Type dokument
Notulen
Titel
Raadsvergadering 12-12-90
Datum behandeling Raad
19901212
Tekst
raadsvergadering op woensdag 12 december 1990  (middag)
OPENBARE VERGADERING OP WOENSDAG 12 DECEMBER
EN DONDERDAG 13 DECEMBER 1990.

   Aanwezig: de leden mevr. Agtsteribbe (PvdA), mevr. Baak (D66), Bakker (D66)
, Balai (PvdA), Beaux (Centrumpartij '86), Bouma (VVD), Bruins Slot (CDA),
mevr. Clerx (PvdA), Cornelissen (D66), J. van Duijn (CDA), R.H.G. van Duijn (
GrAs), Esajas (D66), Genet (PvdA), mevr. Van der Giessen (D66), De Grave (VVD)
, mevr. Grewel (PvdA), Ten Have (D66), Van Hoeve (PvdA), Hofman (CD), Holvast
(Groen Links), Hooijmaijers (VVD), mevr. Ter Horst (PvdA), Houterman (VVD),
Hulsman (Groen Links), mevr. De Jong (D66), Jonker (PvdA), mevr. Karaman-Ince
(Groen Links), mevr. Oedayraj Singh Varma (Groen Links), Oranje (D66),
Platvoet (Groen Links), Robbers (D66), Saris (Groen Links), Spit (CDA), mevr.
Spier-van der Woude (VVD), mevr. Van der Stoel (VVD), mevr. Tanja (Groen
Links), Veldman (PvdA), mevr. Vonhoff (VVD), mevr. De Waart-Bakker (PvdA),
mevr. Weltevreden-van den Bos (CDA), mevr. Wildekamp (PvdA) en mevr.
Witte-Buijserd (GrAs).

   Afwezig: de leden Bruyn (CD), Van der Laan (PvdA) en Molleman (CDA).

Middagzitting op woensdag 12 december 1990.

   Voorzitter: drs. Ed. van Thijn, burgemeester.

   Secretaris: J. Neeleman, loco-secretaris.

   De vergadering wordt om 13 uur geopend.

   De VOORZITTER: Ik deel u mede, dat punt 13 (Milieu-actieplan 1991-2000 van
het Gemeente-energiebedrijf) van de agenda is afgevoerd. Dit punt zal in de
vergadering van 19 december 1990 worden behandeld.

   Aan de orde is de agenda.

           .........................................
...........................................................
     ......................................................
...................................................


   Aan de orde zijn thans te zamen:

   4
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
aanbieding van de ontwerp-begroting voor 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1003,
blz. 2999 en bijlagen S en SI).

   Hierbij komen tevens in behandeling:

   Adres van 16 oktober 1990 van de Amsterdamse Federatie van
Woningcorporaties inzake de voorgenomen wijziging van de
onroerend-goedbelasting in 1991.

   Adres van 27 november 1990 van de Amsterdamse Industrie Vereniging inzake
de lastenverzwaring voor enkele industriële bedrijven in verband met de
onroerend-goedbelasting en de rioolbelasting.

   5
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
wijziging van de Verordening rioolrechten Amsterdam 1990 (Gemeenteblad afd. 1,
 nr. 992, blz. 2953).

   6
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
wijziging van de Verordening op de heffing van onroerend-goedbelastingen 1989
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 993, blz. 2955).

   Hierbij komt tevens in behandeling:

   Adres van 1 november 1990 van mevr. R. Gortworst inzake de berekening van
de economische waarde met betrekking tot haar onroerend- goedbelasting.

   7
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 27 november 1990 tot
herziening van het Tarief voor de levering van gas voor huishoudelijke
doeleinden en ten behoeve van centrale verwarming van woningen in bouwblokken
(Gemeenteblad afd. 1, nr. 988, blz. 2941 en 2981).

   8
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 27 november 1990 tot
herziening van het Tarief voor de levering van elektriciteit voor
huishoudelijke doeleinden (Gemeenteblad afd. 1, nr. 989, blz. 2945 en 2981).

   9
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 tot
herziening van de Tariefbepalingen, onderdeel van de Algemene Voorwaarden
voor de levering van drinkwater (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1001, blz. 2989).

   10
   Voordracht van Burgemeester en Wethouders van 29 november 1990 inzake het
gemeentelijk grondprijsbeleid 1991 (Gemeenteblad afd. 1, nr. 1000, blz. 2983).

   Hierbij komt tevens in behandeling:

   Adres van 10 december 1990 van de Amsterdamse Industrie Vereniging inzake
het gemeentelijk grondprijsbeleid 1991.

   Mevr. DE WAART-BAKKER: Mijnheer de Voorzitter. De begrotingsmissive begint
met de onweerlegbare uitspraak dat Amsterdam het decennium van de jaren '90
is ingegaan. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam zijn niet deenigen
geweest. Vrijwel niemand kan de verleiding weerstaan, zijn of haar problemen
en potenties tot kernpunt van de jaren '90 te maken.
   Ook ik zal mij bij deze eerste begrotingsbehandeling van het nieuwe
College met enig enthousiasme werpen op enkele onderwerpen voor de wat
langere termijn. Natuurlijk zal ik daarbij ook aandacht geven aan de actuele
Amsterdamse situatie, maar ik wil beginnen met de recente ontwikkeling in het
denken van mijn eigen partij.
   Afgaande op recente publikaties lijkt de PvdA in een periode van
heroriëntatie te verkeren. Twijfel aan de politiek als motor van
maatschappelijke veranderingen, nadruk op fraudebestrijding en het opkomen
van een vaag, maar niettemin duidelijk begrip als "nieuw-flinks", het zijn
allemaal tekenen dat de partij afgerekend lijkt te hebben met althans een
aantal ideeën uit vorige perioden. Hoe zal het in de negentiger jaren gaan?
   Sinds de oudejaarsavondconference van Wim Kan - ik meen in 1980 - weten
wij dat voorspellen moeilijk is, zeker als het om de toekomst gaat. Hoe
moeilijk dat is, realiseert men zich als men kijkt naar voorspellingen die zo'
n twintig jaar geleden over de negentiger jaren zijn gedaan. Woorden als
werkloosheid, milieuverontreiniging, drugs, kleine of georganiseerde
criminaliteit zal men tevergeefs zoeken. Vaag herinner ik mij, dat het
grootste probleem voor de komende jaren, aldus de Europese Commissie in 1972,
zou zijn, een zinvolle vrijetijdsbesteding te vinden voor al die rijke goed
opgeleide burgers die enkele uren per dag zouden werken.
   Toch waag ik mij aan enige voorspellingen. Niet lang nadat Daniël Bell in
1960 zijn beroemde boek "Het Einde van de Ideologie" had geschreven, begon
een periode van her-ideologisering, die tot het einde van de jaren '70 zou
duren. Links gaf hierbij de toon aan. De studentenrevoluties, New Left in de
Verenigde Staten, ons eigen Nieuw-Links en niet te vergeten de opkomende
vrouwenbeweging hadden, ieder op zijn eigen manier, nadrukkelijk een "linkse"
ideologie.
   De daarop volgende jaren '80 kenmerkten zich door pragmatisme en
no-nonsense, neo-liberale en neo-conservatieve stromingen in de aanval. Het
was niet het einde van de ideologie, maar wel het einde van een periode
waarin links de ideologische kaders bepaalde.
   Wat nu? Herwint links het primaat in de ideologie of moeten wij nog tot
2000 wachten? Voor beide mogelijkheden zijn in de wereld van vandaag
aanknopingspunten te vinden.
   Het meest pregnant is natuurlijk de situatie in Oost-Europa, waar vrijwel
iedereen die enige politieke ambitie heeft in het openbaar moet belijden dat
de uitgangspunten van de afgelopen decennia niet deugden en dat de waarheid
bij de concurrerende kapitalistische ideologie moet worden gezocht. De
ontwikkelingen gaan daar zo snel, dat iedere voorspelling wel heel hachelijk
wordt. Toch lijkt de kans aanwezig dat juist daar de nieuwe ideeën vandaan
zullen komen.
   In Nederland lijkt het politieke landschap vooral door onzekerheid te
worden beheerst. De politiek stelt zich vragen als: wat is de invloed van de
politiek op de maatschappij? Hoe betrekken wij de kiezer dichter bij het
bestuur? Moet de bestuurlijke indeling van ons land worden aangepast? Waar
leggen wij de grens tussen tolerantie en handhaving? Er zijn aanwijzingen
voor een periode van her-ideologisering. Na jaren van zelfgekozen zwijgen
komt in de PvdA een nieuwe discussie op gang.
   Ik neem aan, dat deze lijn van her-ideologisering in de PvdA de komende
jaren in betekenis zal toenemen. Grote maatschappelijke problemen zullen op
fundamentele wijze moeten worden opgelost, waarbij de PvdA zal moeten
teruggrijpen op haar basisprincipes. "Een schild voor de zwakkeren in de
samenleving zijn", hoe vaak ook bestreden en belachelijk gemaakt, blijft
hierbij het uitgangspunt.
   Mogen wij pragmatisch zijn bij het beschermen van de zwakke? Natuurlijk!
Mogen wij "nieuw-flinks" zijn als wij een sterk schild willen vormen? Ja, als
men maar oplet dat andere waarden niet ontoelaatbaar in het gedrang komen.
Grofweg gezegd: controle op uitkeringen mag en moet, maar het tellenvan
tandenborstels gaat te ver.
   Het beeld wordt zowel duidelijker als gecompliceerder als wij ons
realiseren dat het begrip "zwakkeren" per situatie kan verschillen. Meestal
bedoelt men de economisch zwakkeren, de lager-betaalden, de werklozen. De
oudere dame uit de Apollobuurt heeft echter een zwakke positie tegenover de
tasjesdief. Het modale gezin dat in Amsterdam wil wonen, heeft een zwakke
positie op de woningmarkt. De fietser heeft een zwakke positie ten opzichte
van de automobilist, ook al kan zijn inkomen hoger zijn. Ook het milieu
moeten wij, helaas, nog steeds zien als een zwakke partij in de
economisch-politieke afweging.
   Voor het beoordelen van een gemeentelijke begroting is voor mij het
stelling nemen voor de zwakken in de stedelijke samenleving, economisch en
niet-economisch, het uitgangspunt.
   De aandacht voor de zwakkeren in de samenleving wordt in de missive
vrijwel geheel geschoven onder het onderwerp "sociale vernieuwing". De
missive zegt het als volgt: "Het ambitieuze uitgangspunt om mensen in
achterstandssituaties met nieuwe middelen en met een nieuw elan perspectief
te bieden op een evenwichtiger deelname aan de maatschappij verdient grondige
aandacht". Een mooie zin, maar een "ambitieus uitgangspunt"? Bovendien, wat
is "een evenwichtiger deelname aan de maatschappij?" Uit de missive blijkt
het niet, maar wat denken wij er zelf van?
   Voor ons betekent dit ten minste twee dingen: werkgelegenheid en een
behoorlijk inkomen. Iedere Amsterdammer die kan werken moet daartoe in de
gelegenheid worden gesteld en gestimuleerd. Hierbij moet het woord werk wel
ruim worden genomen. Het is ongewenst om vrouwen in de bijstand, die
verantwoordelijk zijn voor de verzorging van hun (jonge) kinderen tot - vaak
slecht betaalde - arbeid buitenshuis te verplichten. Voor vrouwen met
kinderen die wel willen blijven werken, moeten daarvoor randvoorwaarden
worden geschapen. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan voldoende aanbod
van kinderopvangvoorzieningen. Ook de Amsterdammer die geen betaald werk kan
verrichten moet echter een inkomen hebben dat hem of haar in staat stelt,
toch op een evenwichtige wijze deel te nemen aan de samenleving. Essentieel
hierbij is een beleid, gericht op bestrijding van de werkloosheid enerzijds
en het garanderen van goede sociale voorzieningen anderzijds.
   Ik kom eerst op het werkgelegenheidsbeleid. Op dit moment is 23% van de
Amsterdamse beroepsbevolking werkloos; ongeveer 70.000 mensen staan
ingeschreven bij het arbeidsbureau. De openstaande vraag in juni 1990 was
3600; het hoogste in de afgelopen jaren. Dat er in Amsterdam een groeiende
openstaande vraag bestaat, is op zichzelf natuurlijk verheugend. Het bewijst
dat de groei van de werkgelegenheid nog steeds doorgaat. Dat ondanks de grote
werkloosheid de openstaande vraag niet kan worden ingevuld, is zorgwekkend.
Toch is de openstaande vraag in Amsterdam slechts 5% van de totale
werkloosheid; veel lager dan het landelijk gemiddelde, dat op 150.000
vacatures bij 400.000 tot 600.000 werklozen wordt geschat.
   Het betrekkelijk geringe aantal onvervulbare vacatures in Amsterdam toont
aan, dat zelfs optimale aandacht voor het individuele traject om bestaande
vacatures door Amsterdamse langdurig werklozen te laten vullen slechts een
gering effect zal kunnen hebben.
   Voor een oplossing van het probleem van de werkloosheid moeten de kaarten
dus vooral worden gezet op het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen. In het
werkloosheidsbestrijdingsbeleid lijkt de aandacht echter vooral uit te gaan
naar individuele begeleiding. Allerlei goedwillende initiatieven hebben het
veld geheel verbrokkeld. Jan Beerenhout, lid van de landelijke werkgroep
sociale vernieuwing, vertelde dat hij tijdens een inleiding over sociale
vernieuwing en werkgelegenheid had geconstateerd dat de zaal was gevuld met
62 hulpverleners uit het circuit van de werkloosheidsbestrijding en twee
echte werklozen. In een rapport van het bureau Berenschot werd de
werkzoekende vergeleken met een bal in een flipperkast.
   Daarbij is het werk dat vanuit het beleid ter bestrijding van de
werkloosheid wordt aangeboden, niet altijd even gemakkelijk. De
diverseactiviteiten zouden aanzienlijk moeten worden vereenvoudigd,
doorgelicht en op elkaar afgestemd. Ook zou er een betere afstemming moeten
komen op de economische ontwikkelingen, de daarvan afgeleide werkgelegenheid
en de eisen die de werkgevers nu stellen. Ook het belang van scholing kan
niet genoeg worden benadrukt.
   Het Kwartaalverslag van het Bureau voor Onderzoek en Statistiek bevat de
interim-resultaten van een onderzoek van de Dienst Ruimtelijke Ordening naar
de werkgelegenheidseffecten van de groei in de zakelijke dienstverlening;
kantoren dus. Hieruit bleek dat naast het scheppen van banen voor hoger
opgeleiden ook een aanzienlijke toename van de werkgelegenheid voor de lager
opgeleiden te verwachten viel, met name bij toeleverende bedrijven. Ook hier
moeten wij de aantallen niet overschatten. Globale schattingen van de
werkgelegenheidstoename in het nieuwe IJ-oeverplan gaan uit van ongeveer 12.
000 plaatsen in tien jaar. Ongeveer 3000 daarvan komen ten goede aan de lager
opgeleiden, ook in tien jaar.
   Verontrustend in de resultaten is het feit dat Amsterdamse werklozen maar
in zeer geringe mate profiteren van de groei in de werkgelegenheid, met name
in de lager betaalde banen. Redenen die worden opgegeven zijn onder meer de
gering bevonden werkwilligheid en het ontbreken van de vereiste sociale,
representatieve en vakinhoudelijke vaardigheden bij Amsterdamse werklozen.
   Dit roept voor mij vragen op naar het realiteitsgehalte van de
vacature-eisen. Over hoeveel sociale, representatieve en vakinhoudelijke
vaardigheden moet men beschikken om in Amsterdam laaggeschoolde arbeid te
mogen verrichten? Zijn die vacature-eisen wel reëel, of spelen er ook andere
dingen? Discriminatie om maar iets te noemen? Met werkgevers moeten misschien
ook eens heroriënteringsgesprekken worden gevoerd.
   Beslissend voor een structurele aanpak van de werkloosheidsbestrijding
zijn de afspraken die in RBA-verband worden gemaakt. De directeur van het
Centraal Planbureau meldde naar aanleiding van de Miljoenennota dat er zijns
inziens van de circa 2 miljard gulden die beschikbaar is voor landelijk
RBA-beleid voor vele honderden miljoenen niet tot uitgaven zou worden gekomen.
 Kan het College iets zeggen over de vraag, hoe Amsterdam zich opstelt in
RBA-verband? Welke bedragen zullen ter beschikking worden gesteld? Hoeveel
arbeidsplaatsen zullen worden gecreëerd in het kader van de banenpools? Welke
inspanningsverplichtingen hebben werkgevers in RBA-verband in Amsterdam op
zich genomen? Voor een succesvolle werkloosheidsbestrijding zijn de afspraken
tussen werknemers, werkgevers en overheid doorslaggevend.
   Concluderend merk ik het volgende op. Een percentage van 23% werklozen is
verontrustend en de grote aandacht ervoor van de kant van de gemeente is op
zichzelf prijzenswaard. Dit percentage is echter al enige tijd hetzelfde. Wij
rekenen erop, dat de effecten van het beleid volgend jaar zichtbaar zullen
worden.
   De uitvoering van het beleid is uitermate verbrokkeld en werpt drempels op
voor de werkzoekenden. Samenbundeling en opschoning zijn gewenst. De
stadsdeelraden en het RBA moeten hierin een belangrijke rol vervullen.
   Heroriënteringsgesprekken lijken verder een effectief instrument om de
mensen te stimuleren.
   De maximale aantallen nieuwe banen die in Amsterdam te verwachten zijn,
blijven klein. Voor een groot deel van de huidige werklozen is de kans op een
baan zeer beperkt. Een te strikt sanctiebeleid is dan ook niet voor de hand
liggend. Versterking van de samenwerking van de verschillende instanties in
de regio lijkt essentieel.
   Wij zullen in Amsterdam de komende jaren rekening moeten houden met
aanzienlijke aantallen werklozen. Daarnaast hebben wij natuurlijk een groot
percentage mensen met lage inkomens, zoals ouderen die niet meer in het
arbeidsproces zijn opgenomen, alleenstaande vrouwen met (jonge) kinderen enz.
Voor al deze groepen is een behoorlijk inkomen een eerste vereiste voor een
redelijke deelname aan de maatschappij. Ook voor de stad als geheel is een
behoorlijk niveau van sociale voorzieningen van belang. De Amerikaanse
socioloog Wilson, die de toestanden in de arme buurten van de
groteAmerikaanse steden onderzocht, was van mening dat een sociale onderlaag
in de Nederlandse situatie eigenlijk ontbrak. Dit was volgens hem een gevolg
van ons systeem van sociale voorzieningen en de inspanningen op het gebied
van volkshuisvesting en stadsvernieuwing. Wij moeten uiterst behoedzaam zijn
dat dit systeem niet verslechtert.
   De koppeling van de uitkeringen aan de inkomensontwikkeling is een
absoluut minimum. In de discussie heeft tot nu toe het accent vooral gelegen
op de haalbaarheid van de koppelingen. Alsof de inkomensverhoudingen nu
ideaal zouden zijn en alleen in stand moeten worden gehouden! Voor ons is de
sterke stijging, die met name de hoogste inkomens in de marktsector hebben
genoten, niet vanzelfsprekend.
   Natuurlijk zijn wij ons bewust van de economische tegenwind die dreigt de
kop op te steken. Wij vinden het echter niet logisch dat een verslechterde
economie wordt afgewenteld op degenen die er van allen het minst aan kunnen
doen, namelijk de uitkeringsgerechtigden. Van een salarisvermindering voor de
directeuren en de raden van bestuur van grote bedrijven die het in
internationaal verband slecht doen, heb ik zelden gehoord.
   Een duidelijke stellingname van Amsterdam - liefst samen met de andere
grote steden - naar het rijk toe is keer op keer gewenst. Juist in een grote
stad, waar toch al meer dan elders problemen zijn geconcentreerd, is het van
belang dat er draagvlak is voor de voorzieningen en is de koppeling van groot
belang om te voorkomen dat groepen mensen verder in het slop geraken. Wij
voelden ons in dezen overigens ook gesteund door het rapport van de
Commissie-Montijn, getiteld Grote steden, grote kansen.
   Kenmerkend voor sociale vernieuwing is de overdracht van middelen naar de
gemeente, waardoor een samenhangend beleid mogelijk wordt. Wij beschouwen dit
als positief. Aan de andere kant heb ik wel vragen bij de uitvoering, bij
voorbeeld bij de nadruk die wordt gelegd op fraudebestrijding en bij de
uitbreiding van de Gemeentelijke Sociale Dienst hiervoor.
   Ik kom hiermee aan het probleem van de handhaving. De
PvdA-gemeenteraadsfractie heeft hieraan in haar werkplan van dit jaar veel
aandacht gegeven. Ik waag de stelling, dat de meeste wetgeving zoals wij die
in Nederland kennen uiteindelijk bescherming geeft aan de zwakkeren. Bij
wetteloosheid is het immers het recht van de sterkste dat overheerst. Naast
het maken van goede wetten is dan ook het handhaven ervan belangrijk. Het min
of meer massaal overtreden van allerlei regels, in de sfeer van de Sociale
Dienst, het verkeer, het milieu en de belasting kan niet worden getolereerd.
Daarvoor is de samenleving en zijn de maatschappelijke compromissen te
kwetsbaar.
   Evenzo levert het echter problemen op wanneer voor sommige groepen en
sommige maatschappelijke sectoren de handhaving van de regels met groot
enthousiasme ter hand wordt genomen, terwijl in andere sectoren
normoverschrijdend gedrag vrijwel ongestraft blijft. Hoe vaak is het de
laatste tijd niet voorgekomen dat bij economische delicten de boete minder
bedroeg dan het aanwijsbare materiële voordeel van de schuldige? Zwartrijders
op de tram worden genoemd als schoolvoorbeeld in de handhavingsdiscussie. Wat
wordt er echter gedaan aan de zeer vele overtredingen die automobilisten
maken en die iedereen de hele dag ziet? Ik denk soms wel, dat op een
zaterdagavond bij het Leidseplein vrijwel alle bestuurders die in hun auto
stappen te veel hebben gedronken. Waarom wordt dat zo weinig gecontroleerd?
Hoe reëel het verder ook is, de uitkeringsfraude aan te pakken, als de
belastingwetten massaal worden overtreden en er in Nederland voor miljarden
zwart geld in omloop is, wringt er wat. Het gaat dus niet alleen om de
handhaving bij de Sociale Dienst.
   Van een gemeente die, overigens terecht, zegt zich meer te richten op de
eisen van de klant, mag een grote inzet op een breed terrein van
dienstverlening en handhaving worden verwacht. Naarmate wij echter meer
nadruk leggen op controle en handhaving, zullen wij ook de kwaliteit van die
handhaving nauwkeurig in de gaten moeten houden. Ten koste van alles moeten
wij voorkomen, dat een strengere, maar onzorgvuldige handhaving helaas
haareigen zwarte circuit oplevert. Dat gevaar is niet denkbeeldig. Ik geef
gewoon een aantal voorbeelden uit de gemeentelijke praktijk van alledag.
   Zo betekent het eerlijk melden van wisselende neveninkomsten bij de
Gemeentelijke Sociale Dienst nog altijd, dat mensen extra administratieve
rompslomp en verkeerde verrekeningen te vrezen hebben. Dat is niet bepaald
een stimulans. Kijken wij naar de handhaving van het parkeerbeleid, dan valt
op hoe vaak men ziet dat de auto's, die betrekkelijk netjes in parkeervakken
staan, maar de tijd hebben overschreden, wel worden bekeurd, maar de auto die
geheel verkeerd staat en bij voorbeeld zelfs voetgangers belemmert niet.
   Zelf merkte ik het op duidelijke wijze toen ik officieel een aanvraag voor
een dakterras bij de gemeente indiende; vermoedelijk als ‚‚n van de weinigen.
Hoe gaat het dan? De eerste aanvraag werd na maanden afgekeurd: te groot. Een
tweede aanvraag, weer na maanden, goedgekeurd met stringente eisen over het
bebouwde oppervlak. Omdat de kosten uit de hand dreigden te lopen, werd het
uiteindelijk nog wat kleiner gemaakt. Dat kan dus niet. Bouw- en
woningtoezicht eiste alsnog aanpassing van het ontwerp. Dat komt
onbegrijpelijk over in een buurt waar vele dakterrassen en een complete
poffertjeskraam geheel zonder vergunning zijn neergezet. Wanneer de burger
die zich aan de regels probeert te houden keer op keer merkt dat het hem
moeilijk wordt gemaakt, terwijl de buurman de regels straffeloos overtreedt,
wordt het vertrouwen in overheid en politiek aangetast. Mensen vinden dit
gewoon niet eerlijk.
   Om geloofwaardig te zijn moet de handhaving van de regels door de overheid
over de gehele breedte worden versterkt en getoetst op uitvoerbaarheid. Dit
hoort samen te gaan met een verbeterde dienstverlening. Hierdoor zal het
vertrouwen van de Amsterdammers in de overheid weer kunnen toenemen.
   Natuurlijk is de overheid niet alleenzaligmakend, maar ik denk, dat de rol
van de overheid gedurende de laatste tijd meer is teruggedrongen dan
wenselijk moet worden geacht. De slinger is gedurende de jaren tachtig wel
erg ver doorgeslagen naar privatisering en ophemelen van het bedrijfsleven.
Politiek en overheid zijn aan een herwaardering toe.
   Sociale vernieuwing, hoe belangrijk ook, is natuurlijk maar een onderdeel
van de inspanningen waarvoor wij ons zien gesteld. Zo worden in de missive
ook nadrukkelijk andere onderwerpen genoemd, als milieu, multiculturele
samenleving en het publieke domein. Ook op deze terreinen moeten keuzen
worden gedaan en ook hier zal de PvdA zich laten leiden door haar overtuiging
dat in onze moderne maatschappij een schild voor zwakke groepen en zwakke
sectoren niet kan worden gemist.
   Het milieu is een sector die, ondanks alle aandacht die er publiekelijk
aan wordt besteed, in de praktijk nog steeds het onderspit delft in het
maatschappelijk krachtenveld. Soms zijn wij al blij als wij de groei van de
milieuvervuiling kunnen terugdringen. Wij spreken van ambitieuze
taakstellingen als wij proberen de vervuiling in 2000 even groot te houden
als nu. Substantieel terugdringen van de vervuiling komt eigenlijk maar
incidenteel voor, bij voorbeeld bij asbest en CFK's.
   Het halen van de doelstellingen van het Nationaal Milieubeleidsplan-plus
zal niet gemakkelijk zijn, maar op kleine schaal zullen gemeenten en
deelraden zelf meer moeten doen. Met name de handhaving van de milieuwetten
zal een probleem kunnen worden. Handhaving van de Hinderwet is niet steeds
vanzelfsprekend geweest. Hoeveel bedrijven werken zonder de verplichte
vergunningen? Is er een inhaalmanoeuvre gepland en wanneer zijn daarvan
resultaten te verwachten?
   Ik heb relatief lang gesproken over het aspect handhaving. Het is echter
een onderwerp dat op dit moment nadrukkelijk in de belangstelling staat. Ook
de missive behandelt het uitvoerig. Aan de beschouwingen in de missive heb ik
iets willen toevoegen. Handhaving is een overheidstaak die alleen kan worden
uitgevoerd wanneer de individuele burger de rechtvaardigheid en consistentie
van het overheidshandelen ook in kleine dingen herkent. Dan ook kan de burger
op zijn eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken.   Veel afzonderlijke
onderwerpen zullen tijdens de hoofdfunctiegewijze behandeling van de
begroting uitvoerig aan de orde komen. Ik wil hier ingaan op enkele speciale
onderwerpen, de politieke relaties in de Raad en de bestuurlijke
veranderingen.
   Ik kom nu eerst tot enige opmerkingen over het IJ-oeverproject. De
snelheid rondom de IJ-oeverontwikkeling is voor ons bron een zorg. Dat een
nieuw College aan het begin van een nieuwe collegeperiode met gewijzigde
politieke verhoudingen ruimte creëert om het maatschappelijk draagvlak voor
dit project te verbreden is een goede zaak. Een politicus die zelf met zijn
werk even vastzit, heeft vaak een stereotype reactie, namelijk de reactie die
men in het Haagse vakjargon het "zwartepieten" is gaan noemen. Wij vinden het
ongelukkig, dat de huidige wethouder ter verklaring van de trage
ontwikkelingen heeft gemeend te moeten verwijzen naar de uitspraken van
oud-wethouder Etty in Het Capitool, kort na de verkiezingen. De heer Etty
legde daar verband tussen de verkiezingsuitslag en het beleid ten aanzien van
de IJ-oevers. Hij refereerde met name aan de noodzaak van verbreding van het
maatschappelijk draagvlak. Het gaat daarom niet aan, de aarzelingen van de
beleggers in verband te brengen met het optreden van de heer Etty. Het gaat
om wat hij zei en dat was volkomen terecht.
   Een bezwaar in dezelfde orde is door onze fractie maandag jl. naar voren
gebracht tegen de wijze waarop is ingegrepen in de ambtelijke verhoudingen
rond het IJ-oeverproject. Deze wijze van handelen is zeer voor kritiek
vatbaar. Wie bij voorbaat tegen de wethouder is, zal denken dat hij de zwarte
piet voor de opgetreden vertraging bij zijn ambtenaar legt. Wie de ambtenaar
niet kent, zal denken dat hier sprake is van wel zeer duistere zaken. Dit
beeld vinden wij jammer. Wij zijn het eens met de conclusie die gisteren na
afloop van de besloten vergadering van de commissie van advies en bijstand
naar voren is gebracht, namelijk, dat het wenselijker was geweest indien de
conclusies van het lopende reorganisatie-onderzoek bij de recente ingreep in
de ambtelijke ondersteuning waren betrokken.
         (De heer HOLVAST: Er zijn gisteren op zijn minst twee conclusies
getrokken. U noemt er ‚‚n. Is de tweede ook uw conclusie, mede namens uw
fractie getrokken?)
   Misschien kunt u nog even herhalen, wat de tweede conclusie was.
         (De heer HOLVAST: Die was, dat de meerderheid van de commissie de
ingreep van wethouder Saris, zoals die vorige week heeft plaatsgevonden,
rechtvaardigt. Een uitzondering geldt alleen voor het CDA.)
   Ik heb getracht aan te geven, dat wij niet gelukkig waren met de gang van
zaken.
         (De heer HOLVAST: Dat is mij bekend.)
   Er is gisteren een commissievergadering geweest en wij hadden het mooier
gevonden als ook de ambtelijke reorganisatie aan de orde was gekomen bij de
bespreking van de nieuwe opzet van de federatie enz. In die zin zijn wij nog
steeds zeer ongelukkig met die gang van zaken.
         (De heer HOLVAST: Dat is mij bekend, maar kunt u zich voorstellen,
dat ik het mooier had gevonden, dat, als er na een uitvoerige bespreking als
die van gisteravond, meerdere conclusies worden getrokken, vandaag de hele
conclusie en niet slechts de helft overeind blijft dan wel beargumenteerd
wordt teruggenomen? Ik ga er nog steeds vanuit, dat de conclusies van
gisteravond door uw fractie worden gedeeld.)
   Jawel, maar...
         (Wethouder SARIS: Zei u "jawel"? Ik wil graag duidelijkheid hebben
omtrent de positie van de fractie van de PvdA. Deelt u de conclusie, dat de
ingreep gerechtvaardigd was?)
         (De heer VELDMAN: Dat zullen wij nog in de fractie bespreken.)
   Ik wil graag proberen, er zelf uit te komen. Na de commissievergadering is
gisteren een communiqu‚ uitgebracht. Het is heel duidelijk, dat wij zowel
gisteren als maandag onze visie hebben gegeven. Het is ook duidelijk, dat
dewethouder daarover uitermate gevoelig is. Wij zijn het eens geworden op het
communiqu‚ van gisteravond, maar dat betekent niet, dat wij het niet beter
hadden gevonden als het allemaal in ‚‚n keer, inclusief de hele reorganisatie,
 tot stand was gekomen. Nu is er helaas ‚‚n persoon uitgehaald.
         (Wethouder SARIS: U bent het dus eens met de conclusie dat de
ingreep die ik vorige week heb uitgevoerd gerechtvaardigd was? Dat staat
namelijk in het communiqu‚.)
   Wij hebben er wel kanttekeningen bij gezet.
         (De heer HOLVAST: Daar heeft de hele commissie kanttekeningen bij
gezet. Wij kunnen die met u delen. Er staat in het communiqu‚: "Het ware
beter geweest, als...". Ik verzoek u dan ook, niet selectief te zijn.)
         (De heer J. VAN DUIJN: Het was een besloten commissievergadering.
Hoe kunt u daaruit mededelingen doen?)
   De VOORZITTER: Mag ik de leden van de Raad verzoeken, de algemene
beschouwingen algemeen te houden? Als mevr. De Waart bevestigt, dat het
communiqu‚, dat ik hier voor mij heb, mede namens haar is opgesteld...
         (De heer HOLVAST: ...dan ben ik tevreden.)
   Mevr. DE WAART-BAKKER: Ondanks dat het communiqu‚, zoals de heer Veldman
opmerkte, niet in de fractie is besproken, wil ik wel zeggen, dat het goed is,
 dat er gisteren over deze kwestie is doorgepraat. Ik had er namelijk geen
behoefte aan, deze eerste algemene beschouwingen van het nieuwe College te
beginnen met onzekerheid, of althans...
         (Wethouder SARIS: Waarom begint u er dan op deze manier over?)
   Wij hebben de onzekerheid willen weghalen, maar dit betekent voor ons niet,
 dat wij er niet op mogen terugkomen. Dat beslissen wij nog altijd zelf. Wij
maken zelf uit, hoe wij erover denken. Ik wil er ten slotte over zeggen, dat
naar ons oordeel de wethouder voor de IJ-oevers zijn tijd hard nodig heeft om
aan de hand van de zeer binnenkort te verwachten conclusies van het
organisatie-onderzoek van het IJ-oeverproject met geloofwaardige voorstellen
te komen.
   Uit de recente uitspraken van minister Alders blijkt dat ook van
rijkszijde de belangstelling voor de steden groot is. Wat wij aanvankelijk
het compacte- stadsbeleid noemden is nu door provincie en rijk overgenomen.
Dit heeft tot gevolg, dat er meer kan worden gebouwd in de stad en dat de
verbetering van het openbaar vervoer verder ter hand kan worden genomen. De
PvdA-fractie realiseert zich dat ook goede - want milieuvriendelijke -
beleidsvoornemens op verzet kunnen stuiten. Ik denk daarbij aan de discussie
over de spooruitbreiding Zaanstraat en de problemen in de westelijke
tuinsteden om locaties aan te wijzen voor woningbouw.
   De discussie rondom de noord-zuidlijn begint nu echt op gang te komen. De
PvdA betrekt daarin een voorzichtige positie. Vele Amsterdammers hebben grote
belangen bij de besluitvorming en dus is de grootst mogelijke zorgvuldigheid
geboden. Er zijn nog vele onduidelijkheden en het lijkt op dit moment vooral
zaak, te bewerkstelligen dat op het juiste moment de juiste besluiten kunnen
worden genomen. Dit betekent, dat wij niet moeten worden overvallen door
deadlines van de rijksoverheid, door lacunes in technische onderzoeken, door
onvergelijkbaarheid van de verschillende varianten, door het ontbreken van
financiële gegevens enz. Wij hebben in een commissievergadering gevraagd om
een concreet tijdschema van het besluitvormingsproces waarin de externe,
autonome factoren die dat proces kunnen beïnvloeden zijn opgenomen. Wij
hebben gevraagd om een matrix waarin van alle varianten de voor- en de
nadelen eenvoudig zijn af te lezen. Voorts hebben wij gevraagd om het in de
discussie betrekken van een variant (het plan Heinemeijer/Bierman). Dit is
nodig, niet omdat het een goed plan zou zijn (onze voorlopige mening is dat
het dat niet is, althans dat het geen alternatief is voor de noord-zuidlijn,
maar een andere functie zou kunnen hebben), maar de eenvoudige constatering
dat het plan in de maatschappelijke discussie vaak wordt gepresenteerd als
alternatief voor denoord-zuidlijn, maakt dat het goed is deze variant een
eerlijke kans te geven.
         (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U zegt, dat het een slecht plan is, dat
nader moet worden bestudeerd, maar dat het een andere functie zou kunnen
hebben. Dat is wat raadselachtig. Op welke andere functie doelt u dan?)
   Ik bedoel, dat het een eerlijke kans moet hebben om de voor- en nadelen op
een rijtje te zetten.



         (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Om het eerlijk in de prullenmand te
kunnen gooien?)
   Misschien wel. Vooralsnog beschouwen wij het plan niet als een topper,
maar wij moeten het ook nog niet weglaten uit de discussies.
         (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Het is toch een tendentieuze manier van
iets aan de orde stellen, als u...)
   Men kan het ook eerlijk noemen. Wij vinden het geen topper, maar toch
willen wij het bespreken, omdat sommige anderen het wel belangrijk vinden.
Hoe u daarover denkt, moet u zelf weten.
   De eerste paragraaf van de missive is genoemd "De eenheid van de stad". Op
zichzelf is dat een merkwaardige titel in een jaar dat de decentralisatie van
de stad vrijwel is voltooid. Als het College hiermee heeft willen zeggen dat
voor het goed en efficiënt functioneren van de stad een actief centraal
bestuur nodig is, ben ik het ermee eens. Wij zullen echter wel wat concreter
moeten zijn. Zo mag een nieuwe nadruk op de eenheid van de stad er niet toe
leiden dat de vorming van een deelraad in de binnenstad wordt uitgesteld. Wel
kunnen wij eens verder nadenken over de meest efficiënte ambtelijke
organisatie van deze deelraad in relatie tot de centrale stad.
   Behalve door het doorgaande proces van decentralisatie wordt de
bestuurlijke organisatie van Amsterdam in de komende jaren in belangrijke
mate beïnvloed door de komst van een agglomeratiebestuur. Het programakkoord
zegt hierover dat op korte termijn, mede op basis van het advies van de
Commissie-Van der Louw, wordt gewerkt aan verdieping van de reeds gegroeide
bestuurlijke samenwerking in ROA-verband. Het advies van de Commissie-Van der
Louw is onlangs verschenen. In het advies wordt gepleit voor een regionaal
bestuur dat in dit stadium niet rechtstreeks wordt gekozen, maar dat zich wel
kan ontwikkelen, waarvoor directe algemene verkiezingen noodzakelijk zijn.
Daar staan wij achter.
   Interessant is de opvatting dat het regionaal bestuur de
binnengemeentelijke decentralisatie zal opvatten als een Amsterdamse
aangelegenheid, waarbij de centrale stad in het bestuur is vertegenwoordigd
en Amsterdam verantwoordelijk is voor de terugkoppeling op de deelraden. Deze
opvatting wordt niet door iedereen gedeeld. Zo bepleit het nieuwe provinciaal
verkiezingsprogramma van de PvdA een regiobestuur waarin de Amsterdamse
inbreng door de afzonderlijke deelraden wordt geleverd. Dit is in strijd met
de door het College benadrukte eenheid van de stad. Ik steun in dezen de
opvatting van het College, maar vraag tegelijkertijd hoe het College hierin
wil opereren.
   Ruim een halfjaar na de afsluiting van het nieuwe programakkoord en de
samenstelling van het nieuwe College is het nog geen tijd voor een echte
evaluatie. Dit is de eerste begroting voor een periode waarin de PvdA een
andere positie heeft dan wij gewend waren. Is dit te merken? Wij vinden de
huidige begrotingsmissive vlakker dan voorgaande jaren. In de Raad heersen
andere politieke verhoudingen en andere omgangsvormen. Er is minder overleg
en het is vaak onduidelijk wat andere partijen zullen gaan doen.
   Wel maakt de Raad, duidelijker dan in vorige perioden, eigen afwegingen
die kunnen afwijken van die van het College. Ook de nieuwe invulling van het
voorzitterschap van commissies van advies en bijstand is een onderdeel van
deze ontwikkeling. Jammer is het mijns inziens, dat deze trend niet door alle
partijen wordt gedragen en dat de VVD geen voorzitters heeft willen leveren.
Naar onze mening zijn de ontwikkelingen nog niet helemaal helder. Wij zien
zowel positieve als negatieve aspecten en wij hopen, dat er volgendjaar meer
over te zeggen zal zijn.
   De bezwaren die wij hadden tegen het referendum hebben wij deze periode
opgegeven. Wij hebben gaarne ingestemd met de proef als voorgesteld en zijn
zeer geïnteresseerd in het resultaat. Juist wij zijn dan ook teleurgesteld
dat de voorbereiding van het eerste referendum zo moeizaam verloopt.
   Ik wil eindigen met nog iets te zeggen over de relatie met de burger. Men
zegt wel eens dat het nieuws van vandaag de verpakking is van de vis van
morgen; dat het geheugen van de kiezer kort is en dat de politicus al
helemaal geen geheugen heeft. Voor de PvdA gaat dit niet op. De
verkiezingsnederlaag die wij leden staat ons nog helder voor de geest. In
onze bestuurspraktijk proberen wij ook de lessen ervan toe te passen: meer
luisteren naar de burger en zijn vertegenwoordigers, proberen tot overeenstemmi
ng te komen met
actiegroepen e.d. In sommige gevallen kan dit betekenen, dat wij besluiten
uit het verleden willen heroverwegen.
   De Gemeenteraad van Amsterdam is er echter niet alleen om besluiten uit
het verleden te heroverwegen. Wij moeten ook nieuwe besluiten nemen. Meer dan
in de afgelopen aanloopperiode zullen alle akkoordpartijen moeten bewijzen
dat een slagvaardig bestuur met elkaar mogelijk is.
    De heer ROBBERS: Mijnheer de Voorzitter. "De eenheid van de stad", staat
boven de missive. Van daar uit wordt een aantal aandachtspunten voor het
gemeentebestuur op dit moment aangeroerd. Ik wil die elementen met nog andere
die ik daaraan heb toegevoegd bezien, mede vanuit de positie van de daarbij
betrokkenen, allen Amsterdammers en, zo nodig, met hen de discussie openen
over hun rol, taak, verantwoordelijkheid of positie. In de loop van mijn
betoog zult u dan ook tegenkomen:
    de plannenmaker
    de stadswandelaarster
    de nieuwe Amsterdammer
    de cultuurmaker
    het gemeenteraadslid
    de ambtenaar
    de cliënt van de instantie
    de snelle jongen
    de regio-Amsterdamse
    de binnenstadsbewoonster
    de niet-actieve
    de overdagse Amsterdammer: de werkforens.
Volgens mij is dat een representatieve steekproef van twaalf.
   Het feit dat zij vandaag een rol spelen in mijn bijdrage maakt hen niet
meer bijzonder dan de ontelbare andere betrokken Amsterdammers, die zeer
aanwezig en streng toekijkend meeleven met wat wordt gezegd door en over de
wel genoemden; van Amsterdam heeft immers iedereen verstand en alle
Amsterdammers zijn a priori expert op elk gebied dat ter sprake komt - vooral
de tram - en daarbij ook altijd betrokken, als het over de stad gaat. Wanneer
ik echter naar aanleiding van de missive bij de begroting van de gemeente
Amsterdam voor het jaar 1991 de stad, het bestuur van de stad, de bewoners en
gebruikers van de stad en de grote vraagstukken en projecten overzie, kom ik
deze twaalf in elk geval tegen.
   Sedert dit najaar telt Amsterdam weer 700.000 inwoners; een getal dat in
vijf jaren langzame groei is bereikt, na een snelle daling gedurende de
zestien daaraan voorafgaande jaren. In 1959 telde Amsterdam op het hoogtepunt
immers nog 875.000 inwoners; 25% meer dan nu. In dat jaar moesten de plannen
voor de Bijlmermeer nog worden gemaakt; in het stadsdeel Zuidoost woont nu
alleen al ruim 10% van die 700.000 Amsterdammers. Ook in het noorden en
westen lag de rand van de stad heel wat dichter bij het centrum dan nu het
geval is. Toen ik in het begin van de zestiger jaren als werkstudent voor
conducteur speelde, nee was - zonder uniform, met alleen een pet, een armband
en een stempelaar - en als "spitsboef" werkte op de drieassers van lijn twee,
was daarvan het eindpunt nog het Hoofddorpplein; aan de rand van de stad. Op
die kleinere oppervlakte leefden en werkten toen gemakkelijk veel grotere
aantallen Amsterdammers dan nu. Nu barsten de straten uit hun voegen van de
volte en de adem wordt ons ontnomen door de verstikkende uitlaatgassen van
eindeloze voortkruipende en stilstaande files door de gehele stad. De
bewoners en werkers zijn uit elkaar getrokken en verspreid over grote
gebieden. Als de afstanden worden vergroot, worden de verplaatsingen
vermeerderd. De mensen van 1991 hebben niet alleen meer priv‚ leefruimte
nodig, zij hebben ook een groter aandeel van de openbare ruimte nodig. Ruimte
is steeds belangrijker geworden en bruikbare ruimte steeds schaarser, dus
kostbaarder en zakelijk gezien daarom ook steeds interessanter.
   In dat licht gezien is het van belang, dat degene die over de ruimte
beschikt, de gemeente Amsterdam - bij voorbeeld aan de IJ-oevers, of op
industrieterreinen langs de zuidrand, het westen en het zuidoosten van de
stad - - die ruimte niet lichtvaardig uit handen geeft aan de plannenmaker.
Volgens de fractie van D66 is het dan ook terecht, dat het College in zijn
veranderde samenstelling en na het sluiten van een nieuw akkoord de standvan
zaken ten aanzien van de organisatie en de financiering van de ontwikkeling
van de IJ-oevers opnieuw heeft bekeken en niet zonder meer is voortgegaan
waar het oude College was gebleven, zonder daarbij de continuïteit van
bestuur aan te tasten. Niet de plannenmaker of de financier heeft de
verantwoordelijkheid voor de ruimte, maar het gemeentebestuur. Wij zijn het
aan de Amsterdammers verplicht, zeer zorgvuldig met die verantwoordelijkheid
om te gaan. Wat de fractie van D66 betreft geldt die verantwoordelijkheid ook
voor beslissingen, die pas over jaren kunnen worden genomen. Onze directe
taak is nu opnieuw onze visie, die is vastgelegd in een aangepast programma
van uitgangspunten, tot uitdrukking te brengen in een bestemmingsplan. Eerst
een visie, dan een plan, weet u nog wel? Ook wanneer de realisering en
financiering van het project in een public-private-partnership wordt
ondergebracht, blijven uiteindelijk wettelijk en moreel de publieke
verantwoordelijkheden ten aanzien van de bestemming in handen van de
Gemeenteraad; de dichtheid, de parkeernormen, de infrastructuur, de
welstandsnormering. De politiek hoort altijd het primaat te houden boven de
techniek.
   Het zijn echter niet alleen de zeer grote plannenmakers die wij tegenkomen.
 Er zijn ook middelgrote en kleinere, die zich met Vendexdriehoeken
bezighouden of met blokken of enkele gebouwen. Hun plannen bepalen minstens
zo sterk het gezicht van de stad, zeker in de historische binnenstad. Het
lijkt erop, dat het ons meer moeite zal kosten het aanzicht van de stad weer
in de vingers te krijgen dan alleen door flinke taal uit te slaan in kranten
en op congressen. Ik geef de stadswandelaarster, de Amsterdamse bewoonster of
bezoeker van de stad gelijk, die klaagt over de wijze waarop onderpuien van
monumenten door daarin gevestigde winkels worden aangekleed, de straten door
triplexen en piepschuimen terrasbouwsels worden verkermist, het zicht op
monumentale grachten door drijvende vuilnisbelten en scheepswrakken wordt
bedorven, de straat nog steeds wordt bevuild door lieden die - als het over
honden gaat - zich van niemand iets aantrekken. Ook de overlast van auto's
hoort in dit rijtje thuis. Niet alleen rijdende, maar ook stilstaande auto's
maken het de wandelaarster moeilijk zich vrij te bewegen, om nog maar te
zwijgen van de fietser.
   Het terugdringen van de parkeeroverlast op straat, desnoods door
drastische tariefverhogingen, en het geven van ruim baan aan het openbaar
vervoer zijn noodzakelijk. Als wij het belangrijkste verkoopargument van
Amsterdam - de unieke historische binnenstad, ook voor bedrijven die zich op
de IJ-oevers zullen vestigen - verspelen, is de ruimte die wij in handen
hebben helemaal niet meer zo kostbaar en verliezen wij het recht, welke eis
dan ook te stellen aan toekomstige contractpartners. Welke eisen staan in ons
programma? Sociale woningbouw, extra inspanningen voor culturele projecten,
voorrang voor werkgelegenheidsprojecten, al dan niet via
buurtontwikkelingsmaatschappijen. Als wij het aanzien van de stad als
aantrekkingskracht voor investeerders verspelen, kunnen wij deze idealen ook
wel vergeten. Voor Amsterdam geldt meer dan voor welke plek in de wereld dan
ook het volgende: als een wandelaarster zich ergert aan de stad, doet de
investeerder dat ook. Een schone en aantrekkelijke stad is een regelrecht
economisch belang.
   Niet alle Amsterdammers profiteren van de economische voorspoed.
Natuurlijk, de mensen die werk hebben, profiteren van de toenemende
economische bedrijvigheid. Er zijn echter ook niet-actieven, bejaarden en
arbeidsongeschikten. Niet voor iedereen is het gemakkelijk even de straat op
te gaan, boodschappen te doen, ergens neer te strijken of uit te gaan. Veel
Amsterdammers kunnen zich dat ¢f niet permitteren, ¢f zij durven niet eens de
straat op te gaan in verband met alle obstakels en onveiligheid. De fractie
van D66 vindt dat voor een stad als Amsterdam en voor alle Amsterdammers
samen eigenlijk een groot schandaal. Dit is een van de oorzaken van sociaal
isolement en daardoor van sociale achterstand. Niet voor niets wordt een
rechtstreeks verband gelegd tussen de sociale vernieuwing en de
stadsvernieuwing. Laten wij dat verband ook leggen met deleefbaarheid van de
openbare ruimte.
   De nieuwe Amsterdammer is net zo goed en net zo slecht als de oude, die is
geboren of getogen in deze stad. Ik heb het al eens eerder gezegd: Amsterdam
heeft door zijn geschiedenis heen altijd nieuwe Amsterdammers opgenomen en is
daarvan rijker geworden, net zo goed als van de eigen burgers. Het heeft
echter net zo veel te stellen gehad met zijn geboren burgers als met de
nieuwe burgers en het moest soms specifieke maatregelen nemen; niet om de
nieuwe Amsterdammers op hun plaats te zetten, weg te werken of achteruit te
zetten in hun rechten, maar om ervoor te zorgen dat zij de kans krijgen "oude"
 Amsterdammers te worden. Dat heeft altijd betekend, dat er moest worden
ingehaald. Als er al een verschil is, is dat een verschil tussen "nog niet"
en "al wel", een kwestie van tijd, en niet een door betrokkenen veroorzaakte
of gewenste situatie.
   De fractie van D66 is er daarom voorstandster van dat nieuwe Amsterdammers,
 wanneer zij in een achterstandspositie zitten, recht hebben op een speciale
behandeling. Wij geven dat recht ook aan andere groepen in een
achterstandspositie. Wij willen er daarbij op letten, dat specifieke regels
die voor nieuwe Amsterdammers en soms klaarblijkelijk voor allochtone groepen
verkeerd werken, worden aangepast. De regeling om beginnende allochtone
ondernemers te helpen aan een startkapitaal is een dergelijk voorbeeld. Deze
regeling kent een typisch Nederlandse systematiek, namelijk het direct
inhouden van de kosten voor de geldlening en het direct vragen van rente en
aflossing. Voor Amsterdammers uit Suriname is dat een regelrechte
onrechtvaardigheid. Men ontvangt immers meteen minder geld dan men op papier
kreeg toegewezen. Voor men, bij wijze van spreken, iets heeft kunnen doen
moet men al betalen. Zo worden aanmoedigingsmaatregelen
ontmoedigingsmaatregelen. Zo'n regeling moet niet met allerlei
spraakverwarrende gesprekken worden uitgelegd - dus goedgepraat - of onder
folders in allerlei talen worden bedolven, maar dient eenvoudigweg te worden
gewijzigd en te worden afgestemd op het rechtvaardigheidsgevoel van de
gebruikers. Het is de gemeente die hier druk moet uitoefenen op een
uitvoerende bank als de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam. Als dat niet kan
of mag, moet het "gemeentelijke" er ook maar af.
   Allochtone initiatiefnemers die subsidie vragen voor een project of
programma, moeten weten waar zij advies kunnen krijgen en waar zij terecht
kunnen voor steun voor het management en voor organisatorische faciliteiten.
Deze groepen gaan vaak ten onder aan het feit dat het onmogelijk is het
nodige management in huis te halen, waardoor veel subsidiegeld wordt
verbruikt voordat men aan zijn eigenlijke doel toekomt. Het is jammer als na
alle opgebrachte inspanningen er geen voorstelling is gerealiseerd, het idee
voor werkervaringsplaatsen de mist is ingegaan en men geen banen heeft kunnen
creëren, maar het is slecht als dat gebeurt door onvoldoende kansrijke
omstandigheden of voorwaarden. Er moeten daarom consultatie- en
adviesloketten komen, liefst in de bestaande circuits, want er is geen
behoefte aan bureaucratiserende overhead-instanties.
   E‚n ding staat vast: wie niet zijn leven lang nieuwe Amsterdammer wil
blijven moet een oude Amsterdammer worden, maar dan niet een zoals in de
vorige paragraaf werd beschreven, maar een actieve, sociaal betrokken
Amsterdammer. Men moet daarom de taal en de cultuur van die stad verwerven.
Gescheiden leven verrijkt de stad niet. In dat kader is het opheffen van
achterstanden ook een taak van de nieuwe Amsterdammers zelf. Zij kunnen ook
fouten maken; zij zijn immers net zo goed en net zo slecht als de andere
Amsterdammers.
   Men kan zich nog echt verbazen over sommige Amsterdammers die men
tegenkomt; bij voorbeeld de snelle jongen die een paar weken geleden zijn
auto dubbel parkeerde op de tramrails in de Minahassastraat om te telefoneren.
 Al gauw stond er een tram achter die blokkade. Dat telefoontje duurde echter
even; drie kwartier om precies te zijn. Er stond toen een file van twaalf
trams, ik geloof van twee kanten, geblokkeerd. Het feit dat mensen regels en
fatsoen aan hun laars lappen, wordt de laatste tijd vanalle kanten
becritiseerd. De Politie zette de dader op de bon. Het gaat mij nu echter om
de vraag, of het Gemeentevervoerbedrijf of de gemeente Amsterdam al de
rekening voor de geleden schade heeft ingediend. In drie kwartier tijd kan
men toch wel een nummerbord lezen en de schade van drie kwartier ontregelde,
uitgevallen dienstregeling moet men gemakkelijk kunnen berekenen. Wij hebben
toch nog wel het benul om kwaad te worden om dergelijk gedrag? Wethouder Ten
Have moet niet alleen paaltjes plaatsen omdat een column-schrijver van een
krant dat zegt; wij moeten rekeningen presenteren. Nu eindelijk de
fiscalisering van het parkeren, de 24-uurs wielklemmen, in aantocht zijn,
moeten wij doorzetten. Wat D66 betreft, mag men daarbij het nodige
uitbesteden. Er is, als het zover komt, vast wel ergens een fatsoenlijk
incasso-bureau te vinden voor dit soort claims. Kostendekkend werken is voor
een overheidsdienst schijnbaar lastig, waar particuliere bedrijven bij
hetzelfde werk al gauw winstgevend werken.
   Hoe lang werkt de gemeente nu al met aan particuliere aannemers uitbesteed
straatmakerswerk of rioleringswerk, naast een beperkte eigen dienst? Wanneer
komt er eindelijk een open aanbesteding van wegsleepwerk, te verrichten op
gezag en na opdracht van een opsporingsbevoegd ambtenaar? De Dienst
Parkeerbeheer kan dan voor dat werk uitsluitend een administratie- en
betaalkantoor aanhouden; de wegsleepauto's en opstelterreinen behoren dan bij
de onderneming. Wij hebben nu toch geen Centrale Werkplaats meer; of moet ik
zeggen: toch óók geen? De fractie van  D66 is ervan overtuigd, dat er op deze
wijze sneller, vollediger en eindelijk wat de gemeente betreft kostendekkend
kan worden gewerkt. De winst wordt geboekt door de onderneming die door de
gemeente is aanvaard, maar vooral door de burgers, al die Amsterdammers die
zien, dat de stad weer wat leefbaarder wordt.
   Zijn er soms meer taken die op dezelfde wijze kunnen worden aangepakt? Ik
noem bij voorbeeld de graffiti. Men kan zich inzetten voor de opsporing van
de daders en de kosten daarvan inclusief het schoonmaken op hen verhalen.
Vervolgens noem ik het onderhoud van het straatmeubilair, de controle van het
op straat gezette huisvuil en het legen van de afvalbakken.
   Het College stelt trots vast, dat het de Raad een sluitende begroting
heeft aangeboden. Daarbij zijn nog wel wat kanttekeningen te plaatsen en mijn
fractiegenoot Cornelissen is ook van plan dat vanavond te doen tijdens zijn
financiële beschouwingen. De verantwoordelijkheid moet worden gelegd waar zij
hoort en wie verantwoordelijkheid draagt, moet verantwoording afleggen. Men
moet goed met de middelen omgaan en zorgvuldigheid betrachten in het uitgeven.
 Onze trots daarop moet nog wel bescheiden zijn; het is niet zo lang geleden,
dat de gemeente tamelijk gemakkelijk begrotingsposten overschreed, of bij
grote projecten de uitgaven zelfs gigantisch uit de hand liet lopen. Als dat
nog gebeurt zitten wij er bovenop. Men moet bescheiden zijn, maar ook beslist;
 dat is de manier waarop wij het willen. Of het komt door ons voorbeeld in
het verleden is niet bekend, maar het lijkt erop dat er in onze stad nog
sectoren zijn, waar die zorgvuldigheid ten aanzien van de beschikbare
middelen nog niet goed is doorgedrongen, terwijl die sectoren voor een zeer
groot deel met overheidsgeld werken, dus met geld van de gemeenschap. Als wij
de stad slecht besturen, moeten wij dat verantwoorden voor de kiezers; zij
bepalen of wij mogen doorgaan. Managers en beheerders van begrotingen die
afhankelijk zijn van veel overheidsgeld, leggen verantwoording af aan de Raad,
 maar dat is niet hetzelfde als de verantwoordelijkheid bij de Raad leggen.
   Uit een voor Amsterdam buitengewoon belangrijke sector, die van de cultuur,
 zijn dit jaar van de cultuurmakers  helaas signalen, standpunten en gedrag
naar voren gekomen die weinig blijk geven van deze goede-huisvader-stijl. De
fractie van D66 vindt het onacceptabel, dat de ene na de andere culturele
instelling in de loop van dit jaar democratische besluiten van de Raad blijkt
te hebben genegeerd en de rekening daarvan nu bij de gemeente deponeert,
alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. Ik wil serieus worden genomen.
Als de Raad bij de vaststelling van de begroting voor 1988, alles afwegende,
het besluit neemt om Frascati, na de opheffing vantoneelgroep Baal, bij de fl
450.000 ton die het al ontving, niet fl500.000 maar fl300.000 extra te geven
tot een totaal van fl750.000, is het is dus nooit fl950.000 geweest. Wie drie
jaar lang meer uitgeeft dan op zijn begroting van inkomsten van fl750.000
mogelijk is, gaat failliet en moet dan vervolgens niet zeggen, dat de
gemeente die instelling de nek omdraait, maar heeft dat ipso facto zelf
gedaan. Men moet toch wel volstrekt verblind zijn om die situatie te
verklaren uit een gesuggereerde vroegere bezuiniging op Frascati. Men ging
van fl450.000 naar fl750.000; dat kan men toch geen bezuiniging noemen? Dat is
nog niet eens de laatste draai. In een interview met Het Parool van 24
november jl. suggereert de heer David Schild, die verantwoordelijk was voor
het financieel beleid van Frascati gedurende de jaren die ik bespreek, dat er
n£ sprake is van een bezuiniging van fl200.000 op Frascati, bij de huidige
begroting, onder het motto dat de gemeente eerst de Kleine Komedie wilde
pakken, daarna het Shaffy-theater om zeep heeft geholpen en dat nu Frascati
aan de beurt is. Het is teleurstellend, dat er mensen zijn die dit soort
berichten helpen circuleren. Wie zwalkt er nu eigenlijk? Is dat de gemeente
Amsterdam in haar cultuurpolitiek of zijn dit de cultuurmakers die menen, dat
zij democratische besluiten simpelweg naast zich neer kunnen leggen?
   Ik wijs in dit verband op nog een voorbeeld van het elders neerleggen van
de eigen verantwoordelijkheid. Het programmeringsbudget - dat is iets anders
dan een produktiebudget - van de Stadsschouwburg, is twee jaar geheel
incidenteel toegekend, sedert vorig jaar deels structureel gemaakt en deels
nadrukkelijk opnieuw incidenteel toegekend; dus voor ‚‚n jaar en dat was 1989.
 Voor 1990 is het opnieuw voor ‚‚n jaar toegekend en ook dat jaar is nu
voorbij. Als wij de directeur van de Stadsschouwburg ruimte hadden willen
geven, dat geld ook voor volgend jaar als inkomsten te beschouwen, hadden wij
ook dat deel wel structureel gemaakt; dat heeft de Raad dus niet gedaan. De
directeur weet dat heel goed, want zij is niet dom en niet voor niets op deze
post gezet, met deze verantwoordelijkheid. Als men geld uitgeeft dat men nog
niet heeft gekregen, aanvaardt men zelf bewust een bedrijfsrisico; dat risico
is echter niet aanvaard door de gemeente, maar door de instelling, in dit
geval nota bene een gemeentelijke dienst. Misschien heeft het soort
terugdraaibeslissingen zoals in 1988 over het Concertgebouworkest daaraan wel
bijgedragen. De Raad besloot toen op voorstel van de wethouder, niet alleen
het orkest te ontzien bij de 5%-operatie die op dat moment door de
kunstwereld waarde, maar het bovendien te ontslaan van een eerder opgelegde
bezuiniging. Immers, al in 1986 werd de subsidie voor het Concertgebouworkest
verminderd voor een viertal orkestleden, die dus niet meer van de subsidie
van Amsterdam konden worden betaald. Het orkest besloot de formatie toch zo
groot te laten als zij was en die vier plaatsen te bekostigen uit andere
inkomsten. Het orkest mocht zelf proberen compenserende inkomsten te
verwerven voor de boventalligen. Optimistisch was men wel, want men rekende
op inkomsten die daarvóór nooit waren gelukt.
   Misschien hebben dat soort van terugdraaibeslissingen wel de indruk gewekt,
 dat de Raad gemakkelijk omver was te kegelen, als men sterk aandrong: het
gaat over de kunst en dat doet het goed in de media; de cultuurmakers hebben
gemeend dat men aan die kant gemakkelijker succes kon boeken dan in het eigen
beleid. Misschien hebben zij te lang betoonde consideratie met hun problemen
en een terechte overtuiging in de politiek, dat cultuur onmisbaar is en de
financiering ervan dus mede een taak is van de overheid, aangezien voor
besluiteloosheid. In elk geval houden zij niet op, een en ander voor te
stellen als "jojo-beleid". Laten wij ons dat laatste dan maar aantrekken en
teruggaan naar een eenduidig en helder beleid. Als er een lijk uit een kast
komt, moet naar de moordenaar worden gezocht en niet naar de meubelmaker.
   De fractie van D66 is een warm pleitbezorgster van de kunsten en daarom zo
bezorgd. Geld dat immers weglekt door verkeerd management, kan niet aan iets
beters worden besteed. D66 is van mening, dat de cultuurmakers in Amsterdam
eens bij zichzelf en bij hun eigen financieel beheer moeten zoekennaar
verantwoordelijkheid voordat zij de rekening bij de gemeente deponeren. Wij
steunen de wethouder, die nieuw beleid niet wenst te funderen op gemorrel aan
democratisch genomen besluiten. Wij kunnen toch ook niet subsidies met
terugwerkende kracht verlagen? De cultuurmakers moeten niet de suggestie
wekken, dat de subsidie met terugwerkende kracht kan worden verhoogd.
   Mijn fractie is altijd krachtig voorstandster geweest van meerjarige
budgetfinanciering; u begrijpt wel waarom. Wij menen dat de
verantwoordelijkheid moet liggen waar zij hoort: bij de cultuurmakers.
   Het zijn allemaal Amsterdammers die zichzelf in moeilijkheden zien komen,
als zij, afhankelijk van een minimaal inkomen afkomstig uit de sociale
wetgeving, meer uitgeven dan zij hebben. Het zijn er veel, bijna meer dan een
gemeenschap aan kan. Daarom is D66 van mening, dat er in de missive terecht
veel nadruk wordt gelegd op de elementen van de sociale vernieuwing. De
burgers hebben er belang bij dat de verbetering van de sociale positie van
allen de kans krijgt en dat de middelen daartoe zo direct mogelijk worden
benut. Het systeem van het "ene loket" voor allerlei steun bij pogingen,
baanlozen in een traject te krijgen dat tenminste uitzicht geeft op een baan,
blijft daarbij een grote wens.
   De cliënt van een instantie als de Gemeentelijke Sociale Dienst moet zich
geen lastige handophouder voelen. Het zijn geen bedelaars die in het uiterste
geval een beroep moeten doen op schuldsanering. Net als bij de nieuwe
Amsterdammers geldt hier, dat nood wet breekt. Waar speciale omstandigheden
gelden, moeten speciale regels worden gemaakt. Al die cliënten moeten het
respect krijgen waar zij recht op hebben, zonder verwijt. Het getuigt echter
net zo goed van respect wanneer van hen wel wordt gevraagd wat zij kunnen en
volgens de wet verplicht zijn. Het kan niet zo zijn, dat mensen een
meervoudige oproep voor een gesprek over hun situatie eenvoudigweg negeren,
zonder dat dat gevolgen heeft voor hun positie. Heronderzoeken zijn verplicht
en zowel de cliënt als de gemeentelijke overheid dient zichzelf daarbij
serieus te nemen. Juist dit soort houding geeft het gewicht aan de sociale
vernieuwing, namelijk een verbetering van de mogelijkheid van de burgers,
onafhankelijk hun plaats in de maatschappij in te nemen, ook als zij niet aan
het arbeidsproces deelnemen.
   Wonen en werken is twee. In de discussie over de deelraad in de binnenstad
en in die over het referendum werd dat telkens naar voren gehaald. Wie heeft
nu het meeste te zeggen over die binnenstad, de bewoonster van de Langestraat
of de gebruiker van het kantoor op Singel 102? Wie van die twee is
belangrijker voor de binnenstad? Wie moet inschikken en voor wie moet plaats
worden ingeruimd?
   Er zijn meer overdagse Amsterdammers - werkforensen - dan
binnenstadsbewoners binnen de Singelgracht. Daarnaast zijn er nog eens vele
tienduizenden gebruikers, zoals het winkelpubliek, de toeristen,
niet-actieven of gewoon vrije Amsterdammers die de binnenstad als hun domein
beschouwen.
   Wat al die werkforensen op zichzelf betekenen voor het milieu, is een
andere vraag. Niet voor niets heeft de Raad bij voorbaat al naar aanleiding
van de nota van uitgangspunten voor de IJ-oevers het voorstel aangenomen dat
het openbaar vervoer klaar moet zijn vóór de projecten. Het zou slecht zijn,
als wij tegelijkertijd het toegankelijk maken voor auto's niet alleen
evenveel prioriteit zouden geven, maar het zelfs als verkoopargument voor
locaties gaan gebruiken. Het programakkoord is hierin duidelijk. Alle plannen
zullen worden getoetst aan het NMP-plus. De fractie van D66 gaat daarvan uit,
voor de hele stad. Wij zullen dat kunnen toetsen aan de wijze waarop Raad en
College zullen omgaan met de binnenkort te verwachten verkeersmilieukaart.
   Dat al degenen die niet in de binnenstad wonen maar er wel werken en
degenen die er hun geld spenderen recht van spreken hebben, staat als een
paal boven water. Hebben zij echter ook meer recht van spreken over hetlokaal
bestuur dan degenen die in Zuidoost werken? Hebben werkforensen ooit
stemrecht voor de Amsterdamse Gemeenteraad gehad en is het in het verleden
ook altijd fout gegaan?
   Wij moeten op deze dilemma's niet te overspannen reageren. Alleen wie de
gezamenlijke binnenstadsbewoners voor oliedom houdt, vreest
verkiezingsuitslagen waarbij alleen zij stemrecht krijgen. Wie de binnenstad
te ingewikkeld of van te grootstedelijk belang vindt om aan het bestuur van
de bewoners over te laten, kan met hetzelfde recht zeggen, dat Amsterdam te
ingewikkeld en van een te groot nationaal belang is, om het bestuur aan de
Amsterdammers over te laten. Maatwerk is voorwaarde voor een deelraad in de
binnenstad, en natuurlijk streven wij naar voldoende maatschappelijk
draagvlak, maar twijfel aan de bestuurlijke potentie of het democratisch
verantwoordelijkheidsgevoel van de binnenstadsbewoners zaaien of toelaten is
een dodelijke boemerang, die terugslaat op de gehele binnengemeentelijke
decentralisatie.
   Daarom is het goed, dat de bestuurlijke reorganisatie op dit moment op
twee niveaus in beweging is. Er zijn veel meer Amsterdammers, wanneer
Amsterdam regio is; niet alleen stad. Veel van de bestaande bezwaren tegen de
schaalverkleining van het lokale bestuur worden voorkomen door het versterken

van het regionale bestuur. Mijn fractie is blij, dat het ernaar uitziet dat
de rechtstreeks gekozen agglomeratieraad er komt. Een programmapunt dat wij
al geruime tijd naar voren brengen zal daarmee worden gerealiseerd.
Vanzelfsprekend moeten de bevoegdheden van de agglomeratieraad van beide
kanten komen: van beneden en van boven. Wij achten het van belang erop toe te
zien, dat in elk geval per onderwerp of beleidsterrein het aantal
bestuurslagen beperkt blijft. Wat dat betreft is de binnengemeentelijke
decentralisatie een voorbeeld. Een beleidsterrein is gedecentraliseerd of
niet; de deelraad gaat er over of de Gemeenteraad gaat er over. Voor de
regio-Amsterdammer ontstaat daarmee geen vierde bestuurslaag; immers, bij de
onderlinge afhankelijkheid van onder- tot hogerop treft de burger nooit meer
dan drie lagen aan.
   Er zijn al profeten die voorspellen, dat de agglomeratie Amsterdam in de
toekomst de rol van de Gemeenteraad helemaal zal overnemen, voor zover die
rol nog niet aan de deelraden was overgedragen. Als dat gebeurt zullen de
huidige deelraden gelijk staan aan de om Amsterdam liggende gemeenten.
"Amsterdam" zal dan in de engere betekenis weer samenvallen met zijn
18e-eeuwse grenzen, namelijk het nu voorziene stadsdeel Binnenstad.
  Ik kom aan de laatste categorie Amsterdammers, die van het bestuur:
ambtenaren, gemeenteraadsleden; de groep waardoor die frisse wind van de
bestuurlijke vernieuwing heeft gewaaid. Ik zou mijzelf, mijn fractie en mijn
partij geweld aandoen als ik daaraan geen passage zou wijden. Als er namelijk
‚‚n onderwerp is dat als een boemerang werkt, is het wel dit onderwerp. Wie
kaatst over beter functioneren, het gebruik van meer democratische middelen
in de politiek, meer ruimte maken voor spel en tegenspel in de discussie
tussen Raad en College, het bieden van meer openheid bij
besluitvormingsprocessen, het meer communiceren met betrokken burgers, het
besturen op afstand enz., moet de bal verwachten.
   Meer dan politici van andere partijen worden de leden van D66 in meer of
minder serieuze situaties gehouden aan de bestuurlijke vernieuwing.
Bestuurlijke vernieuwing is echter geen stempel op incidenten, maar een
fundamentele verandering van instelling in de bestuurscultuur. D66 durft het
aan, zich de maat te laten nemen en er wordt, naar ik heb begrepen, goed van
die gelegenheid gebruik gemaakt.
   Het is lang geleden, dat een wethouder zo zonder reserve zijn fout toegaf
als wethouder Ten Have dat in de laatste raadsvergadering deed en terecht
heeft de Raad zijn excuses daarom aanvaard.
   De fractievoorzitter van de VVD onder anderen wil mij steeds opnieuw laten
uitleggen, dat er een verschil is tussen besturen op hoofdlijnen en besturen
op afstand. Zij heeft gelijk; ik ben het met de keuze in de missive voor de
eerste uitdrukking niet eens. Ik ben van mening, dat besturen op hoofdlijnen
onderscheid maakt tussen het ene en het andere onderwerp: dit is een
hoofdzaak, dat een bijzaak; dit is een hoofdlijn, dat een zijlijn. Over die
bijzaken en zijlijnen gaan wij dan niet meer.



De uitdrukking "besturen op
afstand" geeft echter een ander onderscheid aan, namelijk in de houding, de
attitude van de bestuurder. Ik bepaal zelf de afstand die ik neem.
         (Mevr. VAN DER STOEL: Een mooi voorbeeld daarvan is uw houding ten
aanzien van de Amstelveenlijn: constateren dat er in het verleden fouten zijn
gemaakt en het vervolgens daarbij laten, in plaats van te komen met een
beleid om de problemen daar te ondervangen.)
   Soms is het van het grootste belang, breed te discussiëren over de plaats
van een poffertjeskraam, terwijl de Raad het overgrote deel van de
organisatorische en financieel zeer belangrijke aspecten van bij voorbeeld de
aanleg van de Amstelveenlijn overlaat aan ambtenaren. Dat element, het maken
van politieke en publieke keuzen, is onze taak. De technische uitvoering en
de organisatie besteden wij uit aan deskundigen. De eerst aangewezen
deskundigen voor ons zijn de ambtenaren van de Secretarie en van de diensten.
Van hen verwachten wij zodanige produkten van een zodanige kwaliteit dat wij
het researchgedeelte niet behoeven over te doen. Anderzijds verwachten wij
duidelijke kosten-batenafwegingen en een produktie die daaraan kan worden
getoetst. Ik moet in een commissie echter niet het probleem van een ambtenaar
oplossen; de ambtenaar moet mij precies het materiaal geven op grond waarvan
ik politieke keuzen kan maken: hij moet mij helpen mijn probleem op te lossen.

   De ambtenaar doet echter nog veel meer. Meestal is hij of zij een
constantere factor dan de politiek. Daarom is het goed dat er van het
ambtenarenkorps creatieve impulsen uitgaan, lange-termijnsuggesties, ideeën
en alternatieven die door een lekenbestuurder als ik worden gevraagd of
verwacht. Alleen dank zij de enorme know-how en betrokkenheid van de
ambtenaren kan een lekenbestuur functioneren. Ook de bestuurlijke vernieuwing
staat of valt met een meewerkende instelling van de ambtenaren.
   Zeveneneenhalve maand zit het College, gebaseerd op een akkoord van vier
partijen, in het zadel. D66 - het mag best worden gezegd - heeft dit
resultaat gewenst: deze vier partijen, niet minder, en geen andere. Gedurende
die zeveneneenhalve maand hebben het College en de Raad geprobeerd nieuwe
werkwijzen te vinden en toe te passen. Het is duidelijk, dat ook dit van het
begin af aan door D66 zeer gewild is. Ik meen, dat wij aan en met beide, het
College en de nieuwe werkwijze, nog wel een tijdje zullen moeten oefenen
voordat het helemaal past. Niet elke partij die zich heeft verbonden had
echter van huis uit een even grote wil om die ook te doen slagen.
   Mijn fractie heeft respect voor de wijze waarop de fractie van de PvdA
zich in deze periode opstelt. Wij ervaren van die zijde een duidelijke wil om
echt anders te werk te gaan dan in het verleden. Wij zien daarin niet slechts
een nieuw, realistisch neuzen tellen, maar ook een duidelijke keuze, politiek
meer te willen baseren op de uitwisseling van argumenten dan op de macht van
het getal.
   Voor de fractie van Groen Links lijkt het allemaal veel moeilijker te zijn.
 "Natuurlijk," lijken zij te denken, "dat programakkoord, maar zou het hier
niet iets minder en daar iets meer mogen zijn?" Ik heb fractiegenoten die
alleen daarom al hun programakkoord altijd bij zich hebben.
   Dan kom ik op het referendum. Als ik het goed heb begrepen, zal een vande
fractievoorzitters van Groen Links straks naar aanleiding van de uitslag van
het referendum het besluit nemen, zijn partijprogramma te volgen, want daarop
hebben zijn kiezers hem gekozen. Het laatste is zeker waar, maar wat is dan
toch de betekenis van het referendum dat hij zegt voor te staan?
         (De heer PLATVOET: De tijd schrijdt voort, maar de pijn blijft
blijkbaar schrijnen bij u. Mogelijk de helft van het
fractievoorzieningsbureau van Groen Links is het helemaal eens met de
besluitvorming die in augustus in de Raad heeft plaatsgevonden, waarmee u
toen ook hebt ingestemd, met betrekking tot de waardering van de uitslag van
het referendum.)
   Ik heb heel goed kennis genomen van uw artikel in de krant waarin u mij
dat uitlegde. Daarin staan letterlijk de zinsneden die ik zojuist voorlas.
         (De heer PLATVOET: Daarin is dat standpunt opnieuw goed onderbouwd.)
   Nogmaals, ik heb daaruit letterlijk enkele zinnen geciteerd. Ik herhaal
mijn vraag, wat dan de betekenis is van het referendum dat u zegt voor te
staan.
   Overigens is mijn fractie blij met de onafhankelijke opstelling tegenover
het College die de fractie van Groen Links praktizeert. Ik begrijp, dat zij
de eerste tijd - dat schijnt al wat algemener te worden - nog wat oefent op
de wethouders van andere partijen.
   Het valt op, dat juist een partij die slechts node tot een aantal
vernieuwingen was over te halen, de VVD, het vaakst de vraag in de mond neemt:
 is dat nu bestuurlijke vernieuwing? Of: moet dit nu zo; kan dat niet anders?
Hoe komt het toch, dat ik de laatste tijd steeds weer dat Amsterdamse deuntje
in mijn hoofd hoor: "Zij moppert alweer, zij moppert alweer, zij moppert de
hele dag!"?
         (Mevr. VAN DER STOEL: Dat is logisch, want wie vernieuwingen wil,
moet het niet gaan om de vernieuwing als doel op zichzelf, maar als middel.
De VVD-fractie betreurt het, dat nog maar zo weinig van de veranderingen die
zij wil gestalte krijgen, met name het contact met de burgerij. Dat zou u ook
een zorg moeten zijn. Misschien is dat iets om nog eens over na te denken.)
   Heel graag.
   Van de oppositie horen wij weinig nieuws, vrees ik. Blijkbaar heeft het
CDA even moeten wennen aan zijn nieuwe rol. Het had daarmee dan ook geen
enkele ervaring. Ik heb echter begrepen, dat ook landelijk de
vanzelfsprekendheid van een regerend CDA langzaam maar zeker minder wordt.
Het zal wel ongewoonte zijn, dat het CDA meent dat men, als men eenmaal in de
oppositie is, ook tegen voorstellen moet zijn die men in de vorige periode
zelf deed, zoals bleek uit de discussie over de hoogbouw Bijlmermeer.
         (De heer BRUINS SLOT: Voor zover ik iets heb begrepen van de
opvattingen van D66 over bestuurlijke vernieuwing, is een belangrijk element
daarin het verschil in positie van een collegepartij in het College en in de
Raad. Dit wordt wel aangeduid als dualisme, zoals ik van uw fractie vaker heb
gehoord. Mijn vraag aan u naar aanleiding van uw opmerking van zoëven is dan
ook, of dit in uw dualistische opvatting kritiek is of dat u er blij mee bent
dat onze fractie zich dualistisch opstelt.)
   Ik heb gezegd, dat mijn indruk is dat het CDA meent dat het, nu het in de
oppositie is, ook tegen voorstellen moet zijn die het in de vorige periode
zelf heeft gedaan.
         (De heer BRUINS SLOT: In de vorige periode heeft het College van
Burgemeester en Wethouders voorstellen gedaan, onder meer met betrekking tot
de hoogbouw Bijlmermeer, waarover de fractie van het CDA zich in geen enkel
stadium heeft uitgesproken. U zegt nu, dat u er boos over bent dat het
verhaal van onze fractie nu niet overeenkomt met het verhaal van het College
in de vorige periode. Het komt mij voor, dat wij ons daarmee een beetje op de
lijn vanD66 bevinden en daarvoor zouden wij ons eigenlijk moeten schamen. Wat
u doet, is voortdurend afstand nemen van wat er in het verleden is gebeurd.
Voor het overige wijs ik u erop, dat er ook in het verleden wel degelijk een
periode is geweest dat het CDA geen deel uitmaakte van het College.)
   Dan hebt u nog meer ervaring dan ik al dacht.
   E‚n ding valt zeker op: wij horen, nu het CDA in de oppositie zit, van die
zijde heel wat meer argumenten dan in de tijd dat het nog collegepartij was.
         (De heer BRUINS SLOT: Juiste argumenten dus; daaruit blijkt, dat uw
verhaal onjuist is!)
   Ik begrijp hieruit, dat zowel mijn kritiek als mijn complimenten u niet
bevallen. Misschien kunnen wij het omkeren. Beschouwt u mijn complimenten dan
als kritiek en mijn kritiek als compliment. Mocht het CDA echter onverhoopt
in het College terugkeren, dan hoop ik dat het niet in de oude fout zal
vervallen.
   Ten aanzien van GrAs moet ik zeggen, dat de verdubbeling van die fractie
nog niet heeft geleid tot minder ‚‚n-itempolitiek van die zijde.
         (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Tot nu toe vond ik uw betoog wel aardig,
maar het komt mij voor, dat u de inbreng van GrAs op het punt van de
bestuurlijke vernieuwing, zoals ten aanzien van het referendum en vooral ook
in het debat over de verdeling van de commissievoorzitterschappen, waarbij
wij uw partij helaas fel moesten aanvallen, nu toch verdringt. Dat heeft met
het ene item dat u nu bedoelt, het milieu, totaal niets te maken.)
   Laat ik dan zeggen, dat u toch een inbreng over meer dan ‚‚n item hebt; ik
kan mij ook niet voorstellen, dat u zich een hele raadsperiode met slechts
‚‚n item zou bezighouden.
         (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik wijs u erop, dat ik mij van alle
raadsleden degene ben die zich over de meeste onderwerpen heeft gebogen.
Slaat u het Gemeenteblad er maar op na!)
   Wel lijkt het erop, dat GrAs zich in deze periode niet meer uitsluitend op
het effect op de publieke tribune richt, maar daarnaast ook op de inhoud. Ik
complimenteer dus ook u; u mag zelf kiezen waarmee.
   De twee fracties aan de uiterste rechterflank van ons politieke spectrum
hebben, in tegenstelling tot eerdere vertegenwoordigingen uit die kringen, in
de Raad geen doekjes gewonden om hun onwelriekende opvattingen. De heer Bruyn
ziet zijn platte opvattingen het liefst op ‚‚n lijn staan met die van te
goeder naam en faam bekend staande Nederlanders. Ik daag hem uit, van nu af
aan bij elk citaat dat hij geeft titel, pagina en regel te noemen van het
geschrift waaruit hij citeert. Hij wil met de Raad in debat; ik ook met hem,
maar met open vizier en niet achter de gestolen rug van anderen. Elke
aanhaling die niet is voorzien van een exacte bronvermelding, zal wat mij
betreft bij voorbaat een leugen zijn.
   De heer Beaux gebruikt de methode van verhullend taalgebruik: impliceren
zonder uit te spreken en dubbele ontkenningen. Als voorbeelden noem ik de
raadsvergadering van 14 november jl., afd. 2 van het Gemeenteblad, blz. 1656,
de regels 37 tot 45, en de raadsvergadering van 19 september, blz. 1408, de
derde en volgende regels. Als hij iets niet wit noemt, bedoelt hij nooit een
andere kleur. Als hij beschrijft dat een bepaalde groep iets w‚l doet, wil
hij nooit zeggen dat een andere groep dat niet doet. Hem daag ik uit, achter
elke uitspraak van die aard expliciet te vermelden, in tegenstelling tot wat
zijn uitspraak moet worden begrepen. Als hij niet zelf de tegenstelling
aangeeft, is de tegenstelling die ik beluister de juiste. Wanneer hij dat dan
ontkent, liegt ook hij.
   Ik rond mijn beschouwing af. Allerlei Amsterdammers passeerden de revue.
Ik heb geprobeerd, bij allen hun positie te bekijken vanuit de vraag naar de
eigen verantwoordelijkheid. Wordt die aanvaard? Wordt er een beroep op gedaan?
 De fractie van D66 wil zich laten aanspreken op haar verantwoordelijkheid:
door haar leden en door de andere politieke partijenin de Raad, maar in de
eerste plaats door de Amsterdammers.
   Mevr. TANJA: Mijnheer de Voorzitter. "De eenheid van de stad". Onder dat
vaandel wil het College een aantal problemen van Amsterdam te lijf gaan en
zijn voornemens verder uitwerken. "Smeedt de eenheid, bestrijd de crisis",
heette dat voor sommigen ten tijde van het Kabinet-Den Uyl en nu wordt
door dit College onder leiding van wat de Groene Amsterdammer noemde een "
pseudo-socioloog" de stad gezien als samenbindende factor bij het wegvallen
van de Europese grenzen en de voortgaande individualisering. Een nieuwe Stad
Gods wellicht?
   Ach, Amsterdam is altijd een zeer pluriforme stad geweest; een stad die
het altijd is gelukt haar identiteit te behouden, hoe moeilijk de tijden soms
ook waren. Amsterdam is een "Scharlaken Stad"; een sterk weefsel met een
heldere, uitgesproken kleur. Een verbeelding van een uit vele
ongelijksoortige lagen bestaande werkelijkheid, om een vergelijking te lenen
die Hella Haasse gebruikte voor het Rome van de Renaissance. Dat was ook zo'n
stad waarvan de ondergang tot nu toe altijd vergeefs is voorspeld; een stad
die onophoudelijk is veranderd, waarin een mens zich alleen maar staande kan
houden wanneer hij of zij naar eigen eer en geweten een identiteit kiest. Het
kiezen en koesteren van een eigen identiteit geldt ook voor de stad en het
stadsbestuur in een stad waar heel veel gaat veranderen en de samenhang van
de stad stevig op de proef wordt gesteld.
   De welvaartsverschillen in de stad zijn groot. Er is een grote groep
Amsterdammers die blijvend geen uitzicht heeft op werk en moet leven van een
minimuminkomen. Het aantal vrouwen en migranten onder de werklozen is groot
en blijft groeien. Er zijn 54.000 woningzoekenden.
   Amsterdam zal in de komende tijd in nog sterkere mate een stad zijn met
culturele confrontaties; het samenkomen van uiteenlopende leefstijlen,
culturele confrontaties die vooral kunnen leiden tot creativiteit op
terreinen van cultuur en samenlevingsvormen, maar ook tot botsingen. Er vindt
discriminatie plaats op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt, op straat en hier
in de Raad.
   Eenheid van de stad, of hoe het ook heten moet; belangrijker dan een leus
of titel zijn een helder en effectief beleid van de stad en de keuzen die het
stadsbestuur daarbij maakt. Over de keuzen die het College wil maken gaat
mijn bijdrage in deze eerste algemene beschouwingen van de nieuwe Raad. Mijn
collega de heer Platvoet zal het woord voeren over de financiële
consequenties.
   Het is de eerste beoordeling van een College waarvoor Groen Links
medeverantwoordelijk is; een verantwoording aan de kiezers over de weg die
Groen Links is ingeslagen bij haar keus voor bestuurlijke
verantwoordelijkheid. Voor een antwoord op de vraag, of er sprake is van een
herkenbare linkse politiek, zowel in de Raad als achter de collegetafel, is
het nog te vroeg. Wel constateert de fractie van Groen Links met genoegen,
dat door de verkiezingsuitslag en het daarna opgestelde programakkoord het
heroverwegen van reeds eerder ingenomen standpunten mogelijk is. Ik noem de
Vendexdriehoek, de toekomstige ligging van de sporen bij de Haarlemmer
Houttuinen en het IJ-oeverproject. Er is bovendien een voorzichtige opening
gemaakt naar nieuwe regionale verbanden.
   Bovendien wordt de vooraanstaande rol van Amsterdam op rijksniveau
onderschreven. In de Vierde nota Ruimtelijke Ordening is de compacte stad
uitgangspunt en wordt het groene hart erkend als beschermd gebied. Er wordt
aangehaakt bij de nieuwe mogelijkheden voor grootstedelijke herstructurering,
waarin de IJ-oevers een belangrijke rol spelen. Nieuw-Oost is aangewezen als
grote bouwlocatie voor 15.000 woningen. Er komt vaart in een verdere
decentralisatie van rijkstaken, waarom jaren tevergeefs is gevraagd. In 1992
komt er een gemeentelijk volkshuisvestingsfonds. De arbeidsvoorziening is
gedecentraliseerd. Het terugploegen van uitkeringsgelden kan worden gebruikt
om nieuwe arbeidsplaatsen te creëren. Kortom, het stadsbestuur heeft meer
mogelijkheden om een eigen beleid te voeren; de smoes om naar de Regering
tewijzen, zijn wij kwijt.
   Kijken wij naar de problemen in de stad, dan is de uitvoering van het
sociale-vernieuwingsbeleid een belangrijke schakel. De stadsvernieuwing en de
goede kwaliteit van de Amsterdamse woningbouw hebben de sociale problemen
weliswaar minder zichtbaar gemaakt, maar de sociale misŠre is wel degelijk
aanwezig, zij het dat zij pas achter de voordeur zichtbaar wordt. Er is een
harde kern van langdurig werklozen en mensen die al vele jaren afhankelijk
zijn van een uitkering.
   De sociale problemen zijn groot, met name in de 19de-eeuwse wijken en
steeds meer delen van de gordel '20-'40, Oud-Oost, Bos en Lommer, de
Admiralenbuurt en ook de hoogbouw in de Bijlmermeer. Deze wijken worden
gekenmerkt door lage woonlasten of, in het geval van de Bijlmermeer, een lage
populariteit onder de meer draagkrachtige huishoudens. De goede woonsituatie
is er niet in geslaagd, daarin een positieve verandering teweeg te brengen.
De woonomgeving verloedert en vervuilt. De bewoners voelen zich daarvoor niet
verantwoordelijk.
   Sociale vernieuwing kan een manier zijn om de sociale problemen opnieuw
aan te pakken. Het is echter geen wonder, dat veel Amsterdammers daarover
sceptisch zijn; het is een nieuwe term voor een oud probleem. De
achterbuurten van vroeger werden enkele jaren geleden tot de
probleemcumulatiegebieden van nu; nu heet het sociale vernieuwing.
   In de afgelopen jaren zijn er in Amsterdam op dit terrein verschillende
initiatieven genomen. Ik noem de buurtontwikkelingsmaatschappij (BOM) in de
Spaarndammerbuurt, de opruimploegen, de externe deskundigen bij
stadsvernieuwingsprojecten en experimenten met buurtbeheer. Sociale
vernieuwing is de moderne noemer waaronder deze initiatieven verder kunnen
worden uitgebouwd.
   Projecten die door buurten en organisaties zelf worden opgezet hebben de
meeste kans van slagen. In de Spaarndammerbuurt is de BOM met het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) gaan praten over de plannen van het ABP voor
een winkelcentrum en een tropisch zwembad. Er is gewezen op de aanwezige
winkels in de buurt en het Brediusbad. Het gevolg is nu, dat er in de
nieuwbouwplannen wordt overwogen minder winkels op te nemen en het Brediusbad
op te krikken. Ook afspraken met het ABP om werkloze buurtbewoners in de
nieuwe projecten aan de slag te krijgen worden positief tegemoet gezien. Wat
Groen Links betreft moet dit soort initiatieven worden versterkt: meer ruimte
voor initiatieven om de buurteconomie te ontwikkelen en ook meer
taalcursussen, zodat migranten die Nederlands willen leren daarop geen jaar
behoeven te wachten. Wij missen in de collegeplannen de extra impuls voor
sociale vernieuwing in de Bijlmermeer. Die extra impuls is toegezegd door de
wethouder toen de Raad vorige maand sprak over de toekomst van dit stadsdeel.
   We moeten ervoor waken, dat het College nu niet alles dat het doet sociale
vernieuwing noemt. Reeds bestaande initiatieven heten plotseling sociale
vernieuwing, zoals het aanpassen van gebouwen voor gehandicapten en de
incidentele financiering van het Vrouwenopvanghuis 40-60; het is te veel een
lijstje van ambtelijke plannen dat van de plank is gehaald en onder een
nieuwe noemer wordt voortgezet.
   Voor Groen Links is sociale vernieuwing een uitgebreid sociaal-politiek
programma, waarin de werkloosheidsbestrijding een belangrijk onderdeel is.
Het werkgelegenheidsbeleid is een onderdeel van een beleid dat de sociale
samenhang in de buurten moet bevorderen; van het vinden van nieuwe vormen van
sociale samenhang, van het zich betrokken voelen bij elkaar, niet alleen
achter de voordeur maar ook ervoor.
   Bij de uitvoering van het sociale-vernieuwingsbeleid vervullen de
deelraden een belangrijke rol, en terecht. Op stadsdeelniveau zijn de
verbindingslijnen tussen bestuur en problemen korter. Tegelijkertijd
ondervinden de deelraden nogal wat problemen bij de uitvoering van dat beleid.
 Wanneer een deelraad daadwerkelijk een betere afstemming van het
onderwijsvoorrangsbeleid, de zorgsector en de jeugdhulpverlening
wilbewerkstelligen, kan dat niet, want over het geld voor deze instellingen
wordt op verschillende bestuursniveaus beslist. Een betere samenwerking en
afstemming van de werkzaamheden is noodzakelijk. Van echte ontkokering en
ontbureaucratisering is vooralsnog geen sprake. De deelraden hebben te weinig
zeggenschap en te weinig geld.
   De fractie van Groen Links vindt tevens, dat er op gemeentelijk niveau een
onafhankelijke projectgroep voor sociale vernieuwing moet komen,
vergelijkbaar met de landelijke projectgroep. Een dergelijke projectgroep kan
door haar onafhankelijke positie de barriŠres opsporen en het gemeentebestuur
adviseren over de verschillende problemen die zich voordoen. In die
projectgroep hebben mensen zitting uit de verschillende doelgroepen waarop de
sociale vernieuwing betrekking heeft. Ik hoor graag een reactie van het
College op dit voorstel.
   Het Regionaal Bestuur Arbeidsvoorziening (RBA) moet zijn werkzaamheden
drastisch veranderen en in samenwerking met onderwijs- en andere instellingen
werkzoekenden en werkgevers persoonlijk benaderen om te zien wat er nodig is
aan arbeidskrachten en hoe de arbeidskrachten kunnen worden geschoold voor
een baan: arbeidsmarkt-nieuwe-stijl. Het probleem wordt immers niet gevormd
door de werkloze en zijn bagage, maar door een vervreemding tussen vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt. De werkgevers moeten worden aangesproken op hun
verantwoordelijkheid voor de Amsterdamse samenleving. Het
bestuurslidmaatschap van het RBA is niet vrijblijvend aan hen toebedacht. De
landelijke afspraken in de Stichting van de Arbeid om 60.000 allochtonen aan
het werk te helpen, zullen voor een groot deel in Amsterdam moeten worden
waargemaakt. Ook de vakbonden zijn daarvoor medeverantwoordelijk; hun
opstelling over de banenpools is het paard achter de wagen spannen.
   Op het gebied van scholings-, werkervarings- en bemiddelingsinstellingen
is de versnippering zo groot dat dit tot onduidelijkheid en verwarring leidt.
Een goed initiatief als het toerismeproject van de Stichting Turem dreigt
daarvan de dupe te worden. De werkwinkels die in verschillende wijken al zijn
ontstaan kunnen hieraan een einde maken door een duidelijk aanspreekpunt voor
werkzoekenden te zijn. Daar worden beroepsgerichte scholing en individuele
begeleiding op maat geleverd. Deze werkwinkels, die wat ons betreft in alle
stadsdelen moeten worden ontwikkeld, zijn tegelijkertijd het aanspreekpunt
voor de banenpools. Samenwerking met de Job Centers maakt het voor werkgevers
aantrekkelijk, hun vacatures door Amsterdammers te laten vervullen. Het geld
dat op de begroting is gereserveerd voor de task forces moet wat Groen Links
betreft daarvoor worden ingezet.
   De Amsterdamse regio maakt een snelle economische groei door. Zuidoost
wordt razendsnel volgebouwd met de glimmende bewijzen dat hier goed geld kan
worden verdiend. Het aantal arbeidsplaatsen is in de afgelopen jaren gegroeid
met 26.000. Daartegenover staat een groei van het aantal werkzoekenden met
9000 mensen. Bedrijvigheid is weliswaar een voorwaarde voor een vitale stad,
maar er zal meer moeten gebeuren om die ten goede te laten komen aan alle
groepen van de bevolking.
   De arbeidsvoorziening is door het rijk gedecentraliseerd en het
terugploegen van uitkeringsgelden is mogelijk. Dat is positief. Het
uitblijven van een wettelijke regeling voor contract-compliance is
daarentegen teleurstellend. Groen Links heeft in de afgelopen jaren diverse
malen aangedrongen op het maken van afspraken tussen gemeente, werkgevers en
vakbonden op dit punt. Het verbouwen van het voormalige ziekenhuis
Amsterdam-Noord tot een hotel, met zoveel mogelijk werknemers uit dit
stadsdeel, is succesvol verlopen. Hoe staat het met verdere initiatieven op
dit punt en wat is het resultaat van het nauwer betrekken van het
bedrijfsleven bij het vinden van oplossingen om de werkgelegenheid voor
Amsterdammers te bevorderen? Hoe staat het met de pasar en met de uitvoering
van het positieve-actieplan voor bedrijven?
   De uitspraak, vastgelegd in de programakkoord, dat bij de
toekomstplannenvan de luchthaven Schiphol "het milieu een absolute
randvoorwaarde is", is een uitspraak die uitstekend anticipeert op het debat
met betrekking tot Schiphol dat wij spoedig zullen moeten voeren in de Raad,
met collega-besturen in de regio, andere overheden en milieuorganisaties. De
groei van Schiphol zal grote overlast geven in de lucht, in bed en aan tafel,
in de woningbouwproduktie en niet in het minst op de weg en dus voor het
milieu.
   Voor mijn fractie staat wel vast dat binnen het kader, gegeven door het
programakkoord, niet eens te praten valt over de grootse plannen van Schiphol,
 als besluiten over de groei van Schiphol niet samengaan met een zeer forse
uitbreiding van het openbaar vervoer naar en rond de luchthaven. Wij kunnen
er zogezegd wel vergif op innemen, dat de plaatselijke overheden door de
rijksoverheid zal worden gevraagd medewerking te verlenen aan de
uitbreidingsplannen van Schiphol, zonder dat die gemeenten tegelijkertijd in
staat worden gesteld besluiten te nemen en geld beschikbaar krijgen voor die
onvermijdelijke uitbreiding van het openbaar-vervoernet in de regio voor het
doortrekken van de Amstelveenlijn met aansluiting op een noord-zuid
regiospoor, voor het realiseren van een snelle aansluiting op de TGV, voor
een goederenaansluiting tussen het westelijk havengebied en de luchthaven.
Mijn fractie zal het Schiphol-debat dan ook aangrijpen als hefboom voor het
sneller gelenigd krijgen van de Amsterdamse openbaar-vervoernoden.
   Het komende Schiphol-vraagstuk, met een aantal wezenlijke dilemma's rondom
milieu, werkgelegenheid en inkomen, kan alleen tot democratisch verantwoorde
besluitvorming leiden als bij die besluiten inzicht wordt geboden in alle
facetten van dit groeidilemma, de zon- en de schaduwzijde. Wij dringen er dan
ook bij het College op aan zijn positie als grootaandeelhouder actiever en
openlijker te gebruiken om de Schiphol-directie tot meer inspanningen in
dezen te bewegen. Tot nu toe komen te veel studies en onderhandelingen
terecht in mistige geheimzinnigheid. Daarbij onderschrijft mijn fractie, dat
het groeiperspectief van de luchthaven een zeer welkome uitbreiding van
werkgelegenheid in de regio, in vele sectoren en op vele opleidingsniveaus
kan betekenen. Die groei willen ook wij mogelijk maken, mits die deel
uitmaakt van een verantwoorde ecologische politiek.
   Amsterdam heeft geen goedkoop wensenpakket voor het openbaar vervoer in de
toekomst; en terecht. Er zal sprake moeten zijn van het inlopen van een grote
achterstand als gevolg van het jarenlang uitblijven van voldoende
overheidsinvesteringen in het openbaar vervoer en van het investeren in een
toekomst waarin wij ‚n de bomen ‚n het bos nog willen zien.
   Ook de fractie van Groen Links is van mening, dat de rijksoverheid
volstrekt onvoldoende financiële consequenties trekt uit de mede door die
overheid zelf verspreide dramatische milieuverhalen. Nu de
gezondheidstoestand voor bos, beest en baby er steeds zuurder uitziet, kan de
boodschap voor de automobilist niet anders dan zuur zijn. Sorry, dames en
vooral heren, u blijft in de file of gaat met de bus en de trein. In die
trein zal het voorlopig nog niet altijd met een krantje en een croissantje
kunnen; het openbaar vervoer zal niet onmiddellijk in staat zijn het nodige
comfort te leveren, maar dat ongemak hoort nu eenmaal bij een onvermijdelijke
overgangsperiode.
    Het geld wordt drastisch overgeheveld naar de potten voor het openbaar
vervoer, waardoor Amsterdam bij voorbeeld wel op korte termijn kan beginnen
met het aanleggen van een noord-zuidlijn als centrale schakel in een
onmisbaar regiospoor onder de stad door; een project zoals de Amstelveenlijn
niet uit armoede behoeft te beginnen met onvoldoende materieel en qua
rijtuigen te klein in de jas zit. De Amstelveenlijn lijkt meer op een
kinderkermis, maar daar zou het nog geen snelheidsattractie zijn.
   De eerste ervaringen met de sneltram zijn voor mijn fractie opnieuw
aanleiding te pleiten voor heroverweging van het eerder genomen pro-sneltram
en anti-metro-besluit van de Raad. Mijn fractie hecht eraan, dat de
toezegging, gedaan door de wethouder voor Verkeer, wordt nagekomen voordat er
over de noord-zuidlijn nadere besluiten vallen. Dan kan een keuze
voorsneltram-, metro- of sprintmaterieel worden genomen op basis van een
vervoerskundige vergelijking en niet op basis van angst voor een heroplevend
verleden.
   Naast kritiek op het rijk over het uitblijven van voldoende middelen voor
het openbaar vervoer in en rond de grote steden, leeft bij ons kritiek op het
College en de Raad over de manier waarop in onderhandelingen wordt
omgesprongen met het Amsterdamse openbaar vervoer-wensenpakket. Een
uitgebreid en miljarden kostend wensenpakket verliest aan geloofwaardigheid,
als de indiener van dat pakket nalaat tot een heldere en scherpe
prioriteitskeuze te komen. Het gaat om een prioriteitsstelling tussen
autoverkeer en openbaar vervoer en om een prioriteitsstelling binnen het
openbaar vervoer-verlanglijstje. Het gedoe rond de tweede Coentunnel, is een
voorbeeld hoe het niet moet gebeuren door een krachtig, vernieuwd bestuur.
Iets in een programakkoord tot een vrije kwestie maken, is nog geen reden om
er bestuurlijke puree van te maken. Tegenstrijdige brieven versturen aan
Rijkswaterstaat, brieven met de handtekening van onze burgemeester onder
ROA-brieven met standpunten die niet het standpunt van de Raad weergeven,
voortdurende vaagheden over wat nu precies door wie moet worden onderzocht
ten behoeve van de nulvarianten; daarmee kweekt een bestuur geen sterke
onderhandelingsfiguren.
   Het College treft daarbij maar ten dele blaam, zo lang bij voorbeeld
partijen in de Raad nalaten helderheid te geven over de manier waarop zij hun
standpunten aanpassen aan de laatste ontwikkelingen. Wij willen de fractie
van de PvdA eraan herinneren, dat zij niet door de ROA-verkiezingen zetels in
de Raad bezet en dat zij in de eerste plaats hier in de Raad zou moeten
weergeven...
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik begrijp niet, waarom u dit nodig vindt. Alsof
wij dat ooit zouden hebben gesuggereerd! Waarom worden wij daaraan herinnerd?)
    Omdat het standpunt van de fractie van de PvdA over wat er verder moet
gebeuren rond de ontwikkeling van bij voorbeeld de tweede Coentunnel nogal
varieert. Er komt een gezamenlijke brief van de fractie van de PvdA uit de
ROA-gemeenten over de sneltram door de tweede Coentunnel en later komt deze
openbaar-vervoersvariant niet meer voor. Uw standpunt over het openbaar
vervoer is wat dat betreft niet duidelijk, evenmin als uw standpunt rond de
tweede Coentunnel dat is.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik denk dat het wel duidelijk is. In principe
willen wij dat wel maar liever beter; met beter bedoelen wij: openbaar
vervoer!)
   U moet dat dan ook duidelijk naar voren brengen.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Wij hebben niet anders gedaan. Wij willen toch
een fatsoenlijk overleg voeren met onze buurgemeenten. Dat behoeft niet in
het ROA-verband, maar wij moeten wel fatsoenlijk overleggen, omdat men niet
helemaal zonder anderen een dergelijke beslissing kan en wil nemen.)
   Het is daarom noodzakelijk dat in de Raad eerst een keuze wordt gemaakt en
dat de Raad vaststelt, wat voor het Amsterdamse verkeers- en milieubeleid
noodzakelijk is; dat is tot nu toe verzuimd.
   Bij de behandeling van het begrotingsonderdeel verkeer en vervoer zal mijn
fractie de Raad uitnodigen te komen tot een heldere keuze tegen de
uitbreiding van het autoverkeer in de Coentunnel en voor een versnelde aanleg
van een noord-zuid regionale railverbinding onder de stad door.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind het toch wat merkwaardig, dat u ons nog
een kat geeft, terwijl wij het eens zijn. Waarom is dit nodig?)
   Ik ben blij dat wij het met elkaar eens zijn, want dat betekent dat er
geen tweede Coentunnel behoeft te komen.
    (Mevr. VAN DER STOEL: Legt u beiden even uit, wat het standpunt van uw
fractie is; het wordt hierdoor namelijk niet duidelijker.)
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik herinner u aan het voorstel- Papineau Salm.
Hierin zeggen wij, dat wij daar in principe openbaar vervoer willen hebben.
In de eerste plaats willen wij een tweede Coentunnel voor het openbaar
vervoer.)
    (De heer HOLVAST: In het voorstel van uw vroegere collega-raadslid
Papineau Salm staat iets anders dan wat u nu zegt; het is ook niet hetzelfde
als in het programakkoord staat en het is verre van hetzelfde dat de Raad
door dit College in een brief heeft laten mededelen aan Rijkswaterstaat.)
    (Mevr. VAN DER STOEL: Volledigheidshalve wil ik nog opmerken dat ik uit
deze verbazing opmaak, dat het standpunt dat nu wordt verwoord door de
fractie van de PvdA, niet wordt gedeeld door de fractie van Groen Links; dat
is de duidelijkheid waarom ik vroeg.)
   De VOORZITTER: Gelukgewenst
   Mevr. TANJA: Het feit dat wij spoedig zekerheid willen hebben over de
realiseringskansen van de noord-zuidlijn en de railverbinding oost-west langs
het Centraal Station, is maar een van de vele redenen waarom wij vooruitgang
willen zien bij het IJ-oeverproject. Voor dit project draagt mijn fractie een
bijzondere verantwoordelijkheid; bijzonder, omdat zij zich in het verleden
nogal eens heeft opgeworpen als woordvoerder van kritiek op dit veel
besproken project en bijzonder, omdat onze fractie met plezier en gretigheid
een wethouder levert voor deze post. Het is goed, dat de nieuwe wethouder na
zijn portefeuille-overname niet onmiddellijk aan het IJ victorie is gaan
kraaien en breedsprakig heeft uitgepakt over wat er nu met de fractie van
Groen Links aan het stuur allemaal zal veranderen aan dit grote project. Het
wekken van overtrokken verwachtingen is zodoende voorkomen.
   Het is goed, dat door dit College de tijd is genomen om de gemeentelijke
uitgangspunten in het zaken doen met de private partners te heroverwegen. Het
zijn niet in de laatste plaats deze beheerders van pensioenfondsen en
spaargelden geweest, die keer op keer hebben gepleit voor meer duidelijkheid
over de gemeentelijke wensen en voorwaarden bij de ontwikkelingen langs het
IJ en de binnenstad. Het wordt nu echter wel tijd, dat uit deze periode van
herbezinning en heroverwegen hanteerbare conclusies worden getrokken. De tijd
dringt, wil Amsterdam de voordelen kunnen oogsten van het rijkspredikaat "
sleutelproject". De tijd dringt, willen de gewekte verwachtingen niet leiden
tot verstoring van de onderhandelingen met de private partners en - dat is
voor ons de grootste zorg - willen de gewekte verwachtingen niet leiden tot
desillusies bij degenen die zonder grote zakken geld, maar met een hoofd vol
ideeën en wensen, in en buiten het ambtelijk apparaat, iets met dat gebied
aan het IJ willen. Het gaat om een oud werkgebied, dat dringend aan
herstructurering toe is en een nieuwe woon- en werklocatie kan worden, die
qua ligging en soort werkgelegenheid in potentie van grote betekenis is voor
velen die in deze stad op zoek zijn naar bestaanszekerheid. Het is een gebied,
 dat zeer zeker ook voor groepenop de arbeidsmarkt waaraan dit
gemeentebestuur voorrang wil geven - vrouwen en migranten - ruim perspectief
kan bieden. Dat vereist wel, dat de sociale paragraaf uit de programtekst
wordt omgezet in afspraken voor de toekomst. Dit kan niet alleen door eisen
te stellen aan beleggers en bouwers, hoe nodig dat ook zal zijn. Ook van de
kant van de gemeente zal een en ander met spoed moeten worden uitgewerkt in
een toekomstplan. Het is een taak van de gemeente, ervoor te zorgen dat aan
de aanbodzijde van de arbeidsmarkt zaken op tijd worden geregeld, dat
afspraken worden gemaakt binnen het RBA en dat scholings- en
wervingsmogelijkheden worden uitgewerkt, zodat reële afspraken
en voorwaarden kunnen worden ingebracht in het overleg met de private
partners. De gemeente zal haar zelfvertrouwen in de waarde van het
IJ-oeverproject ook horen uit te werken in een toekomstplan, waarin bij
voorbeeld staat aangegeven dat op deze nieuwe grote werklocatie van Amsterdam
vanaf het begin moderne kinderopvangvoorzieningen beschikbaar zijn; modern in
de zin van voldoen aan de behoeften van ouders, die het verzorgen van
kinderen willen combineren met werken buitenshuis. Als dergelijke moderne
voorzieningen en arbeidsvoorwaarden niet kunnen worden verwezenlijkt in dit
prestigeproject, waar dan wel?
   De verkiezingsuitslag, de portefeuille-overname door de fractie van Groen
Links, de veranderingen in het rijksbeleid met betrekking tot grootstedelijke
projecten en knooppunten van openbaar vervoer, hebben verwachtingen gewekt
over een veranderde aanpak van het IJ-oeverproject. Wij menen, dat de tekst
van het programakkoord deze verwachtingen bevestigt, maar uiteraard
onvoldoende concreet maakt. Mijn fractie is van mening dat het tijd is voor
een politiek debat over de nadere uitwerking van die veranderingen.
   De uitspraak "stedebouwkundige kwaliteit gaat boven bouwvolume" moet
betekenen, dat stedebouwkundige risicoplekken worden opgespoord in de Nota
van Uitgangspunten en worden aangepast. Wanneer gebeurt dat? Wanneer wordt
het algemeen onderschreven geloofsartikel "stedebouwkundige kwaliteit moet",
omgezet in hanteerbare beleidscriteria en sturinginstrumenten?
   Ook wij betreuren het, dat de afgelopen week het IJ-oeverproject in
negatieve zin in het nieuws is geweest naar aanleiding van wijzigingen in de
toppen van de projectgroep en de federatie Dienst Ruimtelijke
Ordening-Grondbedrijf. De Raad mag echter niet nalaten, waar nodig de hand in
eigen boezem te steken. De Raad heeft wel erg lang getolereerd, dat de
ambtelijk-bestuurlijke organisatie functioneerde zoals die functioneerde:
gebrekkig, traag en bovenal niet in staat de verschillende diensten te
inspireren tot een gezamenlijke inspanning voor dit project. De kruik gaat te
water tot die barst, ook in het IJ.



    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik geloof niet, dat u namens de gehele Raad kunt
spreken!)
   Nee, ik spreek de Raad aan op zijn verantwoordelijkheid.
    (De heer BRUINS SLOT: Mag ik mevr. Tanja vragen of zij de regel uit haar
geschreven tekst met betrekking tot het personeelsbeleid, die zij zojuist
niet heeft uitgesproken, met opzet niet heeft uitgesproken?)
   Die is inderdaad bewust niet uitgesproken, omdat er gisteravond - zoals de
heer Bruins Slot ook weet - in een besloten commissievergadering verder over
is gesproken. De regel die in de tekst staat, is inmiddels achterhaald.
   Het conflict van de afgelopen dagen biedt dan ook het perspectief, dat de
aanpak van het IJ-oeverproject in de toekomst professioneler zal gebeuren,
mits het een voorbode is van een volledige uitvoering van het voorstel-Saris/
mej. Blok (nr. 42) van 10 januari 1990.
   De Raad moet binnenkort besluiten voorgelegd krijgen die leiden tot een
verbetering van de bestuurlijke besluitvorming, de ambtelijke organisatie en
de spelregels tussen bestuur en private partners en die betere mogelijkheden
geven voor de invloed van het stadsbestuur op de stedebouwkundige kwaliteit
langs het IJ.
   Het moet kunnen lukken dat de projectgroep, de federatie DienstRuimtelijke
Ordening-Grondbedrijf en de raadscommissie in de nabije toekomst samen de kar
langs het IJ gaan trekken, want het gaat voor ons inderdaad om een
sleutelproject, ook zonder "rijkskemapredikaat". Het is van groot belang voor
betere woon- en werk-mogelijkheden in de Amsterdamse binnenstad.
   "Hoe het zo gekomen is, valt moeilijk meer na te gaan", schreef de PvdA
kort na de verkiezingen. Dat het met de leefbaarheid in Amsterdam niet best
was, hadden anderen al eerder gezien.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind dit een heel snelle opmerking van mevr.
Tanja. Zou zij wat nader kunnen ingaan op de relatie die zij zo gemakkelijk
legt: enerzijds het verlies van de PvdA en anderzijds de leefbaarheid in de
stad?)
   Ik kan dat wel uitleggen. Het is ook in de raadsnotulen nog wel terug te
vinden. De afgelopen jaren is door diverse partijen in de Raad gewezen op bij
voorbeeld de bezuinigingen rond de groenvoorzieningen, onderhoud van de
straten en op de gevolgen daarvan voor de stad. Het slecht functioneren van
de Dienst Parkeerbeheer is diverse malen in de Commissie voor Verkeer enz.
aan de orde geweest zonder dat er daadwerkelijk verbetering is opgetreden.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind het zeer simplistisch hieraan de uitslag
van de verkiezingen te koppelen.)
   Ik begrijp niet precies wat u bedoelt. Kunt u dat nog even uitleggen?
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Er wordt een verband gelegd tussen de
leefbaarheid enerzijds en de verkiezingsnederlaag anderzijds. Daartegen maak
ik bezwaar en ik wil dat u dat op een fatsoenlijker manier toelicht dan hier
gebeurt.)
   Ik citeer een zin uit een artikel van u, dat kort na de verkiezingen is
verschenen. Ik heb het niet over een resultaat van uw partij bij de
verkiezingen, maar ik citeer gewoon een zin!
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Akkoord, als u gewoon een zin citeert!)
   Het staat er!
   In de stad namen de werkloosheid, armoede en onverschilligheid toe. Dit
werd verergerd door de bezuinigingen op de Stadsreiniging, de
groenvoorzieningen, conciërges op de scholen, de conducteur op de tram, die
nog steeds ontbreekt; de Dienst Parkeerbeheer, die er niet in slaagt het
foutparkeren op fietspaden, stoepen en hoeken van straten uit te bannen;
affiches die uitspreken dat rijden door rood niet mag, getuigen daarvan.
Niemand trekt zich er veel van aan. Het is een boemerang van het eigen beleid,
 een machteloos gebaar. Nu pleiten voor meer openbare-ordemaatregelen en
herstel van het burgerlijk fatsoen is geen oplossing. Strenger straffen
brengt verbittering in plaats van verbetering; dit is een citaat van Hein
Roethof uit een recent interview. Mijn fractie ziet meer in een Dienst
Parkeerbeheer die zo goed werkt, dat hij zich overbodig maakt en meer in het
goed onderhouden van het groen in de stad, het plaatsen van toegangshekken
tot de metro waar al jaren over wordt gesproken in plaats van die nu
eindelijk eens neer te zetten. Vervolgens zien wij meer in goed
functionerende wijkteams van de Politie die aanwezig zijn op straat en
gemakkelijk aanspreekbaar zijn voor de burger, in een conducteur op de tram
en kaartverkoop in de metrostations. Het nemen van meer
openbare-ordemaatregelen levert niet meer op dan een verharding van de
samenleving. Een legitimatieplicht zoals nu landelijk wordt voorbereid is
zo'n verhardingsmaatregel, waarin wij niet geloven. Zwartrijden bestrijdt men
door iedereen een vervoerbewijs te verkopen, niet door een legitimatieplicht.
Wij willen een kaartje, geen pasje.
   Is de fractie van de PvdA overigens van mening dat het politiebeleid de
afgelopen jaren heeft gefaald? Wat vindt de burgemeester hiervan?
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik weet, dat u toch wat langer in de Raad zit dan
dit jaar. Daarover hebt u onze mening gehoord. Wat vindt u zelf ervan, dat u
een verband legt tussen het falen van het politiebeleid enerzijds en
anderzijds de PvdA?Ik vind dat een nogal spannende samenvatting.)
   De fractie van de PvdA en natuurlijk ook de burgemeester hebben het
afgelopen jaar de verantwoordelijkheid gehad voor het politie-apparaat en
voor  het handhavingsbeleid; uw fractie pleit nu voor
openbare-ordemaatregelen. Dat betekent, dat uw fractie ontevreden is over het
gevoerde beleid van de afgelopen jaren. Daarover spreekt u - mijns inziens -
een oordeel uit.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik vind dat heel spijtig, want ik heb met mijn
betoog juist trachten toe te lichten, hoe wij de handhaving zien, hoe wij het
belang van regels zien en hoe de overheid daarin moet functioneren; de
overheid moet daarin het voorbeeld geven. Regels moeten voor iedereen
dezelfde zijn. Dat is volgens mij iets anders dan strenger straffen en falend
beleid. Ik heb getracht dat toe te lichten; u gaat daar simpel overheen. Wij
vinden niet, dat wij hebben gefaald, maar er moet wel iets veranderen; dat
kan beide waar zijn.)
   Mijn conclusie is dan dat u toch vindt, dat het beleid heeft gefaald.
Anders zou u geen wijzigingsvoorstellen indienen, want daarmee komt u zeer
vaak naar voren.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Er moet wel iets veranderen; het is een
veranderingsproces.)
   Dat is ook ingegeven door het slechte resultaat van de afgelopen jaren,
anders is het veranderingsproces niet nodig.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Ik begrijp hieruit dat u vindt, dat het allemaal
wel goed gaat in Amsterdam en dat er niets hoeft te veranderen!)
   U hebt dan niet goed geluisterd; misschien kunt u het nog even nalezen.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Op die manier kunnen wij over en weer wel aan de
gang blijven: u hebt niet goed geluisterd, ik heb niet goed geluisterd enz.
Waarom geeft u zelf geen antwoord op deze vraag, voordat u die aan ons stelt?
Heeft het politiebeleid gefaald?)
   Die vraag zal ik wel degelijk beantwoorden. Ik ben van mening dat niet
alleen een goed politiebeleid noodzakelijk is, maar dat daarnaast veel meer
moet gebeuren.
   De VOORZITTER: Mevr. Tanja vroeg nog naar de mening van de burgemeester.
Ik ben het niet met haar eens.
   Mevr. TANJA: De reorganisatie en inkrimping van het ambtelijk apparaat is
geslaagd en uitgevoerd zonder gedwongen ontslagen; zo hebben wij dat gewild.
Hoe zit het echter met de verhoging van de doelmatigheid en met de
klantvriendelijkheid? Kan het College al een indicatie geven van de
bezuiniging die het hele proces van binnengemeentelijke decentralisatie
oplevert?
   De diensten krijgen een grotere zelfstandigheid door de af te sluiten
kwaliteitscontracten. Dat is een goede zaak, want zo wordt de Raad beter in
staat gesteld invloed uit te oefenen. Door het afsluiten van
kwaliteitscontracten kunnen de diensten zich meer bezighouden met de
totstandkoming van het produkt en heeft de Raad meer zicht op het resultaat
hiervan. Wat ons betreft graag meer tempo op dit punt alstublieft!
   Nu de reorganisaties achter de rug zijn, vormen zich nieuwe organisaties;
er ontstaan nieuwe vacatures. De mogelijkheden, meer vrouwen en migranten in
dienst te nemen worden groter. Wij kennen geen afdeling die geen vrouw of
migrant wil benoemen; de meeste zeggen echter hen niet te kunnen vinden.
Voldoende kinderopvang voor gemeentepersoneel is van belang voor de
uitvoering van het positieve-actiebeleid.
   Wij komen terug op de voorstellen die wij hebben gedaan tijdens de
bespreking van de voortgang van het positieve-actiebeleid: zoek voortaan bij
alle vacatures in eerste instantie naar vrouwen en migranten; schakel
daarvoor een gespecialiseerd wervingsbureau in, om geschikte kandidaten
tezoeken. De argumenten van de fracties van de PvdA en D66 om tegen ons
voorstel te stemmen, hebben ons verbaasd. Immers, als het gaat om het inhuren
van headhunters om managers te zoeken, hoor ik hen niet over de kosten klagen.
 Vormen de kosten een doorslaggevend argument om hiertegen te zijn?
   Het Gemeentevervoerbedrijf, het Slotervaartziekenhuis en het onderwijs
nemen de plaatsen twee, drie en vier in als het gaat om aantallen werknemers
die jaarlijks arbeidsongeschikt worden verklaard. Wat denkt het College
daaraan te doen?
   Hebben mensen die bij de gemeente Amsterdam werken, lol in hun werk en
hebben zij zeggenschap? Welke maatregelen worden genomen om het ziekteverzuim
tegen te gaan? Wat ons betreft moeten er meer scholingsmogelijkheden worden
geboden, zodat werknemers van de gemeente kunnen overstappen naar een andere
baan. Een vuilnisman in de Pijp sjouwt dagelijks 10.000 kilo vuil. Is het
verwonderlijk dat, als iemand na twintig jaar waarin hij 44 miljoen kilo
heeft getild, is versleten? Er moet een loopbaanplan komen, herwaardering en
scholing, voordat de lichamelijke slijtageslag is voltooid. Een vuilnisman
zou ook reinigingsagent of chauffeur kunnen worden.
   De Nota Arbeidsomstandigheden van augustus dit jaar bracht niets nieuws.
Arbeidstijdverkorting voor zware werkzaamheden en stress-functies - ik denk
aan buschauffeurs - moet worden overwogen.
   Een belangrijke politieke vraag voor de komende jaren zal zijn hoe de
grootstedelijke taken worden gewaardeerd tegenover de meer beheersgerichte
taken van de stadsdelen; deze waardering zal de eenheid van de stad markeren.
Volgende week zal in de Raad de start van het Stadsdeelfonds worden
vastgesteld. Daarop vooruitlopend, wil de fractie van Groen Links het
volgende aan de Raad voorleggen. Uit de adviesronde en de intensieve
contacten met de stadsdelen blijkt onmiskenbaar dat een groot aantal zaken in
de stad slecht is onderhouden. Hierover bestaat ook geen verschil van mening.
Het betreft achterstallig onderhoud van openbare ruimte, wegen, bruggen,
gemeentelijke gebouwen en scholen, waarvoor nu geen geld is en waarvoor de
stadsdelen met hun krappe budgetten ook geen geld hebben. De fractie van
Groen Links is van mening, dat de signalen uit de stadsdelen serieus moeten
worden genomen. In de komende jaren zal een financiële injectie voor het
achterstallig onderhoud op de agenda moeten komen. Het wordt tijd dat deze
stad en de omgeving worden verbeterd.
   Een van de resultaten die de collegepartijen zichzelf toewenst in de
akkoordtekst is het vinden van "een groter draagvlak in de stad voor de
lokale Amsterdamse politiek". De beleidsvoornemens voor de sector cultuur
zijn daarvan tot nu toe op papier een consequente uitwerking. In de praktijk
blijft voor menigeen het beeld zich opdringen van een College dat zich
enerzijds plechtig voorneemt "de relatie met het kunstenveld te verbeteren"
en anderzijds de aloude traditie voortzet..
    (De heer ROBBERS: Ik had begrepen, dat de akkoordpartijen die zinsnede
waren overeengekomen. Wij zouden ons voornemen de relaties te verbeteren. Heb
ik dat goed begrepen!?)
   Inderdaad. Er wordt nog te veel van incident naar incident gehold, van de
Stadsschouwburg naar het Amsterdams Historisch Museum, van Frascati naar het
Nieuwe De la Mar theater, van Felix Meritis naar een miljoenentekort bij het
Muziektheater.
    (De heer ROBBERS: In mijn beleving is het toch andersom. Niet het College
holt heen en weer, maar de kunstinstellingen hollen met hun problemen naar de
brievenbus van het College. Ik heb begrepen, dat er tot nu toe steeds
duidelijke suggesties van het College kwamen en dat daarmee vervolgens in de
commissie waarin de partijen het woord kregen, heen en weer werd gehold enz.)
   Daarover verschillen wij van mening; wij hebben daarover duidelijk een
andere opvatting.   Wij vinden het een beleid met de helderheid van een
glasbak. Als dit zo doorgaat, komen wij ongetwijfeld in de problemen met het
uitvoeren van al de mooie plannetjes met een bedrijfstakenanalyse,
ex-kunstenplan en budgetfinanciering.
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Daarbij hoort u zelf toch ook? Dan is het
zelfkritiek!)
   Ja, dat is ook zelfkritiek. Wij zijn bij voorbeeld van mening, dat de
collegepartijen problemen over zich afroepen als een onderzoek naar een
Europees Centrum voor Kunst en Cultuur alleen kan worden gefinancierd met
behulp van kaasschaven, 1%-operatie en andere dubieuze collectetechnieken.
    (De heer ROBBERS: U hebt het over het College en over de collegepartijen;
daar hoort u zelf ook bij, begrijp ik na de interruptie van mevr. De Waart.
Die 1%-operatie was toch een idee van uw onafhankelijke partijgenoot en
voorzitter van die commissie? Daarover is toch geen voorstel ingediend
waarover wij serieus hebben gepraat?)
   Het is wel een voorstel dat men zou kunnen doen. Het is een voorbeeld van
een arm kunstbeleid.
    (De heer ROBBERS: Spreekt u hier dan over het heen en weer hollen van
partijen die allemaal iets anders willen; wat zij samen noemen "de relatie
met het kunstenveld verbeteren"?)
   Wij zullen daarop bij de functiegewijze behandeling van de begroting
terugkomen.
    (De heer ROBBERS: Dat denk ik ook!)
   Er zal door het nieuwe gemeentebestuur op faire en creatieve wijze een
streep moeten worden gezet onder de erfenis van problemen uit de vorige
bestuursperiode. Bij de behandeling van het begrotingsonderdeel cultuur, zal
mijn fractie hiertoe een voorstel doen waarbij ‚n het College ‚n het
kunstenveld een bijdrage wordt gevraagd voor het opruimen van wat luguber is
gaan heten "de lijken uit de kast". Kunstlijken wel te verstaan.
   De verkiezingsuitslag heeft niet alleen geleid tot een pluriform College,
maar ook tot meer macht voor de Raad. Voor elk raadsbesluit is de instemming
van ten minste drie partijen nodig. In de afgelopen maanden zijn enkele
stappen gezet die de bestuurlijke vernieuwing vorm moeten geven. Het
referendum is mogelijk gemaakt als middel om de bevolking meer invloed te
geven op politieke besluiten dan het eenmaal per vier jaar uitbrengen van een
stem. Raadsleden zijn benoemd tot voorzitters van de commissies van advies en
bijstand. Dit vraagt een andere opstelling van raadsleden. De tijd is voorbij,
 dat de wethouder iets voorstelt, dat de raadsleden wat op dat voorstel
inhakken en er ten slotte schoorvoetend mee akkoord gaan. Het initiatief is
meer verschoven naar de Raad. Politieke meningsverschillen zullen
zichtbaarder worden en dat is winst. Het kan weer spannend worden in de Raad.
   Er kan echter nog meer worden gedaan om de positie van de Raad ten
opzichte van het College te versterken. De informatieachterstand die
raadsleden hebben kan het College verminderen door eventueel meer voorstellen
uit te werken. Wat de begroting betreft zou een duidelijke beleidsafweging
moeten worden weergegeven waaruit blijkt, waarom bepaalde projecten het niet
en andere het wel hebben gehaald.
   De uitvoering van het programakkoord en de afspraken die door de
collegepartijen zijn gemaakt, zijn voor Groen Links uitgangspunt voor de
beoordeling van het College in de komende jaren. Veel zal verder moeten
worden uitgewerkt. Dat betekent niet - dit naar aanleiding van de inbreng van
D66 - een beetje minder van het een en een beetje meer van het ander; het
gaat om het realiseren van een trendbreuk in de steeds verdergaande
milieuverontreining en daarvoor moet de verontreiniging worden teruggedrongen.
 Het nieuwe energieplan en het structureel maken van het E-team zijn daarvan
goede voorbeelden. Groen Links wil ook de werkloosheid in Amsterdam
terugbrengen tot het landelijk gemiddelde en tegelijkertijd een einde maken
aan de ongelijke verdeling van de werkloosheid oververschillende groepen.
   Voor een antwoord op de vraag of nu al een trendbreuk is gerealiseerd, is
het nog te vroeg. Wij verwachten van de Raad en het College, dat dit gaat
gebeuren. De periode van inwerken is achter de rug, de mouwen kunnen worden
opgestroopt. Wij zijn er klaar voor.
   De pluriformiteit van een College dat bestaat uit vier partijen omschrijft
het College zelf als een bewijs dat er in de Raad een breed gedragen
bereidheid tot een gezamenlijke inzet bestaat. Het is duidelijk, dat de
samenwerking tussen de leden van het College goed en de collegialiteit groot
is.
         (De heer BRUINS SLOT: Welke tekst geldt nu?)
   Vult u dat zelf maar in!
         (De heer BRUINS SLOT: Dat is dus de duidelijkheid van dit College!)
   Dezelfde pluriformiteit leidt tot een voorspelbare onwennigheid. Politieke
meningsverschillen lijken nauwelijks meer aanwezig, maar zij zijn er wel. Die
verschillen moeten niet met de deken der collegialiteit worden toegedekt. Het
programakkoord is uitgangspunt, maar dit mag niet verhinderen dat de Raad
voorstellen van Burgemeester en Wethouders kritisch bekijkt en rekening houdt
met nieuwe ontwikkelingen en met de inspraak van de bevolking. De
collegepartijen kunnen dan, geargumenteerd en controleerbaar, van standpunt
veranderen. Het moet niet zo gaan als bij de discussie over de toekomst van
de Bijlmermeer, waarbij de drie andere collegepartijen van het programakkoord
zijn afgeweken zonder dit voldoende te argumenteren.
   Een pluriform College, een pluriforme Raad. Het oprollen van de deken van
college-collegialiteit is gewenst. Het debat hoort hier in de Raad gevoerd te
worden. In die situatie voelen wij ons kiplekker.
   Tot slot nog enkele min of meer collegiale opmerkingen. De invloed van de
VVD in het College is op dit moment nog niet zo duidelijk. Wij hebben
daarvoor wel begrip, want de VVD heeft het niet gemakkelijk. Zij is de partij
die zich het minst kon vinden in het programakkoord. De wethouder van de VVD
heeft echter ook resultaat geboekt: de omslag van de missive heeft een blauwe
rand!
   Aan de PvdA hebben wij bij het onderwerp Verkeer al een vraag gesteld over
de tweede Coentunnel. Wij hopen, dat bij de uitbreiding van Schiphol niet
hetzelfde zal gebeuren. Het werkplan van de PvdA-fractie voor dit jaar bevat
wat dit betreft een onheilspellende passage: zij ziet voor zichzelf een
belangrijke, ja doorslaggevende stem weggelegd tussen aan de ene kant de
partijen die een "principiëlere" oplossing voorstellen, waartoe Groen Links
behoort, en de partijen aan de andere kant, het CDA en de VVD. Hopelijk is de
uiteindelijke opstelling van de PvdA niet samen te vatten in de zin: "Het
milieu is belangrijk, maar de economie wil ook wat".
   De opstelling van de fractie van D66 is nogal onduidelijk. Bij het
Ajax-stadion was zij kritisch over de 20 miljoen gulden
verhuiskostenvergoeding, maar uiteindelijk ging zij er zonder voorwaarden mee
akkoord en in de discussie over de toekomst van de Bijlmermeer ging zij
zonder voorwaarden akkoord met de voorgestelde sloop van 3000 woningen.
         (De heer ROBBERS: Ik neem aan, dat hier sprake is van een
verwisseling, want ik meen mij te herinneren dat wij akkoord zijn gegaan met
de sloop van het Ajax-stadion en dat wij in de discussie over de Bijlmermeer
hebben gepleit voor voorzieningen als verhuiskostenvergoedingen enz. Het is
dus precies andersom.)
   U bent abuis. Bij het Ajax-stadion ging het namelijk om 20 miljoen gulden
extra voor verhuiskosten. De inbreng van uw fractie daarover was weliswaar
zeer kritisch, maar uiteindelijk ging zij er wel zonder nadere voorwaarden
mee akkoord.
   Van Groen Amsterdam hebben wij na de inbreng over de kunstgrasvelden niets
meer gehoord. Deze partij is opvallend stil en berustend. Dat is jammer.
   De oppositierol van het CDA geeft deze partij een ander gezicht dan
haarkritiekloze bestuurshouding in de vorige periode. Anders, maar hoe? Wij
hebben nog geen idee waartoe het moet leiden; van echte oppositie is geen
sprake. Soms missen wij onszelf!
   Ter afronding ga ik terug naar het begin van mijn bijdrage, waar ik het
had over wat het College "de eenheid van de stad" noemt en wij verwoorden als
"de identiteit van Amsterdam", nu en in zijn roerige geschiedenis. Die
identiteit wordt soms zwaar op proef gesteld; de laatste tijd ook op
beschamende wijze in deze raadzaal. Ik doel op de aanwezigheid van wat wij
noemen "de grauwen" onder ons, de woordvoerders van Centrumpartij '86 en CD.
Tijdens het debat over de uitvoering van het gemeentelijke positieve-
actiebeleid voor vrouwen en migranten hebben wij allemaal met schaamte en
woede moeten aanhoren, hoe in deze zaal werd opgeroepen tot vreemdelingenhaat,
 tot discrimineren tussen "het eigen volk" en andere Amsterdammers. De
Grondwet verbiedt het maken van dat onderscheid en oproepen tot racisme moet
niet kunnen in deze raadzaal. Toen niet, nu niet en nooit.
   Het lijkt ons gewenst, dat wij als de democratische fracties samen zoeken
naar effectievere manieren om op te treden tegen dit soort uitlatingen. Wij
staan voor het oplossen van een probleem waarmee menigeen in de stad worstelt:
 hoe reageren wij waardig en compromisloos op uitingen van vreemdelingenhaat
om ons heen? Hoe leggen wij op democratische en effectieve wijze racisten het
zwijgen op, op de werkplek, op straat, in de tram en in de Gemeenteraad van
Amsterdam?
   Mevr. VAN DER STOEL: Mijnheer de Voorzitter. De VVD beëindigde haar
bijdrage in eerste termijn in het debat over het programakkoord met de
zinsnede: "De VVD-fractie gaat ervan uit, dat het motto voor deze
raadsperiode niet zal worden 'Samen voor ons eige', maar: 'Samen aan de slag'.
" Het College geeft hieraan een passend vervolg door de missive het opschrift
"De eenheid van de stad" mee te geven.
   In de missivetekst staat onder meer, dat de samenstelling van het College
blijkt geeft van een breed draagvlak voor het te voeren beleid. Dit debat zal
daarvoor het bewijs moeten leveren. Belangrijk zal daarbij zijn, of de
collegepartijen de bereidheid hebben, zich binnen de afspraken van het
programakkoord te bewegen. Het debat gaat vooral over de hoofdlijnen van het
beleid, zoals aangegeven in het programakkoord, als logisch vervolg op de
discussie rond de algemene beschouwingen van 1989.
   "De stad wordt steeds meer de kern waarbinnen ontwikkelingen hun
identiteit krijgen", stelt het College. Naar ik aanneem, bedoelt het College
hiermee te zeggen, dat de stad weer volop in het middelpunt van de
belangstelling is komen te staan als centrum waar vernieuwingen tot stand
komen. De constatering alleen is echter niet voldoende; de Raad zal ook de
voorwaarden moeten scheppen waaronder de burgers, samen met het stadsbestuur,
die ontwikkelingen gestalte kunnen geven, want het moeten juist de burgers
zijn die van de ontwikkelingen de vruchten plukken. Dit vereist van de Raad
en het College een open instelling voor wat de mensen in onze stad beweegt en
waarin zij verandering willen brengen.
   Nu de traditionele - veelal verzuilde - verbanden wegkwijnen, is aan ons
de taak, hen die mede hierdoor in de problemen zijn geraakt te ondersteunen
in hun proces naar zelfstandigheid. De veranderende bevolkingssamenstelling
vereist van ons allen tevens een herijking van de voorzieningen. Immers, door
de jaren heen veranderen de wensen van burgers. De stad staat weer meer in de
belangstelling, de toenemende technologische vernieuwingen en de steeds
kleiner wordende wereld, het zijn allemaal factoren die ons dwingen, aan het
begin van het decennium nieuwe analyses te maken.
   Een goed bestuurder verbindt daaraan automatisch nieuwe oplossingen. Laat
de lokale overheid dit achterwege, dan zal de vertrouwensbreuk tussen kiezers
en gekozenen niet snel worden geheeld. De Raad heeft herwonnen vertrouwen
nodig om de veranderingen en vernieuwingen gestalte te geven en daarvoor het
broodnodige draagvlak te verwerven.
   Het College realiseert zich tot tevredenheid van de VVD, dat er grenzen
zijn aan de sturing door de overheid. In de passage over de rol van de
overheid kiest het College voor de stimulerende overheid, zoals dat in
liberale kring heet. De stimulerende overheid steekt bij voortduring haar
voelhorens (haar maatschappelijk antennesysteem, zoals de VVD-fractie het
noemt) uit om te vernemen wat de diverse groeperingen en individuen van haar
verlangen. De stimulerende overheid past deze verlangens in in haar beleid en
komt haar toezeggingen na. De stimulerende overheid doet nog meer: zij
enthousiasmeert burgers tot zelfontplooiing en verrijkt daardoor de
Amsterdamse samenleving. Zo wordt de overheid niet alleen stimulerend, maar
ook flexibel: achterhaalde taken stoot zij af en zij vat nieuwe taken aan.
   Het College geeft in de missive een goede aanzet door een 2%-operatie in
het kader van sociale vernieuwing aan te kondigen. De VVD vindt echter, dat
het daarbij niet kan blijven. De aangekondigde "tussenbalans" van het Kabinet
zal drastische bezuinigingen opleveren voor de gemeenten. Als er wordt
gesproken over een landelijke bezuinigingsoperatie van tussen 10 en 15
miljard gulden, zal Amsterdam zeker voor tientallen miljoenen worden
aangeslagen.
   Er zijn echter nog andere redenen om grotere stappen te zetten. De zestien
stadsdeelraden zijn ingesteld. De rechtstreeks gekozen regioraad komt in
beeld en het rijk zegt te willen decentraliseren, zij het vooralsnog zonder
daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen. Een uitgelezen momentdus voor
een Gemeenteraad om zich aan het begin van een nieuwe raadsperiode af te
vragen: wat doen wij allemaal naast de ons wettelijk opgelegde taken? Kan het
anders en vooral beter? Beantwoording van die vragen is nodig om vast te
stellen, hoe het uiteindelijke doel van dit alles, verhoging van de kwaliteit
van de dienstverlening aan de burger, kan worden bereikt.
   De Gemeenteraad dient niet doof te zijn voor geluiden over het
functioneren van het stadsbestuur, zoals die bij voorbeeld worden aangereikt
door de Ombudsman. Als de Raad en het College zo'n nieuwe werkwijze niet
aandurven, bevorderen zij zelf, dat burgers, groeperingen en bedrijven hen
verwijten blijven maken. Voor de VVD-fractie betekent een herijking
bestuurlijke vernieuwing avant la lettre. Alleen op deze manier kan een
integrale afweging worden gerealiseerd.
         (Mevr. DE WAART-BAKKER: Kunt u daarover nog iets meer zeggen? Het is
mij namelijk niet duidelijk, of u het met die herijking alleen over de
dienstverlening hebt of dat u daarmee meer bedoelt.)
   Ik heb zojuist gezegd, dat alles wat niet als wettelijke taak is opgelegd
hoe dan ook in aanmerking komt voor herijking om na te gaan, of het nog past
in de huidige tijd en of het is wat de burgers van ons vragen.
         (Mevr. DE WAART-BAKKER: Wij hebben zojuist de binnengemeentelijke
decentralisatie en een reorganisatie achter de rug. Wilt u nu weer opnieuw
beginnen? Hoe moet ik dit zien?)
   Ik bedoel zeker geen nieuwe binnengemeentelijke decentralisatie. Wat wij
nu willen is, dat wij niet stoppen bij de ambtelijke reorganisatie en de
realisering van de binnengemeentelijke decentralisatie, maar inhoudelijk
bekijken, als sluitstuk, wat wij nu gaan doen, of wij wat wij doen beter
kunnen doen en of het nog wel is wat van ons wordt gevraagd.
   Deelt het College de mening van de VVD en is het bereid, uitwerking te
geven aan de herijking van de gemeentelijke taken, dwars door de
portefeuilles heen?
   Het instrument om aan deze werkwijze gestalte te geven heet "planning en
control". Voor de VVD-fractie betekent dat het volgende.
   Voor alle afdelingen, diensten en bedrijven zal de Raad moeten aangeven,
welke produkten worden verlangd, wat dat moet kosten, hoe lang het moet duren
en hoeveel mensen ervoor mogen worden ingezet. De kwaliteit van de
dienstverlening blijft daarbij een eerste vereiste. De uitkomst hiervan
leggen wij vast in contracten, die wij jaarlijks bij de begrotingsbehandeling
toetsen aan de vraag, of de geleverde prestaties voldoen aan de
overeengekomen norm. Dan staan niet alleen de posterioriteiten en
prioriteiten ter discussie, maar de totale begroting, inclusief de
rompbegroting. Grote stafafdelingen zijn niet nodig als de Raad en het
College zich beperken tot hoofdlijnen. Alleen dan komt het primaat weer te
liggen waar het hoort: bij de politiek in de Gemeenteraad.
   Controle op de dienstverlening vindt plaats door Raad, burgers, Ombudsman
en in te stellen "consumentenpanels". De Raad stuurt dan op resultaten.
Daartoe moet het hele College ervoor zorgen, dat de rekeningcijfers tijdig
beschikbaar komen, dat wil zeggen: steeds voor de daarop volgende
begrotingsbehandeling.

Heeft het College hiervoor al een actieplan?
   De betekenis van de rekeningcijfers wordt groter. Het gaat er niet alleen
meer om, dat wij kijken of de begroting goed was opgesteld, maar ook
vaststellen of het gevraagde produkt werd geleverd en voldeed aan de daaraan
gestelde eisen. Met behulp van deze werkwijze komt de z.g. interne sociale
vernieuwing, dat is ontkokering, uit de verf, zonder dat hiervoor extra
financiële middelen nodig zijn. Kortom: weg met het eiland-denken! Wil het
College de Raad in het voorjaar van 1991 een notitie voorleggen, waarin per
beleidsonderwerp wordt aangegeven hoe de marsroute van planning en control er
uitziet?
   Als er ‚‚n overheidstaak is die is verslonst, maar niet uit handen mag
worden gegeven, is het wel de handhaving van democratisch vastgestelde regels.
 Dit onderwerp leeft niet alleen bij velen, het nodigt ook uit tot
veranderende opinies en nieuw woordgebruik.       (De heer R.H.G. VAN DUIJN:
Kunt u, nu u het toch hebt over nieuw woordgebruik, geen fatsoenlijke
Nederlandse term verzinnen voor de Engelse uitdrukking "planning en control"?
Die staat zo ver van mij af; ik begrijp die niet zo goed.)
   "Planmatig werken en beheersen" of iets dergelijks; denkt u er maar even
over na.
         (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Dat lijkt mij meer uw taak!)
   Ik hoor graag nadere suggesties; ik geef toe, dat ik zelf ook heb gekeken
of er een andere term is, maar dat is niet zo eenvoudig. Als wij ons nu maar
houden aan de inhoud en de titel niet tot het hoogste goed verklaren, komt er
in ieder geval iets terecht van het beleid.
   Minister Kok van Financiën deelde in zijn ijzige najaarsrede in
Scheveningen mede, dat zijn tolerantie met betrekking tot oneigenlijk gebruik
en fraude was gedaald tot nul komma nul. De fractievoorzitter van de PvdA in
de Tweede Kamer, de heer W"ltgens, bevestigde deze opvattingen en vond dat er
nu eens moet worden opgetreden. Staatssecretaris Ter Veld liet in september
jl. weten, deze opvattingen in daden te willen omzetten. De fractie van de
PvdA in de Gemeenteraad van Amsterdam streeft blijkens haar jaarprogramma
naar strengere straffen.
         (Mevr. DE WAART-BAKKER: Dat is een misverstand. Wij hebben in ons
werkprogramma de vraag opgeworpen; dat wordt vaker verkeerd geciteerd. Er
hoort een vraagteken achter.)
   Ik zal er straks nog eens naar kijken, want naar ik heb begrepen, wordt
wat ik zojuist heb gezegd bevestigd door de toelichting op dat jaarprogramma.
Ik zal graag kennisnemen van nieuwe standpunten.
   Woorden als "nieuw-flinks" worden zowel in positieve als in negatieve zin
aangehaald; "nieuw-frechts" doet zijn intrede.
   Aan het College zijn deze ontwikkelingen niet ontgaan - dit aan het adres
van de heer Bruins Slot - maar het kiest gelukkig voor een evenwichtige
benadering: het grote goed van individualisering en tolerantie bewaren door
het tegengaan van verschijnselen die deze bedreigen.
   Evenwicht in de benadering is noodzakelijk om te voorkomen dat men
doorslaat naar het andere uiterste, het door minister d'Ancona zo gevreesde
domineesland. De VVD-fractie bepleit, opnieuw te kijken naar de democratisch
vastgestelde regels en te bezien of zij nog van deze tijd zijn en, zo ja, hoe
zij kunnen worden gehandhaafd. De verouderde regels dienen te worden
afgeschaft. Het College gebruikt het woord "handhaven" wel, maar geeft
onvoldoende aan, waar de knelpunten in de uitvoering zitten en hoe het denkt
te komen tot een effectieve aanpak daarvan. Waarom heeft het College dit
achterwege gelaten?
   Een effectieve aanpak van de handhavingsproblemen is des te noodzakelijker
nu het CDA en de PvdA in de Tweede Kamer bij motie de verdere uitbreiding van
de Amsterdamse Politie op lossen schroeven lijken te zetten. Zijn de overige
democratische fracties bereid, hun partijgenoten in Den Haag te doordringen
van de consequenties van deze motie voor het Amsterdamse leefklimaat?
   Aan het College de vraag, waarom in deze begroting, conform het
programakkoord, geen aanzet te vinden is voor de regiefunctie van de Politie
inzake de gemeentelijke handhavingstaken. De verbetering van de leefbaarheid
is immers niet alleen een taak van de Politie, doch ook van bij voorbeeld de
Reinigingspolitie, het O-team, Vic-ers, stadswachten en de Dienst
Parkeerbeheer.
   Economische zelfstandigheid kan wat de VVD-fractie betreft alleen worden
bereikt door het verrichten van betaalde arbeid. Arbeidstijdverkorting draagt
daar op zichzelf onvoldoende toe bij; het is slechts een herverdelen van de
koek, die er niet groter door wordt. De Raad en het College moeten trachten,
nieuwe werkgelegenheid aan te trekken, in samenhang met milieu-vereisten.
Alleen hierdoor kan de groei van het aantal inactieven worden afgeremd.
   De vierdaagse werkweek zal vooralsnog geen soelaas bieden. Toename vande
vrije tijd bevordert, zo blijkt uit onderzoek, niet de herverdeling van
onbetaalde arbeid. Bovendien zal de milieu-overlast stijgen, doordat men
vaker een lang weekend erop uit trekt, per auto of met het vliegtuig, naar
Londen, Berlijn of Maastricht. De VVD-fractie verwacht meer heil van
arbeidstijdverkorting per dag onder gelijktijdige bedrijfstijdverlenging. In
dit verband stel ik de vraag aan het College, wanneer de resultaten van het
voorstel-Houterman inzake flexibele werktijden op tafel zullen liggen.
Vooralsnog kent Amsterdam 38.000 officieel geregistreerde werklozen; dat is
11% van de beroepsbevolking.
   De hoge werkloosheid onder vrouwen en migranten vraagt een grotere
inspanning van de Raad en het College om de werkloosheid terug te dringen.
Ontgroening en vergrijzing maken de arbeidsmarkt krapper. Men zou denken: dat
is gunstig voor vrouwen en allochtonen. Het rapport De Amsterdamse Economie
in 1990 wijst echter nadrukkelijk op het toenemende gevaar van forensisme,
ook van buiten de Amsterdamse regio. Het wordt daarom hoog tijd, het grote
arbeidspotentieel onder vrouwen, gehandicapten en migranten (m/v) in te
schakelen op de arbeidsmarkt, uit overwegingen van rechtvaardigheid en om de
arbeidsmarkt doelmatiger te laten werken. Is het College bereid, binnen of
buiten het Regionaal Bestuur Arbeidsvoorzieningen (RBA) extra afspraken te
maken met bedrijfstakken om Amsterdamse vrouwen, gehandicapten en migranten
werkgelegenheid te bieden, waarbij het bedrijfsleven en de gemeente samen
bijdragen in de eventuele aanloopkosten? Wil het College het initiatief nemen
om bedrijven en scholingsinstituten ertoe te bewegen, contracten te sluiten
over het verifieerbaar in dienst nemen van Amsterdamse werklozen?
   In de afgelopen jaren hebben de Raad en het College verscheidene
instrumenten gehanteerd om de werkgelegenheid te laten groeien, mede ten
gunste van de genoemde doelgroepen. Weten wij eigenlijk, welke instrumenten
wel en welke niet het doel dichterbij hebben gebracht?
   Gezien de hoeveelheid financieringsbronnen, vooral van rijkswege, zou men
verwachten, dat werklozen zo een baan kunnen vinden. Het hardnekkige karakter
van de werkloosheid toont echter aan, dat deze veronderstelling niet klopt.
De instrumenten als zodanig zijn niet slecht, maar de regeltjes wellicht wel.
Belemmert het uitgangspunt dat het aantal werklozen het aantal uitvoerders
bepaalt soms het bereiken van het doel? Heeft het College wel eens overwogen,
te zamen met de drie andere grote steden bij het Kabinet te pleiten voor een
bundeling van alle werkgelegenheidsmaatregelen, onder beperking van het
aantal regeltjes en met daaraan gekoppeld een taakstelling per doelgroep in
een bepaalde periode? Zet het College alsnog deze stap?
   Om de spanning tussen economische groei en milieubelangen te laten afnemen
zou het College in overleg met de bedrijfstakken een inventarisatie kunnen
maken van de exacte milieu-overlast. Vervolgens dient te worden bekeken, hoe,
wanneer en door wie de problemen effectief kunnen worden bestreden. Deze
werkwijze kan leiden tot daling van de milieu-overlast en groei van de
werkgelegenheid en aansporen tot vernieuwing van de produktie. Met dit alles
kan het Amsterdamse bedrijfsleven zijn positie versterken tegenover de
internationale concurrentie. Rendabel investeren en milieuverbetering kunnen
dan hand in hand gaan.
   De Amsterdamse haven doet het in tonnages en daarmee in werkgelegenheid
goed. Zonder extra inspanning blijft dat niet zo. De internationale
concurrentie zal toenemen. Bremen en Hamburg zien hun achterland uitgebreid.
Nu Oost-Europa het marktmechanisme ruim baan wil bieden, gaan de loonkosten
een woordje meespreken. Naar de mening van de VVD-fractie mag Amsterdam niet
lijdzaam afwachten. De VVD-fractie pleit al jaren voor de vorming van een
havenautoriteit voor het Noordzeekanaalgebied. De nauwere verwevenheid van
lucht- en zeehaven en teleport stellen hogere eisen aan de havenautoriteit.
De VVD-fractie wil daarom verder gaan en zij vraagt het College derhalve, in
goed overleg met andere overheden en het bedrijfsleven te komen tot de
vorming van een "transportregio", die op contractbasis bevoegdheden krijgt om
de ontwikkeling en de bereikbaarheid van deze havens voor haar rekeningte
nemen.
   De kleiner wordende wereld verlangt nog meer inspanningen om de
werkgelegenheid in de haven te bevorderen. Op zo'n 180 kilometer van
Amsterdam ligt Antwerpen. Amsterdam onderhoudt vriendschappelijke contacten
met Antwerpen. Hoe staat het College tegenover het initiatief, de contacten
tussen de havens van Amsterdam en Antwerpen uit te bouwen, eventueel in
overleg met Rotterdam? De betrekkelijk korte afstand tussen beide steden is
met lage kosten milieuvriendelijk te overbruggen; een noordwestelijk front
ten gunste van de werkgelegenheid, zogezegd.
   De cultuur houdt met name in Amsterdam de gemoederen bezig. De culturele
voortgang in Nederland krijgt niet in de laatste plaats gestalte in Amsterdam;
 een sterkte om niet alleen voor onszelf te houden! De VVD-fractie was dan
ook zeer ontevreden over de teksten die de Nederlandse minister van Cultuur
liet uitspreken in Brussel. De minister heeft dat geweten, en terecht!
Samenwerking in internationaal verband mag niet uitsluitend geschoeid zijn op
economische leest. Gelukkig kwam de minister tot inkeer. Inmiddels namen alle
democratische Vlaamse en Nederlandse Europarlementariërs het initiatief tot
nauwere samenwerking en verplichtten zij zich, hun voornemens in eigen land
uit te dragen en te (doen) bevorderen. De VVD-fractie vindt, dat het
Amsterdamse College het initiatief van de Europarlementariërs dient op te
pakken door met de minister van Cultuur te spreken over de totstandkoming van
een "Nederlands Huis" in Brussel. Is het College hiertoe bereid? Antwerpen
zal in 1993 Culturele Hoofdstad van Europa zijn. Ziet het College hierin
mogelijkheden om te komen tot uitvoering van de samenwerking tussen beide
steden en Amsterdam weer eens positief in de internationale culturele kijker
te spelen?
   Het milieubeleid leent zich goed voor het wijzen naar anderen; een
zij-gevoel in plaats van een wij-gevoel. De fractie van de VVD acht een breed
draagvlak voor milieumaatregelen en de uitvoering daarvan van groot belang.
Voorlichting blijft ook hierbij onmisbaar om het voorgenomen beleid te
vertalen naar de burgers. Milieuheffingen mogen immers niet verworden tot
afkoopsommen voor burgers en bedrijven om door te gaan met onverantwoord
gedrag. Zonder draagvlak missen preventie en sancties doel.
   Terugdringen van het niet-noodzakelijke verkeer is een goede eerste stap.
Wij zullen daartoe moeten weten, waarvoor Amsterdammers hun auto gebruiken.
Wil het College daarnaar onderzoek doen, zodat doeltreffende maatregelen
kunnen worden genomen?
   E‚n financieel voorstel uit de begroting wil de VVD-fractie voorafgaande
aan de functiegewijze behandeling vandaag bij de algemene beschouwingen aan
de orde stellen. Dat betreft de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD). Tijdens
de besprekingen over het programakkoord werd vastgesteld, dat de GSD als
gevolg van eerdere besluiten van de Raad 20 miljoen gulden heeft te
bezuinigen. Geen van de akkoordpartijen tekende tijdens de bespreking van het
akkoord hiertegen bezwaar aan. Kijken wij naar de nu voorliggende begroting,
dan zien wij dat uitgewerkte plannen voor de reorganisatie van de GSD daarin
ontbreken. Wel staat voor dit jaar een bezuiniging van 3 miljoen gulden op de
rol. Men zou toch denken, dat 5 miljoen gulden eerder in de rede ligt. Kan
het College deze handelwijze verklaren tegenover de Raad, daarbij in acht
nemend dat een bedrag van 140 miljoen gulden beschikbaar wordt gesteld voor
de uitvoering van de sociale vernieuwing?
   Ik sprak al eerder over de aanstormende veranderingen, die vooral
internationaal getint zijn. Dicht bij huis staan ook ingrijpende
veranderingen voor de deur, zoals de vorming van de regioraad. Lange tijd
bleef dit een onderwerp van discussie voor fijnproevers. De onlangs gehouden "
toogdag" geeft aan, dat steeds meer fracties van mening zijn dat de regioraad
er dient te komen. Alle gemeenteraden zullen in de komende maanden bij de
bespreking van het rapport van de commissie-Van der Louw kunnen laten zien of
het hun ernst is. Realiseren het College en de Raad zich, dat het groeiproces
kan worden verbeterd als Amsterdam bij voorbeeld de tarieven in de breedste
zin van het woord laat aansluiten op die in de regio?   De VVD-fractie heeft
zich nog eens beraden over de gemeenten die het Regionaal Overleg Amsterdam,
het ROA-gebied, vormen. Wij konden eigenlijk geen goede verklaring vinden
voor het feit dat een andere hoofdstad in Noord-Holland, Haarlem, ontbreekt.
Het is een centrumgemeente met een groot verzorgingsgebied. Als Amsterdam
niet langer de enige hoofdstad is, zal de dreiging die buiten Amsterdam wordt
gevoeld zeker afnemen. Tegelijkertijd wordt het draagvlak voor de aanpak van
grootstedelijke problemen breder. Bovendien valt, dank zij de onnavolgbare
wijsheid van "Den Haag", Schiphol zowel wat de werkgelegenheid als wat de
justitiële aspecten betreft, onder Haarlem. Beide zijn voor Amsterdam van
groot belang. Kortom, wat de VVD betreft hoort Haarlem in onze regioraad. Wil
het College in ROA-verband het overleg met Haarlem en de regiogemeenten
hierover openen?
   Ten slotte nog dit. Er valt nog veel meer te zeggen over de begroting; er
zijn nog meer suggesties aan te leveren, over de kwaliteit van het onderwijs,
de gebouwde omgeving, de volkshuisvesting, de IJ-oevers of de gezondmaking
van het Gemeentevervoerbedrijf. De functiegewijze behandeling van de
begroting biedt daarvoor ruimte.
   Een enkele opmerking nog met betrekking tot de uitvoering van het
programakkoord en de verbreding van het draagvlak. Het programakkoord voor de
periode 1990-1994 is gebaseerd op afspraken na geven en nemen; het akkoord is
niet statisch. Wij hebben vastgesteld, dat er in goed overleg sprake kan zijn
van bijstelling op grond van nieuwe - externe - ontwikkelingen. De
VVD-fractie ziet hiertoe vooralsnog geen aanleiding. Het komt er nu op aan,
binnen de kaders van het akkoord de stad duidelijk te maken, waarvoor wij
gezamenlijk staan. Gezamenlijk is met zijn vieren; samen uit, samen thuis.
Samenwerking met de deelraden hoort daarbij, evenals durf en daadkracht voor
de eenheid van de stad; daarom draait het!
   De heer BRUINS SLOT: Mijnheer de Voorzitter. Ik vroeg mij af, hoe
verschrikkelijk het zou zijn als mijn fractie nog kleiner zou worden. De
kritieke streep is volgens mij, dat men bij de algemene beschouwingen pas in
de avondzitting het woord krijgt. Gelukkig mag ik vanmiddag nog het woord
voeren en ik zal proberen dat binnen de regels te doen.
   Boven aan de missive staat als motto "De eenheid van de stad". Ik kan mij
wel voorstellen, dat het College en de collegepartijen daarmee een beetje
zitten, want de eenheid is natuurlijk ver te zoeken. De collegepartijen zijn
het uiteraard wel eens over een paar dingen, maar is er wel een
gemeenschappelijke visie over de manier die nodig is om op de winkel te
passen? Dat is toch niet te veel gevraagd? Voor eenheid moet men toch een
beetje weten wat men wil? Wat wil het College eigenlijk? Die vraag roept ook
het kopstuk van de missive zelf al op. Ik citeer: "Het zijn dan ook niet
zozeer de dilemma's die in de toekomst de diverse steden zullen kenmerken,
maar de keuzen die worden gemaakt." De centrale lijn in mijn beschouwing is,
dat dit College de keuzen, waarvan het de noodzaak dat die moeten worden
gemaakt klaarblijkelijk onderkent, zelf maar uit de weg gaat. De
collegepartijen lijken dat, bij gebrek aan gemeenschappelijke wil, op zijn
beloop te laten; behalve de fractie van Groen Links, zo bleek vandaag. Het
mag dan in de Raad een debatresultaat opleveren waarbij de fractie van Groen
Links zich kiplekker voelt, maar Amsterdam is de stad geworden van een
vrijwel algeheel beleidsmoratorium; een vrijwel totale bevriezing van de
ontwikkeling van beleid. Daarom doet uw club het dus niet goed voor de stad. "
Keuzen kenmerken de stad", zegt de missive. Ja, ja, het niet kiezen kenmerkt
de manier van besturen van de stad. Dat is naar ons oordeel het tragische
effect van de interpretatie die de politiek aan de verkiezingsuitslag heeft
gegeven.
   Iedereen heeft de mond er vol van, dat er vanaf 1992 in Europa een
concurrentieslag zal plaatsvinden tussen de regio's. Iedereen heeft het idee
dat Amsterdam best een goede uitgangspositie heeft, maar dat er nog wel wat
moet gebeuren; niet alleen fysiek, maar ook op het gebied van de bestuurlijke
instelling. Als wij dat niet tot stand brengen, kunnen wij hetwel schudden.
Wij worden veroordeeld tot achterlijkheid, omdat wij zo achterlijk waren dat
wij ons als gemeentebestuur met elkaar niet op de toekomst hadden voorbereid;
niet omdat wij met al onze mensen niet wat tot stand zouden kunnen brengen,
maar omdat wij niet weten wat wij tot stand moeten brengen.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: U spreekt over het gevaar van achterlijkheid,
dat ons bedreigt. Wat bedoelt u nu eigenlijk met achterlijkheid? Bedoelt u
daarmee, dat wij iets minder zouden gaan verdienen of iets dergelijks; dat
het materiële welbevinden wat minder wordt?)
   Het staat in het woordenboek. Ik heb geprobeerd uit te leggen wat ik met
achterlijkheid bedoel, namelijk het verliezen van de concurrentieslag tussen
regio's.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Minder geld in Amsterdam dus!)
   Het is natuurlijk niet zo gek, als na een goede discussie blijkt dat
collegepartijen en niet-collegepartijen verschillende dingen willen; de
collegepartijen krijgen dan hun zin. De politieke eensgezindheid van een
meerderheid van de Raad kan de snelheid van het besluitvormingsproces
garanderen. Wat echter, als in de coalitie onenigheid bestaat over de
interpretatie van het programakkoord? Kom nu niet aan met "dan mag de Raad
het zeggen", want dan heeft het vele avonden publiek en niet publiek
onderhandelen over een programakkoord geen zin; dat is dan overbodig.
   Als ik namens de fractie van het CDA overga tot een politieke beoordeling
van het resultaat van dat besluitvormingsproces, van de samenwerking in dit "
bijna-afspiegelingscollege", dat zich wonderlijkerwijze als een
programcollege aandient, moet ik de toetsingscriteria kiezen en selecteren.
Het referentiekader van mijn beschouwingen wordt gevormd door het
verkiezingsprogramma van het CDA, het programakkoord dat de Raad heeft
gekozen en het beleid van het huidige College. Ik had verwacht, dat het
beleid van het huidige College zou culmineren in de begroting, die nu aan de
orde is. In die begroting horen Burgemeester en Wethouders mijns inziens als
representanten van collegepartijen bekend te maken wat zij willen. De fractie
van het CDA meent, dat haar positie en verantwoordelijkheid van dit moment
het vorderen, dat zij op hoofdpunten aangeeft wat zij wil en niet wil.
Hoofdpunten voor ons zijn openbare orde en veiligheid, milieu, sociale
vernieuwing en bestuurlijke vernieuwing; dat is ook de indeling van mijn
betoog.
    (De heer HOUTERMAN: Ik wil u graag een vraag stellen, ook gezien de
positie van uw fractie in het vorige College. Zijn de economische
ontwikkeling en het havenbeleid geen hoofdpunten meer?)
   De heer Houterman heeft mij horen zeggen, wat onze hoofdpunten zijn. Als
ik het heb over sociale vernieuwing, is dat een korte samenvatting. Het gaat
erom, dat het mensen in deze samenleving mogelijk wordt gemaakt op een goede
manier met elkaar te verkeren. Bij een goede manier horen ook redelijke eisen
van welstand.
    (De heer HOUTERMAN: Ik neem aan, dat onder de definitie van mensen, ook
bedrijven vallen.)
   Ik kom nog terug op dat thema. Ik heb nu alleen nog maar over de
inhoudsopgave gesproken; wacht u nog even de inhoud af.
   Mijn fractie wil ook dit jaar haar respect voor de Amsterdamse ambtenaren
voorop stellen. Wat wij in deze raadzaal bespreken, afwijzen of veranderen,
het moet steeds door de inzet van ambtenaren worden gevolgd. Dat geldt
vandaag in het bijzonder voor de financiële mensen. Wij zijn hun erkentelijk
voor hun inzet, die ertoe heeft geleid, dat de begroting nu ter behandeling
voorligt. Vorig jaar voerde ik hier het woord namens de collegepartij het CDA.
 Ik weet met welke inzet leden van het College bezig zijn. Het wethouderschap
is in velerlei opzicht een slopende job. Onze fractie zal het College bij
deze beschouwingen weliswaar kritisch benaderen, maar wij willen graag van
tevoren ons respect voor de inzet van onze collega's in hetCollege van
Burgemeester en Wethouders tot uitdrukking brengen.
   De CDA-fractie wil eerst iets zeggen over de openbare en orde en
veiligheid, want daartoe is ook wel aanleiding. Handhaving van de openbare
orde en bestrijding van de criminaliteit zijn kerntaken van de overheid. De
politie-organisatie en de taak waarvoor de mensen in die organisatie staan,
centraal of in de districten, kregen in de afgelopen jaren veel aandacht. De
boze werkelijkheid gaf daartoe ook alle aanleiding. Ons program voor deze
raadsperiode geeft dan ook in de analyse niet alleen aandacht aan het gevoel
van onveiligheid in de stad en het imago van de stad op dit punt, maar wij
vinden ook, dat het besef van normen en waarden en het respect van mensen
voor elkaar en voor hun eigendommen van levensbelang is voor de stedelijke
samenleving die echt een samenleving wil zijn. Dat wil zeggen, een
maatschappij waar de een ook verantwoordelijkheid wil dragen voor de ander;
samen de schouders eronder. De rechtshandhaving is in zo'n samenleving een
elementaire bestaansvoorwaarde. Die analyse brengt de fractie van het CDA wel
tot keuzen. De collegepartijen meenden, dat voor de functie van de openbare
orde en veiligheid geen akkoordafspraken behoefden worden gemaakt. Bij het
aantreden van dit College werd te verstaan gegeven, dat dit betekende dat het
bestaande beleid moest worden gecontinueerd. Dit mag echter niet betekenen,
dat maatregelen uit de vorige periode gelaten worden voor wat zij zijn en dat
er niets aan het beleid van de afgelopen vier jaar wordt toegevoegd. Dat
laatste maakt de begroting nu onverbloemd duidelijk. Wij zijn van mening, dat
de tekst van de begroting in de eerste plaats zelfgenoegzaam is. Het lijkt
erop alsof het College wil gaan rusten op de lauweren van de inspanning die
in de vorige raadsperiode is geleverd. De fractie van het CDA wil de zaken zo
niet op hun beloop laten; aanscherping is nodig.
   De fractie van het CDA meent dat van de portefeuillehouder en van de
Politie een maximale inzet mag worden gevraagd om binnen de ruimte te blijven
die de doeluitkering biedt. Als wij het erover eens zijn, dat die te kort
schiet en dat wij alles moeten doen wat in ons vermogen ligt om de
verbeteringen die in het verschiet liggen, te laten doorgaan - wij hebben
daarover laatst ook in de commissie gesproken - zijn wij er daarmee niet. Als
het om welk ander onderwerp dan ook gaat, is de Raad in het kader van het
budgetrecht toch altijd tot afweging bereid? Waarom is het College dat niet?
De fractie van het CDA is van mening dat het verstandiger is, een eenmalige
forse financiële injectie te geven aan de begroting van de Politie voor een
versnelde invoering van de nieuwe automatisering bij de Politie, ter
vergroting van een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering. Wij zullen
hierover een voorstel indienen.
   Wij doen ook een beroep op de Raad dit voorstel te steunen. In de
afgelopen periode is het verhaal over de normen en waarden in de publieke
discussie nogal sterk op de voorgrond getreden. In sommige kringen heet dit "
Het nieuwe testament van Vuijsje". Ook in de Raad wordt aan deze discussie
deelgenomen. De burgemeester heb ik zelfs ergens horen zeggen dat "links" het
law and order thema niet aan "rechts" moet overlaten. De fractie van het CDA
is ook van mening, dat dit thema geen privilege van "rechts" is en is blij
dat dit eindelijk eens doordringt; maar dan wel graag principieel en
consequent!
    (Mevr. VAN DER STOEL: Denkt u dat het een oplossing is voor problemen als
u zo maar een bedrag uittrekt en vervolgens zegt daarmee maar wat te doen ten
behoeve van de automatisering, of denkt u dat het zinvol is dit stap voor
stap te doen, zodat het politie-apparaat er ook mee kan werken en een en
ander daadwerkelijk resultaten oplevert?)
   Natuurlijk ben ik dat laatste van mening. De inhoud van het voorstel zal
ook aangeven, dat wij over dit punt niet echt verschillend denken.
   Ik zei reeds dat ik wel graag wilde, dat die discussie principieel en
consequent zou worden gevoerd. Ik kom eerst op de principiële kant. Het
thema bevat twee elementen, "law" en "order". Het curieuze is, dat in
depublieke discussie de order bijna niet aan de orde komt. Vrijwel iedereen
blijft steken in law, in wetshandhaving, maar order is heel wat anders. Als
men order, zoals velen, in zijn denken beperkt tot het aspect gezag, voegt
dat maar weinig toe aan law. Order is echter ook ordelijke schikking en
inrichting van de maatschappij. De burgers moeten die in allerlei verbanden
aanbrengen en daarin speelt de overheid ook een niet onbelangrijke rol. Het
aanbrengen van order is precies het tegenovergestelde van het adagium "lekker
jezelf kunnen zijn", die grondnoot en lokroep van de individualisering. Mijn
fractie is van mening, dat men moet kiezen voor solidariteit in plaats van
eigenbelang. Het College gaat die keuze uit de weg. Eerst voor de naaste in
onze samenleving in plaats van eerst voor jezelf. Ik wijs u erop, dat ik het
woord "naaste" gebruik in bijbelse in.
    (De heer ROBBERS: Dat is natuurlijk een uitdaging! Ik wijs u erop, dat in
de Bijbel het woord "naaste" wordt gekoppeld aan degene die goed doet en niet
aan degene die goed wordt gedaan. Ik verwijs u naar de gelijkenis van de
barmhartige Samaritaan; die was de naaste, niet degene die op de weg lag.)
   Ik ben u zeer erkentelijk.
   Als ik de missive lees, begint dat bewust niet kiezen al op de eerste
bladzijde, waar individualisering en het wegvallen van traditionele verbanden
"op zichzelf positieve ontwikkelingen" worden genoemd. Wordt met die
traditionele verbanden soms het regentendom bedoeld? Het wordt namelijk niet
verder uitgewerkt in de begroting.
(De heer PLATVOET: In de Groene Amsterdammer - ik weet niet of u dat
tijdschrift leest - werd deze zin zodanig geïnterpreteerd, dat het te maken
had met de uitstoting van de fractie van het CDA uit de onderhandelingen en
ook uit dit College. Interpreteert u dit ook op die manier?)
   Ik vraag de heer Platvoet, even af te wachten wat het College zal
antwoorden. Van de zijde van Burgemeester en Wethouders is een cryptische
tekst verschenen; daarom wil ik hun antwoorden eerst horen. Ik kan mij bijna
niet aan de indruk onttrekken, dat de Raad antwoord zal krijgen op dit punt.
Vervolgens zal men wel merken of de Groene Amsterdammer gelijk heeft. Het
gaat hier om de bedoeling van Burgemeester en Wethouders.
   Laten wij het verband even goed vasthouden; het ging over het wegvallen
van de traditionele verbanden en individualisering, op zichzelf positieve
ontwikkelingen. Een paar bladzijden verder, bij de passage over het publieke
domein op blz. 5 van de missive, somt de tekst de volgende negatieve effecten
van individualisering op: vermindering van de aandacht voor het gedrag van
anderen, of dat nu wel of niet in strijd is met het publieke welzijn en
verminderde acceptatie van de sociale controle. Hoort burgerzin ook niet in
dit rijtje thuis? Ik hoef toch niet aan te nemen, dat het College dat "
wegvallen" ook op zichzelf positieve ontwikkelingen noemt. Het lijkt mij dan
ook duidelijk, dat de tweede passage haaks staat op de eerste. De slotpassage
op blz. 9 van de missive probeert op gelijke wijze een brug te slaan tussen
individualisering en betrokkenheid op de samenleving; dat impliceert dus
solidariteit, maar onzes inziens is dit water principieel te breed en te diep.

   De politiek zo heterogene samenstelling van het College veroorzaakt in de
missive over deze beide onderwerpen gewoonweg een ratjetoe. Geen keuze, geen
visie, maar alleen mooie woorden. Ik had dus eigenlijk "ratatouille" moeten
zeggen.
   Men moet natuurlijk ook consequent zijn en vooral het woord en de daad een
beetje op elkaar laten aansluiten. Ik sprak zojuist al over de volstrekte
afwezigheid van inhoudelijkheid in de tekst over openbare orde en veiligheid
in het programakkoord. Ook de tekst van de begroting bevat nauwelijks iets
nieuws, want er wordt bijna alleen doorgewerkt aan datgene waarmee men al
bezig was. Dat is natuurlijk nooit weg, maar het staat wel inschrille
tegenstelling tot de steeds weer aanzwellende roep uit de stad dat er
behoefte is aan versterking van het gevoel van veiligheid. Dat brengt mij tot
de vraag aan de fractie van de PvdA, maar ook aan de Voorzitter...
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Was mijn toelichting op "nieuw-flinks", op de
zienswijze van de fractie van de PvdA ten aanzien van de handhaving,
dienstverlening, de normen van de overheid enz. niet voldoende voor u?)
   Mag ik mijn vraag stellen, misschien kunt u dan volstaan met een
verwijzing naar het betoog dat u hebt gehouden? Geef mij eerst de gelegenheid
mijn betoog af te maken!
    (Mevr. DE WAART-BAKKER: Als u over de Politie spreekt is mijn antwoord op
deze vraag "nee"!)
   U hebt de vraag die ik ga stellen dus al gelezen? Dan zal ik deze vraag
voor de rest van de Raad even voorlezen, dan weet men waarop de fractie van
de PvdA nee zegt. Ik wilde de vraag stellen of "nieuw-flinks" het
politiek-bestuurlijke antwoord is op de toegenomen vraag naar de inzet van
Politie. Dat is dus niet zo. Ik ben dan wel benieuwd wat het antwoord is! Als
het wel zo is, krijg ik de indruk dat op wezenlijke vragen van de bevolking
geen materieel antwoord wordt gegeven door het College. Is het niet zo, dan
moet er wel een materieel antwoord op die toegenomen vraag zijn en dan ben ik
- bij wijze van wedervraag - erg benieuwd wat het antwoord van de fractie van
de PvdA is op die aanzwellende roep van de bevolking. Daarom gaat het hier.
   Ik wil dit onderdeel besluiten met het dringende verzoek aan het College
dit thema van law and order niet alleen een thema van de oppositie te laten
zijn.
(Mevr. VAN DER STOEL: Het enige voorstel dat de heer Bruins Slot tot nu toe
doet - het is wel boeiend hem weer een aantal bekende verhalen te horen
houden, want hij giet die steeds weer in een andere vorm - is het College
meer geld te vragen voor de automatisering bij de Politie. Dat is volgens hem
voldoende en afdoende om de problemen die er nog steeds zijn in de stad, die
er al jarenlang zijn en waarvoor men naar middelen zoekt, te pakken. De heer
Bruins Slot durft dus te beweren dat alleen zijn fractie iets zou doen tegen
de problemen in de stad?)
   Dat is op dit moment echt het enige antwoord. Daarmee moet mevr. Van der
Stoel het doen, want ik ga nu spreken over het milieu. Wij zijn bezig met de
algemene beschouwingen, onze selectie van punten is zoals ik die naar voren
heb gebracht. Ik ben van mening, dat een verbetering van de effectiviteit en
de efficiency bij de Politie een buitengewoon belangrijke
bijdrage levert aan wat de gemiddelde Amsterdammer van de Politie wil; daarom
komen wij met dat punt.
    (Mevr. VAN DER STOEL: De nieuwe kleren van de keizer!)
   Ik kom nu op het punt van het milieu. De fractie van het CDA is van mening,
 dat op het niveau van de analyse van de milieuproblemen haar programma en
het programakkoord niet zo ver uit elkaar lopen. Als wij de benadering zien
van die beide documenten wil ik best zeggen, dat wij daarover wel tevreden
zijn. Toch is er in de beleidspraktijk van het College iets wat hier wel naar
voren moet worden gebracht; dat heeft te maken met de beleidsdoelstelling
integraliteit van het milieubeleid, met andere woorden het vereiste dat de
zorg voor het milieu op elk beleidsterrein de haar toekomende plaats krijgt.
Het College wil dat en de fractie van het CDA wil dat nog meer.
   Ik maak even een uitstapje. Op de televisie kan men zien dat de
fabrikanten in de reclame handig het groeiend milieubesef exploiteren voor
hun eigen doeleinden. Ik ben van mening, dat men die praktijk kan vergelijken
met de standpunten die het College inneemt onder het mom van een integraal
milieubeleid en die in feite, per saldo, helemaal niet zo goed zijn voor het
milieu, ook als het College in de begroting algemeenhedenschrijft, dat -
zoals dat in de missive op blz. 209 gebeurt - "ontwikkelingen als economische
groei en verkeer en vervoer aan milieucriteria zullen worden getoetst." Ook
voor het milieu geldt immers dat men om een kabeljauw te vangen, soms een
spierinkje moet uitwerpen; dat kan verantwoord zijn voor het milieu en ik zal
dat ook toelichten.
   Het milieubelang krijgt in de visie van de fractie van het CDA gestalte in
het compacte-stadsbeleid en de concentratie van de werkfunctie in de zo dicht
mogelijke nabijheid van de stad; de vorming van stedelijke knooppunten. Dat
betekent het trekken van grenzen; hier wel en daar niet. Dat is de enige
manier om het mogelijk te maken dat het groene hart wordt ontzien. Een echte
milieutoetsing vereist een veel ruimer referentiekader dan die van de
gemeente, want die leidt tot "daar niet en hier ook niet". Het beleid dat
mijn fractie voorstaat eist infrastructurele voorzieningen hier ter plaatse,
zoals een Westrandweg, een IJ-oeverproject, een tweede Coentunnel - geen
verbreding, want die tegeltjes zijn net nieuw - uitbreiding van Schiphol enz.
Echt beleid  voor knooppunten gaat na, of dit soort van voorzieningen al of
niet zinvol is voor het functioneren van knooppunten. Binnen
knooppuntengebieden staat onzes inziens de realisering van andere functies
centraal dan daarbuiten. Dat betekent dat men moet kiezen; die keuze maken de
collegepartijen niet dusdanig gemeenschappelijk, dat voor het College de
richting helder is. Ik dank mevr. Tanja voor de bewijsvoering op dit punt; ik
kan mijn tekst misschien nog wel inkorten.
   Amsterdam is apert onduidelijk over wat het wil, bij voorbeeld van het
rijk. Bij schaarse rijksmiddelen profiteren anderen daarvan. Amsterdam moet
naar onze mening gewoon realistisch zijn en onomwonden duidelijkheid bieden
over wat het wil met de Westrandweg, het IJ-oeverproject, de tweede
Coentunnel, de uitbreiding van Schiphol enz. Duidelijkheid bieden over wat
Amsterdam de consequentie acht van de situering in onze regio van een
infrastructureel vervoersknooppunt.
   Recente ontwikkelingen brengen mij ertoe nu een ander papiertje te pakken.
(Mevr. VAN DER STOEL: Dan hebt u mooi nog even tijd deze vraag te
beantwoorden. Ik begrijp dat u zult proberen het beleid van uw minister van
Verkeer en Waterstaat die iedere keer ballonnetjes oplaat, maar inhoudelijk
niets beters brengt, te vertalen voor de Amsterdamse situatie, zodat de
Amsterdamse bevolking daaraan iets heeft?)
   Ik vraag mij af - wanneer ik deze interruptie hoor - wat de reden is dat
de VVD in de Tweede Kamer de oppositierol zo slecht vervult. Het is toch een
kwestie van scheiding van functies. Laten wij ons even houden bij de
Amsterdamse begroting en laat u - hoe heet die fractievoorzitter ook al weer
tegenwoordig, die koopman, Bolkestein - dat werk nu doen!
    (Mevr. VAN DER STOEL: Dat is een grapje, dat de heer Bruins Slot probeert
te maken, dat van alle serieusheid is ontbloot. De heer Bruins Slot wil nu
toch opeens niet roepen, dat de republiek Amsterdam alles in haar eentje kan
doen en dat men het wel zonder het rijk zou kunnen? Een doelmatig beleid van
de minister lijkt mij op dit punt ook zeer belangrijk.)
   De behoefte van mevr. Van der Stoel om naast het raadswerk ook nog Tweede
Kamer-werk te doen, is mij volstrekt duidelijk. Het gaat hier om vragen over
duidelijkheid van de kant van de stad Amsterdam, waarom de minister ook heeft
gevraagd. Ik kom daarop straks ook terug in mijn tekst; wellicht is dit ook
weer geen enkel probleem.
(Mevr. VAN DER STOEL: Ik begrijp uit de woorden van de heer Bruins Slot nu,
dat Amsterdam maar gewoon moet doen waarin het zelf zin heeft. De vraag of
het rijk daarop nog enige invloed heeft of dat wij iets moeten doen in Den
Haag in het belang van Amsterdam, betitelt hij als "naast het raadswerk nog
Tweede Kamer-werk"doen!)
   Ik sprak over de duidelijkheid die Amsterdam moet verschaffen. Ik weet
niet waar mevr. Van der Stoel de conclusies die zij trekt vandaan haalt; in
ieder geval niet uit mijn betoog. Ik heb nergens gezegd, dat er een republiek
Amsterdam moet zijn waar men lekker doet wat men zelf wil; ik ben trouwens
helemaal geen voorstander van lekker doen wat men zelf wil!
    (Mevr. VAN DER STOEL: Daarvoor pleit de heer Bruins Slot wel als hij zegt,
 dat men alleen actief moet zijn in Amsterdam en het rijk moet laten voor wat
het is. Dat kan natuurlijk niet, wanneer men de belangen van Amsterdam wil
verdedigen.)
   Ik begrijp echt niet waar mevr. Van der Stoel dat vandaan haalt.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Ik ben van mening dat mevr. Van der Stoel de
voorzitter van de fractie van het CDA van zijn apropos brengt. Hij sprak over
het milieu en nu wordt gesproken over iets totaal anders! Ik begreep van de
heer Bruins Slot dat hij van mening was dat de Westrandweg, Schiphol enz.
goed voor het milieu waren. Ik ben benieuwd hoe hij dat uitwerkt.)
   De VOORZITTER: Ik dank de heer R.H.G. van Duijn voor zijn bijstand bij de
handhaving van law and order. Ik verzoek de heer Bruins Slot zijn betoog
voort te zetten.
   De heer BRUINS SLOT: Ik zal met genoegen aan dat verzoek voldoen.
   Wij hadden het over gebrek aan duidelijkheid.
    (De heer R.H.G. VAN DUIJN: Nee, u sprak over het milieu!)
   Onduidelijk beleid levert ook interpretatieverschillen op en dat betekent
bestuurlijke verlamming. Daarop zitten private partners, die gewend zijn aan
een effectieve methode van besluitvorming, niet te wachten en die lopen dan
ook weg. Men moet in een dergelijke situatie ook oppassen organisatorische
splinters niet te verwarren met politieke balken in het eigen oog. Ik merk
dat op naar aanleiding van de recente ingrepen in de ambtelijke organisatie
van het projectbureau IJ-oevers. In het belang van de ontwikkeling van het
IJ-oeverproject zou ik het College willen adviseren, zich eerst op die balken
te concentreren. Ik noem er drie. De financieringsmaatschappij, de
positionering van het Indonesia House - toch niet oninteressant voor deze
wethouder - en de noodzaak van een breed draagvlak, bestuurlijk, ambtelijk en
maatschappelijk. Het bestuurlijk draagvlak verdient extra zorg, zo blijkt uit
het interruptiedebat dat vandaag al werd gevoerd. Daaruit bleek voor het
eerst, dat hedennacht een besloten commissievergadering heeft plaatsgevonden
zonder dat daarvoor alle leden van de commissie waren geconvoceerd. Eerder
gisteravond, van 19.45 uur tot 23.45 uur, werd vergaderd met een onderbreking
voor een schorsing van 21.45 uur tot 22.45 uur en sommige raadsleden gingen
toen vervolgens om 24.00 uur, toen de voorzitter de vergadering zo ongeveer
had gesloten, naar huis; ook de raadsleden van de fractie van het CDA. Ik was
daar zelf bij; ik verving namelijk collega Molleman, die ziek thuis is. Later
in de nacht besloten de nog in het Stadhuis aanwezige raadsleden opnieuw te
gaan vergaderen, onder het kersverse voorzitterschap van de fractie van D66,
de heer Oranje. Dit is een uitermate slordige werkwijze. Ik moet u echter nog
iets anders zeggen.
    (De heer ORANJE: Ik deel uw conclusie niet. Er is naar mijn mening geen
nieuwe besloten commissievergadering gehouden. De besloten
commissievergadering is geëindigd rond 23.45 uur. Daarna is gewacht op het
uitsluitsel van het definitieve standpunt van een aantal leden van die
commissie, namelijk of zij de door mij geformuleerde conclusie konden delen;
dat is de juiste gang van zaken geweest.)
   Mag ik even vragen...
   De VOORZITTER: Zijn wij nu bezig met de algemene beschouwingen of niet, of
gaan wij hier enige incidenten uitvechten?
   De heer BRUINS SLOT: Als de heer Oranje mij vanmiddag heeft toegegeven dat
de zaak lag zoals ik die zojuist heb geformuleerd en zich daarvan nu inhet
openbaar terugtrekt, wil ik dat hebben gezegd!
   De VOORZITTER:  Ik stel voor, dat de heer Bruins Slot in de avondpauze
enig overleg voert over de precieze gang van zaken, voordat hier allerlei
beschuldigingen worden rondgestrooid over een incident, terwijl wij hier
bezig zijn met de toekomst van de stad, de hoofdlijnen van het beleid, de
algemene beschouwingen.
   De heer BRUINS SLOT: Ik heb er behoefte aan, in dat kader deze opmerkingen
te maken. Ik ben namelijk van mening dat die dienstig zijn voor het doel, dat
de Voorzitter met mij deelt.
   Ik heb iets anders te melden over het deel van de bijeenkomst waarbij wel
iedereen aanwezig was. De inhoud van de mededelingen...
   De VOORZITTER: U gaat nu spreken over een besloten bijeenkomst, daartegen
maak ik groot bezwaar.
   De heer BRUINS SLOT: Nee, dat doe ik niet. Ik ga spreken...
   De VOORZITTER: Ik maak daartegen groot bezwaar! Ik verzoek u de avondpauze
af te wachten en eerst te overleggen, voordat u dit soort van mededelingen
gaat doen.
   De heer BRUINS SLOT: Ik ben niet van plan uit een besloten
commissievergadering te klappen. Ik zal geen mededelingen doen over de inhoud
van wat is gezegd in een besloten commissievergadering; als zo oppassend kent
de Voorzitter mij wel, dacht ik.
   De VOORZITTER: Gelet op de tekst die u hebt uitgedeeld, gaat u, zonder
daarover mededelingen te doen, daarover insinuaties rondstrooien. Ik ben van
mening dat dit geen stijl is en ik maak daartegen groot bezwaar!
   De heer BRUINS SLOT: Ik maak ernstig bezwaar tegen uw kwalificatie van de
tekst die ik voornemens ben uit te spreken. Ik wil afstand nemen van de
kwalificatie - insinuaties - zoals u die noemt.
   De VOORZITTER: Het zou beter zijn, indien u die tekst niet uitsprak. U mag
mij dan verder van alles beschuldigen!
   De heer BRUINS SLOT: Het is mijn stijl niet, mensen te beschuldigen.
   De VOORZITTER: Ik ben dan benieuwd of u nu overgaat naar het volgende
onderwerp.
   De heer BRUINS SLOT: Ik zal mijn tekst vervolgen.
   De VOORZITTER: Ik schors de vergadering; het is 16.30 uur geweest. De
vergadering wordt hervat om 19.30 uur. Ik wijs de Raad erop, dat er ingeval
van een avondzitting altijd om 16.30 uur wordt geschorst. Wij zijn al drie
minuten te lang doorgegaan.

   De discussie wordt geschorst.

   De vergadering wordt om 16.33 uur geschorst tot 19.30 uur.