Bron:   Raad
Type dokument:  Voordracht
Nummer Gemeenteblad:    524
Titel:
   Advies Beklagcommissie Inspraak inzake de Noord-Zuidlijn.
Datum publikatie:       19950929
Datum Raad:     19951004
Besluit Raad:   conform besloten
Datum Commissie van Advies
19950929
Datum B&W:      19950908
Portefeuille:   Wethouder Bestuursinformatie
Afdeling / Politieke partij:    Bestuurlijke Betrekkingen/Info.voorz.
Indicateur nummer:      BBI 95/20/23


Nr. 524.    Advies Beklagcommissie Inspraak inzake de Noord-Zuidlijn.

                                               Amsterdam, 29 september 1995.

   Aan de Gemeenteraad

   Op 4 juli en 21 juli 1995 heeft mr. M.T.H. de Gaay Fortman, namens de
Stichting Behoud Amsterdam en een aantal personen, een klacht ingediend
inzake de inspraak over de Noord-Zuidlijn. Op 21 juli 1995 volgde een
verzoek tot opschorting van de lopende inspraakprocedure. Uw Vergadering
heeft beide stukken op 6 september 1995 om advies in handen van de Beklag-
commissie Inspraak gesteld.
   Gezien het feit dat de formele inspraak over de Noord-Zuidlijn op
11 september 1995 zou beginnen en gelet op het verzoek tot opschorting van
de procedure, heeft de beklagcommissie de klacht reeds behandeld in een
openbare zitting op 31 augustus 1995. Op deze zitting waren naast de
klagers ook vertegenwoordigers van het gemeentebestuur aanwezig.

   Inhoud klacht.

   Samengevat komt de klacht van de Stichting Behoud Amsterdam op het
volgende neer.
   Op basis van de inspraak moet uw Vergadering een definitief besluit
nemen over het voorkeurstracé voor de Noord-Zuidlijn. Een dergelijk
principebesluit is nog niet eerder genomen. In het Programma van
Eisen/Schetsmatig Voorontwerp (PVE/SVO) is het voorkeurstracé op de
verschillende merites bekeken en dit stuk zou dan ook de basis moeten zijn
voor de inspraak. Het gelijktijdig in de inspraak brengen van het PVE en
het SVO met het concept-ontwerp-bestemmingsplan Noord-Zuidlijn doet volgens
de klagers afbreuk aan de inspraak. Pas na het raadsbesluit, dus als bekend
is wat het tracé wordt, dient het bestemmingsplan in procedure te worden
gebracht.
   Door de gelijktijdige behandeling is een goede afweging van de voor- en
nadelen van de alternatieven niet goed mogelijk en wordt ten minste de
suggestie gewekt dat het tracé al vaststaat. Klagers verwijzen ten aanzien
van dit punt naar het door uw Vergadering overgenomen advies van de
Beklagcommissie Inspraak over het Zeeburgereiland. In dit advies
concludeerde de beklagcommissie dat de gelijktijdige behandeling van de
nota van uitgangspunten en het concept-bestemmingsplan stopgezet diende te
worden, omdat uw Vergadering eerst een principe-uitspraak zou moeten doen
over de bestemming van het Zeeburgereiland.
   De klagers voegen daar nog het formele argument aan toe dat in uw
besluit van 31 mei 1995, nr. 302, alleen wordt gesproken over het voor de
inspraak vrijgeven van het PVE en het SVO.
   Een andere klacht is dat de verschillende varianten voor het tracé van
de Noord-Zuidlijn niet gelijkwaardig worden behandeld. Dit zou onder meer
blijken uit het feit dat er geen gelijkwaardig en objectief inzicht wordt
geboden in de voor- en nadelen van de tracés (zoals een parallelle
vervoerswaardestudie en een onafhankelijke kosten-/batenanalyse). Het gaat
dan met name om het tracé Ferdinand Bolstraat. In plaats daarvan heeft uw
Vergadering maar één voorkeurstracé echt laten uitwerken, zodat een goede
afweging onmogelijk wordt. Dit zou in strijd zijn met opmerkingen vanuit
verschillende raadsfracties dat alle alternatieven goed moeten worden
bekeken en tijdens de inspraak aan de orde kunnen komen.
   Tijdens de zitting van de beklagcommissie op 31 augustus 1995 hebben de
klagers nog een nieuw argument naar voren gebracht, te weten: het ontbreken
van een milieu-effectrapportage(MER)-procedure. Op verschillende momenten
zou de gemeente een MER-rapportage over de Noord-Zuidlijn hebben
aangekondigd; de inspraak over het PVE/SVO zou pas kunnen beginnen als deze
MER-rapportage is afgerond.
   Ten slotte maken de klagers bezwaar tegen het feit dat de Vervoers-
waarde-studie, die in augustus 1995 is gepubliceerd, als toegevoegde
informatie in de inspraak wordt gebracht.
   Klagers zijn van mening dat de inspraakprocedure moet worden opgeschort
in afwachting van de behandeling van de klacht.

   Reactie gemeente.

   Door de vertegenwoordigers van het gemeentebestuur is zowel schriftelijk
als mondeling tijdens de zitting van de beklagcommissie op de klacht
gereageerd.
   Opgemerkt wordt dat in de tracéstudie wel degelijk een vergelijking is
gemaakt tussen verschillende varianten. Dit is gebeurd aan de hand van drie
criteria: kwaliteit, kosten en hinder. Op basis van deze vergelijking is
het nu voorliggende voorkeurstracé als beste naar voren gekomen. Het tracé
Ferdinand Bolstraat zou veel duurder uitvallen en wat de aanleg van de lijn
betreft meer hinder veroorzaken. Uw Vergadering heeft deze conclusies
overgenomen en vervolgens besloten, het voorkeurstracé in de inspraak te
brengen. Alle stukken die aan dit besluit ten grondslag liggen, zijn
openbaar.
   De Vervoerswaardestudie is op uitdrukkelijk verzoek van de raads-
commissie toegevoegd aan de stukken.
   De gemeente bestrijdt dat het tracé al vastligt. Op basis van de
inspraak kan uw Vergadering besluiten om wijzigingen aan te brengen in het
voorkeurstracé of alternatieve tracés nader te onderzoeken. Als dat het
geval is, wordt het gehele of een deel van het concept-ontwerp-
bestemmingsplan opnieuw in de inspraak gebracht.
   Er zijn twee argumenten om het PVE en het concept-ontwerp-bestemmings-
plan gelijktijdig in de inspraak te brengen. Naast de tijdwinst die hiermee
wordt geboekt, stelt de gemeente dat de discussie over het PVE en het
bestemmingsplan praktisch dezelfde is. Een aparte procedure zou in feite
betekenen dat tweemaal dezelfde discussie wordt gevoerd, hetgeen ook voor
de burgers verwarrend en frustrerend kan werken. Overigens zal het concept-
ontwerp-bestemmingsplan na de behandeling van de inspraakresultaten in uw
Vergadering ook nog formeel ter visie worden gelegd, met de mogelijkheid om
bezwaar aan te tekenen.
   De vergelijking van het Zeeburgereiland wordt door de gemeente niet
juist geacht, omdat er verschil is tussen een nota van uitgangspunten op
basis waarvan uw Vergadering nog een keuze moet maken en een programma van
eisen waarin al een voorkeur van uw Vergadering is uitgewerkt.
   Over de MER-procedure wordt opgemerkt dat onderzocht is, of voor de
Noord-Zuidlijn een milieu-effectrapportage verplicht is. Dit blijkt niet
het geval te zijn, noch voor de aanleg van de lijn zelf noch voor de
vrijkomende grond.

   Oordeel Beklagcommissie Inspraak.

   Op basis van de schriftelijk en mondeling verstrekte informatie komt de
beklagcommissie tot de conclusie dat de inspraakprocedure in strikt formele
zin voldoet aan de voorschriften van de Algemene Inspraakverordening
Amsterdam.
   In het voorjaar van 1995 is op zogenaamde platformbijeenkomsten met
potentiële insprekers over de op handen zijnde inspraakprocedure gesproken,
er zijn informatiebijeenkomsten geweest, de inspraakbijeenkomsten zijn
tijdig en ruim aangekondigd, alle stukken zijn openbaar en ook de wijze
waarop de verslaglegging en rapportage aan het bestuur is geregeld, lijkt
correct.
   Los van de zuiver procedurele aspecten is de belangrijkste klacht dat de
verschillende varianten voor het tracé van de Noord-Zuidlijn niet
gelijkwaardig behandeld zouden worden. Wat betreft de klagers gaat het
hierbij vooral om het tracé Ferdinand Bolstraat, naast het nu voorliggende
voorkeurstracé. Daardoor zou de mogelijkheid om het beleidsvoornemen van uw
Vergadering te beinvloeden worden beperkt.
   Alleen het voorkeurstracé is uitgewerkt in een programma van eisen en
een schetsmatig voorontwerp. Voor het overige moet worden volstaan met de
globale tracéstudie. Wat dat betreft, is het juist dat de tracévarianten
niet gelijkwaardig in de inspraak zijn gebracht, maar daarmee is nog niet
gezegd dat het gemeentebestuur in strijd met de Algemene Inspraak-
verordening Amsterdam heeft gehandeld.
   De verordening schrijft voor dat het gemeentebestuur inspraak
organiseert over beleidsvoornemens binnen van tevoren vastgestelde
randvoorwaarden en procedures. In het geval van de Noord-Zuidlijn heeft uw
Vergadering dit gedaan door randvoorwaarden te stellen ten aanzien van de
kosten, de hinder en de kwaliteit en op basis daarvan een onderbouwde
voorkeur uit te spreken. Het voorkeurstracé kan wat dat betreft worden
beschouwd als een beleidsvoornemen.
   De keuze en de onderbouwing daarvan staan nu ter discussie. Op zich kan
deze discussie aanleiding zijn om de tracékeuze, of de uitwerking daarvan,
te heroverwegen en eventuele alternatieven alsnog nader uit te werken, maar
dat is ter beoordeling aan het gemeentebestuur op basis van de resultaten
van de inspraak.
   Overigens had uw Vergadering wel kunnen besluiten om de tracés
gelijkwaardig in de inspraak te brengen (met of zonder een specifieke
voorkeur), maar de beklagcommissie is van mening dat daartoe geen
verplichting bestaat op grond van de Algemene Inspraakverordening
Amsterdam.
   De vraag, of de verschillende tracés gelijkwaardig in de inspraak
moesten worden gebracht, is expliciet aan de orde geweest in uw Vergadering
op 31 mei 1995. Uw Vergadering heeft toen besloten dat niet te doen. Het is
de beklagcommissie onduidelijk op basis waarvan de klagers de indruk hebben
gekregen dat dit wel het geval was, maar zowel het besluit zelf als de
concept-notulen van de desbetreffende vergadering geven geen reden voor
enige twijfel over dit punt, welke politieke uitspraken er ook gedaan mogen
zijn.
   Het samenvoegen van de inspraak over het PVE/SVO en het concept-ontwerp-
bestemmingsplan verdient geen schoonheidsprijs, maar is in dit geval geen
onoverkomelijk bezwaar, gezien de toezegging dat het ontwerp-
bestemmingsplan pas ter visie wordt gelegd nadat de besluitvorming over het
tracé is afgerond.
   Een voorwaarde is wel dat eventuele belangrijke wijzigingen in het
voorkeurstracé gevolgd worden door het opnieuw in de inspraak brengen van
een bijgesteld programma van eisen en/of een bijgesteld concept-ontwerp-
bestemmingsplan. De vergelijking met het Zeeburgereiland gaat in de ogen
van de beklagcommissie op een aantal punten mank, zowel in formele zin als
wat betreft de omstandigheden. De beklagcommissie onderschrijft de reactie
van de gemeentelijke vertegenwoordigers op dit onderdeel van de klacht.
   In hoeverre de vastgestelde inspraakprocedure voldoende ruimte biedt
voor meningsvorming, gedachtenwisseling en benvloeding, zal uiteraard nog
moeten blijken op basis van het verloop van de inspraakbijeenkomsten (die
nog moesten plaatsvinden toen dit advies werd geschreven), alsmede het
vervolg daarop. De politieke beoordeling van de inspraakresultaten is niet
vast te leggen in procedures, maar is primair een verantwoordelijkheid van
de politiek zelf.
   Gelet op de vastgestelde procedure en de toelichting daarop door zowel
de fractiewoordvoerders in uw Vergadering als de gemeentelijke vertegen-
woordigers tijdens de zitting van de beklagcommissie, komt de beklag-
commissie tot de conclusie dat de inspraak over de Noord-Zuidlijn voldoet
aan de eisen van de Algemene Inspraakverordening Amsterdam.
   Gezien het belang en de complexiteit van het onderwerp en gezien de
maatschappelijke weerstanden adviseert de beklagcommissie uw Vergadering om
de tijd te nemen voor de beoordeling van de inspraakresultaten en om de
insprekers de kans te geven hun eventuele bezwaren goed te onderbouwen en
daar ook adequaat op te reageren. De planning die het Gemeentevervoer-
bedrijf heeft opgesteld voor de inspraak- en besluitvormingsprocedure
voldoet aan de richtlijnen ter zake, maar is krap bemeten. De beklag-
commissie is van mening dat deze planning niet doorslaggevend mag zijn en
dat een extra discussieronde mogelijk moet zijn, zulks ter beoordeling van
uw Vergadering zelf.
   Ten aanzien van de onderdelen van de klacht die betrekking hebben op de
milieu-effectrapportage en het toevoegen van de Vervoerswaardestudie aan de
stukken is de beklagcommissie van mening dat deze afdoende zijn
becommentarieerd door de gemeentelijke vertegenwoordigers.

   Samenvattend oordeel.

   Samengevat komt de Beklagcommissie Inspraak tot het oordeel dat de
klacht van de Stichting Behoud Amsterdam dat de inspraakprocedure over de
Noord-Zuidlijn in strijd is met de Algemene Inspraakverordening Amsterdam,
ongegrond is. De beklagcommissie adviseert uw Vergadering, de tijd te nemen
voor een zorgvuldige beoordeling en verwerking van de inspraakresultaten
alvorens een definitief besluit te nemen over het tracé van de Noord-
Zuidlijn. Vooruitlopend op dit advies heeft de beklagcommissie Burgemeester
en Wethouders geadviseerd de inspraakprocedure niet op te schorten.
   De Beklagcommissie Inspraak stelt u voor, het volgende besluit te nemen:

   De Gemeenteraad van Amsterdam,

   Kennis genomen hebbende van het advies van de Beklagcommissie Inspraak
van 29 september 1995 op de klachten van mr. M.T.H. de Gaay Fortman, namens
de Stichting Behoud Amsterdam en een aantal personen, van 4 en 21 juli 1995
inzake de inspraak over de Noord-Zuidlijn;
   Overwegende, dat hij zich kan verenigen met dit advies,

   Besluit:

   het oordeel van de Beklagcommissie Inspraak over de klacht van
mr. M.T.H. de Gaay Fortman, ingediend op 4 juli 1995, namens de Stichting
Behoud Amsterdam en een aantal personen, over te nemen.

Afschrift van dit besluit zal aan Burgemeester en Wethouders worden
gegeven.

                                       De Beklagcommissie Inspraak,

                                       A.M. de Waart-Bakker, voorzitter