Bron             : Raad
Onderwerp        : Aanleg Noord-Zuidlijn.
Portefeuille     : Wethouder Verkeer
Afd./Pol. partij : Verkeer,Beheer en Milieu.
Indicateur nr.   : 96/5/142
Datum Raad       : 27-11-96
Besluit          : conform besloten
Moties           : afd. 1, nrs. 742 tot en met 748 van 1996
Comm. van Advies : Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg
Datum CvA        : 20-11-96
Datum B&W        : 08-10-96
Datum publikatie : 22-11-96
Gemeenteblad nr. : 731

Nr. 731. Aanleg Noord-Zuidlijn. Amsterdam, 22 no vember 1996. Aan de Gemeenteraad Inleiding. In uw vergadering van 14 december 1988 heeft u aangegeven dat snel en comfortabel openbaar vervoer wenselijk is en dat ondergrondse oplossingen niet langer mogen worden belemmerd. Via een lange reeks van studies en deelbesluiten heeft deze uitspraak uiteindelijk geresulteerd in het aanlegbesluit voor de Noord-Zuidlijn, dat hierbij aan u wordt voorgelegd. In deze voordracht worden de belangrijkste uitkomsten en overwegingen nog eens kort samengevat. Daarbij zal achtereenvolgens worden ingegaan op: 1. nut en noodzaak; 2. vervoerswaarde en gevolgen voor het bestaande openbaar-vervoernet; 3. ruimtelijke economische effecten; 4. de milieu-analyse inzake de Noord-Zuidlijn; 5. financiën; 6. exploitatie; 7. tracé en stations; 8. schade en overlast; 9. maatschappelijk overleg. De voordracht mondt tenslotte uit in het aanlegbesluit. 1. Nut en noodzaak. De steeds verder groeiende mobiliteit vormt een toenemende bedreiging voor de bereikbaarheid en de leefbaarheid van de stad. Volgens de prognoses zal de automobiliteit bij ongewijzigd beleid binnen 15 jaar met 70% groeien. De wegen naar en rond de stad dreigen daardoor geheel dicht te slibben met alle gevolgen van dien voor de economie, de werk- gelegenheid en het milieu. Om de bereikbaarheid en leefbaarheid in de toekomst te kunnen waarborgen, zal de groei van het autoverkeer moeten worden afgeremd en zal fors moeten worden geïnvesteerd in het openbaar vervoer. Om de concurrentie met de auto aan te kunnen, zal zowel capaciteit als kwaliteit moeten worden geboden. Het bestaande openbaar-vervoernet in en rond de stad is nog onvoldoende toegesneden op de groei en spreiding van bevolking en werkgelegenheid. Het ontbreekt met name aan snelle en hoogwaardige verbindingen met de regio met een passende voortzetting in de stad. Daarnaast schiet ook de capaciteit tekort. Zowel de NV Nederlandse Spoorwegen als de regionale en lokale vervoerbedrijven hebben plannen ontwikkeld om hierin verbetering te brengen. In het geheel van plannen neemt de uitbouw van het Amsterdamse metronet een belangrijke plaats in. De Noord-Zuidlijn combineert een ongehinderde doorgang in de binnenstad, met een grote reikwijdte en korte reistijden. De snelheid varieert van 35 km per uur in de stad tot 50-60 km per uur daarbuiten. De metro kan daarmee zowel een lokale als een regionale rol vervullen. In de eerste fase ligt de nadruk op de lokale functie, in de vervolgfasen op de regionale verbindingen. Vanzelfsprekend staat de Noord-Zuidlijn niet op zichzelf. Bovengronds heeft Amsterdam een fijnmazig net van bus- en tramlijnen. Het Amsterdamse metronet, waarvan de Noord-Zuidlijn straks deel uitmaakt, zal in de toekomst steeds meer gaan functioneren als drager van het openbaar-vervoernet. Al in de eerste fase verbindt de Noord-Zuidlijn de sterk groeiende Zuidas met het hart van de binnenstad en met Amsterdam-Noord. Met deze snelle en comfortabele verbinding wordt voorkomen dat de rand en het centrum van de stad te ver uit elkaar komen te liggen, waardoor de economische dynamiek zich van het centrum zal afkeren. Door het ondergronds afwikkelen van de grote vervoersstromen kan ook de leefbaarheid van de binnenstad en de 19de-eeuwse wijken verbeteren. Door de aanleg van de Noord-Zuidlijn kan Amsterdam-Noord een knoopfunctie gaan vervullen tussen enerzijds de binnenstad en de Zuidas en anderzijds de regio boven het Noordzeekanaal. Tenslotte kan de Noord-Zuidlijn een belangrijke impuls vormen voor de markt, de winkels en de bedrijven in De Pijp. 2. Vervoerswaarde en gevolgen voor het bestaande openbaar- vervoernet. In 1994 vervoerden de bus, de tram en de metro elke werkdag al 850.000 passagiers. Volgens de Vervolg vervoerwaarde studie 1995 zou dit aantal groeien naar 1,3 miljoen passagiers in 2005. Het huidige net is door zijn structuur en capaciteit niet toegerust om een dergelijke groei op adequate wijze te kunnen opvangen. Daarvoor zijn nieuwe lijnen en extra capaciteit noodzakelijk. De Noord-Zuidlijn vervult daarin de rol van stamlijn. Volgens het vervolg vervoerswaarde-onderzoek Noord-Zuidlijn 1995 zal de Noord-Zuidlijn vanaf de ingebruikname circa 160.000 passagiers gaan vervoeren. Aangezien door tegenstanders grote vraagtekens werden geplaatst bij deze uitkomst, heeft ons College besloten, de vervoerswaardenstudie aan te vullen met een zogenaamd slecht- weerscenario en beide studies te laten beoordelen door een extern bureau. Daarvoor is, in overleg met het Platform Metro, het onderzoeksbureau Intraplan Consult uit München ingeschakeld. Dit bureau concludeert dat de gemeentelijke prognoses aan de voorzichtige kant zijn en dat de vervoerswaarde ruim boven de norm ligt die internationaal als uitgangspunt wordt gehanteerd voor metroverbindingen. Volgens het bureau is de vervoerswaarde, ook in het slecht-weerscenario, nog steeds ruim voldoende. In de vervoerswaardestudies en het daarop uitgebrachte advies is de mogelijke verdubbeling van de vervoerwaarde bij verdere doortrekking van de Noord-Zuidlijn niet meegenomen. In het advies van Intraplan Consult wordt benadrukt dat concurrentie tussen enerzijds de Noord-Zuidlijn en anderzijds tram en bus niet aan de orde is. Volgens alle prognoses, inclusief het slecht-weerscenario, zal de mobiliteit in de komende jaren sterk toenemen. Volgens Intraplan Consult is het bestaande tramnet op belangrijke radiale routes nu al overbelast; daarom is een verstandige samenwerking tussen de verschillende systemen niet alleen mogelijk, maar ook sterk aan te bevelen. Een andere belangrijke constatering van het bureau was dat er een referentievariant (bestaande net, zonder Noord-Zuidlijn) ontbreekt, waardoor het lastig is vergelijkingen te maken. Die ontbrekende variant is op ons verzoek alsnog doorgerekend. Nieuwe berekeningen leiden tot een beperkte neerwaartse aanpassing van de cijfers. Het huidige openbaar-vervoergebruik voor het gehele net is gedaald van 850.000 naar 800.000 passagiers per dag en de prognose voor 2005 is bijgesteld van 1,3 miljoen naar 1,1 miljoen passagiers per dag. Dit lagere groeicijfer vloeit met name voort uit meer realistische veronderstellingen over de gemiddelde snelheid van de tram in 2005. De prognoses voor de Noord-Zuidlijn blijven stabiel op 160.000 passagiers per dag. De berekeningen zijn, evenals eerdere vervoerswaarde studies, gebaseerd op het Tweede Structuurplan Verkeer en Vervoer (SVV II), plus aanvullende maatregelen. De berekeningen bevestigen dat met name het tramnet op belangrijke verbindingen zijn maximumcapaciteit gaat bereiken. Nog meer passagiers gaat op den duur ten koste van comfort, snelheid en betrouwbaarheid en daarmee van de wervingskracht van het openbaar vervoer. Door de komst van de Noord-Zuidlijn wordt het bestaande net op belangrijke verbindingen ontlast. Daardoor kan het tram- en busnet ook na 2005 blijven groeien en beter in de vervoersbehoefte over de korte afstand voorzien. De aanleg van de Noord-Zuidlijn zal wel leiden tot aanpassing van het tram- en het busnet. De (tangentiale) trams over de Weteringschans en de Ceintuurbaan gaan vaker rijden, zodat ze beter aansluiten op de metro. De (radiale) lijnen boven het metrotracé, de tramlijnen 5, 24 en 25, gaan minder frequent rijden en zullen gedeeltelijk een andere route krijgen. In Amsterdam-Noord zal een aantal buslijnen aantakken op de metrostations. Er blijven echter voldoende directe buslijnen naar het Centraal Station rijden. Ook de streekbussen kunnen deels naar de metrostations in Amsterdam-Noord worden geleid, zodat ze niet allemaal door behoeven te rijden naar het Centraal Station. Voor de Zuidas wordt aan een vergelijkbare oplossing gewerkt. 3. Ruimtelijke economische effecten. Naast de studies over de vervoerswaarde zijn ook twee rapporten over de ruimtelijke economische effecten vervaardigd. Door KPMG/BEA is een rapport uitgebracht over de effecten van het volledige traject; door het IMK/REA is een studie verricht naar de mogelijke, economische effecten van de verschillende varianten voor het zuidelijk tracé. In het KPMG-rapport, dat ook nog aan een "toets van de markt" is onderworpen, wordt geconcludeerd dat de rand en het centrum van de stad zonder snelnet te ver uit elkaar liggen. In de Amsterdamse situatie bekent dit dat nieuwe ontwikkelingen rond de Zuidas zullen plaatsvinden en aan de binnenstad voorbij zullen gaan. Volgens KPMG is de "instandhouding van de binnenstad" zodoende een zeer belangrijke bestaansreden voor de Noord-Zuidlijn. Met de Noord-Zuidlijn blijft de binnenstad in beeld als kantorenlocatie voor de kleinere bedrijven en wordt voorkomen dat de verschillende onderdelen van de zakelijke en financiële dienstverlening onbereikbaar voor elkaar worden. Voor de Amsterdamse werknemers wordt een snelle verbinding gerealiseerd met de verder groeiende werkgelegenheidsconcentratie aan de (zuidelijke) rand van de stad. De economische impuls van de Noord-Zuidlijn levert zowel kansen als bedreigingen op. In Noord en in Zuid worden plannen ontwikkeld om de komst van de Noord-Zuidlijn zo optimaal mogelijk te benutten. Hoewel de Noord-Zuidlijn voor de binnenstad van essentieel belang is, kunnen rond de stations ook ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden. Naar aanleiding van een motie van het raadslid Van der Laan van 21 augustus 1991 hebben wij een inventarisatie van anti-speculatiemaatregelen laten maken (Gemeenteblad afd. 1, nr. 675). De conclusie daarvan is dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening voldoende mogelijkheden biedt om greep te houden op de gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Op grond hiervan hebben wij, waar nodig, de vigerende bestemmingsplannen in de binnenstad aangepast. Verder zullen wij de ontwikkelingen en de panden binnen de invloedssfeer van de stations in de binnenstad nauwlettend blijven volgen op het punt van bouwkundige staat en eigendomssituatie/bestemming. Waar nodig, zullen wij passende maatregelen treffen. Aan de desbetreffende stadsdelen is gevraagd op soortgelijke wijze voorzieningen te treffen om greep te houden op de ontwikkelingen. Wij wijzen in dit verband erop dat de concept-nadeelcompensatieverordening in art. 4 een regeling bevat op grond waarvan verzoeken om een vergoeding vanwege waardevermindering van het onroerend goed ten gevolge van speculatie niet voor compensatie in aanmerking komen. In het kader van de afweging van de zuidelijke tracés hebben wij het IMK/REA verzocht om nader onderzoek te doen naar de mogelijk effecten van de verschillende varianten op het bedrijfsleven rondom de twee stations in De Pijp. Op dit rapport is zeer verschillend gereageerd. Volgens het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) scoort alleen de Boerenweteringvariant positief voor het bedrijfsleven. Het IMK verwacht dat de negatieve effecten tijdens de bouw van dit tracé in voldoende mate zullen worden gecompenseerd door positieve effecten na de aanleg. De Ferdinand-Bolstraatvarianten worden door het IMK uiteindelijk negatief beoordeeld, met name vanwege de hinder en schade op korte en middellange termijn. Ook het IMK-rapport is onderworpen aan een externe toets. De geraadpleegde specialisten bleken van mening dat het IMK de korte- termijneffecten te zwaar aanzet. De hinder en schade betreffen in vergelijking tot de levensduur van de metro slechts een korte periode en wordt op basis van de voorgestelde nadeelcompensatieverordening Noord- Zuidlijn gecompenseerd middels een schaderegeling voor de betrokken ondernemers en eigenaren. Volgens de experts is het niet alleen mogelijk, maar ook hoogst gewenst om de aanleg van de metro te gebruiken om de winkels en bedrijven in De Pijp een nieuwe impuls te geven. Ook in het maatschappelijk overleg over het rapport en de second opinion bleven de meningen tegenover elkaar staan. Het geheel overziend concludeert ons College dat er hoe dan ook iets moet gebeuren voor de markt en het winkelapparaat in het stadsdeel De Pijp, ook als er geen metro komt. De aanleg van de metro biedt in ieder geval kansen en met een extra impuls uit het Stadsvernieuwingsfonds moet het naar ons oordeel mogelijk zijn die kansen ook te benutten. 4. De milieu-analyse Noord-Zuidlijn. Om een beeld te krijgen van de belangrijkste milieu-effecten van de aanleg en de exploitatie van de Noord-Zuidlijn is door Tauw Milieu in samenwerking met Bureau Goudappel Coffeng een milieu-analyse opgesteld. De samenvattende conclusie van dit rapport is dat de toets van de huidige plannen aan de hoofdaspecten van het milieubeleid een neutraal tot positief oordeel oplevert. Wij tekenen daarbij aan dat de Noord-Zuidlijn mede tot doel heeft om de sterk groeiende vervoersstromen op te vangen. Dat dit mogelijk blijkt zonder grote aanslagen op het milieu, is opmerkelijk te noemen. Verder merken wij op dat de lokale milieuwinst in de dichtbebouwde 19de-eeuwse wijken en de binnenstad aanzienlijk kan zijn. Wanneer de Noord-Zuidlijn regionaal wordt doorgetrokken, zal de positieve invloed op het milieu sterk toenemen. Tevens heeft de directeur van de Milieudienst in een brief van 4 oktober 1996 benadrukt dat een zo'n grote investering als de Noord-Zuidlijn in tegenstelling tot vele andere grote economische investeringen toch milieuvriendelijk kan worden genoemd. 5. Financiën. Kosten. Op 6 december 1994 is aan de minister en het gemeentebestuur gerapporteerd over de kosten van de Noord-Zuidlijn. In die rapportage zijn de projectkosten geraamd op 1500 miljoen gulden, met daarbij de volgende kanttekeningen: - het bedrag is gebaseerd op een op dat moment nog onvolledige projectdefinitie. Pas op 1 april 1995 kon hierover worden beschikt; - omdat de projectdefinitie nog onvolledig was, zijn verschillende posten benoemd die nog niet in de projectkosten waren opgenomen. Deze waren: * kosten met betrekking tot de veiligheidsvoorzieningen in de tunnels en de ondergrondse stations (ventilatie en vluchtgangen); * kosten van de monitoring van de belendingen; * kosten van een wissel tussen het Rokin en de Vijzelgracht; * kosten van praktijkproeven (proefpalenproject); - omdat naast de voormelde kostenverhogende posten ook nog kosten- besparingen (optimalisaties) in het project mogelijk waren, is de volgende inspanningsverplichting overeengekomen: de gemeente Amsterdam zal zoveel als mogelijk de optimalisaties ter verlaging van de projectkosten realiseren en de kostenverhogende posten nadrukkelijk trachten te voorkomen. Per heden worden de projectkosten van het referentietracé als volgt geraamd (alle bedragen zijn exclusief BTW): - bouwkosten....................................... 1053 miljoen gulden; - omgevingsmaatregelen............................. 155 miljoen gulden; - mitigerende maatregelen.......................... 80 miljoen gulden; - overige kosten................................... 53 miljoen gulden; - totaal (prijspeil van 1 december 1995)........... 1341 miljoen gulden; - omrekening naar prijspeil van 1 januari 1994. -/- 40 miljoen gulden; subtotaal........................................... 1301 miljoen gulden; - VAT-kosten....................................... 207 miljoen gulden; __________________ totale kosten (de basisraming)...................... 1508 miljoen gulden. - extra kosten Centraal Station. 21 miljoen gulden; - veiligheidsvoorzieningen...... 15 miljoen gulden; - wissel Vijzelgracht........... 28 miljoen gulden; - verontreinigde grond.......... 30 miljoen gulden; - eindpuntvoorzieningen......... 19 miljoen gulden; - aansluiting Zuid/WTC.......... 54 miljoen gulden; _________________ totaal.......................... 1675 miljoen gulden (prijspeil 1 januari 1994 ). In deze projectkosten is 5% planonvoorzien en 7,7% projectonvoorzien opgenomen. In overleg met Rijkswaterstaat wordt de laatstgenoemde post verhoogd tot 10%, waarmee het totaal komt op 1710 miljoen gulden. Dit bedrag wordt door beide partijen als de nominale raming aangemerkt en over de datum van het prijspeil is overeenstemming. In de brief van de minister van Verkeer en Waterstaat van 31 oktober 1996, waarin de standpunten van het ministerie inzake het project Noord- Zuidlijn zijn vermeld, wordt met betrekking tot het prijspeil van de datum 1 januari 1997 uitgegaan. Voor het referentietracé wordt daarom een bedrag van 1800 miljoen gulden genoemd. Het verschil met 1710 miljoen gulden wordt veroorzaakt door de prijspeil correctie voor de periode van 1 januari 1994 tot 1 januari 1997. Het bedrag, groot 90 miljoen gulden, komt overeen met de tot nu toe gebruikte correctie op de ramingen. De meerkosten van de geboorde tracévarianten onder de Ferdinand Bolstraat met een station bij de Ceintuurbaan bedragen, ten opzichte van het referentietracé, 150 miljoen gulden. Deze meerkosten ontstaan door een langer tracé (650 m), een veel duurder station Ceintuurbaan en een duurder station Europaplein. Eigen bijdrage. De eigen bijdrage voor het referentietracé is berekend op circa 105 miljoen gulden. Voor het tracé via de Ferdinand Bolstraat is de eigen bijdrage berekend op circa 115 miljoen gulden. Bij de berekening van de eigen bijdrage is uitgegaan van de 5% bijdrage in het kader van de Wet en Besluit Infrastructuurfonds en de kosten die te maken hebben met achterstallig onderhoud en "nieuw voor oud". Met het rijk is overeengekomen dat de eigen bijdrage de laatste betalingstermijn van het project zal vormen. Dekking. Rijksbijdrage. In het kader van het akkoord inzake de Vierde nota over de ruimtelijke ordening extra (Vinex-akkoord) was alleen het tracé Amsterdam Centraal Station-Zuid/WTC van 950 miljoen gulden gedekt. Over het ontbrekende tracé heeft in juni 1995 bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de minister van Verkeer en Waterstaat. Dit heeft geleid tot de toezegging dat zij financiële dekking zou zoeken voor het gehele kerntracé Noord/- Buikslotermeerplein. In haar brief van 31 oktober 1996 bericht zij hierover het volgende: "In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1996-2000 is reeds aangegeven dat Verkeer en Waterstaat het project Noord-Zuidlijn als een planstudieproject beschouwd tussen Buikslotermeerplein in Amsterdam-Noord en Zuid/WTC. Dit standpunt is met name gebaseerd op de grotere vervoerswaarde en de betere inpasbaarheid. Ik heb kennis genomen van de nieuwe kostenraming van het referentietracé door de Boerenwetering van 1,8 miljard gulden, prijspeil van 1 januari 1997. Van een aantal projectonderdelen moet door mijn ministerie nog een kostenaudit gemaakt worden. Dit project staat voor mij nog steeds hoog op de prioriteitenlijst. Inmiddels heeft uw gemeente een voorkeur voor een tracé door de Ferdinand Bolstraat inclusief een station aan de oostzijde van het RAI- complex. De keuze van dit tracé heeft in principe mijn steun, omdat hierdoor een kwalitatief betere lijn kan ontstaan. Hierbij ga ik ervan uit dat het nog uit te werken ontwerp en de definitieve cijfers inzake de vervoerswaarde dit beeld bevestigen. Een kostenaudit van dit trajectdeel door mijn ministerie vindt op korte termijn plaats. Hierbij ga ik er van uit dat de meerkosten bij nadere uitwerking niet boven de thans voorziene 150 miljoen gulden zullen uitkomen. Per saldo vergt de aanleg van de Noord-Zuidlijn een forse investering. Ik ga ervan uit dat u alles doet wat in uw vermogen ligt op potentiële kostenoptimalisaties te realiseren. Ik beschouw dat van uw kant als een belangrijke inspanningsverplichting. Van mijn kant stel ik daar tegenover dat ik mij zal inspannen om het benodigde extra bedrag op adequate wijze in de komende begroting op te nemen." Betreffende mogelijke kostenoptimalisaties moet in een nader besluitvormingsproces met het rijk nog overeenstemming worden bereikt over de passage van de tunnel onder het Centraal Station, te weten over de alternatieven "middenligging" of "oostelijke ligging". Ook zal de locatie van het tweede station in Amsterdam-Noord (J. van Hasseltweg of Kraaienplein) nogmaals worden beoordeeld op de aspecten kosten, sociale veiligheid, stedebouwkundige inpassing en toekomst- mogelijkheden. In de nog op te stellen subsidieaanvraag dient de uiteindelijk gewenste ligging te worden aangegeven. Eigen bijdrage. Formeel is de eigen bijdrage een verantwoordelijkheid van het kaderwetgebied Regionaal orgaan Amsterdam (ROA). Het ROA heeft nog geen algemene regeling terzake vastgesteld. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst verlangt het rijk thans zekerheid op dit punt. Aangezien het kerntracé volledig op het grondgebied van Amsterdam ligt en er grote Amsterdamse belangen in het geding zijn, stellen wij u voor dat de gemeente Amsterdam die zekerheid verschaft. Met het rijk is overeengekomen dat de eigen bijdrage de laatste betalingstermijn van het project zal zijn. In het kader van de eerstvolgende nota meerjaren- perspectieven zullen wij voorstellen aan u voorleggen inzake de wijze waarop wij een voorziening voor de eigen bijdrage denken op te bouwen. Voor de goede orde merken wij op dat deze beleidslijn afwijkt van het door uw Vergadering in 1994 genomen besluit. 6. Exploitatie. Uitgangspunt voor ons College is dat de Noord-Zuidlijn rendabel moet kunnen worden geëxploiteerd binnen de hiervoor gestelde normen. Volgens de laatste prognoses bedraagt de kostendekkinggraad van het kerntracé Buikslotermeerplein tot Zuid/WTC 58%, inclusief de kosten van onderhoud en instandhouding van de infrastructuur. Dit is ruim boven de door het Kabinet geformuleerd doelstelling van 50%. De kostendekkings- graad van 58% betekent dat de Noord-Zuidlijn een positieve bijdrage kan gaan leveren aan de kostendekking van het gehele net. Van rijkszijde is gevraagd om een externe audit van de exploitatieberekeningen. Daarover zal op korte termijn vervolgoverleg plaatsvinden. Zoals bekend, vertoont de huidige bekostigingssytematiek van het openbaar vervoer grote gebreken. In de verschillende rapporten over de positie van het Gemeentevervoerbedrijf wordt geconcludeerd dat de huidige systematiek de vervoersgroei niet honoreert en bovendien geen rekening houdt met de specifieke stedenbouwkundige structuurkenmerken. Deze analyse is door de minister van Verkeer en Waterstaat in grote lijnen onderschreven. In een brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 5 juli 1996 heeft zij de hoofdlijnen geschetst van een nieuw bekostigingsstelsel dat aan de belangrijkste bezwaren tegemoetkomt. In haar brief stelt de minister dat de subsidies daar moeten terechtkomen waar vervoer plaatsvindt en dat zij moeten uitnodigen tot een verbetering van de vervoerprestatie en van de kostendekkingsgraad. Zij verwacht dat gebieden met de sterkste groei precies die gebieden zijn waar congestie en leefbaarheid de meeste aandacht verdienen. In haar brief van 31 oktober 1996 meldt zij ten aanzien van de exploitatie het volgende: "Het zal u duidelijk zijn dat er mij veel aan gelegen is dat in de stadsgewestelijke gebieden er sprake is van efficiënt openbaar vervoer met een hoge vervoerscapaciteit. De Noord-Zuidlijn is zo'n lijn die past in dit beleid. Juist vanwege het feit dat metrolijnen als deze zo effectief en efficiënt zijn, zal ontwikkeling van lijnen als deze leiden tot een betere exploiteerbaarheid van het stadsgewestelijk openbaar vervoernetwerk, mits deze lijn en het overige netwerk goed op elkaar zijn afgestemd." Dit geeft ons voldoende vertrouwen dat de toekomstige bekostigings- systematiek exploitatie van de Noord-Zuidlijn mogelijk zal maken. De resultaten van de overleggen met de minister van 22 oktober 1996 en 19 november 1996 over respectievelijk de Noord-Zuidlijn en de Ringlijn/ Amstelveenlijn hebben ons in dit vertrouwen gesterkt. Samenwerkingsovereenkomst. Bij de realisatie van de Noord-Zuidlijn zijn drie bestuurslagen direct betrokken, te weten: het rijk, het ROA en de gemeente Amsterdam. Het formele beslismoment voor het rijk is het moment waarop het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de subsidieaanvraag beoordeelt en een beschikking afgeeft. De subsidie dient conform de Kaderwet Bestuur in Verandering te worden aangevraagd door het ROA. Om het afgeven van de subsidieaanvraag te bespoedigen, is gezamenlijk besloten om, vooruitlopend op het beoordelen van de formele subsidieaanvraag, overleg te laten plaatsvinden tussen de gemeente en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat/Rijkswaterstaat. Het resultaat daarvan is vastgelegd in een concept-samenwerkingsovereenkomst, die separaat aan u is voorgelegd (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 730). In deze voordracht volstaan wij met de constatering dat de betrokken partijen op hoofdlijnen tot overeenstemming zijn gekomen. Op grond daarvan gaan wij ervan uit dat een formele subsidieaanvraag op basis van de aan u voorgelegde plannen geen problemen zal opleveren en dat de noodzakelijke beschikking in 1997 kan worden afgegeven. 7. Tracé en stations. De keuze voor het voorliggende tracé1) is in stappen verlopen. Op basis van de Rapportages Ondergronds Openbaar vervoer, delen I en II, heeft u op 21 augustus 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 548) besloten dat de Noord- Zuidlijn een regionale functie dient te krijgen en dat de railverbinding in de Amsterdamse binnenstad ondergronds het tracé volgt van het stratenpatroon Damrak - Rokin - Vijzelstraat. Vervolgens heeft u bij uw besluit van 9 maart 1994, nr. 165, op basis van het Eindrapport derde Studiefase ingestemd met een halte in het stadshart onder het Rokin. Na afronding van deze studies en besluitvorming is het project technisch vertaald in een programma van eisen en ruimtelijk in een schetsmatig voorontwerp. Het daarin vastgelegde voorkeurstracé is bij uw besluit van 31 mei 1995, nr. 302, vrijgegeven voor inspraak. Op grond van het gevoerde overleg is het programma van eisen op een groot aantal punten aangepast. Bij de behandeling van de voortgangsrapportage Noord-Zuidlijn heeft u bij uw besluit van 12 juni 1996, nr. 242, besloten in te stemmen met verdere uitwerking van het tracé Buikslotermeerplein tot aan het Weteringcircuit conform het aangepaste programma van eisen en ruimtelijk ontwerp. Aangezien in het maatschappelijk overleg over het zuidelijke tracé nieuwe en kansrijke tracés naar voren waren gebracht, heeft u besloten tot nader onderzoek en maatschappelijk overleg over de varianten van het Weteringcircuit tot aan Zuid/WTC. De uitkomsten daarvan zijn in een separate voordracht aan u voorgelegd. In deze voordracht is na weging van de voor- en nadelen van de verschillende varianten een keuze gemaakt voor het tracé Ferdinand Bolstraat. De overwegingen die daarbij de doorslag hebben gegeven, waren: - een betere ontsluiting van de RAI en de Rivierenbuurt; - nieuwe impulsen voor de markt en winkels en bedrijven in De Pijp; - een hogere vervoerswaarde; - en het ontzien van het Beatrixpark. Deze voordelen worden door ons zwaarder gewogen dan de nadelen van een langer en duurder tracé en grotere hinder tijdens de aanleg. 8. Schade en overlast. Zowel in de keuze van de bouwtechniek (geboorde tunnels) als in de keuze van tracés en stations is ingezet op het beperken van hinder en overlast en het vermijden van schade. Ook bij de uitvoering van het project zal dit de inzet blijven. 1) Zoals vastgelegd in het programma van eisen kerntraject Noord-Zuidlijn (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 728). Bij een project van de omvang van de Noord-Zuidlijn is het echter onmogelijk om alle hinder en schade uit te sluiten. Teneinde de betrokkenen zoveel mogelijk te compenseren, is daarom een schaderegeling opgesteld. Ervaringen met vergelijkbare bouwprojecten, zoals de Willemspoortunnel in Rotterdam, hebben uitgewezen dat de oprichting van een onafhankelijk schadebureau de snelle en goede afwikkeling van schadeclaims sterk bevordert. Wij hebben dat model dan ook overgenomen. Ruim vóór de aanleg van de Noord-Zuidlijn zal het schadebureau de bouwkundige staat van alle gebouwen langs het tracé nauwkeurig vastleggen. Dit is van belang om naderhand eventuele schade te kunnen vaststellen. Het schadebureau fungeert vervolgens als loket voor alle schadeclaims en zorgt tevens voor de afhandeling daarvan. De schaderegeling is in een afzonderlijke raadsvoordracht aan u voorgelegd. Ruim voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn zal de bouwkundige staat van alle gebouwen langs het tracé nauwkeurig worden vast gelegd. Dit is van belang om naderhand eventuele schade te kunnen vaststellen. De rapporten van de opnames zijn voor belanghebbende, ter inzage. 9. Maatschappelijk overleg. In het planvormingsproces kunnen globaal twee fasen worden onderscheiden, te weten: - studiefase: van 1989 tot en met 1994; - inspraak- en overlegfase: van 1994 tot en met heden. In beide fasen zijn de burgers bij de planvorming betrokken en hebben zij ook op belangrijke punten invloed gehad. In de studiefase van 1989 tot en met 1994 is de mogelijke aanleg van de Noord-Zuidlijn onderdeel geweest van de veel bredere maatschappelijke discussie over het verkeer en vervoerbeleid. Deze discussie is over een groot aantal schijven gelopen. Wij noemen: - de Vierde nota over de ruimtelijke ordening extra (Vinex); - de Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV); - het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP). Een belangrijk moment in deze discussie was ook het referendum over de autoluwe binnenstad van maart 1992. In het maatschappelijk debat vóór en na dit referendum is de mogelijke aanleg van de Noord-Zuidlijn een belangrijk discussiepunt geweest. Het debat heeft zijn formele afronding gekregen in het Vinex-convenant, het Verkeers- en Inrichtingsplan en het Beleidsplan Binnenstad. Na afronding van de studiefase en na het gereedkomen van de eerste versies van het programma van eisen en het schetsmatig voorontwerp is een intensief traject gestart van voorlichting, informatie en inspraak. Dit is in gang gezet met de zogenaamde platformbijeenkomsten. Nadat u bij uw besluit van 31 mei 1995, nr. 302, het programma van eisen en het schetsmatig voorontwerp voor inspraak had vrijgegeven, is het formele inspraaktraject gestart. In de voortgangsrapportage Noord-Zuidlijn wordt uitvoerig verslag gedaan van het gevoerde overleg en de daaruit voortvloeiende planaanpassingen. Op grond daarvan heeft u op 12 juni 1996 besloten, in te stemmen met verdere uitwerking, conform het definitief programma van eisen, van het tracé Buikslotermeerplein tot aan het Weteringcircuit, met nader onderzoek en maatschappelijk overleg over de varianten van het Weteringcircuit tot aan Zuid/WTC (inclusief de variant volgens de gefaseerde wandendakmethode op het tracé Ferdinand Bolstraat) en die van een diepliggend tracé zonder station tussen het Weteringcircuit en het Europaplein en een planning, gericht op definitieve besluitvorming in november 1996. In onze rapportage over het zuidelijke tracé is daarvan verslag gedaan. Voorts zijn afzonderlijke bijeenkomsten georganiseerd omtrent de schaderegeling Noord-Zuidlijn. In onze voordracht over het desbetreffende onderwerp is daarvan verslag gedaan (Gemeenteblad 1996, afd. 1, nr. 729). Ten slotte heeft de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg op 30 en 31 oktober 1996 hoorzittingen georganiseerd. Met betrekking tot een aspect van het tracé onder de Ferdinand Bolstraat, namelijk de tunnel diep onder de panden westelijk van de Ferdinand Bolstraat wordt doorgeboord, heeft op 11 november 1996 een extra inspraakbijeenkomst plaatsgevonden. In vervolg op deze bijeenkomst heeft de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg op 20 november een extra hoorzitting gehouden. Deze voordracht is op 5 en 20 november 1996 besproken in de Commissie voor Verkeer, Milieu, Cultuur en Monumentenzorg en in principe akkoord bevonden door de meerderheid van de fracties, met voorbehoud van fractieberaad. Op grond van het vorenstaande stellen wij u voor, het volgende besluit te nemen: De Gemeenteraad van Amsterdam, Gezien de voordracht van Burgemeester en Wethouders van 22 november 1996, Besluit: I in te stemmen met de aanleg van de Noord-Zuidlijn op grond van de overwegingen, dat: - de ondergrondse Noord-Zuidlijn de mogelijkheid biedt de binnenstad, Amsterdam-Noord en De Pijp op snelle en betrouwbare wijze te verbinden met de groeicentra aan zuidrand van de stad en de regio; - de Noord-Zuidlijn van essentieel belang is voor de instandhouding van de binnenstad als cultureel en economisch centrum; - de huidige boortechnieken het mogelijk maken om deze verbinding met relatief beperkte overlast aan te leggen; - het kerntracé een goede basis vormt voor verdere verbindingen met de regio, waaronder Schiphol en de Zuidtangent en Zaanstad/- Purmerend; - de Noord-Zuidlijn een positieve bijdrage kan leveren aan de kostendekkendheid van het tram- en busnet en dit net bovendien op belangrijke trajecten kan ontlasten; - er een schadevergoedingsregeling is opgesteld op basis waarvan bedrijven, eigenaren en andere belanghebbenden die nadeel ten gevolge van de aanleg van de Noord-Zuidlijn ondervinden, kunnen worden gecompenseerd; - de plannen technisch en financieel haalbaar zijn; - de Noord-Zuidlijn past in het beleid van het rijk, de regio en de gemeente om een alternatief te bieden voor het sterk groeiende autoverkeer; II het College van Burgemeester en Wethouders opdracht te verlenen om bij de minister van Verkeer en Waterstaat zekerheid te verkrijgen omtrent de wijze van financiering ten behoeve van de aanleg van de Noord-Zuidlijn en de exploitatie van de Noord-Zuidlijn, opdat het besluit, zoals geformuleerd onder I, kan worden geëffectueerd; III te constateren, dat het besluit, vermeld onder I, een referendabel besluit is.