Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zitting 1974-1975 - 12 978

Oostlijn van de metro in Amsterdam.

Nr.2

Brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat

1. In antwoord op het verzoek van de gemeente Amsterdam van 2 februari 1968 om een rijksbijdrage in de aanlegkosten van de Oostlijn van de metro heeft de toenmalige Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op 24 februari 1970 aan het gemeentebestuur meegedeeld dat een voorlopige rijksbijdrage zou worden verleend van f 195 mln. op prijsbasis eerste kwartaal 1969.
Daarbij werd gesteld dat herziening van het onderhavige voorlopige bijdragebedrag slechts mogelijk zou zijn op grond van door de gemeente aan te tonen meerdere kosten als gevolg van algemene loon- en prijsstijgingen.
2. Bij de herbegroting van de aanlegkosten van de Oostlijn op prijsbasis tweede kwartaal 1972, opgesteld door de gemeente Amsterdam, bleek echter dat van een te lage kostenraming was uitgegaan.
Dit laatste heeft ertoe geleid dat de gemeente op 12 juli 1973 aan ondergetekende heeft verzocht een bijdrage te verlenen in de hogere aanlegkosten. Dit verzoek van de gemeente Amsterdam heeft de aanleiding gevormd een kosten-batenanalyse voor de Oostlijn in opdracht van ondergetekende te ondernemen, ten einde meer inzicht te verkrijgen over de maatschappelijke rentabiliteit van de voltooiing van de lijn, alvorens ter zake een beslissing te nemen. Van een en ander deed ik mededeling in de Kamer ter gelegenheid van een interpellatie van de heer Van der Lek (12 september 1973).
Deze kosten-batenanalyse zou in de loop van mei 1974 gereed zijn. Als gevolg van fouten in de invoergegevens voor het rekenproces is dit echter niet gelukt.
Wel werd een interim-rapport uitgebracht. Dit treft u hierbij aan ter kennisneming door de leden van uw Kamer. (= Nedergelegd op de bibliotheek, ter inzage van de leden.)
Gelet op de grote moeilijkheden van bestuurlijke en stedebouwkundige aard waarvoor het gemeentebestuur van Amsterdam zich zou zien gesteld bij een verder uitstel heb ik doen weten, dat in afwachting van een definitieve beslissing de - door Amsterdam in afwachting van de uitkomsten van de kosten-batenanalyse op mijn verzoek opgeschorte - voorbereidende werkzaamheden op het traject Zandstraat-CS konden worden hervat.
Gelijktijdig bracht ik de Kamer van de gang van zaken op de hoogte (brief van 24 juni). Aangezien hogerbedoelde moeilijkheden zich in steeds ernstiger mate gingen voordoen kwam inmiddels het kabinet tot de conclusie, dat het niet mogelijk was de beslissing over de verhoogde rijksbijdrage tot het bekend zijn van de uitkomsten der kosten-batenanalyse - die immers niet voor het eind van het jaar konden worden verwacht - uit te stellen.
Aangezien thans bekend is over welke bedragen het gaat ben ik, na machtiging van het kabinet, voornemens een besluit te nemen tot toekenning van een verhoogde eenmalige rijksbijdrage ad f 31 mln. (prijspeil 1e kwartaal 1969) te vermeerderen met sedertdien opgetreden en nog volgende algemene loon- en prijsstijgingen.
Hoewel ik het in principe niet juist acht de bijdrage op grond van een foutraming bij te stellen na het gemaakte voorbehoud ten aanzien van de kostenstijgingen, ben ik, gelet op de omstandigheid dat de aanleg van de Oostlijn een zeer gecompliceerd werk is waarbij het bijzonder moeilijk moet worden geacht een exacte kostenraming op te stellen, toch van mening dat een eenmalige bijstelling van de bijdrage aan Amsterdam gerechtvaardigd is.
Uit contacten met het gemeentebestuur van Amsterdam is mij gebleken dat van die zijde het voornemen bestaat in de tweede helft van oktober een raadsdebat over de metro te doen aanhouden.
In verband hiermede stel ik mij voor Amsterdam uiterlijk op 18 oktober a.s. ter zake mededeling te doen. Overeenkomstig mijn expliciete toezegging blijf ik bereid alvorens een definitieve beslissing te nemen met de Kamer over de bedoelde verhoging der rijksbijdrage van gedachten te wisselen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. E. Westerterp