Bron: Raad
Type document: Notulen
Onderwerp: Raadsvergadering 13-07-94
Datum publicatie:13-07-1994
Datum Raad:13-07-1994
 
Tekst:
 
Avondzitting op woensdag 13 juli 1994.
 
Voorzitter: mr. S. Patijn, burgemeester.
 
Secretaris: mr. K. Kooiker.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering om 19.30 uur en stelt aan de orde
de v o o r t z e t t i n g van de behandeling van:
 
22
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 5 juli 1994 inzake
uitwerking voorstel raadslid Hooijmaijers c.s. (nr. 624 van 1991) tot het
doen realiseren van een ondergronds busstation bij het Centraal Station
(Gemeenteblad afd. 1. nr. 523, blz. 2711).
 
Hierbij zijn tevens in behandeling:
 
Adressen van 29 maart en 6 en 7 mei 1993 van de gemeentebesturen van
Purmerend en Zaanstad, alsmede het adres van 17 mei 1993 van het dagelijks
bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland inzake
aangenomen moties met betrekking tot de aanleg van een ondergronds
busstation bij de realisering van de Noord-Zuidlijn en de capaciteit van de
Coentunnel.
Adres van 6 juli 1993 van het dagelijks bestuur van het
Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland inzake twee door de
gemeenteraad van Purmerend aangenomen moties met betrekking tot het
ondergronds busstation bij het Centraal Station en de
capaciteitsuitbreiding van de Coentunnel.
Adressen van 16 maart en 21 april 1994 van J.C. Hageman, namens de
Vereniging Stadsvervoerbelang, inzake een busstation bij het Centraal
Station;
 
41
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 inzake
beoordeling van het investeringsakkoord Vinex voor de gemeente Amsterdam
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 499, blz. 2347 en bijlage R),
 
en
 
42
Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 30 juni 1994 tot het
beschikbaar stellen van een aanvullend krediet ter dekking van de extra
voorbereidingskosten van het project Nieuw-Oost (Gemeenteblad afd. 1, nr.
507, blz. 2381).
 
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik begin mijn beantwoording
met een zeer proza‹sche opmerking naar een instantie die niet heeft
gesproken, te weten de gemeente Almere die ons er bezorgd op heeft gewezen,
dat in de tekst van de voordracht staat, dat wij 100.000 woningen gaan
bouwen in het ROA-gebied. De gemeente Almere heeft erop gewezen, dat zij
geen deel meer uitmaakt van het ROA, zodat een deel van de produktie van
de 100.000 woningen zich buiten het ROA-gebied in de gemeente Almere bevindt.
Ik stel tevreden vast, dat de onderhavige voordracht op een vrij brede
instemming van de Raad kan rekenen. Er is terecht gesignaleerd, dat er
nogal wat losse einden liggen, maar naar mijn mening liggen er ook nog
voldoende ijkmomenten voor ons. Het College heeft er voor gekozen, die
losse einden nadrukkelijk in beeld te brengen, zodat de Raad weet wat er
aan de hand is en wat er wordt besloten, zodat de Raad ook weet op welke
wijze het College met die losse einden denkt om te gaan. Ik constateer dat
die benadering op steun van de Raad kan rekenen. Wij nemen wel risico's,
maar de inzet is, geen onverantwoorde risico's te nemen.
Wij beleven vandaag inderdaad in feite een overgang naar een volgende
fase in het onderhandelingsproces met het rijk; dat is nog lang niet
afgelopen. Voor die volgende fase geeft de Raad het College nu de
uitgangspunten en de boodschappen mee.
Wat betreft de betekenis van wat vandaag wordt besloten herhaal ik wat
ik in de commissie van advies heb gezegd, namelijk dat het hier gaat om een
akkoord dat betrekking heeft op 10 jaar. Het is voor de Raad zeer
ongebruikelijk akkoorden te sluiten voor een dergelijke termijn en een en
ander betekent, dat de bedragen dan ook zeer hoog zijn. Als men echter een
relatie wil leggen tot de bedragen waarmee men in het kader van de
jaarlijkse begrotingen is gewend om te gaan, moet men eigenlijk alle
bedragen door 10 delen, want dan worden de bedragen in het juiste
perspectief geplaatst. Als er bijvoorbeeld staat, dat er voor 160 miljoen
gulden moet worden geoptimaliseerd, is dat een zeer groot bedrag. Als men
zich echter realiseert, dat dit een periode van 10 jaar bestrijkt, betekent
dit 16 miljoen gulden per jaar en dat wordt dan veel hanteerbaarder. Als
men zich bovendien realiseert, dat het 40.000 woningen betreft, betekent
dit dat er Ÿ 4000 per woning moet worden bezuinigd; dat is een bedrag
waarvan ik zeg dat het overzichtelijk en hanteerbaar is en dat het kan.
Het akkoord heeft drie hoofdonderdelen, namelijk de binnenstedelijke
woningbouw, de woningbouw in Nieuw-Oost en de Noord-Zuidlijn. Wat er nu
voorligt is wat betreft het karakter voor elk van de drie onderdelen
verschillend. Als de voordracht wordt aangenomen zegt men vandaag ten
aanzien van de binnenstedelijke woningbouw in feite, dat wij gewoon
doorgaan waarmee wij bezig zijn, namelijk met stadsvernieuwing en het
invullen van uitbreidingslocaties. Tot 1997 kunnen wij dat voldoende
overzien, zodat wij daar "ja" tegen kunnen zeggen. Voor de produktie na
1997 is er de toets in het kader van Belstato en wij zullen dan wel zien of
het voor de jaren daarna in dezelfde mate kan doorgaan.
Als het gaat om de Noord-Zuidlijn dan is het vandaag met name de
politieke uitspraak die aan de Raad wordt gevraagd, of hij inderdaad de
Noord-Zuidlijn wil voorbereiden; die voorbereidingen worden dan nu gestart.
Het College wordt daarbij een aantal randvoorwaarden meegegeven en in 1996
komt het dan voor het aanlegbesluit bij de Raad terug.
Wat betreft Nieuw-Oost gaat het ook primair om de politieke vraag, of
wij Nieuw-Oost willen bouwen. De heer K”hler heeft in de commissie van
advies terecht opgemerkt, dat als aan alle voorwaarden die nu worden
gesteld wordt voldaan, wij ons nu politiek gezien vastleggen en wij
derhalve Nieuw-Oost gaan aanleggen. Ook daar gaat het primair om het maken
van voorbereidingskosten; daarvoor is onder agendapunt 42 een bedrag van
circa 10 miljoen gulden vastgesteld en vervolgens komt dan in 1996 het
eerste aanlegbesluit voor Nieuw-Oost en dan is het een kwestie van " go" of
"no go".
Wij gaan er ten aanzien van de Noord-Zuidlijn nog steeds vanuit, dat de
aanleg voor 100% door het rijk wordt vergoed. Die 100% is misschien 95%
Ä dat is de beroemde 5% waarover een discussie gaande is Ä maar het
uitgangspunt is toch, dat het rijk de Noord-Zuidlijn betaalt. Het is dus
geen aangenomen werk in de zin dat wij een contract met het rijk sluiten: u
geeft ons 950 miljoen gulden en wij leggen de Noord-Zuidlijn aan. Zo is het
dus niet. Het is een gezamenlijk proces waarin zowel het rijk als de
gemeente Amsterdam participeren; dit moet uiteindelijk leiden tot de
situatie waarin het rijk ons voldoende garanties geeft zodat wij kunnen
besluiten om de Noord-Zuidlijn te gaan aanleggen. Ik roep wat dit betreft
in herinnering de gang van zaken rond de Ringlijn en de Piet Heintunnel.
Ook daar was er eerst een besluit van: wij gaan het doen. Er gebeurt dan
twee jaar niet zoveel in de Raad en op een bepaald moment komt het College
in de Raad terug met de opmerking: dit wilde u maken, dat kost het, de
minister wil het betalen, hier is de beschikking Ä soms komt die
beschikking op het allerlaatste moment binnen, zoals dat bij de Piet
Heintunnel het geval was Ä en de Raad kan op dat moment zeggen dat hij wel
of niet wil aanleggen. Wat de Noord-Zuidlijn betreft is dat besluit volgens
de huidige planning voorzien rond 1 januari 1996. Er wordt dus eerst
anderhalf jaar gestudeerd en voorbereid.
Er zijn in de Raad rond de Noord-Zuidlijn twee‰rlei zorgen uitgesproken.
De ene zorg betreft de vraag of de lijn niet duurder wordt en de andere
zorg betreft de vraag, of de lijn wel via het Buikslotermeerplein gaat. Wat
betreft de eerste zorg kan ik de Raad mededelen, dat wij nu samen met
Rijkswaterstaat Ä de hoofdingenieur-directeur zit in de stuurgroep voor de
Noord-Zuidlijn Ä werken aan een programma van eisen voor de Noord-Zuidlijn.
In het voorjaar van 1995 moet dat gereed zijn. Daarna weten wij veel beter
dan nu in welke orde van de grootte de kosten zullen liggen. Het proces
gaat dan steeds verder door en op een bepaald moment zal de wethouder voor
Verkeer met de mededeling komen, dat op grond van de verschillende gegevens
het College de aanleg verantwoord acht.
Met betrekking tot de verlenging naar het Buikslotermeerplein stelt het
College, dat het deel Sixhaven-Buikslotermeerplein er absoluut bijhoort;
dat standpunt zullen wij ook met kracht blijven uitdragen. Men heeft kunnen
constateren, dat de minister van Verkeer en Waterstaat in haar brief over
het busstation terloops zegt, dat Šn de Noord-Zuidlijn Šn de IJ-rail van de
Westerdoksdijk tot Nieuw-Oost zo snel mogelijk met de hoogste prioriteit
moeten worden aangelegd. Men zou kunnen zeggen, dat over anderhalf jaar als
wij het aanlegbesluit zullen nemen, er veel meer bekend moet zijn over het
tempo waarin ook het laatste stukje naar het Buikslotermeerplein zal kunnen
worden aangelegd. Het College gaat in elk geval de komende periode voluit
aan de gang om ervoor te zorgen dat dit stuk er komt. Wij constateren dat
inhoudelijk de minister van Verkeer en Waterstaat het geheel met ons eens
is dat dit er onlosmakelijk bijhoort.
Wat betreft Nieuw-Oost herhaal ik eerst een opmerking die ik in de
commissie over de context heb gemaakt, namelijk de studie van het Rom-
IJmeer; dat is een studie die samen met de Provincie en de gemeenten die
rondom Nieuw-Oost in wording zijn gelegen is gemaakt. Er is uitgebreid
gekeken naar de vraag of Nieuw-Oost daar kan worden gerealiseerd. De vraag
daarbij was, wat de gevolgen voor het milieu zouden zijn. Daar komt het
verhaal van de compensatie uit voort en daar zit het verhaal in dat het
gaat om 18.000 woningen en niet over meer woningen. In die context moet de
voordracht worden geplaatst. Als wordt gevraagd, of het College serieus van
plan is, die milieucompensatie bij Waterland uit te voeren is het antwoord
bevestigend; die hoort er onlosmakelijk bij. Als de vraag zou zijn, of wij
het nu hebben over een groter Nieuw-Oost dan 18.000 woningen Ä ik spreek
dan over het oppervlak Ä is het antwoord ontkennend. Wij sluiten niet uit,
dat onze opvolgers het ooit daarover w‚l kunnen gaan hebben, maar dat doen
wij nu niet.
Bij Nieuw-Oost speelt als belangrijkste probleem de faseerbaarheid. De
Raad neemt op dit moment het voorbereidingsbesluit en als planologisch
gezien alles goed gaat onstaat er het volgende beeld. Op het kaartje dat
aan de voordracht is toegevoegd ziet men negen deelgebieden. Die gebieden
worden achter elkaar met een tussenruimte van een jaar in voorbereiding
genomen en aangelegd. Het eerste besluit om de eerste fase te gaan
aanleggen wordt in maart 1996 genomen; er moeten natuurlijk ook nog
infrastructurele maatregelen worden getroffen, maar in principe is het
daarna mogelijk om ieder jaar opnieuw een besluit over het volgende
deelgebied te nemen.
De negen deelgebieden met elk circa 2000 woningen leiden uiteindelijk
tot de 18.000 woningen die in het raadsbesluit zijn opgenomen. Vervolgens
krijgt men de kwestie van de fasering. Het Vinex-akkoord kent een
tijdsbeperking; het loopt af per 1 januari 2005. Dat betekent, dat het
proces van het maken van die eilanden in 2005 halverwege is. Als het goed
gaat, hebben wij tegen die tijd de bouwgrond voor 12.000 woningen bouwrijp
opgeleverd; wij doen dan in essentie wat in het Vinex-akkoord staat. Als
het echter niet zo goed gaat, halen wij naar schatting 8500 woningen. Dat
betekent niet, dat die andere fasen niet zullen worden voltooid, het
betekent wel dat zij buiten de tijdshorizon van het Vinex-akkoord vallen.
Als het akkoord nog vijf jaar langer zou lopen, zouden er in totaal 18.000
woningen kunnen worden gebouwd, maar dan zouden er in financi‰le zin andere
bedragen moeten worden ingevuld. Ik vat het als volgt samen. De
doelstelling is, het bouwen van 18.000 woningen. Wij denken dat wij tot en
met 2004 de 12.000 woningen kunnen halen, maar wat betreft de
verplichtingen in die richting zeggen wij, dat wij ons vastleggen op 8500
woningen om de speelruimte die in planologische zin nodig is erin te
houden. Ik ben overigens van mening, dat wij goede argumenten hebben. Die
zal ik in de discussie over het Uitvoeringsconvenant met het rijk wel
aanvoeren. Wij hebben nu twee jaar gesproken over een akkoord en al die
tijd werd daarbij 2005 genoemd. Nu wij langzamerhand concreet worden, is
het wellicht het juiste moment het jaar 2005 te vervangen door 2006 of
2007, want het wordt wel zeer moeilijk om het vastgestelde jaartal te halen
als wij steeds maar overleggen.
Er moet geen misverstand bestaan over onze doelstelling. Als wij zouden
stellen dat wij onze aandacht gaan richten op lagere aantallen omdat wij
onze handen vrij willen houden, gebeurt er wat er onder andere door de heer
Van der Laan is gezegd, namelijk dat er dan mensen zouden kunnen zijn die
zouden kunnen zeggen dat die rail naar Nieuw-Oost dan misschien niet
doorgaat en dat Amsterdam misschien helemaal geen 12.000 woningen wil
bouwen. Bij het aantal van 12.000 woningen zegt het rijk dat een openbaar-
vervoerverbinding rendabel is. Men krijgt dan allerlei andere vormen van
discussie. Aan het adres van de heer Van der Laan merkt ik op, dat ik niet
helemaal gelukkig ben met de gedachte om te zeggen, dat wij nu alleen maar
12.000 woningen gaan bouwen en daarna zien wij wel. Zo zou dat althans
kunnen worden uitgelegd en daarmee zou ik ongelukkig zijn.
Als de heer Van der Laan zegt, dat hij met betrekking tot de
faseerbaarheid Ä met name de latere fasen Ä een relatie wil leggen met het
ijkmoment Belstato, kan ik mededelen, dat dit technisch gezien goed
mogelijk is, aangezien in 1997 het ijkmoment is en dan hebben wij in de
besluitvorming pas drie of vier van die deelgebieden gehad. Wellicht dat
wij elkaar langs die lijn kunnen vinden.
Het proefeiland dient er voor om vier zaken uit te zoeken. Het eerste
punt is, in hoeverre Nieuw-Oost met geo-textiel moet worden aangelegd. De
technici zeggen, dat als men alles daarmee wil doen, dat mogelijk is, maar
dat het wel de duurste oplossing is. Het proefeiland gaat uitwijzen of het
technisch mogelijk is dat die geo-mat kleiner kan zijn en dat men die voor
sommige stukken niet nodig heeft. Na het aanleggen van het proefeiland in
1995 weten wij, of dat het geval is. Wij weten dan ook meteen veel meer
over de kosten van zaken die daarna volgen; begin 1995 ligt ruim voor
1 januari 1996.
De tweede zaak die moet worden uitgezocht is de sproeitechniek. De vraag
is dan, of het mogelijk is, het zand zo te sproeien als men thans van plan
is; terwijl wij met het sproeien bezig zijn, is het duidelijk of het op die
manier kan. Volgens de technici weten wij dat eind 1994 precies.
De volgende vraag is, in welk tempo de hoeveelheden zand kunnen worden
verwerkt. Ook dat weten wij begin 1995.
Het laatste dat wij moeten weten is, hoe snel de zetting gaat. Medio
1995 weten wij voldoende om het landmaakbestek te kunnen maken en om de
beslissing in 1996 op een goede manier te kunnen nemen. Ik zie ten aanzien
van datgene wat de PvdA en D66 hebben gesteld, namelijk dat ervoor moet
worden gezorgd dat de resultaten van het proefeiland voldoende worden
meegenomen bij het definitieve besluit, geen problemen.
(De heer BOUMA: Wordt er ook gekeken naar een toetspunt in de proef
ten aanzien van de vraag hoeveel het allemaal gaat kosten?)
Het gaat met name om de vraag, hoeveel mat er moet worden gelegd.
Overigens is de hele kwestie van de techniek door Rijkswaterstaat Ä die
wordt geacht, daarvan veel verstand te hebben Ä bij wijze van second
opinion bekeken en akkoord bevonden. Ik ben niet bang dat er een geweldige
kostenexplosie optreedt. Er zijn mensen die tegen mij zeggen dat het alleen
maar kan meevallen, maar voorzichtigheidshalve deel ik die mening nog niet.
Er is echter voldoende tijd om de proef te evalueren en te bekijken of die
verwachting wordt bewaarheid.
Met betrekking tot het busstation meen ik, dat er geen verschil van
mening bestaat over de wens van de Raad, een ondergronds busstation aan te
leggen. Wij hebben dan de minste problemen, de passagiers blijven droog, er
is dan sprake van een vrij stationsplein enz. Vandaar ook dat het College
vrij ver is gegaan om te bezien of het nog mogelijk was. Er zijn nu mensen
die stellen, dat het College daarmee buiten het mandaat van de Raad is
gegaan. Het voorstel aan de minister gaat inderdaad op een aantal punten
verder dan het besluit dat de Raad circa twee jaar geleden heeft genomen op
basis van het voorstel-Hooijmaijers c.s. Het is van belang dat de Raad
weet, dat het initiatief om dat te doen niet bij het College zelf lag. Van
de kant van het ROA is namelijk deze variant voorgesteld en is er bij het
College sterk op aangedrongen, daarin mee te gaan. Daarbij is zeer
nadrukkelijk het grote belang dat er door de regio aan het busstation wordt
gehecht een argument is geweest. Dit is dan ook voor het College reden
geweest, samen met de positieve grondhouding die wij ten opzichte van het
busstation hadden, zo ver mee te gaan. Er staat echter in de brief die naar
de minister is gegaan niet voor niets, dat het onder voorbehoud was van de
goedkeuring van deze Raad over datgene dat werd voorgesteld. Wij hebben ook
tegen onze partners gezegd, dat dit minder dan ooit een papieren voorbehoud
is. Men wist dus dat dit hier nog een zware discussie zou kunnen geven,
maar dan zou de Raad voor hetzelfde probleem zijn gesteld als het College.
Men wil het, de regio wil het buitengewoon graag en de regionale
samenwerking is ook wat waard. Men kan het dan in zijn hand wegen en ja of
neen zeggen. Dat had de Raad uiteindelijk ook kunnen doen; daarbij was dan
het bedrag van 70 miljoen gulden aan de orde geweest. Er waren twee
varianten in beeld en die zouden ook hier in beeld zijn gekomen. De ene was
een temporisering van de IJ-rail en de andere, die naar mijn mening veel
beter denkbaar was, was het niet-aanleggen van de Schinkeltunnel in het
kader van de ontsluiting van MAP-Sloten, dat ook 70 miljoen gulden kost.
Dat waren dan de twee mogelijkheden, maar dat is nakaarten.
De vraag is: wat nu? Het ROA stelt, dat er geen ondergronds busstation
is op voorwaarde dat Amsterdam 48 standplaatsen realiseert. Dat is
natuurlijk een vreemde voorwaarde, want de minister geeft geen geld en het
ROA stelt ons een voorwaarde alsof het onze schuld is dat de minister geen
geld geeft. Niets is minder waar zou ik zeggen.
Over de 48 standplaatsen kunnen verschillende opmerkingen worden
gemaakt. Er zijn 42 plaatsen, hoewel niet voor dubbelgelede bussen.
Stadsvervoerbelang heeft opgemerkt, dat plaatsen kunnen worden gewonnen
door lijnen door te koppelen: de bus stopt, laat passagiers in en uit en
rijdt door om elders zijn eindpunt te hebben, respectievelijk helemaal door
te rijden. De heer Hageman merkte in de commissie al op dat alle buslijnen
tegenwoordig van de NZH zijn, dus waarom zouden de bussen niet bijvoorbeeld
van Purmerend, via het Centraal Station naar Amstelveen rijden? Dat zou ook
plaatsen schelen.
De grote zorg in de regio zit bij Waterland en Zaanstreek die
buitengewoon graag zekerheid willen hebben over een adequate oplossing voor
de bussen die daar vandaan naar het Centraal Station rijden. Naar mijn
mening zouden wij ervoor kunnen zorgen dat die plaatsen er komen en dat het
er netjes uitziet. Zoals het nu bij de Sint Nicolaaskerk toegaat is niet
precies wat wij willen, maar anderzijds zou ik voor deze gemeente de
vrijheid willen hebben om als eenmaal het station Buikslotermeerplein van
de Noord-Zuidlijn operationeel is, dat wij dan kunnen zeggen Ä dat hebben
wij ook in de Bijlmermeer en Buitenveldert gedaan Ä dat wij ons busnet gaan
herinrichten. De bussen uit Amsterdam-Noord zullen dan voor een belangrijk
deel niet meer naar het Centraal Station rijden maar naar het station
Buikslotermeerplein. Dat lijkt mij logisch; het betekent, dat wij bij het
Centraal Station minder plaatsen nodig hebben en ook dat is een reden om
die 48 plaatsen niet absoluut te stellen.
(De heer BOUMA: Zijn die studies over de vertakkingsmodellen niet al
eens eerder uitgevoerd en was de conclusie toentertijd vanuit de
openbaar-vervoersinvalshoek niet dat het een slechte oplossing was?)
Ik weet dat er een studie is geweest over een decentraal aantakmodel. Ik
zeg dus, dat wij de bussen uit Zaanstreek en Waterland niet decentraal
zullen aantakken Ik vermag echter niet in te zien waarom wij het ten
aanzien van de bussen uit Noord niet anders zouden kunnen regelen en ik
vermag ook niet in te zien waarom de bussen die uit Amstelveen komen door
de hele stad moeten denderen om de eindhalte bij het Centraal Station te
hebben en waarom bijvoorbeeld na verloop van tijd niet in Amsterdam-Zuid.
Dat lijkt mij uitermate redelijk; het getal 48 is geen heilig getal. Het
getal 48 behoort bij het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan (RVVP) en het
RVVP hoort bij OV x 2 (tweemaal zoveel reizigers in het openbaar vervoer).
Dat is iets dat wij allen graag willen, maar de trends in het openbaar-
vervoergebruik wijzen er helaas op, dat dit laatste nog wel even op zich
zal laten wachten.
Hoe ziet het plaatje er nu uit? In het komende jaar zullen wij ten
aanzien van het Centraal Station een buitengewoon knappe stedebouwkundige
aantrekken, want er doet zich daar een van de ingewikkeldste logistieke
opgaven voor die Nederland kent. Het is de grootste "overstapmachine" die
wij hebben en er moet derhalve zeer goed worden nagedacht hoe het
Stationseiland moet worden ingericht. Ik weet niet, hoe dat er uit komt te
zien, maar ik wil nu nog niet de uitspraak van de heer Bouma volgen dat er
absoluut niets mag worden gedempt. Laten wij eerst maar eens kijken waar
wij op uitkomen.
Van de kant van D66 is opgemerkt, dat wij nu met de Noord-Zuidlijn echt
aan de slag moeten. De wonderen zijn de wereld nog niet uit, vandaar het
woord "thans". Op dit moment zeggen wij dat het ondergronds busstation er
niet komt omdat er geen geld is. Als er echter over een paar maanden een
engel met 300 miljoen gulden voor dat doel zou komen, is er een nieuwe
situatie ontstaan en dan zal ik bij de Raad terugkomen.
(De heer BOUMA: Waarop baseert u het bedrag van 300 miljoen gulden?
Mij staat bij een bedrag van 200 miljoen gulden voor ogen.)
In de commissie heb ik ook al gezegd dat het elke dag duurder wordt; wij
werken nu aan iets anders. Naarmate het langer duurt dat die engel komt
zullen de kosten om het toch nog te doen oplopen en ik stel dat nu maar op
300 miljoen gulden.
(De heer BOUMA: Wij houden het dan maar op 200 miljoen gulden plus de
eventuele extra kosten voor het invoeren van de wijziging.)
Het gaat om een wonder wat de wereld nog niet uit is, maar waarvan ik
verwacht dat het zich niet zal voordoen.
Met betrekking tot het voorstel-Van der Laan c.s. (nr. 533) verzoek ik
de wethouder voor Financi‰n een antwoord te geven op de kwestie van het
onpartijdige onderzoek.
Wat betreft het verzoek aan het College om een en ander te bezien op het
moment van het uitvoeringsconvenant stel ik, dat het College nog
twee‰neenhalf jaar heeft om dat boven water te halen; theoretisch moet dat
dus mogelijk zijn.
De heer Bouma heeft gevraagd, of er met betrekking tot het
investeringsakkoord inzake de woningbouw halfjaarlijks in de commissie van
advies kan worden gerapporteerd en de heer Cornelissen vroeg in het
verlengde daarvan, of het geautomatiseerd monitoringssysteem daarbij dan
aan de orde kan komen. Ik wijs de heer Cornelissen erop, dat het
monitoringssysteem een zaak is die per kwartaal wordt bijgehouden. Het ligt
zeer voor de hand, die rapportage dan elk halfjaar in de commissie van
advies te behandelen. Nieuw-Oost is een eigenstandig proces waarvan ik ook
zeg, dat er elk halfjaar een tussenstand goed mogelijk moet zijn. Ik neem
aan, dat de wethouder voor Verkeer zijn commissie regelmatig over de Noord-
Zuidlijn zal rapporteren.
De heer Bouma heeft opgemerkt, dat als wij een beetje creatief zijn,
Nieuw-Oost waarschijnlijk wel goedkoper wordt dan 300 miljoen gulden. Als
dat mogelijk is moeten wij dat natuurlijk nooit nalaten, maar ik wil hier
niet de illusie wekken dat dat nog mogelijk is. Wij hebben behoorlijk
geoptimaliseerd Ä dat zijn de bezuinigingen die wij ten aanzien van Nieuw-
Oost al hebben doorgevoerd Ä en het College stelt nu, dat het niet
goedkoper kan.
(De heer BOUMA: Zo‰ven sprak u nog over het geo-textielonderzoek en
dat het bedrag van 300 miljoen gulden best zou kunnen meevallen. Nu
houdt u een tegenstrijdig betoog.)
Als het meevalt, blijkt dat wel, maar ik vind het nu te vroeg om alvast
meevallers te gaan uitgeven.
Vervolgens heeft de heer Bouma gevraagd, of er met de maatschappelijke
groeperingen kan worden overlegd over de vorm en de invulling van Nieuw-
Oost. Ik zeg dat gaarne toe; ik zou niets liever willen dan dat de
discussie met de maatschappelijke groeperingen zich verlegt van de vraag:
moet dat nou? naar de vraag: hoe gaan wij dat nu doen? Daarover bestaan
veel idee‰n. Wat het College betreft zal Nieuw-Oost een zeer milieu-
vriendelijke wijk worden. Er is een heel verhaal over een gesloten
waterhuishoudingssysteem met eigen natuurlijke zuivering enz. en daarover
zou ik graag met de maatschappelijke groeperingen willen praten. Dat zou
wat mij betreft een zeer vruchtbare discussie kunnen worden, want de
inrichting van Nieuw-Oost komt ook nog weer uitgebreid in de commissie van
advies aan de orde aangezien er nog bestemmingsplannen moeten worden
gemaakt.
De heer Cornelissen heeft met betrekking tot het woord "thans" opgemerkt
dat de hoofdtekst niet is aangepast. Dat is correct; in de haast is dat
niet aangepast, maar ik stel dan voor, dat de notulen van dit debat die
lacune vullen.
Vervolgens heeft de heer Cornelissen gesproken over de prijsstijgingen
en gevraagd, hoe het met de Zuid-tangent staat. Ik wijs erop, dat de Zuid-
tangent apart is benoemd in het Vinex-rijtje; dat is een andere post, zodat
uit het bedrag van 490 miljoen gulden de Zuid-tangent niet behoeft te
worden aangelegd; het zijn echt allemaal kleintjes. Er zit een post
prijsstijgingen in die naar mij is verzekerd 100 miljoen gulden groot is.
Die post dient uitsluitend ten behoeve van de RVVP-projecten en dus niet de
prijsstijging van de Noord-Zuidlijn. De prijsstijging van die lijn vormt
een onderdeel van het algemene verhaal van de Noord-Zuidlijn. Wij gaan nu
uit van 950 miljoen gulden en de komende anderhalfjaar gaan wij samen met
het rijk uitzoeken hoe hoog dat bedrag nu echt wordt; die prijsstijging
behoort daarbij.
(De heer CORNELISSEN: Er wordt toch met name genoemd, dat daarop geen
compensatie van toepassing zou zijn!)
Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de Noord-Zuidlijn uit een andere
pot wordt gefinancierd. De RVVP-projecten en de andere openbaar-
vervoersprojecten worden uit het geld van Verkeer en Waterstaat betaald en
daarin zit het systeem van de prijsstijgingen, terwijl de Noord-Zuidlijn
wordt betaald uit de aardgasbaten en dat betreft een ander ministerie dat
ook een andere methodiek toepast. De prijsstijgingen moeten worden
afgedekt.
Voorts heeft de heer Cornelissen gevraagd naar de relatie met de
bestaande stad en heeft erop gewezen, dat ook moet worden gekeken naar de
Zuid-as. Ik verwacht, dat er in de komende tien jaar niet veel geld aan de
Zuid-as zal worden verdiend, maar er is nog 60.000 mý mogelijk en ik ga
ervan uit, dat dit geld zal opleveren; dat zal in het beeld worden
betrokken.
Ik heb al gesproken over de besluitvormingsagenda. Het lijkt mij een
goed idee als wij de planning van al die besluiten hebben, wij die
regelmatig actualiseren want men kan niet anders dan verwachten dat die
voortdurend zal moeten worden aangepast. Het is overigens een uitstekende
zaak dat dan iedereen weet welk besluit wanneer wordt genomen.
De heer Goedhart heeft gevraagd, of er geen projecten uit de planning
lopen en of die dan uit de Vinex vallen. Ik wijs dan op mijn zienswijze,
dat 2005 eigenlijk 2006 of 2007 moet worden. In de onderhandelingen met het
rijk zal ik het zeker op die manier inzetten.
Als ik goed heb geluisterd, merkte de heer K”hler in feite op, dat de
IJ-rail een hogere prioriteit heeft dan de Noord-Zuidlijn.
(De heer K™HLER: Minstens zo hoog!)
Het College is het daarmee eens; beide hebben een zeer hoge prioriteit.
De minister vindt dat gelukkig ook.
Ik heb met instemming geconstateerd, dat Nieuw-Oost naar het oordeel van
de Groen Links-fractie de meest milieuvriendelijke variant is in
vergelijking met andere locaties. Diegenen in deze Raad die vinden dat dat
anders ligt, raad ik aan, hierover maar eens met de heer K”hler te gaan
spreken, die zich hierin kennelijk zeer goed heeft verdiept.
(De heer K™HLER: Als ik de problemen in uw fractie maar niet behoef
op te lossen!)
De heer K”hler heeft gevraagd hoe het zit met de 23.000 woningen. Dat
aantal dateert van enkele jaren geleden. Wij spreken al heel lang over
Nieuw-Oost. Toen ging het om ongeveer hetzelfde gebied, maar in
vergelijking met de toenmalige plannen omvat Nieuw-Oost nu iets meer water.
Om die reden spreken wij nu over 18.000 woningen. Op de vraag van de heer
K”hler of dit niet dichter kan, zeg ik dat wij dat zeker moeten proberen,
maar dat wij niet te ver de lucht in kunnen, omdat de mensen in Durgerdam
anders boos zouden worden. Ergens tussen deze aantallen moeten wij dus het
optimum zoeken.
Waterstad heeft de volle aandacht. Er is een uitgebreide audit geweest
met allerlei deskundigen om na te gaan of de plannen te realiseren zijn. De
conclusie is wat de tijd en het geld betreft redelijk neutraal. Over de
milieuaspecten verschillen de meningen sterk, maar iedereen is het erover
eens, dat het niet zal lukken om heel Nieuw-Oost op die palen te bouwen.
Het zal altijd gaan om kleinere gebieden. In dat verband heb ik gevraagd om
een voorstel voor de eerste fase van Waterstad. De achterliggende gedachte
daarbij is, dat wij dan tijd zouden kunnen winnen. Terwijl de eerste fase
dan volgens die techniek wordt gebouwd, zouden wij het inklinkproces voor
het tweede eiland kunnen laten plaatsvinden.
Over het parkeerbeleid zeg ik nu vanwege de tijd niets. Ik constateer,
dat de fractie van Groen Links op dit punt consequent is.
Met het heroverwegen van de beleidsintensiveringen is de fractie van
Groen Links het niet eens. Daarvan neem ik akte. Dit punt zal bij de
begrotingsbehandeling terugkomen.
De heer Van Duijn heeft gezegd, dat er nog nooit een andere locatie is
bezien. Ik meen van wel. In antwoord op vragen van de Vereniging tot Behoud
van het IJsselmeer hebben wij uitgebreid aangegeven wat er allemaal is
gebeurd. De Ringweg beschouw ik als een aardig idee. Daar kunnen wij zeker
geen 18.000 woningen bouwen. Laten wij eerst maar eens bezien hoe dit in
Bos en Lommer afloopt. Daar staan de woningen overigens niet eens op de
Ringweg maar ernaast.
(De heer VAN DUIJN: De kantoren staan erop.)
Dat is juist. Ik verwacht niet, dat dit de algemene oplossing is voor
ons probleem.
Ik bestrijd de opmerking van de heer Van Duijn, dat Nieuw-Oost een
bovenklasse wijk zal worden. Er komt 30% sociale woningbouw, waarvan 15%
extra goedkoop. Dat is de inzet van het College. Daaraan mag men mij
houden.
De heer Van Bommel heeft Almere genoemd als een alternatief. Het is geen
kwestie van of, of maar van en, en. Het gaat zowel om 27.000 woningen in
Almere als om 18.000 woningen in Nieuw-Oost. Ten aanzien van de gevraagde
studie naar de vraag of niet alles in Almere kan, voorspel ik dat daaruit
naar voren zal komen dat rijksweg 6 dan zal moeten worden doorgetrokken
dwars door het Gein. Dat is iets wat wij geen van beiden willen.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. In het raadsvoorstel zijn
nadere randvoorwaarden gesteld aan de Noord-Zuidlijn. Ik heb daartegen geen
bezwaar, integendeel. Er zijn nu twee audits, door het Ingenieursbureau
Amsterdam (IBA) en door Rijkswaterstaat. Over twee jaar zullen wij daarmee
terugkomen bij deze Raad. Dan zijn er tekeningen en dan weten wij wat het
kost. Dan kan de Raad zich hierover uiteindelijk uitspreken. Ik meen, dat
dat een goede zaak is. Dan weten wij precies waarmee wij bezig zijn. Ik was
dan ook zeer tevreden met de opmerking van de heren Cornelissen en Van der
Laan, dat wij nu aan de slag moeten. Dat zullen wij met veel plezier doen.
Bij interruptie ben ik al ingegaan op de inbreng van de heer Goedhart.
Ik voeg daar nog aan toe, dat de essentie van zijn inbreng was dat hij voor
het raadsvoorstel van PvdA en D66 zal stemmen.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van der Laan is op
de hoogte van de feitelijke situatie. Er is een claim door de stadsdelen
opgesteld voor een tekort op het gebied van achterstallig onderhoud van 550
miljoen gulden. Naar aanleiding daarvan heeft de Raad een voorstel van de
hand van de heer Van der Laan aangenomen waarin wordt gevraagd om een
onderzoek naar deze claim. Dat onderzoek is verricht door de Dienst
Stedelijk Beheer. Ik heb geen enkele twijfel over de kwaliteiten of de
onpartijdigheid van deze dienst. Ik vind niet, dat de indruk mag worden
gewekt dat de Dienst Stedelijk Beheer geen juiste inventarisatie zou kunnen
maken.
 
 
 
 
 
 
Ik constateer wel, dat er Ä vriendelijke geformuleerd Ä
taxatieverschillen blijven bestaan tussen de stadsdelen en de centrale stad
over de exacte omvang van deze problematiek. Misschien is het nog veel
belangrijker dat er taxatieverschillen bestaan over de mate waarin
stadsdelen zelf in staat zijn, op grond van de hun toekomende middelen
daarvoor een oplossing te bieden, dan wel de mate waarin zij ervoor hebben
gekozen, binnen hun begroting andere prioriteiten te stellen. Het laatste
is hierbij nog een complicerende factor. Ik neem mij voor, in het
eerstkomende reguliere overleg met de stadsdelen in september a.s. dit
onderwerp nadrukkelijk aan de orde te stellen en daarbij ook rekening te
houden met het gegeven dat wij het, linksom of rechtsom, toch eerst over de
feiten eens moeten worden voordat wij een bestuurlijke afweging kunnen
maken van de wijze waarop wij hiermee budgettair zullen moeten omgaan.
Overigens wijs ik erop, dat in het programakkoord afspraken zijn gemaakt om
in de sfeer van het onderhoud het nodige te doen. Dat betreft de vertaling
van de nota Amsterdam naar 2005 en een aantal bijzondere elementen. Ik wijs
bijvoorbeeld op het bedrag dat in het kader van het plan-Schaefer
beschikbaar zal worden gesteld voor het wegwerken van achterstallig klein
onderhoud. Hier gaat het met name om groot onderhoud.
(De heer VAN DER LAAN: Hoe staat het met het onderzoek en met het
overleg met de stadsdelen over de vraagstelling als hierover nog geen
duidelijkheid is? Dat is ook bij de collegeonderhandelingen
afgesproken. Overigens heeft het begrip "onpartijdig" voor ons geen
enkele gevoelslading. Wij doelen daarmee op een instantie waarvan
iedereen naderhand ook zal zeggen, dat het een wijs oordeel was.)
Ik ben het begrip "onpartijdig onderzoek" niet in het programakkoord
tegengekomen, maar ik vind het een logische gedachte dat men er bij
verschil van mening over feiten voor zorgt, dat men de feiten op een rij
krijgt. Ik wijs slechts op de complicatie, dat het dan gaat om twee punten
die van belang zijn. Er is niet alleen verschil van mening Ä en niet zo'n
klein beetje ook! Ä over de feitelijke achterstandssituatie, maar ook over
een beoordeling van die situatie aan de hand van de mogelijkheden die
stadsdelen zelf hebben op grond van hun beschikbare middelen om dat
probleem op te lossen. Stel nu eens, heel extreem, dat in stadsdeel X een
forse achterstand in onderhoud bestaat, die wordt veroorzaakt doordat de
beschikbare middelen niet zijn besteed aan achterstallig onderhoud maar aan
andere belangrijke doelen, zoals onderwijs of sociale vernieuwing. Dan kan
men toch moeilijk zeggen, dat de centrale stad vervolgens de rekening moet
betalen om het probleem op te lossen. Dit zijn dus twee complicaties. Over
de wijze van aanpak wil ik met de stadsdelen goed bestuurlijk spreken. Ik
meen, dat ik voor 1995 uit de voeten kan met de vertaling van de nota
Amsterdam naar 2005 in het programakkoord. Vandaar dat wij ook nog even
tijd hebben om die beide problemen in bestuurlijke zin aan de orde te
stellen.
Er lag overigens nog een ander groot probleem bij de stadsdelen in
verband met de achterstallige problematiek bij de kapitaallasten onderwijs.
Ik heb het gevoel, dat wij niet alle problemen tegelijk kunnen oplossen.
Over dit punt is uitermate constructief bestuurlijk overleg gevoerd. Ik
hoop, dat dit tot een oplossing is gekomen. In financi‰le zin vrees ik, dat
de rest voor 1995 nog even moet blijven wachten.
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. De PvdA-fractie dankt het
College voor de goede inhoudelijke beantwoording. Het is geenszins onze
bedoeling geweest, het aantal van 18.000 woningen in Nieuw-Oost ter
discussie te stellen. Hoe sneller het College tekent, onderzoek en
voorbereidt, des te beter is het. Het was onze bedoeling, te waarborgen dat
wij in ieder geval de vrijheid hebben om, ter behoud van een voldoende hoge
produktie in de bestaande stad, de fasering van Nieuw-Oost te verleggen als
het kabinet onverhoopt de stadsvernieuwing afbouwt in 1997 en dat wij dus
niet kunnen worden opgehangen aan dit akkoord, in de trant van "jullie
hebben verder geen keuze meer, het is Nieuw-Oost en dan maar verder niets" .
Ik begrijp, dat het College helemaal geen bezwaar heeft tegen ons
raadsvoorstel, wanneer wij dat in die zin wijzigen. Die duidelijkheid
verschaf ik graag.
In besluit 3 zou worden geschrapt "vooralsnog" tot en met " het overige",
terwijl voor "de woningbouwtaakstelling" zou moeten worden toegevoegd "de
fasering van de woningbouwtaakstelling in Nieuw-Oost dient te worden
gekoppeld aan de uitkomst van de rijksbeslissing over de voortgang van de
stadsvernieuwing na 1997." Met deze tekstwijziging zijn wij eruit.
(De heer BOUMA: U laat nu zelfs het aantal van 12.000 woningen weg.
Betekent dat, dat uw fasering ook kan eindigen bij 8500 woningen?)
Neen, wij zullen niet willen eindigen beneden 12.000 woningen, omdat wij
hebben begrepen dat dan het commitment aan de IJ-rail in gevaar komt. Dat
willen wij allesbehalve.
Ik heb mij er mateloos over verbaasd hoe men een taakstellende
tekortreductie kan hanteren. In de commissie heb ik gevraagd of er in
eerste instantie misschien paleizen waren getekend als verklaring voor het
feit, dat de plannen opeens 100 miljoen gulden goedkoper zouden kunnen.
Mijn intu‹tie zegt mij, dat het dan in eerste instantie mis was, dan wel
dat wij straks toch met hogere kosten te maken zullen krijgen. In dit
verband wijs ik op het geweldige risico van Nieuw-Oost, dat in andere
uitleggebieden tot nu toe Ä ik mag misschien zelfs zeggen: in geheel
Nederland Ä nog niet is opgetreden. Wij gaan namelijk Nieuw-Oost voor 70%
in de markt proberen af te zetten. Als het gaat om bezuinigen op Nieuw-
Oost, gaat het dus ook om bezuinigingen op de kwaliteit in Nieuw-Oost. Dan
doet men al heel snel heel dom als men te veel wil bezuinigen. Dan kan men
met de zeperd blijven zitten, dat men geen afzet vindt. De heer Bouma
antwoord ik dan ook: wees voorzichtig bij het spreken over bezuinigen op
Nieuw-Oost, anders zou u zich wel eens vreselijk in uw eigen vingers kunnen
snijden.
Wat de Noord-Zuidlijn betreft, heb ik geconstateerd, dat het College
instemt met de voorgestelde, aanvullende randvoorwaarden van onze fractie
en die van D66. Ik heb het bedrag van 490 miljoen gulden zo opgevat dat het
ook is bedoeld om meer prijsstijgingen bij de Noord-Zuidlijn op te vangen.
Ik zie de wethouder ontkennend haar hoofd schudden. Ik zal dit nog
nazoeken. Hoe dan ook, is dit in elk geval een potje waarvan elke gulden
straks zal vastzitten aan een bepaald project. Alle regiogemeenten zullen
zich doodvechten als wij ons in hun ogen slordige gedrag van meerkosten
enz. zouden moeten gaan afstrijden op die projecten van hen. Daarvoor moet
echt een goede regeling komen. Ik ben blij, dat het College ons voorstel
overneemt.
De verbinding Sixhaven-Buikslotermeerplein is inderdaad helemaal los
hiervan te zien. Daarop heeft wethouder Bakker ook terecht gewezen. Ons
voorstel spreekt niets uit over dit stukje van de Noord-Zuidlijn. Wij
hebben in eerste instantie steeds gesproken van Buikslotermeerplein-
WTC/Zuid. Voor iedereen moet het een verrassing zijn geweest, dat dit
stukje van de lijn is afgeknipt. Bij de commissiebehandeling in januari jl.
heb ik wethouder Ten Have gewezen op de brief van Rijkswaterstaat, waarin
stond dat de Noord-Zuidlijn loopt van Zuid/WTC naar Noord, terwijl tot nu
toe altijd in de stukken het Buikslotermeerplein stond. Wethouder Ten Have
heeft daarop geantwoord, dat dit niets betekent. Wij kennen hem als een
oprecht mens. Hij ging daarvan op dat moment dus ook nog uit. Er was enkele
weken later toch wel een bedrag van 350 miljoen gulden weg, toen bleek dat
dit stukje er niet in zat. Kan het College uitleggen hoe dit nu zo is
gelopen in de onderhandelingen en wanneer dat voor het eerst is ontdekt? In
eerdere instantie is namelijk substantieel rooskleuriger gesproken over het
onderhandelingsresultaat dat toen voorlag.
Dit is ook van belang in verband met het busstation. De PvdA-fractie
vindt eigenlijk, dat wij nu gewoon stoppen met zeuren over een ondergronds
busstation. Het was geen kwestie van zeuren, aangezien dit een heel re‰le
wens was, maar het wordt dat wel op het moment dat men moet voelen uit de
signalen die men vanuit Den Haag krijgt dat men daar een keiharde koppeling
legt tussen het stukje Centraal Station-Buikslotermeerplein enerzijds en
het busstation anderzijds. Wij moeten wel oostindisch doof zijn om net te
doen alsof wij die signalen uit Den Haag niet opmerken. De fractie van
Groen Links heeft er terecht op gewezen, dat wij buiten de marges van het
voorstel-Hooijmaijers zijn getreden, waarin stond: geen Vinex-geld van
Amsterdam naar het busstation. Dit is ook de reden waarom wij in eerste
instantie zeiden: om de regiobelangen maximaal te dienen, gaan wij tot op
de bodem van ons vermogen en gaan wij hiermee akkoord, onder de strikte
voorwaarde dat het dan ook over en uit was als dit niet zou lukken. Wat ons
betreft, had het College vandaag de streep dan ook definitiever mogen
trekken dan het, in reactie op vragen uit de commissiebehandeling, heeft
gedaan door toch weer het woord "thans" op te nemen. Ik kan er politiek
heel duidelijk over zijn, dat dit woord voor mijn fractie geen verdere
betekenis heeft dan dat er misschien een wonder gebeurt. Het moet echt in
de sfeer van een wonder liggen, waarin ik niet geloof, als dit toch nog zou
komen.
Overigens moet het wel heel duidelijk zijn Ä 48 plaatsen of niet Ä dat
de NZH en de buspassagiers recht hebben op een volwaardig busstation.
In reactie op voorstel nr. 533 heb ik nog een extra antwoord tegoed van
wethouder De Grave. Van hem krijg ik graag de bevestiging, dat in de
onderhandelingen over het programakkoord wel degelijk de afspraak is
gemaakt, dat er een onpartijdig advies zou komen. Dat is niet in het
akkoord opgenomen, maar ongetwijfeld wel in de notulen van de laatste
onderhandelingsavond. Wij hebben hierover toen een uur gesproken. In mijn
ogen is het in ieder geval een geldige politieke afspraak, dat wij bij twee
verschillende visies op de feiten een onpartijdig advies zullen vragen
omdat wij over die feiten Ä naast de tweede vraag, die de heer Ten Have
terecht daarvan onderscheidt Ä overeenstemming willen hebben.
Verder wijs ik erop, dat de Raad al eerder, bij de begrotingsbehandeling
1994, een voorstel heeft aangenomen waarin het aan het College vraagt, de
onderhoudsnoden tot het jaar 2005 bij wijze van spreken net zo nauwkeurig
als de ingenieurs Ä tot op decimalen nauwkeurig Ä in kaart te brengen. Dat
voorstel had eigenlijk al uitgevoerd moeten zijn, omdat wij het nodig
zouden hebben gehad om nu het Vinex-akkoord goed te keuren.
(Wethouder DE GRAVE: Dat is gebeurd. Dat is het onderzoek van
Stedelijk Beheer. Alleen zeggen de stadsdelen, dat dit onderzoek hen
niet bevalt en dat zij daarom een nieuw onderzoek willen.)
Neen.
(Wethouder DE GRAVE: Wel degelijk.)
Wij hebben gezegd, dat het onderzoek van Stedelijk Beheer ons niet
bevredigt als dat zo fundamenteel wordt afgewezen door de stadsdelen. Dan
missen wij een toereikende, feitelijke basis. U was het daarmee eens.
(Wethouder DE GRAVE: Dat strijd ik u ook niet af. Ik heb u alleen
maar gezegd, dat ik het in het programakkoord niet ben tegengekomen,
maar dat ik het overigens een heel nuttige gedachte vind om dit te
doen.)
Die gedachte kent u toch uit de akkoordonderhandelingen?
(Wethouder DE GRAVE: Jawel, maar dat vind ik niet zo relevant. Mij
gaat het erom, dat u niet twee uitspraken tegelijk kunt doen. U hebt
een voorstel ingediend waarin u het vorige College uitnodigde, dat
onderzoek te verrichten. Dat is gebeurd. U kunt dus niet zeggen, dat
dat voorstel niet is uitgevoerd. Echter, het resultaat van dat
onderzoek bevalt de stadsdelen niet. Dat is een nieuw feit. Als u
vervolgens in politieke zin zegt, dat wij het toch met elkaar eens
zullen moeten worden over de feiten, omdat wij anders niet verder
komen, geef ik u gelijk. Daarover hebben wij geen verschil van
mening.)
U poetst het nu toch iets tezeer weg. In de Raad is nooit gesproken over
dit programma van de Dienst Stedelijk Beheer, dus fracties die niet hebben
deelgenomen aan de akkoordonderhandelingen zijn op dat punt nog helemaal
niet aan hun trekken gekomen. Alleen in de akkoordonderhandelingen is dit
geweldige verschil tussen de twee onderzoeken vastgesteld. Daarbij hebben
wij afgesproken, dat wij in ieder geval onpartijdig advies zouden inwinnen.
Ik krijg van u graag de bevestiging dat mijn herinnering op dat punt juist
is.
(Wethouder DE GRAVE: Mijn interruptie had betrekking op uw opmerking,
dat het voorstel niet zou zijn uitgevoerd.)
Ik heb niet gezegd, dat het voorstel niet is uitgevoerd. Ik heb gezegd,
dat het inzoverre niet is uitgevoerd, dat wij nu nog niet in staat zijn,
tot 2005 Ä met de zegen van de stadsdelen Ä te bepalen wat er nodig is voor
de onderhoudsnoden van de bestaande stad. Daarbij zijn overigens niet
alleen de stadsdelen relevant, maar ook de binnenstad. In dat opzicht is
het voorstel dus in elk geval niet uitgevoerd. Wij hebben nu gewoon nog
niet de gegevens om verantwoord te kunnen zeggen, dat er tot het jaar 2005
bedrag X nodig is voor wegen, pleinen, scholen enz. Dat willen wij graag
weten, niet alleen om op dat moment te kunnen vaststellen wat wij vinden
van dat onderzoek en wat er nodig is, maar ook Ä dat is een omgekeerde
relatie Ä om het onderhandelingsresultaat van het uitvoeringsconvenant te
kunnen beoordelen. Als u straks alle voorwaarden binnenhaalt, hebt u met
ons geen probleem, maar wij zijn re‰el en wij moeten rekenen met de
mogelijkheid, dat u niet al die randvoorwaarden helemaal zult binnenhalen.
Om te kunnen beoordelen of het dan voldoende is of niet, willen wij
beschikken over die gegevens tot het jaar 2005.
In een proces waarin de waarheid wordt gereduceerd tot de problemen die
overblijven, kan al heel snel het beeld ontstaan van problemen. Ik hecht
eraan, namens de PvdA-fractie naar voren te brengen, dat wij de zaak
vanavond niet moeten problematiseren. Het is volkomen terecht, dat wij veel
aandacht hebben voor de problemen, maar het hoofdaspect blijft, dat wij
enthousiast zouden moeten zijn over het feit dat wij op de eerste rang
mogen zitten en bijvoorbeeld voor de infrastructuur een bedrag van 2,6
miljard gulden toe krijgen. Het is een akkoord waarmee het rijk ons in
staat stelt, in ieder geval het openbaar vervoer in Amsterdam Ä misschien
straks ook de woningbouw Ä een geweldige sprong voorwaarts te laten maken.
Dat is op zichzelf reden voor veel enthousiasme. Dit heb ik ook beluisterd
bij het College. Zonder nu een overdreven feeststemming te hebben, vind ik
dat dit toch wel moet overheersen.
 
Het voorstel-Van der Laan c.s. (nr. 531), ingetrokken zijnde, maakt geen
onderwerp van verdere behandeling meer uit.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
18ø Voorstel van 13 juli 1994 van de raadsleden Van der Laan en
Cornelissen om de fusering van de woningbouwtaakstelling in Nieuw-Oost te
koppelen aan de uitkomst van de rijksbeslissing over de voortgang van de
stadsvernieuwing na 1997 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 532, blz. 2732).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. De wethouder heeft een inleiding
gegeven over het bedrag aan investeringen voor de komende tien jaar. Hij
heeft zijn opmerking uit de commissiebehandeling herhaald, dat dit 1,2
miljard gulden per jaar zal betekenen, hetgeen op zichzelf meevalt. Ik haal
mijn stelling uit de commissie aan, dat het bij alle risico's en financi‰ le
bijdragen van Amsterdam, gekoppeld aan het Vinex-akkoord, ook gaat om circa
‚‚n miljard gulden. Gedeeld door tien betekent dit 100 miljoen gulden per
jaar. Voor dat bedrag lopen wij aan mogelijke risico's en zullen wij ook
aan bijdragen moeten leveren. Wanneer wij dat relateren aan de besteedbare
ruimte bij de jaarlijkse discussie over de begroting, kunnen wij
constateren dat dit forse bedragen zijn. Ik benadruk het belang, dat wij
ook als Gemeenteraad de vinger aan de pols houden bij het beantwoorden van
de vraag wat er allemaal gaat gebeuren en wat de stand van zaken is voor de
financi‰le risico's. Om die reden hebben wij gevraagd om een halfjaarlijkse
toetsing en planning van hetgeen er allemaal gaat gebeuren. De wethouder
heeft al aangegeven, dat hij zich daarin kan vinden.
Dat brengt mij bij het ondergrond busstation. Ik heb enigszins het
gevoel, dat wij nu gaan discussieren over het belang van een boven- of een
ondergronds busstation. Mijn stelling is, dat een bovengronds busstation Ä
zoals blijkt uit verschillende rapporten Ä wel mogelijk is, maar geen
oplossing is. Alles kan, maar als de heer Frieling een betonnen overkapping
over het water van het Oosterdok voorstelt waar bootjes onderdoor varen...
(Wethouder STADIG: Dat stelde de heer Koolhaas al voor. Het heeft de
naam "Schreiersplein" gekregen. Daaronder zou men bussen kunnen
zetten.)
Het is mogelijk, maar zitten wij daar nu op te wachten? Ik vind van
niet. Zo zijn er nog meer mogelijkheden die worden genoemd. Het kan, maar
het draagt niet bij tot een goed openbaar vervoer, terwijl wij zouden
moeten redeneren vanuit de vraag wat wij nodig hebben aan goed openbaar
vervoer. Wij kunnen constateren Ä zoals de wethouder heeft aangegeven Ä dat
wij de norm "OV maal twee" niet halen, maar wij kunnen van de andere kant
ook zeggen dat wij die norm niet halen omdat wij niet bereid zijn, juist te
investeren in goed openbaar vervoer.
Mijn stelling over het bovengronds busstation is, dat dit niet mogelijk
is maar dat het wel noodzakelijk is, dat er een soort uitwerking komt. Kan
de wethouder voor Verkeer voor september a.s. met een uitgewerkt plan kan
komen, opdat wij ook een bovengrondse oplossing kunnen beoordelen?
Desalniettemin gaat het in de kern om de discussie of wij de
mogelijkheid openhouden om daar een ondergronds station te bouwen. De heer
Van der Laan gelooft niet in wonderen, ik ook niet, maar ik geloof
misschien wel in een aantal creatieve oplossingen, in overleg met het rijk
en mede naar aanleiding van de schriftelijke vraag van de Tweede
Kamerfractie van de PvdA. Wellicht komt daar iets uit. Ik vind, dat wij dat
dan moeten betrekken bij verdere plannen. Ik verwacht, dat dit extra-kosten
met zich zal meebrengen, maar die liggen veeleer in de orde van grootte van
1% van de totale kosten van een busstation dan van de honderden miljoenen
guldens die de wethouder heeft genoemd. Ik dien daarom alsnog het voorstel
in dat ik op dit punt heb voorbereid.
Ik kom bij de Noord-Zuidlijn. De heer K”hler wijs ik op de hoge
prioriteit die de VVD-fractie geeft aan de Noord-Zuidlijn, met name ook
omdat deze op dit moment al van belang is voor de versterking van de
binnenstad. Wij zouden die lijn eigenlijk nu al moeten hebben, juist om het
kernwinkelapparaat te versterken en de bereikbaarheid van de binnenstad te
vergroten. Vandaar dat wij daaraan een hogere prioriteit geven dan aan de
IJ-rail. Uiteraard moeten beide projecten overigens doorgang vinden.
Dat brengt mij bij Nieuw-Oost. De PvdA-fractie vraag ik over voorstel
nr. 533, in het bijzonder punt 3, wat nu het grote verschil is tussen dat
voorstel en het Vinex-akkoord. In het akkoord staat, dat er planvorming
moet plaatsvinden voor 18.000 woningen. Ik neem aan, dat de heer Van der
Laan daarvan nog steeds uitgaat, maar daarnaast is er sprake van een
taakstelling van 12.000 woningen. In dit raadsvoorstel staat feitelijk
hetzelfde. Er moet een ijkpunt komen in 1997, maar de wethouder heeft al
aangegeven, dat hij nog acht jaar de tijd heeft om daaruit te geraken. Het
is mij niet duidelijk wat dit toevoegt. Misschien kan de heer Van der Laan
dat verduidelijken.
Nieuw-Oost is niet alleen een kwestie van het beperken van kosten, maar
ook van het verhogen van de opbrengsten. Dat is de andere kant van mijn
verhaal. Een voorbeeld zou kunnen zijn de wijze waarop de gemeente Almere
bezig met een nieuwe wijk, die naar ik meen Almerehout heet, analoog aan
Aerdenhout. Alleen al wat de naamgeving betreft, levert dat al Ÿ 10.000
extra per woning op.
(Wethouder STADIG: Dan loof ik bij dezen een prijsje uit voor degene
die de leukste naam verzint.)
Dat vind ik nu een creatieve oplossing! Noem het vanaf morgen niet meer
Nieuw-Oost maar Amsterdam Waterstad of iets dergelijks.
Een ander punt is de grondexploitatie. Ook in die sfeer meent de VVD-
fractie, dat er nog wel mogelijkheden liggen om extra-inkomsten te cre‰ ren.
Ik geef daarvan een voorbeeld. Stel dat de woningen Ÿ 10.000 tot Ÿ 15.000
meer zouden kosten en dat dit uit de grondprijs zou komen, dan gaat het om
een bedrag van Ÿ 100 per woning per maand. Daar zijn de hypotheek en het
belastingvoordeel van afgetrokken. Bij elkaar opgeteld, gaat het dan om
tientallen miljoen guldens. Steek die extra-inkomsten dan in de bestaande
stad. Met die manier van denken en met een andere naamgeving kunnen wij in
mijn ogen de inkomsten proberen te verhogen en de uitgaven proberen te
verminderen. Ik vind, dat wij de kosten die wij daarmee besparen en de
extra-inkomsten die wij cre‰ren vooral in de bestaande stad zouden moeten
steken.
 
De VOORZITTER deelt mede, dat is ingekomen:
 
19ø Voorstel van 13 juli 1994 van het raadslid Bouma inzake het
realiseren van een ondergronds busstation bij het Centraal Station
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 535, blz. 2735).
 
Het voorstel wordt voldoende ondersteund en terstond in behandeling
genomen.
 
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van der Laan heeft
een wijziging van het raadsvoorstel aangekondigd. Ik merk, ook in
gesprekken achter deze tafel met mijn collega's, dat men daarin misschien
aanleiding kan vinden voor misverstanden, nu het aantal van 12.000 woningen
uit de tekst is geschrapt. Ik herhaal mijn opmerking uit de eerste termijn,
dat wij blijven uitgaan van en streven naar een Nieuw-Oost met 18.000
woningen. De wethouder heeft dat ook gezegd. Daarover bestaat voor ons Ä en
naar ik zeker weet ook voor de heer Van der Laan Ä geen misverstand. Door
het noemen van die 12.000 woningen in de oorspronkelijke tekst zou het
misverstand hebben kunnen postvatten, dat wij het daartoe zouden willen
beperken. Dat is niet het geval. Van de andere kant zegt men wel, dat wij
de kosten verder moeten kunnen faseren met de ontwikkeling. Dat is een
gezamenlijke verantwoordelijkheid met het rijk, omdat dit interfereert met
de bel stato als de stadsvernieuwing zou stilvallen in 1997.
Wat voorstel nr. 533 betreft haal ik het onpartijdig onderzoek naar
voren. Ik meen, dat wij zeer duidelijk hebben besproken dat er op zijn
minst een geobjectiveerd onderzoek zou moeten komen. De vraag of dat nu
echt onpartijdig moet zijn in die zin dat wij er weer een peperduur bureau
op moeten zetten, dat daaraan enkele miljoenen guldens verdient antwoord ik
ontkennend. Dat is niet onze intentie. Het gaat wel om een goed
geobjectiveerd onderzoek, dat wij allen als objectief kunnen aanmerken en
waarover niet meer wordt gestreden, om uit de welles-nietes-discussie te
komen, met name met de stadsdelen.
(De heer K™HLER: Wie bedoelt u met "wij allen"? Bedoelt u daarmee,
dat het pas objectief is als de stadsdelen ermee instemmen?)
Ik vind het in ieder geval buitengewoon belangrijk, dat de stadsdelen
zich daarin kunnen vinden. Uiteindelijk zullen wij de knoop moeten
doorhakken. Dat realiseer ik mij heel goed, maar ik vind dat het niet zo
mag zijn dat wij van een zo belangrijke materie waarover de stadsdelen al
jaren spreken zeggen: wij vinden dat het zo moet. In het bijzonder vind ik
dit voorstel van belang omdat wij begin volgend jaar de volgende fase
zullen ingaan met de stadsdelen, in de richting van zelfstandige gemeenten.
Daarbij is het de vraag hoe het moet met het Stadsdeelfonds, dat zal moeten
worden geobjectiveerd tot een regiofonds. Daarbij zullen wij al deze zaken
moeten afkaarten. De wethouder voor Financi‰n heeft daarnet wel gezegd, dat
hij niet alles tegelijk kan en dat ook de kapitaallasten onderwijs een rol
spelen. Dat is juist. Dat is jammer. Wij zullen hoe dan ook een aantal van
die problemen moeten zien op te lossen in de eerste helft van volgend jaar.
(De heer K™HLER: U gaat enigszins om de kern van mijn vraag heen, die
inhoudt dat wij ofwel iets objectievers willen Ä en als dat de Dienst
Stedelijk Beheer niets levert, iets van een buitenstaander, die er
objectiever tegenaan kan kijken Ä ofwel overeenstemming met de
stadsdelen, die een mening hebben over dit onderzoek. Het lijkt mij
een vreemde, dubbele inzet, nu aan te dringen op een objectiever
onderzoek met de bedoeling, het eens te worden met een andere partij,
die er anders tegenaan kan kijken.)
Wanneer wij een onderzoek hebben dat de andere partij kennelijk niet als
voldoende representatief ervaart, hebben wij de taak voor een dusdanig
onderzoeksresultaat te zorgen, dat iedereen kan zeggen: ik ben het er
misschien niet mee eens, maar ik moet erkennen dat ik niet om de methode
heen kan waarin is getracht de zaak zo goed mogelijk te benaderen. Dan is
het vervolgens aan ons om het besluit te nemen.
(De heer K™HLER: Vereist dit nu overeenstemming over degene die het
onderzoek uitvoert en over de onderzoeksvragen? Of zegt u: ongeacht
wie het doet, daarna is het de bedoeling dat wij het met elkaar eens
worden. Het laatste wil ik ook wel, maar daarvoor hebben wij geen
onderzoek nodig.)
U suggereert, dat wij de stadsdelen hoe dan ook zouden moeten volgen.
Dat is natuurlijk niet aan de orde.
(De heer VAN DER LAAN: Ik spring de heer Cornelissen bij, omdat het
een kwestie van het geheugen is wat wij daarover nu precies hebben
gezegd. Als de ene partij zegt: ik krijg 400 miljoen van jou en als
de andere partij zegt: ben je gek, je hebt al 100 miljoen teveel, dan
gaat het om een te groot verschil Ä namelijk 500 miljoen Ä om zo maar
even op te lossen in de Gemeenteraad. Dan is het verantwoord, te
zoeken naar een vraagstelling met feiten waarover men het eens is en
naar een partij die de feiten objectief kan bezien. Laten wij de
discussie dan afmaken. Dat doen wij inderdaad zelf.)
Ik heb kennis genomen van de opmerkingen van de wethouder voor
Ruimtelijke Ordening over de zuidas. Dit lijkt ons een goede zaak.
Ik lees in een erkend stedelijk en landelijk avondblad, dat Amsterdam
zijn claim van 20 miljoen gulden bij het rijk inslikt. Dat wordt gekoppeld
aan het stuk van de Noord-Zuidlijn van het centrum naar Noord. In totaal
gaat het hier om 20 miljoen gulden over tien jaar, hetgeen 200 miljoen
gulden betekent. Dat komt zo ongeveer in de buurt van het bedrag voor de
lijn van de Sixhaven tot het Buikslotermeerplein. Ik begrijp, dat de
minister van Financi‰n niet spreekt over de Sixhaven, maar over Amsterdam
Centraal Station. Er is immers sprake van een tunnel onder het IJ die niet
zou zijn opgenomen. Ik wil graag weten wat van dit bericht juist is en ook
wat de portee is van het kennelijk afkaarten met het rijk van de art. 12-
zaak in relatie tot de Vinex-gelden. Op dit soort bedragen levert Amsterdam
in, al zal daar waarschijnlijk wel weer iets tegenover staan. Het moet
echter wel duidelijk worden hoe dit nu past binnen het sprokkelen van
guldens in het kader van de Vinex.
Het moge duidelijk zijn, dat de fractie van D66 de ondergrondse
oplossing voor het busstation uitstekend vindt als die alsnog mogelijk zou
zijn. De wonderen zijn de wereld nog niet uit, maar zij vinden heel weinig
plaats. Vandaar dat wij nu voortgang moeten maken. Ondanks de onzekerheden
vinden wij, dat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd in de voordracht en
in onze raadsvoorstellen. Het lijkt ons dan ook verantwoord, deze exercitie
aan te gaan.
De heer GOEDHART: Mijnheer de Voorzitter. De heer Van der Laan
veronderstelde naar aanleiding van mijn eerste termijn, dat ik op een het
CDA niet kenmerkende, botte wijze afstand had genomen van het Vinex-
akkoord. Het tegendeel is waar. Ik heb op genuanceerde wijze geprobeerd,
daarvoor steun uit te spreken.
(De heer VAN DER LAAN: Ik heb gezegd "onherkenbaar". Dat is een
misverstand.)
Ik ben mijn verhaal begonnen met de opmerking, dat de CDA-fractie
voorstander is van het aangaan van een investeringsakkoord met het rijk. Ik
ben ge‰indigd met de opmerking, dat wij achter de doelen staan die men
beoogt. Daartussen zaten wel enkele vragen, maar die hadden te maken met de
gaten in het geheel. Ik heb waardering voor de beantwoording van deze
vragen door het College. Wij kunnen nu dan ook directer instemmen met dit
akkoord.
Wat het ondergrondse busstation betreft, heb ik gehoord dat de wethouder
dacht aan financiering door, bijvoorbeeld, het temporiseren van de IJ-rail.
Wij zouden daarmee in elk geval toch niet hebben ingestemd. Ik meen ook,
dat dit in strijd is met de inzet van het College in het algemeen op het
Vinex-akkoord en de IJ-rail in het bijzonder. Wij menen ook, dat er voor
een bovengrondse oplossing goede mogelijkheden zijn. Wat dat betreft,
rekent de CDA-fractie in dezen niet op een wonder, maar helpen wij het
College wel bidden, mocht het dat wel doen.
Wij behouden wel kritiek op de voorgestelde dekkingen van de tekorten op
de nieuwbouw. Dat is dan ook de reden dat wij de beide voorstellen nrs. 532
en 533 zullen steunen. Voorstel nr. 534 van de heer Van Bommel beschouwen
wij als een gepasseerd station. Daaraan zullen wij dan ook onze steun
onthouden. Op voorstel 535 tenslotte past de theorie van het wonder. Dit
voorstel achten wij overbodig in dit stadium.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Wij zijn zeer tevreden met het
antwoord van het College, in het bijzonder van wethouder Stadig over de
milieudoelstelling, de woningbouwdoelstelling en de aanpak van Nieuw-Oost.
Eigenlijk hebben wij op dit moment met het College niet zoveel te
bediscussi‰ren, behalve enkele voorbehouden die ik al eerder had
aangekondigd maar die nu niet tot een nieuw debat behoeven te leiden.
Wat de voorstellen van de fracties van de PvdA en D66 betreft, ben ik in
ieder geval blij, dat de nadere toelichting een aantal van onze twijfels
daarover heeft weggenomen, zij het nog niet helemaal. Wij hadden wel even
de vraag wie er nu voluit achter de doelstellingen in het Vinex-akkoord
staat en wie voluit de voordracht steunt. Als men een College op pad stuurt
en als het vervolgens de zaken binnenhaalt waarvoor het op pad was gestuurd
zijn er niet nog een heleboel andere mitsen en maren die de besluitvorming
en de uitvoering in het geding kunnen brengen, lijkt ons. Hier en daar
proefden wij dat toch wel in die voorstellen. Met name geldt dit voor
Nieuw-Oost. Gelukkig is de tekst op dit punt enigszins veranderd en wordt
nu minder nadrukkelijk een mogelijke grens gesteld bij 12.000 woningen.
Eigenlijk staat er nu niets anders dan: rijk, als u geen duidelijkheid kunt
geven over de financiering van de woningbouw binnen de stad na 1997, dan
kunt u van ons niet op voorhand eisen, dat ons aandeel in Nieuw-Oost wel
zal doorlopen tot en met 2005. Daarmee hebben wij inhoudelijk dan niet
zoveel moeite meer. Naar mijn mening zat dit al in de dubbele opdracht van
het College, over Nieuw-Oost een maximale eigen bijdrage van 300 miljoen
gulden van Amsterdam af te spreken, gekoppeld aan de bijdrage van het rijk,
maar ook dat andere af te spreken. Als men dat niet binnenhaalt, zullen wij
het geheel uiteraard nog eens moeten bespreken. Als het rijk bepaalde
bijdragen niet levert, kunnen wij op andere punten, waarover wij het wel
eens zijn, wel verder gaan als gemeente. De specifieke koppeling aan Nieuw-
Oost, dat dan bij 12.000 woningen zou kunnen stoppen, vonden wij niet zo
gelukkig, omdat daarmee de eindeloze onduidelijkheid of Amsterdam hiervoor
van harte kiest Ä onder die randvoorwaarde Ä boven de markt zou blijven
hangen, hoewel dat de bedoeling niet was.
(De heer VAN DER LAAN: Ik verwijs u naar besluit II, e van de
voordracht, waar het College zelf schrijft dat in verband met de
diverse grote onzekerheden, waaronder in ieder geval een
rijksstorting in het Stadsvernieuwingsfonds van voldoende omvang, een
voorbehoud moet worden gemaakt ten aanzien van de binnenstedelijke
woningbouwtaakstelling. Dat is niet hetzelfde als wat ons voorstel
uitspreekt. Daarin verbinden wij nu namelijk de beslissing over de
verdere financiering van de stadsvernieuwing duidelijk ook aan de
fasering van Nieuw-Oost. Dat is dus een substanti‰le aanvulling.)
Dat begrijp ik. Mijn stelling was echter, dat ik wel zoveel vertrouwen
in het College heb, dat het niet afzonderlijk over Nieuw-Oost een akkoord
zou sluiten als het wel het een maar niet het ander binnenhaalt. Dan zouden
wij hier altijd opnieuw de discussie moeten voeren. Wij zouden de twijfels,
die men ook kan hebben bij Noord-Zuidlijn, bij de IJ-rail of bij ieder
ander punt, niet zo specifiek aan Nieuw-Oost willen koppelen. Daarom hadden
wij enige moeite met het punt dat u hier noemt en met de overweging in uw
voorstel onder c. In uw nadere toelichting zegt u eigenlijk, dat u zich de
vrijheid wilt voorbehouden om het geheel opnieuw af te wegen. Daarop zijn
wij natuurlijk niet per definitie tegen. Als wij al te weinig geld krijgen,
zullen wij wel verplicht zijn het geheel opnieuw af te wegen, maar wij
maken op dit punt een uiterst subtiel voorbehoud. Wij gaan er immers van
uit, dat zowel het een als het ander in voldoende mate uit die verdere
onderhandelingen zal rollen. Als wij dat vertrouwen niet hadden, zouden wij
het College hiermee niet op pad willen sturen.
Meer twijfels hebben wij toch bij voorstel nr. 533. Hier is sprake van
twee volstrekt verschillende zaken. Weliswaar is bij de bespreking van de
nota Amsterdam naar 2005 gezegd, dat al die bouw, binnen en buiten de stad,
uiteraard niet het enige is waarom wij in de toekomst moeten investeren.
Daarbij is ook gezegd: breng de investeringen in onderhoud van de bestaande
stad in beeld. Van het voorbehoud, het resultaat van de Vinex-
onderhandelingen te koppelen aan de vraag of die gelden voor iets anders
beschikbaar komen, vragen wij ons af of dat niet de vraag oproept, of de
Raad wel van harte achter de Vinex-doelstellingen staat. Wij zien die
koppeling niet zo. U hebt terecht gezegd, dat wij het ons niet meer kunnen
permitteren, te zeggen "dat is alles maar wij komen elders nog geld tekort,
dus wij blazen het toch maar af", als het College met alles binnenkomt
waarvoor wij het op pad hebben gestuurd. Dat is ook in de bestuurlijke
verhouding met het rijk ondenkbaar, maar stel nu dat het College niet
helemaal alles binnenhaalt, dan nog vinden wij dat wij apart de discussie
kunnen voeren of wij nog 100 of 200 miljoen gulden meer tekort komen en of
wij het dat waard vinden voor Nieuw-Oost, de IJ-rail, de Noord-Zuidlijn of
wat dan ook. Het is de vraag of wij dit nu specifiek moeten koppelen aan
deze investering. Er zijn nog heel veel meer investeringen die wij moeten
doen in de komende vier jaar. Wij zien dat dus niet zo zitten. Wij vinden
dat het tezeer een vraagteken plaats bij dit proces.
(De heer VAN DER LAAN: Ik vind, dat u niet goed genoeg luistert en
dat u op dit laatste punt ook onvoldoende kennis hebt van datgene wat
nu een jaar geleden, bij de discussie over de nota Amsterdam naar
2005, juist zo gevoelig was. Ik voel mij genoodzaakt, even dat puntje
op de i te zetten. Het is allesbehalve te voorzichtig wat de fracties
van D66 en de PvdA hier voorstellen. U zegt dat in het algemeen, maar
u kunt vervolgens niet ‚‚n punt noemen waarop wij te veel afstand
zouden nemen van het College. Dat zou u dan ook moeten invullen, of
het niet moeten zeggen. Bij de bestaande stad gaat het erom, dat wij
met grote losse einden zullen komen te zitten als straks blijkt dat
het College een heel substantieel deel van al die voorwaarden Ä die
het voor een groot deel zelf heeft gesteld Ä niet kan realiseren met
het nieuwe kabinet. Op dat moment is het van belang of men al dan
niet kan doorgaan met die grote losse einden, om te weten wat men in
de bestaande stad moet investeren in de komende vijftien jaar, voor
bruggen, wegen enz. Omgekeerd, om te zien wat men daarin wil
investeren, moet men weten wat de ruimte is die men overhoudt met al
die losse einden. Het is dus alleen maar zeer verantwoord en volledig
in lijn met datgene wat deze gehele Raad Ä ook de vorige fractie van
Groen Links Ä heeft gezegd over het evenwicht tussen de nieuwe en de
bestaande stad, dat wij voorstel nr. 533 hebben ingediend. Ik vraag
om enig historisch besef. Toen de PvdA-fractie een jaar geleden op de
trom van de bestaande stad ging slaan, was juist de Groen Links-
fractie er als de kippen bij om uit te leggen, dat iedereen hier voor
dat evenwicht zou zorgen. In die lijn zou u dan zelf ook dat vuur
voor de bestaande stad moeten hebben.)
Er is dan toch sprake van een re‰el meningsverschil over de mate waarin
wij de uitvoering van de nota Amsterdam naar 2005 in het Vinex-akkoord
waarderen. Wij hebben destijds ook gezegd, dat er uiteraard ook in de
bestaande stad wordt ge‹nvesteerd, zelfs veel meer. Al het
stadsvernieuwingsgeld bij elkaar is veel meer dan het bedrag dat wij hier
als Amsterdams aandeel ramen in deze gehele operatie. Het overgrote deel
daarvan gaat naar de bestaande stad. voor bouw, aanvullende bouw en
vervangende bouw. Wij hebben dus altijd gezegd, dat men een oneigenlijke
tegenstelling schept, alsof dit allemaal daaraan zou worden onttrokken.
Uiteraard kan men het geld maar een keer uitgeven en het niet zowel in het
een als in het ander steken, maar de bestaande stad ligt al een zwaar
accent. Met voorstel nr. 533 koppelt u de beoordeling van het resultaat van
de Vinex-onderhandelingen aan een specifieke andere zorg van deze gemeente,
namelijk de discussie over achterstallig onderhoud Ä misschien ligt dit in
de orde van grootte van 100 of 200 miljoen gulden Ä in ruime zin bij de
stadsdelen en de binnenstad. Wij zien niet in waarom u dat doet. Als wij
straks voor de verzelfstandiging van het Gemeentevervoerbedrijf geen
rijksbijdrage krijgen, zitten wij daarbij ook met een tekort van 100 of 200
miljoen gulden op het eigen vermogen. Zo kan ik nog wel enkele zaken noemen
waaraan wij straks 100 of 200 miljoen gulden tekort kunnen komen. Die zaken
koppelt u allemaal niet aan de Vinex-uitkomsten, maar uitgerekend dit
onderzoek wel. Dat vinden wij heel ongelukkig, omdat u daarmee zelf opnieuw
de suggestie wekt dat de mogelijkheid van het halen van de Vinex-
taakstelling in hoge mate gekoppeld is aan het beschikbare geld voor
achterstallig onderhoud in de bestaande stad. Dat vinden wij een te zware
en onverstandige koppeling. Met uw nadere toelichting hebben wij dus geen
behoefte aan dit voorstel.
De heer VAN DUIJN: Mijnheer de Voorzitter. Ik heb iets geleerd van het
betoog van de wethouder over Nieuw-Oost, namelijk dat het niet is gebaseerd
op inpolderen of aanplempen, maar op een handenarbeidvak textiele
werkvormen, dat wij op de middelbare school hadden. Wie had gedacht dat het
zo eenvoudig is? Technisch blijkt dus niets onmogelijk. Het had dus ook zo
kunnen zijn, dat wij nu niet zouden zeggen: o ja, geotextiele werkvormen,
dat is het, maar: overtunneling van de Ringweg, dat is het. Ook dat is
immers een kwestie van het ontwikkelen van technieken aan de hand van de
politieke wil die men in een plan neerlegt. Dan hadden wij kunnen
vergelijken. De wethouder zegt, dat men heus wel eens aan andere locaties
heeft gedacht. Er is inderdaad wel eens over Almere gesproken, maar het is
niet waar dat een aantal alternatieve locaties wetenschappelijk, door een
orgaan buiten de Raad om, met elkaar zijn vergeleken, bijvoorbeeld aan de
hand van een vergelijkende milieu-effectrapportage. Dat is toch iets heel
anders. Een zo diepgaand onderzoek had dit onderwerp en deze verstrekkende
beslissing toch echt wel verdiend.
Ik ben het er niet mee eens, dat het feit dat er nu 15% extra-goedkope
woningen in Nieuw-Oost komt verhindert, dat daar een bovenklasse-wijk
ontstaat. Op zijn minst 70% van de woningen is toch wel voor de iets beter
gesitueerde mensen? Onvermijdelijk zal dit toch een upperclass-gebeuren
worden.
(De heer K™HLER: Als wij u nu zouden volgen en die wijk bij Almere
erbij bouwen, dan zouden daar toch dezelfde verhoudingen gelden, in
de orde van grootte van 70-30?)
Dat is ook waarom ik niet zo voor Almere ben, maar voor overtunneling
van de Ringweg.
(De heer K™HLER: Als u die woningen over de Ringweg bouwt, zult u er
meer geld bij moeten leggen of zult u ook meer dure woningen moeten
bouwen om het betaalbaar te houden.)
Neen. Volgens mijn nota, die hier ook nooit serieus in studie is
genomen, zou de overheid dan toch per woning veel minder geld behoeven bij
te leggen en zou men daardoor een veel groter aantal goedkopere woningen
kunnen produceren. Overigens zou dat een heel aardig onderwerp zijn voor
een vergelijkende studie.
(Wethouder STADIG: Als het waar was wat u zegt Ä wat ik voorlopig nog
even betwijfel Ä zouden wij lagere grondexploitatietekorten hebben,
maar zou het rijk ons nog steeds de verhouding 70-30 opleggen. Dus
ook op uw Ringweg zou het die verhouding worden.)
Ja, maar het zou hoe dan ook goedkoper worden voor de overheid.
(Wethouder STADIG: Dat moet nog bewezen worden!)
Natuurlijk moet dat bewezen worden. Dat weet ik wel. Daarom heb ik ook
een diepgaandere studie voorgesteld. Naar mijn bescheiden analyses zou het
toch 50% schelen in de subsidiekosten.
Alles bij elkaar ben ik dus tegen de aanleg van Nieuw-Oost en alles wat
daarmee te maken heeft in dit akkoord, maar voor alles wat met de
railprojecten te maken heeft. Dat brengt mij dus in een dilemma of ik voor
of tegen zal moeten stemmen.
(De heer CORNELISSEN: U zegt, dat u wel voor de railprojecten bent.
Betekent dat, dat u dan ook voor de oostlijn bent?)
In het geval Nieuw-Oost gerealiseerd wordt, ben ik daar natuurlijk voor.
De oplossing van mijn dilemma zal ik bij stemverklaringen onthullen.
De heer VAN BOMMEL: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind evenals de heer Van
Duijn meer onderzoek wenselijk. Mijn voorstel dringt daar ook op aan. Ik
stel vast, dat er al eerder, in 1990, onderzoek is gedaan door de werkgroep
van gemeente, provincie en rijk naar de bouwmogelijkheden in het
stadsgewest Amsterdam. Er zijn dus gegevens. In mijn voorstel dring ik erop
aan, de volledige gegevens over de locatie Almere en de locatie IJ-meer
naast elkaar te zetten, zodat ook de lagere tekorten in de grondexploitatie
Ä waarvan het College erkent dat dit een verschil is tussen bouwen in het
IJ-meer en elders Ä naast elkaar kunnen worden gezet. Dan zijn wij af van
het gemak waarmee de locatiekeuze wordt afgedaan. Met opmerkingen als "wij
willen rijksweg 6 niet doortrekken" of "de fractie van Groen Links zegt dat
het meest milieuvriendelijke is om in het IJ-meer te bouwen" behoeft de
Raad geen genoegen te nemen. Ik doe dat in elk geval niet. Alleen de
uitkomst van een goed, recent onderzoek kan leiden tot een verantwoorde
keuze voor wel of niet bouwen in het IJ-meer. Overigens behoeft dit niet
een of-of-keuze te zijn, zoals de wethouder veronderstelt, maar zou dit
eventueel kunnen inhouden dat men voor een kleiner deel in het IJ-meer gaat
bouwen.
De wethouder heeft nu duidelijk over het moment van bouwen in het IJ-
meer gezegd, dat het gaat om een principebesluit. Dat lees ik ook zo in het
akkoord: "Amsterdam bevestigt dat het Nieuw-Oost in voorbereiding neemt, en
wel in de vorm van 18.000 woningen." Dat aantal wordt nog even op zijn
beloop gelaten, maar ik vind deze tekst duidelijk. In die zin vind ik
voorstel nr. 531 enigszins verwarrend. Het lijkt namelijk alsof het
beslismoment over de aanleg van Nieuw-Oost wordt uitgesteld tot de
resultaten van de proefaanlanding bekend zullen zijn. Ik stel vast, dat de
wethouder dat deel van dit voorstel heel gemakkelijk overneemt en het zo
verstaat, dat de resultaten hiervan zullen worden betrokken in de
besluitvorming over de uitvoering van de aanleg van Nieuw-Oost. In die zin
kan ik dit voorstel wel steunen, maar mijn principi‰le bezwaar omtrent de
besluitvorming, wel of niet in het IJ-meer te bouwen is daarmee niet
weggenomen. Ik houd dan ook mijn voorstel overeind.
Wethouder STADIG: Mijnheer de Voorzitter. Ik constateer met instemming,
dat de fracties van de PvdA en D66 hun voorstel hebben aangepast. In deze
vorm kan het College daarmee leven. Degene die mocht twijfelen wijs ik nog
op de duidelijke uitspraak in besluit III, dat wij Nieuw-Oost gaan
aanleggen met 18.000 woningen, waarvan 12.000 Ä tenminste 8500 Ä voor het
jaar 2005. Dat staat nog steeds kaarsrecht overeind. Het raadsvoorstel
heeft uitsluitend betrekking op de fasering.
De heer Van der Laan heeft gevraagd hoe het is gegaan met de Sixhaven.
Hij heeft daarbij de vorige wethouder Ten Have aangehaald. Ik ben geen
wethouder voor verkeer, maar ik kan wel zeggen hoe het waarschijnlijk is
gegaan. Dat heeft te maken met de systematiek van het Meerjarenprogramma
voor infrastructuur en transport (MIT). Het rijk heeft jaarlijks een groot
bedrag Ä in de orde van grootte van 450 miljoen gulden Ä beschikbaar voor
infrastructuur. Dat geld wordt jaarlijks toegedeeld aan de projecten
waarover in positieve zin is beschikt die op dat moment aan snee zijn en
geld nodig hebben. Dat betekent, dat projecten die meerdere jaren lopen dus
een aantal malen terugkomen in het MIT. Tegelijkertijd heeft het MIT een
beperkte looptijd. Het is weliswaar meerjarig, maar het loopt nu tot en met
het jaar 2003. Naar mijn mening heeft de minister indertijd tegen de heer
Ten Have gezegd, dat na 2003, in 2004 en 2005, dus weer die bedragen in het
MIT zullen komen. Als een project dus niet helemaal tot 2003 in het MIT
zit, loopt het daarna door. Ik zie de heer Ten Have instemmend knikken, ten
teken dat hij dit heeft bedoeld te zeggen. Overigens onderstreep ik de
opmerking van de heer Van der Laan, dat wij blij moeten zijn met dit
akkoord. De aandacht dreigt zich inderdaad iets te veel te richten op de
minnetjes en te weinig op de grote plussen.
De heer Bouma heeft gevraagd om voor september a.s. een uitgewerkt plan
te maken voor alle busplaatsen. Ik verwacht, dat de wethouder voor verkeer
zal zeggen dat dit niet mogelijk is.
De heer Hooijmaijers was zo vriendelijk, mij de concept-beantwoording
van de genoemde Kamervragen ter hand te stellen. De minister schrijft
daarin: "Nu ook het ROA zelf er niet in is geslaagd een realistische
financiering te ontwerpen, acht ik de mogelijkheden uitgeput. Er zal de
komende maanden in het kader van het uitwerkingsconvenant nog veel overleg
nodig zijn. Daarbij zullen allerlei wensen van het ROA aan de orde komen:
het gedeelte CS-Buikslotermeerplein, tijdige realisering van Nieuw-Oost,
tweede fase zuidtangent, maar dezerzijds de inschatting zal daarbij geen
financi‰le ruimte worden gevonden voor een ondergronds busstation." Verder
schrijft zij: "Tenzij het nieuwe kabinet zou besluiten, fors meer te
investeren in de infrastructuur voor het openbaar vervoer, zal er in het
MIT 1995-1999, gezien de met de regio's in het kader van de Vinex
afgesproken prioriteiten, geen ander bericht over de aanleg van een
ondergronds busstation bij Amsterdam CS mogelijk zijn." Als de heer Bouma
dan ook zegt, dat dit bij de volgende begrotingsbehandeling reeds aan de
orde is, is hij wel heel optimistisch. Het College ontraadt in elk geval
het voorstel terzake.
Het verhogen van de opbrengst in Nieuw-Oost moeten wij zeker niet
nalaten, als dat mogelijk is. Overigens blijft 30% van de woningen in de
sociale sector, dus daar komen wij niet aan. Als die verhoging van
opbrengsten alleen al door het veranderen van de naam zou kunnen, moeten
wij dat onmiddellijk doen.
(De heer HOUTERMAN: Het percentage verandert door de naam.)
Dat kan de heer Bouma niet hebben bedoeld. In het programakkoord staat
immers ook deze verhouding 30-70, ook voor Nieuw-Oost. Het lijkt ons niet,
dat wij nu deze benadering moeten volgen.
De heer Van Bommel heeft gezegd, dat voorstel nr. 531 alleen effect
heeft op de uitvoering van Nieuw-Oost. Ik lees dat voorstel zo, dat het een
aanleiding zou zijn om de zaak te heroverwegen als uit dat proefeiland zou
blijken dat de technici zich verschrikkelijk hebben vergist en dat het echt
veel duurder wordt. Ik verwacht dat niet, maar technisch is het dan dus
mogelijk, dat op dat moment te zeggen. Dat is ook wat de heer Van der Laan
wilde.
Wethouder BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De heer Bouma vraagt of het
mogelijk is, voor september a.s. een plan te maken. Wethouder Stadig voelde
het al goed aan. Het antwoord daarop is, dat dit niet mogelijk is. Ik zeg
wel toe, dat wij zullen bezien wat wij ruimtelijk zichtbaar kunnen maken.
Daarmee komen wij dan wellicht medio september bij de Raad.
 
Het aantal van 48 busplaatsen is voor mij overigens geen heilig getal;
49 Ä zeven maal zeven Ä is dat wel.
Als wethouder Stadig het voorstel van de VVD-fractie al niet reeds had
ontraden, zou ik dat hebben gedaan. Wij komen hier in een discussie terecht
over begrippen als "thans" en "vooralsnog". Men zou bijna kunnen zeggen,
dat "thans" moet worden vertaald met "deo volente".
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Wat het artikel in Het
Parool van heden betreft, vrees ik dat de heer Cornelissen nu alles door
elkaar husselt. Ik neem hem dat niet kwalijk, maar ik zal proberen de zaak
te ontrafelen. Het artikel gaat namelijk niet over Vinex, maar over de
afwikkeling van de afwikkeling van de geactiveerde stadsvernieuwingskosten.
Men weet, dat er een claim lag van Amsterdam, die wij afronden op 800
miljoen gulden. Het rijk ging niet akkoord met die claim. Daarover is met
het rijk onderhandeld. Daaruit is een compromis naar voren gekomen waarbij
Amsterdam bereid was, 200 miljoen gulden voor eigen rekening te nemen onder
voorwaarde van de afspraak over de noord-zuidlijn. Vervolgens is die
discussie verder gevoerd met het Ministerie van Verkeer en Waterstaat,
omdat de afspraken weliswaar waren gemaakt met de minister van Financi‰n en
de minister-president, maar de financi‰le vertaling door beide heren op het
bordje van minister Maij-Weggen was neergelegd. Daarom komt dit weer bij de
Vinex aan de orde.
Minister mevr. Maij-Weggen heeft daarbij gezegd, dat zij de noord-
zuidlijn heel belangrijk vindt, maar dat zij in haar potten helaas slechts
950 miljoen gulden heeft zitten. Dat is genoeg voor het stuk CS-Zuid.
(De heer CORNELISSEN: Niet CS maar Sixhaven. Dat is de verwarring die
nu weer optreedt.)
In ieder geval niet het stukje naar het Buikslotermeerplein. Vervolgens
heeft Amsterdam gezegd: dat is dan jammer, wij komen bij de minister dus
niet verder dan tot 950 miljoen gulden, maar wij missen nog 250 miljoen
gulden, dus wij gaan weer bij de minister van Financi‰n langs. Inmiddels
heeft een ingewikkelde briefwisseling plaatsgevonden. Hedenochtend heb ik
de laatste brief van de minister van Financi‰n onder ogen gekregen, waarbij
nu in ieder geval iets heel belangrijks is bereikt, namelijk dat de
minister voor het eerst namens het kabinet erkent, dat het stuk
Buikslotermeerplein-Sixhaven voor rekening van het rijk is. Met andere
woorden betekent dit, dat het niet meer een onderdeel van de deal is in het
kader van de stadsvernieuwingskosten voor rekening van Amsterdam. Het
bericht is dus niet meer: met die 950 miljoen gulden moet u die noord-
zuidlijn maar aanleggen. Het is dus nu: daarmee kunt u dat stuk aanleggen,
terwijl het andere stuk in principe voor onze rekening is.
 
 
 
 
 
 
De minister van
Financi‰n voegt daar echter Ä niet tot mijn verbazing Ä aan toe, dat de
infrastructuurpot leeg is maar dat wij aan de beurt komen, zodra er weer
geld in die pot komt, in afweging met andere belangen. Aanstaande vrijdag
zullen wij dit in het College bespreken. Mijn taxatie is, dat wij hiermee
kunnen overgaan tot afwikkeling van het stadsvernieuwingskostendossier. In
samenhang daarmee speelt het be‰indigen van de art. 12-status van Amsterdam
een rol. Dat is de kern van het artikel uit Het Parool.
(De heer CORNELISSEN: Is er nu geen sprake meer van een extra-bedrag
dat nu wordt ingeleverd? Dat wordt namelijk in dat artikel
gesuggereerd.)
Neen. De genoemde 20 miljoen gulden is de gekapitaliseerde waarde van
die 200 miljoen gulden waarover wij eerder hebben gesproken en die wij al
in de begroting hebben geregeld. Het is ook niet zo Ä men kan niet alles
precies formuleren Ä dat wij nog een claim op het rijk hadden van 200
miljoen gulden. Wij hadden een claim van 800 miljoen gulden, waarvan is
afgehandeld dat het rijk 600 miljoen en wij 200 miljoen gulden zou betalen.
Tot nu toe heeft het College echter steeds geweigerd, voor die 200 miljoen
gulden te tekenen, omdat wij eerst de noord-zuidlijn afgeconcludeerd wilden
zien. Dat zat hem dus nog op het laatste stuk van die 250 miljoen gulden,
preciezer, op de schriftelijke bevestiging, dat dit ten principale rekening
rijk zou zijn. Wij wisten wel, dat het rijk niet al 250 miljoen gulden kon
schuiven, maar tot nu toe weigerde het rijk die bevestiging. Dan zouden wij
het risico lopen, dat het rijk over twee jaar zou zeggen: wij hebben al 950
miljoen gulden betaald voor de noord-zuidlijn, dus zoek de rest maar.
(De heer CORNELISSEN: Precies!)
Wij komen op dat punt terug bij de Raad.
(De heer CORNELISSEN: Ik vind het heel goed, dat wij dit debat hebben
gevoerd. Nu is er meer duidelijkheid voor de stad.)
Inderdaad. Het probleem is alleen, dat ik pas hedenochtend deze brief
ontving. Ik was volstrekt verrast door het feit, dat een journalist deze
brief reeds eerder onder ogen had gekregen. Dat is overigens een compliment
aan de bewuste journalist.
Wat de onderhoudskosten betreft, wil ik voorkomen dat wij een discussie
krijgen over een onderwerp waarover ik eigenlijk niet zou willen spreken,
omdat daarover naar mijn mening geen verschil van mening behoeft te
bestaan. Ik vind, dat er rond de Vinex en de nota Amsterdam naar 2005 een
goed evenwicht bestaat tussen de noden van de bestaande stad en datgene wat
er aan uitbreiding moet plaatsvinden. Dat is van het begin af aan ook de
lijn geweest in het vorige College.
Ik ben het met de heer Van der Laan eens, dat wij het in ieder geval
bestuurlijk moeten oplossen dat de stadsdelen het onderzoek van de Dienst
Stedelijk Beheer niet voldoende overtuigend vinden, al houd ik staande, dat
het conflict niet ligt tussen het rapport en de stadsdelen, maar tussen de
stadsdelen Ä met hun bedrag van 500 miljoen gulden Ä en het College, dat
dit beoordeelde als een vodje papier en uitging van nul gulden. De Dienst
Stedelijk Beheer heeft daarbij vervolgens een naar mijn mening
geobjectiveerd argument gegeven. Ik ben dus ook bereid, toe te zeggen dat
ik begin september a.s. dit onderwerp op de agenda zal plaatsen en het met
de stadsdelen zal bespreken om het gezamenlijk aan te pakken en het in
ieder geval over de feiten eens te worden. Wij daarover ook inderdaad in de
akkoordonderhandelingen gesproken.
Nu is dit toch lastig, omdat ik dan drie vragen moet beantwoorden. De
eerste vraag is aan welke norm men achterstallig onderhoud toetst. Dat is
ongelofelijk complex. Men kan moeilijk zeggen, dat deze stad in vier jaar
"pico bello", goudgerand moet zijn. Daarbij gaat het om de vraag wat men
een aanvaardbare norm vindt. De tweede vraag is welke budgetten de
stadsdelen en de centrale stad hebben om dit probleem aan te pakken. Als
stadsdelen dus alles uit de kast hebben gehaald om het hieraan te besteden,
is dat een probleem voor ons. Als zij dat niet hebben gedaan, hebben wij
een titel om te zeggen: gaat u nu zelf maar eens investeren, in plaats van
andere zaken aan te pakken. De derde vraag betreft een aantal niet
onbelangrijke afspraken in het programakkoord over de verhoging van
budgetten. De heer Van der Laan heeft onder meer scholen genoemd. Daarvoor
is de komende vier jaar 22,5 miljoen gulden beschikbaar. Hij heeft verder
de musea genoemd, waarvoor incidenteel 10 miljoen gulden is afgesproken.
Kortom, het is nog heel ingewikkeld om dit allemaal precies op een rij te
krijgen.
Ik vraag de Raad, met de toezegging die ik nu doe genoegen te nemen, dat
wij die discussie zullen voeren met de stadsdelen en dat het er daarbij om
moet gaan dat de onderhoudssituatie in de stad moet voldoen aan de normen
en uitgangspunten die wij in de nota Amsterdam naar 2005 hebben
geformuleerd, waarbij ik vervolgens toezeg dat die informatie tijdig
beschikbaar zal zijn, voordat de beoordeling zal worden gegeven van het
uitvoeringsconvenant. De formulering van het raadsvoorstel is op dit punt
heel algemeen. Ik haal het voorstel aan: *dat op dit moment echter niet
duidelijk is hoeveel geld gemoeid zal zijn met een tot 2005 lopend
investeringsprogramma voor het achterstallig onderhoud van pleinen, wegen,
scholen, musea, recreatie en overige voorzieningen van de stadsdelen. Dan
krijgen een zo brede en complexe discussie, dat wij dat niet voor elkaar
krijgen. Wel kunnen wij tegen de stadsdelen zeggen: hier ligt een groot
probleem; houd daar goed rekening mee voordat u geld aan andere zaken gaat
besteden. Die toezegging doe ik van harte, na overleg met de stadsdelen. In
bestuurlijke zin is de zaak dan in ieder geval met hem afgedekt, waarbij
wij het dan wel met elkaar eens zijn over de methodiek. Dat resultaat zal
op tafel liggen voordat de Raad het Vinex-akkoord zal beoordelen.
 
De VOORZITTER: Ik heb geconstateerd, dat er behoefte is aan het houden
van een derde termijn. Ik stel voor, deze te houden.
 
Conform besloten.
 
De heer VAN DER LAAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik ga in op de voor mij
verrassende mededeling van de heer K”hler, dat voorstel nr. 533
oneigenlijke zaken aan elkaar zou koppelen, te weten de investeringen in
het onderhoud van de bestaande stad en het Vinex-akkoord. Ik heb in mijn
dossier het raadsvoorstel zitten dat de Raad op dit punt Ä met de steun van
de fractie van Groen Links Ä heeft aangenomen bij de begrotingsbehandeling.
Ik zal dat voorstel voorlezen. Als het een willekeurige koppeling is, zoals
de fractie van Groen Links nu wil, dan heeft die fractie destijds voor een
willekeurige koppeling gestemd. In het voorstel staat namelijk: De Raad,
gehoord de algemene financi‰le beschouwingen inzake de begroting,
overwegende, dat naast de zogenaamde Vinex-projecten, welke de Gemeenteraad
in het licht heeft gesteld van de nota Amsterdam naar 2005, er onvoldoende
inzicht is in de achterstand in onderhoudsbudgetten ten behoeve van de
bestaande stad (pleinen, wegen, scholen, musea, recreatie en overige
voorzieningen), dat een dergelijk inzicht noodzakelijk is voor een
evenwichtige, jaarlijkse verdeling van de middelen over de grote projecten
en de bestaande stad en voor de opstelling van het nieuwe akkoord, verzoekt
het College, voor maart 1994 een overzicht op te stellen van de
onderhoudsnoden van de stadsdelen en de binnenstad met betrekking tot de
infrastructuur in brede zin, en dit overzicht te laten lopen tot 2005." Dat
is dus geheel in lijn met het voorstel dat hier nu ligt, dat precies
dezelfde ingredi‰nten bevat als die waar de Raad destijds unaniem voor was.
Het punt is, dat wij nu een Vinex-akkoord ter beoordeling hebben waar Ä bij
alle positieve woorden die juist mijn fractie en die van D66 daarover
hebben gesproken Ä een aantal losse einden in zitten, waarover het College
nog zwaar moet gaan onderhandelen met het rijk. Daaruit zal iets terugkomen
dat ligt tussen 0% en 100%. Voor de beoordeling van dat resultaat is het
ook heel belangrijk, die gegevens op tafel te krijgen.
Tegen de fractie van Groen Links zeg ik dan ook, dat ik het
onbegrijpelijk zou vinden als zij dit logische vervolg op het eerder,
unaniem aangenomen voorstel niet steunde. De heer K”hler kan mij dat niet
uitleggen, al zal dit de laatste van zijn zorgen zijn.
Tegen wethouder De Grave zeg ik, dat ik zijn verhaal over het
ingewikkelde werk dat er te doen valt heel overtuigend vind maar het al
kende. Dit is inderdaad een zware klus, maar daarvoor hebben wij ook de
tijd. Het onderhandelingsresultaat van het uitvoeringsconvenant zal niet
binnen een jaar te verwachten zijn. Dan ben ik nog heel optimistisch. Ik
vind het belang van het overeind houden van dit raadsvoorstel, dat het
juist de consistentie laat zien in de besluitvorming van deze Raad. Laten
wij de uitspraak die in algemene zin heeft gedaan in het licht van de nota
Amsterdam naar 2005 nu op een goede manier vastleggen, opdat wij dat
straks, bij het uitvoeringsconvenant, nog steeds vinden. Dat moet het
vertrouwen geven aan al die mensen in de stadsdelen, maar ook in de
binnenstad, die dezelfde zorgen hebben en zich ook afvragen waar zij straks
staan, in 2005, als de mooie nieuwe noord-zuidlijn feestelijk wordt geopend
en als de eerste fase van Nieuw-Oost met vlaggetjes in gebruik is genomen.
Wordt dan ook de laatste school uit het onderhoudsprogramma geopend en
vieren wij dan feest op het plein omdat dat ook is gerenoveerd? Dat hebben
wij altijd als inzet gehad. Om die reden vind ik het dit voorstel waard,
ondanks het feit dat ik altijd geloof in de toezeggingen van het College.
Het onderwerp en de bedragen waarom het gaat zijn enorm. Het voorstel is
bedoeld als steun in de rug van het College bij de onderhandelingen in het
kader van de Vinex.
De heer K™HLER: Mijnheer de Voorzitter. Het meningsverschil met mijn
fractie bestaat niet daarin, dat wij het niet nuttig vinden dat er een
inventarisatie is van de noden op het gebied van onderhoud, niet alleen van
de straten maar ook van voorzieningen en dergelijke. Dat hebben wij ook
uitgesproken in de discussie over de nota Amsterdam naar 2005, omdat er
toen zoveel aandrang op was. Het bestaat er evenmin in, dat bij de
jaarlijkse begrotingsafweging zowel grote, nieuwe projecten als andere,
kleinere projecten moeten kunnen worden afgewogen. Neen, het
meningsverschil bestaat daarin, dat wij nu een opdracht geven aan het
College om het Vinex-akkoord verder uit te onderhandelen. Daarbij zeggen
wij welke tekorten wij maximaal voor onze rekening willen en kunnen nemen,
terwijl het College moet proberen, de rest uit toezeggingen van het rijk
los te krijgen. Om het resultaat daarvan dan te beoordelen, zoals in het
voorstel wordt gevraagd, in het licht van een nader onderzoek naar dat
achterstallig onderhoud Ä terwijl er nog veel meer noden in de stad zijn
die bij de jaarlijkse begrotingsbehandeling en bij de meerjarenramingen aan
de orde moeten komen Ä legt een hypotheek op de onderhandelingen rond het
Vinex-akkoord. Wij vinden dat het specifieke voorbehoud, dat wij opnieuw
gaan afwegen wat het ons meer waard is tegenover dat achterstallig
onderhoud als het College met minder dan 100% terugkomt, sterk afbreuk doet
aan de prioriteit voor de uitvoering van de grote Vinex-projecten, die
overigens onlangs in het programakkoord zijn vastgelegd. Wij voelen niet
voor een zo terughoudende opstelling. Hierover bestond ook al verschil van
mening tussen onze fractie en die van de PvdA in de vorige raadsperiode.
Helaas is de zaak niet opgelost. Dit is overigens voor het College in zijn
functioneren een groter probleem dan voor onze fractie, maar wij betreuren
het wel.
Nu er sprake is van een brief van minister Kok, die direct betrekking
heeft op een van de gevraagde besluiten, vraag ik of het niet mogelijk zou
zijn, de Raad gewoon te informeren door de brief voor te dragen.
De heer CORNELISSEN: Mijnheer de Voorzitter. Ik kan de opstelling van de
fractie van Groen Links niet goed begrijpen. Die fractie heeft deze
koppeling een halfjaar geleden wel duidelijk onderkend, terwijl zij die nu
negeert en zelfs zegt, die ongewenst te vinden. Wanneer wij spreken over
substanti‰le uitgaven in de stad, is het alleszins logisch, dat wij dat
verband wel leggen. De heer Van der Laan heeft ook al gezegd, dat het
natuurlijk te gek voor woorden is, dat wij ons uitsluitend zouden
bezighouden met de grote toekomstige ontwikkelingen waarmee honderden
miljoenen guldens zijn gemoeid, terwijl wij onvoldoende aandacht zouden
hebben voor datgene wat in de bestaande stad aan de orde is.
(De heer K™HLER: Dat was de vorige keer ook een misverstand, waarom
wij ook toen maar met dat voorstel hebben meegestemd. Het gaat er nu
niet om, dat u de afweging wilt tussen uw grote, nieuwe projecten
en het onderhoud van de bestaande stad Ä die willen wij ook Ä maar
dat u hier specifiek een onderhandelingsopdracht geeft. Daarin moet u
op een gegeven ogenblik ook uw winst en verlies nemen en de knoop
durven doorhakken, waarbij u niet permanent andere noden boven de
markt laat hangen.)
Dat is niet aan de orde.
(De heer K™HLER: Wel degelijk. U zegt, dat u naast het
onderhandelingsresultaat een nog nader te maken studie wilt leggen
van de onderhoudsnoden in de stad. Dat voorbehoud maakt u. Dat vinden
wij een politieke afzwakking van de doelen waarmee wij het College nu
op pad willen sturen.)
Ik vind de houding die de fractie op dit punt dreigt in te nemen
inconsequent. Ik roep die fractie ernstig op, dat niet te doen. Ik vind,
dat wij tegenover de stad de verantwoordelijkheid hebben om duidelijk te
maken dat wij betrokken zijn bij datgene wat daar speelt en ons niet alleen
maar concentreren op de grote, toekomstige zaken. Wij doen beide. Die
koppeling zouden wij graag zien. Dat wordt met dit voorstel beoogd.
De heer BOUMA: Mijnheer de Voorzitter. Ik vind deze opmerking aan het
adres van de fractie van Groen Links onterecht. Bij de begrotings-
behandeling is het besluit genomen, een onderzoek te laten uitvoeren. Dat
is gebeurd. Het resultaat daarvan ligt nu op tafel. Schijnbaar zijn wij het
niet eens met de conclusies uit dat onderzoek. Het is prima, dat wij verder
gaan discussi‰ren en misschien ook nog verder gaan onderzoeken, maar
feitelijk is het voorstel uitgevoerd. Wat is er daarna nog veranderd? Er is
een andere wethouder gekomen voor het beheer van de openbare ruimte, maar
formeel is er niets veranderd. Ik kan dan ook leven met de toezegging van
de wethouder voor Financi‰n over dit voorstel.
Wethouder DE GRAVE: Mijnheer de Voorzitter. Wat de discussie over
voorstel nr. 533 betreft, moeten wij praktisch zijn. In politieke zin
begrijp ik, dat het Ä daarmee is het College het ook eens Ä voor de brede
politieke steun in de Raad voor de uitvoering van het Vinex-akkoord
cruciaal is, dat niet het beeld of de feitelijke situatie ontstaat dat er
enerzijds van alles en nog wat gebeurt aan nieuwe zaken, terwijl anderzijds
het bestaande instort. Dat is in politieke zin een heldere boodschap. Dat
moet ook de scharnierfunctie onder het Vinex-akkoord zijn. In feitelijke
zin heb ik de heer Van der Laan zo begrepen, dat mijn toezegging over
datgene wat het College zal doen hem geheel bevredigt. Hij heeft daarbij
gezegd, dat hij er behoefte aan heeft, dit voorstel aan te nemen om dit nog
eens goed te onderstrepen. Als de Raad daaraan behoefte heeft, is dat voor
het College niet echt een probleem. Wel zal het College het voorstel
uitvoeren in de zin die ik heb aangegeven.
Op de vraag van de heer K”hler kan ik niet ingaan. Hij heeft ten
onrechte gezegd, dat de brief van minister Kok betrekking op het onderwerp
dat nu geagendeerd is. Neen, ik heb geprobeerd uit te leggen, dat het
onderwerp dat geagendeerd is het Vinex-akkoord is, terwijl de brief
betrekking heeft op de afwikkeling van het dossier activering
stadsvernieuwingskosten. Ik heb de Raad aangekondigd, dat ik vrijdag
aanstaande met een voorstel op dit punt in het College zal komen, dat
vervolgens een voorstel aan de Raad zal doen om te komen tot een aantal
raadsbesluiten voor de afwikkeling van dat onderwerp. Voorzover het enige
relevantie had voor deze discussie, heeft dat betrekking op het tweede punt
uit de voorwaarden van voorstel nr. 531. Die informatie heb ik uitvoerig
gegeven. Het lijkt mij niet nodig, daarvoor deze brief rond te sturen.
 
De discussie wordt gesloten.
 
De heer HOUTERMAN: Mijnheer de Voorzitter. Ik verzoek om een schorsing
van enkele minuten.
 
De vergadering wordt geschorst van 21.40 tot 21.45 uur.
 
De VOORZITTER heropent de vergadering en stelt aan de orde de stemming
over de ingediende voorstellen.
 
De heer VAN DUIJN (stemmotivering): Tijdens het gezamenlijk etentje
heeft bij mij een ontzaggelijk positieve instelling voorgedaan tegenover de
Raad en de fractie van de PvdA, maar desondanks moet ik helaas tegen de
milieu-onvriendelijke gevolgen van voorstel nr. 532 stemmen. Tot mijn
vreugde kan ik echter mededelen, dat ik voorstel nr. 533 steun, omdat ik
het daarin gestelde waardeer als een poging om de verwaarlozing van de
bestaande stad enigszins tegen te gaan.
Voorstel nr. 534 steun ik, omdat het een poging inhoudt om althans nog
een zekere afweging te maken tussen de verschillende locaties.
Voorstel nr. 535 gaat mij te diep; ik zal derhalve tegen stemmen.
De heer K™HLER: Voorstel nr. 532 zullen wij steunen, omdat bedenkingen
tegen punt c en het gestelde onder 3 van het besluit door de interpretatie
van de wethouder voldoende zijn weggenomen.
Voorstel nr. 533 zullen wij niet steunen omdat in de laatste zin blijft
staan wat er staat. Wij onderschrijven die koppeling niet.
Wat betreft voorstel nr. 534 heeft de afweging tussen de locaties in de
afgelopen 10 jaar al plaatsgevonden en ligt de plicht bij degenen die het
met die afweging niet eens zijn om aan te geven dat de gegevens zijn
achterhaald en nieuwe afwegingen nodig zouden zijn. Wij zien geen heil om
weer met studies te gaan beginnen.
Voorstel nr. 535 zal mijn fractie steunen, niet omdat wij op dit moment
vinden dat het busstation veel kans heeft en ook niet omdat wij zelf er uit
de Vinex-gelden veel geld in zouden willen stoppen, maar omdat de
feitelijke situatie is dat wij er vooralsnog van afzien, omdat wij het
erover eens zijn, dat als er alsnog geld op tafel komt, dat het kan. Laten
wij daarom naar buiten toe, degenen die lobbyen voor het geld niet voor de
voeten lopen en hen duidelijk maken, dat als zij het geld alsnog los
krijgen, wij geen bezwaar hebben tegen het busstation.
De heer BIJLSMA: Ik zal tegen voorstel nr. 532 stemmen omdat ik tegen de
voordracht met betrekking tot Nieuw-Oost ben. Nieuw-Oost heeft geen
Locatie-MER gekend, de alternatieven zijn dus niet afgewogen. Uit de
onderzoeken die wel zijn gedaan, scoort Almere Ä in tegenstelling tot wat
er wordt gemeld Ä ook in het milieuscenario beter dan Nieuw-Oost. Bovendien
betreft het hier het laatste stuk open ruimte dat rond Amsterdam aanwezig
is en na deze twee fasen in de derde fase zal worden bebouwd, omdat de
bevolkingsgroei doorgaat en mede gezien de enorme investeringen die worden
gedaan.
Ik stem voor voorstel nr. 533, omdat dat nog enige zekerheid biedt voor
de bestaande stad.
Voorts zal ik tegen voorstel nr. 534 en voor voorstel nr. 535 stemmen.
De heer BOUMA: De VVD-fractie zal voor voorstel nr. 532 stemmen.
Wat betreft voorstel nr. 533 kunnen wij leven met de uitleg die het
College daaraan heeft gegeven. Dat betekent dan, dat voor het
uitvoeringsconvenant overleg heeft plaatsgevonden met de stadsdeelraden en
dat naar oplossingen wordt gezocht. Wij vinden dit voorstel overbodig.
Wij zullen tegen voorstel nr. 534 stemmen.
De heer VAN DER LAAN: De voorstellen nrs 532 en 533 heb ik zelf
ingediend dus daarover zal ik niets zeggen.
Het zou gezien onze eerdere stellingname niet logisch zijn als wij voor
voorstel nr. 534 zouden stemmen.
Met betrekking tot voorstel nr. 535 wijs ik erop, dat er een verkeerd
politiek signaal uit ten aanzien van het laatste stukje Noord-Zuidlijn. Wij
stemmen derhalve tegen. De PvdA-fractie zal echter de eerste zijn om de VVD
te feliciteren als tezijnertijd dat wonder geschiedt.
De heer CORNELISSEN: Mijn fractie zal voorstel nr. 534 niet steunen
omdat er ten aanzien van Nieuw-Oost al geruime tijd is gezocht en
onderzocht; wij gaan nu met de voorbereiding beginnen.
Mijn fractie zou eigenlijk niet zoveel problemen behoeven te hebben met
voorstel nr. 535, maar wat de wethouder heeft medegedeeld over de voortgang
enz. verschilt maar zo weinig met datgene wat de indiener van het voorstel
beoogt, dat wij niet zullen voorstemmen. Wij betreuren het dat het voorstel
niet is ingetrokken omdat als dit voorstel wordt verworpen, dit ook een
signaal afgeeft, maar dan tegengesteld aan datgene wat in het voorstel
wordt beoogd.
De heer VAN BOMMEL: Ik zal voorstel nr. 532 steunen, omdat daarmee een
heroverweging van de aanleg van Nieuw-Oost mogelijk wordt gemaakt.
Ik steun voorstelnr. 533 omdat het een garantie lijkt in te houden voor
de bestaande stad.
Ik zal voorstel nr. 535 steunen omdat het bescheiden is van toonzetting
en omdat natuurlijk nieuwe omstandigheden tot nieuwe overwegingen kunnen
leiden; een ondergronds busstation kan dan tot de mogelijkheden gaan
behoren.. Er is dan echter een nieuwe besluitvorming aan de orde.
 
Wethouder DE GRAVE: Er spelen nu twee dingen tegelijk. Er is naar mijn
mening een politiek verschil van mening over voorstel nr. 533 tussen Groen
Links en de rest van de Raad. In dat politieke conflict is het College het
met de indieners van het voorstel eens; daarover bestaan geen
misverstanden. Van de zijde van het College is gesteld hoe het ten aanzien
van dit onderwerp denkt te opereren. De heer Van der Laan heeft daarmee
ingestemd en daaruit volgt dan, dat het voorstel overbodig is. Nu dreigt er
een complexe situatie. Als het College met Groen Links tegen stemt, wordt
de indruk gewekt, dat het politiek gezien met Groen Links eens is; dat is
zeker niet het geval. Het College overweegt tegen te stemmen omdat het het
voorstel overbodig vindt, zoals ook de heer Bouma heeft aangegeven. De
vraag is nu, hoe wij uit dit probleem komen. Namens het College doe ik een
beroep op de heer Van der Laan en de heer Cornelissen om, na de
herbevestiging van het College dat in politieke zin het eens is over het
evenwicht tussen de bestaande stad en de uitbreiding en met de toezegging
dat in september, na overleg met de stadsdelen het College zal rapporteren
aan de Raad over de gemaakte afspraken met de stadsdelen over de verdere
gang van zaken, het voorstel nu in te trekken ten einde te vermijden dat
dit verschil van mening dreigt te ontstaan.
(De heer K™HLER: Ik begrijp dat de heer De Grave dat laatste
probeert, maar volgens mij is dit geen stemverklaring.)
Ik doe een voorstel.
(De heer K™HLER: Het is toch vrij ongebruikelijk dat er bij de
stemverklaringen nieuwe voorstellen komen.)
(De VOORZITTER: De heer K”hler heeft gelijk; het College had dit
verzoek nog voor de stemverklaringen moeten doen.)
Het probleem is, dat deze situatie is ontstaan naar aanleiding van een
stemverklaring.
(De VOORZITTER: Ik meen, dat juist daarom de vergadering was
geschorst om dergelijke problemen op te lossen.)
Niet voor Collegeberaad!
De VOORZITTER: De concrete vraag is nu, of de heer Van der Laan en de
heer Cornelissen bereid zijn, hun voorstel in te trekken. Als dat niet het
geval is, ga ik meteen over tot stemming.
De heer VAN DER LAAN: Juist gezien de politieke onduidelijkheid die door
Groen Links is gezaaid over "dat het fout is" en "het verkeerd vinden" enz.
zou het in de ogen van de wethouder niet meer zo'n overbodig voorstel zijn.
Als wij nu het voorstel zouden intrekken, zou het College kunnen zeggen dat
het precies heeft toegezegd wat in het voorstel staat en Groen Links zou
dan de ruimte krijgen om te zeggen dat zij de "onterechte koppeling", die
er overigens al een jaar ligt, van tafel heeft weten te fietsen. Dat vinden
wij onduidelijk en onwenselijk.
De heer K™HLER: Ik zou graag zien dat onze hilariteit over Groen Links
die de politieke onduidelijkheid heeft gezaaid in de notulen werd vermeld.
 
Het voorstel-Van der Laan c.s. (nr. 532) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bijlsma en Van Duijn zich tegen het voorstel hebben
verklaard.
 
Het voorstel-Van der Laan c.s. (nr. 533) wordt bij zitten en opstaan
aangenomen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Bouma, Dalkiran, Holvast, Hooijmaijers, Houterman,
Hulsman, K”hler, mevr. Krikke, mevr. Peters, mevr. Princen, mevr. Schutte
en mevr. Spier-van der Woude zich tegen het voorstel hebben verklaard.
 
Het voorstel-Van Bommel (nr. 534) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Bijlsma en Van Duijn zich voor het voorstel
hebben verklaard.
 
Het voorstel-Bouma (nr. 535) wordt bij zitten en opstaan verworpen.
 
De VOORZITTER constateert, dat van de bij de stemming aanwezige
raadsleden de leden Van Bommel, Bouma, Dalkiran, Enthoven, Fortun‚,
Holvast, Hooijmaijers, Houterman, Hulsman, K™hler, mevr. Krikke, mevr.
Peters, mevr. Princen, mevr. Schutte, Van Sitteren en mevr. Spier-van der
Woude zich voor het voorstel hebben verklaard.
 
De voordracht nr. 523 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2715 van het Gemeenteblad.
 
De bij de behandeling van deze voordracht mede aan de orde gestelde
adressen worden in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld ter
afdoening.
 
De voordracht nr. 499 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2354, met dien verstande
dat de leden Van Bommel, Bijlsma en Van Duijn geacht willen worden, tegen
de voordracht te hebben gestemd, terwijl de fractie van Groen Links de
aantekening wenst, dat zij tegen III en Vb van het besluit heeft gestemd en
met dien verstande dat het besluit door aanneming van het voorstel-Van der
Laan c.s. (nr. 532) overeenkomstig het daarin gestelde is gewijzigd.
 
De voordracht nr. 507 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd; de
Raad neemt mitsdien het besluit, vermeld op blz. 2387, met dien verstande
dat de leden Van Bommel, Bijlsma en Van Duijn geacht willen worden, tegen
de voordracht te hebben gestemd.
 
De vergadering wordt om 22.05 uur geschorst tot de volgende middag 13.00 uur.