Aanhangsel tot het Verslag van de Handelingen der Tweede Kamer

VRAGEN
door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 107
van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regering
schriftelijk gegeven antwoorden

126. VRAAG van mevrouw Smit-Kroes (V.V.D.) inzake het verloop van de kosten van de metrobouw in Amsterdam. (Ingezonden 23 augustus 1972.)

     Worden er consequenties, en zo ja welke, door de bewindslieden getrokken uit het verbijsterend verloop van de kosten voortvloeiend uit de metrobouw in Amsterdam?

     ANTWOORD van de heer Udink, Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, de heer Van der Stee. (Ingezonden 28 december 1972.) (Zie ook Aanhangsel Tweede Kamer, zitting 1972, bladz. 67).

     De ontwikkelingen met betrekking tot de kosten van de werken die volgens het gemeentelijk investeringsplan 1972-1976 samenhangen met de aanleg van de Bijlmermeerlijn geven reden tot bezorgdheid.
     Er van uitgaande, dat de vraag is ingegeven door recente publikaties rondom dit meerjareninvesteringsplan zij echter opgemerkt, dat het daarin genoemde kostenbedrag van f 831 mln., in vergelijking met de eerdere raming van f 650 mln., niet zonder meer weergeeft de stijging van rechtstreeks aan de bouw van deze metrolijn toe te rekenen kosten.
     In de raming van f 831 mln. zijn immers, overeenkomstig de mededeling van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad van Amsterdam, ook voorzieningen begrepen die minder rechtstreeks maar toch op enigerlei wijze met de aanleg van deze lijn samenhangen (zie bijlage 3 van genoemd plan, blz. 42).
     Zo mag de exploitatie van parkeervoorzieningen, welke immers op zichzelf moet worden bezien, niet tot de economische kosten van de metrolijn worden gerekend. Ook andere, eveneens indirect met de bouw van de Oostlijn samenhangende voorzieningen, zoals de verlegging van de provinciale weg te noorden van de Amstel, waren niet in vorengenoemde eerdere ramingen begrepen.
     Ten aanzien van de bouwkosten van de lijn in engere zin (baanlichaam, kunstwerken, sporen en beveiliging) is volgens burgemeester en wethouders van Amsterdam geen wijziging gekomen in de raming van f 650 mln. op basis van het prijspeil in het derde kwartaal van 1971.
     De onlangs beschikbaar gekomen gegevens van de gemeente Amsterdam worden thans door de hierbij betrokken departementen bestudeerd teneinde tot een zo reëel mogelijk beeld te komen van de financiële gevolgen van de oorspronkelijk ontworpen Bijlmermeerlijn.
     Dit alles neemt niet weg, dat het huidige inzicht in de kosten, die op basis van het prijspeil in het derde kwartaal van 1971 blijkens het plan rechtstreeks dan wel indirect met de aanleg van deze lijn samenhangen, naar het oordeel van de ondergetekende noopt tot grote voorzichtigheid bij het bepalen van het investeringsbeleid van de gemeente Amsterdam, met name bij het aangaan van financiële verplichtingen terzake van andere voorzieningen van gemeentelijk belang. Dit behoort, binnen het wettelijk kader waarin het toezicht op de gemeenten is geregeld, evenwel in de eerste plaats tot de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur van Amsterdam.