Noord-Zuidlijn te zijner tijd
door het GVB moet worden bediend?)
Dat hoeft niet. Er zijn allerlei ontwikkelingen bij het GVB gaande,
waarop ik nu niet inga. Het zou kunnen zijn, dat het GVB niet de exploitant
van de lijn zou worden; die mogelijkheid houden wij nog steeds open.
De heer NIAMUT: Mijnheer de Voorzitter. In verband met mijn
spreektijd wil ik volstaan met indiening van een motie. Wij kunnen
instemmen met het besluit zoals ons dat is voorgelegd, zij het dat in het
besluit onder III is aangegeven dat onderzoek zal plaatsvinden naar de
verdere trac‚-ontwikkeling na het Weteringcircuit. De motie is erop gericht,
daarover duidelijkheid te verkrijgen.
Via stemmotiveringen hoop ik straks aan te geven hoe wij staan ten
opzichte van de beide andere moties.
 
De VOORZITTER deelt mede dat is ingekomen:
 
41ø Motie van 12 juni 1996 van het raadslid Niamut inzake de verdere
uitwerking van het onderzoek naar de aanleg van de Noord-Zuidlijn via de
Ferdinand Bolstraat enz. (Gemeenteblad afd. 1, nr. 335, blz. 1442).
 
De motie wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De discussie wordt geschorst.
 
De vergadering wordt om 17.05 uur geschorst tot 19.30 uur.